Index 
 Vorige 
 Volgende 
 Volledige tekst 
Procedure : 2011/2192(INI)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus : A7-0056/2012

Ingediende teksten :

A7-0056/2012

Debatten :

PV 19/04/2012 - 17
CRE 19/04/2012 - 17

Stemmingen :

PV 20/04/2012 - 10.7
Stemverklaringen
Stemverklaringen

Aangenomen teksten :

P7_TA(2012)0144

Aangenomen teksten
PDF 130kWORD 46k
Vrijdag 20 april 2012 - Straatsburg
Impact op de steunverlening van de deconcentratie van het externesteunbeheer van de Commissie
P7_TA(2012)0144A7-0056/2012

Resolutie van het Europees Parlement van 20 april 2012 over de impact op de steunverlening van de deconcentratie van het externesteunbeheer van de Commissie van het hoofdkantoor naar de delegaties (2011/2192(INI))

Het Europees Parlement,

–  gezien artikel 208 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, dat bepaalt: „Hoofddoel van het beleid van de Unie op dit gebied is de armoede terug te dringen en uiteindelijk uit te bannen. De Unie houdt bij de uitvoering van beleid dat gevolgen kan hebben voor de ontwikkelingslanden rekening met de doelstellingen van de ontwikkelingssamenwerking.”,

–  gezien de Millenniumverklaring 2000 van de VN en inzonderheid de achtste millenniumdoelstelling voor ontwikkeling,

–  gezien het werkdocument van de Commissie „Evaluatie van het deconcentratieproces, eindverslag” (SEC(2004)0561),

–  gezien de mededeling van de Commissie „Het effect van het EU-ontwikkelingsbeleid vergroten: een agenda voor verandering” (COM(2011)0637),

–  gezien de conclusies van de Raad van 30 juni 2005 over de deconcentratie(1),

–  gezien de conclusies van de Raad van 28 juni 2011 over speciaal verslag nr. 1/2011 „Heeft de deconcentratie van het externesteunbeheer van de Commissie van het hoofdkantoor naar de delegaties geleid tot een betere steunverlening”?(2),

–  gezien de conclusies van de Raad over het gemeenschappelijk standpunt van de EU voor het vierde forum op hoog niveau inzake de doeltreffendheid van steun (HLF-4, Busan, 29 november - 1 december 2011),

–  gezien speciaal verslag van de Europese Rekenkamer nr. 1/2011 „Heeft de deconcentratie van het externesteunbeheer van de Commissie van het hoofdkantoor naar de delegaties geleid tot een betere steunverlening?”,

–  gezien de paragrafen 122 en 123 van de Europese consensus inzake ontwikkeling over de vooruitgang van de hervormingen in het externesteunbeheer van de EU,

–  gezien de EU-gedragscode inzake complementariteit en taakverdeling in het ontwikkelingsbeleid,

–  gezien de Verklaring van Parijs van 2005 over doeltreffendheid van ontwikkelingshulp, de agenda voor actie van Accra van 2008 en het Partnerschap van Busan voor doeltreffende ontwikkelingssamenwerking van 2011,

–  gezien de Peer Review 2007 over de Europese Gemeenschap van de OESO-Commissie voor ontwikkelingsbijstand (DAC),

–  gezien het OESO/DAC-verslag van 2008 „Doeltreffend steunbeheer: twaalf lessen uit DAC-peer reviews”,

–  gezien artikel 48 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie ontwikkelingssamenwerking en de adviezen van de Commissie buitenlandse zaken en de Commissie begrotingscontrole (A7-0056/2012),

A.  overwegende dat een gedecentraliseerde aanpak van de steunverlening de besluitvorming dichter bij de realiteit van de hulpverlening brengt, waar plaats is voor een doeltreffender coördinatie en harmonisatie van de steun, en tegelijk ook terdege rekening houdt met de behoefte aan plaatselijke zeggenschap;

B.  overwegende dat het einddoel van de deconcentratie en de ruimere hervorming van de door de Commissie beheerde externe steun erin bestaat de snelheid en de betrouwbaarheid van de financiële beheersprocedures en de kwaliteit van de steun in partnerlanden te verbeteren;

C.  overwegende dat de algemene conclusie van het verslag van de Rekenkamer is dat deconcentratie heeft geleid tot een betere steunverlening en dat de snelheid van de steunverlening en de betrouwbaarheid van de financiële procedures is verbeterd, maar dat nog aanzienlijk meer vooruitgang kan worden geboekt;

D.  overwegende dat in de drie jaar tot de MDG-termijn een aanzienlijke verhoging van de EU-steunverleningscapaciteit en het absorptievermogen van de ontvangende landen vereist is;

E.  overwegende dat 74% van de externe steun uit de EU-begroting en het Europees Ontwikkelingsfonds (EOF) rechtstreeks wordt beheerd door de 136 EU-delegaties;

F.  overwegende dat de Agenda voor verandering de noodzaak van een betere coördinatie tussen de EU, de lidstaten en de partnerlanden erkende, en tevens pleitte voor coördinatie en harmonisatie, alsook een grotere efficiëntie en doeltreffendheid van ontwikkelingsacties;

G.  overwegende dat de recente reorganisatie binnen de Commissie en de oprichting van de EDEO na de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon nog niet hebben geleid tot de verwachte verbetering in de efficiëntie en samenhang van de EU-ontwikkelingssteun;

H.  overwegende dat delegaties er door de oprichting van de EDEO extra bevoegdheden hebben moeten bijnemen zoals diplomatie, informatie/communicatie en vrijheids-, veiligheids- en justitioneel beleid, terwijl zij ook nog steeds het hoofd moeten bieden aan de bestaande uitdagingen inzake coördinatie, samenhang en middelentekorten;

I.  overwegende dat de in afzonderlijke delegaties beheerde steun een breed scala aan gebieden blijft bestrijken, wat de druk op de middelen in de delegaties opvoert;

J.  overwegende dat omslachtige voorschriften en procedures het gebruik van nationale systemen en gezamenlijke programmering kunnen ondergraven, en dat het nuttig zou zijn om in de internationale ontwikkelingssamenwerking gebruik te maken van meerjarenprogrammeringskaders;

K.  overwegende dat algemene en sectorale begrotingssteun de beste methode is om de transactiekosten voor partnerlanden te beperken, aangezien hierbij meer aandacht uitgaat naar de kwaliteit van de steun, de aard van de partnerschappen en de behoeften van de partnerlanden;

L.  overwegende dat het deconcentratieproces vergezeld moet gaan van maatregelen op nationaal niveau om alle nuttige informatie te verkrijgen over waar hulporganisaties hun budget willen besteden, zodat de steunverlening gerichter wordt en financieringstekorten en -mogelijkheden in individuele landen beter kunnen worden geïdentificeerd;

M.  overwegende dat de hervorming van de externe steunverlening van de EU moet worden benut om aan te tonen hoe deze steun het leven van arme mensen verbetert, zowel als antwoord op de toenemende steun van de Europese burgers voor officiële ontwikkelingshulp als middel om de armoede uit te roeien en de MDG's te bereiken, als in het licht van de feitelijke situatie, die het scepticisme ten aanzien van de doeltreffendheid van de steun tegenspreekt;

N.  overwegende dat bij bezoeken ter plaatse in het kader van de OESO/DAC-peer reviews regelmatig blijkt dat lokale medewerkers het gevoel hebben dat hun bekwaamheden onvoldoende worden benut of dat zij niet volledig geïntegreerd zijn in het plaatselijke hulpverleningsteam;

1.  verwelkomt de algemene conclusies van het verslag van de Rekenkamer en verzoekt de Commissie haar inspanningen ter verbetering van de doeltreffendheid van de steunverlening voort te zetten;

2.  toont zich tevreden over het zeer uitgebreide en analytische verslag van de Europese Rekenkamer en over de uitstekende timing van de beoordeling van de resultaten van het deconcentratieproces;

3.  verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat het hoofdkantoor over voldoende middelen en personeel beschikt om via het Directoraat kwaliteitsbeheer de delegaties te ondersteunen;

4.  merkt op dat, volgens het verslag van de Rekenkamer, de Commissie extra inspanningen moet doen om de manier waarop ze de kwaliteit en de resultaten van haar steunverlening evalueert, te verbeteren; is van mening dat dit zal resulteren in betere verantwoordelijkheid voor de financiële interventies van de EU en zal leiden tot een grotere zichtbaarheid van haar acties;

5.  moedigt de Commissie aan om bijkomende criteria en strengere procedures voor de kwaliteitsbeoordeling van gefinancierde projecten vast te stellen, teneinde de kwaliteit van de steun te verhogen en het aantal niet-effectieve projecten verder te verlagen; merkt op dat de effectiviteit van steunuitgaven van primordiaal belang is voor het Parlement;

6.  is verontrust dat de personeelsbezetting bij de delegaties tussen 2005 en 2008 steeds meer is geëvolueerd naar politieke en handelsgerichte functies, en verzoekt de Commissie in de personeelsformatie te streven naar een passend evenwicht tussen steunbeheer en andere taken;

7.  vindt het hoge personeelsverloop bij delegaties onaanvaardbaar (het Commissiepersoneel bestaat voor 40% uit contractanten), aangezien dit het institutionele geheugen verzwakt en de efficiëntie van de werkzaamheden vermindert;

8.  merkt op dat 6 % van de in het kader van de begroting voor 2006 gedane vastleggingen niet voor het einde van 2009 werden uitgevoerd, en dus overeenkomstig de D+3-regel verloren gingen; dring erop aan dat dit percentage wordt verlaagd en wenst op de hoogte te worden gehouden van de overeenkomstige percentages en bedragen voor 2010 en 2011;

9.  verzoekt de Commissie en de EDEO specifiek de terreinen aan te pakken die in de audit zijn aangewezen, met name de werklast binnen de delegaties, een adequate verdeling van personeel over de delegaties en een evenwichtige verdeling van het delegatiepersoneel over steunbeheer en andere taken;

10.  verzoekt de Commissie te overwegen om bij de besluitvorming over steunprojecten en bij het toezicht op de voortgang ervan waar mogelijk plaatselijke actoren te betrekken;

11.  meent dat de Commissiediensten binnen de EU-delegaties moeten bijdragen aan de beleidsvorming en de tenuitvoerlegging van ontwikkelingshulp moeten aansturen, teneinde de samenhang en doeltreffendheid van het EU-ontwikkelingsbeleid te verbeteren; herhaalt de vraag aan de Commissie om binnen elke delegatie contactpunten voor de beleidscoherentie voor ontwikkeling (PCD) aan te stellen om de impact van het EU-beleid op het niveau van de partnerlanden te volgen;

12.  wijst erop dat voldoende ruimte moet worden gegeven aan plaatselijke expertise en dat het bestaande personeel van EU-delegaties moet streven naar een grotere betrokkenheid in de lokale samenlevingen om de kenniskloof te overbruggen en een beter inzicht te krijgen in de lokale omgeving waarin zij werken;

13.  verzoekt de Commissie de juridische en financiële opleiding van plaatselijke functionarissen op een meer structurele manier aan te bieden en te verzorgen om het beheer van EU-steun te verbeteren en op middellange termijn goed bestuur bij plaatselijke overheden te garanderen;

14.  is van oordeel dat het mandaat en de bevoegdheden van de EDEO op het gebied van ontwikkelingssamenwerking nog steeds niet duidelijk zijn, en verzoekt de Raad en de Commissie het nodige te doen om deze situatie te verhelpen; constateert in dit verband met bezorgdheid dat de afbakening van de politieke en administratieve taken van de EDEO en de taken van de Commissie inzake steunbeheer een bron kunnen zijn van tegenstrijdigheden in de tenuitvoerlegging van de beginselen van de Verklaring van Parijs;

15.  benadrukt dat, in overeenstemming met het besluit tot oprichting van de EDEO, alle personeelsleden die werkzaam zijn bij een delegatie onder de bevoegdheid van het delegatiehoofd vallen, aangezien dit de enige manier is om, conform het Verdrag van Lissabon, de coherentie van het externe optreden van de EU in een bepaald land te waarborgen;

16.  verzoekt de Commissie en de Raad verder te werken aan de vermindering van het aantal steunverleningsgebieden, in overeenstemming met de EU-gedragscode inzake complementariteit en arbeidsverdeling en de Agenda voor verandering;

17.  meent dat in de desbetreffende EU-financieringsinstrumenten en het Europees Ontwikkelingsfonds (EOF) meer aandacht moet uitgaan naar armoede en dat moet worden gestreefd naar een soepeler aanpak en uitvoering; meent ook dat een grotere verantwoordelijkheid en transparantie en een betere kostenefficiëntie door het bereiken van duidelijke resultaten moeten worden aangemoedigd;

18.  verwacht dat de Commissie in navolging van de bevindingen van de Rekenkamer alle nodige maatregelen zal nemen om de tekortkomingen in de toezicht- en controlesystemen, met name op het niveau van de delegaties, weg te werken; vraagt de Commissie om de bevoegde commissies van het Parlement uiterlijk eind 2012 mee te delen welke maatregelen zij getroffen heeft;

19.  neemt nota van de kritiek van de Rekenkamer(3) ten aanzien van de bevoegdheidsverdeling tussen het hoofdkantoor van de Commissie en haar delegaties voor het beheer van externe steun; pleit voor herziening en vereenvoudiging van de betrokken regelingen om de interne bureaucratie te verminderen, en vraagt dat hierover verslag wordt uitgebracht bij het Parlement;

20.  verzoekt de Commissie om van de delegaties te eisen dat zij projecten systematisch aan een technische en financiële controle onderwerpen, en dat zij in hun interne verslagen meer aandacht schenken aan de resultaten van de steunacties;

21.  verzoekt de Commissie om in nauw overleg met de delegaties te onderzoeken en aan te geven op welke manier er kan worden samengewerkt met Europese nationale en internationale instellingen die ontwikkeling financieren en met de EIB om de steunprogramma's in de partnerlanden te stroomlijnen;

22.  verzoekt de Commissie te verduidelijken hoe een verdere deconcentratie van financiële en personele verantwoordelijkheden van het Commissiehoofdkantoor naar de delegaties meerwaarde biedt door een verbeterde dialoog, coördinatie en programmering van EU-steun op het terrein;

23.  onderstreept dat noch de Commissie, noch de lidstaten de huidige economische en financiële crisis mogen aangrijpen als excuus voor een „more with less”-aanpak, waarbij de personeelssterkte van bilaterale hulporganisaties wordt bevroren of verminderd;

24.  benadrukt het belang van de professionalisering van het personeel dat zich bezighoudt met ontwikkelingssamenwerking, zowel bij de Commissie als bij de EU-delegaties en de bilaterale agentschappen voor ontwikkelingshulp;

25.  gelooft dat delegatiehoofden het beheer van de administratieve uitgaven van de delegatie in het belang van een soepele uitvoering van het EU-budget aan hun adjuncten moeten kunnen delegeren, en dat het Financieel Reglement indien nodig dienovereenkomstig moet worden herzien;

26.  verzoekt de Commissie en de lidstaten een grotere inspanning te doen om de betrekkingen tussen EU-delegaties en bilaterale hulporganisaties, partnerregeringen en andere ontwikkelingsorganisaties zoals denktanks, universiteiten, stichtingen, NGO's en regionale of lokale autoriteiten te verbeteren, aangezien nauwere betrekkingen de relatieve voordelen van het deconcentratieproces en voor de verschillende actoren op nationaal niveau nog zullen vergroten, en tegelijk onnodig dubbel werk voorkomen;

27.  dringt erop aan dat de toezichts- en controlebevoegdheden van het Europees Parlement bij de deconcentratie van het beheer van de externe ontwikkelingshulp van de EU van de centrale diensten naar de delegaties steeds worden gehandhaafd;

28.  verwelkomt de opmerking van de Rekenkamer dat de rol van de EDEO op het gebied van consulaire bescherming verder moet worden onderzocht;

29.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de EDEO.

(1) Doc. 10749/2005.
(2) Doc. 12255/2011.
(3) Speciaal verslag nr. 1/2011 van de Rekenkamer, figuur 1.

Juridische mededeling - Privacybeleid