Resolutie van het Europees Parlement van 14 juni 2012 over de situatie van de etnische minderheden in Iran (2012/2682(RSP))
Het Europees Parlement,
– gezien zijn eerdere resoluties over de situatie in Iran, in het bijzonder die over de mensenrechten,
– gezien resolutie nr. 16/9 van de VN-Mensenrechtenraad, waarbij een mandaat wordt ingesteld voor een speciaal rapporteur voor de mensenrechtensituatie in Iran,
– gezien de rapporten van de speciaal rapporteur van de VN voor de mensenrechtensituatie in Iran van 23 september 2011 en 6 maart 2012 over de situatie van de mensenrechten in de Islamitische Republiek Iran,
– gezien de verklaring van de woordvoerder van de hoge vertegenwoordiger, Catherine Ashton, van 30 mei 2012 over de uitvoering van de doodstraf in Iran,
– gezien het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (ICCPR), het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten (ICESCR) en het Verdrag voor de uitbanning van alle vormen van rassendiscriminatie, die alle door Iran zijn ondertekend,
– gezien artikel 122, lid 5, en artikel 110, lid 4, van zijn Reglement,
A. overwegende dat de huidige mensenrechtensituatie in Iran wordt gekenmerkt door een permanent patroon van systematische schending van de grondrechten; overwegende dat de minderheden in Iran nog steeds gediscrimineerd en gepest worden op grond van hun etnische of religieuze achtergrond; overwegende dat minderheidsgroeperingen de jongste maanden de straat zijn opgegaan voor hun rechten, waarbij talloze betogers zijn opgesloten;
B. overwegende dat zes leden van de Arabische Ahwazi-minderheid in Iran terechtstaan nadat zij zonder enige aanklacht gedurende bijna een jaar gevangen zijn gehouden op grond van hun activiteiten in naam van de Ahwazi-minderheid; overwegende dat gewettigde vrees bestaat dat zij geen rechtvaardig vonnis krijgen en het slachtoffer dreigen te worden van foltering of andere vormen van mishandeling;
C. overwegende dat bijvoorbeeld een Iraans-Koerdische gevangene, Mohammad Mehdi Zalieh op 5 juni 2012 in de gevangenis van Rajaee Shahr is gestorven tengevolge van slechte medische verzorging door het gevangenisbestuur;
D. overwegende dat eerlijke behandeling van de etnische minderheden formeel in de Grondwet van de Islamitische Republiek Iran is verankerd; overwegende echter dat in de praktijk leden van etnische minderheden als Azeri's, Arabieren, Koerden en Baluchi's geconfronteerd worden met een brede waaier aan schendingen van de mensenrechten, onder meer inbreuken op hun recht op vergadering, vereniging en meninguiting;
E. overwegende dat er een wijdverbreide sociale en economische discriminatie bestaat tegen leden van minderheidsgroepen, met onder meer inbeslagneming van grond en eigendommen, ontzegging van de toegang tot werk, alsook beperking van de sociale, culturele en taalrechten, in strijd met het Internationaal Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van rassendiscriminatie en het Internationaal Verdrag inzake de economische, sociale en culturele rechten;
F. overwegende dat discriminatie van etnische minderheden een aanzienlijke impact heeft op het onderwijs, aangezien de scholen in de gebieden waar minderheden wonen vaak in slechte staat verkeren en dat schooluitval en analfabetisme in deze streken doorgaans hoger zijn dan het landelijke gemiddelde, wat ertoe bijdraagt dat nationale en etnische minderheden ondervertegenwoordigd zijn op hoge regeringsposten;
G. overwegende dat niet-Perzische vrouwen dubbel gediscrimineerd worden, enerzijds, als lid van gemarginaliseerde gemeenschappen en, anderzijds, als vrouw in Iran, waar hun rechten duidelijk door de wet worden beknot;
H. overwegende dat het aantal terechtstellingen in Iran, onder meer van jongeren, de jongste jaren dramatisch is toegenomen; overwegende dat de doodstraf regelmatig wordt uitgevoerd in zaken waar de gewettigde procesrechten van de beklaagden met voeten zijn getreden en voor misdrijven die niet onder de categorie van „zeer ernstige misdaden” vallen, in de zin van de internationale normen;
1. is ten zeerste bezorgd over de gestaag verslechterende situatie van de mensenrechten in Iran, in het bijzonder van leden van etnische en religieuze minderheden, als gevolg van systematische discriminatie op economisch, sociaal en cultureel gebied;
2. roept de Iraanse autoriteiten ertoe op een eind te maken aan alle vormen van discriminatie tegen leden van al dan niet officieel erkende etnische en religieuze minderheden; dringt erop aan dat alle leden van minderheidsgroepen alle rechten waarin door de Iraanse grondwet en het internationale recht is voorzien, mogen uitoefenen, met inbegrip van de waarborgen die zijn verankerd in het Internationaal Verdrag inzake de civiele en politieke rechten en het Internationaal Verdrag inzake de economische, sociale en culturele rechten, die Iran heeft ondertekend;
3. dringt er bij de Iraanse autoriteiten op aan ervoor te zorgen dat de gearresteerde leden van de Arabische Ahwazi-minderheid – Mohammad Ali Amouri, Rahman Asakereh, Hashem Sha'bani Amouri, Hadi Rashidi, Sayed Jaber Alboshoka en Sayed Mokhtar Alboshoka – worden berecht in overeenstemming met de internationale normen inzake eerlijk procesvoering, worden beschermd tegen foltering en andere vormen van mishandeling en niet ter dood worden veroordeeld;
4. dringt er bij de Iraanse autoriteiten op aan alle activisten die momenteel gevangen zitten wegens hun vreedzame acties voor de rechten van minderheden, vrij te laten;
5. verzoekt de Iraanse autoriteiten het recht van de etnische minderheden om privé en in het openbaar hun eigen talen te gebruiken te respecteren en in het bijzonder te zorgen voor onderwijs in de minderheidstalen, overeenkomstig de Grondwet van de Islamitische Republiek Iran;
6. verzoekt de onafhankelijke expert van de VN voor minderheidskwesties en de Speciale Rapporteur van de VN voor hedendaagse vormen van racisme, vreemdelingenhaat en daarmee gepaard gaande onverdraagzaamheid om toestemming te vragen voor een bezoek aan Iran om verslag uit te brengen over de situatie van de mensenrechten, en meer bepaald de benarde toestand van de minderheden in het land;
7. dringt er bij de Iraanse autoriteiten op aan de religieuze vrijheid te waarborgen in overeenstemming met de Iraanse Grondwet en het Internationaal Verdrag inzake de civiele en politieke rechten, en in de praktijk een eind te maken aan de discriminatie en de pesterijen tegen religieuze minderheden zoals niet-sjiitische moslims, Assyriërs en andere christelijke groeperingen, de systematische vervolging van de Baha'i-minderheid en de toepassing van de doodstraf op bekeerlingen;
8. verzoekt de Commissie in nauw overleg met het Europees Parlement effectief gebruik te maken van het nieuwe Instrument voor democratie en mensenrechten om de democratie te ondersteunen en de naleving van de mensenrechten, in het bijzonder de rechten van de leden van de minderheden in Iran, af te dwingen;
9. veroordeelt krachtig de toepassing van de doodstraf in Iran en verzoekt de Iraanse autoriteiten om overeenkomstig resoluties 62/149 en 63/168 van de Algemene Vergadering van de VN een moratorium af te kondigen op terechtstellingen, in afwachting van de afschaffing van de doodstraf; dringt er bij de regering op aan de executie van jongeren te verbieden en alle doodstraffen voor jongeren om te zetten;
10. bekrachtigt nogmaals zijn bereidheid om met Iran op alle niveaus van gedachte te wisselen over de mensenrechten op basis van de universele waarden die in het Handvest en de Verdragen van de VN zijn verankerd;
11. dringt er bij de Iraanse autoriteiten op aan een duidelijk signaal te geven dat zij daadwerkelijk bereid zijn met de internationale gemeenschap samen te werken om de mensenrechtensituatie in hun land te verbeteren; dringt erop aan dat zij de banden aanhalen met de VN-Mensenrechtenraad en de VN-instrumenten voor de mensenrechten;
12. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de secretaris-generaal van de Verenigde Naties, de Raad voor de mensenrechten van de Verenigde Naties, alsook het bureau van de Opperste Leider en de regering en het parlement van de Islamitische Republiek Iran.