Index 
 Vorige 
 Volgende 
 Volledige tekst 
Procedure : 2012/2025(INI)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus : A7-0274/2012

Ingediende teksten :

A7-0274/2012

Debatten :

PV 21/11/2012 - 11
CRE 21/11/2012 - 11

Stemmingen :

PV 22/11/2012 - 13.8
Stemverklaringen
Stemverklaringen

Aangenomen teksten :

P7_TA(2012)0453

Aangenomen teksten
PDF 155kWORD 35k
Donderdag 22 november 2012 - Straatsburg
Uitbreiding: beleid, criteria en de strategische belangen van de EU
P7_TA(2012)0453A7-0274/2012

Resolutie van het Europees Parlement van 22 november 2012 over uitbreiding: beleid, criteria en de strategische belangen van de EU (2012/2025(INI))

Het Europees Parlement,

–  gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU), en met name de artikelen 2, 21 en 49,

–  gezien het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende het instrument voor pretoetredingssteun (IPA II) (COM(2011)0838/4),

–  gezien de conclusies van het voorzitterschap van de Europese Raad van Kopenhagen van 21 en 22 juni 1993, van de Europese Raad van Madrid van 15 en 16 december 1995, van de Europese Raad van Thessaloniki van 19 en 20 juni 2003 en een van de Europese Raad van Brussel van 14 en 15 december 2006,

–  gezien de conclusies van de Raad van 5 december 2011 over uitbreiding en het stabilisatie- en associatieproces,

–  gezien de nieuwe consensus over uitbreiding, die door de Raad in 2006 is vastgesteld, en de geconsolideerde uitbreidingsstrategie die vervolgens door de Commissie ten uitvoer is gelegd,

–  gezien de mededeling van de Commissie van 20 februari 2009 getiteld „De EU vijf jaar na de uitbreiding - Economische prestaties en uitdagingen” (COM(2009)0079/3),

–  gezien zijn resoluties van 13 december 2006 over de mededeling van de Commissie „Uitbreidingsstrategie en voornaamste uitdagingen 2006–2007”(1), van 10 juli 2008 over het Strategiedocument betreffende de uitbreiding van 2007 van de Commissie(2), en van 26 november 2009 over het Strategiedocument betreffende de uitbreiding van 2009 over de landen van de Westelijke Balkan, IJsland en Turkije(3), alsook de mededelingen van de Commissie over de uitbreidingsstrategie van 2009-2010, 2010-2011 en 2011-2012,

–  gezien zijn vorige resoluties over de landen van de Westelijke Balkan, IJsland en Turkije,

–  gezien artikel 48 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie buitenlandse zaken en het advies van de Begrotingscommissie (A7-0274/2012),

A.  overwegende dat overeenkomstig artikel 49 VEU elke Europese staat die de waarden van menselijke waardigheid, vrijheid, democratie, gelijkheid, de rechtsstaat en eerbiediging van de mensenrechten, waaronder de rechten van personen die tot minderheden behoren, eerbiedigt en zich ertoe verbindt deze uit te dragen, een aanvraag kan indienen voor het lidmaatschap van de Europese Unie; overwegende dat deze waarden het fundament zijn van de Europese Unie en leidend zijn voor haar internationale optreden, en door alle lidstaten geëerbiedigd en gehandhaafd moeten worden;

B.  overwegende dat uitbreiding al sinds het begin van de jaren zestig op de EU-agenda staat; overwegende dat sinds de eerste uitbreiding in 1973 de EU gestaag gegroeid is van de zes oprichtende lidstaten tot de huidige 27 (binnenkort 28); overwegende dat een aantal andere landen streeft naar het EU-lidmaatschap, als garantie voor een veilige, democratische en voorspoedige toekomst;

C.  overwegende dat het integratiebeleid in het afgelopen decennium heeft aangetoond dat uitbreiding positief is voor de EU als geheel en de Unie in een betere positie brengt om mondiale uitdagingen aan te gaan;

D.  overwegende dat uitbreiding een succes is geweest voor de EU en Europa als geheel, daar mede dankzij de uitbreiding de verdeeldheid van de Koude Oorlog is overwonnen, de vrede, stabiliteit en welvaart in heel Europa zijn vergroot, de conflictpreventie is verbeterd, hervormingen zijn gestimuleerd, alsook de vrijheid, de democratie, de naleving van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden en de rechtsstaat, de ontwikkeling van de markteconomie en de sociaal en ecologisch duurzame ontwikkeling zijn bestendigd;

E.  overwegende dat twintig jaar na de Europese Raad van Kopenhagen van 1993, die de vooruitzichten op het lidmaatschap voor de landen van Midden- en Oost-Europa heeft bevestigd en de toetredingscriteria heeft vastgesteld, het moment is aangebroken voor een herziening van de bestaande procedures en het uitbreidingsbeleid als geheel, onder voorbehoud van de lopende onderhandelingen;

F.  overwegende dat de toetredingscriteria van Kopenhagen de tand des tijds hebben doorstaan en de kern van het uitbreidingsbeleid blijven; overwegende dat de geconsolideerde uitbreidingsstrategie en de nieuwe nadruk op justitie en binnenlandse zaken, de rechtsstaat en eerbiediging van de grondrechten effectief en doeltreffend moeten zijn;

G.  overwegende dat het Europees Parlement met zijn jaarlijkse resoluties over de kandidaat-lidstaten en potentiële kandidaat-lidstaten bijdraagt aan verbetering van de transparantie van het uitbreidingsproces en het afleggen van verantwoording daarvoor, door de meningen van de Europese burgers te verwoorden; overwegende dat na de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon de rol van het Europees Parlement is vergroot dankzij de erkenning van zijn medewetgevende bevoegdheden, onder meer ten aanzien van het instrument voor pretoetredingssteun (IPA);

H.  overwegende dat het vooruitzicht op toetreding een belangrijk hervormend effect heeft op het politieke, sociaaleconomische en culturele landschap van de landen die willen toetreden, en een krachtige stimulans is voor politieke, economische en wetgevende hervormingen en de bevordering van vrede, stabiliteit, verzoening en goede nabuurschapsbetrekkingen; overwegende dat de uitbreiding dankzij dit hervormend potentieel de kwintessens is van de „zachte macht” van de EU en een belangrijk element van haar externe optreden;

I.  overwegende dat engagement, naleving van de voorwaarden en geloofwaardigheid kernelementen van het toetredingsproces zijn;

J.  overwegende dat het van het grootste belang is dat de lidstaten de toetredingscriteria en grondrechten volledig blijven naleven en handhaven om de geloofwaardigheid en samenhang van het uitbreidingsproces te versterken en elke vorm van discriminatie van potentiële nieuwe lidstaten te vermijden;

K.  overwegende dat een verbintenis tot politieke, economische en wetgevende hervormingen allereerst in het belang is van de kandidaat-lidstaten en potentiële kandidaat-lidstaten en hun burgers;

L.  overwegende dat elk land dat het EU-lidmaatschap nastreeft op zijn eigen merites beoordeeld moet worden wat betreft de uitvoering en naleving van dezelfde criteria; overwegende dat het tempo van het toetredingsproces moet worden bepaald door de mate waarin uitvoering is gegeven en wordt voldaan aan de toetredingscriteria van de EU alsook de mate waarin invulling is gegeven aan de prioriteiten van het toetredingspartnerschap en het onderhandelingskader; overwegende dat de beoordeling of en in welke mate voldaan is aan de vereisten voor lidmaatschap op de meest eerlijke en transparante wijze tot stand moet komen;

M.  overwegende dat het uitbreidingsproces ook een belangrijk effect heeft op de Europese Unie zelf, omdat het een kans biedt haar identiteit, doelen, waarden en beleid nader te definiëren alsook een geschikt moment om haar burgers daarover beter te informeren;

N.  overwegende dat dit proces in overeenstemming met de vernieuwde consensus over uitbreiding van 2006 gebaseerd moet zijn op consolidatie, voorwaardelijkheid en communicatie alsmede de capaciteit van de EU om nieuwe lidstaten op te nemen; overwegende dat de integratiecapaciteit van de EU een belangrijk element en zelfs een voorwaarde is voor een duurzaam uitbreidingsbeleid en het integratieproces als geheel; overwegende dat deze overweging een positieve impuls is geweest voor institutionele verdieping, zoals is gebleken uit de opeenvolgende herzieningen van het Verdrag bij de opeenvolgende uitbreidingsgolven, waarbij de functies en activiteiten van de Unie zijn uitgebreid;

O.  overwegende dat waarachtige verzoening tussen verschillende naties en volkeren, een vreedzame oplossing van conflicten en het aanknopen van goede nabuurschapsbetrekkingen tussen Europese landen van wezenlijk belang zijn voor duurzame vrede en stabiliteit, en een substantiële bijdrage vormen aan een waarlijke Europese integratie en daarom van cruciaal belang zijn voor het uitbreidingsproces; overwegende dat een aantal al dan niet potentiële kandidaat-lidstaten nog altijd onopgeloste kwesties met de buurlanden heeft en dat alle betrokken partijen zich daarom openlijk moeten inzetten voor het oplossen van bilaterale spanningen; overwegende dat deze kwesties moeten worden opgelost vóór toetreding;

Algemene beschouwingen

1.  steunt het uitbreidingsproces krachtig en is van mening dat het uitbreidingsbeleid geloofwaardig moet blijven en gesteund moet worden door het publiek zowel in de EU, als in de (potentiële) kandidaat-lidstaten; onderstreept derhalve dat de EU en de (potentiële) kandidaat-lidstaten aan alle verplichtingen moeten voldoen en alle verbintenissen moeten nakomen, en de voorwaarden moeten scheppen om het welslagen van toekomstige uitbreidingen te verzekeren, onder meer door de betrokken landen te assisteren bij hun pogingen de criteria voor toetreding tot de EU te vervullen;

2.  erkent de voordelen van het uitbreidings- en toetredingsproces voor de burgers van de (potentiële) kandidaat-lidstaten en de burgers van de EU;

3.  is van mening dat de criteria van Kopenhagen nog altijd een fundamentele basis vormen en zij de kern van het uitbreidingsbeleid moeten blijven; benadrukt dat volledige en rigoureuze naleving van deze criteria een absolute vereiste is, dat de nodige aandacht moet worden besteed aan de sociale gevolgen voor de (potentiële) kandidaat-lidstaten, en dat ten volle rekening moet worden gehouden met de integratiecapaciteit van de Unie;

4.  is van mening dat het begrip „integratiecapaciteit” vier elementen inhoudt:

   (i) toetredende staten moeten bijdragen, en niet afdoen aan het vermogen van de Unie om vaart te houden en haar politieke doelen te bereiken;
   (ii) het institutionele kader van de Unie moet in staat zijn tot een doelmatig en effectief bestuur;
   (iii) de financiële middelen van de Unie moeten toereikend zijn om de uitdagingen van de sociale en economische samenhang en van de gemeenschappelijke beleidsterreinen van de Unie op te pakken;
   (iv) er moet een omvattende communicatiestrategie zijn om de publieke opinie voor te lichten over de gevolgen van de uitbreiding;

5.  benadrukt echter dat de Unie verantwoordelijk is voor het verbeteren van haar integratiecapaciteit bij de afweging van de legitieme Europese aspiraties van kandidaat-lidstaten en potentiële kandidaat-lidstaten;

6.  wijst op het feit dat de EU mede dankzij de unieke combinatie van economische dynamiek en een sociaal model nog altijd een grote aantrekkingskracht bezit; betreurt het ten zeerste dat deze sociale dimensie zo sterk onderbelicht is in het uitbreidingsproces; verzoekt de Commissie dit punt op te pakken, met name in het kader van hoofdstuk 19 (sociaal beleid en werkgelegenheid), positieve sociale hervormingen in de toekomstige EU-lidstaten te bevorderen en de nodige aandacht aan sociale rechtvaardigheid te schenken;

7.  wijst erop dat het acquis op sociaal gebied minimumnormen omvat op terreinen als het arbeidsrecht, de gelijke behandeling van mannen en vrouwen, gezondheid en veiligheid op het werk en non-discriminatie, en dat in de EU-Verdragen de gebondenheid aan het Europees Sociaal Handvest van 1961 en het Gemeenschapshandvest van de sociale grondrechten van de werkenden van 1989 wordt bevestigd, terwijl ook het EU-Handvest van de grondrechten een aantal fundamentele sociale rechten bevat; benadrukt dat wanneer niet voldaan wordt aan de gemeenschappelijke sociale normen van de EU, er sprake is van een soort sociale dumping, die ten koste gaat van zowel het Europese bedrijfsleven als de werkenden, en een kandidaat-lidstaat ervan kan weerhouden deel te nemen aan de binnenmarkt; wijst erop dat sociale partners en met name vakbonden gerichte EU-steun behoeven om hun capaciteiten te versterken;

8.  is van mening dat de toetredingscriteria adequaat moet worden vertaald in heldere, specifieke en meetbare doelstellingen in het IPA ten einde duidelijk het verband te laten zien tussen door de Unie gefinancierde beleidsmaatregelen in de kandidaat-lidstaten en potentiële kandidaat-lidstaten en de vorderingen met het voldoen aan de algemene toetredingscriteria;

9.  onderkent dat de economieën van de kandidaat-lidstaten en potentiële kandidaat-lidstaten zich in dezelfde richting moeten ontwikkelen als die van de EU-lidstaten met het oog op een soepelere harmonisatie; moedigt de kandidaat-lidstaten daarom aan om haalbare landspecifieke doelstellingen te formuleren voor elk van de hoofddoelen van EU 2020 voor een slimme, duurzame en inclusieve economie;

10.  vestigt de aandacht op het belang van de criteria van Madrid (zoals gedefinieerd door de Europese Raad van december 1995 in Madrid), waarin wordt benadrukt dat kandidaat-lidstaten in staat moeten zijn de regels en procedures van de EU toe te passen; is van mening dat volgens het beginsel van strikte conditionaliteit de vorderingen van een (potentiële) kandidaat-lidstaat met het overnemen en uitvoeren van de hervormingen in elke fase van het toetredingsproces nauwgezet gemeten moeten worden, op basis van een serie duidelijke criteria, alsook dat landen die willen toetreden tot de EU pas van de ene fase naar de andere kunnen overgaan wanneer aan alle voorwaarden van een bepaalde fase voldaan is; benadrukt dat ook de lidstaten zelf de criteria van Kopenhagen volledig moeten eerbiedigen en nakomen, ten einde de geloofwaardigheid en effectiviteit van de uitbreidingsstrategie te vergroten, om te voorkomen dat er van toetredingslanden hogere normen worden geëist dan in bepaalde delen van de EU gelden; benadrukt de noodzaak van een duidelijker omschrijving van de verschillende fasen, van transparante en eerlijke benchmarks gedurende het gehele proces die de algemene criteria voor lidmaatschap moeten omzetten in concrete stappen op weg naar toetreding, en van evaluaties om te meten of aan de noodzakelijke eisen is voldaan; acht het tevens belangrijk dat er geen toetredingsdatum wordt vastgesteld of toegezegd zolang de onderhandelingen niet zijn afgerond; benadrukt dat het tevens duidelijk moet zijn dat een eenmaal bereikte benchmark moet worden aangehouden en dat een terugval een gepaste reactie moet oproepen van degenen die de benchmarks hebben vastgesteld;

11.  benadrukt dat het doel van het toetredingsproces het volwaardige EU-lidmaatschap is;

12.  verzoekt de Commissie het toezicht op de vooruitgang van het toetredingsproces te handhaven en te intensiveren, alsook haar assistentie aan de (potentiële) kandidaat-lidstaten, om te verzekeren dat zij beter op de toetreding zijn voorbereid, hetgeen zowel die landen zelf als de EU ten goede komt;

13.  is van mening dat met het oog op de geloofwaardigheid van het uitbreidingsproces de integratiecapaciteit van de EU in een vroeg stadium moet worden geëvalueerd en duidelijk naar voren moet komen in het advies van de Commissie voor elke (potentiële) kandidaat-lidstaat, met een uiteenzetting van de belangrijkste punten van zorg en de manieren waarop deze kunnen worden opgelost; is van mening dat dit advies vervolgd moet worden met een uitgebreide effectbeoordeling; benadrukt in dit verband dat voor een succesvolle uitbreiding vereist is dat de EU de capaciteit blijft houden om te handelen, te ontwikkelen, democratisch en efficiënt beslissingen te nemen, en over de financiële middelen beschikt om de economische en sociale samenhang te ondersteunen en om haar politieke doelstellingen na te streven;

Uitbreidingsbeleid

14.  is ingenomen met de nieuwe onderhandelingsmethode voor toekomstige onderhandelingskaders, waarin voorrang wordt gegeven aan vraagstukken op het vlak van de rechtspraak en de grondrechten alsook op dat van justitie en binnenlandse zaken; is van mening dat deze kwesties inderdaad reeds in een vroeg stadium van het toetredingsproces moeten worden aangepakt en dat in het algemeen de hoofdstukken 23 en 24 dienovereenkomstig geopend dienen te worden op basis van actieplannen, omdat die een overtuigende reeks wapenfeiten door de tijd heen vereisen; verzoekt de Commissie het Parlement geregeld te informeren over de vooruitgang op dit vlak, alsook om de maandelijkse pretoetredingsverslagen van de EU-delegaties eveneens aan de leden van de Commissie buitenlandse zaken beschikbaar te stellen wanneer zij dit verzoeken; merkt evenwel op dat de aandacht voor de betreffende terreinen niet ten koste mag gaan van de inspanningen en vooruitgang op andere terreinen in de afzonderlijke toetredingsagenda's van de (potentiële) kandidaat-lidstaten;

15.  acht het van groot belang dat er binnen het uitbreidingsbeleid ruime aandacht besteed wordt aan de opbouw van een doeltreffend, onafhankelijk en onpartijdig rechtssysteem en een transparant democratisch politiek systeem die de rechtsstaat kunnen versterken; benadrukt tevens het belang van alle vormen van vrijheid van meningsuiting, en de noodzaak de mediavrijheid bij de wet en in de praktijk te garanderen en corruptie en georganiseerde misdaad effectief te bestrijden;

16.  onderstreept dat visumliberalisering een goed voorbeeld is van EU-voorwaarden waarin politieke en technische criteria worden gecombineerd met een wenselijk doel en concrete voordelen; verwelkomt en steunt daarom de inspanningen van de Commissie en van belanghebbende landen op dit vlak;

17.  verzoekt de Commissie de administratieprocedure te vereenvoudigen en de administratieve lasten voor IPA-financiering te verminderen, met als doel het instrument toegankelijker te maken voor en de deelname te bevorderen van kleinere en decentrale maatschappelijke organisaties, vakbonden en andere begunstigden;

18.  pleit voor grotere betrokkenheid van het maatschappelijk middenveld en niet-overheidsgebonden actoren en sociale partners van zowel de kandidaat-lidstaten als de lidstaten bij het toetredingsproces; dringt er bij de Commissie op aan een continue dialoog met hen te voeren; dringt er bij de (potentiële) kandidaat-lidstaten op aan ervoor te zorgen dat deze groepen in alle stadia bij de uitbreiding worden betrokken; benadrukt dat het maatschappelijk middenveld een belangrijke motor kan zijn voor toenadering met de EU en druk van onderaf kan genereren voor de uitvoering van de Europese agenda, de transparantie van het proces kan vergroten en de democratische steun voor toetreding verstreken; wijst op het belang van adequate financiële steun, onder meer via de faciliteit voor het maatschappelijk middenveld, met name ter versterking van de capaciteit van maatschappelijke organisaties om de uitvoering van het acquis te volgen; wijst op het belang van samenwerking tussen Europese maatschappelijke organisaties en hun tegenhangers in (potentiële) kandidaat-lidstaten;

19.  wijst met nadruk op de noodzaak van uitbreiding van de administratieve capaciteit en personeel om het acquis te kunnen overzetten, uitvoeren en handhaven; is van mening dat processen in het kader van de uitbreiding niet louter 'technisch' moeten zijn en benadrukt de noodzaak om het toetsingsproces nauwer te koppelen aan de werkelijkheid in het veld; verzoekt de Commissie daarom NGO's, vakbonden en grote belanghebbenden in voorkomende gevallen bij deze exercitie te betrekken;

20.  pleit, omdat het de belangrijke rol van de sociale dialoog in de besluitvorming van de EU onderkent, voor meer nadruk op versterking van de capaciteiten van de sociale partners en de rol van de sociale dialoog in het uitbreidingsproces; vraagt verder meer aandacht voor de ontwikkeling van handhavingsmechanismen, zoals de arbeidsinspectie om werknemers te beschermen en de naleving van hun sociale rechten, gezondheids- en veiligheidsnormen te waarborgen, en om uitbuiting van met name zwartwerkers te bestrijden;

21.  dringt aan op grotere betrokkenheid van het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) bij het uitbreidingsproces; wijst op de rol van dit comité in de verspreiding van positieve praktijken onder (potentiële) kandidaat-lidstaten en in het verwerven van steun van het maatschappelijk middenveld voor de zaak van de Europese integratie in de EU; steunt de verdere versterking van de dialoog tussen maatschappelijke organisaties in de EU en de kandidaat-lidstaten en pleit voor hechtere samenwerking tussen het EESC, de Commissie en het Europees Parlement;

22.  roept in herinnering dat het bereiken van duurzaam economisch herstel voor de meeste kandidaat-lidstaten een grote uitdaging is en onderstreept de noodzaak om slimme, duurzame en inclusieve groei te bevorderen overeenkomstig de Europa 2020-strategie; dringt aan op meer steun voor kleine en middelgrote ondernemingen (KMO's), die van cruciaal belang zijn voor de sociaaleconomische vooruitgang in alle mogelijke nieuwe lidstaten, en dringt er bij de Commissie op aan te dringen op prioritaire hervormingen waarmee een gunstig regelgevingskader voor innovatieve kleine en middelgrote ondernemingen met een groot potentieel wordt geschapen; benadrukt tegelijkertijd de noodzaak blijvende aandacht te geven aan de problemen van een groeiende informele sector, hoge werkloosheid en integratie van de meest kwetsbare mensen in de samenleving;

23.  acht het van het grootste belang dat er gewerkt wordt aan een klimaat van tolerantie en wederzijds respect, goede nabuurbetrekkingen en regionale en grensoverschrijdende samenwerking, als noodzakelijke voorwaarde voor stabiliteit en als weg om een waarlijke duurzame verzoening te bereiken; is van mening dat in gebieden met een oorlogsverleden de vervolging van oorlogsmisdaden, de vreedzame co-existentie van verschillende etnische, culturele en religieuze gemeenschappen, de bescherming van minderheden en naleving van de mensenrechten, alsmede de herintegratie van vluchtelingen en ontheemden een fundamenteel onderdeel moeten uitmaken van het toetredingsproces; spoort in dit verband de (potentiële) kandidaat-lidstaten die het Kaderverdrag inzake de bescherming van nationale minderheden nog moeten ratificeren, dat te doen; oppert dat in deze gevallen bevordering van onderwijs en het leren van elkaars geschiedenis, taal en cultureel erfgoed tijdens en na het toetredingsproces bevorderlijk zou zijn voor het wederzijds begrip en zou bijdragen aan een historische verzoening;

24.  is van mening dat in het uitbreidingsbeleid meer voorrang moet worden gegeven aan gelijke behandeling van mannen en vrouwen en aan antidiscriminatie; benadrukt dat gelijkheid van mannen en vrouwen een grondrecht is, die een kernwaarde van de EU en een belangrijk beginsel van haar externe optreden vormt, en tegelijk ook enorme mogelijkheden inhoudt voor het bereiken van de doelen van Europa 2020 door bij te dragen tot groei en volledige werkgelegenheid; moedigt de deelname van vrouwen in het toetredingsproces aan en onderstreept het belang van mainstreaming van het beleid inzake gendergelijkheid; benadrukt dat discriminatie op alle mogelijke gronden verboden is en dat de beoordelingen van de EU zich ook moeten uitstrekken tot de rechten van de homo-, bi- en transseksuele gemeenschap en de integratie van minderheden in het politieke, sociale en economische leven;

25.  verzoekt de Commissie om de (potentiële) kandidaat-lidstaten te betrekken bij haar initiatieven inzake sociale inclusie, zoals het EU-kader voor de nationale strategieën voor integratie van de Roma, om het IPA met het oog hierop beter te mobiliseren en om de (potentiële) kandidaat-lidstaten via het mechanisme van het stabilisatie- en associatieproces aan te moedigen deze doelen te realiseren; verzoekt deze landen actief deel te nemen aan het 'Decennium voor Roma-integratie' en hun grondrechten te garanderen, hun sociale en economische positie te verbeteren en hen toegang tot huisvesting te verzekeren;

26.  is van mening dat elke toetredende staat zijn belangrijkste bilaterale problemen en grote conflicten met buurlanden, met name met betrekking tot territoriale kwesties, moet oplossen alvorens te kunnen toetreden tot de Unie; beveelt ten zeerste aan dat deze kwesties zo vroeg mogelijk in het toetredingsproces worden opgepakt, in een constructieve sfeer van nabuurschap en bij voorkeur vóór de opening van de toetredingsonderhandelingen, zodat deze niet negatief worden beïnvloed; acht het in dit verband van essentieel belang rekening te houden met de algemene belangen van de EU, haar waarden, en de verplichting om volledig te voldoen aan het acquis en de beginselen waarop de EU is gegrondvest;

27.  verzoekt de EU om inspanningen te steunen om onopgeloste conflicten, zoals grensgeschillen, nog voor toetreding op te lossen; spoort, in lijn met de bepalingen van het internationaal recht, het VN-Handvest en de betreffende VN-resoluties, alle partijen in geschillen die – indien zij onopgelost blijven – de tenuitvoerlegging van het acquis kunnen belemmeren of een gevaar vormen voor de internationale vrede en veiligheid, aan om constructief te werken aan een vreedzame oplossing, en, als een bilateraal akkoord onmogelijk blijkt, hun zaak voor te leggen aan het Internationaal Gerechtshof of zich te onderwerpen aan een bindende arbitrageprocedure naar keuze of constructief mee te werken aan een intensieve bemiddeling; herhaalt zijn verzoek aan de Commissie en de Raad om te beginnen met de ontwikkeling, overeenkomstig de EU-Verdragen, van een algemeen toepasbare arbitrageprocedure voor de beslechting van bilaterale en multilaterale geschillen;

28.  is ingenomen met initiatieven zoals de positieve agenda over Turkije, de toetredingsdialoog op hoog niveau met de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië en de gestructureerde dialoog over de rechtsstaat met Kosovo(4); is ingenomen met het voornemen om het hervormingsproces een nieuwe dynamiek te geven, maar benadrukt dat deze initiatieven op geen enkele wijze de formele onderhandelingsprocedures mogen vervangen, en volledig in overeenstemming moeten zijn met het onderhandelingskader;

29.  benadrukt dat (potentiële) kandidaat-lidstaten verbeteringen moeten boeken op het gebied van democratie, de mensenrechten en verzoeningsprocessen, gebieden die in het uitbreidingsproces altijd prioriteit moeten krijgen en die weerspiegeld moeten worden in de financiële instrumenten; wijst in dit verband erop hoe belangrijk het is dat financiële steun rekening houdt met de noodzaak tot herstel van cultureel erfgoed in conflictgebieden, en dat dit een belangrijke rol vervult voor het opbouwen van vertrouwen en de onderlinge integratie van verschillende etnische en religieuze gemeenschappen;

30.  benadrukt dat het uitbreidingsbeleid van de EU een moderniserings-, democratiserings- en stabiliseringsinstrument is, waarmee tevens wordt beoogd de interne en mondiale rol van de EU te versterken; verzoekt de Commissie bij de behandeling van nieuwe aanvragen voor het EU-lidmaatschap alsook bij aanbevelingen tot het openen of – ingeval van fundamenteel gewijzigde omstandigheden – beëindigen van toetredingsonderhandelingen, uitgebreide effectbeoordelingen uit te voeren;

31.  steunt de inzet van de Commissie om de kwaliteit van het toetredingsproces te verhogen door het meer op merites te baseren, meer gebruik te maken van benchmarks en het transparanter te maken; is ervan overtuigd dat het proces hierdoor eerlijker en objectiever meetbaar wordt en dat de geloofwaardigheid ervan stijgt; adviseert in dit verband duidelijker oordelen op te nemen in de voortgangsverslagen; benadrukt evenwel dat de benchmarks niet mogen leiden tot nieuwe toetredingsvoorwaarden voor (potentiële) kandidaat-lidstaten, maar dat deze de algemene criteria voor lidmaatschap en de doelstellingen van de EU-pretoetredingssteun moeten omzetten in concrete stappen en resultaten op weg naar toetreding, in volledige overeenstemming met het onderhandelingskader;

32.  wijst met nadruk erop hoe belangrijk de bestrijding van corruptie en georganiseerde misdaad is voor het welslagen van het toetredingsproces; verzoekt de Commissie een nieuwe aanpak voor dit probleem te volgen door de aandacht van de autoriteiten van aspirant-lidstaten te vestigen op individuele gevallen van stelselmatige corruptie; dringt er bij de Commissie op aan nauw samen te werken met de Groep van staten tegen corruptie (GRECO) en met de instanties voor corruptiebestrijding in de betrokken landen; onderstreept dat de nieuwe aanpak een zeer positief effect zou hebben op het imago van de Unie bij de burgers van de aspirant-lidstaten en de corruptiebestrijding waarschijnlijk zou vergemakkelijken;

33.  verzoekt de Commissie met klem ervoor te zorgen dat de totale financiering voor elke begunstigde in reële cijfers niet daalt; wijst erop dat bij deze berekening rekening moet worden gehouden met het feit dat: a) de ratio van de totale geprogrammeerde IPA-steun aan het BBP van elk land niet mag afnemen in relatieve termen, zelfs als de noemer (BBP) voor elk begunstigd land in reële termen een cumulatieve stijging heeft laten zien in de periode 2007-2013; b) het aantal landen dat in aanmerking komt voor financiering door het toekomstige instrument zal dalen als gevolg van de toetreding van Kroatië, hetgeen de comparatieve verdeling binnen de financieringspool waarschijnlijk zal veranderen; c) met de voorgestelde wijzigingen in het nieuwe instrument, die het onderscheid tussen landen op basis van hun kandidaat-status moeten opheffen, meer landen toegang kunnen krijgen tot financiering – die tot nu toe ontoegankelijk was voor niet-kandidaat-landen - bestemd voor beleidsterreinen gericht op sociaal-economische ontwikkeling; beveelt in deze context aan dat geen enkele begunstigde als gevolg van beperkte EU-middelen mag worden uitgesloten van voldoende en eerlijke toegang tot financiering, met name op het beleidsgebied institutionele opbouw;

34.  wijst erop dat de uitbreiding van de EU moet worden ondersteund met een gecoördineerd, doeltreffender en transparanter communicatiebeleid, waarbij alle EU-instellingen, regeringen en parlementen van de lidstaten alsook vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld betrokken worden, ten einde een open en eerlijk debat over de gevolgen van de uitbreiding te starten, die ook de publieke opinie van zowel de EU-lidstaten als de kandidaat-lidstaten omvat; benadrukt dat een soortgelijk communicatiebeleid in samenwerking met alle actoren ook moet worden gevoerd in de kandidaat-lidstaten;

35.  is van mening dat de steun van EU-burgers voor verdere uitbreiding van de EU alleen kan worden vergroot en dat de burgers van de (potentiële) kandidaat-lidstaten de hervormingen in hun land alleen zullen blijven steunen als duidelijk en uitgebreid voorlichting wordt gegeven over de politieke, sociaaleconomische en culturele voordelen van de uitbreiding; acht het van cruciaal belang dat het publiek wordt uitgelegd hoe het uitbreidingsbeleid de oudere lidstaten nieuwe investerings- en uitvoermogelijkheden heeft opgeleverd en hoe het kan helpen bij de verwezenlijking van de EU-doelstellingen wat betreft conflictpreventie, vreedzame oplossing van conflicten, bestrijding van de economische crisis, het scheppen van banen, bevordering van de arbeidsmobiliteit, milieubescherming en vergroting van de veiligheid en beveiliging en tegelijkertijd hervormingen kan versnellen, de toegang tot financiële middelen kan verbeteren en vervolgens de levensomstandigheden in de uitbreidingslanden kan verbeteren ten gunste van alle Europese burgers, en de sociale en economische onevenwichtigheden kan verkleinen; benadrukt dat voorlichting op alle sectoren van de samenleving moet worden gericht, door bevordering van onder meer een specifiek leerplanonderdeel voor de middelbare school of equivalent niveau, over de achtergrond, de doelstellingen en de werking van de Europese Unie, alsmede de uitbreidingsprocessen; benadrukt tevens de noodzaak om voorlichting op de belangrijkste opiniemakers te richten, zoals journalisten, vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld, en sociaal-economische actoren en vakbonden; is van mening dat soortgelijke inspanningen van (potentiële) kandidaat-lidstaten moeten worden gestimuleerd en steun verdienen;

Vooruitzichten en de strategische belangen van de Europese Unie

36.  is er stellig van overtuigd dat de EU veel strategische voordelen kan hebben van het uitbreidingsbeleid; onderstreept dat het EU-lidmaatschap stabiliteit verschaft in een snel veranderende wereld en dat dit lidmaatschap perspectief blijft bieden op sociale ontwikkeling en welvaart; is van mening dat uitbreiding een strategisch langetermijnbelang van de EU is dat niet noodzakelijkerwijs langs de lat van kortetermijnvoordelen gelegd kan worden; acht het van belang dat terdege rekenschap wordt gegeven van de substantiële en blijvende waarde van dit beleid als een „zachte” doch essentiële machtsfactor voor de EU;

37.  blijft overtuigd voorstander van verdere uitbreiding en verzoekt de lidstaten om het momentum van het uitbreidingsproces te bewaren; is er volledig van overtuigd dat de EU zich dankzij het Verdrag van Lissabon verder kan uitbreiden en tegelijkertijd de integratie verder kan verdiepen;

38.  wijst er nogmaals op dat het proces niet is afgerond met de loutere omzetting van het acquis en onderstreept het belang van een effectieve tenuitvoerlegging en naleving op de lange termijn van zowel het acquis als de criteria van Kopenhagen; is van mening dat met het oog op de geloofwaardigheid van de toetredingsvoorwaarden ook de EU-lidstaten moeten worden beoordeeld of zij nog steeds de fundamentele waarden van de EU naleven en of ze hun verbintenissen betreffende de werking van democratische instellingen en de rechtsstaat nakomen; verzoekt de Commissie een gedetailleerd voorstel uit te werken voor een controlesysteem op basis van artikel 7 VEU en artikel 258 VWEU;

39.  wijst erop dat een geharmoniseerd, vooruitziend uitbreidingsbeleid een waardevol strategisch instrument kan zijn voor de economische ontwikkeling van de EU en van de regio's, en gericht moet zijn op het creëren van begrotingssynergiën en een betere coördinatie tussen de verschillende maatregelen en de soorten bijstand van de EU, de lidstaten en internationale financiële instellingen, alsook met bestaande instrumenten, met name het IPA, waarbij elke mogelijke overlapping of hiaat in de financiering moet worden vermeden, met name in een begrotingsomgeving die onder druk staat;

40.  merkt op dat de mondiale financiële crisis en de problemen in de eurozone duidelijk hebben aangetoond hoezeer nationale economieën, zowel binnen als buiten de Europese Unie, onderling van elkaar afhankelijk zijn; benadrukt daarom het belang van verdere consolidatie van de economische en financiële stabiliteit en bevordering van de economische groei, met inbegrip van die van de (potentiële) kandidaat-lidstaten; wijst erop, gezien de moeilijke omstandigheden, dat er adequate en meer gerichte financiële pretoetredingssteun aan (potentiële) kandidaat-lidstaten moet worden verstrekt; neemt nota van het voorstel van de Commissie voor een nieuw IPA, dat een verhoogde financiële steun inhoudt voor de financiële vooruitzichten van 2014-2020; benadrukt in dit verband dat de verschillende procedures moeten worden vereenvoudigd en versneld en dat de bestuurscapaciteiten van de begunstigde landen moeten worden versterkt om er zo voor te zorgen dat de EU-programma's een brede deelname kennen en de absorptiecapaciteit van de landen wordt vergroot; wijst erop dat het Europees Parlement in de loop van de gewone wetgevingsprocedure een uitgebreid standpunt inzake het IPA zal presenteren; wijst op het belang van nationale fiscale stabiliteit en de toegenomen gerichtheid op EU-niveau op economisch bestuur; beveelt daarom aan dat de kwestie van gezonde overheidsfinanciën naar behoren worden besproken in het pretoetredingsproces;

41.  benadrukt dat de doelstellingen van Europa 2020 gebaseerd zijn op universele beginselen die een krachtige motor zijn geweest voor het economisch welzijn; beveelt daarom aan dat vooruitgang op het gebied van de kerninitiatieven wordt opgenomen in de pretoetredingsdialoog en met bijkomende financiering wordt gestimuleerd, is van mening dat een koolstofarm groeimodel bijzondere aandacht verdient en tijdens het uitbreidingsproces actief moet worden toegepast;

42.  dringt aan op een permanente dialoog onder donoren en, waar nodig, gebruikmaking van passende structuren voor hulpcoördinatie en -beheer; dringt in deze context aan op nader onderzoek van het gebruik van innovatieve financiële instrumenten die coördinatiestructuren vergen, zoals het investeringskader voor de westelijke Balkan, dat de administratieve structuren voor het IPA aanvult en de steun naar prioritaire beleidsgebieden moet aantrekken, bundelen en kanaliseren; benadrukt het hefboompotentieel op financieel en beleidsvlak van projectfinanciering die gebruik maakt van een combinatie van middelen – zowel van de EU en van lidstaten als van internationale financiële instrumenten – op een wijze die zowel de strikte naleving van goede praktijken voor financieel beheer als de coördinatie van essentiële actoren waarborgt;

o
o   o

43.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsook aan de regeringen en parlementen van de lidstaten en van Albanië, Bosnië-Herzegovina, Kroatië, de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië, IJsland, Kosovo, Montenegro, Servië en Turkije.

(1) PB C 317 E van 23.12.2006, blz. 480.
(2) PB C 294 van 3.12.2009, blz. 60.
(3) PB C 285 E van 21.10.2010, blz. 47.
(4) Deze aanduiding laat de standpunten over de status onverlet, en is in overeenstemming met Resolutie 1244/1999 van de VN-Veiligheidsraad en het advies van het Internationaal Gerechtshof over de onafhankelijkheidsverklaring van Kosovo.

Juridische mededeling - Privacybeleid