Resolutie van het Europees Parlement van 4 juli 2012 inzake het mandaat voor de trialoog over de ontwerpbegroting 2013 (2012/2016(BUD))
Het Europees Parlement,
– gezien de ontwerpbegroting voor het begrotingsjaar 2013, die de Commissie op 25 april 2012 heeft goedgekeurd (COM(2012)0300),
– gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer (hierna IIA genoemd)(1),
– gezien artikel 314 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien zijn resolutie van 14 maart 2012 over de algemene richtsnoeren voor de voorbereiding van de begroting 2013(2),
– gezien de conclusies van de Raad van 21 februari 2012 over de begrotingsrichtsnoeren voor 2013,
– gezien de conclusies van de interinstitutionele vergadering over betalingen van 30 mei 2012,
– gezien titel II, hoofdstuk 7, van zijn Reglement,
– gezien de brief van de Commissie visserij,
– gezien het verslag van de Begrotingscommissie en de adviezen van de Commissie buitenlandse zaken, de Commissie ontwikkelingssamenwerking, de Commissie internationale handel, de Commissie begrotingscontrole, de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, de Commissie industrie, onderzoek en energie, de Commissie regionale ontwikkeling, de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling, de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken, de Commissie constitutionele zaken en de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid(A7-0215/2012),
Ontwerpbegroting 2013 - algemene evaluatie
1. herinnert eraan dat het Parlement in zijn resolutie van 14 maart 2012 de bevordering van groei en werkgelegenheid als eerste prioriteit heeft genoemd, in overeenstemming met de Europa 2020-strategie en daarbij in het bijzonder heeft gepleit voor het toespitsen van de middelen op maatregelen en programma's die van nut zijn gebleken voor het halen van deze doelstellingen, met name ter ondersteuning van kmo's en jongeren; is blij dat de ontwerpbegroting van de Commissie voor 2013 in diezelfde richting gaat voor wat betreft de te versterken prioriteiten;
2. erkent de aanhoudende economische en budgettaire beperkingen op nationaal niveau, alsook de noodzaak van begrotingsconsolidatie; drukt echter nogmaals zijn overtuiging uit dat de EU-begroting een gemeenschappelijk en doeltreffend investerings- en solidariteitsinstrument is waaraan momenteel bijzondere behoefte is om de economische groei, het concurrentievermogen en het scheppen van banen in de 27 lidstaten weer op gang te brengen; benadrukt dat de EU-begroting, ondanks haar beperkte omvang, namelijk niet meer dan 2% van de totale overheidsuitgaven in de Unie, een reële economische impact heeft gehad en tot dusver met succes de herstelmaatregelen van de lidstaten heeft aangevuld;
3. wil dan ook een lans breken voor een voldoende niveau van middelen voor de begroting van volgend jaar, zoals bepaald in de ontwerpbegroting, en verzet zich tegen elke poging om te snoeien in de middelen, met name voor maatregelen die zorgen voor groei en werkgelegenheid; meent dat de EU-begroting, die altijd in evenwicht moet zijn, niet het slachtoffer mag worden van onsuccesvol economisch beleid op nationaal vlak; merkt op dat verscheidene lidstaten in 2012 de omvang van hun nationale begroting vergroten;
4. is ervan overtuigd dat met name in een crisisperiode financiële verantwoordelijkheid van essentieel belang is; meent dan ook dat de middelen moeten worden toegespitst op die gebieden waar de EU-begroting een toegevoegde waarde kan bieden, terwijl zou kunnen worden bezuinigd in sectoren waar sprake is van ongerechtvaardigde vertragingen en geringe opnamecapaciteit, om daar waar er problemen waren met de tenuitvoerlegging te kunnen bezuinigen op de begrotingslijnen; is van mening dat echte bezuinigingen mogelijk zijn door overlappingen en ondoelmatigheden binnen de begrotingslijnen op te sporen; is van plan om op deze basis samen met haar gespecialiseerde commissies zowel positieve als negatieve prioriteiten voor 2013 vast te stellen; verzoekt de Commissie met het oog hierop om de twee takken van de begrotingsautoriteit snel, regelmatig en volledig op de hoogte te stellen van de uitvoering van de diverse programma's en initiatieven op basis van resultaatindicatoren, en te beoordelen in hoeverre ze hebben bijgedragen aan de politieke doelstellingen van de EU;
5. is van mening dat de EU, met name in het licht van de bezuinigingen die in de lidstaten worden doorgevoerd, haar verantwoordelijkheid moet opnemen en onverwijld concrete maatregelen moet treffen om het aantal vestigingsplaatsen van het Parlement terug te brengen tot één;
6. merkt op dat de door de Commissie voorgestelde ontwerpbegroting van de EU voor 2013 150 931,7 miljoen EUR aan vastleggingskredieten (VK) bedraagt (d.w.z. +2% in vergelijking met de begroting 2012) en 137 924,4 miljoen EUR aan betalingskredieten (BK) (d.w.z. +6,8% in vergelijking met de begroting 2012); stelt vast dat deze bedragen respectievelijk 1,13% en 1,03% van het voorziene BNI van de EU voor 2013 vertegenwoordigen; herinnert eraan dat het meerjarig financieel kader (MFK) voorziet in plafonds van 152 502 miljoen EUR aan VK en 143 911 miljoen EUR aan BK, in lopende prijzen; wijst op de aanhoudende verschillen tussen de vastleggings- en de betalingskredieten die tot een verdere groei van de openstaande verplichtingen (RAL) leiden zullen;
7. begrijpt dat de Commissie aan het einde van de programmeringsperiode de nadruk legt op de kant van de betalingen aangezien zij voornemens is een oplossing te zoeken voor het voortdurend stijgende niveau van de openstaande verplichtingen; stemt in met deze aanpak, maar is bijzonder verontrust over de voorgestelde bevriezing van de vastleggingskredieten op het niveau van het geraamde inflatiepercentage voor volgend jaar; benadrukt dat vastleggingen van belang zijn om politieke prioriteiten te bepalen en er zodoende voor te zorgen dat uiteindelijk de nodige investeringen worden gedaan om groei en werkgelegenheid te bevorderen; is van plan zorgvuldig te analyseren of met een dergelijk niveau van vastleggingen nog gezorgd kan worden voor een goede tenuitvoerlegging van cruciaal EU-beleid, is van mening dat ook al presenteren de Commissie en de lidstaten het bevriezen van vastleggingskredieten als een gedeeltelijke oplossing voor het probleem van de RAL, dit niet beschouwd kan worden als een aanvaardbare strategie om het niveau van de RAL onder controle te houden;
8. beschouwt de voorgestelde stijging van 6,8% aan betalingskredieten ten opzichte van 2012 als een eerste reactie op de vraag van het Parlement om een verantwoordelijke en realistische begroting; merkt op dat de stijgingen in betalingen toegespitst zijn op de terreinen concurrentievermogen en cohesie omdat van de lopende projecten op deze terreinen een hoger niveau van aanvragen wordt verwacht; steunt deze stijging ten volle, die niet alleen het gevolg is van vroegere vastleggingen die moeten worden geëerbiedigd, maar ook van de feitelijke uitvoering van programma's die naar verwachting in het laatste jaar van het huidige MFK op kruissnelheid zal zijn gekomen; roept de Commissie op om samen met de lidstaten na te gaan of hun huidige verzoeken om hogere betalingen wel juist en realistisch zijn;
9. blijft evenwel kritisch over de vraag of het voorgestelde niveau van betalingskredieten in 2013 zal volstaan om de reële behoeften voor volgend jaar te dekken, met name in rubrieken 1b en 2; zal de situatie rond de betalingen in 2012 zorgvuldig volgen en met name letten op alle voorgestelde overdrachten en herschikkingen; waarschuwt er ook voor dat het ontoereikende niveau van betalingen voor 2012 in combinatie met het niveau dat de Commissie voor 2013 voorstelt onvoldoende zou kunnen zijn om de bij de Commissie ingediende aanvragen te honoreren en daardoor alleen al in het kader van het cohesiebeleid zou kunnen resulteren in miljarden aan weggevallen betalingsverplichtingen; onderstreept dat het huidige voorstel het algemene niveau van betalingen voor de periode 2007-2013 op 859,4 miljard EUR zou brengen, d.w.z. ongeveer 66 miljard EUR lager dan de overeengekomen MFK-plafonds; verzoekt de Commissie, in het licht van het recente verzoek om een kredietoverschrijving (DEC 9/2012) en in het kader van de gewijzigde begroting voor 2012, gedetailleerde informatie te verstrekken over de resultaten van de huidige uitvoering van de programma's van het Europees economisch herstelplan;
10. herinnert eraan dat al in 2011 een groot aantal legitieme aanvragen, met name op het terrein van het cohesiebeleid, niet kon worden uitbetaald door de Commissie; merkt op dat deze aanvragen ook zullen moeten worden gedekt door de begroting 2012, die al te kampen heeft met een tekort aan middelen als gevolg van de beperkte verhoging van de betalingskredieten wegens het standpunt dat de Raad gedurende de hele begrotingsprocedure van vorig jaar heeft ingenomen; vraagt daarom aan de Commissie om zo snel mogelijk een voorontwerp van gewijzigde begroting in te dienen teneinde deze situatie recht te trekken en te vermijden dat betalingen van 2012 naar volgend jaar worden doorgeschoven, omdat dit zou leiden tot een onhoudbaar niveau van betalingen in 2013; vraagt de Commissie en de Raad voorts om constructief samen te werken met het Parlement om herhaling van deze situatie bij toekomstige begrotingscycli te voorkomen door de manier van voorspellen te verbeteren en overeenstemming te bereiken over realistische begrotingsramingen;
11. betreurt dat het voorzitterschap van de Raad aarzelt om deel te nemen aan de interinstitutionele politieke vergadering over betalingen die door het Parlement is voorgesteld als vervolg op de begrotingsbemiddeling van vorig jaar; beschouwt deze gedraging als een onverantwoordelijke poging de kwestie van het tekort aan betalingen en de openstaande verplichtingen te negeren; beschouwt een dergelijke vergadering als een ideaal platform voor de twee takken van de begrotingsautoriteit om tot een consensus te komen - nog vóór hun respectieve standpunten over de ontwerpbegroting - over de beschikbare gegevens inzake implementatie en absorptiecapaciteit en om de betalingsbehoeften voor 2012 en 2013 correct in te schatten; herinnert eraan dat de betalingskredieten die de Commissie in haar ontwerpbegroting heeft voorgesteld, gebaseerd zijn op de schattingen van de lidstaten zelf; is er derhalve vast van overtuigd dat eventuele twijfels of bedenkingen - die een aantal delegaties van de Raad hebben uitgesproken - over de cijfers en berekeningen van de Commissie zo snel mogelijk moeten worden medegedeeld, onderzocht en opgehelderd, zodat ze geen beletsel vormen voor het bereiken van een akkoord tijdens de bemiddeling van dit jaar;
12. beklemtoont dat volgens de gegevens die onlangs tijdens de interinstitutionele vergadering van 30 mei 2012 door de Commissie zijn gepresenteerd elke verlaging van het niveau van betalingskredieten onder het door de Commissie voorgestelde niveau ook zou leiden tot een verdere verhoging van de openstaande verplichtingen, die eind 2011 al het nooit eerder vertoonde niveau van 207 miljard EUR hebben bereikt; verzoekt derhalve de Raad nogmaals om verantwoordelijk te handelen en niet over te gaan tot kunstmatige bezuinigingen door a priori te besluiten over het algemene niveau van betalingen zonder rekening te houden met de beoordeling van de reële behoeften voor het bereiken van de door de EU overeengekomen doelstellingen en vastleggingen; vraagt de Raad om, indien dit toch zou gebeuren, duidelijk en openbaar aan te geven welke EU-programma's of -projecten moeten worden uitgesteld of volledig geschrapt, en deze keuze te rechtvaardigen;
13. merkt op dat volgens de schatting van de Commissie in totaal 43,7% van de ontwerpbegroting 2013 (d.w.z. 64,5 miljard EUR) wordt uitgetrokken voor de doelstellingen van Europa 2020, wat een verhoging van 0,2% betekent in vergelijking met de begroting die voor 2012 is aangenomen; is tevreden dat voor het eerst de begrotingslijnen en programma's die tot deze doelstellingen bijdragen, duidelijk zijn aangegeven in de ontwerpbegroting;
14. neemt kennis van de totale marge van 2,4 miljard EUR aan VK in de ontwerpbegroting 2013 en is vastbesloten deze - alsook de andere flexibiliteitsmechanismen waarin het IIA voorziet - ten volle te benutten wanneer dit nodig blijkt voor de financiering van doelstellingen en prioriteiten die voortvloeien uit politieke voornemens en besluiten, met name in het kader van de Europa 2020-strategie;
15. neemt kennis van het feit dat er, behalve voor administratieve uitgaven, geen kredieten zijn opgevoerd in de ontwerpbegroting voor de toetreding van Kroatië in juli 2013; verwacht dat de herziening van het MFK snel zal worden aangenomen, in overeenstemming met punt 29 van het IIA, en verzoekt de Commissie haar voorstel voor de overeenkomstige bijkomende kredieten door middel van een gewijzigde begroting in te dienen zodra alle lidstaten de toetredingsakte geratificeerd hebben; herinnert eraan dat nieuwe uitgaven moeten worden gefinancierd met extra middelen, in plaats van herschikkingen tijdens de tweede helft van 2013;
16. herinnert eraan dat de jaarlijkse begroting 2013 de laatste begroting zal zijn van het huidige meerjarig financieel kader, maar herhaalt dat de MFK-plafonds voor 2013, zoals vastgelegd in het IIA, het referentiepunt zullen blijven voor tenminste de plafonds van het financieel kader 2014 indien er geen overeenkomst wordt bereikt, zoals bepaald in punt 30 van het IIA;
Rubriek 1a
17. neemt kennis van het voorstel van de Commissie om de vastleggingen in het kader van deze rubriek met 4,1% te verhogen (tot 16 032 miljoen EUR) in vergelijking met de begroting 2012; merkt op dat het voorstel van vastleggingskredieten onder de mogelijkheden van financiële programmering (d.w.z. TEN-T, EIT, Progress) een verhoogde marge laat van 90,9 miljoen EUR in vergelijking met de 47,7 miljoen EUR waarin de financiële programmering voorziet; is ermee ingenomen dat de hoogste stijgingen in VK geconcentreerd zijn in rubriek 1a, waar de meeste beleidsmaatregelen en programma's die zorgen voor groei, concurrentievermogen en werkgelegenheid zijn ondergebracht en dat zij de prioriteiten weerspiegelen waarop het Parlement voor 2013 de nadruk heeft gelegd;
18. is vooral tevreden over de verhogingen voor de programma's FP7-EC (+6,1%), CIP (+7,3%) en TEN-T (+6,4%), die het meest bijdragen aan de doelstellingen van Europa 2020; betreurt evenwel dat met de door de Commissie voorgestelde bedragen twee kernprogramma's zoals FP7 en TEN-T effectief minder VK zullen besteden dan in hun rechtsgrondslagen is vastgelegd (FP: -258,8 miljoen EUR en TEN-T: -122,5 miljoen EUR) voor het laatste jaar van het huidige MFK; betreurt ook dat het voorstel van de Commissie niet voorziet in de volledige implementatie van het programma „Intelligente energie voor Europa”;
19. meent dat de sterke stijging in betalingen met 17,8% (tot 13 552 miljoen EUR) in vergelijking met de begroting 2012 een realistische schatting is van de betalingen die in het kader van deze rubriek noodzakelijk zijn, met name voor het dekken van de aanvragen voor volgend jaar voor onderzoeksprojecten die voortvloeien uit de contractuele verplichtingen van de Unie; meent dat het niveau van betalingen dat de Commissie voorstelt, het minimumniveau is dat voor rubriek 1a vereist is;
20. neemt kennis van de beweegreden van de Commissie voor het voorstellen van reducties ten aanzien van de financiële programmering, die volgens de Commissie geleid heeft tot het vaststellen van mogelijke besparingen binnen onderbestede lijnen van - onder meer - FP7, TEN-T, Marco Polo, Progress, Statistical programme, Customs en Fiscalis; is vastbesloten de resultaten van elk van deze programma's zorgvuldig te onderzoeken om na te gaan of de voorgestelde bezuinigingen opportuun zijn en om te vermijden dat ze negatieve gevolgen hebben op de desbetreffende programma's;
21. herinnert aan de Gemeenschappelijke Verklaring van 1 december 2011 over de financiering van de extra kosten van het ITER-project voor 2012-2013, waarin het Europees Parlement, de Raad en de Commissie ook overeenkomen 360 miljoen EUR aan VK ter beschikking te stellen in de begrotingsprocedure voor 2013, „met volledige toepassing van de regels van het Financieel Reglement en het IIA, en met uitsluiting van verdere herzieningen in verband met ITER in het MFK”; is bezorgd over het feit dat de Commissie voorstelt dit extra bedrag alleen via een herschikking uit begrotingslijnen van het FP7-programma te financieren, in weerwil van het vaste standpunt van het Parlement over deze kwestie; houdt ten volle rekening met het argument van de Commissie dat dit bedrag voortkomt uit operationele besparingen binnen het FP7, en dat deze kortingen op administratieve lijnen de werking van het programma niet zullen schaden; is voornemens dit argument verder te onderzoeken en ook op zoek te gaan naar andere middelen die in het kader van het IIA en het Financieel Reglement voor dit doel beschikbaar zijn;
22. benadrukt de noodzaak van voldoende personeelsbezetting voor Fusion for Energy (F4E), de Europese gemeenschappelijke onderneming voor ITER, om te zorgen voor een zorgvuldig beheer en de juiste uitvoering van de bijdrage van de EU aan het ITER-project; is bezorgd over de huidige, door de Commissie voorgestelde personeelsbezetting;
23. erkent de essentiële rol van de kleine en middelgrote ondernemingen als motoren van de EU-economie en als scheppers van 85% van de banen in de laatste tien jaar; wijst op de moeilijkheden die kmo's traditioneel ondervinden om toegang te krijgen tot kapitaalmarkten voor onderzoeks- en innovatieprojecten, en die met de huidige financiële crisis nog zijn verergerd; is er vast van overtuigd dat de EU-begroting moet bijdragen aan het verhelpen van deze markttekortkoming door ervoor te zorgen dat innoverende kmo's gemakkelijker toegang krijgen tot schuld- en aandelenfinanciering en verwelkomt het recente voorstel van de Commissie om een speciale regeling op te nemen voor kmo's onder de bestaande RSFF; steunt ook de voorgestelde verhoging voor de financiële instrumenten in het kader van het CIP-EIP-programma (met 14,7 miljoen EUR), die in overeenstemming is met de positieve resultaten die zij tot dusver hebben opgeleverd en de gestegen vraag naar deze instrumenten van de kant van kmo's;
24. betreurt ten zeerste dat in tijden van economische crisis en van hoge jeugdwerkloosheid in het bijzonder de kredieten voor het PROGRESS-programma met 5,3 miljoen EUR verminderd zijn vergeleken met de financiële programmering en praktisch tot het niveau van 2012 zijn teruggevallen, ondanks de goede resultaten van dit programma tot dusver, met inbegrip van de onderdelen inzake gendergelijkheid en antidiscriminatie; herhaalt zijn standpunt dat het sociale programma's van de EU van vitaal belang zijn bij het realiseren van de sociale en werkgelegenheidsdoelstellingen van de Europa 2020-strategie; betreurt dat de Commissie zelfs niet in het laatste jaar van het huidige MFK de gelegenheid heeft benut om aan dit programma het bedrag van 60 miljoen EUR terug te geven, dat herschikt was ten behoeve van de Progress-microfinancieringsfaciliteit, zoals toegezegd in 2010;
25. verwelkomt het besluit van de Commissie om in de ontwerpbegroting voor het derde opeenvolgende jaar betalingskredieten (ter hoogte van 50 miljoen EUR) op te nemen voor het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering (EFG); onderstreept dat dit niet alleen de zichtbaarheid van het fonds vergroot, maar ook vermijdt dat overdrachten nodig zijn van andere begrotingslijnen die andere doelen nastreven en andere behoeften dekken; benadrukt bovendien de noodzaak van verdere vereenvoudiging van de praktische uitvoering van de procedure, met name in het kader van de lopende onderhandelingen over de nieuwe EFG-verordening;
26. betreurt dat de bijdrage voor het kerninitiatief Jeugd in beweging lichtjes verminderd is tegenover vorig jaar; onderstreept in dit verband de toegevoegde waarde van de programma's Levenslang leren, Erasmus en Erasmus Mundus, die ondanks hun bescheiden financiële dimensie een groot rendement hebben in termen van effectieve uitvoering en positieve beeldvorming van de Unie onder haar burgers; herinnert eraan dat jongeren in vele lidstaten zwaar worden getroffen door de economische en financiële crisis, en dat in dit verband een gerichte inzet van voldoende middelen voor onderwijs- en mobiliteitsprogramma's en programma's voor levenslang leren van groot belang is met het oog op de modernisering van het onderwijs- en opleidingsstelsel, en de verbetering van het vaardighedenniveau, de mobiliteit en het aanpassingsvermogen van jongeren, en daarmee bijdraagt aan een innovatief, slim en inclusief op kennis gebaseerd Europa; is dan ook sterk voor de bevordering van gelijke kansen, zodat alle jongeren, ongeacht het onderwijs dat zij hebben genoten, van de diverse EU-programma's en acties ten behoeve van jongeren kunnen profiteren; verzet zich dan ook tegen de voorgestelde vermindering van 10,2 miljoen EUR ten opzichte van de begroting 2012 voor het programma Levenslang leren, en is in overeenstemming met zijn vaste standpunt in de laatste begrotingsprocedure en gezien de uitstekende prestatie van dit programma, voornemens de vastleggingskredieten voor de desbetreffende begrotingslijn te verhogen;
27. benadrukt dat het TEN-T-programma, door investeringen in infrastructuur met een grote Europese toegevoegde waarde, een cruciale rol speelt voor het bereiken van de doelstellingen in de Europa 2020-strategie; beschouwt dit programma als essentieel voor de versterking van het concurrentievermogen van de EU in haar geheel, aangezien dit programma ontbrekende infrastructuur tot stand brengt en knelpunten wegneemt binnen de interne markt; onderstreept dat infrastructuurprojecten ook rechtstreeks bijdragen tot groei doordat zij de werkgelegenheid tijdens het uitvoeringsstadium bevorderen; beklemtoont de rol van het TEN-T-programma bij het bereiken van de doelstellingen met betrekking tot de aanpassing aan de klimaatverandering door te zorgen voor de toekomstige duurzaamheid van de EU-vervoersnetwerken; is tevreden over de door de Commissie voorgestelde verhoging van ongeveer 85 miljoen EUR ten opzichte van de begroting 2012, maar vraagt nadere toelichting bij de voorgestelde vermindering van 118 miljoen EUR in vergelijking met de financiële programmering; herinnert eraan dat het voornaamste deel van het TEN-T-programma in 2011 volledig is uitgevoerd en wijst erop dat de manier waarop toezeggingen zijn nagekomen en uitbetaald aan projecten in het financieel kader 2007-2013 pas in 2017 definitief kan worden beoordeeld;
28. gelooft dat het programma ter ondersteuning van de verdere ontwikkeling van een geïntegreerd maritiem beleid voor 2013 voldoende financiering moet ontvangen; benadrukt teleurgesteld te zijn over het ontbreken van een begrotingslijn voor toerisme en betreurt het dat steeds minder middelen uit de begroting worden toegewezen aan verkeersveiligheid;
29. benadrukt dat dringend innovatieve oplossingen nodig zijn om meer particuliere of publieke middelen te mobiliseren en het scala aan financiële instrumenten dat beschikbaar is voor infrastructuurprojecten te verbreden; ondersteunt ten volle de proeffase van het projectobligatie-initiatief als middel om de investeringscapaciteit op het gebied van de Europese vervoers-, informatie, en communicatienetwerken te vergroten; juicht toe dat in de ontwerpbegroting kredieten zijn opgenomen voor de proeffase, ook al worden deze kredieten in feite herschikt binnen de betrokken begrotingslijnen (CIP - TEN-T - TEN -E), zoals goedgekeurd door wetgevingsautoriteit;
30. betreurt ten zeerste dat de Commissie een vermindering heeft voorgesteld voor de Europese toezichthoudende autoriteiten in vergelijking met wat aanvankelijk was gepland in de financiële programmering, een vermindering die indruist tegen de herhaalde oproep van het Europees Parlement om voldoende middelen voor deze autoriteiten uit te trekken; vindt dat het huidige niveau van kredieten onvoldoende is om deze agentschappen in staat te stellen hun taken, met name waar het gaat om het aantrekken van hoog gekwalificeerde deskundigen, efficiënt uit te voeren; is van mening dat de extra taken voor de ETA's gepaard moeten gaan met een beoordeling van de kosten; spreekt daarom zijn krachtige voornemen uit om de kredieten voor de Europese Bankautoriteit (EBA) en de Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen (EAVB) ten minste op het niveau van 2012 terug te brengen, alsook de Autoriteit voor effecten en markten (ESMA) verder te versterken gezien de nieuwe taken die haar zijn toevertrouwd;
Rubriek 1b
31. merkt op dat de ontwerpbegroting 2013 voorziet in een stijging in VK van 3,3% in vergelijking met de begroting 2012 (tot 54 498 miljoen EUR), waarvan 42 144 miljoen EUR bestemd zijn voor de structuurfondsen (EFRO en ESF) en 12 354 miljoen EUR voor het Cohesiefonds; onderstreept dat de verlaging van het niveau van vastleggingen voor technische bijstand in de ontwerpbegroting in vergelijking met wat aanvankelijk gepland was in de financiële programmering, heeft geleid tot een verhoging van de marge tot 25 miljoen EUR in vergelijking met de eerste raming van 0,4 miljoen EUR;
32. betreurt de voorgestelde bezuinigingen op technische bijstand voor macroregionale strategieën; wijst er nogmaals op dat doorlopende administratieve en technische bijstand onontbeerlijk zijn voor de uitvoering van de strategieën en met het oog op startkapitaal voor nieuwe projecten, zoals blijkt uit de hoge implementatiegraad in 2011;
33. benadrukt dat het cohesiebeleid reeds lang zijn meerwaarde heeft bewezen als investeringsinstrument dat op doeltreffende wijze zorgt voor groei en nieuwe banen, dit door accuraat in te spelen op de investeringsbehoeften van de regio's en zo niet alleen bij te dragen tot het wegwerken van de verschillen tussen de regio's, maar ook tot het economisch herstel en de ontwikkeling van de gehele Unie; beschouwt de structuurfondsen tevens, zowel gezien de financiële omvang als de doelstellingen ervan, als een essentieel instrument om het economisch herstel van de EU te versnellen en de in de Europa 2020-strategie verankerde doelstellingen van duurzame groei en werkgelegenheid te bereiken; verwelkomt dan ook het initiatief van de Commissie om in voorkomende gevallen 82 miljard EUR aan niet-toegewezen structuurfondsen te herprogrammeren in een aantal lidstaten ten behoeve van kmo's en werkgelegenheid voor jongeren, in overeenstemming met de prioriteiten van het Parlement voor 2013; merkt op dat volgens de Commissie in dit verband 7,3 miljard EUR aan EU-middelen zijn aangemerkt voor versnelde terbeschikkingstelling of herbestemming; wenst op de hoogte te worden gehouden van de uitvoering van dit initiatief op nationaal niveau, de verwachte impact ervan op groei en banen en de mogelijke gevolgen ervan voor de begroting 2013;
34. is uiterst bezorgd over de betalingssituatie van cohesieprojecten onder deze rubriek en merkt op dat twee derden van het geheel van openstaande verplichtingen eind 2011 (d.w.z. 135,8 miljard EUR) toe te schrijven zijn aan onbetaalde projecten in het kader van het cohesiebeleid; herinnert eraan dat de Commissie eind 2011 niet in staat was een bedrag van ongeveer 11 miljard EUR aan door projectbegunstigden ingediende legitieme betalingsaanvragen terug te betalen omdat er in de begroting onvoldoende betalingskredieten waren opgevoerd; wijst erop dat deze toestand heeft geleid tot een aanzienlijke betalingsachterstand, die zal moeten worden aangepakt met voldoende beschikbare betalingskredieten in 2012; wijst er met kracht op dat het niet zal accepteren dat deze situatie zich in 2013 opnieuw voordoet;
35. herinnert er in dit verband aan dat 2013 het laatste jaar is van het huidige MFK, waarin de uitvoering van medegefinancierde projecten op kruissnelheid ligt en naar verwachting nog verder zal versnellen en het grootste deel van de betalingsaanvragen naar verwachting in de tweede helft van het jaar de Commissie zullen bereiken; verzoekt de Raad en de Commissie samen met het Parlement onmiddellijk de cijfers en de behoeften te analyseren en te beoordelen opdat de uitvoering voor 2013 niet in het gedrang komt; wijst erop dat een tekort aan betalingskredieten programma's kan bedreigen die momenteel goed functioneren; onderstreept bovendien dat 2013 een jaar zal zijn waarin, als gevolg van het vervallen van de N+3 regel, de door de 12 lidstaten ingediende betalingsaanvragen zullen moeten worden ingediend voor twee jaarlijkse vastleggingstranches (de tranches voor 2010 en 2011 onder de N+3 regel en N+2 regel respectievelijk); beschouwt dan ook de voorgestelde stijging van betalingskredieten met 11,7% (tot 48 975 miljoen EUR) in vergelijking met vorig jaar, als een minimum aangezien deze, zoals vermeld door de Commissie, uitsluitend op 2013 betrekking heeft en gaat ervan uit dat de betalingsbehoeften van de vorige jaren gedekt zullen zijn;
36. beschouwt deze verhoging in betalingen slechts als een eerste stap om de reële behoeften van lopende projecten te dekken en herhaalt zijn bezorgdheid over een mogelijk tekort aan fondsen op het gebied van cohesiebeleid; verzoekt de Raad en de Commissie tevens de reële betalingsbehoeften in rubriek 1b voor 2013 zorgvuldig te beoordelen, geen onrealistische bezuinigingen door te voeren en geen besluiten te nemen die ingaan tegen de ramingen van de lidstaten zelf en als basis dienen voor de ontwerpbegroting van de Commissie; zal zich dan ook verzetten tegen eender welke korting op het niveau van betalingen in vergelijking met het in de ontwerpbegroting 2013 opgenomen voorstel;
37. richt eveneens een verzoek zowel aan de Commissie als de Raad om, indien de betalingskredieten niet volstaan om de reële behoeften te dekken tijdens dit jaar, tijdig een gewijzigde begroting in te dienen en goed te keuren en zo te voldoen aan de gezamenlijke toezegging die is vastgelegd in de interinstitutionele verklaring van december 2011;
Rubriek 2
38. merkt op dat in de ontwerpbegroting 2013 wordt voorgesteld de VK met 0,6% te verhogen (tot 60 307 miljoen EUR) en de BK met 1,6% ( tot 57 964 miljoen EUR) in vergelijking met de begroting 2012; wijst erop dat deze niveaus onder de verhoging blijven die de Commissie voor de begroting als geheel voorstelt; merkt op dat deze verhogingen gedeeltelijk het gevolg zijn van de aanhoudende invoering van rechtstreekse betalingen aan nieuwe lidstaten en extra uitgaven die nodig zijn voor plattelandsontwikkeling; onderstreept dat de voorgestelde middelen voor marktinterventies 419 miljoen EUR lager liggen voor 2013 in vergelijking met de begroting 2012;
39. merkt op dat de geplande marge van 809 miljoen EUR voor het submaximum van rubriek 2 in verband met marktgerelateerde uitgaven en rechtstreekse steun, een aanzienlijke verhoging is in vergelijking met 2012, hetgeen volgens de Commissie voornamelijk het resultaat is van een eenmalig effect van de opheffing van het Fonds voor de suikerherstructurering; spreekt zijn voldoening uit dat wegens deze marge het mechanisme voor financiële discipline niet zal worden toegepast in 2013; onderstreept dat een voldoende marge noodzakelijk is onder deze rubriek om een eventuele crisis in de landbouwsector te verlichten, zoals onlangs is gebleken met de EHEC-crisis;
40. benadrukt dat 2013 het laatste jaar is van de huidige programmeringsperiode en dat derhalve moet worden gezorgd voor een voldoende niveau van betalingskredieten onder rubriek 2 om met name de behoeften van de lopende projecten voor plattelandsontwikkeling en LIFE+ te dekken;
41. merkt op dat rubriek 2 nuttig is om de duurzame groei- en werkgelegenheidsdoelstellingen van de EU 2020-strategie te realiseren, met name via de programma's voor plattelandsontwikkeling; onderstreept de noodzaak om steun te verlenen aan kmo's in plattelandsgebieden, als belangrijke scheppers van banen met extra aandacht voor jongeren; verwelkomt in dit verband de voorgestelde verhoging van VK met 1,3% (tot 14 808 miljoen EUR) voor plattelandsontwikkeling;
42. merkt op dat de kredieten voor rubriek 2 lager liggen dan de geraamde behoeften, omdat de bestemmingsontvangsten voor het ELGF naar verwachting hoger zullen zijn in 2013 (1 332,8 miljoen EUR) dan in 2012 (1 010 miljoen EUR); merkt op dat dit verschil voortvloeit uit de overgebleven middelen van het Fonds voor de suikerherstructurering (647,8 miljoen EUR), terwijl de bestemmingontvangsten uit besluiten inzake goedkeuring van de rekeningen naar verwachting minder zullen bedragen dan in 2012 (400 miljoen EUR in de ontwerpbegroting 2013 ten opzichte van 600 miljoen EUR in de begroting 2012); herinnert eraan dat de huidige ramingen op basis van de reële behoeften zullen worden aangepast in de herfst via de nota van wijzigingen landbouw;
43. herinnert eraan dat prijzenvolatiliteit in deze sector een groot probleem is en hecht zijn steun aan maatregelen ter bestrijding van speculatie met landbouwproducten; dringt er bij de Commissie en de Raad op aan de ontwikkelingen op de landbouwmarkten nauwlettend te volgen; herinnert de Commissie in dit verband aan het verzoek van het Parlement om een „Observatiepost voor landbouwprijzen en marges” in te stellen om beter prijzen te kunnen vergelijken en te komen tot grotere transparantie bij het vaststellen van voedselprijzen, een verzoek waaraan tot dusver geen gevolg is gegeven;
44. stelt vast dat de voorgestelde verhoging van rechtstreekse steun voornamelijk verband houdt met de geleidelijke invoering van rechtstreekse betalingen in de EU-12, waarvoor een extra bedrag van 860 miljoen EUR op de begroting drukt, terwijl wordt verwacht dat de uitgaven voor marktinterventie zullen dalen als gevolg van hogere ontvangsten en de gunstige marktomstandigheden voor de meeste sectoren;
45. merkt op dat de bedragen toegewezen aan sommige begrotingslijnen, waaronder het schoolmelkprogramma, aanzienlijk zijn gedaald en vraagt de Commissie het Parlement te laten weten wat hiervan de reden is;
46. benadrukt dat het EU-beleid en de EU-begroting cruciaal zijn voor de realisering van de Europa 2020-doelstellingen; is in dit verband van mening dat klimaatacties en milieudoelstellingen beleidsoverschrijdend zijn en dat die moeten worden omgezet in concrete maatregelen in het kader van de uiteenlopende programma's en beleidsmaatregelen van de EU, om een belangrijke bijdrage te kunnen leveren aan duurzame groei en grote uitdagingen, zoals grondstoffenschaarste en klimaatverandering, doeltreffend te kunnen aanpakken;
47. wijst op de voorgestelde lichte stijging van VK met 3,3% tot 366,6 miljoen EUR voor LIFE+, maar betreurt dat het krediet 10,55 miljoen EUR onder het niveau van de financiële programmering van januari 2012 ligt; zal tegen deze achtergrond alle bepalingen als omschreven in paragraaf 37 van het IIA bestuderen;
48. is tevreden over de door de Commissie voorgestelde bedragen voor het programma voor de voedselverstrekking aan de meest hulpbehoevenden (MDP); roept de Raad op om de eind 2011 gezamenlijk genomen beslissing over het behoud van de financiering van dit programma voor 2012 en 2013, na te leven;
49. betreurt dat de subsidiëring van de tabaksproductie in de EU voortduurt, wat in strijd is met de doelstellingen van het gezondheidsbeleid van de EU;
50. acht het belangrijk de financiële ondersteuning van het gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB) te handhaven met het oog op de aanstaande hervorming ervan; benadrukt met name de noodzaak van steun aan kmo's in de visserijsector en van toegang tot banen voor jongeren in deze sector, met waarborging van het duurzame karakter van het GVB, evenals maatregelen ter waarborging van de levensvatbaarheid van de bedrijfstak op economisch, maatschappelijk en milieugebied; verwelkomt in dit verband de voorgestelde stijging voor het Europees Visserijfonds met respectievelijk 2,2% ( tot 687,2 miljoen EUR) en 7,3% (tot 523,5 miljoen EUR) aan BK ten opzichte van de begroting 2012; betreurt echter de geplande verlaging op het gebied van de governance van het GVB, de instandhouding, het beheer en de exploitatie van visbestanden, en de controle en de handhaving van het GVB;
Rubriek 3a
51. wijst erop dat de totale verhoging van de middelen die in de ontwerpbegroting 2013 wordt voorgesteld voor maatregelen onder deze rubriek - respectievelijk 1 392,2 en 928 miljoen EUR in vastleggingen en betalingen - vergeleken met de begroting 2012 1,8% bedraagt (met 24,42 miljoen EU) aan VK en 11,1% aan BK; meent dat dit in overeenstemming is met de groeiende ambities van de EU in het gebied van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid;
52. onderstreept de noodzaak om de kredieten voor cyberbeveiliging in de IT-sector te verhogen, gezien de enorme schade die de stijgende criminele activiteit op dit gebied veroorzaakt voor de economieën van de lidstaten; stelt met nadruk dat een versterkte bestrijding van cybercriminaliteit op het niveau van de Unie via het op te richten Europees centrum inzake cybercriminaliteit een toereikende financiering vergt en betreurt daarom in dit verband de door de Commissie voorgestelde bezuinigingen voor Europol, aangezien de door de Commissie vastgestelde taken van het centrum niet kunnen worden uitgevoerd met de huidige menselijke en financiële middelen van Europol; merkt op dat wordt voorgesteld om, in tegenstelling tot de financiële programmering, het budget voor het programma betreffende „Preventie en bestrijding van criminaliteit” met 64,4 miljoen EUR te verlagen ten opzichte van de begroting 2012, ofschoon dit programma was opgezet om ook cybercriminaliteit en illegaal gebruik van het internet te dekken;
53. vraagt de steun voor FRONTEX te handhaven, alsook voor de verschillende onlangs opgerichte agentschappen onder deze rubriek (met name het Europees ondersteuningsbureau voor asielzaken en het agentschap voor grootschalige IT-systemen); merkt op dat de bijdrage voor de Europese Politiedienst (Europol) met 8,9% (- 7,3 miljoen EUR) verlaagd is ten opzichte van de begroting 2012 en verwacht dat de Commissie nadere uitleg geeft bij deze voorgestelde bezuiniging;
54. merkt op dat de vermindering van 30 miljoen EUR voor het VIS-programma en de stopzetting van EURODAC ( -0,5 miljoen EUR) gecompenseerd zullen worden door de overdracht van deze taken en de daarmee gepaard gaande begrotingskredieten naar het nieuwe agentschap voor het operationele beheer van grootschalige IT-systemen;
55. neemt kennis van de aanzienlijke toename van de vastleggingen en het relatief lage niveau van betalingen voor SIS II; wijst erop dat volgens de vastgestelde algemene planning de ontwikkelings- en migratiefase van SIS II in 2013 afgerond moet worden en dat het IT-agentschap tezelfdertijd het beheer van het systeem moet overnemen; maakt derhalve bezwaar tegen de aanzienlijke budgetverhoging in dit late stadium, die ver boven de oorspronkelijke financiële planning ligt, net voordat de SIS II operationeel moet worden; beveelt aan om een aanzienlijk deel van het budget voor SIS II in reserve te houden totdat is aangetoond dat operationele vooruitgang is geboekt en de financiële planning wordt nageleefd;
56. is tevreden over de stijging met 9,8 miljoen EUR ten opzichte van de begroting 2012 die de Commissie voorstelt voor het Europees Vluchtelingenfonds, wat in overeenstemming is met de lijn die de vorige jaren is gevolgd en de huidige tenuitvoerlegging van een gemeenschappelijk Europees asielstelsel; neemt kennis van de stijging met 19% van de begrotingstoewijzing voor het Buitengrenzenfonds tot 415,5 miljoen EUR, wat betekent dat deze slechts de helft bedragen van wat is vastgelegd in de financiële programmering; dringt nogmaals met klem aan op een passend en evenwichtig antwoord op de uitdagingen om de legale migratie te beheren en de illegale migratiestromen in te dammen;
57. wijst erop dat maatregelen tegen gendergerelateerd geweld voldoende moeten worden gefinancierd; benadrukt de belangrijke rol van het Daphne-programma ter voorkoming en bestrijding van alle vormen van geweld bij de uitbanning van geweld tegen vrouwen en meisjes in de EU en onderstreept dat de financiering voor dit programma in 2013 moet worden verhoogd;
Rubriek 3b
58. herinnert eraan dat rubriek 3b weliswaar de kleinste rubriek van het MFK is wat betreft het totaal aan kredieten, maar dat deze rubriek betrekking heeft op een aantal onderwerpen die de Europese burgers nauw aan het hart liggen, zoals jongeren, programma's op het gebied van onderwijs en cultuur, volksgezondheid, consumentenbescherming, het instrument voor civiele bescherming en communicatiebeleid; betreurt dan ook dat voor 2013 de totale kredieten onder deze rubriek in vergelijking met de begroting 2012 opnieuw zouden worden verminderd met een daling van VK van 1,2% (26,08 miljoen EUR) en van 0,4% van BK, met uitzondering van het Solidariteitsfonds;
59. verwelkomt de stijging in 2013, op basis van de goede uitvoering in de vorige jaren, van de financiering van het programma „Jeugd in actie” tot 140,45 miljoen EUR, wat een stijging betekent van 0,8 miljoen EUR vergeleken met de begroting 2012 en van 16,5 miljoen EUR in vergelijking met de financiële programmering;
60. is ingenomen met de stijgingen in de vastleggingen ten opzichte van de begroting 2012 voor het programma Cultuur (+1,4%), Media 2007 (+1,1%) en het optreden van de Unie op het gebied van gezondheid (+3,1%), maar betreurt de bezuinigingen op de kredieten voor Europa voor de burgers, met name in het Europees Jaar van de burger, alsmede voor het optreden van de Unie op het gebied van consumentenbeleid en Media Mundus;
61. betreurt de aanzienlijke verlaging van de kredieten voor communicatieactiviteiten vergeleken met de begroting 2012 op een moment dat de kloof tussen de Europese Unie en haar burgers groter is dan ooit, zoals blijkt uit de voortdurend dalende opkomst bij de Europese verkiezingen; is ervan overtuigd dat er extra inspanningen moeten worden geleverd voor communicatie en dat daarvoor ook middelen moeten worden uitgetrokken, om de instellingen van de Europese Unie zichtbaar te maken en te tonen dat zij bijdragen aan de oplossing van de economische en financiële crisis;
62. onderstreept dat er dit jaar opnieuw een zeer beperkte marge (25,6 miljoen EUR) overblijft in deze rubriek, wat een smalle manoeuvreerruimte laat indien er behoefte is aan nieuwe acties of besluiten inzake financieringsprioriteiten die direct relevant zijn voor de burgers;
Rubriek 4
63. merkt op dat de in de ontwerpbegroting 2013 gepresenteerde vastleggingskredieten en de betalingskredieten een stijging van 0,7% en 5,1% vertonen in vergelijking met de begroting 2012, tot 9 467,2 en 7 311,6 miljoen EUR respectievelijk; wijst erop dat deze verhogingen onder de stijging blijven die de Commissie voor de begroting als geheel voorstelt;
64. herinnert eraan dat de inspanningen voor de financiering van externe acties van de Unie en de lidstaten beter gecoördineerd moeten worden en meer samenhang moeten vertonen om overlappingen en dubbel gebruik van de beperkte middelen te vermijden; onderstreept de noodzaak van betere samenwerking en onderlinge afstemming van activiteiten met andere internationale, plaatselijke en regionale donoren om de middelen optimaal te benutten en synergieën te creëren; meent dat het in tijden van economische crisis ook belangrijk is de flexibiliteit bij de programmering en uitvoering van de instrumenten te vergroten en beperkte middelen aan te vullen met instrumenten met een hefboomeffect die het gebruik en het hergebruik van geïnvesteerde en gegenereerde middelen mogelijk maken;
65. neemt kennis van de aanzienlijke stijging van 272,3 miljoen EUR in de voorgestelde marge voor rubriek 4 in vergelijking met de financiële programmering voor 2013 (van 119,6 miljoen EUR tot 391,9 miljoen EUR), wat het netto-effect is van een verhoging in vastleggingen voor het ENPI (verhoogd met 51,7 miljoen EUR), ICI en ICI+ (0,3 miljoen EUR meer dan de financiële programmering) en het verminderen van de toename in vastleggingen voor het Garantiefonds (-104,5 miljoen EUR), het instrument voor pretoetredingssteun (-99,3 miljoen EUR), macrofinanciële bijstand (-37,4 miljoen EUR), het instrument voor ontwikkelingssamenwerking (-28,6 miljoen EUR), en het stabiliteitsinstrument (- 41,4 miljoen EUR); verzoekt de Commissie voldoende toe te lichten waarom een aantal programma's zoveel moesten worden afgeslankt ten opzichte van de financiële programmering; benadrukt dat het weliswaar instemt met het beginsel dat onderbestede projecten moeten worden afgeslankt indien dit tot efficiëntiewinst leidt, maar dat de kredieten niet over de hele linie standaard mogen worden verminderd; waarschuwt dat het gebruik van een artificieel grote marge als onderhandelingsinstrument in de begrotingsprocedure niet kan worden beschouwd als een goede begrotingspraktijk;
66. betreurt met name de continue afname van middelen op het gebied van ontwikkelingssamenwerking; vraagt zich af hoe dit verenigbaar is met de internationale vastleggingen die de EU is aangegaan om tegen 2015 0,7% van het BNP toe te wijzen aan de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling; betreurt het dat de totale vastleggingskredieten in het kader van het Instrument voor ontwikkelingssamenwerking (DCI) in de ontwerpbegroting voor 2013 met minder dan het geschatte inflatiepercentage worden verhoogd en dat de voorgestelde betalingskredieten voor het DCI onder het niveau van 2012 blijven; verzoekt de Commissie te zorgen voor een coherenter, realistischer en beter geplande benadering van de financiering van het DCI;
67. neemt kennis van het voorstel om de kredieten in het kader van het Europese nabuurschapsinstrument te verhogen om zo in te spelen op de behoeften van landen die worden geconfronteerd met grote politieke en economische veranderingen; verheugt zich over de aandacht voor het Oostelijk Partnerschap, en spreekt nogmaals zijn steun uit voor de landen die de zuidelijke component van dit partnerschap vormen, aangezien zij geconfronteerd worden met historische uitdagingen, in de nasleep van de Arabische lente; acht de rapportage van de Commissie over het „meer voor meer”-beginsel onvoldoende, en verzoekt haar duidelijke criteria te ontwikkelen over de uitvoering van dit beginsel;
68. meent dat de financiële steun van de EU aan de Palestijnse Autoriteit en de UNRWA op een voldoende hoog niveau gehandhaafd moet blijven om adequaat en omvattend te kunnen reageren op de politieke en humanitaire situatie in het Midden Oosten en het vredesproces; benadrukt de zeer moeilijke situatie van UNWRA op dit moment, met name als gevolg van de gebeurtenissen in Syrië; neemt kennis van het feit dat het netto-effect van een verhoging in vastleggingen voor het ENP voornamelijk het gevolg is van de handhaving van de steun aan de bezette Palestijnse gebieden op het niveau van de ontwerpbegroting 2012;
69. benadrukt dat dankzij de sterke inzet van het Parlement de jaarlijkse bijdrage van de EU aan de Palestijnse autoriteit, de UNRWA en het vredesproces in het Midden-Oosten de afgelopen jaren ten minste 300 miljoen euro bedraagt en herinnert eraan dat de begrotingsautoriteit in de loop van het begrotingsoverleg heeft ingestemd met een toewijzing van 200 miljoen EUR voor 2012, op voorwaarde van een verdere verhoging met 100 miljoen EUR voor het begrotingsjaar 2011, afkomstig van niet-gebruikte kredieten; dringt erop aan dat de EU zich reeds bij het begin van het begrotingsjaar vastlegt op een financiering die overeenstemt met de feitelijke behoeften, om te verzekeren dat de EU duurzame vredesopbouw effectief kan steunen; dringt erop aan dat er strikte financiële controles worden opgelegd en dat een uitgebreide specificatie en evaluatie van de uitgaven wordt voorgelegd aan het Parlement;
70. accepteert dat met de toetreding van Kroatië tot de Unie de IPA-toewijzingen met 67,6 miljoen EUR zullen worden verminderd; maakt zich evenwel zorgen over het voorstel van de Commissie voor een grotere vermindering dan verwacht van de steun voor het opbouwen van institutionele capaciteit in de kandidaat-lidstaten, met de vermindering van IPA-toewijzingen aan Kroatië (-29,14 miljoen EUR in totaal ten opzichte van 2012), terwijl diezelfde lijn voor mogelijke kandidaat-landen wordt versterkt (+10,5 miljoen EUR in vergelijking met 2012); herinnert eraan dat institutionele capaciteit van essentieel belang is voor het rechtmatig gebruik van EU-middelen en evenzeer belangrijk is voor kandidaat-landen en mogelijke kandidaat-landen; is verheugd over de voorgestelde stijging in VK voor de IPA-afdeling plattelandsontwikkeling met 10,2% ten opzichte van de begroting 2012;
71. herhaalt dat met name in tijden van besparingen de vastleggingskredieten voor elke GBVB-begrotingslijn zorgvuldig moeten worden gepland om te waarborgen dat het geld van de EU wordt besteed aan de maatregelen die dit geld het hardst nodig hebben, zoveel mogelijk rekening houdend met de flexibiliteit en de onvoorspelbaarheid van GBVB-operaties; is in deze context verheugd over verzoeken voor meer synergie, onder andere door het samenvoegen, delen en integreren van functies en via verbeterde prestaties, planning en uitvoering van missies en operaties; verwelkomt inspanningen voor een transparant en volledig overzicht van alle GBVB-missies; zal de stijging van 9,2% van VK voor het GBVB in 2013 zorgvuldig onderzoeken;
72. beseft dat moet worden gereageerd op transregionale uitdagingen op het gebied van de georganiseerde misdaad, mensenhandel, de bescherming van kritieke infrastructuur, bedreigingen voor de volksgezondheid en de strijd tegen het terrorisme; vraagt evenwel dat de Commissie argumenten voorlegt waarom een stijging van 50% nodig is voor deze maatregelen in 2013;
Rubriek 5
73. merkt op dat de totale administratieve uitgaven voor alle instellingen geraamd wordt op 8.544,4 miljoen EUR, wat overeenkomt met een verhoging van 3,2% ten opzichte van 2012 en een marge laat van 636,6 miljoen EUR, met inbegrip van de bijkomende uitgaven die verbonden zijn aan de toetreding van Kroatië;
74. erkent dat de meeste instellingen, waaronder het Europees Parlement, inspanningen hebben gedaan om de stijging van hun administratieve budgetten te beperken tot minder dan de verwachte inflatie, met uitzondering van de kosten voor de uitbreiding met Kroatië; benadrukt in deze context de behoefte aan rationalisatie op lange termijn van administratieve middelen en houdt vast aan de behoefte om de samenwerking tussen instellingen te versterken op gebieden als personeel, vertaling, vertolking, gebouwen en informatietechnologie;
75. beklemtoont dat de stijging van 3,2% ten opzichte van 2012 vooral het gevolg is van wettelijke of contractuele verplichtingen zoals pensioen- of salarisaanpassingen; merkt evenwel op dat de Commissie zich heeft gehouden aan en zelfs verder is gegaan dan haar belofte om de nominale stijging van haar administratieve kredieten binnen rubriek 5 onder de geraamde inflatie van 1,9% ten opzichte van 2012 te houden, zoals toegelicht in de brief van 23 januari 2012 van de commissaris voor Begroting en financiële programmering;
76. begrijpt dat dit gerealiseerd is door al voor 2013 het aantal posten in haar personeelsformaties met meer dan 1% te verminderen, met name in administratieve ondersteuning, begrotingbeheer en fraudebestrijding, alsook door verder te besparen op andere posten van administratieve uitgaven; vraagt nadere uitleg over de eigenlijke noodzaak om tot dergelijke inkrimpingen van het personeelsbestand over te gaan en daarmee de administratieve uitgaven in reële termen te bevriezen, wanneer de Commissie erin geslaagd is haar administratieve uitgaven in nominale termen in 2012 te bevriezen zonder personeelsverminderingen;
77. verwelkomt deze inspanning voor begrotingsconsolidatie in de administratieve uitgaven op een moment van economische en budgettaire beperkingen op nationaal niveau; erkent de noodzaak dat alle EU-instellingen de inspanningen van deze consolidatie gemeenschappelijk dragen; is echter bezorgd over het nadelige effect dat zulke maatregelen kunnen hebben op de snelle, regelmatige en doeltreffende uitvoering van de acties en programma's van de EU, in het bijzonder met het oog op de noodzaak om goede prestaties en een hoogwaardige dienstverlening te belonen, rekening houdend met het geografisch evenwicht, met name in een tijd waarin de bevoegdheden van de EU blijven toenemen en nieuwe lidstaten tot de Unie toetreden; verwelkomt de informatie die is verstrekt over de gebieden waar meer personeel is aangeworven, zoals Europese economische governance, de interne markt en veiligheid en rechtvaardigheid maar vraagt dat dergelijke informatie ook wordt verstrekt over de beleidsgebieden en de soorten posten waar het personeel werd verminderd ten opzichte van 2012;
78. herhaalt dat tegen deze achtergrond voor iedere inkrimping van het personeelsbestand vooraf een effectbeoordeling moet worden uitgevoerd en onder meer rekening moet worden gehouden met de wettelijke verplichtingen van de Unie, de prioriteiten van de EU alsook met de uit de Verdragen voortvloeiende nieuwe bevoegdheden en uitgebreide taken van de instellingen; benadrukt dat bij een dergelijke beoordeling zorgvuldig rekening moet worden gehouden met de gevolgen voor de verschillende directoraten-generaal en diensten, met name in het licht van hun omvang en hun werklast, alsook voor de verschillende soorten van posten zoals gepresenteerd in de jaarlijkse doorlichting van de personele middelen van de Commissie (beleidsvorming, programmabeheer, administratieve bijstand, begrotingsbeheer, fraudebestrijding, taalkundige diensten, enz.);
79. benadrukt dat er voor vele gebieden van EU-optreden moet worden gezorgd voor voldoende personeel, gezien de fase van uitvoering van programma's, nieuwe prioriteiten en andere ontwikkelingen; zal dan ook zorgvuldig toezien op de algemene evolutie van de hoeveelheid personeel in de verschillende DG's en diensten, ook in het licht van de in dit verslag voorgestelde prioriteiten; vraagt de Commissie in dit verband niet alleen nadere uitleg, maar ook een uitvoerige beoordeling van de gevolgen van de voorgestelde algemene inkrimping van het personeelsbestand, ook rekening houdend op de lange termijn met nog verdere vermindering van het personeel van de Commissie, en daarover verslag uit te brengen in het Parlement; onderstreept dat dit een voorwaarde is voor de begrotingsautoriteit om afhankelijk van het resultaat te overwegen de personeelsvermindering van 1% voor 2013 te accepteren;
80. is van mening dat vragen blijven bestaan over het hoge aantal dure managementfuncties in hoge rangen onder het personeel van de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO); verzoekt de EDEO derhalve aanvullende informatie te verstrekken in het bijzonder ten aanzien van de significante stijging (+9,2%) in AD 14-functies die in de ontwerpbegroting wordt voorgesteld; vraagt eveneens meer informatie over de grote stijging van de voorgestelde kredieten voor beveiliging en bewaking van de gebouwen (+57,2%);
81. is ervan overtuigd dat preventie en bemiddeling behoren tot de meest kostenefficiënte manieren om conflicten te beheersen en te voorkomen dat ze escaleren in geweld; is dan ook ingenomen met het voorstel om in de EDEO-begroting een begrotingslijn ten bedrage van 500 000 EUR in te voeren voor conflictpreventie- en bemiddelingsondersteuningsdiensten, na de succesvolle afronding aan het eind van dit jaar van een voorbereidende actie voorgesteld door het Parlement;
82. is van mening dat voldoende financiering beschikbaar moet zijn voor de Europese scholen om rekening te houden met de specifieke situatie van de kinderen van personeelsleden van de EU-instellingen; neemt kennis van de voorgestelde totale toewijzing van 180,7 miljoen EUR, wat een stijging van 6,8% betekent tegenover 2012 en boven de bedragen van de financiële programmering ligt; zal desondanks zorgvuldig toezien op de begrotingslijnen voor elk van de Europese Scholen en zal in zijn lezing elke wijziging voorstellen die het passend acht;
Proefprojecten - voorbereidende acties
83. onderstreept hoe essentieel proefprojecten en voorbereidende acties zijn voor het formuleren van politieke prioriteiten en om de weg vrij te maken voor nieuwe langetermijninitiatieven op zowel regionaal als EU-niveau die kunnen uitmonden in EU-activiteiten en -programma's die het leven van de EU-burgers verbeteren; is voornemens een evenwichtig pakket van PP-VA's vast te stellen op basis van de beoordeling en de aanbevelingen van de Commissie en zorgvuldig de duurzaamheid van de behaalde resultaten te toetsen;
84. zal overeenkomstig bijlage II, deel D van het IIA een eerste voorlopige lijst van mogelijke PP's en VA's voor de begroting 2013 aan de Commissie doen toekomen; verwacht dat de Commissie een doortimmerde analyse overlegt van de indicatieve voorstellen van het Parlement; onderstreept dat deze voorlopige lijst niet in de plaats komt van de formele indiening en goedkeuring van amendementen inzake proefprojecten en voorbereidende acties tijdens de lezing van de begroting door het Parlement;
85. herinnert eraan dat in het kader van de begroting 2012 een totaal van 70 proefprojecten en voorbereidende acties werden goedgekeurd voor een bedrag van 105,45 miljoen EUR aan VK in alle rubrieken; benadrukt dat indien de begrotingsautoriteit voor 2013 proefprojecten en voorbereidende acties zou goedkeuren op hetzelfde niveau en met een zelfde verdeling over de rubrieken, 54% van de marge onder rubriek 1a, 27% van de marge onder rubriek 3a en 37% onder rubriek 3b al zou zijn opgebruikt;
86. neemt kennis van de voorstellen van de Commissie voor vier voorbereidende acties en twee proefprojecten voor een totaal bedrag van 15,5 miljoen EUR aan VK; is voornemens de doelstellingen en de inhoud van deze voorstellen zorgvuldig te onderzoeken en de gevraagde bedragen te controleren;
Agentschappen
87. neemt kennis van het totale bedrag van 748 miljoen EUR (d.w.z. 0,5% van de totale EU-begroting) dat voor de gedecentraliseerde agentschappen wordt uitgetrokken in de ontwerpbegroting 2013, hetgeen resulteert in een stijging van de totale bijdrage van de EU (met inbegrip van bestemmingsontvangsten) ten opzichte van de begroting 2012 van 24 miljoen EUR, of +3,2%; is zich ervan bewust dat deze stijging voornamelijk afkomstig is van de acht opstartende agentschappen, waarvoor voldoende middelen beschikbaar moeten zijn, en van de zeven agentschappen die een ruimer takenpakket hebben gekregen, zodat zij niet in hun werking worden belemmerd; merkt op dat de bijdrage van de EU aan de agentschappen die op kruissnelheid zijn gekomen, daalt in nominale termen ofschoon er een verhoging is van het personeelsbestand met 1,2%; merkt op dat de agentschappen nu in het totaal 5 115 posten in hun personeelsformatie hebben, d.w.z. een stijging met 257 posten die vooral gaan naar agentschappen met nieuwe taken of agentschappen in hun opstartfase;
88. merkt op dat de Commissie voor de eerste keer gekort heeft op de begrotingsaanvragen van bijna alle agentschappen, die toch in overeenstemming waren met de totale bedragen in de financiële programmering; dit houdt ook de agentschappen in die tot de prioriteiten van het Parlement behoren, en omvat een totaalbedrag van ongeveer 44 miljoen EUR; herinnert eraan dat een grondige analyse van de methode, de beweegreden en de mogelijke gevolgen van dergelijke besparingen nodig is met betrekking tot een aantal resoluties, waarvan de meest recente de kwijtingsresolutie voor 2010 betreft, waarin wordt benadrukt dat de huidige herbeoordeling van de agentschappen door de IWG zou moeten leiden tot structurele verbeteringen in zowel de impact en kostenefficiëntie van de agentschappen, onder meer door vast te stellen waar sprake is van dubbel werk en overlappende activiteiten tussen de bestaande agentschappen; benadrukt nogmaals dat de begrotingstoewijzingen voor EU-agentschappen beslist niet uitsluitend uit administratieve uitgaven bestaan, maar een bijdrage leveren aan het bereiken van de doelstellingen van Europa 2020 en de doelstellingen van de EU in het algemeen, terwijl naar besparingen op nationaal niveau wordt gestreefd, zoals vastgesteld door de wetgevingsautoriteit;
o o o
89. is van mening dat onderstaande kwesties van bijzonder belang zijn voor de trialoog die op 9 juli 2012 zal plaatsvinden:
–
een voldoende niveau van betalingen die het mogelijk maakt dat de toezegging van de Europese Raad van juni 2012 om fondsen uit de Uniebegroting beschikbaar te maken voor snelwerkende groeimaatregelen onverwijld en binnen het huidige MFK wordt uitgevoerd ;
–
ondersteuning van groei, concurrentievermogen en werkgelegenheid, met name voor kmo's en jongeren, in de begroting 2013,
–
toereikend niveau van betalingskredieten om de toenemende behoeften van lopende projecten, met name in de rubrieken 1a, 1b en 2, aan het einde van de programmeringsperiode te dekken,
–
het probleem van openstaande verplichtingen (RAL),
–
een gewijzigde begroting voor 2012 ter dekking van vroegere en huidige betalingsbehoeften en ter voorkoming van het verschuiven van betalingen van 2012 naar 2013, zoals dit jaar het geval was,
–
een toereikend niveau van vastleggingskredieten - meer Europa in tijden van crisis,
–
een interinstitutionele vergaderingen over betalingen,
–
financiering van ITER op de begroting 2013,
–
het verschil tussen de financiële programmering en OB 2013 voor wat betreft rubriek 4;
90. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Commissie en de Raad.