Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 5 juli 2012 over het ontwerp van verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de rechters-plaatsvervangers bij het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie (01923/2011 – C7-0091/2011 – 2011/0902(COD))
(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)
Het Europees Parlement,
– gezien het verzoek van het Hof van Justitie dat aan het Europees Parlement en de Raad is voorgelegd (01923/2011),
– gezien de artikelen 257 en 281 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan de ontwerphandeling aan het Parlement is voorgelegd (C7-0091/2011),
– gezien artikel 294, leden 3 en 15, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien het advies van de Commissie (COM(2011)0596),
– gezien de schriftelijke toezegging van de vertegenwoordiger van de Raad van 31 mei 2012 om het standpunt van het Europees Parlement goed te keuren, overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien artikel 55 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie juridische zaken (A7-0184/2012),
1. stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;
2. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad, aan het Hof van Justitie en aan de Commissie, alsmede aan de nationale parlementen.
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 5 juli 2012 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU, Euratom) nr. .../2012 van het Europees Parlement en de Raad inzake rechter-plaatsvervangers bij het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie
(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Verordening (EU, Euratom) nr. 979/2012.)