Resolutie van het Europees Parlement van 22 november 2012 inzake kleinschalige en ambachtelijke visserij en de hervorming van het gemeenschappelijk visserijbeleid (2011/2292(INI))
Het Europees Parlement,
– gezien het gemeenschappelijk visserijbeleid,
– gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) en met name artikel 43, lid 2 en artikel 349 daarvan,
– gezien artikel 349 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) betreffende maatregelen die de bijzondere kenmerken en beperkingen van ultraperifere gebieden in acht nemen,
– gezien het Groenboek van de Commissie onder de titel „Hervorming van het gemeenschappelijk visserijbeleid” (COM(2009)0163),
– overwegende dat het toekomstige EMFF het recht van de lokale bevolking om voor eigen consumptie, overeenkomstig de specifieke gebruiken, te vissen en om hun traditionele economische activiteiten te beoefenen, moet waarborgen,
– gezien Verordening (EG) nr. 2371/2002 van de Raad van 20 december 2002 inzake de instandhouding en de duurzame exploitatie van de visbestanden in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid(1),
– gezien de regelgeving die van toepassing is op het Europees Visserijfonds, namelijk Verordening (EG) nr. 1198/2006 van de Raad(2), waarin de criteria en voorwaarden voor de acties (EVF) gedefinieerd zijn,
– gezien zijn resolutie van 15 december 2005 over vrouwennetwerken: visserij, landbouw en diversificatie(3),
– gezien zijn resolutie van 15 juni 2006 over kustvisserij en de problemen van de vissers in die sector(4),
– gezien zijn resolutie van 2 september 2008 over visserij en aquacultuur in de context van het geïntegreerd beheer van kustgebieden in Europa(5),
– gezien zijn resolutie van 16 februari 2012 betreffende de bijdrage van het gemeenschappelijk visserijbeleid aan de productie van collectieve goederen(6),
– gezien zijn resolutie van 25 februari 2010 over het Groenboek over de hervorming van het gemeenschappelijk visserijbeleid(7),
– gezien het voorstel voor een nieuwe verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid (COM(2011)0425),
– gezien het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende het Europees Fonds voor Maritieme Zaken en Visserij tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1198/2006 van de Raad en Verordening (EG) nr. 861/2006 van de Raad, en van Verordening (EU) nr. xxx/2011 van de Raad inzake een geïntegreerd maritiem beleid (COM(2011)0804),
– gezien het voorstel voor een nieuwe verordening van het Europees Parlement en de Raad houdende een gemeenschappelijke marktordening voor visserijproducten en aquacultuurproducten (COM(2011)0416),
– gezien de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's met als titel „Hervorming van het gemeenschappelijk visserijbeleid” (COM(2011)0417),
– gezien de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's inzake de externe dimensie van het gemeenschappelijk visserijbeleid (COM(2011)0424),
– gezien het verslag van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's over verslagleggingsverplichtingen uit hoofde van Verordening (EG) nr. 2371/2002 van 20 december 2002 inzake de instandhouding en de duurzame exploitatie van de visbestanden in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid (COM(2011)0418),
– gezien artikel 48 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie visserij en de adviezen van de Commissie regionale ontwikkeling en de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid (A7-0291/2012),
A. overwegende dat kleinschalige visserij (met inbegrip van ambachtelijke visserij en sommige soorten kustvisserij, schelpdiervisserij en andere traditionele vormen van extensieve aquacultuur zoals het natuurlijk kweken van schaaldieren in kustwateren) een erg diverse territoriale, sociale en culturele impact heeft op het vasteland en op eilanden en in ultraperifere gebieden en specifieke eigenschappen en problemen vertoont, die haar onderscheiden van grootschalige visserij en van intensieve of industriële aquacultuur;
B. overwegende dat, ten behoeve van de nieuwe verordening inzake visserijbeleid, het nodig is te bepalen wat onder ambachtelijke visserij moet worden verstaan en rekening te houden met de repercussies van dit soort visserij op de financiering in het kader van het nieuwe Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij;
C. overwegende dat de ambachtelijke of kustvloot cruciaal is om tewerkstelling in kustgebieden te behouden en te creëren en bijdraagt tot het garanderen van de zelfvoorziening van de EU op gebied van voedsel, alsook de ontwikkeling van kustgebieden en de voorziening van de Europese markt van visserijproducten;
D. overwegende dat ongeveer 80% van de visserij in de Unie wordt beoefend door vaartuigen van minder dan 15 meter, waardoor dit segment van de vloot de belangrijkste speler in het GVB is; overwegende dat het GVB een passend, afdoend en noodzakelijk antwoord moet bieden op de verschillende problemen waarmee, ondanks de opeenvolgende maatregelen die de lidstaten ter beschikking gesteld hebben, een groot deel van de kleinschalige visserij nog steeds geconfronteerd wordt;
E. overwegende dat de ambachtelijke en de kustvisserij gebruik maken van verouderde vaartuigen die veiliger gemaakt en gemoderniseerd moeten worden, of zelfs vervangen moeten worden door nieuwe vaartuigen die energie-efficiënter zijn en aan de veiligheidsnormen voldoen;
F. overwegende dat er een schaarste is aan statistische gegevens en indicatoren op Europees niveau wat betreft sociale, economische en territoriale cohesie, en dat het nodig is indicatoren te bevorderen die sociaaleconomische, wetenschappelijke en milieugegevens verschaffen die de geografische, ecologische en sociaaleconomische diversiteit van dit soort visserij weerspiegelen;
G. overwegende dat het gebrek aan betrouwbare wetenschappelijke gegevens een ernstig probleem blijft met het oog op het bereiken van een duurzaam beheer van de meeste visbestanden;
H. overwegende dat bij het uitstippelen van een visserijbeleid, naast de essentiële milieudoelstellingen met betrekking tot het behoud van de visbestanden, rekening gehouden moet worden met sociale en economische doelstellingen, aangezien deze tot nu toe niet in acht genomen werden, met name wat betreft de kleinschalige visserij;
I. overwegende dat het huidige gecentraliseerde beheer van het GVB vaak richtlijnen voortbrengt die niet stroken met de werkelijkheid, slecht begrepen worden door de sector (die niet betrokken wordt bij het onderhandelen over of ontwikkelen van deze regels), moeilijk uit te voeren zijn en vaak tegenovergestelde resultaten opleveren dan beoogd werd;
J. overwegende dat beheermodellen gebaseerd op visserijrechten niet beschouwd mogen worden als maatregelen om de overbevissing en de overcapaciteit aan te pakken;
K. overwegende dat een verplichte verkleining van de vloot die uitsluitend wordt bereikt door middel van marktinstrumenten, zoals overdraagbare visserijconcessies (TFC), kan leiden tot een overgewicht van exploitanten die concurrerender zijn vanuit een louter economisch oogpunt en tot nadelige effecten voor de exploitanten en segmenten van de vloot die een kleiner milieueffect hebben en meer (directe en indirecte) tewerkstelling genereren;
L. overwegende dat de economische en sociale crisis voornamelijk de visserijsector treft en overwegende dat in dit verband de kleinschalige visserij door haar geringe kapitalisatie kwetsbaarder kan zijn; overwegende dat het belangrijk is te zorgen voor de economische en sociale stabiliteit van de kleinschalige vissersgemeenschappen;
M. overwegende dat de kleinschalige visserij of de ambachtelijke visserij, vanwege de structurele zwakheden die zij vertoont, blootgesteld wordt aan bepaalde soorten economische schokken (zoals een plotse stijging van de brandstofprijzen of een gebrek aan toegang tot krediet) en aan plotse wijzigingen van de beschikbaarheid van hulpmiddelen;
N. overwegende dat de specifieke eigenschappen van de kleinschalige visserij weliswaar één van de aspecten vormen waarmee rekening moet worden gehouden in het toekomstig GVB, maar tegelijkertijd niet het enige centrale punt in de sociale dimensie van de hervormingen mogen zijn, gelet op de ernstige crisis die de hele sector momenteel treft;
O. overwegende dat de visprijzen bij eerste verkoop geen gelijke tred houden met de huidige aanzienlijke productiekostenstijging, in het bijzonder bij brandstoffen, en in veel gevallen ofwel stagneren ofwel dalen, waardoor de crisis in de sector nog wordt verergerd;
P. overwegende dat de markt de positieve sociale en milieueffecten van de kleinschalige visserij onvoldoende beloont; overwegende dat de samenleving als dusdanig erkenning noch beloning biedt voor de met de sector verband houdende activiteiten, ofschoon daarmee de multifunctionaliteit van de sector tot uiting komt en collectieve goederen worden geproduceerd, via onder meer de stimulering van de kuststrook, de gastronomie, de museumsector en de hengelsport, ten bate van de hele samenleving;
Q. overwegende dat het toekomstige Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij (EFMZV) terdege rekening moet houden met de specifieke problemen en behoeften van de ambachtelijke en kleinschalige visserij, zowel in de gebieden aan de kust als landinwaarts, evenals met de gevolgen die zowel voor mannen als vrouwen voortvloeien uit de uitvoering van de maatregelen van de toekomstige hervormingen;
R. overwegende dat de specifieke ziekten die in de ambachtelijke visserijsector werkende vrouwen treffen, niet als beroepsziekten worden erkend;
S. overwegende dat een afbakening van de gesloten gebieden met exclusieve toegang bijdraagt tot de ontwikkeling van verantwoorde praktijken, tot duurzaamheid van zowel de mariene ecosystemen aan de kust als van de traditionele visserijactiviteiten, en tot de overleving van de visserijgemeenschappen;
T. overwegende dat kleinschalige kustvisserij en ambachtelijke visserij sterk uiteenlopende eigenschappen vertonen die verschillen van land tot land en van kust tot kust;
U. overwegende dat het belang van de kleinschalige visserij voor de bescherming van minderheidstalen in afgezonderde kustgebieden niet miskend kan worden;
V. overwegende dat de mate waarin de beroepsbeoefenaars in de kleinschalige visserij verenigd en georganiseerd zijn, onvoldoende is en niet in alle lidstaten dezelfde is;
W. overwegende dat artikel 349 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie verwijst naar de noodzaak specifiek beleid voor de ultraperifere gebieden te bevorderen, met name in de visserijsector;
1. is van mening dat kleinschalige visserij ambachtelijke visserij en sommige soorten kustvisserij, schelpdiervisserij en andere traditionele vormen van extensieve aquacultuur, zoals het natuurlijk kweken van schaaldieren in kustwateren, omvat;
2. onderstreept dat de kleinschalige visserij, vanwege haar eigenschappen en gewicht binnen de sector, een centrale rol speelt bij het bereiken van hetgeen het hoofddoel van elk visserijbeleid zou moeten zijn: de voorziening van de consument met vis en de ontwikkeling van de kustgemeenschappen, alsook de bevordering van werkgelegenheid en de verbetering van de levensstandaard van de beroepsmensen in de visserijsector, binnen een context van waarborging van duurzaamheid en goede instandhouding van de hulpbronnen;
3. is van mening dat de specifieke eigenschappen van de kleinschalige visserijsector onder geen beding een voorwendsel mogen zijn om deze sector uit te sluiten van het algemene kader van het GVB, ofschoon dit beleid voldoende soepel moet zijn om de beheermodellen aan te kunnen passen aan de specifieke eigenschappen en problemen van de ambachtelijke visserij;
4. wijst erop dat de specifieke eigenschappen van kleinschalige visserij sterk verschillen van lidstaat tot lidstaat en dat de keuze voor een kleinste gemene veelvoud zelden een opbouwende aanpak is gebleken in de Europese besluitvorming;
5. is van mening dat het uitgangspunt gevormd moet worden door een algemene definitie van ambachtelijke visserij waarmee de sterk uiteenlopende omstandigheden in de visserijsector al naar gelang de visgronden, de beviste bestanden en andere specifieke gebiedskenmerken worden voorkomen, waardoor niet voldaan kan worden aan de doelstellingen inzake vereenvoudiging, duidelijke wetgeving en niet-discriminatie; is tevens van mening dat het GVB maatregelen moet bevatten waarmee een zekere mate van flexibiliteit mogelijk wordt in gevallen waarin wetenschappelijk is aangetoond dat visserij zonder bepaalde aanpassingen van de algemene regels niet mogelijk zou zijn;
6. vestigt de aandacht op de noodzaak naar behoren rekening te houden met de bestaande wetenschappelijke studies met betrekking tot de kleinschalige visserij; wijst erop dat in een aantal van deze studies een definitie van „kleinschalige visserij” wordt voorgesteld, bijvoorbeeld in het PRESPO-project voor de duurzame ontwikkeling van de ambachtelijke visserij in het Atlantisch gebied, waarin een op numerieke descriptoren gebaseerde benadering wordt voorgesteld bij het definiëren en indelen van de Europese ambachtelijke vissersvloten;
7. is van mening dat in de definitie van kleinschalige visserij rekening moet worden gehouden met een reeks nationale en regionale eigenschappen en verschillen op bestuurlijk gebied, waaronder de eerbiediging van de in de plaatselijke omgeving gewortelde ambachtelijke tradities, op grond waarvan zowel het eigendom als de activiteiten van vissersbedrijven in handen zijn van families; benadrukt dat het belangrijk is definitiecriteria te formuleren die flexibel zijn en/of gecombineerd kunnen worden met en op een evenwichtige wijze aangepast kunnen worden aan de diversiteit van de bestaande kleinschalige visserij in de EU;
Lokaal beheer
8. is van mening dat het overgecentraliseerde visserijbeheersmodel dat zo kenmerkend was voor het GVB van de afgelopen dertig jaar, heeft gefaald en dat de huidige hervorming een zinvolle decentralisering moet opleveren; is van oordeel dat met de hervorming van het GVB voorwaarden moeten worden geschapen die lokale, regionale en nationale bijzonderheden toelaten; wijst erop dat een plaatselijk beheer, ondersteund door wetenschappelijke kennis en raadpleging en deelname van de sector bij het opstellen, uitvoeren, medebeheren en evalueren van het beleid, het beste aansluit op de visserijbehoeften en de beste stimulans biedt voor preventief gedrag onder vissers;
9. is van mening dat de regionale adviesraden (RAR's), in de nieuwe context van een gedecentraliseerd en geregionaliseerde GVB, een grotere rol zouden moeten spelen in het toekomstig gemeenschappelijk visserijbeleid;
10. acht het essentieel de rol van de adviesraden te versterken en samenwerking alsook medebeheer van bestanden te overwegen, zodat de aard van deze raden kan worden behouden terwijl tegelijkertijd hun waarde wordt vergroot, en ze een beheerforum zonder besluitvormingsbevoegdheid worden, maar waarin belanghebbenden uit de sector en ngo's deelnemen en horizontale vraagstukken ten aanzien van de specifieke kwestie van ambachtelijke visserij kunnen worden aangepakt;
11. is van mening dat het opleggen van een enkel beheermodel voor alle lidstaten, zoals de overdraagbare visserijconcessies, geen passende oplossing is in het licht van de grote verscheidenheid binnen de visserij in de EU;
12. beschouwt het als gunstig om verschillende modellen van visserijbeheer aan de lidstaten en/of regio's ter beschikking te stellen in een vrijwillig systeem, waarbij ze vrij zijn om zelf een keuze te maken binnen het kader van een geregionaliseerd GVB;
13. verwerpt ten stelligste het verplichte karakter van de toepassing van de overdraagbare visserijconcessies voor alle soorten vloten; is van mening dat de beslissing over het al dan niet goedkeuren van overdraagbare visserijconcessies en over de vlootsegmenten die in die regeling opgenomen moeten worden, aan de lidstaten moet worden overgelaten, in samenspraak met de bevoegde regio's, waarbij rekening wordt gehouden met de verscheidenheid aan situaties en de meningen van belanghebbenden; is van mening dat het reeds mogelijk is voor lidstaten om een systeem van overdraagbare visserijconcessies in hun nationale wetgeving op te zetten;
14. vestigt de aandacht op het feit dat het systeem voor overdraagbare visserijconcessies niet kan worden gezien als een onfeilbare maatregel voor het oplossen van problemen van overbevissing en overcapaciteit; onderstreept dat een regelgevingsaanpak die voor de vereiste aanpassingen van visserijcapaciteit zorgt, altijd een mogelijk alternatief vormt voor een marktgerelateerde aanpak;
15. is van mening dat zodra de algemene beheerdoelstellingen vastgelegd zijn, de lidstaten en de bevoegde regio's de flexibiliteit moeten krijgen om te beslissen over de meest geschikte beheervoorschriften om die doelstellingen binnen het kader van regionalisering te bereiken, in het bijzonder wanneer het gaat om het recht op toegang tot visbestanden, rekening houdende met de specifieke eigenschappen van hun vloten, visserijtakken en bestanden;
16. merkt op hoe belangrijk het is ervoor te zorgen dat alle relevante betrokken partijen betrokken zijn bij de ontwikkeling van beleidsmaatregelen inzake kleinschalige kustvisserij en ambachtelijke visserij;
17. vestigt de aandacht op het belang van de inachtname van niet enkel het aantal vaartuigen maar ook de cumulatieve impact van de vloot op bestanden en de selectiviteit en duurzaamheid van de visserijmethoden ervan; is van mening dat het toekomstige GVB moet aanzetten tot een verbetering van de duurzaamheid van de vloot, zowel op het vlak van milieu als op economische en sociaal vlak (staat van onderhoud en veiligheid, bewoonbaarheid, arbeidsomstandigheden, energie-efficiëntie, visopslag, enz.), door geleidelijk over te stappen op vlootsegmenten en marktdeelnemers die selectieve vistechnieken en selectief vistuig gebruiken die minder schadelijke gevolgen hebben op de bestanden en het mariene milieu en die meer voordelen bieden aan de gemeenschappen waarbinnen zij actief zijn, ten aanzien van de banen die zij creëren en de kwaliteit van die banen; is voorstander van een duurzaam evenwicht tussen het beschermen van bestaande visbestanden in maritieme gebieden en het beschermen van het lokale sociaaleconomische weefsel dat afhankelijk is van visserij en schelpdiervisserij;
Vlooteigenschappen
18. is gekant tegen een algemene en niet-onderscheidende terugdringing van de vlootcapaciteit en benadrukt dat het, in voorkomend geval, niet enkel en alleen op basis van marktcriteria kan worden aangepast; is van mening dat zulke aanpassingen moeten worden gebaseerd op een ecosysteembenadering waarin de specifieke besluiten voor beheer van de kleinschalige vloot op regionaal niveau worden genomen, met inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel, waarbij wordt gezorgd voor een op maat gesneden visserijregeling die voorrang geeft voor toegang tot bestanden en de kleinschalige lokale vloten beschermt, en waarbij de betrokkenheid van gemeenschappen wordt gewaarborgd; roept op om dringend een studie over de staat van de vlootcapaciteit in de EU uit te voeren;
19. is gekant tegen een algemene terugdringing van de vlootcapaciteit enkel en alleen op basis van marktcriteria, opgelegd door een mogelijke ongewenste handhaving van overdraagbare visserijconcessies;
20. wijst op het belang van meer onderzoek naar sociale, economische en territoriale samenhang; wijst op de noodzaak van statistieken en indicatoren op Europees niveau die betrouwbare en voldoende relevante sociaaleconomische, wetenschappelijke en milieugegevens verstrekken, zodat de visbestanden en de door beroepsvissers en amateurvissers gerealiseerde vangsten kunnen worden geëvalueerd en verzoekt om voldoende middelen om ervoor te zorgen dat dit wordt verwezenlijkt; is van mening dat dergelijke gegevens ook de vele geografische, culturele en regionale verschillen zouden moeten weerspiegelen;
21. verzoekt de Commissie dringend om de capaciteit van de EU-vloot te evalueren en aldus ervoor te zorgen dat de meest geschikte besluiten worden genomen;
22. roept de Commissie op om maxima voor de vlootcapaciteit voor de lidstaten te bewaken en aan te passen, zodat ze in overeenstemming zijn met betrouwbare gegevens en rekening wordt gehouden met technische verbeteringen;
23. wijst erop dat het beheer van kleinschalige visserij veeleisender en lastiger is geworden vanwege het grote aantal betrokken vaartuigen en de grote verscheidenheid aan technieken en visserijtakken; benadrukt dat de beschikbaarheid van informatie cruciaal is voor effectief beheer en dat meer en betere informatie over kleinschalige visserij is vereist;
24. dringt er bij de Commissie op aan om, in samenspraak met de lidstaten, de RAR's en de belanghebbenden, de typering van de kleinschalige visserij en de verdeling ervan in de EU verder uit te werken met het oog op visserijbeheer; dringt er in het bijzonder bij de Commissie op aan om, in samenspraak met de lidstaten, een uitvoerige en nauwkeurige studie uit te voeren over de omvang, kenmerken en verdeling van de verschillende kleinschalige visserijsectoren, waarbij zo nauwkeurig mogelijk wordt geanalyseerd waar, wanneer en hoe bevissing plaatsheeft, om vlootsegmenten waarin sprake is van overcapaciteit alsook de oorzaken ervan te identificeren;
25. wijst erop dat de Unie op dit moment niet meer dan 50% medefinanciert van de begroting voor het verzamelen, verwerken en verspreiden van biologische gegevens, die worden gebruikt ter ondersteuning van op kennis gebaseerd beheer; verzoekt de Unie bijgevolg haar inspanningen op dit gebied te vergroten door het maximaal toelaatbare niveau van medefinanciering omhoog te schroeven;
26. wijst op de noodzaak meer inzicht te verwerven in de huidige positie van sportvisserij en de ontwikkeling ervan, met inbegrip van het economische, sociale en milieueffect; vestigt de aandacht op situaties waarin sportvisserij buiten haar toepassingsgebied treedt en onrechtmatig concurreert met beroepsvisserij in de vangst en afzet van vis, waardoor de marktquota op lokaal en regionaal niveau omlaag gaan en prijzen bij eerste verkoop dalen;
Ondersteunende maatregelen
27. erkent dat het nieuwe EFMZV is ontwikkeld om de kust- en ambachtelijke vlootsegmenten in het bijzonder de mogelijkheid te bieden financiering te verkrijgen; erkent dat de lidstaten, op grond van het door het EFMZV vergemakkelijkte algemene kader, hun financieringsprioriteiten moeten bepalen om een antwoord te bieden op de specifieke problemen van dit segment en om een plaatselijk, duurzaam beheer van de betrokken visserijtakken te ondersteunen;
28. pleit ervoor een fonds in stand te houden dat het kapitaal voor uitgebreidere steun voor medegefinancierde activiteiten in de ultraperifere gebieden bevat, alsook de specifieke compensatie-instrumenten te behouden voor de extra kosten die zijn gerelateerd aan visserijactiviteiten inzake en verdeling van visserijproducten, met inachtneming van de structurele beperkingen die van invloed zijn op de visserijsector in deze regio's;
29. benadrukt dat, gezien de onzekere situatie en de achteruitgang van sommige kustgemeenschappen die afhankelijk zijn van de visserij en gezien het gebrek aan alternatieven voor economische diversificatie, de bestaande instrumenten, fondsen en mechanismen versterkt moeten worden om de samenhang op het vlak van werkgelegenheid en ecologische duurzaamheid veilig te stellen; is van mening dat dit erkend moet worden in het nieuwe GVB en het meerjarig financieel kader; dringt er bovendien op aan om prioriteit te geven aan meer gedeeld beheer en participatie van de ambachtelijke visserijsector in de besluitvorming door plaatselijke en regionale strategieën en grensoverschrijdende samenwerking op dit gebied te bevorderen, zowel met betrekking tot ontwikkeling, onderzoek als opleiding, met toereikende middelen uit het EFMZV, ESF en het EFRO;
30. verzoekt de lidstaten rekening te houden met het belang van de economische, sociale en culturele rol van vrouwen in de visserijsector, opdat zij toegang krijgen tot sociale voorzieningen; benadrukt dat de actieve participatie van vrouwen in visserijgerelateerde activiteiten helpt ten eerste om de specifieke culturele tradities en praktijken in stand te houden, en ten tweede om ervoor te zorgen dat hun gemeenschappen overleven, waardoor de culturele diversiteit van de betrokken regio's gevrijwaard blijft;
31. is van mening dat de uitvoeringsbepalingen van het toekomstige EFMZV de mogelijkheid moeten kunnen bieden om maatregelen te financieren op onder meer de volgende gebieden:
–
de verbetering van de veiligheid, de leef- en arbeidsomstandigheden aan boord en de vangstconservering, alsook van de economische en ecologische duurzaamheid van de vaartuigen (keuze van de technieken, energie-efficiëntie, enz.) zonder de visserijcapaciteit ervan te vergroten;
–
investeringen in duurzamer vistuig;
–
bevordering van de verjonging van de sector, door jongeren op te nemen in de visserijsector en hun betrokkenheid te handhaven, via een bijzondere stimulansregeling als antwoord op de uitdagingen op het vlak van de werkgelegenheid en duurzaamheid waarmee de sector te maken heeft, alsook via pakketten voor startende bedrijven om een nieuwe generatie vissers in de kleinschalige visserij veilig te stellen;
–
bouw van gespecialiseerde vissershavens, specifieke faciliteiten voor de aanlanding, opslag en verkoop van visserijproducten;
–
steun voor de vereniging, organisatie en coöperatie van mensen die actief zijn in de sector;
–
bevordering van kwaliteitsbeleid;
–
het bevorderen van de samenhang van het economische en maatschappelijke weefsel van de kustgemeenschappen die het meeste van de kleinschalige visserij afhankelijk zijn, met bijzondere nadruk op de ultraperifere regio's, teneinde de ontwikkeling van deze kustgebieden te stimuleren;
–
steun voor duurzame praktijken voor het vangen van schaaldieren, onder andere door bijstand te verlenen aan degenen die deze activiteiten uitvoeren, meestal vrouwen, en die aan werkgerelateerde ziekten lijden;
–
steun voor de promotie en afzet van ambachtelijke visserij- en extensieve-aquacultuurproducten, middels de oprichting van een Europees keurmerk voor het onderscheiden en identificeren van Europese ambachtelijke visserij- en schelpdierproducten, op voorwaarde dat zij voldoen aan goede praktijken inzake duurzaamheid en aan de beginselen van het gemeenschappelijke visserijbeleid;
–
steun voor educatieve en marketingcampagnes om consumenten en jongeren bewust te maken van de waarde van het consumeren van vis uit de kleinschalige visserij, met inbegrip van de positieve effecten ervan op de lokale economie en het milieu;
–
de toewijzing van financiering uit het Europees Fonds voor Maritieme Zaken en Visserij op een wijze die de visserijsector meer vrouwvriendelijk zal maken door herinrichting van de sector en het verschaffen van behoorlijke faciliteiten (zoals kleedkamers op schepen of in havens);
–
steun voor verenigingen van vrouwen zoals nettenmakers, havenarbeiders en inpakkers;
–
beroepsopleiding, waaronder opleidingen voor vrouwen die werkzaam zijn in de visserijsector, teneinde hen betere toegang te verlenen tot leidinggevende en technische banen met betrekking tot visserij;
–
de opwaardering van de rol van vrouwen in de visserij, met name door steun te verlenen aan activiteiten op het land, voor de respectieve werknemers en voor met de visserij verwante activiteiten, zowel „stroomopwaarts” als „stroomafwaarts”;
32. onderstreept dat toegang tot middelen uit het toekomstige EFMZV ten gunste moet komen aan projecten met geïntegreerde oplossingen die ten goede komen aan kustgemeenschappen in hun geheel in plaats van oplossingen die slechts een klein aantal marktdeelnemers begunstigen; is van mening dat toegang tot middelen uit het EFMZV moet worden gewaarborgd voor de vissers en hun families en niet alleen voor reders;
33. wijst erop dat de gemeenschappelijke marktordening (GMO) in de sector visserijproducten en producten van de aquacultuur moet bijdragen tot het mogelijk maken van een groter rendement van de kleinschalige visserij, de stabiliteit van de markten, de verbetering van het in de handel brengen van visserijproducten en de verhoging van haar toegevoegde waarde; uit zijn bezorgdheid over de mogelijkheid dat de bestaande overheidsinstrumenten voor de ordening van de markten, publieke regulerende organisaties en steunmechanismen voor opslag op land ontmanteld zouden worden en eist een ambitieuze hervorming, die de instrumenten van de GMO versterkt om de doelstellingen ervan te kunnen verwezenlijken;
34. stelt voor om een Europees keurmerk in te voeren om ambachtelijke visserijproducten die in overeenstemming met de beginselen van het GVB werden geproduceerd te erkennen, om goede praktijken aan te moedigen;
35. pleit ervoor mechanismen in het leven te roepen die zorgen voor de erkenning van de zogenaamde positieve externe effecten die door de kleinschalige visserij worden gegenereerd en die niet door de markt worden vergoed - hetzij op het gebied van het milieu, hetzij op dat van de economische en sociale samenhang van de kustgemeenschappen;
36. acht het van belang dat een rechtvaardige en adequate verdeling van de toegevoegde waarde over de gehele waardeketen van de sector bevorderd moet worden;
37. verzoekt om streng toezicht op en certificering van uit derde landen ingevoerde visserijproducten om ervoor te zorgen dat ze afkomstig zijn van duurzame visserij en voldoen aan dezelfde eisen die EU-producenten moeten vervullen (bv. met betrekking tot etikettering, traceerbaarheid, fytosanitaire voorschriften en minimummaten);
38. pleit voor de uitwerking (binnen de werkingssfeer van het EFMZV of in het kader van andere instrumenten) van specifieke en tijdelijke steunmechanismen voor noodsituaties, zoals natuurrampen of door de mens veroorzaakte rampen (olielekken, watervervuiling, enz.), de gedwongen stopzetting van bepaalde activiteiten in het kader van plannen voor het herstel van de bestanden of herstructureringen, of een plotse kortdurende stijging van de brandstofprijzen;
39. roept de Commissie en de lidstaten op om maatregelen te treffen om ervoor te zorgen dat vrouwen gelijke beloning en andere sociale en economische rechten krijgen, waaronder een verzekering voor het dekken van de risico's waaraan zij zijn blootgesteld door hun werkzaamheden in de visserijsector en erkenning van hun specifieke aandoeningen als beroepsziekten;
40. erkent dat tijdelijke vangstverboden, ook wel biologische rustperioden genoemd, een belangrijk en beproefd middel zijn om visbestanden in stand te houden alsook een essentieel instrument zijn voor duurzaam beheer van specifieke visserijtakken; erkent dat het instellen van vangstverboden tijdens specifieke kritieke stadia in de levenscyclus van een vissoort bijdraagt tot de ontwikkeling van visbestanden op een manier die vergelijkbaar is met bevissing buiten de rustperiode; is van mening dat het onder deze omstandigheden eerlijk en noodzakelijk is om vissers tijdens de periode van inactiviteit financieel tegemoet te komen, met name via het EFMZV;
41. roept de Commissie en de lidstaten op manieren te bedenken om positieve discriminatie te bereiken ten gunste van kleinschalige visserij boven grootschalige visserij en vloten van een meer geïndustrialiseerde aard, waarbij ervoor wordt gezorgd dat het beheer van visserij in haar geheel effectief en duurzaam is; is van mening dat het ruimtelijk scheiden van verschillende visserijtechnieken, waarbij gebieden worden afgebakend die uitsluitend voor kleinschalige visserij zijn bestemd, een van de te overwegen opties vormt;
42. verzoekt de Commissie en lidstaten stappen te ondernemen om een grotere wettelijke en maatschappelijke erkenning van het werk van vrouwen in de visserijsector te bevorderen en te verwezenlijken, en ervoor te zorgen dat vrouwen die vol- of deeltijds voor familiebedrijven werken of hun echtgenoot ondersteunen, en zo bijdragen aan hun eigen economische onderhoud en dat van hun familie, wettelijke erkenning krijgen of sociale voorzieningen die gelijkwaardig zijn aan de voorzieningen voor zelfstandig werkenden, in het bijzonder door toepassing van Richtlijn 2010/41/EU, en dat hun sociale en economische rechten worden gegarandeerd, waaronder gelijke lonen, het recht op werkloosheidsuitkering wanneer zij hun baan (tijdelijk of permanent) verliezen, het recht op een pensioen, evenwicht tussen werk en privéleven, ouderschapsverlof, toegang tot sociale zekerheid en gratis gezondheidszorg, gezondheid en veiligheid op het werk, en andere sociale economische rechten, inclusief een verzekering die zeerisico's dekt;
43. pleit ervoor dat de regeling voor bijzondere toegang voor de kleinschalige visserij in de zone van twaalf mijl moet worden behouden;
44. acht het noodzakelijk de kleinschalige visserij, in het bijzonder, op te nemen in uitwisselingen over de ruimtelijke ordening van de zone van twaalf mijl, waar in het algemeen sprake is van meer activiteiten, offshore-windturbines, grindwinning en beschermde mariene zones waar vaak visserijactiviteiten in dezelfde zone plaatsvinden;
45. vestigt de aandacht op de noodzaak van een grotere betrokkenheid en deelname van beroepsbeoefenaren uit de kleinschalige visserijsector ten aanzien van beheer, bepaling en uitvoering van visserijbeleid; onderstreept hoe belangrijk het is meer steun te verlenen aan groepen en beroepsorganisaties van vissers die bereid zijn de verantwoordelijkheid te delen voor het toepassen van het GVB, met als doel het beleid verder te decentraliseren; dringt er bij marktdeelnemers uit de kleinschalige visserijsector op aan om zich aan te sluiten bij bestaande producentenorganisaties ofwel nieuwe producentenorganisaties op te richten;
o o o
46. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, het Europees Economisch en Sociaal Comité, het Comité van de Regio's, de regeringen en de parlementen van de lidstaten en de regionale adviesraden.