Resolutie van het Europees Parlement van 22 november 2012 over de rol van het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid bij klimaatgedreven crises en natuurrampen ((2012/2095(INI))
Het Europees Parlement,
– gezien Titel V van het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name de artikelen 42 en 43,
– gezien artikel 196 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie inzake civiele bescherming en artikel 214 inzake humanitaire hulp,
– gezien de conclusies van de Raad inzake EU-diplomatie op klimaatgebied van 18 juli 2011(1),
– gezien de gezamenlijke discussienota van de EDEO en de Commissie inzake diplomatie op klimaatgebied van 9 juli 2011(2),
– gezien het gezamenlijke rapport uit 2008, gepresenteerd door de hoge vertegenwoordiger, de heer Javier Solana, en de Commissie aan de Europese Raad inzake klimaatverandering en internationale veiligheid en de erop volgende aanbevelingen(3),
– gezien het verslag van de Commissie, getiteld „Op weg naar een Europese civiele bescherming: Europe Aid” van mei 2006,
– gezien de Beschikking van de Raad van 8 november 2007 tot instelling van een communautair mechanisme voor civiele bescherming(4), gezien de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2010 getiteld „Naar een krachtigere Europese respons bij rampen: de rol van civiele bescherming en humanitaire hulp” (COM(2010)0600) en de resolutie van het Europees Parlement van 27 september 2011(5),
– gezien het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2011 betreffende een EU-mechanisme voor civiele bescherming (COM(2011)0934),
– gezien de mededeling van de Commissie uit 2008 inzake de Europese Unie en het Arctisch gebied (COM(2008)0763) en de resolutie van 20 januari 2011 inzake een duurzaam EU-beleid voor het hoge noorden(6),
– gezien zijn resolutie van 14 december 2011 inzake de invloed van de financiële crisis op de defensiesector in de EU-lidstaten(7),
– gezien de conclusies van de conferenties van Berlijn in oktober 2011 getiteld „Van klimaatonderhandeling naar klimaatdiplomatie” en van London in maart 2012 getiteld „Een overleg inzake klimaat en veiligheid voor de 21e eeuw”,
– gezien de verklaring van de voorzitter van de VN-Veiligheidsraad uit juli 2011 inzake klimaatverandering en internationale veiligheid(8),
– gezien de verslagen van het milieuprogramma van de Verenigde Naties uit 2011 en 2012, getiteld „Livelihood security: Climate change, conflict and migration in the Sahel”(9),
– gezien VN-documenten inzake menselijke veiligheid en inzake verantwoordelijkheid om te beschermen(10),
– gezien de VN-richtsnoeren inzake het gebruik van militaire en civiele defensiemiddelen bij rampen (de Oslo-richtsnoeren)(11) en de richtsnoeren van het Permanent Comité van VN-organisaties (IASC) inzake het gebruik van militaire en civiele defensiemiddelen ter ondersteuning van humanitaire VN-activiteiten in complexe noodsituaties (de MCDA-richtsnoeren),
– gezien de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (SEC(2007)0781, SEC(2007)0782, COM(2007)0317) en de gemeenschappelijke verklaring over „De Europese Consensus betreffende humanitaire hulp”(12),
– gezien artikel 48 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie buitenlandse zaken (A7-0349/2012),
Algemene beschouwingen
1. neemt kennis van de gevolgen van de klimaatverandering voor de mondiale veiligheid, vrede en stabiliteit;
2. betreurt dat het thema klimaatverandering als de grootste bedreiging voor de mondiale veiligheid in de afgelopen vier jaar in het publieke debat in de schaduw van de economische en financiële crisis heeft gestaan, die ook een onmiddellijke mondiale bedreiging vormt;
3. is van oordeel dat de toename van extreme weersomstandigheden van de afgelopen jaren toenemende kosten met zich meebrengt voor de mondiale economie, niet alleen voor ontwikkelingslanden maar voor de gehele wereld, zowel in de vorm van directe kosten voor wederopbouw en hulp, als indirecte kosten door duurdere verzekeringen en hogere prijzen van producten en diensten; benadrukt dat deze ontwikkeling ook een bedreiging vormt voor de internationale vrede en de veiligheid van mensen;
4. wijst erop dat natuurrampen, die worden verergerd door klimaatverandering, zeer destabiliserend zijn, in het bijzonder voor kwetsbare staten; merkt echter op dat tot op heden geen enkel conflict uitsluitend aan klimaatverandering kan worden toegeschreven; benadrukt dat bevolkingen met minder toegang tot zoet water en voedingsmiddelen, als gevolg van natuurrampen die zijn verergerd door klimaatverandering, gedwongen worden te migreren en derhalve de economische, sociale en administratieve mogelijkheden van reeds kwetsbare gebieden of falende staten overbelasten en bijgevolg conflicten en een negatieve invloed op de algemene veiligheid creëren; herinnert eraan dat deze ontwikkelingen concurrentie creëren tussen gemeenschappen en landen om schaarse middelen;
5. erkent dat complexe crises kunnen worden voorspeld en moeten worden voorkomen door middel van een alomvattende aanpak, rekening houdende met de beleidsgebieden waarbij volledig gebruik wordt gemaakt van de instrumenten die in het kader van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (GBVB) en het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid (GVDB) ter beschikking staan, alsook met het beleid voor humanitaire en ontwikkelingshulp; merkt tevens op dat de NAVO in 2004 een centrale rol speelde bij het eerste internationale antwoord op door het milieu veroorzaakte veiligheidsuitdagingen, toen het bondgenootschap samen met vijf andere internationale organen(13) het Initiatief Milieu en Veiligheid vormde (ENVSEC) om het hoofd te bieden aan milieuvraagstukken die een bedreiging vormen voor de veiligheid in kwetsbare regio's;
6. erkent het belang van kritieke infrastructuur die ondersteuning aan het GVDB biedt;
7. erkent dat de aanpak van de klimaatverandering in verband met veiligheidskwesties zinvol kan zijn, maar dat dit slechts een deel van de EU-maatregelen inzake klimaatverandering is, waarin gepoogd wordt politieke en economische instrumenten te gebruiken ter aanpassing aan en verzachting van de gevolgen van de klimaatverandering;
8. wijst erop dat de EU in haar strategieën, beleid en instrumenten voor extern optreden rekening dient te houden met de gevolgen van natuurrampen en de klimaatverandering voor de internationale veiligheid; herinnert er verder aan dat het in verband met natuur- en andere rampen belangrijk is om de aandacht speciaal op vrouwen en kinderen te richten omdat zij bijzonder kwetsbaar zijn tijdens crises;
9. herinnert in dit verband aan het mandaat van de Commissie op het gebied van humanitaire hulpverlening en civiele bescherming en benadrukt de noodzaak tot verdere ontwikkeling en versterking van de bestaande instrumenten;
10. herinnert in dit opzicht aan het belang van de beperking van het risico op rampen, om de gevolgen van crises voor kwetsbare bevolkingen te beperken;
11. merkt op dat het essentieel is de invloed van klimaatgedreven crises en hieruit voortvloeiende natuurrampen te integreren in strategieën en operationele plannen voor het GVDB, vóór, tijdens en na natuurlijke of humanitaire crises die zouden kunnen ontstaan, en plannen op te zetten voor bijstandsverlening ter verlichting van de gevolgen van de klimaatverandering, voornamelijk voor de gebieden die het meest gevaar lopen, met inachtneming van de in het Verdrag van Lissabon vastgelegde humanitaire beginselen; roept ook op tot praktische samenwerking, bijvoorbeeld samenwerkingsprojecten;
12. benadrukt dat het ontwikkelen van een doeltreffende reactie op de gevolgen van de klimaatverandering voor de veiligheid niet alleen gericht moet zijn op de verbetering van conflictpreventie en crisisbeheer, maar ook op onderzoek en het vermogen tot vroegtijdige waarschuwing;
13. herinnert eraan dat het Verdrag van Lissabon vereist dat de Unie civiele en militaire vermogens voor internationaal crisisbeheer ontwikkelt voor alle taken die in artikel 43 zijn uiteengezet, in het bijzonder conflictpreventie, humanitaire en reddingsmissies, advies en bijstand op militair gebied, vredeshandhaving en stabiliseringstaken na conflicten; is tegelijkertijd van mening dat een verdubbeling van instrumenten moet worden vermeden en dat, overeenkomstig de artikelen 196 en 214 VWEU, een duidelijk onderscheid dient te worden gemaakt tussen instrumenten die binnen en buiten het bereik van het GVDB vallen; herinnert er eveneens aan dat moet worden voorkomen dat reeds lang bestaande instrumenten voor humanitaire hulp en civiele bescherming die niet onder het GVDB vallen, worden verdubbeld;
14. erkent dat militaire structuren de beschikking hebben over capaciteiten en middelen inzake inlichtingen over het milieu, risicobeoordeling, humanitaire hulpverlening, hulpverlening bij rampen en evacuatie die bij vroegtijdige waarschuwing, klimaatgerelateerd crisisbeheer en het reactievermogen bij rampen van essentieel belang zijn;
15. wijst erop dat door het Verdrag van Lissabon nieuwe bepalingen (de artikelen 21-23, 27, 39, 41, lid 3, 43-46) zijn geïntroduceerd, met name die verband houden met het startfonds in artikel 41, lid 3, en dat deze nog moeten worden uitgevoerd;
16. wijst erop dat de EU met het oog op de uitwisseling van analysen en de gezamenlijke aanpak van uitdagingen op het gebied van klimaatverandering verder met de VN, de Afrikaanse Unie (AU) en de OVSE moet samenwerken, ook in het kader van het ENVSEC;
17. onderstreept de waarde van civiel-militaire synergieën bij crises als die in Haïti, Pakistan en New Orleans; is van mening dat deze synergieën hebben aangetoond hoe militaire troepen een waardevolle bijdrage kunnen leveren bij klimaatgedreven crises en natuurrampen door onmiddellijke en tijdige hulp te verlenen aan de getroffen gebieden en bevolkingen;
18. juicht toe dat klimaatverandering een steeds centralere plek heeft ingenomen in het mondiale veiligheidsdebat, met name vanaf 2007, toen de VN-Veiligheidsraad voor het eerst had beraadslaagd over klimaatverandering en de implicaties voor de internationale veiligheid; is ingenomen met de inspanningen van de EU en de overheden van haar lidstaten om het probleem in juli 2011 aan de orde te stellen binnen de VN-Veiligheidsraad en in de conclusies van de Raad Buitenlandse Zaken met betrekking tot diplomatie op klimaatgebied;
De noodzaak van politieke wil en actie
19. verzoekt de vicevoorzitter van de Commissie / hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (VV/HV) als verantwoordelijke voor de tenuitvoerlegging van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid van de Unie om:
a)
waar passend, bij het analyseren van crises en de dreiging van conflicten rekening te houden met klimaatverandering en natuurrampen en de gevolgen daarvan op het gebied van veiligheid en defensie;
b)
te beoordelen welke landen en/of gebieden mogelijk het grootste risico lopen op conflicten en instabiliteit als gevolg van de klimaatverandering en natuurrampen; een lijst van dergelijke landen/gebieden op te stellen; als onderdeel van de jaarverslagen van het GBVB informatie te leveren over de tenuitvoerlegging van het beleid en de instrumenten van de EU die gericht zijn op de aanpak van deze uitdagingen in de in de lijst opgenomen landen/gebieden;
c)
het praktische vermogen van de EU te verbeteren om conflictpreventie, crisisbeheer en wederopbouw na crisis te garanderen, de activiteiten nauw te coördineren met de Commissie en het ontwikkelingsbeleid van de EU betreffende de noodzaak om partnerlanden te helpen bij de weerstand tegen klimaatverandering en andere dimensies van aanpassing aan de klimaatverandering;
d)
in nauwe samenwerking met de Commissie de planning op de lange termijn van de EU voor civiele en militaire capaciteiten en vermogens overeenkomstig aan te passen;
20. meent dat de EU een lijst moet opstellen met uitdagingen waarmee zij wordt geconfronteerd in gebieden zoals het noordpoolgebied, Afrika, de Arabische wereld en de Himalaya en het Tibetaanse Hoogland („de derde pool”), met name de mogelijkheid van conflicten over watervoorziening;
21. benadrukt het belang van de voortzetting en uitbreiding van de humanitaire en ontwikkelingshulp van de EU die gericht is op het aanpassen aan, verzachten van, reageren op en weerstand bieden aan klimaatgedreven crises en natuurrampen en daarmee verband houdende hulpverlening en opbouw na dergelijke crises; erkent het belang van initiatieven als beperking van het rampenrisico en onderlinge koppeling van hulpverlening, opbouw en ontwikkeling en verzoekt de Commissie om deze programma's en activiteiten horizontaal in haar humanitaire en met name in haar ontwikkelingshulp te integreren; is ingenomen met het voorstel om het EU-mechanisme voor civiele bescherming een grotere rol toe te kennen, met name buiten de Europese Unie;
22. juicht het Initiatief Milieu en Veiligheid (ENVSEC) van het UNDP, UNEP, de OVSE, de NAVO en REC(14) toe dat voorziet in de aanpak van met de veiligheid van mensen en het milieu verband houdende uitdagingen door het aanbieden van hun gezamenlijke pool van deskundigheid en hulpmiddelen aan landen in Centraal-Azië, de Kaukasus en Zuidoost-Europa; neemt er kennis van dat de algehele doeltreffendheid van ENVSEC nog beperkt is, maar dat het tot nu toe een belangrijk instrument voor institutionele samenwerking en het beginpunt voor de vereenvoudiging van de horizontale integratie van procedures is geweest;
23. onderstreept dat de EU met belangrijke risicoregio's en met de kwetsbaarste staten moet samenwerken om hun beheerscapaciteit te versterken; benadrukt dat de EU de aanpassing aan en de weerstand tegen de klimaatverandering sterker in de regionale strategieën van de EU (bijvoorbeeld de EU-Afrika-strategie, het proces van Barcelona, de EU-Centraal-Azië-strategie en het actieplan voor het Midden-Oosten) kan integreren;
24. verzoekt de HV/VV en de Commissie om de potentiële effecten van de klimaatverandering op de veiligheid te verwerken in de belangrijkste strategieën, beleidsdocumenten en financiële instrumenten voor extern optreden en het GVDB;
25. wijst op het feit dat energiezekerheid nauw verwant is aan klimaatverandering; meent dat de energiezekerheid moet worden verbeterd door de EU minder afhankelijk te maken van fossiele brandstoffen, zoals de via pijpleidingen uit Rusland geïmporteerde brandstoffen; herinnert eraan dat deze pijpleidingen kwetsbaar zullen worden voor onderbrekingen door het smelten van de permafrostgebieden, en benadrukt dat de transformatie van het noordpoolgebied een belangrijk effect van klimaatverandering op de veiligheid van de EU is; benadrukt dat deze risicofactor met behulp van een versterkte EU-strategie voor het Noordpoolgebied moet worden aangepakt, en via een verbeterd beleid voor in de EU gegenereerde hernieuwbare energieën en energie-efficiëntie waarmee de afhankelijkheid van de Unie van externe bronnen aanzienlijk wordt verminderd en haar voorzieningszekerheid wordt verhoogd;
26. verzoekt het Europese Defensieagentschap (EDA) en de strijdkrachten van de lidstaten om groene en energiebewuste technologieën te ontwikkelen, en het potentieel van hernieuwbare energiebronnen daarbij optimaal te benutten;
27. is ingenomen met de recente pogingen om de coördinatie tussen de NAVO en de EU op het gebied van vermogensontwikkeling te versterken; erkent dat de wederzijdse voordelen van samenwerking dringend moeten worden vastgesteld, terwijl de specifieke bevoegdheden van beide organisaties worden geëerbiedigd; benadrukt dat er synergieën moeten worden gevonden en gecreëerd op het gebied van „pooling and sharing”-projecten en „smart defence”-projecten (NAVO), die als reactie op natuurrampen en klimaatgedreven crises zouden kunnen worden toegepast;
28. verzoekt de HV/VV uiterst dringend gebruik te maken van het volledige potentieel van het Verdrag van Lissabon en te komen met voorstellen voor de tenuitvoerlegging van het startfonds (artikel 41, lid 3, VEU) met betrekking tot mogelijke toekomstige „pooling and sharing”-projecten, gezamenlijke vermogens en een gezamenlijke, permanente uitrusting voor civiele crisisoperaties;
Behoefte aan een nieuwe geest: strategische en conceptuele uitdagingen
29. merkt op dat de negatieve invloed van klimaatverandering en natuurrampen op vrede, veiligheid en stabiliteit zou kunnen worden verwerkt in alle strategische GBVB/GVDB-documenten die dienst doen als richtlijnen voor de planning en het gedrag van individuele beleidslijnen en missies;
30. merkt op dat capaciteiten voor een vroegtijdige situatiebeoordeling en feitenonderzoek belangrijk zijn om ervoor te zorgen dat de EU op crises kan reageren met inzet van de meest geschikte middelen waarover zij beschikt, waarbij zo vroeg mogelijk multidisciplinaire teams worden ingezet, bestaande uit civiele, militaire en civiel-militaire deskundigen;
31. onderstreept dat de toegang van de EU tot nauwkeurige en tijdige analyse van wezenlijk belang zal zijn voor de reactie op en voorspelling van onveiligheid door klimaatverandering, waarvoor de capaciteiten van het GVDB een goede informatiebron zijn; meent dat de EU stappen moet nemen om de capaciteiten voor gegevensverzameling en informatieanalyse verder te ontwikkelen door middel van structuren als EU-delegaties, het Satellietcentrum van de EU en het EU-Situatiecentrum;
32. meent dat vroege waarschuwingen en vroege preventieve acties met betrekking tot de negatieve gevolgen van klimaatverandering en natuurrampen afhangen van voldoende menselijk potentieel en methodologie met betrekking tot het verzamelen en analyseren van gegevens; merkt op dat de relevante EDEO-eenheden die te maken hebben met veiligheid en de relevante diensten van de Commissie en de geografische afdelingen de analyse van de gevolgen van natuurrampen voor de internationale veiligheid en politieke stabiliteit in hun werk moeten integreren; doet de aanbeveling het personeel van EDEO en de Commissie op te leiden voor het monitoren van de gevolgen van natuurrampen voor crisisontwikkeling en politieke stabiliteit en veiligheid; pleit voor de ontwikkeling van gezamenlijke criteria voor analyses, risicobeoordelingen en het opzetten van een gezamenlijk waarschuwingssysteem;
33. moedigt de relevante organen van de EDEO en de Commissie aan tot verbetering van hun coördinatie voor het analyseren van de situatie en van hun beleidsplanning – en de systematische uitwisseling van informatie – met betrekking tot problemen op het vlak van klimaatverandering en natuurrampen; spoort de relevante EDEO-organen aan tot het gebruiken van permanente kanalen voor de communicatie en de uitwisseling van informatie met de relevante organen van de Commissie, met name met ECHO, maar ook met VN-organisaties en -programma's en de NAVO; wijst erop dat de civiel-militaire structuren, belast met het reageren op door klimaatverandering aangedreven crises en natuurrampen, nauw zouden moeten samenwerken met alle maatschappelijke, humanitaire en niet-gouvernementele organisaties;
34. dringt bij de Commissie aan op de ontwikkeling van rampenplannen voor de reactie van de EU op de gevolgen van natuurrampen en klimaatgedreven crises die buiten de Unie plaatsvinden, maar directe of indirecte veiligheidsimplicaties voor de Unie hebben (zoals klimaatgedreven migratie);
35. is zeer ingenomen met de stappen die in 2011 tijdens het Poolse voorzitterschap door de EU-ministers van Buitenlandse Zaken en tijdens het Duitse voorzitterschap binnen de VN-Veiligheidsraad zijn genomen voor het uitwerken van de wisselwerking tussen klimaatverandering en de daaraan verbonden veiligheidsimplicaties;
36. meent dat de belangrijkste beleidsdocumenten van het GVDB met betrekking tot de implicaties van klimaatverandering kunnen worden aangepast en gewijzigd, zoals het EU-concept voor militaire planning op politiek en strategisch niveau(15), het militaire commando- en controleconcept van de EU(16), het EU-concept voor opbouw van de troepenmacht(17) en het concept snelle militaire reactie van de EU(18), evenals de documenten die relevant zijn voor civiele GVDB-missies, zoals het EU-concept voor ruimtelijke ordening, het EU-concept voor politieplanning en richtlijnen voor de commando- en controlestructuur voor civiele crisisbeheersoperaties van de EU(19);
37. is van mening dat de civiele en militaire vermogens dusdanig moeten worden ontwikkeld dat ze kunnen worden ingezet om op natuurrampen en klimaatgedreven crises te reageren; gelooft dat er speciale aandacht moet worden besteed aan de ontwikkeling van militaire vermogens en in het bijzonder aan het proces van pooling en sharing; verzoekt in dit opzicht om een grotere rol van het EDA;
Behoefte aan institutionele creativiteit: instrumenten en vermogens
38. herhaalt dat voor een doeltreffende respons op crises en natuurrampen vaak een beroep moet kunnen worden gedaan op zowel civiele als militaire vermogens en dat daarom nauwere civiel-militaire samenwerking tussenbeide nodig is; herinnert eraan dat het van wezenlijk belang is om niche-specifieke vermogens en tekortkomingen te benoemen waar het militair vermogen van toegevoegde waarde zou kunnen zijn;
39. benadrukt dat er een specifieke lijst moet worden uitgewerkt met militaire en civiele GVDB-vermogens die van bijzonder belang zijn voor de reactie op klimaatverandering en natuurrampen en voor GVDB-missies; benadrukt dat bij de uitwerking van deze lijst bijzondere aandacht moet worden geschonken aan het werk van de Consultatieve Groep inzake het gebruik van militaire en civiele defensievermogens; merkt op dat deze defensievermogens onder andere ingenieurscapaciteiten zoals de ad-hocopbouw en inbedrijfstelling van de infrastructuur van havens/luchthavens, lucht- en zeebeheer en -vervoer, mobiele ziekenhuizen met intensive care, communicatie-infrastructuur, waterzuivering en brandstofbeheer omvatten; verzoekt de Raad en het EDA in het kader van de herziening van het vermogensontwikkelingsprogramma van 2013 om de huidige catalogi van civiele en militaire vermogens in overeenstemming te brengen met de vereisten om de uitdagingen van klimaatverandering aan te gaan, en om met de nodige voorstellen te komen om bestaande gebreken in deze catalogi te herstellen;
40. benadrukt de noodzaak om op basis van reeds bestaande capaciteiten, zoals de gevechtsgroepen van de EU en het Europese luchttransportcommando, de mogelijkheid te verkennen voor het creëren van verdere gezamenlijke vermogens die relevant zijn voor activiteiten waarmee wordt gereageerd op de effecten van klimaatverandering of natuurrampen;
41. benadrukt dat op zoek moet worden gegaan naar manieren ter verbetering van de energie-efficiëntie en het milieubeheer bij de thuis en in het buitenland gestationeerde strijdkrachten, onder meer door het potentieel van hernieuwbare energiebronnen te verkennen; herinnert eraan dat de strijdkrachten van één lidstaat van de EU evenveel energie verbruiken als een grote Europese stad, en dat militaire structuren daarom even innovatief moeten zijn in het verkleinen van hun ecologische voetafdruk; is ingenomen met het verslag „Greening the Blue Helmets: Environment, Natural Resources and UN Peacekeeping Operations” dat in mei 2012 door UNEP, de VN-afdeling Vredesoperaties (UNDPKO) en de VN-afdeling Veldondersteuning (UNDFS) is gepubliceerd; wijst erop dat de strijdkrachten van de VS(20) sinds meerdere jaren actief pogingen hebben ondernomen om de energieonafhankelijkheid te verhogen door het gebruik van duurzame energiebronnen en het verhogen van de energie-efficiëntie bij alle legeroperaties en in de infrastructuur; juicht in dit verband het recente EDA-project GO GREEN toe, dat gericht is op een aanzienlijke verbetering van de energie-efficiëntie en het gebruik van hernieuwbare energiebronnen; onderstreept eveneens de noodzaak om richtsnoeren voor optimale werkmethoden te ontwikkelen op het gebied van het efficiënt gebruik van hulpbronnen en het toezicht op het milieubeheer van GVDB-missies;
42. benadrukt dat ook de ruimere ontwikkelingen op het gebied van de Europese industriële defensiebasis in lijn moeten worden gebracht met de specifieke vereisten van klimaatgedreven crises en natuurrampen; pleit voor een grotere rol van het EDA, in nauwe samenwerking met het Militair Comité van de EU in dit proces; verzoekt beide GVDB-instellingen ervoor te zorgen dat aanbestedingsprogramma's en vermogensontwikkelingsprogramma's voldoende financiële en andere middelen besteden aan de specifieke behoeften om op klimaatverandering en natuurrampen te reageren;
43. verzoekt het leger om zijn verantwoordelijkheden op het gebied van ecologische duurzaamheid op zich te nemen en technische deskundigen om mogelijkheden voor groene actie te vinden, van emissievermindering tot aan verbetering van het hergebruik;
44. onderstreept dat er binnen het volgende meerjarig financieel kader 2014-2020 een integrale aanpak moet worden gehandhaafd en versterkt om natuurrampen en klimaatgedreven crises te verzachten en het hoofd te bieden, met gebruik van alle relevante instrumenten die de Unie ter beschikking staan; is ingenomen met het voorstel van de Commissie voor een hernieuwd stabiliteitsinstrument waarin al rekening wordt gehouden met de negatieve effecten van klimaatverandering en natuurrampen op de veiligheid, vrede en politieke stabiliteit;
45. verzoekt dat de financiële implicaties van dergelijke voorstellen worden aangegeven en ook in het kader van de evaluatie van de EU-begroting worden beoordeeld;
46. verzoekt de HV/VV deskundigen op het gebied van klimaatveiligheid naar de EU-afgevaardigden van de meest getroffen landen en gebieden te sturen om de capaciteit van de Unie wat betreft vroege waarschuwingen en informatie over mogelijke opkomende conflicten te versterken;
47. verzoekt de EDEO om de samenwerking tussen de Unie en haar buurlanden te intensiveren op het gebied van de ontwikkeling van capaciteiten voor de reactie op klimaatgedreven crises;
48. verzoekt de EDEO te bepleiten dat bij de wereldwijde planning en uitvoering van militaire, civiel-militaire en civiele operaties overal ter wereld rekening wordt gehouden met de aspecten klimaatverandering en milieubescherming;
49. is ingenomen met het idee een post voor een speciale VN-gezant voor klimaatveiligheid te creëren;
50. pleit voor het oprichten van coördinatiemechanismen tussen de EU als geheel en de lidstaten die in de toekomst volgens de bepalingen van een permanente gestructureerde samenwerking zouden kunnen handelen om de consistentie van hun optreden met de veelomvattende aanpak van de EU op dit gebied te waarborgen;
51. is van mening dat de bestudering van de gevolgen van natuurrampen en klimaatgedreven crises voor de internationale en Europese veiligheid moet worden opgenomen in het curriculum van de Europese veiligheids- en defensieacademie;
52. verzoekt de EU om de veiligheidsimplicaties van klimaatverandering in overleg met derde landen, met name belangrijke partners als India, China en Rusland, te onderzoeken; benadrukt dat voor een werkelijk doeltreffende reactie een multilaterale aanpak en gezamenlijke investeringen met derde landen vereist zijn en dat de EU de samenwerking met legers van derde landen kan ontwikkelen in de vorm van gezamenlijke ontwikkelings- en opleidingsmissies;
o o o
53. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor het buitenlands en veiligheidsbeleid, de Raad, de Commissie, de parlementen van de EU-lidstaten, de Parlementaire Vergadering van de NAVO, de secretaris-generaal van de NAVO, de Algemene Vergadering van de VN en de secretaris-generaal van de VN.
Paragrafen 138 en 139 van het World Summit Outcome Document van de VN uit 2005, de resolutie van de VN-Veiligheidsraad van april 2006 (S/RES/1674), het verslag door de secretaris-generaal van de VN, Ban Ki-Moon, inzake het „Implementeren van de verantwoordelijkheid tot bescherming” van 15 september 2009 en de door de Algemene Vergadering van de VN aangenomen resolutie inzake de verantwoordelijkheid tot bescherming (A/RES/63/308) van 7 oktober 2009.
Gemeenschappelijke verklaring van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, het Europees Parlement en de Europese Commissie (2008/C 25/01).
Het Milieuprogramma van de Verenigde Naties (UNEP), het Ontwikkelingsprogramma van de Verenigde Naties (UNDP), de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE), de Economische Commissie van de Verenigde Naties voor Europa (UNECE) en het Regionaal Milieucentrum voor Midden- en Oost-Europa (REC).
Het Ontwikkelingsprogramma van de Verenigde Naties (UNDP), het Milieuprogramma van de Verenigde Naties (UNEP), de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE), de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie (NAVO), de Economische Commissie van de Verenigde Naties voor Europa (UNECE) en het Regionaal Milieucentrum voor Midden- en Oost-Europa (REC).
Powering America's Defence: Energy and the Risks to National Security, mei 2009. http://www.cna.org/sites/default/files/Powering%20Americas%20Defense.pdf