Index 
Aangenomen teksten
Donderdag 19 april 2012 - Straatsburg
Vrijwillige partnerschapsovereenkomst EU-Centraal-Afrikaanse Republiek inzake wetshandhaving, governance en handel in de bosbouw met betrekking tot de invoer van hout en houtproducten in de EU ***
 Vrijwillige partnerschapsovereenkomst EU-Liberia inzake wetshandhaving, governance en handel in de bosbouw met betrekking tot de invoer van houtproducten in de EU ***
 Risicodelingsinstrumenten voor lidstaten die ernstige moeilijkheden ondervinden of dreigen te ondervinden ten aanzien van hun financiële stabiliteit ***I
 Overeenkomst EU-VS inzake het gebruik en de doorgifte van persoonsgegevens van passagiers aan het Amerikaanse ministerie van Binnenlandse Veiligheid ***
 Gemeenschappelijke geconsolideerde heffingsgrondslag voor de vennootschapsbelasting *
 Belasting van energieproducten en elektriciteit *
 Oproep tot concrete bestrijding van belastingfraude en belastingontduiking

Vrijwillige partnerschapsovereenkomst EU-Centraal-Afrikaanse Republiek inzake wetshandhaving, governance en handel in de bosbouw met betrekking tot de invoer van hout en houtproducten in de EU ***
PDF 195kWORD 30k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 19 april 2012 over het ontwerpbesluit van de Raad inzake de sluiting van een vrijwillige partnerschapsovereenkomst tussen de Europese Unie en de Centraal-Afrikaanse Republiek inzake wetshandhaving, governance en handel in de bosbouw met betrekking tot de invoer van hout en houtproducten in de Europese Unie (FLEGT) (14034/2011 – C7-0046/2012 – 2011/0127(NLE))
P7_TA(2012)0131A7-0082/2012

(Goedkeuring)

Het Europees Parlement,

–  gezien het ontwerpbesluit van de Raad (14034/2011),

–  gezien het ontwerp van vrijwillige partnerschapsovereenkomst tussen de Europese Unie en de Centraal-Afrikaanse Republiek inzake wetshandhaving, governance en handel in de bosbouw met betrekking tot de invoer van hout en houtproducten in de Europese Unie (FLEGT) (14036/2011),

–  gezien het verzoek om goedkeuring dat de Raad heeft ingediend krachtens artikel 207, leden 3 en 4, en artikel 218, lid 6, tweede alinea, onder a), punt v), en artikel 218, lid 7 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (C7-0046/2012),

–  gezien artikel 81 en artikel 90, lid 7, van zijn Reglement,

–  gezien de aanbeveling van de Commissie internationale handel en het advies van de Commissie ontwikkelingssamenwerking (A7-0082/2012),

1.  hecht zijn goedkeuring aan de sluiting van de overeenkomst;

2.  verzoekt de Commissie om regelmatig aan het Parlement verslag uit te brengen over de vooruitgang bij de invoering van bestaande vrijwillige partnerschapsovereenkomsten (Voluntary Partnership Agreement - VPA) en bij de onderhandeling over en de invoering van nieuwe VPA's;

3.  verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten en de Centraal-Afrikaanse Republiek.


Vrijwillige partnerschapsovereenkomst EU-Liberia inzake wetshandhaving, governance en handel in de bosbouw met betrekking tot de invoer van houtproducten in de EU ***
PDF 191kWORD 30k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 19 april 2012 over het ontwerpbesluit van de Raad inzake de sluiting van de vrijwillige partnerschapsovereenkomst tussen de Europese Unie en de Republiek Liberia inzake wetshandhaving, governance en handel in de bosbouw met betrekking tot de invoer van houtproducten in de Europese Unie (11104/2011 – C7-0241/2011 – 2011/0160(NLE))
P7_TA(2012)0132A7-0081/2012

(Goedkeuring)

Het Europees Parlement,

–  gezien het ontwerpbesluit van de Raad (11104/2011),

–  gezien het ontwerp van vrijwillige partnerschapsovereenkomst tussen de Europese Unie en de Republiek Liberia inzake wetshandhaving, governance en handel in de bosbouw met betrekking tot de invoer van houtproducten in de Europese Unie (11101/2011),

–  gezien het verzoek om goedkeuring dat de Raad heeft ingediend krachtens artikel 207, leden 3 en 4, artikel 218, lid 6, tweede alinea, onder a), punt v), en artikel 218, lid 7, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (C7-0241/2011),

–  gezien artikel 81 en artikel 90, lid 7, van zijn Reglement,

–  gezien de aanbeveling van de Commissie internationale handel en het advies van de Commissie ontwikkelingssamenwerking (A7-0081/2012),

1.  hecht zijn goedkeuring aan de sluiting van de overeenkomst;

2.  verzoekt de Commissie om regelmatig aan het Parlement verslag uit te brengen over de vooruitgang bij de invoering van bestaande vrijwillige partnerschapsovereenkomsten (Voluntary Partnership Agreement - VPA) en bij de onderhandeling over en de invoering van nieuwe VPA's;

3.  verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten en de Republiek Liberia.


Risicodelingsinstrumenten voor lidstaten die ernstige moeilijkheden ondervinden of dreigen te ondervinden ten aanzien van hun financiële stabiliteit ***I
PDF 199kWORD 33k
Resolutie
Tekst
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 19 april 2012 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad, wat betreft sommige bepalingen betreffende risicodelingsinstrumenten voor lidstaten die ernstige moeilijkheden ondervinden of dreigen te ondervinden ten aanzien van hun financiële stabiliteit (COM(2011)0655 – C7-0350/2011 – 2011/0283(COD))
P7_TA(2012)0133A7-0067/2012

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

–  gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2011)0655),

–  gezien artikel 294, lid 2, en artikel 177 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C7-0350/2011),

–  gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 8 december 2011(1),

–  gezien het advies van het Comité van de Regio's,

–  gezien de schriftelijke toezegging van de vertegenwoordiger van de Raad van 28 maart 2012 om het standpunt van het Europees Parlement goed te keuren, overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien artikel 55 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie regionale ontwikkeling en de adviezen van de Commissie begrotingscontrole en de Commissie economische en monetaire zaken (A7-0067/2012),

1.  stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;

2.  verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in haar voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

3.  verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 19 april 2012 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) nr. .../2012 van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad, wat betreft sommige bepalingen betreffende risicodelingsinstrumenten voor lidstaten die ernstige moeilijkheden ondervinden of dreigen te ondervinden ten aanzien van hun financiële stabiliteit

P7_TC1-COD(2011)0283


(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Verordening (EU) nr.423/2012.)

(1) PB C 43 van 15.2.2012, blz. 13.


Overeenkomst EU-VS inzake het gebruik en de doorgifte van persoonsgegevens van passagiers aan het Amerikaanse ministerie van Binnenlandse Veiligheid ***
PDF 202kWORD 34k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 19 april 2012 over het ontwerpbesluit van de Raad tot sluiting van de overeenkomst tussen de Verenigde Staten van Amerika en de Europese Unie inzake het gebruik en de doorgifte van persoonsgegevens van passagiers aan het Amerikaanse Ministerie van Binnenlandse Veiligheid (17433/2011 – C7-0511/2011 – 2011/0382(NLE))
P7_TA(2012)0134A7-0099/2012

(Goedkeuring)

Het Europees Parlement,

–  gezien het ontwerpbesluit van de Raad (17433/2011),

–  gezien de aan dit ontwerpbesluit van de Raad gehechte ontwerpovereenkomst tussen de Verenigde Staten van Amerika en de Europese Unie inzake het gebruik en de doorgifte van persoonsgegevens van passagiers aan het Amerikaanse Ministerie van Binnenlandse Veiligheid (17434/2011),

–  gezien het verzoek om goedkeuring dat de Raad heeft ingediend krachtens artikel 218, lid 6, tweede alinea , onder a), juncto artikel 82, lid 1, tweede alinea , onder d), en artikel 87, lid 2, onder a), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (C7-0511/2011),

–  gezien de mededeling van de Commissie over de algemene aanpak van de doorgifte van passagiersgegevens (Passenger Name Record - PNR) aan derde landen (COM(2010)0492),

–  gezien zijn resoluties van 14 februari 2007 over SWIFT, de PNR-overeenkomst en de trans-Atlantische dialoog over deze kwesties(1), van 12 juli 2007 over de PNR-overeenkomst met de Verenigde Staten van Amerika(2), van 5 mei 2010 over de opening van onderhandelingen over overeenkomsten inzake persoonsgegevens van passagiers (PNR-gegevens) met de Verenigde Staten, Australië en Canada(3), en van 11 november 2010 over de algemene aanpak van de doorgifte van passagiersgegevens (Passenger Name Record - PNR) aan derde landen, en over de aanbevelingen van de Commissie aan de Raad om machtiging te verlenen voor het openen van onderhandelingen tussen de Europese Unie en Australië, Canada en de Verenigde Staten(4),

–  gezien de adviezen van de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming van 19 oktober 2010 inzake de mededeling van de Commissie over de algemene aanpak van de doorgifte van passagiersgegevens (Passenger Name Record - PNR) aan derde landen(5) en van 9 december 2011 over het voorstel voor een besluit van de Raad tot de sluiting van de overeenkomst tussen de Verenigde Staten van Amerika en de Europese Unie inzake het gebruik en de doorgifte van persoonsgegevens van passagiers aan het Amerikaanse ministerie van Binnenlandse Veiligheid(6),

–  gezien advies 7/2010 van 12 november 2010 betreffende de mededeling van de Commissie over de algemene aanpak van de doorgifte van passagiersgegevens (Passenger Name Record) aan derde landen van de Groep gegevensbescherming artikel 29, en gezien de brief van 6 januari 2012 over de overeenkomst tussen de Verenigde Staten van Amerika en de Europese Unie over het gebruik en de doorgifte van persoonsgegevens van passagiers aan het Amerikaanse ministerie van Binnenlandse Veiligheid,

–  gezien artikel 16 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en de artikelen 7 en 8 het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie,

–  gezien artikel 81 en artikel 90, lid 7, van zijn Reglement,

–  gezien de aanbeveling van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken en het advies van de Commissie buitenlandse zaken (A7-0099/2012),

1.  hecht zijn goedkeuring aan de sluiting van de overeenkomst;

2.  is van oordeel dat procedure 2009/0187(NLE) is komen te vervallen doordat de PNR-overeenkomst van 2007 tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten vervangen is door een nieuwe PNR-overeenkomst;

3.  verzoekt zijn Voorzitter zijn standpunt te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten en de regering van de Verenigde Staten van Amerika.

(1) PB C 287E van 29.11.2007, blz. 349.
(2) PB C 175E van 10.7.2008, blz. 564.
(3) PB C 81E van 15.3.2011, blz. 70.
(4) PB C 74E van 13.3.2012, blz. 8.
(5) PB C 357 van 30.12.2010, blz. 7.
(6) PB C 35 van 9.2.2012, blz. 16.


Gemeenschappelijke geconsolideerde heffingsgrondslag voor de vennootschapsbelasting *
PDF 155kWORD 168k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 19 april 2012 over het voorstel voor een richtlijn van de Raad betreffende een gemeenschappelijke geconsolideerde heffingsgrondslag voor de vennootschapsbelasting (CCCTB) (COM(2011)0121 – C7-0092/2011 – 2011/0058(CNS))
P7_TA(2012)0135A7-0080/2012

(Bijzondere wetgevingsprocedure – raadpleging)

Het Europees Parlement,

–  gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(2011)0121),

–  gezien artikel 115 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C7-0092/2011),

–  gezien het advies van de Commissie juridische zaken inzake de voorgestelde rechtsgrond,

–  gezien de gemotiveerde adviezen die in het kader van protocol nr. 2 betreffende de toepassing van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid zijn uitgebracht door het Bulgaarse parlement, de Ierse Kamer van Volksvertegenwoordigers, het Maltese parlement, de Nederlandse Tweede Kamer, de Poolse Nationale Vergadering, de Roemeense Kamer van Afgevaardigden, het Slowaakse parlement, de Zweedse Rijksdag en het Lagerhuis van het Verenigd Koninkrijk, en waarin wordt gesteld dat het ontwerp van wetgevingshandeling niet strookt met het subsidiariteitsbeginsel,

–  gezien de artikelen 55 en 37 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken en het advies van de Commissie interne markt en consumentenbescherming (A7-0080/2012),

1.  hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement;

2.  verzoekt de Commissie haar voorstel krachtens artikel 293, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie dienovereenkomstig te wijzigen;

3.  verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen;

4.  wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in het voorstel van de Commissie;

5.  verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.

Door de Commissie voorgestelde tekst   Amendement
Amendement 1
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 1
(1)  Bedrijven die binnen de Unie over de grenzen heen actief willen zijn, worden geconfronteerd met grote obstakels en marktverstoringen die het gevolg zijn van het naast elkaar bestaan van 27 verschillende stelsels van vennootschapsbelasting. Deze obstakels en verstoringen belemmeren de goede werking van de interne markt. Zij hebben een ontmoedigingseffect op investeringen in de Unie en staan op gespannen voet met de prioriteiten van de door de Commissie op 3 maart 2010 aangenomen mededeling „Europa 2020 – Een strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei”. Zij druisen ook in tegen de vereisten van een sociale markteconomie met een groot concurrentievermogen.
(1)  Bedrijven die binnen de Unie over de grenzen heen actief willen zijn, worden geconfronteerd met grote obstakels en marktverstoringen die het gevolg zijn van het naast elkaar bestaan van 27 verschillende stelsels van vennootschapsbelasting. Deze obstakels en verstoringen belemmeren de goede werking van de interne markt. Zij hebben een ontmoedigingseffect op investeringen in de Unie en staan op gespannen voet met de prioriteiten van de door de Commissie op 3 maart 2010 aangenomen mededeling „Europa 2020 - Een strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei”, met het Euro Plus-pact en met de economische, budgettaire en fiscale integratie die nodig is voor het realiseren van een sociale markteconomie met een groot concurrentievermogen.
Amendement 2
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 1 ter bis (nieuw)
(1 bis)  Meer samenwerking tussen belastingdiensten kan tot significant lagere kosten en significant minder administratieve lasten leiden voor bedrijven die binnen de Unie over de grenzen heen actief zijn.
Amendement 3
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 2
(2)  De fiscale obstakels voor grensoverschrijdende bedrijvigheid wegen bijzonder zwaar op midden- en kleinbedrijven, die gewoonlijk niet over de middelen beschikken om marktinefficiënties op te lossen.
(2)  De fiscale obstakels kunnen bijzonder zwaar wegen op midden- en kleinbedrijven die grensoverschrijdend actief zijn, omdat zij gewoonlijk niet over de middelen beschikken om marktinefficiënties op te lossen.
Amendement 4
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 2 bis (nieuw)
(2 bis)  Eerlijke concurrentie op belastingtarieven moet worden aangemoedigd op het niveau van de lidstaten en ook op regionaal niveau voor regio's met fiscale en wetgevende bevoegdheden.
Amendement 5
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 3 bis (nieuw)
(3 bis)  Verbetering van de condities op de interne markt is de voornaamste factor voor het stimuleren van groei en werkgelegenheid. De invoering van een gemeenschappelijke geconsolideerde heffingsgrondslag voor de vennootschapsbelasting (CCCTB) zou bevorderlijk moeten zijn voor groei en zou tot meer banen in de Unie moeten leiden door vermindering van administratieve kosten en bureaucratische rompslomp voor ondernemingen, met name voor kleine bedrijven die in verschillende lidstaten grensoverschrijdend actief zijn.
Amendement 6
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 4 bis (nieuw)
(4 bis)  Aangezien de interne markt alle lidstaten omvat, dient de CCCTB in alle lidstaten te worden geïntroduceerd. Indien de Raad er evenwel niet in slaagt een unaniem besluit te nemen over het voorstel betreffende de invoering van een CCCTB dient zo spoedig mogelijk een begin te worden gemaakt met de procedure voor een besluit van de Raad houdende goedkeuring voor versterkte samenwerking op het vlak van de CCCTB. Deze versterkte samenwerking dient te worden gestart door de lidstaten die de euro als munteenheid hebben, maar dient te allen tijd open te staan voor andere lidstaten overeenkomstig het bepaalde in het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.
Amendement 7
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 4 ter (nieuw)
(4 ter)  Bepaalde uitgesproken vormen van belastingconcurrentie, belastingoptimalisering en belastingarbitrage kunnen de inkomsten van sommige lidstaten ondermijnen en kunnen verstoringen wat betreft belastingheffing veroorzaken tussen kapitaal, dat mobiel is, en belastingheffing op arbeid, die minder mobiel is. Het versterkte groei- en stabiliteitspact en het Verdrag inzake stabiliteit, coördinatie en governance in de Economische en Monetaire Unie vereisen dat lidstaten, in het bijzonder de lidstaten waarvan de euro de munteenheid is, een strenge begrotingsdiscipline respecteren, en tegelijkertijd de uitgaven onder controle houden en voldoende belastinginkomsten genereren. Om deze reden, en omdat het Euro-Plus Pact zoals gesloten door de staatshoofden en regeringsleiders van de lidstaten waarvan de munteenheid de euro is, bepaalt dat de ontwikkeling van een CCCTB een inkomstenneutrale manier kan zijn om te zorgen voor consistentie tussen de nationale belastingstelsels, met inachtneming van de nationale belastingstrategieën, en om een bijdrage te leveren aan fiscale houdbaarheid en het concurrentievermogen van het Europese bedrijfsleven, is het van vitaal belang dat lidstaten waarvan de euro de munteenheid is, in staat zijn zich aan hun begrotingsverplichtingen te houden, teneinde de stabiliteit van de eurozone als geheel te waarborgen, en is het wenselijk dat de CCCTB zo spoedig mogelijk op zo veel mogelijk ondernemingen wordt toegepast.
Amendement 8
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 4 quater (nieuw)
(4 quater)  In het licht van de vitale rol die kleine en middelgrote ondernemingen in de interne markt spelen, dient de Commissie voor kleine en middelgrote ondernemingen die grensoverschrijdend actief zijn een instrument te ontwikkelen en aan hen ter beschikking te stellen dat de administratieve lasten en kosten verlaagt en dat hen aldus in staat stelt vrijwillig voor deelname aan het CCCTB-systeem te kiezen.
Amendement 9
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 5
(5)  Aangezien verschillen in belastingtarieven niet dezelfde hindernissen creëren, hoeft de CCCTB (gemeenschappelijke geconsolideerde heffingsgrondslag voor de vennootschapsbelasting) niet te raken aan de discretionaire bevoegdheid van de lidstaten ter zake van hun nationale vennootschapsbelastingtarief (-tarieven).
(5)  Aangezien verschillen in belastingtarieven niet dezelfde hindernissen creëren, hoeft de CCCTB (gemeenschappelijke geconsolideerde heffingsgrondslag voor de vennootschapsbelasting) niet te raken aan de discretionaire bevoegdheid van de lidstaten ter zake van hun nationale vennootschapsbelastingtarief (-tarieven). De lidstaten dienen derhalve ook de mogelijkheid te behouden om bepaalde prikkels voor ondernemingen te hanteren, in het bijzonder in de vorm van een belastingkrediet.
Amendement 10
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 5 bis (nieuw)
(5 bis)  Deze richtlijn beoogt niet een harmonisatie van de vennootschapsbelastingtarieven van de lidstaten. Indien evenwel blijkt dat de economische efficiëntie, de doeltreffendheid en de rechtvaardigheid van de vennootschapsbelasting beter gediend zouden zijn met een invoering van minimumtarieven dient de Commissie in het kader van de beoordeling van de toepassing van deze richtlijn te overwegen of een dergelijke harmonisatie passend is. Dit is des te belangrijker aangezien de ontwikkeling van de vennootschapsbelastingtarieven in de lidstaten duidelijk maakt dat belastingconcurrentie in de interne markt wel degelijk van invloed is. Het is derhalve nuttig om in de geest van het verslaggetiteld „Een nieuwe strategie voor de interne markt” van 9 mei 2010 te onderzoeken, of de invloed van belastingconcurrentie gunstig of ongunstig is voor een belastingcultuur die past bij de interne markt van de 21e eeuw. In het bijzonder moet worden bekeken of het elimineren van de onderliggende spanning tussen marktintegratie en belastingsoevereiniteit een manier is om de markt en de sociale dimensie van de interne markt met elkaar te verzoenen.
Amendement 11
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 6
(6)  Consolidatie is een wezenlijk onderdeel van een dergelijke regeling, omdat de belangrijkste fiscale problemen waar bedrijven in de Unie tegen aanlopen, slechts op die manier kunnen worden aangepakt. Consolidatie maakt een einde aan verrekenprijsformaliteiten en dubbele belasting binnen een groep. Voorts worden verliezen van belastingplichtigen automatisch verrekend met winsten behaald door andere groepsmaatschappijen.
(6)  Consolidatie is een wezenlijk onderdeel van een dergelijke regeling, omdat de belangrijkste fiscale problemen waar bedrijven van dezelfde groep die in de Unie grensoverschrijdend actief zijn, tegen aanlopen, slechts op die manier kunnen worden aangepakt. Consolidatie maakt een einde aan verrekenprijsformaliteiten en dubbele belasting binnen een groep. Voorts worden verliezen van belastingplichtigen automatisch verrekend met winsten behaald door andere groepsmaatschappijen.
Amendement 12
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 6 bis (nieuw)
(6 bis)  De brede belastinggrondslag, de consolidatie en de discretionaire bevoegdheden van de lidstaten inzake hun nationale vennootschapsbelastingtarieven zorgen ervoor dat de CCCTB een belastingneutrale operatie is.
Amendement 13
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 6 ter (nieuw)
(6 ter)  Voor zover het gebruik van de CCCTB invloed zou hebben op de belastinginkomsten van regionale of lokale autoriteiten, hebben de lidstaten de mogelijkheid om in overeenstemming met hun grondwettelijk stelsel en op een wijze die in overeenstemming met deze richtlijn is, maatregelen te nemen, die dit verhelpen.
Amendement 14
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 8
(8)  Aangezien een dergelijke regeling er hoofdzakelijk toe strekt om tegemoet te komen aan de behoeften van bedrijven die grensoverschrijdend actief zijn, moet zij optioneel zijn, dat wil zeggen naast de bestaande nationale vennootschapsbelastingstelsels staan.
(8)  Aangezien deze richtlijn hoofdzakelijk bedoeld is voor bedrijven die grensoverschrijdend actief zijn, zonder evenwel andere bedrijven uit te sluiten, is gekozen voor een optioneel systeem, dat alle in aanmerking komende bedrijven in staat stelt mee te doen. Europese vennootschappen en Europese coöperatieve verenigingen, die per definitie een grensoverschrijdend karakter hebben, worden geacht vanaf twee jaar na de datum van toepassing te hebben gekozen voor toepassing van deze richtlijn. Alle overige bedrijven die onder deze richtlijn in aanmerking komen, met uitzondering van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen zoals bedoeld in Aanbeveling 2003/361/EG1 van de Commissie, dienen deze richtlijn ook toe te passen uiterlijk vijf jaar na de datum van toepassing. Bij het beoordelen van de impact van de CCCTB dient de Commissie ook te bekijken of de richtlijn ook verplicht moet worden gesteld voor dergelijke kleine, middelgrote en micro-ondernemingen.
1 PB L 124 van 20.5.2003, blz. 36.

Amendement 15
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 20
(20)  De regeling moet een algemene antimisbruikbepaling bevatten, aangevuld met maatregelen die ertoe strekken specifieke vormen van misbruikpraktijken aan banden te leggen. Deze maatregelen moeten onder meer voorzien in een beperking van de aftrekbaarheid van rente betaald aan gelieerde ondernemingen die voor belastingdoeleinden zijn gevestigd in een laagbelastend land buiten de Unie dat geen inlichtingen uitwisselt met de lidstaat van de uitbetaler op basis van een overeenkomst die vergelijkbaar is met Richtlijn 2011/16/EU van de Raad betreffende de wederzijdse bijstand van de bevoegde autoriteiten van de lidstaten op het gebied van de directe belastingen en heffingen op verzekeringspremies, alsook in cfc-regels (controlled foreign companies).
(20)  De regeling moet een doeltreffende antimisbruikbepaling bevatten, aangevuld met maatregelen die ertoe strekken specifieke vormen van misbruikpraktijken aan banden te leggen. Deze maatregelen moeten onder meer voorzien in een beperking van de aftrekbaarheid van rente betaald aan gelieerde ondernemingen die voor belastingdoeleinden zijn gevestigd in een laagbelastend land buiten de Unie dat geen inlichtingen uitwisselt met de lidstaat van de uitbetaler op basis van een overeenkomst die vergelijkbaar is met Richtlijn 2011/16/EU van de Raad betreffende de wederzijdse bijstand van de bevoegde autoriteiten van de lidstaten op het gebied van de directe belastingen en heffingen op verzekeringspremies, alsook in cfc-regels (controlled foreign companies). De lidstaten mag niet worden belet extra maatregelen in te voeren en onderling te coördineren om de negatieve effecten van laagbelastende landen buiten de Unie die geen noodzakelijke belastinginlichtingen uitwisselen, te verminderen.
Amendement 16
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 21
(21)  De toerekeningsformule voor de geconsolideerde belastinggrondslag moet drie gelijk gewogen factoren (arbeid, activa en omzet) omvatten. De factor arbeid moet worden berekend op basis van de loonkosten en het aantal werknemers (waarbij elk element voor de helft telt). De factor activa moet alle materiële vaste activa omvatten. Immateriële en financiële activa moeten buiten de formule blijven omdat zij mobiel zijn en het gevaar bestaat dat de regeling wordt omzeild. Door het gebruik van deze factoren worden de belangen van de lidstaat van oorsprong op passende wijze meegewogen. Tot slot moet rekening worden gehouden met de omzet zodat ook de lidstaat van bestemming een billijk deel heeft in de grondslag. Deze factoren en gewichten moeten garanderen dat winsten worden belast waar zij worden behaald. Als uitzondering op het algemene beginsel voorziet een vrijwaringsclausule in een alternatieve methode wanneer het resultaat van de toerekening geen billijke weerspiegeling vormt van de omvang van de bedrijfsactiviteiten.
(21)  De toerekeningsformule voor de geconsolideerde belastinggrondslag moet drie factoren (arbeid, activa en omzet) omvatten. Terwijl de factoren arbeid en activa elk een gewicht van 45% moeten hebben, dient de factor omzet een gewicht van 10% te hebben. De factor arbeid moet worden berekend op basis van de loonkosten en het aantal werknemers (waarbij elk element voor de helft telt). De factor activa moet alle materiële vaste activa omvatten. Immateriële en financiële activa moeten buiten de formule blijven omdat zij mobiel zijn en het gevaar bestaat dat de regeling wordt omzeild. Door het gebruik van deze factoren worden de belangen van de lidstaat van oorsprong op passende wijze meegewogen. Tot slot moet rekening worden gehouden met de omzet zodat ook de lidstaat van bestemming een billijk deel heeft in de grondslag. Deze factoren en gewichten moeten garanderen dat winsten worden belast waar zij worden behaald. Als uitzondering op het algemene beginsel voorziet een vrijwaringsclausule in een alternatieve methode wanneer het resultaat van de toerekening geen billijke weerspiegeling vormt van de omvang van de bedrijfsactiviteiten.
Amendement 17
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 21 bis (nieuw)
(21 bis)  De gemeenschappelijke regels voor de berekening van de CCCTB mogen niet leiden tot onevenredig hoge administratieve kosten voor de ondernemingen om te voorkomen dat hun concurrentievermogen wordt aangetast.
Amendement 18
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 23
(23)  Groepen moeten hun zaken kunnen regelen met één enkele belastingdienst („hoofdbelastingautoriteit”), die de belastingdienst moet zijn van de lidstaat waar de moedermaatschappij van de groep („hoofdbelastingplichtige”) voor belastingdoeleinden is gevestigd. In deze richtlijn moeten ook procedureregels voor het beheer van de regeling worden vastgesteld. Tevens moet een mechanisme voor voorafgaande rulings worden ingesteld. Controles moeten worden geïnitieerd en gecoördineerd door de hoofdbelastingautoriteit, maar de autoriteiten van een lidstaat waar een groepsmaatschappij onderworpen is aan belasting, kunnen ook de inleiding van een controle vragen. De bevoegde autoriteit van een lidstaat waarvan een groepsmaatschappij inwoner is, kan een beslissing van de hoofdbelastingautoriteit betreffende de opt in-kennisgeving of een gewijzigde aanslag aanvechten bij de rechterlijke instanties van de lidstaat van de hoofdbelastingautoriteit. Geschillen tussen belastingplichtigen en belastingdiensten moeten worden geregeld door een bestuurlijk lichaam dat bevoegd is om beroep in eerste aanleg te horen overeenkomstig de wetgeving van de lidstaat van de hoofdbelastingautoriteit.
(23)  Groepen moeten hun zaken kunnen regelen met één enkele belastingdienst („hoofdbelastingautoriteit”), die een autoriteit moet zijn van de lidstaat waar de moedermaatschappij van de groep („hoofdbelastingplichtige”) voor belastingdoeleinden is gevestigd. In deze richtlijn moeten ook procedureregels voor het beheer van de regeling worden vastgesteld. Tevens moet een mechanisme voor voorafgaande rulings worden ingesteld. Controles moeten worden geïnitieerd en gecoördineerd door de hoofdbelastingautoriteit, maar de autoriteiten van een lidstaat waar een groepsmaatschappij onderworpen is aan belasting, kunnen ook de inleiding van een controle vragen. De bevoegde autoriteit van een lidstaat waarvan een groepsmaatschappij inwoner is, kan een beslissing van de hoofdbelastingautoriteit betreffende de opt in-kennisgeving of een gewijzigde aanslag aanvechten bij de rechterlijke instanties van de lidstaat van de hoofdbelastingautoriteit. Geschillen tussen belastingplichtigen en belastingdiensten moeten worden geregeld door een bestuurlijk lichaam dat bevoegd is om beroep in eerste aanleg te horen overeenkomstig de wetgeving van de lidstaat van de hoofdbelastingautoriteit.
Amendement 19
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 23 bis (nieuw)
(23 bis)  De Commissie moet een nieuw CCCTB-forum in het leven roepen, naar analogie met het Gemeenschappelijk EU-forum Verrekenprijzen, waartoe bedrijven en lidstaten zich kunnen wenden in verband met problemen en geschillen betreffende de CCCTB. Dat forum moet de mogelijkheid hebben om bedrijven en lidstaten advies te verstrekken.
Amendement 20
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 27 bis (nieuw)
(27 bis)  Deze richtlijn bevat een radicaal nieuwe aanpak van een essentieel onderdeel van de vennootschapsbelasting. De Commissie dient derhalve zo snel als dit op zinvolle wijze mogelijk is een gedegen analyse en een onafhankelijke beoordeling uitvoeren. Vanwege het ritme dat inherent is aan de toepassing en de uitvoering van de vennootschapsbelasting, dient een dergelijke analyse en evaluatie niet te worden gemaakt voor het eind van het vijfde jaar na de inwerkingtreding van deze richtlijn. De analyse en beoordeling van de Commissie moeten betrekking hebben op het volgende: het optionele karakter van de CCCTB, de beperking van de harmonisatie tot de belastinggrondslag, de verdelingsformule en de bruikbaarheid voor kleine en middelgrote ondernemingen, en de impact op de belastinginkomsten van de lidstaten.
Amendement 21
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 6 bis (nieuw)
Artikel 6 bis

Europese vennootschappen en Europese coöperatieve verenigingen

Vanaf ... * worden in aanmerking komende Europese vennootschappen en Europese coöperatieve verenigingen zoals bedoeld in de punten (a) en (b) van bijlage I beschouwd als ondernemingen die ervoor gekozen hebben om deze richtlijn toe te passen.

*Eerste dag van de maand volgend op twee jaar na de datum van toepassing van deze richtlijn.
Amendement 22
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 6 ter (nieuw)
Artikel 6 ter

Toepassing op andere in aanmerking komende ondernemingen

Vanaf ... * passen in aanmerking komende ondernemingen andere dan kleine, middelgrote en micro-ondernemingen zoals bedoeld in Aanbeveling 2003/361/EG van de Commissie, deze richtlijn toe.

*Eerste dag van de maand volgend op vijf jaar na de datum van toepassing van deze richtlijn.
Amendement 23
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 12 – eerste alinea
De aftrekbare kosten omvatten alle kosten die betrekking hebben op de omzet alsook alle uitgaven, exclusief aftrekbare btw, die bij de belastingplichtige zijn opgekomen ter verwerving of zekerstelling van inkomen, inclusief kosten van onderzoek en ontwikkeling alsook van het bijeenbrengen van eigen of vreemd vermogen voor zakelijke doeleinden.

De aftrekbare kosten omvatten alle kosten die betrekking hebben op de omzet alsook alle uitgaven, exclusief aftrekbare btw, die bij de belastingplichtige zijn opgekomen ter verwerving of zekerstelling van inkomen, inclusief kosten van onderzoek en ontwikkeling alsook van het bijeenbrengen van eigen of vreemd vermogen voor zakelijke doeleinden. Terugkerende kosten voor milieubescherming of terugdringing van broeikasgasemissies worden eveneens als aftrekbare kosten beschouwd.

Amendement 24
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 14 – lid 1 – onder j)
j) de in bijlage III genoemde belastingen, met uitzondering van accijnzen op energieproducten, alcohol en alcoholhoudende dranken, en tabaksfabricaten.
j) de in bijlage III genoemde belastingen.
Amendement 25
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 30 – alinea 1 – onder c)
(c) de technische voorzieningen van verzekeringsondernemingen die zijn gevormd in overeenstemming met Richtlijn 91/674/EEG, zijn aftrekbaar, met uitzondering van egalisatievoorzieningen. Een lidstaat kan bepalen dat egalisatievoorzieningen aftrekbaar zijn. In het geval van een groep wordt een dergelijke aftrek van egalisatievoorzieningen toegepast op het toegewezen deel van de groepsmaatschappijen die inwoner zijn van of gelegen zijn in die lidstaat. Afgetrokken bedragen worden herzien en gecorrigeerd aan het einde van elk belastingjaar. Bij de berekening van de belastinggrondslag in latere jaren wordt rekening gehouden met reeds afgetrokken bedragen.
c) de technische voorzieningen van verzekeringsondernemingen die zijn gevormd in overeenstemming met Richtlijn 91/674/EEG, zijn aftrekbaar, met uitzondering van egalisatievoorzieningen. Een lidstaat die op grond van artikel 62 van Richtlijn 91/674/EEG voor de vennootschapsrechtelijke verplichting van egalisatievoorzieningen heeft gekozen, moet ook toestaan dat deze fiscaal aftrekbaar zijn. In het geval van een groep wordt een dergelijke aftrek van egalisatievoorzieningen toegepast op het toegewezen deel van de groepsmaatschappijen die inwoner zijn van of gelegen zijn in die lidstaat. Afgetrokken bedragen worden herzien en gecorrigeerd aan het einde van elk belastingjaar. Bij de berekening van de belastinggrondslag in latere jaren wordt rekening gehouden met reeds afgetrokken bedragen.
Amendement 26
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 48
Wanneer een belastingplichtige voordat hij voor de bij deze richtlijn ingestelde regeling heeft gekozen, verliezen heeft geleden die krachtens het toepasselijke nationale recht kunnen worden voortgewenteld maar die nog niet met belastbare winsten zijn verrekend, kunnen deze verliezen van de belastinggrondslag worden afgetrokken tot het plafond waarin het nationale recht voorziet.

Wanneer een belastingplichtige voordat hij voor de bij deze richtlijn ingestelde regeling heeft gekozen, verliezen heeft geleden die krachtens het toepasselijke nationale recht kunnen worden voortgewenteld maar die nog niet met belastbare winsten zijn verrekend, kunnen deze verliezen worden afgetrokken van het deel van de belastinggrondslag waarover in de lidstaat van de voorgaande toepasselijke nationale wetgeving tot het plafond waarin het nationale recht voorziet.

Amendement 27
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 73 – alinea 1 – onder a)
a) ofwel een belasting naar de winst, overeenkomstig de algemene regeling in dat derde land, tegen een wettelijk vennootschapsbelastingtarief dat lager is dan 40% van het gemiddelde wettelijke vennootschapsbelastingtarief dat van toepassing is in de lidstaten;
a) ofwel een belasting naar de winst, overeenkomstig de algemene regeling in dat derde land, tegen een wettelijk vennootschapsbelastingtarief dat lager is dan 70% van het gemiddelde wettelijke vennootschapsbelastingtarief dat van toepassing is in de lidstaten;
Amendement 28
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 80 – eerste alinea
Kunstmatige transacties die louter het ontgaan van belasting tot doel hebben, blijven buiten aanmerking bij de berekening van de belastinggrondslag.

Kunstmatige transacties die voornamelijk het ontgaan van belasting tot doel hebben, blijven buiten aanmerking bij de berekening van de belastinggrondslag.

Amendement 29
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 82 – lid 1 – onder b)
b) overeenkomstig de algemene regeling in het derde land zijn winsten belastbaar tegen een wettelijk vennootschapsbelastingtarief dat lager is dan 40% van het gemiddelde wettelijke vennootschapsbelastingtarief dat van toepassing is in de lidstaten, of de entiteit is onderworpen aan een bijzondere regeling die voorziet in een significant lager belastingniveau dan dat uit hoofde van de algemene regeling;
b) overeenkomstig de algemene regeling in het derde land zijn winsten belastbaar tegen een wettelijk vennootschapsbelastingtarief dat lager is dan 70% van het gemiddelde wettelijke vennootschapsbelastingtarief dat van toepassing is in de lidstaten, of de entiteit is onderworpen aan een bijzondere regeling die voorziet in een significant lager belastingniveau dan dat uit hoofde van de algemene regeling;
Amendement 30
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 86 – lid 1 – inleidende formule
1.  De geconsolideerde belastinggrondslag wordt ieder belastingjaar verdeeld over de groepsmaatschappijen op basis van een toewijzingsformule. Om het toegewezen deel van een groepsmaatschappij A te berekenen, wordt onderstaande formule gebruikt, waarbij de factoren omzet, arbeid en activa een gelijk gewicht hebben:
1.  De geconsolideerde belastinggrondslag wordt ieder belastingjaar verdeeld over de groepsmaatschappijen op basis van een toewijzingsformule. Om het toegewezen deel van een groepsmaatschappij A te berekenen, wordt onderstaande formule gebruikt, waarbij de factoren omzet, arbeid en activa in aanmerking worden genomen:
Amendement 31
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 86 – lid 1 – formule
20120419-P7_TA(2012)0135_NL-p0000001.fig
20120419-P7_TA(2012)0135_NL-p0000003.fig
Amendement 32
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 110 – lid 1 bis (nieuw)
1 bis. De Commissie ontwerpt een format voor de uniforme belastingaangifte in samenwerking met de belastingdiensten van de lidstaten.

Amendement 33
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 122 – lid 1 – eerste alinea
De hoofdbelastingautoriteit kan controles van groepsmaatschappijen initiëren en coördineren. Een controle kan ook worden geïnitieerd op verzoek van een bevoegde autoriteit.

De hoofdbelastingautoriteit kan controles van groepsmaatschappijen initiëren en coördineren. Een controle kan ook worden geïnitieerd op verzoek van een bevoegde autoriteit in de lidstaat waarvan de groepsmaatschappij gevestigd is.

Amendement 34
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 123 bis (nieuw)
Artikel 123 bis

CCCTB-forum

De Commissie stelt een CCCTB-forum in, waartoe bedrijven en lidstaten zich kunnen wenden in verband met problemen en geschillen betreffende de CCCTB. Dit forum verstrekt advies aan ondernemingen en lidstaten.

Amendement 35
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 130
De Commissie stelt het Europees Parlement in kennis van de door haar vastgestelde gedelegeerde handelingen, de mogelijke bezwaren die daartegen worden gemaakt of de intrekking van de bevoegdheidsdelegatie door de Raad.

De Commissie stelt het Europees Parlement in kennis van de door haar vastgestelde gedelegeerde handelingen, de mogelijke bezwaren die daartegen worden gemaakt of de intrekking van de bevoegdheidsdelegatie door de Raad. Elke eventuele toekomstige beoordeling van het instrument dient te worden medegedeeld aan de leden van de bevoegde commissie van het Europees Parlement.

Amendement 36
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 132 bis (nieuw)
Artikel 132 bis

Grensoverschrijdende kleine en middelgrote ondernemingen

Uiterlijk ... * stelt de Commissie een instrument ter beschikking die kleine en middelgrote ondernemingen die grensoverschrijdend actief zijn in staat stelt op vrijwillige basis te kiezen voor deelname aan de CCCTB-regeling.

*Eerste dag van de maand volgend op twee jaar na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn.
Amendement 37
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 133
De Commissie verricht, vijf jaar na de inwerkingtreding van deze richtlijn, een evaluatie van de toepassing ervan en brengt verslag uit bij de Raad over de werking ervan. In dit verslag zal met name een analyse worden verricht van het effect van het in hoofdstuk XVI van deze richtlijn opgezette mechanisme op de verdeling van de belastinggrondslagen over de lidstaten.

De Commissie verricht, uiterlijk op ...*, een evaluatie van de toepassing van deze richtlijn en brengt verslag uit bij het Europees Parlement en de Raad over de werking ervan. In dit verslag zal onder andere een analyse worden gemaakt, op basis van een onafhankelijke beoordeling, van

(a) het effect van het in hoofdstuk XVI van deze richtlijn opgezette mechanisme op de verdeling van de belastinggrondslagen over de lidstaten en van de invloed op hun belastinginkomsten;
(b) het gebruik door en het nut van deze richtlijn voor kleine en middelgrote ondernemingen;
(c) de voor- en nadelen van het verplicht stellen van het systeem voor kleine en middelgrote ondernemingen;
(d) de sociaal-economische gevolgen van deze richtlijn, inclusief de impact op de mondiale activiteiten van ondernemingen en op het concurrentievermogen van in aanmerking en niet in aanmerking komende bedrijven;
(e) de invloed op een billijke en rechtvaardige belastinginning in de lidstaten;
(f) de voor- en nadelen van het invoeren van minimumbelastingtarieven.
Indien passend doet de Commissie een voorstel voor het wijzigen van deze richtlijn ten laatste in 2020. Uiterlijk op ...** legt de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad een verslag voor over de mogelijke gevolgen van de richtlijn voor de interne markt en in het bijzonder over de mogelijke verstoringen van de concurrentie tussen de vennootschappen die zijn onderworpen aan de in de richtlijn opgenomen regeling en de vennootschappen die niet aan de criteria voor de toepassing van de consolidatie voldoen.

* Eerste dag van de maand volgend op vijf jaar na inwerkingtreding van deze richtlijn.
** Eerste dag van de maand volgend op twee jaar na inwerkingtreding van deze richtlijn.
Amendement 38
Voorstel voor een richtlijn
Bijlage 3 – regel 15
Versicherungsteuer

Schrappen


Belasting van energieproducten en elektriciteit *
PDF 635kWORD 234k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 19 april 2012 over het voorstel voor een richtlijn van de Raad houdende wijziging van Richtlijn 2003/96/EG tot herstructurering van de communautaire regeling voor de belasting van energieproducten en elektriciteit (COM(2011)0169 – C7-0105/2011 – 2011/0092(CNS))
P7_TA(2012)0136A7-0052/2012

(Bijzondere wetgevingsprocedure – raadpleging)

Het Europees Parlement,

–  gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(2011)0169),

–  gezien artikel 113 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C7-0105/2011),

–  gezien de gemotiveerde adviezen die in het kader van het protocol nr. 2 betreffende de toepassing van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid zijn uitgebracht door het Bulgaarse parlement, de Spaanse kamer van volksvertegenwoordigers en de Spaanse senaat, en waarin wordt gesteld dat het ontwerp van wetgevingshandeling niet strookt met het subsidiariteitsbeginsel,

–  gezien artikel 55 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken en de adviezen van de Begrotingscommissie, de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid, de Commissie industrie, onderzoek en energie, de Commissie vervoer en toerisme en de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling (A7-0052/2012),

1.  hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement;

2.  verzoekt de Commissie haar voorstel krachtens artikel 293, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie dienovereenkomstig te wijzigen;

3.  verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen;

4.  wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in het voorstel van de Commissie;

5.  verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.

Door de Commissie voorgestelde tekst   Amendement
Amendement 1
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 1
(1)  Richtlijn 2003/96/EG van de Raad is vastgesteld om de goede werking van de interne markt te verzekeren ten aanzien van de belasting van energieproducten en elektriciteit. Overeenkomstig artikel 11 van het Verdrag zijn, met name in het licht van het Kyoto protocol, de eisen inzake milieubescherming in de termen van die richtlijn geïntegreerd.
(1)  Richtlijn 2003/96/EG van de Raad is vastgesteld om de goede werking van de interne markt te verzekeren ten aanzien van de belasting van energieproducten en elektriciteit. Overeenkomstig artikel 11 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) zijn, met name in het licht van het Kyoto protocol, de eisen inzake milieubescherming in de termen van die richtlijn geïntegreerd. Het is belangrijk is dat in overeenstemming met artikel 9 van het Verdrag (VWEU), wordt onderzocht of voldoende rekening gehouden wordt met de bescherming van de menselijke gezondheid, bijvoorbeeld in het kader van luchtverontreiniging.
Amendement 2
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 1 bis (nieuw)
(1 bis)  In een dermate complex en wezenlijk dossier als de belasting van energie in de Unie mag niet uitsluitend rekening worden gehouden met de vereisten van het klimaat- en milieubeleid, hoe dringend deze ook mogen zijn. De doelstellingen van het energie- en het industriebeleid vormen voor de Unie immers een even essentiële uitdaging. Bovendien kan de interne markt voor energie alleen probleemloos en doeltreffend functioneren indien alleinitiatieven en wetgeving van de Unie op dit gebied voortdurend en zorgvuldig worden gecoördineerd. Niet alleen zouden de wijzigingen op Richtlijn 2003/96/EG verenigbaar moeten zijn met andere beleidsmaatregelen gerelateerd aan energie, maar moeten deze beleidsmaatregelen ook aangepast worden aan het kader voor belastingheffing op energie. In het bijzonder moeten de huidige problemen met betrekking tot de uniale regeling voor de handel in emissierechten onder Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap1 resoluut worden aangepakt opdat het efficiënt kan functioneren. Elk gebrek aan samenhang zal afbreuk doen aan de verwezenlijking van de langetermijndoelstellingen van de Unie aangaande het tot stand brengen van slimme, duurzame en inclusieve groei.
1 PB L 275 van 25.10.2003, blz. 32.
Amendement 3
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 2
(2)  Het is noodzakelijk ervoor te zorgen dat de interne markt goed blijft functioneren in een context van nieuwe eisen met betrekking tot beperking van de klimaatverandering, gebruik van hernieuwbare energiebronnen en energiebesparing, zoals bevestigd door de conclusies van het Voorzitterschap van de Europese Raad van 8-9 maart 2007 en van 11-12 december 2008.
(2)  Het is noodzakelijk ervoor te zorgen dat de interne markt optimaal functioneert in een context van nieuwe eisen met betrekking tot beperking van de klimaatverandering, gebruik van hernieuwbare energiebronnen en energiebesparing, zoals bevestigd door de conclusies van het Voorzitterschap van de Europese Raad van 8-9 maart 2007 en van 11-12 december 2008. Er moet derhalve voor worden gezorgd dat energiebronnen onder Richtlijn 2003/96/EG consistent worden behandeld om een echte gelijke voorwaarden te scheppen voor de energieconsumenten, ongeacht de energiebronnen die zij gebruiken.
Amendement 4
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 2 bis (nieuw)
(2 bis)  Belasting op energieproducten moet op een technologisch neutrale manier worden aangepakt om nieuwe technologieën de kans te geven zich te ontwikkelen.
Amendement 5
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 3
(3)  Belasting in verband met CO2-emissies kan voor de lidstaten een kosteneffectieve gedragslijn zijn om de verminderingen van broeikasgassen die noodzakelijk zijn overeenkomstig Beschikking nr. 406/2009/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 inzake de inspanningen van de lidstaten om hun broeikasgasemissies te verminderen om aan de verbintenissen van de Gemeenschap op het gebied van het verminderen van broeikasgassen tot 2020 te voldoen te bereiken ten aanzien van bronnen die niet vallen onder de uniale regeling ingevolge Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap en tot wijziging van Richtlijn 96/61/EG van de Raad. Met het oog op de mogelijke rol van CO2-gerelateerde belasting vereist de goede werking van de interne markt gemeenschappelijke regels inzake belasting.
(3)  Belasting in verband met CO2-emissies is voor de lidstaten in de regel een kosteneffectieve middel om de verminderingen van broeikasgassen die noodzakelijk zijn overeenkomstig Beschikking nr. 406/2009/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 inzake de inspanningen van de lidstaten om hun broeikasgasemissies te verminderen om aan de verbintenissen van de Gemeenschap op het gebied van het verminderen van broeikasgassen tot 2020 te voldoen te bereiken ten aanzien van bronnen die niet vallen onder de uniale regeling ingevolge Richtlijn 2003/87/EG . Met het oog op de huidige en de mogelijke rol van CO2-gerelateerde belasting vereist de goede werking van de interne markt gemeenschappelijke regels inzake belasting.
Amendement 6
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 4 bis (nieuw)
(4 bis)  Er dient geen energiebelasting te worden geheven over de thermische benutting van afval en in het bijzonder niet het gebruik daarvan als vervangende brandstof, aangezien het doel van Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende afvalstoffen1is om producenten en houders van afval aan te sporen om op een zo energie-efficiënte en grondstoffenbesparende wijze afval te verwerken, en om prioriteit te geven aan terugwinning boven verwijdering.
1 PB L 312 van 22.11.08, blz. 3.
Amendement 7
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 4 ter (nieuw)
(4 ter)  De lidstaten moeten het recht houden om een tot een nultarief verlaagd niveau van algemene verbruiksbelasting toe te passen op het verbruik van energieproducten en elektriciteit die worden gebruikt voor de landbouw, de tuinbouw, de visteelt en de bosbouw.
Amendement 8
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 5
(5)  Derhalve moet worden voorzien in energiebelasting die bestaat uit twee componenten, CO2-gerelateerde belasting en algemene energieverbruiksbelasting. Wil de energiebelasting aan de werking van de uniale regeling ingevolge Richtlijn 2003/87/EG aangepast zijn dan moeten de lidstaten worden verplicht een expliciet onderscheid te maken tussen deze twee componenten. Daardoor zou ook een onderscheiden behandeling mogelijk zijn van brandstoffen die biomassa zijn of van biomassa zijn gemaakt.
(5)  Derhalve moet worden voorzien in energiebelasting die bestaat uit twee componenten, CO2-gerelateerde belasting en algemene energieverbruiksbelasting. Wil de energiebelasting aan de werking van de uniale regeling ingevolge Richtlijn 2003/87/EG aangepast zijn dan moeten de lidstaten worden verplicht een expliciet onderscheid te maken tussen deze twee componenten. Daardoor zou ook een onderscheiden behandeling mogelijk zijn van brandstoffen die biomassa zijn of van biomassa zijn gemaakt, gelet op de voordelen die zij bieden als hernieuwbare energiebron die goedkoop en bijna CO2-neutraal is, mits deze voldoen aan de criteria inzake duurzaamheid zoals bedoeld in artikel 17 van Richtlijn 2009/28/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen1. De Commissie dient een verslag voor te leggen aan het Europees Parlement en de Raad waarin wordt onderzocht, of naast CO2-emissies ook de uitstoot van andere schadelijke gassen in acht dient genomen te worden met het oog op de bescherming van de volksgezondheid.
1 PB L 140 van 5.6.2009, blz. 16.
Amendement 9
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 6
(6)  Elk van die componenten moet worden berekend op basis van objectieve criteria, die gelijke behandeling van verschillende energiebronnen mogelijk maken. Voor CO2-gerelateerde belasting moet naar de door het gebruik van elk betrokken energieproduct veroorzaakte CO2-emissies worden verwezen aan de hand van de referentiewaarden van de CO2-emissiefactor die beschreven worden in Beschikking 2007/589/EG van de Commissie van 18 juli 2007 tot vaststelling van richtsnoeren voor de bewaking en rapportage van de emissies van broeikasgassen overeenkomstig Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad. Voor de algemene energieverbruiksbelasting moet worden verwezen naar de energie-inhoud van de verschillende energieproducten en van elektriciteit waarvan sprake in Richtlijn 2006/32/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2006 betreffende energie-efficiëntie bij het eindgebruik en energiediensten en houdende intrekking van Richtlijn 93/76/EEG van de Raad. In dit verband moet rekening worden gehouden met de milieuvoordelen van biomassa of van biomassa gemaakte producten. Deze producten moeten worden belast op basis van de CO2-emissiefactoren die voor biomassa of van biomassa gemaakte producten zijn gespecificeerd in Beschikking 2007/589/EG en op basis van de energie-inhoud ervan zoals gespecificeerd in bijlage III bij Richtlijn 2009/28/EG. Biobrandstoffen en vloeibare biomassa zoals gedefinieerd in artikel 2, onder h) en i), van Richtlijn 2009/28/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen zijn veruit de belangrijkste betrokken categorie. Aangezien de milieuvoordelen van deze producten variëren, afhankelijk van het feit of zij aan de in artikel 17 van die richtlijn neergelegde duurzaamheidscriteria voldoen, dienen de specifieke referentiewaarden voor biomassa of van biomassa gemaakte producten enkel te gelden voor zover aan deze criteria is voldaan.
(6)  Elk van die componenten moet worden berekend op basis van objectieve criteria, die gelijke behandeling van verschillende energiebronnen mogelijk maken. Voor CO2-gerelateerde belasting moet naar de door het gebruik van elk betrokken energieproduct veroorzaakte CO2-emissies worden verwezen aan de hand van de referentiewaarden van de CO2-emissiefactor die beschreven worden in Beschikking 2007/589/EG van de Commissie van 18 juli 2007 tot vaststelling van richtsnoeren voor de bewaking en rapportage van de emissies van broeikasgassen overeenkomstig Richtlijn 2003/87/EG. Voor de algemene energieverbruiksbelasting moet worden verwezen naar de energie-inhoud van de verschillende energieproducten en van elektriciteit waarvan sprake in Richtlijn 2006/32/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2006 betreffende energie-efficiëntie bij het eindgebruik en energiediensten. In dit verband moet rekening worden gehouden met de milieuvoordelen van biomassa of van van biomassa gemaakte producten. Deze producten moeten worden belast op basis van de CO2-emissiefactoren die voor biomassa of van biomassa gemaakte producten zijn gespecificeerd in Beschikking 2007/589/EG en op basis van de energie-inhoud ervan zoals gespecificeerd in bijlage III bij Richtlijn 2009/28/EG. Biobrandstoffen en vloeibare biomassa zoals gedefinieerd in artikel 2, onder h) en i), van Richtlijn 2009/28/EG. Aangezien de milieuvoordelen van deze producten variëren, afhankelijk van het feit of zij aan de in artikel 17 van die richtlijn neergelegde duurzaamheidscriteria voldoen, dienen de specifieke referentiewaarden voor biomassa of van biomassa gemaakte producten enkel te gelden voor zover aan deze criteria is voldaan. Zodra duurzamheidscriteria voor andere biomassaproducten dan biobrandstoffen en vloeibare biomassa krachtens Richtlijn 2009/28/EG zijn vastgesteld, moeten deze specifieke referentiewaarden alleen worden toegepast op andere biomassaproducten dan biobrandstoffen als zij voldoen aan de duurzaamheidscriteria.
Amendement 10
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 7
(7)  CO2-gerelateerde belasting moet zijn aangepast aan de werking van Richtlijn 2003/87/EG teneinde deze effectief aan te vullen. Die belasting moet gelden voor alle gebruik, met inbegrip van gebruik voor andere doeleinden dan verwarming, van energieproducten die CO2-emissies veroorzaken in installaties in de zin van die richtlijn, op voorwaarde dat de betrokken installatie niet is onderworpen aan de regeling voor de handel in emissierechten ingevolge die richtlijn. Aangezien de cumulatieve toepassing van beide instrumenten echter geen emissieverminderingen mogelijk zou maken die verder gaan dan de totale emissieverminderingen die uitsluitend door middel van de regeling voor de handel in emissierechten worden bereikt, maar enkel de totale kosten van de emissieverminderingen zou verhogen, dient de CO2-gerelateerde belasting niet van toepassing te zijn op verbruik in installaties die aan de regeling voor de handel in emissierechten onderworpen zijn.
(7)  CO2-gerelateerde belasting moet zijn aangepast aan de werking van Richtlijn 2003/87/EG teneinde deze effectief aan te vullen. Die belasting moet gelden voor alle gebruik, met inbegrip van gebruik voor andere doeleinden dan verwarming, van energieproducten die CO2-emissies veroorzaken in installaties in de zin van die richtlijn, op voorwaarde dat de betrokken installatie niet is onderworpen aan de regeling voor de handel in emissierechten ingevolge die richtlijn. Aangezien de cumulatieve toepassing van beide instrumenten echter geen emissieverminderingen mogelijk zou maken die verder gaan dan de totale emissieverminderingen die uitsluitend door middel van de regeling voor de handel in emissierechten worden bereikt, maar enkel de totale kosten van de emissieverminderingen zou verhogen, mag de CO2-gerelateerde belasting niet van toepassing zijn op het directe of indirecte verbruik in installaties die aan de regeling voor de handel in emissierechten onderworpen zijn. Het cumulatieve effect van zowel een dubbele belasting als een tweeledige regulering zou tot verstoring van de concurrentie leiden en moet derhalve worden uitgesloten.
Amendement 51
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 8
(8)  In het belang van fiscale neutraliteit moeten dezelfde minimumbelastingniveaus van toepassing zijn op elke component van de energiebelasting, voor alle energieproducten die voor een bepaald doel worden gebruikt. Voor zover aldus gelijke minimumbelastingniveaus worden voorgeschreven, moeten de lidstaten om redenen van fiscale neutraliteit eveneens gelijke niveaus van nationale belasting op alle betrokken producten verzekeren. Waar nodig moet in overgangstermijnen voor het gelijkmaken van deze niveaus worden voorzien.
Schrappen

Amendement 12
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 11
(11)  Er moet voor worden gezorgd dat de minimumbelastingniveaus hun beoogde effecten behouden. Aangezien CO2-gerelateerde belasting de werking van Richtlijn 2003/87/EG aanvult, moet bij de door de Commissie uit te voeren periodieke toetsing van de richtlijn nauwlettend de marktprijs van de emissierechten worden gevolgd. De minimumniveaus van de algemene energieverbruiksbelasting moeten op gezette tijden automatisch worden afgestemd om rekening te houden met de ontwikkeling van de reële waarde ervan teneinde het huidige niveau van tariefharmonisatie te behouden; om de door de energie- en voedselprijzen veroorzaakte volatiliteit te verminderen, moet deze afstemming gebeuren op basis van de wijzigingen van het uniale geharmoniseerde indexcijfer van consumptieprijzen exclusief energie en onbewerkte voedingsmiddelen, zoals gepubliceerd door Eurostat.
(11)  Er moet voor worden gezorgd dat de minimumbelastingniveaus hun beoogde effecten behouden. Daartoe moeten de minimumniveaus van de belasting op algemeen energieverbruik op gezette tijden worden onderzocht.
Amendement 13
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 11 bis (nieuw)
(11 bis)  Om te kunnen voldoen aan de complexe eisen ten aanzien van de twee componenten van het nieuwe systeem, namelijk enerzijds energiebelasting en anderzijds CO2-gerelateerde belasting, moeten er op alle niveaus op een transparante en inzichtelijke manier heldere en ondubbelzinnige regels worden vastgesteld om de administratieve uitvoerbaarheid daarvan te waarborgen.
Amendement 14
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 12
(12)  Op het gebied van motorbrandstoffen creëert het gunstiger minimumbelastingniveau voor gasolie, een product dat oorspronkelijk grotendeels zakelijk gebruik tot doel had en aldus traditioneel op een lager niveau is belast, een verstoring met betrekking tot benzine, de voornaamste concurrerende brandstof. Artikel 7 van Richtlijn 2003/96/EG voorziet derhalve in de eerste stappen van een geleidelijke afstemming op het minimumbelastingniveau voor benzine. Het is noodzakelijk om deze afstemming te voltooien en geleidelijk over te schakelen op een situatie waarin gasolie en benzine op een gelijk niveau worden belast.
Schrappen

Amendement 15
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 12 bis (nieuw)
(12 bis)  De implementatie van de nieuwe belastingstructuur gaat gepaard met een verhoging van het belastingtarief voor gasolie als motorbrandstof ten opzichte van dat voor benzine. Dit kan zowel de beslissing van de Unie twijfel trekken om zich te richten op schone, energie-efficiënte conventionele verbrandingsmotoren, als ook de verwezenlijking van de doelstellingen van de Unie inzake reductie van de CO2-uitstoot, aangezien de nagestreefde CO2-grenswaarden alleen te verwezenlijken vallen middels een adequaat percentage voertuigen aangedreven door gasolie als motorbrandstof. Passende flexibele maatregelen dienen te worden vastgesteld ten einde zeker te stellen dat het concurrentievermogen van de automobiel industrie en het succes van de strategie inzake de reductie van CO2-uitstoot, niet in gevaar komen. De aankoopbelasting, registratiebelasting en jaarlijkse verkeersbelasting moeten worden geharmoniseerd en consequent uitsluitend op basis van de CO2-emissies van de betrokken voertuigen worden berekend.
Amendement 17
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 14
(14)  Het is noodzakelijk het potentiële kosteneffect van CO2-gerelateerde belasting op de bedrijfstakken en deeltakken die worden geacht te zijn blootgesteld aan een significant CO2-weglekrisico in de zin van artikel 10 bis, lid 13, van Richtlijn 2003/87/EG te beperken. Derhalve is het passend in overeenkomstige overgangsmaatregelen te voorzien die er echter tevens op moeten gericht zijn de milieueffectiviteit van CO2-gerelateerde belasting te behouden.
(14)  Het is noodzakelijk het potentiële kosteneffect van de nieuwe belastingstructuur op de bedrijfstakken en deeltakken die worden geacht te zijn blootgesteld aan een significant weglekrisico te beperken. Derhalve is het passend in overeenkomstige maatregelen te voorzien die er echter tevens op moeten gericht zijn de milieueffectiviteit van CO2-gerelateerde belasting te behouden.
Amendement 18
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 14 bis (nieuw)
(14 bis)  Elke herstructurering van de energiebelasting moet zeker stellen dat sectoren die niet onder het emissiehandelssysteem op grond van Richtlijn 2003/87/EG vallen, niet worden benadeeld ten opzichte van sectoren die daar wel onder vallen.
Amendement 19
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 15
(15)  Artikel 5 van Richtlijn 2003/96/EG staat de toepassing van gedifferentieerde belastingtarieven toe in bepaalde gevallen. Om echter de consistentie van het CO2-prijssignaal te verzekeren, moet de mogelijkheid voor de lidstaten om nationale tarieven te differentiëren tot de algemene energieverbruikbelasting worden beperkt. Bovendien is de mogelijkheid om een lager belastingniveau op door taxi's gebruikte motorbrandstof toe te passen niet langer verenigbaar met de doelstelling van het voeren van een beleid ter bevordering van alternatieve brandstoffen en energiedragers en het gebruik van schonere voertuigen in het stedelijk vervoer en moet deze derhalve worden geschrapt.
(15)  Artikel 5 van Richtlijn 2003/96/EG staat de toepassing van gedifferentieerde belastingtarieven toe in bepaalde gevallen. Om echter de consistentie van het CO2-prijssignaal te verzekeren, moet de mogelijkheid voor de lidstaten om nationale tarieven te differentiëren tot de algemene energieverbruikbelasting worden beperkt. Bovendien is de mogelijkheid om een lager belastingniveau op door taxi's gebruikte, van olie afgeleide motorbrandstof toe te passen niet langer verenigbaar met de doelstelling van het voeren van een beleid ter bevordering van alternatieve brandstoffen en energiedragers en het gebruik van schonere voertuigen in het stedelijk vervoer en moet deze derhalve worden geschrapt.
Amendement 20
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 16 bis (nieuw)
(16 bis)  Aangezien de introductie van elektrische en hybride voertuigen van cruciaal belang is om de afhankelijkheid van niet-hernieuwbare brandstoffen in de vervoerssector terug te dringen, moeten de lidstaten voor een beperkte periode de mogelijkheid krijgen een vrijstelling of verlaging van het belastingniveau toe te passen voor elektriciteit die voor het opladen van dergelijke voertuigen gebruikt wordt.
Amendement 21
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 17
(17)  Vrijstellingen of verlagingen voor huishoudens en liefdadige organisaties kunnen deel uitmaken van door de lidstaten vastgestelde sociale maatregelen. De mogelijkheid om dergelijke vrijstellingen of verlagingen toe te passen, moet om redenen van gelijke behandeling van energiebronnen worden uitgebreid tot alle energieproducten die worden gebruikt als verwarmingsbrandstof en elektriciteit. Om ervoor te zorgen dat het effect ervan op de interne markt beperkt blijft, moeten dergelijke vrijstellingen en verlagingen alleen op niet-zakelijke activiteiten worden toegepast.
(17)  Vrijstellingen of verlagingen voor huishoudens en liefdadige organisaties verhinderen dat een correct prijssignaal wordt gegeven waardoor een belangrijke prikkel verloren gaat voor het verlagen van energierekeningen en het energieverbruik. Daarom moet de mogelijkheid waarin wordt voorzien door Richtlijn 2003/96/EG om dergelijke vrijstellingen of verlagingen toe te passen na een lange periode van uit fasering worden geschrapt. In lidstaten waar dit van invloed is op de energieprijzen, moeten huishoudens met lage inkomsten en liefdadigheidsorganisaties worden gecompenseerd via solide en uitgebreide sociale maatregelen.
Amendement 22
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 18
(18)  In het geval van vloeibaar petroleumgas (lpg) en aardgas die worden gebruikt voor voortbeweging zijn voordelen in de vorm van lagere minimumniveaus van algemene energieverbruiksbelasting of de mogelijkheid om die energieproducten van belasting vrij te stellen met name in het licht van de noodzaak om het marktaandeel van hernieuwbare energiebronnen te verhogen niet langer gerechtvaardigd en moeten deze derhalve op middellange termijn worden geschrapt.
(18)  In het geval van vloeibaar petroleumgas (lpg) en aardgas die worden gebruikt voor voortbeweging zijn voordelen in de vorm van lagere minimumniveaus van algemene energieverbruiksbelasting of de mogelijkheid om die energieproducten van belasting vrij te stellen met name in het licht van de noodzaak om het marktaandeel van hernieuwbare energiebronnen te verhogen, op de lange termijn niet gerechtvaardigd en moeten deze derhalve op middellange termijn worden geschrapt, in het bijzonder gezien de noodzaak om de hernieuwbare energiebronnen de mogelijkheid te bieden hun marktaandeel te verhogen. Omdat lpg en aardgas evenwel een minder schadelijke milieu-impact hebben dan andere fossiele brandstoffen en hun distributie-infrastructuur van nut kan zijn bij de introductie van hernieuwbare alternatieven, moeten de voordelen geleidelijk worden uitgefaseerd.
Amendement 24
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 20
(20)  Artikel 15, lid 3, van Richtlijn 2003/96/EG staat de lidstaten toe op energieproducten en elektriciteit die worden gebruikt voor de landbouw, de tuinbouw, de visteelt en de bosbouw niet alleen de algemeen toepasselijke bepalingen voor zakelijk gebruik, maar ook een tot een nultarief verlaagd belastingniveau toe te passen. Uit een onderzoek van die optie is gebleken dat, wat de algemene energieverbruiksbelasting betreft, het behoud ervan strijdig zou zijn met de bredere beleidsdoelstellingen van de Unie, tenzij dit verbonden is aan een equivalent dat vooruitgang op het gebied van energie-efficiëntie verzekert. Ten aanzien van CO2-gerelateerde belasting moet de behandeling van de betrokken sectoren worden afgestemd op de regels die gelden voor industriële sectoren.
(20)  Artikel 15, lid 3, van Richtlijn 2003/96/EG staat de lidstaten toe op energieproducten en elektriciteit die worden gebruikt voor de landbouw, de tuinbouw, de visteelt en de bosbouw niet alleen de algemeen toepasselijke bepalingen voor zakelijk gebruik, maar ook een tot een nultarief verlaagd belastingniveau toe te passen, ten einde de economische levensvatbaarheid van deze sectoren zeker te stellen, die reeds worden gehinderd door veeleisende sociale, fytosanitaire en milieuvoorschriften die niet voldoende door de markt worden gecompenseerd. Desondanks, uit een onderzoek van die optie is echter gebleken dat, wat de algemene energieverbruiksbelasting betreft, het behoud ervan strijdig zou zijn met de bredere beleidsdoelstellingen van de Unie, tenzij dit verbonden is aan een equivalent dat vooruitgang op het gebied van energie-efficiëntie verzekert. Dergelijke vooruitgang op het gebied van energie-efficiëntie moet onderdeel uit maken van een voldoende lange cyclus en moet onderworpen worden aan publiekrechtelijke planning en toezicht door overheidsinstanties. De lidstaten moeten de bedrijven in deze sectoren technische bijstand leveren indien bijkomende eisen aangaande de energie-efficiëntie worden toegepast. Ten aanzien van CO2-gerelateerde belasting moet bij de behandeling van de betrokken sectoren rekening worden gehouden met de capaciteit voor koolstofafvang en koolstofopslag en het risico op het weglekken van koolstof voor elk van de betrokken sectoren en subsectoren en met de mogelijke effecten op hun productiviteit en levensvatbaarheid. Sectoren die biomassa produceren met een groot potentieel aan koolstofvastlegging, moeten worden vrijgesteld. Het is essentieel dat in regio's met een uitzonderlijke capaciteit om energie uit hernieuwbare bronnen te produceren, energieonafhankelijkheid van hun landbouw- en veeteeltactiviteiten wordt bevorderd.
Amendement 25
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 21
(21)  De bij deze richtlijn ingevoerde algemene regels houden rekening met de specificiteit van brandstoffen die biomassa zijn of gemaakt zijn van biomassa en zowel met betrekking tot de bijdrage ervan aan de CO2-balans en de lagere energie-inhoud ervan per kwantitatieve eenheid als in vergelijking met sommige van de concurrerende fossiele brandstoffen voldoen aan de duurzaamheidscriteria die zijn neergelegd in artikel 17 van Richtlijn 2009/28/EG. Derhalve moeten de bepalingen in Richtlijn 2003/96/EG die verlagingen of vrijstellingen voor die brandstoffen toestaan op middellange termijn worden geschrapt. Intussen moet ervoor worden gezorgd dat de toepassing van deze bepalingen in overeenstemming wordt gebracht met de bij deze richtlijn ingevoerde algemene regels. Voor biobrandstoffen en vloeibare biomassa zoals gedefinieerd in artikel 2, onder h) en i), van Richtlijn 2009/28/EG moeten de lidstaten extra fiscale voordelen alleen toekennen indien deze aan de duurzaamheidscriteria in artikel 17 van deze richtlijn voldoen.
(21)  De bij deze richtlijn ingevoerde algemene regels houden rekening met de specificiteit van brandstoffen die biomassa zijn of gemaakt zijn van biomassa en zowel met betrekking tot de bijdrage ervan aan de CO2-balans en de lagere energie-inhoud ervan per kwantitatieve eenheid als in vergelijking met sommige van de concurrerende fossiele brandstoffen voldoen aan de duurzaamheidscriteria die zijn neergelegd in artikel 17 van Richtlijn 2009/28/EG. Derhalve moeten de bepalingen in Richtlijn 2003/96/EG die verlagingen of vrijstellingen voor die brandstoffen toestaan op middellange termijn worden geschrapt. Intussen moet ervoor worden gezorgd dat de toepassing van deze bepalingen in overeenstemming wordt gebracht met de bij deze richtlijn ingevoerde algemene regels. Voor biobrandstoffen en vloeibare biomassa zoals gedefinieerd in artikel 2, onder h) en i), van Richtlijn 2009/28/EG moeten de lidstaten extra fiscale voordelen alleen toekennen indien deze aan de duurzaamheidscriteria in artikel 17 van deze richtlijn voldoen. Dit artikel impliceert dat de duurzaamheidscriteria in 2017 en 2018 stringenter zullen worden gemaakt. Om aan deze criteria te voldoen moet tegen 1 januari 2017 ten minste 50% minder broeikasgassen worden uitgestoten. Vanaf 1 januari 2018 moet deze vermindering ten minste 60% bedragen voor producten die worden vervaardigd in installaties die op 1 januari 2017 of later in gebruik zijn genomen. Zodra duurzaamheidscriteria voor andere biomassaproducten dan biobrandstoffen en vloeibare biomassa krachtens Richtlijn 2009/28/EG zijn vastgesteld, moeten aan deze producten alleen extra fiscale voordelen worden toegekend indien zij aan deze nieuwe criteria voldoen.
Amendement 26
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 28
(28)  Om de vijf jaar en voor het eerst tegen eind 2015 dient de Commissie aan de Raad verslag uit te brengen over de toepassing van deze richtlijn, waarbij met name het minimumniveau van CO2-gerelateerde belasting in het licht van de ontwikkeling van de marktprijs in de EU van de emissierechten, het effect van innovatie en technologische ontwikkelingen en de rechtvaardiging voor de fiscale vrijstellingen en verlagingen die in deze richtlijn zijn neergelegd, waaronder voor brandstof die voor de lucht- en zeevaart wordt gebruikt, worden onderzocht. De lijst van bedrijfstakken of deeltakken die worden geacht te zijn blootgesteld aan een significant CO2-weglekrisico zal regelmatig worden getoetst, met name rekening houdend met de beschikbaarheid van bekend wordend bewijs.
(28)  Om de drie jaar en voor het eerst tegen eind 2015 dient de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad verslag uit te brengen over de toepassing van deze richtlijn, waarbij in het bijzonder worden onderzocht: de minimumniveaus van belasting op het algemene energieverbruik, om zich ervan te vergewissen dat het gewenste effect wordt bereikt, het minimumniveau van CO2-gerelateerde belasting in het licht van de ontwikkeling van de marktprijs in de EU van de emissierechten, het effect van innovatie en technologische ontwikkelingen, de weerslag op schadelijke of potentieel schadelijke emissies andere dan CO2 en de rechtvaardiging voor de fiscale vrijstellingen en verlagingen die in deze richtlijn zijn neergelegd, waaronder voor brandstof die voor de lucht- en zeevaart wordt gebruikt, alsook ontwikkelingen in het gebruik van biogas, aardgas en lpg in het wegvervoer. Dit verslag dient een overzicht te bevatten van de bestaande belastingbepalingen in bilaterale overeenkomsten inzake luchtdiensten. In dat verslag moet ook worden ingegaan op de impact op de industriebeleidsprioriteiten van de Europese automobielindustrie. Een lijst van bedrijfstakken of deeltakken die worden geacht te zijn blootgesteld aan een significant CO2-weglekrisico zal worden opgesteld en regelmatig worden getoetst, met name rekening houdend met de beschikbaarheid van bekend wordend bewijs.
Amendement 27
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 1 – punt 1
Richtlijn 2003/96/EG
Artikel 1 – lid 2 – tweede alinea
De CO2-gerelateerde belasting wordt berekend in EUR/t CO2-emissies, op basis van de referentiewaarden van de CO2-emissiefactor die beschreven worden in punt 11 van bijlage I bij Beschikking 2007/589/EG van de Commissie van 18 juli 2007 tot vaststelling van richtsnoeren voor de monitoring en rapportage van de emissies van broeikasgassen overeenkomstig Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad(*). De CO2-emissiefactoren die in deze beschikking voor biomassa of van biomassa gemaakte producten worden gespecificeerd zijn in het geval van biobrandstoffen en vloeibare biomassa zoals gedefinieerd in artikel 2, onder h) en i), van Richtlijn 2009/28/EG enkel van toepassing voor zover het betrokken product voldoet aan de duurzaamheidscriteria die zijn neergelegd in artikel 17 van Richtlijn 2009/28/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen(**). Voor zover biobrandstoffen en vloeibare biomassa niet aan deze criteria voldoen, passen de lidstaten de referentiewaarde van de CO2-emissiefactor toe voor de gelijkwaardige verwarmings- of motorbrandstof waarvoor in deze richtlijn minimumbelastingniveaus zijn gespecificeerd.

De CO2-gerelateerde belasting wordt berekend in EUR/t CO2-emissies, op basis van de referentiewaarden van de CO2-emissiefactor die beschreven worden in punt 11 van bijlage I bij Beschikking 2007/589/EG van de Commissie van 18 juli 2007 tot vaststelling van richtsnoeren voor de monitoring en rapportage van de emissies van broeikasgassen overeenkomstig Richtlijn 2003/87/EG. De CO2-emissiefactoren die in deze beschikking voor biomassa of van biomassa gemaakte producten worden gespecificeerd zijn in het geval van biobrandstoffen en vloeibare biomassa zoals gedefinieerd in artikel 2, onder h) en i), van Richtlijn 2009/28/EG enkel van toepassing voor zover het betrokken product voldoet aan de duurzaamheidscriteria die zijn neergelegd in artikel 17 van Richtlijn 2009/28/EG. Voor zover biobrandstoffen en vloeibare biomassa niet aan deze criteria voldoen, passen de lidstaten de referentiewaarde van de CO2-emissiefactor toe voor de gelijkwaardige verwarmings- of motorbrandstof waarvoor in deze richtlijn minimumbelastingniveaus zijn gespecificeerd. Overeenkomstig Richtlijn 2009/28/EG en om aan deze criteria te voldoen dient tegen 1 januari 2017 de besparing op de uitstoot op broeikasgassen ten minste 50% te bedragen en, vanaf 1 januari 2018, ten minste 60% bedragen voor producten die worden vervaardigd in installaties die op 1 januari 2017 of later in gebruik zijn genomen.

Amendement 28
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 1 – punt 1
Richtlijn 2003/96/EG
Artikel 1 – lid 4
4.  Tenzij anders gespecificeerd, zijn de bepalingen van deze richtlijn van toepassing op CO2-gerelateerde belasting en op algemene energieverbruiksbelasting.
4.  Tenzij anders gespecificeerd, zijn de bepalingen van deze richtlijn van toepassing op CO2-gerelateerde belasting en op algemene energieverbruiksbelasting. Wanneer duurzaamheidscriteria voor andere biomassaproducten dan biobrandstoffen en vloeibare biomassa krachtens Richtlijn 2009/28/EG zijn vastgesteld, worden de referentiefactoren voor CO2-emissie als bepaald in punt (11) van Bijlage I bij Besluit 2007/589/EG van de Commissie en de netto calorische referentiewaarden van de energieproducten zoals beschreven in Bijlage III bij Richtlijn 2009/28/EG alleen op die biomassaproducten toegepast indien zij aan deze duurzaamheidscriteria voldoen. Indien deze producten niet aan deze duurzaamheidscriteria voldoen, passen de lidstaten de referentiewaarde van de CO2-emissiefactor en netto calorische referentiewaarde toe voor de gelijkwaardige verwarmings- of motorbrandstof waarvoor in deze richtlijn minimumbelastingniveaus zijn gespecificeerd.
Amendement 29
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 1 – punt 2 – onder b)
Richtlijn 2003/96/EG
Artikel 2 – lid 4 bis (nieuw)
4 bis. De lidstaten zien erop toe dat noch directe noch indirecte vormen van gebruik van energieproducten in installaties in de zin van Richtlijn 2003/87/EG en noch de directe noch indirecte vormen van gebruik van energieproducten in installaties die belast worden in het kader van de nationale CO2-beperkingsmaatregelen, aan dubbele belastingheffing of dubbele regelgeving worden onderworpen.

Amendement 30
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 1 – punt 3
Richtlijn 2003/96/EG
Artikel 3 – lid 1 – onder a bis) (nieuw)
a bis) elektriciteit die wordt gebruikt voor het pompen van voor bevloeiing bestemd water;
Amendement 31
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 1 – punt 3
Richtlijn 2003/96/EG
Artikel 3 – onder b) – tweede streepje
– duaal gebruik van energieproducten
energie-intensieve industrie en duaal gebruik van energieproducten
Amendement 32
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 1 – punt 3
Richtlijn 2003/96/EG
Artikel 3 – onder b) – streepje 2 bis (nieuw)
- afvalstoffen die als vervangingsbrandstof worden gebruikt of afval dat thermisch nuttig wordt toegepast in de zin van artikel 3, punt 15 en Bijlage II, punt R1, van Richtlijn 2008/98/EG.
Amendement 53
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 1 – punt 4 – onder b)
Richtlijn 2003/96/EG
Artikel 4 – lid 3
3.  Onverminderd de vrijstellingen, differentiaties en verlagingen waarin deze richtlijn voorziet, zorgen de lidstaten ervoor dat voor zover in bijlage I gelijke minimumbelastingniveaus zijn neergelegd met betrekking tot een bepaald gebruik, gelijke belastingniveaus worden vastgesteld voor producten die voor dat doel worden gebruikt. Onverminderd artikel 15, lid 1, i), is een en ander voor motorbrandstoffen waarvan sprake in bijlage I.A. van toepassing met ingang van 1 januari 2023.
Schrappen

Voor de toepassing van de eerste alinea wordt elk gebruik waarvoor in de bijlagen I.A., I.B. en I.C. een minimumbelastingniveau wordt vastgesteld, als één gebruik beschouwd.

Amendement 34
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 1 – punt 4 – onder b)
Richtlijn 2003/96/EG
Artikel 4 – lid 3 – alinea 2 bis (nieuw)
Wat aardgas en biomethaan als motorbrandstof betreft, mogen hogere minimumniveaus van algemene energieverbruiksbelasting alleen worden toegepast na een door de Commissie uiterlijk in 2023 te verrichten beoordeling van de implementatie van de bepalingen van deze richtlijn inzake het belastingniveau voor aardgas in het wegvervoer. Bij deze beoordeling moet onder andere worden gekeken naar de grotere beschikbaarheid van aardgas en biomethaan, de uitbreiding van het netwerk van tankstation in de Unie, het marktaandeel van auto's die op aardgas rijden in de Unie, de innovatie en technologische ontwikkelingen op het gebied van biomethaan als brandstof in de vervoerssector en de daadwerkelijke waarde van het minimumbelastingniveau.

Amendement 35
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 1 – punt 4 – onder b)
Richtlijn 2003/96/EG
Artikel 4 – lid 4 – eerste alinea
4.  De in deze richtlijn neergelegde minimumniveaus van algemene energieverbruiksbelasting worden met ingang van 1 juli 2016 om de drie jaar aangepast om rekening te houden met de wijzigingen van het geharmoniseerde indexcijfer van consumptieprijzen exclusief energie en onbewerkte voedingsmiddelen, zoals gepubliceerd door Eurostat. De Commissie maakt de resulterende minimumbelastingniveaus bekend in het Publicatieblad van de Europese Unie.
4.  De in deze richtlijn neergelegde minimumniveaus van algemene energieverbruiksbelasting worden om de drie jaar in overeenstemming met artikel 29 herzien om ervoor te zorgen dat zij het gewenste effect bereiken. Indien nodig doet de Commissie voorstellen tot wijziging van de minimumniveaus.
Amendement 36
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 1 – punt 4 – onder b)
Richtlijn 2003/96/EG
Artikel 4 – lid 4 – tweede alinea
De minimumniveaus worden automatisch aangepast, door het verhogen of verlagen van het basisbedrag in euro met de procentuele wijziging van dat indexcijfer gedurende de drie voorgaande kalenderjaren. Indien de procentuele wijziging sinds de laatste aanpassing minder dan 0,5% bedraagt, vindt geen aanpassing plaats.„
De minimumniveaus van de CO2-gerelateerde belasting als vastgesteld in deze richtlijn worden op 1 juli 2016 en daarna om de drie jaar aangepast aan de gemiddelde marktprijs van de emissievergunningen in de regeling voor emissiehandel onder Richtlijn 2003/87/EG, over voorafgaande periode van 18 maanden. De Commissie , stelt overeenkomstig artikel 27 een gedelegeerde handeling vast, waarin de formule wordt vastgelegd op basis waarvan deze aanpassing dient te worden berekend.

Amendement 37
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 1 – punt 5 – onder b)
Richtlijn 2003/96/EG
Artikel 5 – streepje 3
– voor de volgende vormen van gebruik: local public passenger transport (excluding taxis), waste collection, armed forces and public administrations, disabled people, ambulances;
– voor de volgende vormen van gebruik: plaatselijk openbaar personenvervoer (exclusief taxi's), afvalinzameling, strijdkrachten en overheidsadministraties, gehandicapten, ziekenauto's, brandweerauto's en politievoertuigen;
Amendement 55
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 1 – punt 6
Richtlijn 2003/96/EG
Met ingang van 1 januari 2013, vanaf 1 januari 2015 en vanaf 1 januari 2018 worden de minimumbelastingniveaus voor motorbrandstoffen vastgesteld zoals beschreven in bijlage I.A.„

1.  Met ingang van 1 januari 2013, vanaf 1 januari 2015 en vanaf 1 januari 2018 worden de minimumbelastingniveaus voor motorbrandstoffen vastgesteld zoals beschreven in bijlage I.A.
2.  De lidstaten mogen een onderscheid maken tussen commerciële en niet-commerciële gasolie.
Onder commerciële gasolie gebruikt voor voortbeweging wordt verstaan gasolie gebruikt voor voortbeweging voor onderstaande doeleinden:

a) het vervoer van goederen voor eigen rekening of voor rekening van derden met een motorvoertuig of een samenstel van voertuigen dat uitsluitend bestemd is voor het goederenvervoer over de weg [...];
b) het vervoer van personen, geregeld of occasioneel, met een motorvoertuig [...].
3.  De lidstaten voorzien in de mogelijkheid dat commerciële vervoerders een verschillend fiscaal boekhoudsysteem hanteren.
Amendement 39
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 1 – punt 11 – onder a) – punt i
Richtlijn 2003/96/EG
Artikel 14 – lid 1 – inleidende formule
Naast de algemene bepalingen van Richtlijn 2008/118/EG van de Raad van 16 december 2008 houdende een algemene regeling inzake accijns en houdende intrekking van Richtlijn 92/12/EEG(*) betreffende vrijgesteld gebruik van belastbare producten, en onverminderd andere uniale bepalingen, verlenen de lidstaten voor onderstaande producten vrijstelling van belasting, op voorwaarden die zij vaststellen met het doel een juiste en eenvoudige toepassing van deze vrijstelling te verzekeren en fraude, ontwijking of misbruik te voorkomen:

1.  Naast de algemene bepalingen van Richtlijn 2008/118/EG van de Raad van 16 december 2008 houdende een algemene regeling inzake accijns betreffende vrijgesteld gebruik van belastbare producten, en onverminderd andere uniale bepalingen, verlenen de lidstaten voor onderstaande producten vrijstelling van belasting, op voorwaarden die zij vaststellen met het doel een juiste en eenvoudige toepassing van deze vrijstelling te verzekeren en energiearmoede, fraude, ontwijking of misbruik te voorkomen:
Amendement 41
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 1 – punt 11 – onder c) – onder iii)
Richtlijn 2003/96/EG
Artikel 14 – lid 1 – onder e)
e) tot 31 december 2020, elektriciteit die rechtstreeks wordt geleverd aan schepen op hun ligplaats in een haven.
e) tot 31 december 2025, elektriciteit die rechtstreeks wordt geleverd aan schepen op hun ligplaats in een zeehaven of binnenlandse haven.
Amendement 42
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 1 – punt 12
Richtlijn 2003/96/EG
Artikel 14 bis – lid 1
1.  Tot 31 december 2020 verlenen de lidstaten een belastingkrediet betreffende CO2-gerelateerde belasting met betrekking tot het gebruik van energieproducten door installaties die behoren tot bedrijfstakken en deeltakken die worden geacht te zijn blootgesteld aan een significant CO2-weglekrisico.
1.  Tot 31 december 2025 verlenen de lidstaten een belastingkrediet betreffende CO2-gerelateerde belasting met betrekking tot het gebruik van energieproducten door installaties die behoren tot bedrijfstakken en deeltakken die worden geacht te zijn blootgesteld aan een significant CO2-weglekrisico.
Amendement 43
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 1 – punt 13 – onder a) – punt -i (nieuw)
Richtlijn 2003/96/EG
Artikel 15 – lid 1 – onder b bis) (nieuw)
-i) het volgende punt wordt toegevoegd:
'b bis) tot 1 januari 2023, elektriciteit die gebruikt wordt voor het opladen van elektrische en hybride voertuigen in het wegvervoer;„
Amendement 44
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 1 – punt 13 – onder a) – punt i
Richtlijn 2003/96/EG
Artikel 15 – lid 1 – onder h)
h) als verwarmingsbrandstof gebruikte energieproducten en elektriciteit indien deze gebruikt worden door huishoudens en/of door organisaties welke door de betrokken lidstaat als liefdadige instellingen worden erkend. Wanneer het gaat om liefdadige organisaties beperken de lidstaten de vrijstelling of verlaging tot het niet-zakelijk gebruik. Indien gemengd gebruik plaatsvindt, wordt de belasting geheven naar evenredigheid van elk type gebruik. Wanneer een gebruik van weinig belang is, kan het als nihil worden behandeld;
h) tot 1 januari 2025 als verwarmingsbrandstof gebruikte energieproducten en elektriciteit indien deze gebruikt worden door huishoudens en/of door organisaties welke door de betrokken lidstaat als liefdadige instellingen worden erkend. Wanneer het gaat om liefdadige organisaties beperken de lidstaten de vrijstelling of verlaging tot het niet-zakelijk gebruik. Indien gemengd gebruik plaatsvindt, wordt de belasting geheven naar evenredigheid van elk type gebruik. Wanneer een gebruik van weinig belang is, kan het als nihil worden behandeld;
Amendement 45
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 1 – punt 13 – onder a) – punt i
Richtlijn 2003/96/EG
Artikel 15 – lid 1 – punt i
i) tot 1 januari 2023, aardgas en lpg die worden gebruikt voor voortbeweging;
i) tot 1 januari 2023, aardgas, biogas en lpg die worden gebruikt voor voortbeweging en lpg die als brandstof wordt gebruikt; Vanaf 1 januari 2023 tot 1 januari 2030 mogen de lidstaten een reductie van ten hoogste 50% van de minimumbelastingniveaus toepassen voor deze brandstoffen.
Amendement 46
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 1 – punt 13 – onder b)
Richtlijn 2003/96/EG
Artikel 15 – lid 3
3.  De lidstaten kunnen een tot een nultarief verlaagd niveau van algemene verbruiksbelasting toepassen op het verbruik van energieproducten en elektriciteit die worden gebruikt voor de landbouw, de tuinbouw, de aquacultuur en de bosbouw. De begunstigden zijn onderworpen aan regelingen die moeten leiden tot een verhoogde energie-efficiëntie die grotendeels gelijkwaardig is met die welke zou zijn bereikt indien de uniale standaardminimumtarieven in acht waren genomen.
3.  De lidstaten kunnen een tot een nultarief verlaagd niveau van algemene verbruiksbelasting toepassen op het verbruik van energieproducten en elektriciteit die worden gebruikt voor de landbouw, de tuinbouw, de visteelt en de bosbouw. De lidstaten en de begunstigden ontwerpen gezamenlijk specifieke strategieën die moeten leiden tot een verhoogde energie-efficiëntie die grotendeels gelijkwaardig is aan die welke zou zijn bereikt indien uniale standaardminimumtarieven in acht waren genomen.
Amendement 47
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 1 – punt 13 – onder b) (nieuw)
Richtlijn 2003/96/EG
Artikel 15 – lid 3 bis (nieuw)
3 bis. De lidstaten moeten de begunstigden, met inbegrip van kleine en middelgrote landbouwbedrijven, alle nodige informatie verstrekken over de toepassing van de eisen inzake de energie-efficiëntie die aan verlaagde belastingpercentages zijn gekoppeld.

Amendement 48
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 1 – punt 13 bis* – onder a) –– punt i bis (nieuw)
Richtlijn 2003/96/EG
Artikel 16 – lid 1 – alinea 1 bis (nieuw)
(i bis) na de eerste alinea wordt de volgende alinea ingevoegd:
'Zodra duurzaamheidscriteria voor andere biomassaproducten dan biobrandstoffen en vloeibare biomassa in Richtlijn 2009/28/EG zijn vastgesteld, kan alleen een uitzondering of een verlaagd tarief voor deze producten worden toegekend indien zij aan deze duurzaamheidscriteria voldoen.„
*NB: in het voorstel van de Commissie ten onrechte als „(1)” genummerd.
Amendement 49
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 1 – punt 14
Richtlijn 2003/96/EG
Artikel 17 – lid 1 – onder a) – punt i
Onder een „energie-intensief bedrijf” wordt verstaan een bedrijf in de zin van artikel 11 waar de aankoop van energieproducten en elektriciteit ten minste 3,0% van de productiewaarde uitmaakt, of de verschuldigde nationale energiebelasting ten minste 0,5% van de toegevoegde waarde bedraagt. Binnen deze definitie kunnen de lidstaten restrictievere concepten toepassen, waaronder definities van omzetwaarde, proces en sector.

Onder een „energie-intensief bedrijf” wordt verstaan een bedrijf in de zin van artikel 11 waar de aankoop van energieproducten en elektriciteit ten minste 5,0% van de productiewaarde uitmaakt, of de verschuldigde nationale energiebelasting ten minste 0,5% van de toegevoegde waarde bedraagt. Binnen deze definitie kunnen de lidstaten restrictievere concepten toepassen, waaronder definities van omzetwaarde, proces en sector.

Amendement 50
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 1 – punt 21
Richtlijn 2003/96/EG
Artikel 29
Om de vijf jaar en voor het eerst eind 2015 legt de Commissie aan de Raad een verslag over de toepassing van deze richtlijn en, in voorkomend geval, een voorstel voor de wijziging ervan voor.

Om de drie jaar en voor het eerst eind 2015 legt de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad een verslag over de toepassing van deze richtlijn en, in voorkomend geval, een voorstel voor de wijziging ervan voor.

In het verslag van de Commissie worden onder meer het minimumniveau van CO2-gerelateerde belasting, het effect van innovatie en de technologische ontwikkelingen, met name ten aanzien van energie-efficiëntie, het gebruik van elektriciteit in het vervoer en de rechtvaardiging voor de vrijstellingen en verlagingen die in deze richtlijn zijn neergelegd, waaronder voor brandstof die voor de lucht- en zeevaart wordt gebruikt, onderzocht.

In het verslag van de Commissie wordt onder meer het volgende onderzocht:

i) de minimumniveaus van de energieverbruiksbelasting, om zich ervan te vergewissen dat zij de gewenste effecten sorteren,
(ii) de ontwikkelingen in de CO2-prijs in relatie tot de regeling voor de handel in emissierechten onder Richtlijn 2003/87/EG,
(iii) het effect van innovatie en de technologische ontwikkelingen, met name ten aanzien van energie-efficiëntie,
(iv) het gebruik van elektriciteit in het vervoer,
(v) de rechtvaardiging voor de vrijstellingen en verlagingen die in deze richtlijn zijn neergelegd, waaronder voor brandstof die voor de lucht- en zeevaart wordt gebruikt, onderzocht,
(vi) de impact van deze richtlijn op de industriebeleidsprioriteiten van de automobielindustrie van de Unie, onder meer met betrekking tot schone, energie-efficiënte conventionele verbrandingsmotoren en de doelstellingen van de Unie inzake vermindering van de CO2-uitstoot van personenauto's,
(vii) de ontwikkelingen in het gebruik van biogas, aardgas en lpg in het wegvervoer, en
(viii) de vraag of ook rekening moet worden gehouden met andere schadelijke of potentieel schadelijke emissies dan CO2.
Dit verslag dient eveneens een overzicht te bevatten van de bestaande belastingbepalingen in bilaterale overeenkomsten inzake luchtverkeersdiensten. In het verslag wordt rekening gehouden met de goede werking van de interne markt, de reële waarde van de minimumniveaus van belasting en de bredere doelstellingen van het Verdrag.

In ieder geval zal de lijst van bedrijfstakken of deeltakken die worden geacht te zijn blootgesteld aan een significant CO2-weglekrisico voor de toepassing van artikel 14 bis van deze richtlijn regelmatig worden getoetst, met name rekening houdend met de beschikbaarheid van bekend wordend bewijs.

In ieder geval zal de lijst van bedrijfstakken of deeltakken die worden geacht te zijn blootgesteld aan een significant CO2-weglekrisico regelmatig worden getoetst, met name rekening houdend met de beschikbaarheid van bekend wordend bewijs. In dat verband dienen de nationale omzettingscondities aandachtig te worden getoetst op hun duidelijkheid, consistentie en transparantie voor alle gebruikers.


Oproep tot concrete bestrijding van belastingfraude en belastingontduiking
PDF 117kWORD 36k
Resolutie van het Europees Parlement van 19 april 2012 inzake de oproep om belastingfraude en belastingontduiking op concrete wijze te bestrijden (2012/2599/(RSP))
P7_TA(2012)0137B7-0203/2012

Het Europees Parlement,

–  gezien de conclusies van de Europese Raad van 1 en 2 maart 2012,

–  gezien vraag voor mondeling antwoord B7-0635/2011 van 4 oktober 2011 aan de Commissie over de verenigbaarheid van de Duitse en Britse belastingovereenkomsten met Zwitserland met de EU-richtlijn betreffende belastingheffing op spaargelden,

–  gezien de OESO-studie van maart 2012 „Hybrid mismatch arrangements: Tax policy and compliance issues”,

–  gezien het verslag over het voorstel voor een richtlijn van de Raad over een gemeenschappelijke geconsolideerde grondslag voor vennootschapsbelasting, aangenomen door de Commissie economische en monetaire zaken op 21 maart 2012 (A7-0080/2012),

–  gezien zijn resolutie van 2 februari 2012 over het jaarverslag over belastingen,(1)

–  gezien artikel 110, lid 2, van zijn Reglement,

A.  overwegende dat uit ramingen blijkt dat de regeringen van de EU-lidstaten een aanzienlijk bedrag aan ongeïnde belastinginkomsten mislopen door belastingontduiking en -ontwijking;

B.  overwegende dat dit verlies aan inkomsten de tekorten en de schuldpercentages van de lidstaten negatief beïnvloedt en dat er minder geld beschikbaar is voor overheidsinvesteringen, groei en werkgelegenheid;

C.  overwegende dat de schaal waarop de belasting wordt ontdoken en ontweken het vertrouwen van de burgers in de eerlijkheid en de legitimiteit van de belastingheffing ondermijnt;

D.  overwegende dat er in iedere lidstaat ingrijpende verbeteringen noodzakelijk zijn in de voor het publiek toegankelijke informatie over belastingontwijking en -ontduiking;

E.  overwegende dat lidstaten in het algemeen moeten vermijden bilaterale onderhandelingen te starten met niet-EU-landen en dat zij, als zij het desalniettemin noodzakelijk achten dergelijke bilaterale overeenkomsten te sluiten, de Commissie onmiddellijk op de hoogte moeten stellen om inbreuken op EU-wetgeving te vermijden;

F.  overwegende dat landen waaraan bijstand werd verleend, nadat zij hun belastinginning hadden verbeterd en de privileges hadden afgebouwd in overeenstemming met de voorstellen van de trojka, veel van hun grote bedrijven hebben zien vertrekken om te profiteren van de belastingprivileges die andere landen boden;

G.  overwegende dat er EU-regels nodig zijn om dergelijke vormen van belastingconcurrentie te voorkomen, omdat die de herstelstrategieën van de betrokken landen ondermijnen;

1.  is verheugd over de conclusies van de Europese Raad van 1 en 2 maart 2012 waarin de lidstaten worden opgeroepen om, indien nodig, hun belastingsstelsels te herzien om ze effectiever en efficiënter te maken, door onterechte belastingvrijstellingen af te schaffen, de fiscale grondslag te verbreden, arbeid minder te belasten, de efficiëntie van de belastinginning te verbeteren en belastingontduiking aan te pakken, om de bestrijding van belastingfraude en belastingontduiking snel te intensiveren, ook met betrekking tot derde landen, en tegen juni 2012 verslag uit te brengen;

2.  dringt er bij de Commissie op aan snel werk te maken van de kwesties die aan de orde zijn gekomen bij de herziening van de richtlijn belastingheffing spaartegoeden en snel tot overeenstemming te komen met Zwitserland en de betrokken lidstaten;

3.  wijst erop dat automatische gegevensuitwisseling veralgemeniseerd moet worden en dat het toepassingsgebied van de richtlijn belastingheffing spaartegoeden moet worden uitgebreid om daadwerkelijk een einde te maken aan het bankgeheim;

4.  herhaalt dat de nadruk moet blijven liggen op de essentiële rol die de gemeenschappelijke geconsolideerde grondslag voor vennootschapsbelasting kan spelen ter bestrijding van belastingfraude;

5.  is van mening dat strengere regulering van vennootschapsregisters en de registratie van trusts een absolute voorwaarde is om belastingontwijking aan te pakken;

6.  is verheugd over de voorstellen van de Commissie om per land verslag uit te brengen in het kader van de jaarrekeningen- en transparantierichtlijnen; herhaalt dat het per land verslag uitbrengen voor grensoverschrijdende bedrijven van essentieel belang is om ontwijking van de vennootschapsbelasting op te sporen;

7.  dringt aan op een herziening van de richtlijn betreffende moedermaatschappijen en dochterondernemingen en de richtlijn interest en royalty's om belastingontduiking via hybride financiële instrumenten in de EU af te schaffen;

8.  dringt er bij de Commissie op aan gebieden aan te wijzen waarop zowel de EU-wetgeving als de administratieve samenwerking tussen de lidstaten kunnen worden verbeterd met het oog op de vermindering van belastingfraude;

9.  dringt er bij de lidstaten op aan te zorgen voor soepele samenwerking en coördinatie tussen hun belastingstelsels om onbedoelde niet-belastingheffing en belastingontwijking en belastingfraude te vermijden;

10.  dringt er bij de lidstaten op aan voldoende middelen toe te wijzen aan de nationale diensten die belast zijn met de bestrijding van belastingfraude;

11.  dringt er bij de lidstaten op aan, overeenkomstig artikel 65 VWEU en in nauwe samenwerking met de Commissie en in contact met de ECB, maatregelen te nemen om overtredingen van de nationale wetten en voorschriften tegen te gaan, met name op fiscaal gebied; merkt op dat dit met name geldt voor lidstaten die ernstige moeilijkheden ondervinden of dreigen te ondervinden ten aanzien van hun financiële stabiliteit in de eurozone;

12.  benadrukt dat er nieuwe en innovatieve strategieën ter bestrijding van BTW-fraude in de EU moeten worden geïmplementeerd;

13.  dringt bij de lidstaten aan op herziening van de huidige bilaterale overeenkomsten tussen lidstaten en derde landen, voor zover zij bijdragen tot belastingontwijking en effectieve bronbelasting in bepaalde lidstaten bemoeilijken;

14.  dringt er bij de Commissie op aan verslag uit te brengen over de mogelijkheid van EU-coördinatie bij de wijziging van bilaterale overeenkomsten tussen lidstaten om ze af te stemmen op de doelstellingen van de Europese Raad, waardoor belastingontwijking wordt bemoeilijkt;

15.  herhaalt zijn verzoek om meer transparantie en strengere controle ter voorkoming van het gebruik van belastingparadijzen, nl. buitenlandse rechtsmachten die niet tot samenwerking bereid zijn en die met name gekenmerkt worden door het ontbreken van belastingen of de toepassing van nominale belastingtarieven, een gebrek aan daadwerkelijke informatie-uitwisseling met buitenlandse belastingautoriteiten en het ontbreken van transparantie in wetgevings-, rechts- of bestuursbepalingen, of die als dusdanig door de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling of de Financiële Taskforce zijn aangewezen;

16.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

(1) Aangenomen teksten, P7_TA(2012)0030.

Juridische mededeling - Privacybeleid