Resolutie van het Europees Parlement van 12 juni 2012 over samenwerking op het gebied van energiebeleid met partners buiten onze grenzen: een strategische benadering van gegarandeerde, duurzame en concurrerende energievoorziening (2012/2029(INI))
Het Europees Parlement,
– gezien de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's inzake energievoorzieningszekerheid en internationale samenwerking: „Het energiebeleid van de EU: verbintenissen met partners buiten onze grenzen” (COM(2011)0539),
– gezien het voorstel van de Commissie voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad tot instelling van een mechanisme voor informatie-uitwisseling met betrekking tot intergouvernementele overeenkomsten tussen lidstaten en derde landen op energiegebied (COM(2011)0540),
– gezien de conclusies van de Raad van 24 november 2011 inzake energievoorzieningszekerheid en internationale samenwerking – „Het energiebeleid van de EU: verbintenissen met partners buiten onze grenzen”,
– gezien zijn resolutie van 25 november 2010 over een nieuwe energiestrategie voor Europa 2011-2020(1),
– gezien artikel 48 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie industrie, onderzoek en energie en de adviezen van de Commissie buitenlandse zaken, de Commissie ontwikkelingssamenwerking en de Commissie internationale handel (A7-0168/2012),
A. overwegende dat voor de huidige gemeenschappelijke energieproblemen en de tenuitvoerlegging van de ambitieuze energie- en klimaatveranderingsdoelstellingen van de EU een gemeenschappelijk doeltreffend, billijk internationaal optreden van de Europese Unie nodig is, dat met name gericht is op een sterkere externe dimensie van haar energiebeleid en het spreken met één stem, met het oog op meer diversificatie van voorzieningsbronnen en -routes, een hogere energievoorzieningszekerheid en de bevordering van een duurzame productie en consumptie;
B. overwegende dat de wereldbevolking volgens de huidige trends tegen 2050 naar verwachting tot 9 miljard mensen zal zijn aangegroeid, de wereldwijde energievraag tegen 2030 met 40% zal zijn toegenomen, voornamelijk in niet-OESO-landen, en de wereldwijde concurrentie om fossiele brandstoffen uit opkomende economieën zal verhevigen;
C. overwegende dat de EU het komende decennium steeds meer afhankelijk zal worden van de invoer van energie omdat de interne fossiele brandstoffen uitgeput raken, ondanks de toenemende input van hernieuwbare energiebronnen, energie-efficiëntie en onderzoek naar energietechnologieën;
D. overwegende dat energie-efficiëntie essentieel is om de afhankelijkheid van de EU van externe energie te verkleinen en de geopolitieke onafhankelijkheid en energiezekerheid van de EU te vergroten, aangezien de EU meer dan 400 miljard euro per jaar uitgeeft aan de invoer van energie; overwegende dat het behalen van de minimale energiebesparingsdoelstelling van 20% niet alleen onze energiezekerheid zal verbeteren, maar tevens de kapitaaloverdracht van EU-economieën naar energieproducerende landen met minstens 50 miljard euro per jaar zal verminderen;
E. overwegende dat het voor de EU van belang is voorrang te geven aan het veiligstellen en ontwikkelen van interne fossiele-brandstofbronnen, met name de aanzienlijke reserves die recentelijk in de Middellandse Zee zijn ontdekt, die de Europese afhankelijkheid van energie-invoer zouden verminderen; overwegende dat er aanzienlijke mogelijkheden zijn voor de gezamenlijke ontwikkeling en exploitatie van fossiele-brandstofbronnen met de buurlanden van de EU;
F. overwegende dat de EU vandaag, als een digitale economie en maatschappij, veel meer afhankelijk is van een continue en betrouwbare elektriciteitsvoorziening dan ooit het geval is geweest;
G. overwegende dat de EU reeds de belangrijkste invoerder van fossiele brandstoffen is en steeds afhankelijker wordt van de invoer en kwetsbaarder ten opzichte van externe leveranciers en doorvoerlanden; overwegende dat dit anderzijds de EU als belangrijke klant op de wereldwijde energiemarkten aanzienlijke macht geeft;
H. overwegende dat de mondiale vraag naar energie door de bevolkingsaanwas en de verhoging van de levensstandaard tot 2030 met maar liefst 40 % zou kunnen groeien; overwegende dat de grote en toenemende afhankelijkheid van de EU op het gebied van invoer een beleid vergt dat rekening houdt met en een oplossing biedt voor deze mogelijke ontwikkelingen;
I. overwegende dat een gemeenschappelijk extern energiebeleid, gebaseerd op solidariteit, diversificatie en strategische samenwerking, ook met de belangrijkste energieverbruikende landen, en gericht op het bevorderen van inheemse hernieuwbare energiebronnen, synergieën zou teweegbrengen die zouden helpen om de energievoorzieningszekerheid van de EU te waarborgen, het handelingsvermogen van de EU op het gebied van buitenlands beleid zou vergroten en haar geloofwaardigheid als mondiale speler zou versterken, onder andere op het gebied van klimaatverandering;
J. overwegende dat ondernemingen uit derde landen profijt trekken van het openstellen van de energiemarkt van de EU, maar dat obscure handel en vijandige overnames door dergelijke ondernemingen een bedreiging vormen, hetgeen maakt dat de EU-mededingingsregels en andere relevante wetgeving strikt moeten worden toegepast om ervoor te zorgen dat de interne markt met een gediversifieerde energievoorziening goed functioneert en ruwe aardolie- en gastoevoeronderbrekingen en -crises in de toekomst worden voorkomen;
K. overwegende dat de lidstaten steeds meer verweven raken en inspanningen om de energievoorziening uitsluitend op nationaal niveau te verzekeren ontoereikend blijken en onmogelijk de belangen van alle EU-lidstaten kunnen vrijwaren;
L. overwegende dat de nodige investeringen in de ontwikkeling van energie-infrastructuur nog ontbreken, hoewel de EU deze noodzaak ruimschoots heeft erkend;
M. overwegende dat enkel een volledig geïntegreerde Europese energiemarkt op basis van solidariteit in staat is om de problemen op het gebied van energievoorzieningszekerheid die voortvloeien uit de verschillen in samenstelling en aandeel van energie-invoer in de verschillende lidstaten, op afdoende wijzen aan te pakken;
N. overwegende dat het zeer belangrijk is dat de EU consistente en samenhangende externe energiebetrekkingen onderhoudt met belangrijke producerende, verbruikende en doorvoerlanden, en dat bij onderhandelingen met machtige energieleveranciers in derde landen een strategische en politieke coördinatie tussen de lidstaten essentieel is;
O. overwegende dat betrekkingen op energiegebied voorspelbaarheid, stabiliteit en langetermijninvesteringen vereisen;
P. overwegende dat de uitdaging van energiezekerheid ligt in het verminderen van de onzekerheden die aanleiding geven tot spanningen tussen landen en in het beperken van de marktinefficiënties die de voordelen van handel, zowel voor leveranciers als consumenten, in de weg staan;
Q. overwegende dat de Arctische regio naar schatting een derde van de gemiddeld geraamde wereldwijde aardgasvoorraad en 13 % van de onontdekte aardolie bevat;
Interne energiemarkt – betere coördinatie op EU-niveau
1. onderstreept dat een volledig ontwikkelde, grensoverschrijdende energie-infrastructuur binnen de EU noodzakelijk is; onderstreept voorts dat een sterke coördinatie van het beleid in de lidstaten en een gezamenlijk en solidair optreden op het gebied van extern energiebeleid en energiezekerheid noodzakelijk zijn, waarbij het belang van transparantie en de volledige uitvoering van de interne energiemarkt wordt erkend, overeenkomstig de energie- en klimaatdoelstellingen voor de lange termijn;
2. is van mening dat het energiebeleid een integraal en belangrijk deel van het gemeenschappelijk buitenlands beleid moet uitmaken en in synergie met andere beleidsdomeinen met een externe dimensie moet worden uitgewerkt en uitgevoerd;
3. benadrukt dat de EU, rekening houdend met zowel de huidige economische omstandigheden als het streven om een echte interne energiemarkt in de EU te verwezenlijken, voorrang dient te geven aan investeringen in energie-infrastructuur die een geleidelijke capaciteitsvergroting met behulp van marginale investeringskosten mogelijk maken, zodat de interne markt kan profiteren van een geoptimaliseerd gebruik van de energie-infrastructuur, waarbij de zekerheid van de energievoorziening, het concurrentievermogen en de duurzaamheid op een kostenefficiënte wijze worden gewaarborgd;
4. herinnert aan het verzoek van het Parlement om plannen op te stellen voor een Europese Energiegemeenschap met nauwe samenwerking op het vlak van energienetwerken en Europese financiering van nieuwe energietechnologieën om het probleem van de versnippering van het Europese energiebeleid op te lossen en de Unie een krachtige internationale stem te geven in haar betrekkingen op energiegebied;
5. dringt er bij de Commissie op aan een wetgevingsvoorstel tot oprichting van een Waarnemingspost voor Energie in te dienen met het oog op een betere informatievoorziening inzake energie-invoermarkten en een betere analyse van exportmarkten;
6. meent dat een samenhangende, geïntegreerde Europese interne energiemarkt die naar behoren functioneert, een belangrijk element is voor een succesvol extern energiebeleid van de EU; meent tevens dat het Europese regelgevingskader inzake energie een belangrijk element is in de opbouw van de interne energiemarkt en in de partnerlanden moet worden bevorderd door het bewustzijn over het doel en de voordelen ervan te vergroten, waarbij het algemene doel is ervoor te zorgen dat het externe energiebeleid van de EU en de bilaterale overeenkomsten van de lidstaten volledig voldoen aan de EU-wetgeving;
7. benadrukt dat de Commissie en de Europese Dienst voor Extern Optreden (EDEO) ervoor moeten zorgen dat alle multilaterale en bilaterale overeenkomsten van de EU, in het bijzonder partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomsten, volledig voldoen aan de internemarktregels van de Unie; benadrukt dat in dergelijke overeenkomsten wederkerigheid moet worden gegarandeerd, alsmede gelijke concurrentievoorwaarden en transparantie om te zorgen voor een veilig juridisch klimaat voor EU-investeerders in energievoorzienings- en doorvoerlanden;
8. verzoekt de EU en de lidstaten om te zorgen voor een onderling verbonden interne energiemarkt die bestand is tegen druk van buitenaf en tegen pogingen om de energievoorziening en -prijzen te gebruiken als instrument om druk uit te oefenen op het buitenlands beleid; wijst er daarom op dat meer middelen moeten worden vrijgemaakt voor projecten die de energiemarkten in de EU onderling verbinden en dat de Europese infrastructuurnetten voor aardgas en elektriciteit tegen eind 2015 moeten worden voltooid, in het bijzonder het interconnectieplan voor het Oostzeegebied, zoals bepaald in het derde energiepakket van de EU;
9. onderstreept dat de interne markt enkel goed kan functioneren als de regels van de interne energiemarkt volledig worden toegepast op de energie die in de Unie wordt ingevoerd, zodra deze energie zich op het grondgebied van de EU bevindt; wijst erop dat de EU derhalve zou moeten streven naar convergentie van regelgeving met de buurlanden die bereid zijn om de regels van de interne energiemarkt van de EU na te leven; benadrukt het belang en de rol van de Energiegemeenschap in dit verband;
10. verzoekt de Commissie de oprichting van een alomvattend EU-systeem voor gasindexering op basis van gasmarktprijzen te ondersteunen, zodat alle Europese gasbedrijven op een eerlijker en beter voorspelbare wijze, onafhankelijk van de olieprijzen, handel kunnen drijven met externe gasleveranciers en zodat de concurrentie op de interne gasmarkt van de EU verder wordt bevorderd;
11. benadrukt dat de kracht als gevolg van de integratie van de interne energiemarkt en de infrastructuur volledig moet worden benut door de middelen, deskundigheid en capaciteiten van de lidstaten en de EU samen te brengen; verzoekt daarom om meer transparantie en een grotere EU-deelname aan onderhandelingen over overeenkomsten tussen lidstaten en derde landen aangezien deze overeenkomsten ook een invloed kunnen hebben op de werking van de interne energiemarkt van de EU; ondersteunt de Commissie in haar streven naar grotere transparantie en meer informatie-uitwisseling tussen de lidstaten en roept op tot toenemend gebruik van bestaande mededingingsmaatregelen om ervoor te zorgen dat de EU-wetgeving niet wordt omzeild;
12. wijst nadrukkelijk op de bijkomende verantwoordelijkheden van het Parlement op het gebied van energie overeenkomstig artikel 194 van het VWEU en dringt aan op een adequate betrokkenheid bij alle voorlichtings- en raadplegingprocessen met betrekking tot het externe energiebeleid; onderstreept in dit verband dat het delen van gegevens over collectieve maatregelen, programma's en projecten van de EU, haar financiële instellingen of andere communautaire entiteiten ook het Parlement dient te omvatten;
13. verwelkomt de toetreding van de Republiek Moldavië en Oekraïne tot de Energiegemeenschap, alsook de waarnemerstatus van Armenië en Georgië, hetgeen zal bijdragen tot het verbeteren van de regionale samenwerking op energiegebied door middel van een beter regelgevend kader voor toekomstige partnerschappen tussen de EU en deze partnerlanden;
14. herhaalt de oproep van het Parlement dat aan internationale energieprojecten transparante intergouvernementele overeenkomsten op lidstaat- of EU-niveau ten grondslag moeten liggen; benadrukt dat energieprojecten die uitsluitend zijn gebaseerd op commerciële overeenkomsten risico's inhouden zowel voor de bescherming van beleggers als voor de volledige eerbiediging van de regels van de interne markt;
15. roept op tot een grotere synergie tussen het handels- en energiebeleid van de Unie, overeenkomstig de strategische documenten betreffende de samenwerking op het gebied van energiebeleid met partners buiten de EU, met inbegrip van de strategie „Energie 2020” en de mededeling van de Commissie inzake energievoorzieningszekerheid en internationale samenwerking;
16. benadrukt dat de versterking van de externe dimensie van het energiebeleid van de EU van cruciaal belang is, zowel voor de verbetering van de energievoorzieningszekerheid van de EU als voor de bevordering van haar handelsbetrekkingen met derde landen; benadrukt de noodzaak om een duurzaam kader te creëren voor de samenwerking met onze strategische handelspartners in het energie- en grondstoffenbeleid, dat volledig zal aansluiten met de reguleringen van de interne energiemarkt;
17. meent dat de lidstaten door een betere coördinatie tussen de lidstaten onderling en tussen de lidstaten en de Commissie volledig zouden kunnen profiteren van het politieke en economische gewicht van de Unie; is dan ook verheugd over het voorstel van de Commissie voor een besluit tot instelling van een mechanisme voor informatie-uitwisseling met betrekking tot intergouvernementele overeenkomsten tussen lidstaten en derde landen op energiegebied; onderstreept in dit verband de toegevoegde waarde van een advies en ondersteuning van de Commissie tijdens het onderhandelingsproces om ervoor te zorgen dat intergouvernementele overeenkomsten stroken met de regelgeving van de interne energiemarkt, overeenkomstig de energie- en klimaatdoelstellingen voor de lange termijn;
18. benadrukt dat het creëren van een mechanisme voor informatie-uitwisseling voor intergouvernementele overeenkomsten tussen de lidstaten van de EU en derde landen inzake energiebeleid de transparantie, coördinatie en doeltreffendheid van het beleid in heel de EU aanzienlijk zou verbeteren;
19. verzoekt om nauwere samenwerking tussen de Raad, de Commissie en de EDEO opdat zij met één stem spreken en gezamenlijk handelen inzake kwesties die betrekking hebben op een gemeenschappelijk buitenlands beleid op energiegebied; benadrukt de noodzaak om binnen de EDEO een beleidsafdeling voor energie op te richten en om de EU-delegaties te betrekken bij energiediplomatie ter plekke;
20. steunt het gebruik van instrumenten zoals vroegtijdige waarschuwingssystemen in de betrekkingen met leveranciers en doorvoerlanden; is ervan overtuigd dat het verder bevorderen van de idee van het gezamenlijk aankopen van energiegrondstoffen door lidstaten noodzakelijk is in de context van de toenemende concurrentie om grondstoffen en de bestaande monopolies van producenten;
21. verzoekt de lidstaten en de Commissie om handels- en investeringsbelemmeringen op energiegebied ten aanzien van derde landen op te sporen en waar nodig maatregelen te treffen om die belemmeringen bilateraal en via de Wereldhandelsorganisatie weg te werken;
22. steunt het voorstel van de Raad om de werking van het Verdrag inzake de Energiegemeenschap te analyseren en een stappenplan op te stellen om de modernisering van de energiesectoren te versnellen; wenst dat meer aandacht gaat naar de tenuitvoerlegging van hervormingen en technologieën zoals intelligente energienetten om de integratie van hernieuwbare energie te bevorderen en de energie-efficiëntie te vergroten; ondersteunt daarom ideeën die een nieuwe impuls geven aan het Energiehandvestverdrag en stelt daartoe de invoering van strategische partnerschappen voor; herhaalt dat de sociale dimensie van het verdrag moet worden ontwikkeld om problemen zoals energiearmoede en -corruptie doelmatig aan te pakken;
23. vraagt dat de Commissie wijst op het belang van de Conferentie over het Energiehandvest en de noodzaak om deze te ondersteunen, teneinde optimaal gebruik te maken van de mogelijkheden die het Energiehandvest biedt op belangrijke gebieden zoals handel, doorvoer, investeringen en geschillenbeslechting, onder meer door de uitbreiding van het Energiehandvest naar de staten die het nog niet ondertekend en/of geratificeerd hebben;
24. is van mening dat alle lidstaten ten minste elk kwartaal hun gemiddelde bilaterale invoerprijs voor aardgas bekend moeten maken en indienen bij Eurostat, met een vertraging van niet meer dan twee kwartalen;
25. is van mening dat voor de uitvoering van een consistent en samenhangend extern energiebeleid van de EU een regelmatige coördinatie tussen de lidstaten en de Commissie nodig is; verzoekt de Commissie om op regelmatige tijdstippen uitwisselingen met de lidstaten te organiseren, met name via de voorgestelde strategische groep voor internationale energiesamenwerking, over prioriteiten en activiteiten op het gebied van de externe energiestrategie van de EU en de lidstaten op politiek en deskundigenniveau; pleit voor het inschakelen van onafhankelijke energieregelgevers als deskundigen in de strategische groep voor internationale energiesamenwerking gezien hun ervaring en grondige kennis van de werking van grensoverschrijdende elektriciteits- en gasmarkten;
26. is van mening dat de doeltreffendheid van de door de Europese Commissie voorgestelde maatregelen zou kunnen worden verbeterd door ze te prioriteren en door tijdschema's en actieplannen vast te stellen met vermelding van de geboekte vooruitgang en de uiterste termijnen;
27. is van mening dat de zorg voor samenhang tussen de horizontale doelstellingen die worden genoemd in het Verdrag van Lissabon van cruciaal belang is voor het externe energiebeleid van de EU; wenst dat het Europees Parlement tijdig wordt geïnformeerd over projecten die binnen de EU prioriteit hebben;
28. verzoekt de lidstaten om geen energiecontracten of overeenkomsten betreffende de levering van energiegerelateerde technologie te sluiten met derde landen die de belangen van een andere lidstaat van de Unie schaden;
29. is van mening dat de problemen van het externe energiebeleid van de EU regelmatig aan bod moeten komen tijdens formele en informele bijeenkomsten van de ministers van Energie in de Raad, met de medewerking en krachtige steun van de hoge vertegenwoordiger, de commissaris voor energie en hun desbetreffende diensten; meent dat deze bijeenkomsten tevens dienen te worden benut om tot een samenhangend gemeenschappelijk Europees standpunt te komen voor bijeenkomsten op hoog niveau in het kader van internationale organisaties zoals de IEA, de VN, IRENA, IPEEC en het IAEA, waar de EU een actiever en invloedrijker rol moet spelen; meent dat het Parlement regelmatig over alle relevante kwesties moet worden geïnformeerd en geraadpleegd;
30. meent dat de Raad, wanneer een infrastructuurproject van strategisch belang een invloed heeft op de energievoorzieningszekerheid van de hele EU, moet nadenken over het toekennen van een onderhandelingsmandaat aan de Commissie om de onderhandelingen te leiden en dat dergelijk mandaat ook moet worden overwogen in het geval van andere intergouvernementele overeenkomsten die een aanzienlijke invloed op de energiebeleidsdoelstellingen van de EU voor de lange termijn zouden hebben, in het bijzonder haar afhankelijkheid van energie-invoer; roept in dit verband op tot passende raadpleging van en communicatie met het Parlement;
31. verzoekt de Commissie om een hulpmiddel voor informatie-uitwisseling te ontwikkelen om relevante gegevens over de energieprogramma's en -projecten van overheids- en financiële instellingen van de lidstaten en de EU in derde landen te verzamelen en beschikbaar te stellen; verzoekt de lidstaten om de desbetreffende gegevens aan de Commissie te verstrekken;
32. verzoekt de Commissie om toezicht te houden op de wereldwijde energiemarkten en in dit verband samen te werken met de lidstaten en internationale organisaties zoals het IEA; verzoekt de Commissie om hiertoe vóór eind 2012 een rechtsinstrument voor te stellen;
33. benadrukt dat er gezien de grote afhankelijkheid van de Unie van ingevoerde energie, dringend en fundamenteel behoefte is aan versterkte diversificatie van de bevoorradingsbronnen – waaronder nieuwe energiebronnen – en doorvoerroutes en de ontwikkeling van EU-bronnen van hernieuwbare energie ter ondersteuning van het externe veiligheidsbeleid, de strategische rol en de onafhankelijkheid, samenhang, geloofwaardigheid en doelmatigheid van het buitenlands beleid van de Europese Unie;
34. verzoekt tevens om een gecoördineerde, uniforme EU-beleidsstrategie te ontwikkelen voor nieuwe energieleveranciers, waarbij bijzondere aandacht moet worden besteed aan het verbeteren van de mededingingsvoorwaarden in de EU om nieuwe leveranciers de kans te geven om hun intrede te maken op de EU-markt;
35. roept op tot een grotere synergie tussen het handelsbeleid en het energiebeleid van de EU in overeenstemming met de Europa 2020-strategie; onderstreept de noodzaak om wereldwijde governancestructuren voor grondstoffen te bevorderen teneinde internationale spanningen op dit gebied te doen afnemen en verheugt zich in dit verband over het voorbeeld van het Internationaal Energieforum (IEF); is van mening dat het sluiten met onze strategische handelspartners van leveringscontracten op de lange termijn op het gebied van energie en grondstoffen, tegen eerlijke prijzen, een van de belangrijkste prioriteiten vormt; verzoekt de EU derhalve een samenhangende strategie betreffende energieleveringscontracten met deze partners aan te nemen;
Diversificatie – grotere Europese energievoorzieningszekerheid
36. benadrukt dat het EU-Verdrag oproept tot solidariteit tussen de lidstaten, hetgeen deel zou moeten uitmaken van zowel de dagelijkse werkzaamheden als het crisisbeheer van het interne en externe energiebeleid; verzoekt de Commissie om een duidelijke definitie van „energiesolidariteit” te geven om ervoor te zorgen dat alle lidstaten deze eerbiedigen;
37. wijst erop dat de toenemende afhankelijkheid van de EU van ingevoerde fossiele brandstoffen grote gevolgen kan hebben voor haar onafhankelijkheid voor besluitvorming op andere beleidsdomeinen en dat enkel een overgang naar een duurzame energievoorziening en energie-efficiëntie, en samenhang, onderlinge afhankelijkheid en solidariteit tussen de lidstaten dit ongunstige fenomeen kunnen neutraliseren;
38. onderstreept dat het gezamenlijke energiebeleid van de EU en de strategische doelstellingen terdege weerspiegeld moeten worden in de externe betrekkingen en in het regionale beleid en het Europese Nabuurschapsbeleid;
39. verzoekt de Commissie ook onderzoek en ontwikkeling te steunen op het gebied van eigen brandstofvoorraden en zich in te zetten voor een grondstoffenvoorziening via verscheidene leveranciers, bevoorradingsbronnen en aanvoerroutes voor de afzonderlijke regio's van de EU, zodat elke regio een beroep kan doen op ten minste twee verschillende bevoorradingsbronnen, overeenkomstig de mededeling van de Commissie over Prioriteiten voor energie-infrastructuurprojecten voor 2020 en verder – Een blauwdruk voor een Europees geïntegreerd energienetwerk (COM(2010)0677);
40. benadrukt dat het externe energiebeleid van de EU moet bijdragen aan het waarborgen van veilige, zekere, duurzame en betaalbare energie, in overeenstemming met de algemene doelstellingen van het energiebeleid van de EU met betrekking tot concurrentievermogen, energievoorzieningszekerheid en duurzaamheid, en in overeenstemming met de energie- en klimaatdoelstellingen van de EU voor 2050;
41. onderstreept dat versneld werk moet worden gemaakt van maatregelen voor de diversificatie van de energieleveranciers en energietoevoerroutes en -bronnen van de EU, rekening houdend met de prioritaire energievoorzieningscorridors, voornamelijk de maatregelen die zijn gericht op het creëren van een echte concurrerende markt voor gas, het creëren van nieuwe vervoerscorridors (zuidelijke corridor en Middellandse Zeegebied), het versterken van bestaande corridors (oostelijke corridor) en het bevorderen van echte mededinging tussen gastoevoerbronnen door het aandeel van de EU in LNG te verhogen en door nieuwe, verre leveranciers (Australië, Canada, Verenigde Staten, Latijns-Amerika, Afrika bezuiden de Sahara, Centraal-Azië, enz.) te bereiken;
42. onderstreept ook het belang van een betere onderlinge koppeling van energienetwerken en het voltooien van de Euromediterrane verbindingsnetten voor elektriciteit en gas en het interconnectieplan voor de Baltische energiemarkt, terwijl ook de bestaande elektriciteits- en aardgascentrales en -infrastructuur (interconnecties, netten, pijpleidingen, transmissienetten, opslag en LNG-terminals) worden gemoderniseerd en verbeterd; meent dat deze maatregelen ervoor moeten zorgen dat geen enkele lidstaat een energie-eiland blijft en dat er binnen de EU een vrije energiestroom is; verwelkomt in deze context de voorgestelde faciliteit voor Europese verbindingen;
43. verzoekt de Commissie om de zogenaamde „energiezekerheidsclausule” op te nemen in handels-, associatie-, partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomsten met producerende en doorvoerlanden, waarin een gedragscode vastgelegd dient te worden en expliciet vermeld dient te worden welke maatregelen getroffen moeten worden bij een eenzijdige wijziging van de voorwaarden door een van de partners;
44. is verheugd over de mededeling van de Commissie inzake energievoorzieningszekerheid en internationale samenwerking; „het energiebeleid van de EU: verbintenissen met partners buiten onze grenzen” (COM(2011)0539); is echter van mening dat er meer instrumenten gebaseerd op solidariteit tussen de lidstaten nodig zijn om de EU in staat te stellen haar belangen op het vlak van energiezekerheid te beschermen in onderhandelingen met haar externe partners, in het bijzonder in crisissituaties;
45. verzoekt de Commissie om een omvattende lijst van prioriteiten voor het energiebeleid op korte, middellange en lange termijn op te stellen voor de buurlanden, met het oog op het tot stand brengen van een gezamenlijke juridische ruimte op basis van beginselen en normen voor de interne markt die deel uitmaken van het acquis; wijst op het belang van de verdere uitbreiding van de Europese Energiegemeenschap en het vaststellen van juridische controlemechanismen om de doeltreffende tenuitvoerlegging van het acquis te verzekeren;
46. is voorstander van politieke en economische dialoog met de buurlanden van de EU inzake het gebruik van nieuwe energiebronnen;
47. verzoekt om de tenuitvoerlegging van de huidige mechanismen en de oprichting van nieuwe mechanismen, binnen het Europese Nabuurschapsbeleid en de Zwarte Zeesynergie, om de samenwerking te versterken met het oog op een transparantere en stabiele voorziening en doorvoer;
48. is voorstander van een politieke dialoog met Noorwegen en Rusland over de exploratie van nieuwe energiebronnen in de Barentszzee, op basis van de vereiste dat het kwetsbare milieu van het Arctische gebied wordt beschermd, en dat met Noorwegen wordt samengewerkt om waterkrachtelektriciteit over lange afstand in te voeren via onderzeese stroomkabels; dringt erop aan dat er sneller een EU-strategie voor het Arctische gebied wordt opgesteld;
49. is van oordeel dat de externe politieke dialoog van fundamenteel belang is om de wereldwijde economische groei los te koppelen van het gebruik van energiebronnen en meer voorspelbare energiemarkten te promoten, wat eveneens de politieke relaties ten goede zou komen; benadrukt het belang van de dialoog met opkomende economieën zoals China, India, Brazilië, Indonesië en Zuid-Afrika, naast andere belangrijke verbruikende landen zoals de Verenigde Staten en Japan;
50. is van mening dat de EU de ontwikkeling en versterking moet bevorderen van samenwerking op het vlak van energiebeleid met derde landen die dezelfde waarden aanhangen en bereid zijn om democratische hervormingen door te voeren en de kernwaarden van de EU te bevorderen;
51. is ingenomen met de aanbevelingen van de Commissie betreffende een intensievere politieke samenwerking met de oostelijke buurlanden en acht het essentieel dat de toetreding van Turkije tot het Energiegemeenschapverdrag en de opening van het energiehoofdstuk in de EU-toetredingsonderhandelingen met de grootst mogelijke urgentie ter hand worden genomen; begroet bovendien het initiatief van een tripartiete dialoog tussen de EU, Oekraïne en Rusland en benadrukt de noodzaak om te zorgen voor nauwe politieke en bestuursrechtelijke samenwerking met beide partners;
52. benadrukt dat op de verhoging van de interne productie van hernieuwbare energie gerichte maatregelen van cruciaal belang zijn om de EU minder afhankelijk te maken van de externe invoer van koolwaterstoffen; is van mening dat een aanpassing van de energieproductie- en energiedistributiestructuur van de EU moet worden beoordeeld op naleving van de energie- en klimaatdoelstellingen voor de lange termijn;
53. herinnert aan de belangrijke bijdrage van LNG aan de EU-energievoorziening en pleit voor versterking van de samenwerking met de belangrijkste leveranciers en de huidige en toekomstige consumenten;
54. onderstreept dat diversificatie nieuwe niet-Russische olie-, gas- en elektriciteitsbronnen dient in te houden voor de lidstaten die al te afhankelijk zijn van deze ene leverancier; benadrukt dat Russisch gas op EU-niveau weliswaar slechts 24% van het verbruikte gas uitmaakt, maar dat het in 12 van de 27 lidstaten tussen 48% en 100% van het verbruikte gas uitmaakt en dus een directe invloed heeft op de veiligheid van de energievoorziening in de Unie;
55. is van mening dat door de verspreiding van nieuwe, onconventionele energietechnologieën (teerzanden en schaliegas uit Canada, de Verenigde Staten, Australië, Qatar, Brazilië en Argentinië, de energie-exploratie van de Arctische regio, verdere ontginningen in Irak, Venezuela en Afrikaanse landen) nieuwe actoren, partners en regio's in de toekomst leverancier kunnen worden en dat de EU ook haar best moet doen om zo veel mogelijk voordeel te halen uit deze nieuwe situatie en om nieuwe energiepartnerschappen te ontwikkelen met het oog op de diversificatie van haar leveranciers;
56. waardeert het belang van de overgang naar een koolstofarme economie, benadrukt de noodzaak van de instandhouding van het concurrentievermogen en innovatie, o.a. door het gebruik van de passende instrumenten van het handelsbeleid; meent dat de overgang naar een koolstofarme economie moet gebeuren op een manier, aangepast aan het potentieel van het betreffend geografisch gebied, de specificaties van het energiesysteem, de energiemix van de betreffende lidstaat en haar geologische structuur; meent dat een dergelijke aanpak een instandhouding van het maximale niveau van continuïteit van energie en het concurrentievermogen van de economie mogelijk maakt, en tegelijkertijd de in het Verdrag verankerde onafhankelijkheid van elke lidstaat onverlet laat om de voorwaarden voor de benutting van haar energievoorraden te bepalen, tussen verschillende energiebronnen te kiezen en over de algemene structuur van haar energievoorziening te beslissen;
57. erkent het belang van de directe buitenlandse investeringen van de EU in de bouw en modernisering van de energie-infrastructuur in ontwikkelingslanden; benadrukt tegelijkertijd de noodzaak van een passende wettelijke bescherming van deze investeringen, bijvoorbeeld door de uitbreiding van het acquis van de EU naar derde landen (o.a. door de versterking en uitbreiding van de toepassing van het Energiegemeenschapsverdrag);
58. wijst op het belang van brede samenwerking in de Arctische regio, in het bijzonder tussen landen uit het Euro-Atlantische gebied;
Duurzaamheid – sterkere partnerschappen met toeleveringslanden en internationale organisaties
59. meent dat de toenemende energievraag in de wereld en de hoge concentratie van fossiele brandstofreserves in zeer onstabiele en ondemocratische landen de EU kwetsbaar maakt en de ontwikkeling van een betrouwbaar, doeltreffend en consistent gemeenschappelijk Europees beleid sterk ondermijnt;
60. is van mening dat de energiepartnerschappen van de EU en de verbintenissen van de EU in mondiale fora zoals de G-20 tevens een duurzamer energiebeleid in derde landen moeten stimuleren, terwijl tegelijkertijd de transparantie van de markt verbeterd en de volatiliteit van de markt teruggedrongen dient te worden en gewerkt moet worden aan een mondiale energiemarkt die minder gevoelig is voor schokken en verstoringen in de toelevering;
61. benadrukt dat de verbindingen tussen het Europese energienetwerk en de buurlanden (westelijke Balkan, buurlanden in het oosten en de Kaspische landen) moeten worden uitgebreid door nieuwe interconnectoren te bouwen en convergentie op regelgevingsgebied te bevorderen, door de milieu- en veiligheidsnormen van de EU zoveel mogelijk uit te breiden, zodat alle krachtcentrales die zich in de nabije omgeving van de EU-grenzen bevinden aan de hoogste normen inzake nucleaire veiligheid voldoen;
62. benadrukt de betekenis van infrastructuurprojecten van gemeenschappelijk belang, zoals omschreven in het voorstel van de Commissie voor een verordening betreffende richtsnoeren voor en trans-Europese energie-infrastructuur en de mededeling over prioriteiten voor energie-infrastructuurprojecten voor 2020 en verder; meent dat de daaruit voortvloeiende overeenkomsten met externe partners gezien het strategisch belang van deze projecten op passende wijze moeten worden geprioriteerd, duurzaam worden ontwikkeld en snel worden afgesloten, binnen een op regels gebaseerd marktsysteem;
63 benadrukt dat in de energiedialoog tussen de EU en Rusland, waarin de EU met één stem moet spreken, rekening moet worden gehouden met de specifieke afhankelijkheid van de lidstaten in Centraal- en Oost-Europa, aangezien hun energievoorziening enkel kan worden gewaarborgd door in de gehele EU de energie-infrastructuur te verbinden en de regels van de interne energiemarkt volledig toe te passen; is van oordeel dat in de dialoog belangrijke vraagstukken als de toegang tot energiehulpbronnen, energienetwerken en exportmarkten voor energie, bescherming van investeringen, wederkerigheid, crisispreventie en samenwerking, gelijke mededingingsvoorwaarden en prijsvorming op energiegebied aan de orde moeten worden gesteld; onderstreept dat bijzondere aandacht moet worden besteed aan de kwestie van de Droezjba-pijpleiding en dat op EU-niveau specifieke maatregelen dienen te worden getroffen om de olielevering via het gesloten traject weer op gang te brengen;
64. benadrukt dat naarmate lidstaten een begin maken met het koppelen en integreren van hun nationale markten door middel van investeringen in infrastructuur en de goedkeuring van gemeenschappelijke regels, ook moet worden geïnvesteerd in samenwerking met Rusland teneinde creatieve en wederzijds aanvaardbare maatregelen vast te stellen die gericht zijn op het verminderen van de verschillen tussen de twee energiemarkten;
65. onderstreept het belang van de energiedialoog met Rusland en de door de Energieraad voorgestelde EU-Rusland -routekaart; onderstreept het belang van samenwerking op gebieden van wederzijds belang, zoals gemeenschappelijk onderzoek en technologieoverdracht, in het bijzonder op het gebied van energie-efficiëntie en hernieuwbare energie;
66. pleit ervoor het Energiehandvestverdrag uit te breiden naar meer landen en in het forum van de Conferentie van het Energiehandvest toe te werken naar een wederzijds aanvaardbare oplossing die resulteert in volledige acceptatie van de beginselen en protocollen van het Energiehandvest door Rusland;
67. dringt aan op versterking van het strategische partnerschap met Rusland door het sluiten van een nieuwe partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst; onderstreept dat deze nieuwe overeenkomst in overeenstemming moet zijn met de internemarktregels en de regelgeving van het derde energiepakket van de EU, en gebaseerd moet zijn op wederzijds respect en wederkerigheid; benadrukt dat Rusland reeds gebonden is aan het Verdrag inzake het Energiehandvest krachtens artikel 45 van dat verdrag; is ervan overtuigd dat ratificatie van dat verdrag door Rusland voor beide partijen gunstige effecten zou hebben op de bilaterale energiebetrekkingen;
68. wijst op de rol van de Parlementaire Vergadering Euronest, die zal bijdragen aan het verwezenlijken van de doelstellingen van het Oostelijk Partnerschap en aldus een positief effect zal hebben op de kwesties die samenhangen met energiezekerheid;
69. herinnert eraan dat de landen van de Europese Economische Ruimte al tot de interne markt van de EU behoren en dat hun medewerking belangrijk is om de energiedoelstellingen voor 2020 te behalen; is verheugd over de bestaande initiatieven die de samenwerking met Zwitserland moeten versterken en die ook de volledige integratie van dit land in de interne energiemarkt van de EU als doel moeten hebben;
70. is van oordeel dat het externe energiebeleid van de EU gebaseerd moet zijn op en een stimulans moet zijn voor de beginselen van solidariteit, transparantie, subsidiariteit, duurzaamheid, samenwerking, wederkerigheid, een regelgebaseerde marktaanpak en coördinatie tussen de EU, haar lidstaten en partnerlanden; is van mening dat eerbiediging van de in het Verdrag van Lissabon vervatte horizontale doelstellingen essentieel is om de rol van Europa in de veranderende regionale politieke context te bevestigen; verzoekt de Raad een mandaat te verlenen aan de Commissie om onderhandelingen te starten over de omzetting van de huidige gemeenschappelijke intentieverklaringen betreffende energiekwesties met buurlanden in juridisch bindende teksten;
71. wijst op het belang van de verdere ontwikkeling van het energiepartnerschap tussen Afrika en de EU, dat in 2010 gelanceerd werd;
72. is ervan overtuigd dat een doeltreffender beheer op mondiaal niveau de samenwerking met producerende, verbruikende en doorvoerlanden zou verbeteren; is van mening dat de EU daarom een belangrijke rol moet spelen in het internationale beheer van het energiebeleid om transparante en niet-discriminerende beginselen te bevorderen, de doelstelling van duurzaamheid na te streven, te zorgen voor lagere transactiekosten en stimulansen te bieden voor marktdeelnemers om te concurreren op het vlak van prijzen en kwaliteit;
73. is verheugd over de opname van de doelstelling van universele toegang tot energie tegen 2030 in de mededeling „Het Energiebeleid van de EU: verbintenissen met partners buiten onze grenzen”, en is van mening dat het aandachtspunt voor ontwikkelingslanden zou moeten liggen bij gedecentraliseerde, duurzame en betaalbare energie, met name voor de plattelandsbevolking en de arme bevolkingsgroepen; pleit voor ondersteuning van innovatieve betalingsregelingen met betrokkenheid van particuliere en publieke partijen, teneinde de toegang tot energie voor eindgebruikers betaalbaar te maken;
74. onderstreept dat duurzame energie een stuwende kracht voor ontwikkeling is, en herhaalt zijn oproep voor een specifiek energie- en ontwikkelingsprogramma met speciale aandacht voor hernieuwbare, energie-efficiënte, kleinschalige en gedecentraliseerde energieoplossingen en het bevorderen van capaciteitsontwikkeling en technologieoverdracht om lokale inbreng te verzekeren; merkt op dat er wellicht grootschalige hernieuwbare-energieprojecten nodig zullen zijn om op duurzame wijze te kunnen voorzien in de groeiende vraag naar energie van stedelijke centra en de industrie, met name in opkomende landen; benadrukt dat dergelijke projecten altijd moeten voldoen aan de hoogste sociale en milieucriteria;
75. dringt aan op eerbiediging van de prioritaire ontwikkelingsdoelstellingen van de EU en democratie en mensenrechten in de omgang met ontwikkelingslanden in energiekwesties, als onderdeel van een strategische aanpak met het oog op een veilige, duurzame en concurrerende energievoorziening, waarbij de belangen van de bevolking in de ontwikkelingslanden centraal staan;
76. benadrukt het belang van transparantie, democratisch toezicht en maatschappelijke betrokkenheid in betrekkingen met derde landen op energiegebied;
77. benadrukt dat het belangrijk is om kernbeginselen voor handel en investeringen, waaronder die met betrekking tot het bevorderen van gelijke mededingingsvoorwaarden voor investeringen in duurzame energie, te blijven opnemen in zowel bilaterale overeenkomsten als in multilaterale wettelijke kaders, zoals het Energiehandvestverdrag en de WTO, en ze afdwingbaar te maken door middel van doelmatige mechanismen voor geschillenbeslechting;
78. is van mening dat naast samenwerking op het gebied van ontginning, handel en doorvoer van energieproducten naar de EU, ook intensiever moet worden samengewerkt in andere belangrijke energiekwesties; pleit derhalve voor strategische energiepartnerschappen tussen de EU en een aantal belangrijke spelers op de energiemarkt, zoals de BRICS-landen en landen die een snelle stijging van het energieverbruik kennen, onder meer op de volgende gebieden :
–
O&O-samenwerking inzake koolstofarme technologieën en innovatie,
–
investeringen in de productie van duurzame energie,
–
veiligheid en betrouwbaarheid van energietechnologieën,
–
gegevensuitwisseling over kennisoverdracht, onder meer wat betreft schone en hernieuwbare energiebronnen,
–
bevordering van energie-efficiëntie en energiebesparingen,
–
het in evenwicht brengen van systemen,
–
slimme netten,
–
energieopslag,
–
fusieonderzoek,
–
schone steenkooltechnologie, koolstofafvang en -opslag;
79. vraagt de Commissie toe te zien op de naleving van de hoogste normen inzake nucleaire veiligheid van kerncentrales in buurlanden van de EU en daarbij gebruik te maken van alle beschikbare instrumenten en verdragen, zoals het VN-Verdrag inzake milieueffectrapportage in grensoverschrijdend verband (Verdrag van Espoo) en het Verdrag inzake de toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter in milieuaangelegenheden (Verdrag van Århus); dringt er bij de EU-buurlanden op aan nucleaire veiligheids- en risico-stresstests van de EU uit te voeren en verzoekt de Commissie om hieraan technische bijstand te verlenen;
80. dringt er bij de Commissie op aan om in alle relevante handelsovereenkomsten, met inbegrip van de overeenkomsten in het kader van de WTO, te pleiten voor opneming van de grondbeginselen van het initiatief inzake transparantie van winningsindustrieën en de internationale normen voor het beheer van energiemarkten, waaronder een geleidelijke afschaffing van subsidies voor fossiele brandstoffen met kwantitatieve doelstellingen;
81. herinnert eraan dat voor de opslag van energie en elektriciteit uit hernieuwbare bronnen en andere geavanceerde energietoepassingen een aantal grondstoffen nodig is, waaronder zeldzame aardmetalen, waarvan de voorziening momenteel problematisch is; meent dat een gecoördineerde aanpak van de EU en andere leiders op technologisch gebied, waaronder de Verenigde Staten en Japan, nodig is om vooruitgang te boeken in het onderzoek naar nieuwe grondstoffen en bij het ontwikkelen van alternatieven of het terugdringen van het gebruik van grondstoffen die een probleem stellen qua voorzieningszekerheid, toxiciteit of milieubelasting;
82. steunt met het oog op een wereldwijde betrouwbare, veilige en milieubewuste energieproductie, de versterking en bevordering van stralingsbescherming en -normen, nucleaire veiligheidsnormen, strenge eisen voor offshoreactiviteiten met betrekking tot olie en gas, de veiligheid van vervoer over zee van ruwe aardolie, aardolieproducten en LNG, alsook samenwerking op het gebied van nieuwe technologieën, O&O&I en werk aan internationale normen;
83. is van mening dat de wereldwijde problemen op het vlak van klimaatverandering niet kunnen worden beperkt zonder de betrokkenheid van grote vervuilers en moedigt de Commissie aan een gemeenschappelijke strategie te formuleren teneinde met deze landen tot een mondiale oplossing te komen; erkent dat derde landen baat kunnen hebben bij de toenemende deskundigheid binnen de EU, die gebaseerd is op onze ervaring met het ontwerpen en uitvoeren van het emissiehandelssysteem, en dringt er bij de Commissie op aan derde landen te steunen en aan te moedigen hun eigen emissiehandelssysteem op te starten en te ontwerpen opdat deze systemen met die van de EU kunnen worden verbonden;
84. benadrukt dat Europa een beleidsperspectief voor de lange termijn nodig heeft dat nieuwe mondiale partnerschappen en bilaterale samenwerkingsinstrumenten omvat en de Europese Unie in staat stelt een belangrijke rol te spelen in het bepalen van de mondiale energieagenda, door het voortouw te nemen bij het vormgeven van nieuwe marktnormen en bij internationale inspanningen in technologisch onderzoek en innovatie op energiegebied;
85. onderstreept de noodzaak tot verbetering van de samenwerking met derde landen op het gebied van O&O&I om de wereldwijde uitdagingen aan te pakken; is van mening dat de EU nauw moet samenwerken met belangrijke exporteurs van biobrandstoffen uit derde landen om ervoor te zorgen dat deze alternatieve, schone energieopties, die kunnen bijdragen tot de diversificatie van energievoorziening, echt duurzaam kunnen zijn en dat indirecte veranderingen in landgebruik met negatieve gevolgen kunnen worden vermeden; benadrukt dat externe bronnen van biobrandstoffen moeten worden onderworpen aan dezelfde normen als EU-bronnen, met name milieu- en klimaatnormen; is van mening dat de Unie de toepassing van tweede- en derdegeneratie biobrandstoftechnologieën, zowel intern als extern, moet bevorderen;
86. vestigt de aandacht op de complexe relatie tussen energie, voedselvoorziening en veiligheid, met name ten aanzien van biobrandstoffen, die negatieve sociale en milieueffecten kunnen hebben in ontwikkelingslanden; is van mening dat het recht op voedsel voorrang moet hebben op de hernieuwbare-energiedoelstellingen van de EU voor biobrandstoffen;
87. merkt op dat voor de uitbreiding van het aanbod aan biobrandstoffen in hoofdzaak is ingezet op grootschalige, industriële monocultuur, waardoor landbouwmethoden die schadelijk zijn voor het milieu, de biodiversiteit, de bodemvruchtbaarheid en de watervoorziening nog verder ingang hebben gekregen; is bezorgd dat deze opmars van biobrandstoffen dramatische gevolgen kan hebben wat betreft schending van landrechten, verlies van toegang tot vitale natuurlijke hulpbronnen, ontbossing en verslechtering van het milieu;
88. is bezorgd over het feit dat de richtlijn hernieuwbare energie (RED) geen enkel bindend duurzaamheidscriterium voor de productie van biomassa bevat; vreest om die reden dat bio-energie ten koste zou kunnen gaan van de strijd tegen de klimaatverandering en een bijkomende factor wordt voor massale landroof, voedselonveiligheid, ontbossing en aantasting van bossen in ontwikkelingslanden; roept de Commissie dan ook op om wettelijk bindende duurzaamheidscriteria op te stellen om te voorkomen dat het gebruik en de productie van biomassa voor energiedoeleinden negatieve gevolgen hebben voor het klimaat, het milieu en de samenleving;
89. verzoekt de EU een beleid voor de duurzame productie van biomassa en het gebruik daarvan voor energiedoeleinden uit te stippelen dat voldoet aan de vereisten van het klimaatbeleid en consistent is met het EU-beleid voor ontwikkelingssamenwerking;
90. is van mening dat de EU ervoor moet zorgen dat energie een belangrijke component wordt van haar programma's voor externe hulp, aangezien de toegang tot energie, die van essentieel belang is voor de economische ontwikkeling, in ontwikkelingslanden problematisch blijft;
91. is van mening dat samenwerking bij de ontwikkeling en toepassing van toekomstgerichte energietechnologieën centraal moet staan in de samenwerking van de EU met industrielanden en opkomende economieën;
92. is van mening dat de EU van energiekwesties een centraal onderdeel zou moeten maken van Europese initiatieven zoals het Oostelijk Partnerschap, de Unie voor het Middellandse Zeegebied en het Europese nabuurschapsbeleid;
93. verzoekt de Commissie om gezamenlijke energieroutekaarten uit te werken met alle belangrijke energieleveranciers en strategisch belangrijke doorvoerlanden, en partnerschappen aan te gaan met landen die met gelijkaardige energieproblemen te maken hebben en gelijkaardige waarden delen, met name om samenwerking op het gebied van technologie, onderzoek en industrie te bevorderen en om gemeenschappelijke normen op te stellen voor hernieuwbare energietechnologieën, energie-efficiëntie, elektrische wagens, nieuwe en onconventionele energietechnologieën, veiligheid van offshoreboren, alsook nucleaire veiligheid en non-proliferatie;
94. herhaalt, overeenkomstig de millenniumontwikkelingsdoelstelling om te zorgen voor universele toegang tot energie, dat het belangrijk is om de directe buitenlandse investeringen van de EU voor de aanleg en modernisering van energie-infrastructuur en voor energie-efficiëntie in ontwikkelingslanden te verhogen door middel van opwekkingscapaciteit van hernieuwbare energie en door steun voor het creëren van adequate wetgevende regelingen om deze landen te helpen hun energiemix te diversifiëren, waarbij de bescherming van Europese investeringen in deze landen via passende regelgevende maatregelen moet worden verbeterd;
95. roept op tot gecoördineerde actie met andere technologische leiders (bv. de VS en Japan) voor het aanpakken van nieuwe uitdagingen zoals het tekort aan grondstoffen en zeldzame aardmetalen, die van invloed zijn op de toepassing van technologieën voor hernieuwbare energie, energieopslag en geavanceerde energietoepassingen;
96. is van mening dat Europese energiesamenwerkingsprogramma's met ontwikkelingslanden nodig zijn om een goede marktstructuur en regelgeving te bewerkstelligen teneinde de binnenlandse consumenten de voordelen te bieden van hernieuwbare energie tegen passende kosten;
97. stelt zich op het standpunt dat de in de EU geldende strenge bepalingen op het gebied van nucleaire veiligheid moeten worden geïntegreerd in de strategie van de EU ten aanzien van derde landen, met name buurlanden waar kerncentrales worden geëxploiteerd of gepland die aanzienlijke gevolgen voor de veiligheid van de EU kunnen hebben;
98. is in deze context verheugd over de recente toezegging van de Trans-Atlantische Economische Raad en de EU-VS-Energieraad om samenwerking te bevorderen op het gebied van energievoorzieningszekerheid, normen voor intelligente elektriciteitsnetwerken, waterstof- en brandstofcellentechnologie, hernieuwbare energiebronnen en andere schone energietechnologieën, energie-efficiëntie en doeltreffend beleid om de handel te vergemakkelijken en schone energietechnologieën op de markt te brengen; vraagt dat de conclusies van de EU-VS-Energieraad beter worden doorgegeven aan de besluitvormingsstructuren;
99. onderstreept de noodzaak van een intensievere dialoog over strategische energiekwesties van wederzijds belang, nauwere samenwerking op het vlak van energiebeleid en meer gezamenlijke onderzoeksactiviteiten met de Verenigde Staten, met name op het vlak van energie-efficiënte technologieën voor productie en vervoer; dringt erop aan een energiezekerheidspartnerschap met de Verenigde Staten aan te gaan op basis van de huidige samenwerking binnen de VS-EU-Energieraad;
100. benadrukt dat het noodzakelijk is om in de Trans-Atlantische Economische Raad samenwerking op het gebied van onder andere regelgeving, onderzoek naar duurzame energie en energie-efficiëntie, fusieonderzoek en nucleaire veiligheid te stimuleren, en roept op tot regelmatige energiedialogen met Rusland en andere partners met het oog op de uitwerking en betere handhaving van internationale voorschriften voor veilige, betrouwbare en efficiënte winning, vervoer, doorvoer, opslag en verwerking van energie, alsmede voor bilaterale handel in nieuwe energietechnologieën en -producten zoals biobrandstoffen;
101. roept de Commissie op tot een intensievere samenwerking met het Internationaal Energie Agentschap, dat vitale informatie en gegevens voor energieplanning verstrekt; meent dat de Unie en alle lidstaten die geen lid zijn van het IEA het IEA-lidmaatschap moeten aanvragen;
102. verwelkomt de deelname van de EU aan de internationale thermonucleaire experimentele reactor (ITER) en het Generation IV International Forum (GIF);
103. verzoekt de Unie en de lidstaten verder samen te werken met de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa inzake energiezekerheidskwesties en de bescherming van kritieke energie-infrastructuur;
104. verzoekt de Raad en de Commissie om met de Verenigde Staten en andere bondgenoten samen te werken om de energie-infrastructuur te beschermen tegen cyberaanvallen; wijst erop dat dit risico, dat niet met traditionele beveiligingsmaatregelen kan worden voorkomen, een nog belangrijkere rol zal spelen in de bescherming van kritieke infrastructuren naarmate we overstappen op intelligente energienetten;
105. is verheugd over het voorgestelde energiepartnerschap tussen de EU en het zuidelijke Middellandse Zeegebied; is van mening dat dit partnerschap zich moet concentreren op het enorme potentieel voor hernieuwbare (zonne-)energie van deze regio en is van mening dat dergelijk partnerschap de nodige maatregelen moet invoeren om met duurzame oplossingen te voldoen aan de aanzienlijke energiebehoefte in de landen van het zuidelijke Middellandse Zeegebied;
106. herhaalt dat samenwerking op het gebied van energiebeleid geen afbreuk mag doen aan, maar moet bijdragen tot de bevordering van de kernwaarden van de Unie, zoals respect voor mensenrechten, democratie, goed bestuur, de rechtsstaat, sociale dialoog, wederzijds respect, verantwoord gebruik van natuurlijke hulpbronnen, de strijd tegen klimaatverandering en milieubescherming in het algemeen, de vrede moet bevorderen en moet aansluiten bij het buitenlands beleid van de Unie;
107. verzoekt de Raad en de Commissie om in samenwerking met de Europese Dienst voor Extern Optreden uiterlijk in 2013 een gedetailleerd stappenplan op te stellen op basis van de mededeling inzake energievoorzieningszekerheid en internationale samenwerking „het energiebeleid van de EU: verbintenissen met partners buiten onze grenzen” (COM(2011)0539), als aanzet tot een doeltreffend buitenlands energiebeleid waarin doelstellingen, streefdoelen en stappen op korte, middellange en lange termijn worden vastgesteld, met een specifiek tijdspad voor de tenuitvoerlegging ervan;
108. onderstreept het belang van het Zwarte Zeegebied wat betreft de diversificatie van bronnen en aanvoerroutes, het potentieel van hernieuwbare energiebronnen en zijn geostrategische ligging als verbinding met het gebied rond de Kaspische Zee, het Midden-Oosten en Centraal-Azië; meent dat de Commissie en de lidstaten de multilaterale samenwerking op energiegebied, met name ten aanzien van de integratie van markten, regelgeving en infrastructuur, moeten ondersteunen; onderstreept in dit verband het grote belang van de zuidelijke corridor, het Nabucco-project en de trans-Kaspische pijplijn, alsook van een aantal kleinere projecten;
109. erkent de bijdrage die het GMES levert aan het opsporen van terrestrische zonne-energiebronnen vanuit de ruimte; wijst op het feit dat met behulp van het GMES werd vastgesteld dat de woestijngebieden per dag een hoeveelheid zonne-energie absorberen die groter is dan het jaarlijkse verbruik van de hele mensheid, en verzoekt de Commissie partnerschappen te sluiten met landen die over uitgestrekte woestijngebieden beschikken, met name de Afrikaanse staten, en strategieën en technologieën te ontwikkelen voor een efficiënt gebruik van dit energiepotentieel, onder meer door toepassing van de procedure voor samenwerking en ontwikkeling van het EU-klimaat- en energiepakket;
110. roept op tot verdere uitbreiding van het lidmaatschap van het Energiegemeenschapsverdrag naar meer buurlanden van de EU, met name landen in het Oostelijk Partnerschap en de Centraal-Aziatische republieken; benadrukt dat de Commissie ervoor moet zorgen dat de lidstaten van het Energiegemeenschapsverdrag de energieregels van de EU strikt en tijdig naleven en dat zij dit ook moet afdwingen, met name door de beschikbaarheid van EU-middelen afhankelijk te stellen van naleving van de Verdragsverplichtingen;
111. meent dat de toegang tot duurzame energie een belangrijke stimulans is voor ontwikkeling en dringt erop aan dat de ontwikkelingsactiviteiten van de EU zich richten op bijstand aan ontwikkelingslanden bij het bevorderen van een duurzaam energiebeleid, hervormingsmaatregelen, de ontwikkeling van infrastructuur, een gunstig investeringsklimaat en energie-efficiëntie;
112. dringt aan op een speciale energiedialoog met de landen rond de Kaspische Zee en is ingenomen met de werkzaamheden in het kader van de Kaspische ontwikkelingssamenwerking; vraagt de Commissie om te blijven werken aan het verstevigen van de EU-betrekkingen met Azerbeidzjan en Turkmenistan;
113. is van mening dat de prioriteiten van het externe energiebeleid van de EU naar behoren dienen te worden weerspiegeld in de externe financiële instrumenten voor de periode na 2013;
114. onderstreept het belang van de samenwerking in het kader van het forum voor energieveiligheid van het Oostelijk Partnerschap wanneer het gaat om de tenuitvoerlegging van Europese normen in het energiebeleid en de omzetting ervan in regelgeving, om ondersteuning van de ontwikkeling van infrastructuur en interconnecties en om energie-efficiëntie en het gebruik van hernieuwbare energiebronnen; is verheugd over het initiatief van het Oost-Europese Partnerschap voor Energie-efficiëntie en Milieu (E5P) en hoopt dat naast Oekraïne op korte termijn ook andere landen van het Oostelijk Partnerschap aan dit initiatief zullen deelnemen;
115. herinnert aan de recente spanningen in het oostelijke Middellandse Zeegebied over het bestaan van koolwaterstoffen; onderstreept dat energie moet worden gebruikt als een katalysator voor vrede, samenwerking en stabiliteit in de regio;
o o o
116. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.