Resolutie van het Europees Parlement van 13 juni 2012 over de handelsovereenkomst tussen de EU en Colombia en Peru (2012/2628(RSP))
Het Europees Parlement,
– gezien het einde van de onderhandelingen over een handelsovereenkomst (TA) tussen de EU, Colombia en Peru op 1 maart 2010 en de aankondiging van de afsluiting van de handelsbesprekingen op 19 mei 2010,
– gezien het ondertekenen van de handelsovereenkomst tussen de EU, Colombia en Peru op 23 maart 2011,
– gezien de officiële goedkeuring van de handelsovereenkomst door de drie partijen op 13 april 2011,
– gezien het voorstel van de Commissie voor een besluit van de Raad betreffende de ondertekening, namens de Europese Unie, van de handelsovereenkomst tussen de Europese Unie en Colombia en Peru (COM(2011)0570),
– gezien zijn resoluties van 5 mei 2010 over de strategie van de EU voor de betrekkingen met Latijns-Amerika(1) en van 21 oktober 2010 over de handelsbetrekkingen tussen de Europese Unie en Latijns-Amerika(2),
– gezien de resoluties van de Euro-Latijns-Amerikaanse Parlementaire Vergadering, met name die van 19 mei 2011 over de stand van de handelsbesprekingen tussen de Europese Unie en Latijns-Amerika,
– gezien de vraag van 26 april 2012 aan de Commissie over de handelsovereenkomst tussen de EU enerzijds en Colombia en Peru anderzijds (O-000107/2012 – B7-0114/2012),
– gezien artikel 115, lid 5, en artikel 110, lid 2,van zijn Reglement,
A. overwegende dat de handelsovereenkomst tussen de Europese Unie en Colombia en Peru, gezien de belangrijke historische en culturele banden, de markten moet openen voor onder meer goederen, diensten, overheidsopdrachten en investeringen en de economische integratie tussen de verdragsluitende partijen moet bevorderen evenals een alomvattende economische ontwikkeling, met als doel vermindering van armoede, schepping van nieuwe werkgelegenheid, verbetering van arbeidsomstandigheden en verbetering van levensomstandigheden, en wel door liberalisering en uitbreiding van handel en investeringen tussen hun gebieden, en aanmoediging van de intentie om de handelsovereenkomst uit te voeren in overeenstemming met de doelstelling van duurzame ontwikkeling, bevordering van economische vooruitgang, eerbiediging van het arbeidsrecht en bescherming van het milieu, overeenkomstig de internationale verplichtingen van de verdragsluitende partijen;
B. overwegende dat de Europese Unie de op een na grootste handelspartner is van Colombia en Peru, en overwegende dat de voorgenomen handelsovereenkomst voorziet in een totale vrijhandel in industrie- en visserijproducten, die op de langere termijn het Colombiaanse bnp met 1,3% en het Peruviaanse bnp met 0,7% zou kunnen doen stijgen, doch volgens een onafhankelijk duurzaamheidseffectbeoordelingsonderzoek op milieu- en sociaal niveau ook aanzienlijke negatieve gevolgen zal hebben;
C. overwegende dat Colombia en Peru met de inwerkingtreding van de handelsovereenkomst het bijzondere stimuleringsregelingsplan van het algemene preferentiestelsel van de EU (APS+) zouden verlaten, dat momenteel herzien wordt;
D. overwegende dat Colombia en Peru onder het huidige APS+ handelspreferenties ontvangen in ruil voor de effectieve tenuitvoerlegging van 27 fundamentele mensenrechten- en milieuovereenkomsten, waaronder de vier fundamentele arbeidsnormen van de IAO;
E. overwegende dat de beginselen die aan de oprichting, ontwikkeling en uitbreiding van de Europese Unie ten grondslag liggen en die zij wereldwijd uitdraagt, volgens het Verdrag betreffende de Europese Unie een leidraad dienen te vormen voor haar optreden op het internationale vlak: de democratie, de rechtsstaat, de universaliteit en de ondeelbaarheid van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden, de eerbiediging van de menselijke waardigheid, de beginselen van gelijkheid en solidariteit en de naleving van de beginselen van het Handvest van de Verenigde Naties en het internationaal recht; overwegende dat de Unie erop gericht moet zijn om relaties op te bouwen en partnerschappen te sluiten met derde landen en internationale, regionale en mondiale organisaties die de voornoemde principes onderschrijven;
F. overwegende dat artikel 1 van de handelsovereenkomst uitgebreide en bindende bepalingen bevat, die de bescherming van de mensenrechten garanderen en waarin wordt bepaald: „(…) de eerbiediging van de beginselen en fundamentele rechten van de mens, zoals vastgelegd in de Universele Verklaring van de rechten van de mens, en het beginsel van de rechtsstaat, vormen de basis van het binnen- en buitenlands beleid van de partijen. Eerbiediging van deze beginselen vormt een essentieel element van deze overeenkomst”; overwegende dat het niet respecteren van mensenrechten en democratische beginselen een „grove schending” van de handelsovereenkomst zou zijn, die, naar internationaal recht, aanleiding zou kunnen geven tot het nemen van passende maatregelen, waaronder de mogelijkheid om de overeenkomst geheel of gedeeltelijk te beëindigen of op te schorten; overwegende dat alle ondertekenende partijen dienen te zorgen voor gedegen toezicht op de eerbiediging van de mensenrechten en een garantie dienen te bieden voor de praktische handhaving van de mensenrechtenclausule;
G. overwegende dat de handelsovereenkomst garanties biedt die ervoor zorgen dat de nieuwe opzet van handels- en investeringsrelaties met de EU vergaande voordelen biedt voor een sociale, milieubeschermende en duurzame ontwikkeling door de bevordering en handhaving van goede arbeidsomstandigheden en hoge milieubeschermingsnormen door alle partijen, omdat zij een hoofdstuk bevat over handel en duurzame ontwikkeling;
H. overwegende dat zowel Colombia als Peru de laatste jaren een enorme inspanning hebben geleverd om de algemene levensomstandigheden van hun burgers te verbeteren, ook wat betreft de mensen- en arbeidsrechten;
I. overwegende dat er ondanks de immense inspanningen, zowel in Colombia als Peru, nog veel werk te doen is om volledig te voldoen aan de hoge normen die door de individuele burgers, de organisaties van het maatschappelijk middenveld, de oppositiepartijen en de regering werden vastgesteld respectievelijk verlangd, vooral waar het gaat om effectieve tenuitvoerlegging van het nieuwe wetgevingskader dat bedoeld is om de oude, maar nog niet geheel opgeloste problemen aan te pakken die betrekking hebben op armoede, geweld, corruptie, intern gewapend conflict (dat in het geval van Colombia al meer dan 50 jaar voortduurt), illegale gewapende groeperingen, drugshandel, straffeloosheid en landontvreemding;
J. overwegende dat Colombia ondanks deze enorme inspanningen nog steeds het land is waar de meeste vakbondsleiders worden vermoord, en waar meer dan 90% van deze misdrijven onbestraft blijft, de recente fundamentele verbeteringen in de rechtshandhaving ten spijt; overwegende dat het land bijna 4 miljoen binnenlands ontheemden telt; overwegende dat de speciale VN-rapporteur voor de mensenrechtensituatie en de fundamentele vrijheden van inheemse bevolkingsgroepen waardering kon opbrengen voor de erkenning, door de staat Colombia, van de rechten van de inheemse bevolking, maar er niettemin bij Colombia op heeft aangedrongen de speciale adviseur voor de preventie van genocide van de Verenigde Naties uit te nodigen om de situatie te volgen van de inheemse gemeenschappen, die cultureel of fysiek ten onder dreigen te gaan als gevolg van de langdurige gewapende conflicten in het binnenland;
1. betreurt dat het hoofdstuk over handel en duurzame ontwikkeling weliswaar wettelijk bindende bepalingen bevat, maar dat de handelsovereenkomst geen bindende geschillenbeslechtingsregeling voor dit hoofdstuk kent en de maatregelen en sancties uit hoofde van de bindende algemene arbitrageregeling zijn uitgesloten in het geval van inbreuken op de normen uit het hoofdstuk over handel en duurzame ontwikkeling, wat een achteruitgang betekent ten opzichte van de huidige bindende voorwaarden van het APS+ van de EU;
2. is uitermate verheugd over de door alle partijen getoonde betrokkenheid bij de bevordering van de mensenrechten, de democratische grondbeginselen en de rechtsstaat, zoals blijkt uit de in artikel 1 van het handelsovereenkomst opgenomen uitgebreide en bindende bepalingen inzake deze fundamentele beginselen;
3. benadrukt het belang van het handhaven van een constructieve dialoog met onze partnerlanden over het effectief toepassen van striktere normen ten aanzien van de mensenrechten;is uitermate verheugd met het wederzijdse overlegmechanisme voor de mensenrechten (het EU/Colombia-mensenrechtenoverleg) dat Colombia en de EU vrijwillig zijn aangegaan in 2009 door Colombia en de EU en waarvoor sindsdien twee keer per jaar een overleg georganiseerd wordt en wat een duidelijk bewijs is dat de Colombiaanse regering openstaat voor een dialoog over de mensenrechten met de EU en met andere internationale partners; betreurt evenwel dat het Europees Parlement niet regelmatig en uitvoerig van de agenda en de resultaten op de hoogte wordt gehouden;
4. is overtuigd voorstander van de opname van een hoofdstuk over handel en duurzame ontwikkeling in de handelsovereenkomst en het creëren van interne overlegmechanismen met het maatschappelijk middenveld, waarbij burgers betrokken worden, hetzij individueel, hetzij in een ordelijk collectief verband;
5. doet een beroep op de organisaties van het maatschappelijk middenveld, zowel in de Andeslanden als in de EU, om deel te nemen aan het toezicht waarvoor mechanismen in het leven geroepen zijn in de handelsovereenkomst, onder de noemer van handel en duurzame ontwikkeling; verzoekt de betrokken regeringen om zo snel mogelijk het juridische kader te scheppen voor interne mechanismen en het overleg met het maatschappelijk middenveld voor zover die nog niet bestaan, en een intensieve informatie- en reclamecampagne op te zetten om zoveel mogelijk geïnteresseerde groepen en personen te betrekken bij het mechanisme voor monitoring door het maatschappelijk middenveld; stelt zich voor dat zulke procedures kunnen worden opgezet binnen zes maanden na de inwerkingtreding van de handelsovereenkomst, in plaats van een jaar zoals in de handelsovereenkomst gesteld(3);
6. herinnert aan het belang van het instellen van interne adviesgroepen, zoals vastgelegd in artikel 281 van de handelsovereenkomst, met de participatie van vakbonden, werkgeversvertegenwoordigers of andere belanghebbenden, zoals ngo's, die een verplichte rol zullen spelen in het toezicht op de tenuitvoerlegging van de handelsovereenkomst, met name op de gebieden van arbeid en duurzame ontwikkeling, waaraan het recht verbonden is om op regelmatige basis geconsulteerd te worden, klachten naar voren te brengen binnen de verplichte en geïnstitutionaliseerde klachtenprocedure, alsmede aanbevelingen en suggesties te doen, waaronder het voorstel om onafhankelijk overleg te plegen met hun evenknieën binnen de EU;
7. stelt de betrokken partijen voor om spoedig een speciale interne adviesgroep (DAG) voor de mensenrechten en democratische grondbeginselen op te richten, om volledige aan de hoge, in de handelsovereenkomst gestelde mensenrechtennormen te kunnen voldoen waartoe zowel de regeringen van de Andeslanden als de EU zich verplicht hebben; deze interne adviesgroep moet de tenuitvoerlegging van deze en andere handelsovereenkomsten begeleiden en observeren en functioneren als effectief intern adviesorgaan voor de binnenlandse instellingen die betrokken zijn bij het handelscomité voor de handelsovereenkomst, waarbij het rechtskader, dat in de handelsovereenkomst geschetst is voor de deelname van het maatschappelijk middenveld in de subcommissie voor handel en duurzame ontwikkeling, als voorbeeld kan dienen; verzoekt de partijen bij de handelsovereenkomst om deze adviesgroepen (DAG's) dezelfde mate van bindende betrokkenheid voor het maatschappelijke middenveld te garanderen als in de handelsovereenkomst met Zuid-Korea het geval is, waartoe ook een formele en geïnstitutionaliseerde klachtenprocedure behoort; vraagt partijen bovendien om de volledige onafhankelijkheid van de DAG's te garanderen, ook op het punt van keuzevrijheid voor aan te zoeken leden;
8. bekrachtigt al de door beide Andeslanden getroffen wetgevende en niet-wetgevende maatregelen ter bestrijding cq het tegengaan van armoede, alle vormen van geweld, straffeloosheid, corruptie en drugshandel, ter waarborging van de rechten van kinderen en vrouwen, met name waar het gaat om kinderarbeid, ter nastreving van duurzame ontwikkeling als de enige levensvatbare weg voor de toekomst van onze planeet, ter bevordering van de rechten van de inheemse bevolking, een bredere dialoog en participatie van de burger bij het wetgevingsproces en herstel van de rechtsstaat;
9. spreekt zijn krachtige veroordeling uit over de moordpartijen onder vakbondsbestuurders, mensenrechtenactivisten, burgers, mensen uit de inheemse bevolking en onder alle partijen bij het binnenlandse gewapende conflict (politieagenten, militairen en leden van illegale gewapende groeperingen), die met name in Colombia plaatsgrijpen; merkt nochtans op dat in de afgelopen twee jaar een afname van het aantal moordzaken onder vakbondsbestuurders wordt gemeld;
10. steunt de inspanningen van de Colombiaanse regering om op te treden tegen straffeloosheid en moordaanslagen tegen vakbondsbestuurders en mensenrechtenactivisten, die zich bijvoorbeeld uit in een toename van het aantal opsporingsambtenaren van het Colombiaanse Openbaar Ministerie (FGN), dat vooral in het geval van de onderzoeken naar misdaden gepleegd tegen vakbondsleden groeide van 100 opsporingsambtenaren in 2010 tot 243 in 2011; ook werden volgens de IAO tussen 2010 en juni 2011 355 arrestaties verricht, en 88 vonnissen geveld waarbij 483 burgers veroordeeld werden voor misdrijven tegen vakbondsleden; benadrukt in dit verband het belang van het „speciale beschermingsprogramma” het SPP, dat momenteel overheidsbescherming biedt aan meer dan 8.500 burgers, waaronder vakbondsleden (13%), gemeenteraadsleden (30%) en mensenrechtenactivisten (15%); merkt op dat het budget voor dit programma is gegroeid van EUR 10,5 miljoen in 2002 tot meer dan EUR 120 miljoen in 2011;
11. noemt het verheugend dat in de artikelen 271 en 324 van de handelsovereenkomst melding wordt gemaakt van het belang van de begrippen „handel ten behoeve van duurzame groei” en „de bevordering van eerlijke en billijke handel”; verzoekt de partijen om de handel in goederen die bijdragen aan een duurzame ontwikkeling te faciliteren, met inbegrip van die goederen die passen binnen het stelsel van eerlijke en ethisch verantwoorde handel en goederen die passen in het kader van maatschappelijke verantwoordelijkheid en aansprakelijkheid van bedrijven, zoals de „fair trade”, „rainforest”-alliantie, het Utz-certificaat, BSCI (het maatschappelijk verantwoord zaken doen), of andere vergelijkbare regelingen;
12. dringt er bij de partijen op aan om voldoende technische en financiële capaciteit beschikbaar te stellen om ervoor te zorgen dat de in de handelsovereenkomst aangegeven duurzaamheidsnormen volledig gehaald worden en er voorzien kan worden in een volledig overzicht van, voldoende toezicht op, en een complete inventarisatie van de tenuitvoerlegging van het hoofdstuk over handel en duurzame ontwikkeling, en wel uiterlijk drie jaar na de inwerkingtreding van de overeenkomst;
13. benadrukt in het bijzonder hoe belangrijk het is maatschappelijk verantwoord ondernemerschap (MVO) te bevorderen, en is verheugd over de opname daarvan in de handelsovereenkomst; vraagt aan alle partijen om beste bedrijfspraktijken in de zin van MVO te bevorderen, in lijn met de VN-richtsnoeren inzake het bedrijfsleven en mensenrechten, de OESO-richtsnoeren voor MVO, of met de mededeling van de Commissie van 25 oktober 2011, over „de vernieuwde EU-strategie 2011-2014 ter bevordering van maatschappelijk verantwoord ondernemen” (COM(2011)0681); is er stellig van overtuigd dat een hogere levensstandaard voor burgers alleen bereikt kan worden door actieve samenwerking tussen ondernemers, de werknemers, ngo's en de overheid, op centraal, regionaal dan wel lokaal gemeenschapsniveau; bevestigt daarom nog maar eens het belang van het engagement van alle betrokken partijen, vooral van die van de regeringen, die een essentiële rol hebben te vervullen in de tenuitvoerlegging van MVO in hun landen; doet een beroep op de EU en de Andeslanden om toe te werken naar de bindende en mondiale tenuitvoerlegging van de leidende VN-beginselen voor MVO;
14. verwelkomt de stevige milieuwetten die door de Colombiaanse autoriteiten aan de wetgeving zijn toegevoegd, maar onderstreept dat een volledige en correcte handhaving van deze wetten nodig is; vestigt de aandacht op potentiële milieuproblemen, waaronder toegenomen ontbossing en vervuiling door industrie, landbouw en mijnbouw, welke negatieve gevolgen kunnen hebben voor de veiligheid van de drinkwatervoorziening en de bescherming van de biodiversiteit;
15. vraagt beide Andeslanden om toe te zien op de invoering van een transparant en bindend stappenplan voor mensenrechten, milieurechten en arbeidsrechten, dat hoofdzakelijk moet zijn gericht op waarborging van de mensenrechten, versterking en verbetering van de vakbondsrechten en bescherming van het milieu; geeft in overweging hiervoor te kijken naar het Actieplan voor arbeidsrechten van de VS en Colombia, met name voor de volgende punten:
–
handhaving en uitvoering van wetgeving en beleidsmaatregelen die vrijheid van vereniging en collectieve arbeidsonderhandelingen garanderen, zonder enige mazen in de wetten; in het bijzonder voor de werknemers in het informele circuit en vooral door het elimineren van de coöperaties, collectieve afspraken (de zogenaamde „collectieve pacten”) en andere maatregelen die tot doel hebben om werknemers hun vakbondsrechten of de voordelen van een directe arbeidsverhouding te ontzeggen,
–
strenge arbeidsinspecties die tot sancties leiden in gevallen van discriminatie, onterechte ontslagen, intimidatie en bedreigingen jegens werknemers,
–
heldere en verifieerbare stappen om tot sociaal overleg op regionaal en lokaal niveau te komen, ook van de kant van de ondernemingen,
–
maatregelen ter waarborging van een doeltreffende handhaving van wetgeving ter bescherming van milieu en biodiversiteit, met name tegen de negatieve effecten van ontbossing en grondstoffendelving,
–
de nodige stappen om een einde te maken aan de straffeloosheid door middel van onderzoek, vervolging en bestraffing door civiele rechtbanken van degenen die zowel in intellectueel als in praktisch opzicht het meest verantwoordelijk zijn voor de misdaden welke in Colombia zijn begaan,
–
formulering van duidelijke, tijdsgebonden en resultaatgerichte doelstellingen op elk van de bovengenoemde terreinen,
–
erop aandringen bij de Europese Commissie om onmiddellijk aanstalten te maken met de hulp aan Colombia en Peru bij de uitvoering en invulling van het hierboven genoemde proces, en om hiervan regelmatig verslag uit te brengen aan het Europees Parlement,
–
onderstrepen dat sommige doelstellingen van dit stappenplan liefst nog vóór de inwerkingtreding van de handelsovereenkomst al van kracht zouden moeten worden;
16. vraagt de Commissie deze maatregelen te ondersteunen via samenwerkingsprogramma's voor onderwijs, opleiding en regulerende samenwerking, met name door de capaciteit van de Colombiaanse en Peruaanse autoriteiten te vergroten waar het gaat om het voorstellen, handhaven en evalueren van milieuwetgeving; dringt er in dit verband bij de Commissie op aan ten volle gebruik te maken van het financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking (DCI) en het Europees instrument voor democratie en mensenrechten (EIDHR);
17. is uitermate verheugd over de nieuwe wet voor „de schadeloosstelling van slachtoffers en de teruggave van land” (ook bekend als „Ley 1448”), die in Colombia op 1 januari 2012 van kracht werd en die financiële compensatie en teruggave van land aanbood aan de bijna 4 miljoen slachtoffers van de gewapende conflicten en het geweld van de afgelopen 50 jaar; benadrukt de immense financiële inspanning van de Colombiaanse regering, die geschat wordt op meer dan 25 miljard Amerikaanse dollars voor de komende tien jaar, wat ongeveer staat voor 160 miljoen euro per maand; onderstreept de noodzaak voor een gedegen toezicht en evaluatie bij de tenuitvoerlegging van deze wet, in nauwe overleg met het maatschappelijk middenveld, met name waar het gaat om bescherming van terugkerende ontheemden;
18. acht het verheugend dat de zeer controversiële geheime dienst DAS is ontbonden en de voormalige directeur is veroordeeld tot 25 jaar gevangenisstraf; ziet dit als belangrijk teken van een veranderende houding en een grotere openheid bij de Colombiaanse regering, en van onafhankelijkheid van de rechterlijke macht;
19. onderstreept dat het recht op eigendom ook een van de fundamentele mensenrechten vormt en dat alle partijen bij de handelsovereenkomst dit recht moeten waarborgen; waarschuwt dan ook alle partijen bij de overeenkomst tegen eenzijdig handelen dat de investeringsbescherming in gevaar zou kunnen brengen, onderstreept in dit verband de noodzaak om adequate geschillenbeslechting op doeltreffende wijze te handhaven;
20. neemt verheugd kennis van het feit dat Colombia en Peru alle acht IAO-overeenkomsten, plus drie van de vier sociale bestuursverdragen hebben geratificeerd, zoals de IAO-vertegenwoordiger tijdens de openbare hoorzitting van de INTA in het Europese Parlement in Brussel op 29 februari 2012 gemeld heeft; houdt vast aan het belang van een spoedige ratificatie en een effectieve tenuitvoerlegging van al deze fundamentele overeenkomsten van de IAO, vooral C122 in het geval van Colombia en 129 in het geval van Peru; wijst alle partijen uitdrukkelijk op het belang van de ratificatie van IAO-overeenkomst 135 over werknemersvertegenwoordiging; herinnert er in deze context aan dat 24 lidstaten van de EU nog steeds IAO C169 niet geratificeerd hebben, de overeenkomst over inheemse en in stamverband levende volken;
21. benadrukt het belang van de principes van eerlijke, rechtvaardige en transparante bestuurlijke en wettelijke procedures met het oog op de tenuitvoerlegging van nationale arbeidswetgeving, waaronder strenge arbeidsinspecties, alsmede internationale mensenrechtennormen, overeenkomstig internationale verplichtingen; is van mening dat eerlijke, rechtvaardige en transparante bestuurlijke en wettelijke procedures ook nodig zijn om te waarborgen dat er geen buitensporige beperkingen worden gesteld aan communicatie of vrijheid van meningsuiting, die uitermate belangrijk zijn voor het vermogen van de burgers zich te organiseren;
22. gelooft dat de in het Verdrag van Lissabon verankerde nieuwe bevoegdheden van het Europees Parlement op gebied van internationale overeenkomsten ook nieuwe verantwoordelijkheden met zich meebrengen; stelt daarom voor om in het laatste kwartaal van 2013 in het Europees Parlement en in een van de Andeshoofdsteden openbare hoorzittingen te houden; bepleit dat na die hoorzittingen een schriftelijk verslag aan de Commissie internationale handel en de Subcommissie mensenrechten wordt voorgelegd over de resultaten van de toepassing van de handelsovereenkomst tot dusver;
23. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de regeringen van Colombia en Peru.