Index 
 Vorige 
 Volgende 
 Volledige tekst 
Procedure : 2011/2318(INI)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus : A7-0290/2012

Ingediende teksten :

A7-0290/2012

Debatten :

PV 21/11/2012 - 17
CRE 21/11/2012 - 17

Stemmingen :

PV 22/11/2012 - 13.16
Stemverklaringen
Stemverklaringen

Aangenomen teksten :

P7_TA(2012)0461

Aangenomen teksten
PDF 172kWORD 41k
Donderdag 22 november 2012 - Straatsburg
De externe dimensie van het gemeenschappelijk visserijbeleid
P7_TA(2012)0461A7-0290/2012

Resolutie van het Europees Parlement van 22 november 2012 over de externe dimensie van het gemeenschappelijk visserijbeleid (2011/2318(INI))

Het Europees Parlement,

–  gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 13 juli 2011 inzake de externe dimensie van het gemeenschappelijk visserijbeleid (COM(2011)0424),

–  gezien het Verdrag van 10 december 1982 van de Verenigde Naties inzake het recht van de Zee (UNCLOS),

–  gezien de overeenkomst van 1995 over de toepassing van de bepalingen van het Verdrag van 10 december 1982 van de Verenigde Naties inzake het recht van de Zee die betrekking hebben op de instandhouding en het beheer van de grensoverschrijdende en de over grote afstanden trekkende visbestanden,

–  gezien de gedragscode voor verantwoordelijke visserij van de Voedsel- en Landbouworganisatie (FAO), goedgekeurd in oktober 1995 door de FAO-conferentie (de gedragscode),

–  gezien het Verdrag betreffende toegang tot informatie, inspraak in besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden, goedgekeurd in juni 1998 in Aarhus,

–  gezien het internationaal actieplan van de FAO voor het beheer van de vangstcapaciteit van de FAO, goedgekeurd door de Raad van de FAO in november 2000,

–  gezien het verslag van de FAO over de toestand van de mondiale visserij en aquacultuur in 2010,

–  gezien Verordening (EG) nr. 1005/2008 van de Raad van 29 september 2008 houdende de totstandbrenging van een communautair systeem om illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij te voorkomen, tegen te gaan en te beëindigen (de IOO-verordening)(1) en Verordening (EG) nr. 1006/2008 van de Raad van 29 september 2008 betreffende machtigingen voor visserijactiviteiten van communautaire vissersvaartuigen buiten de communautaire wateren en de toegang van vaartuigen van derde landen tot de communautaire wateren (de vismachtigingenverordening)(2),

–  gezien het voorstel van de Commissie voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid (de basisverordening) (COM(2011)0425),

–  gezien zijn resolutie van 17 november 2011 over de bestrijding van illegale visserij op mondiaal niveau – de rol van de EU(3),

–  gezien zijn resolutie van 25 februari 2010 over het Groenboek over de hervorming van het gemeenschappelijk visserijbeleid(4),

–  gezien zijn resolutie van 8 juli 2010 over de regeling inzake de invoer van visserij- en aquacultuurproducten in de EU in het licht van de hervorming van het GVB(5),

–  gezien zijn resolutie van 12 mei 2011 over de Partnerschapsovereenkomst inzake visserij tussen de EU en Mauritanië(6),

–  gezien zijn resolutie van 14 december 2011 over het toekomstige protocol tot vaststelling van de vangstmogelijkheden en de financiële tegenprestatie waarin is voorzien bij de partnerschapsovereenkomst inzake visserij tussen de Europese Gemeenschap en het Koninkrijk Marokko(7),

–  gezien de conclusies van de Raad Landbouw en Visserij van 19 en 20 maart 2012 over de externe dimensie van het GVB,

–  gezien artikel 48 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie visserij en de adviezen van de Commissie ontwikkelingssamenwerking en de Commissie internationale handel (A7-0290/2012),

A.  overwegende dat twee derde deel van alle zeeën en oceanen zich buiten de nationale rechtsgebieden bevindt en dat elke alomvattende en uitputtende wettelijke regeling inzake visserijbeheer moet stoelen op het Verdrag van 1982 van de Verenigde Naties inzake het recht van de Zee (UNCLOS) en relevante rechtsinstrumenten; dat duurzaam visserijbeheer van strategisch belang is voor de kustgemeenschappen die afhankelijk zijn van de visserij, alsook voor de voedselzekerheid;

B.  overwegende dat volgens de meest recente beoordeling van de FAO 85% van de weinige mondiale visbestanden waarover informatie beschikbaar is, volledig wordt geëxploiteerd of overbevist, hoewel het verslag van de FAO van 2010 wijst op wereldwijde verbeteringen met betrekking tot het herstel van overbeviste visbestanden en mariene ecosystemen dankzij de invoering van goede beheerspraktijken;

C.  overwegende dat de EU een van 's werelds belangrijkste spelers in de visserijsector is en van oudsher zeer nadrukkelijk aanwezig en actief is in alle wereldzeeën dankzij een combinatie van vlootinspanningen, investeringen door EU-burgers, bilaterale visserijovereenkomsten en deelname aan alle belangrijke regionale organisaties voor visserijbeheer (ROVB's), waar zij aandringt op goede praktijken en eerbiediging van de mensenrechten;

D.   overwegende dat de EU een van de belangrijkste markten voor en 's werelds grootste importeur van visserijproducten is, met een consumptie van 11% van de mondiale visserijproductie in volume en een invoer van 24% van de visserijproducten in waarde, hoewel zij slechts 8% van de mondiale vangsten (2% als alleen buitenlandse wateren in aanmerking worden genomen) voor haar rekening neemt;

E.  overwegende dat de quota's in de ROVB's hoofdzakelijk zijn gebaseerd op vroegere vangstniveaus, waardoor ontwikkelde landen preferentiële toegang tot de mondiale visbestanden hebben gekregen; dat zij nu rekening moeten gaan houden met de visserijactiviteiten van aan zee gelegen ontwikkelingslanden die generaties lang afhankelijk zijn geweest van nabije visbestanden, een feit dat de EU dient te eerbiedigen;

F.  overwegende dat de EU moet streven naar beleidssamenhang op het gebied van ontwikkeling, waarbij zij zich moet baseren op artikel 208, lid 1, van het VWEU, waarin als volgt wordt bepaald: „De Unie houdt bij de uitvoering van beleid dat gevolgen kan hebben voor de ontwikkelingslanden rekening met de doelstellingen van de ontwikkelingssamenwerking”;

G.  overwegende dat de EU eveneens al haar andere beleid ten aanzien van niet-lidstaten - o.a. visserij, gezondheidszorg, handel, werkgelegenheid, milieu, gemeenschappelijke doelstellingen op het gebied van buitenlands beleid en de verwezenlijking van de Europa 2020-strategie - op coherente en gecoördineerde wijze moet toepassen;

H.  overwegende dat er voor het garanderen van duurzame visserij in veel gevallen betere gegevens nodig zijn over de bestanden die de EU bevist of die voor de EU-markt bestemd zijn, met name over hun status, en dat er informatie beschikbaar moet worden gesteld over de totale vangst door plaatselijke vloten en vloten van andere derde landen;

I.  overwegende dat er grondige wetenschappelijke studies nodig zullen zijn om vast te stellen in welke visserijtakken de vloot een overcapaciteit vertoont of kan gaan vertonen;

J.  overwegende dat het gemeenschappelijk visserijbeleid een instrument moet zijn waarmee de EU de rest van de wereld kan tonen hoe visserij op verantwoorde wijze kan worden bedreven en hoe het internationale beheer van visgronden kan worden verbeterd door de toepassing van de Europese normen voor vlootbeheer;

K.  overwegende dat de EU een sleutelrol moet spelen bij het mobiliseren van de internationale gemeenschap voor de bestrijding van illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij (IOO-visserij);

1.  verwelkomt de mededeling van de Commissie en de vele positieve voorstellen erin die daarin vervat zijn voor het stimuleren van duurzaamheid van de visserij in het algemeen en daaraan gerelateerde activiteiten van de EU buiten de EU-wateren, met inbegrip van de ultraperifere regio's; is echter van mening dat de reikwijdte van het document niet groot genoeg is omdat het te veel geconcentreerd is op bilaterale overeenkomsten en multilaterale organisaties, en dat het een geïntegreerde benadering zou moeten inhouden van andere activiteiten die gericht zijn op de verwerving van voor de EU-markt bestemde producten;

2.  wijst er met klem op dat de EU moet toewerken naar een coherent Uniebeleid dat gericht is op verbetering van het internationale visserijbeheer;

3.  meent dat coördinatie tussen het buitenlands beleid en het ontwikkelingsbeleid van groot belang is voor de sluiting van overeenkomsten inzake duurzame visserij en de totstandbrenging van de synergieën die nodig zijn om doelmatiger bij te dragen tot de ontwikkeling van geassocieerde derde landen;

4.  is van mening dat de Unie vanwege de omvang van haar markt voor visserijproducten en het geografische gebied dat door vaartuigen die onder de EU-vlag varen van of eigendom zijn van EU-burgers wordt bevist, een hoge mate van verantwoordelijkheid draagt voor de duurzame ecologische voetafdruk en sociaaleconomische impact van haar visserij, voor hoogwaardige visserijproducten voor de consument in Europa en in andere landen waar Europese vis en gerelateerde producten worden verhandeld, en voor de sociaaleconomische structuur van kustvissersgemeenschappen, zowel in de EU als elders;

5.  is van mening dat voor visserijbelangen van de EU binnen en buiten de wateren van de Unie en voor de EU-markt bestemde visserijproducten dezelfde normen op het gebied van ecologische en sociale duurzaamheid en transparantie moeten gelden en dat diezelfde beginselen moeten worden verdedigd tegenover en geëist van derde landen, zowel bilateraal als multilateraal; is van mening dat het teruggooiverbod niet alleen in de EU-wateren moet worden toegepast, maar tegelijkertijd voor dezelfde soorten ook daarbuiten moet gelden, dat de naleving ervan gecontroleerd moet worden door middel van cameratoezicht en door waarnemers, en dat in passende uitzonderingen moet worden voorzien om prijsschommelingen voor lokaal geconsumeerde producten te voorkomen;

6.   herinnert eraan dat EU-beleidsmaatregelen moeten aansluiten bij de doelstellingen van het ontwikkelingsbeleid, zoals bepaald in artikel 208 van het VWEU; merkt op dat hiervoor niet alleen binnen de Commissie zelf coördinatie nodig is, maar ook binnen de regeringen van de lidstaten en tussen de Commissie en de regeringen van de afzonderlijke lidstaten;

7.  herhaalt dat in alle acties van de EU de beleidsaspecten op gebieden als handel, gezondheid, werkgelegenheid, nabuurschap, milieu, maritiem beleid, buitenlands beleid en de verwezenlijking van de EU 2020-strategie moeten worden geïntegreerd, teneinde haar besluiten coherenter te maken;

8.  herinnert eraan dat de EU op grond van het internationaal actieplan voor het beheer van de vangstcapaciteit uiterlijk 2005 een beheerssysteem voor de vangstcapaciteit moest ontwikkelen en toepassen; vraagt de Commissie op te helderen waarom zij tegenstrijdige oplossingen lijkt na te streven met betrekking tot het capaciteitsbeheer door enerzijds voor te stellen de vangstcapaciteit in bepaalde ROVB's te bevriezen en anderzijds om de belangrijkste wettelijke beperkingen op de capaciteit van de EU-vloten af te schaffen; verzoekt de Commissie om bilaterale en multilaterale mechanismen voor de aanpassing van de visserijcapaciteit aan de beschikbare bestanden te bevorderen, die nodig worden geacht voor een duurzame bevissing van bestanden door alle vloten die in deze gebieden opereren;

9.  is van mening dat de doelstellingen en beginselen van de externe dimensie van het GVB moeten worden opgenomen in de basisverordening;

Algemene bepalingen

10.  onderstreept dat de instandhouding van de geldende visserijovereenkomsten en het zoeken van nieuwe visserijkansen in derde landen een prioritaire doelstelling van het externe visserijbeleid zou moeten zijn, en onderkent dat wanneer de vloot van de EU ophoudt de visgronden van een derde land te bevissen, deze vangstmogelijkheden normaliter worden verdeeld over andere vloten die instandhoudings-, beheers- en duurzaamheidsnormen hanteren die ver onder het niveau liggen van de normen die de EU aanbeveelt en verdedigt;

11.  dringt er bij de Commissie op aan om in alle internationale fora waarbij de EU is aangesloten duidelijk omschreven beginselen en doelstellingen voor een ecologisch en sociaal gezien duurzame visserij in volle zee en in wateren die onder de nationale jurisdictie vallen, te ondersteunen en om in die fora genomen besluiten snel en doelmatig ten uitvoer te leggen;

12.  benadrukt dat de EU een specifieke strategie voor de visserij en het beheer van levende mariene hulpbronnen moet ontwikkelen en daarbij alle niet-Europese mediterrane kuststaten moeten betrekken;

13.  verzoekt bij de Commissie met klem haar schouders te zetten onder de mondiale en multilaterale agenda ter bevordering van een duurzame visserij en de instandhouding van de mariene biodiversiteit en haar dialogen met landen die een belangrijke rol spelen in de bevissing van de wereldzeeën, zoals de VS, Japan, Rusland, China en andere derde landen, om te zetten in doeltreffende partnerschappen, teneinde cruciale onderwerpen aan te pakken, zoals de bestrijding van IOO-visserij, het verminderen, waar nodig, van zowel de overbevissing als de vlootcapaciteit en het versterken van de controle over en het bestuur van de volle zee, in overeenstemming met de beginselen van UNCLOS en andere relevante instrumenten;

14.  dringt er bij de Commissie op aan om het internationaal recht te bevorderen, met name UNCLOS en de deelname aan de verdragen van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO), en om de naleving daarvan te bewaken; spoort de Commissie aan om in alle passende fora samen te werken met derde landen, in het bijzonder in de ROVB's;

15.  is van mening dat de EU een initiatief op VN-niveau moet lanceren om voor alle belangrijke vissoorten die internationaal verhandeld worden een mondiale regeling voor het documenteren van vangsten en traceerbaarheid op te stellen, die stoelt op het beginsel van de verantwoordelijkheid van de vlaggenstaat en verenigbaar is met de IOO-regeling, als belangrijk instrument om de naleving van de bestaande instandhoudings- en beheersmaatregelen te versterken en de IOO-visserij te bestrijden en zodoende een verantwoorde consumptie te stimuleren;

16.  verzoekt de Commissie om Verordening (EG) nr. 1005/2008 inzake IOO-visserij daadkrachtiger toe te passen, met name op de verdragsluitende partijen bij de ROVB's die niet actief meewerken aan de vaststelling en toepassing van de belangrijkste mechanismen van de campagne tegen IOO-visserij;

17.  is van mening dat de EU binnen het VN-stelsel actief moet zoeken naar middelen waarmee de wereldgemeenschap:

   de behoefte aan een meer geregionaliseerd en geïntegreerd mondiaal zeebeheer van zowel levende mariene hulpbronnen als andere hulpbronnen kan aanpakken,
   verontreiniging en de gevolgen van de klimaatverandering voor zeeën en oceanen kan aanpakken, onder meer door waardevolle blauwe koolstofputten te beschermen en te rehabiliteren,
   aan de sociale normen en arbeidsomstandigheden kan werken;

18.  wijst op het belang van de onderhandelingen in de Wereldhandelsorganisatie (WTO) over subsidiediscipline in de visserijsector en roept de EU op een actievere rol te spelen in deze besprekingen;

19.  wijst erop dat er mechanismen moeten worden ingesteld om ecologisch gezien duurzame en sociaal gezien faire visserijproducten binnen en buiten de EU te bevorderen;

20.  wijst erop dat een van de prioritaire doelstellingen van de externe dimensie van het GVB moet bestaan in het veiligstellen van de toekomst van de Europese langeafstandsvloot, vooral in de mate waarin deze over visserijrechten beschikt die de basis hebben gevormd voor de economische en sociale ontwikkeling van de landen waarin zij actief is;

Bilaterale visserijovereenkomsten

21.  is van mening dat bilaterale visserijovereenkomsten, of duurzamevisserijovereenkomsten zoals de Commissie voorstelt ze te noemen, die partners sluiten en correct moeten uitvoeren, gebaseerd moeten zijn op verantwoorde en duurzame exploitatie van bestanden door EU-vaartuigen en in het voordeel moeten zijn van beide partijen, met name door enerzijds te zorgen voor economische hulpmiddelen, technische en wetenschappelijke deskundigheid en steun voor beter visserijbeheer en goed bestuur aan derde landen, en anderzijds de voortzetting mogelijk te maken van visserijactiviteiten die sociaaleconomisch gezien van belang zijn en een belangrijke voorzieningsbron zijn voor de EU en voor de markten van bepaalde ontwikkelingslanden, zowel wat verse vis als verwerkte producten betreft;

22.  wenst dat de EU zo spoedig mogelijk samenwerkingsovereenkomsten voor een duurzame visserij sluit met buurlanden waaraan de EU financiering en technische bijstand verstrekt teneinde de beleidscoördinatie en -coherentie te vergroten, zodat er een geharmoniseerd en duurzaam visserijbeleid ontstaat in alle gedeelde zeegebieden en de doelmatigheid van het GVB in alle betrokken regio's groter wordt; wenst dat deze overeenkomsten worden gesloten in een geest van eerlijke en op gelijkheid stoelende samenwerking en op eerbiediging van de mensenrechten, en dat zij gericht zijn op een eerlijke verdeling van verantwoordelijkheden tussen de Unie en de desbetreffende partnerlanden;

23.  wenst dat de EU er omwille van een betere samenwerking met buurlanden en een beter beheer van gedeelde bestanden naar streeft duurzamevisserijovereenkomsten te sluiten met die landen, niet zozeer om visserijrechten voor EU-vaartuigen te verwerven maar vooral om een situatie te creëren waarin de EU financiële en technische steun kan verstrekken om te bereiken dat in derde partnerlanden regels voor duurzaam beheer worden ingevoerd die vergelijkbaar zijn met die van de EU;

24.  herinnert eraan dat het voor de effectbeoordeling van de duurzamevisserijovereenkomsten, zoals ze nu genoemd worden, belangrijk is een juist onderscheid te maken tussen steun die bestemd is voor de ontwikkeling van de visserijsector in derde landen en steun die voortvloeit uit de betalingen voor visserijrechten;

25.  betreurt echter dat de bilaterale overeenkomsten van de EU deze potentiële voordelen niet altijd teweeg hebben gebracht en benadrukt dat het noodzakelijk is effectbeoordelingen uit te voeren voor de ultraperifere regio's, wanneer deze betrokken zijn, daarbij rekening houdend met artikel 349 van het Verdrag, maar erkent ook dat er sinds de vorige hervorming veel is verbeterd; is van mening dat betere wetenschappelijke bestandenbeoordelingen, meer transparantie, betere aansluiting op de doelstellingen, voordelen voor de plaatselijke bevolking en verbetering van de visserijgovernance doorslaggevend zijn voor succesvolle overeenkomsten;

26.  verwelkomt de intentie van de Commissie om in toekomstige bilaterale overeenkomsten een aantal bepalingen op te nemen, zoals naleving van het beginsel dat de toegang wordt beperkt tot bestanden waarvan wetenschappelijk is aangetoond dat ze voor de kuststaten een overschot vormen, overeenkomstig de UNCLOS-voorschriften, waarborging van de mensenrechten overeenkomstig internationale mensenrechtenovereenkomsten, en een exclusiviteitclausule, hoewel deze laatste moet worden versterkt en formeel erkend door middel van overeenkomsten, waarbij in alle gevallen wordt gezorgd voor een strikte eerbiediging van de democratische beginselen;

27.  meent dat de bilaterale overeenkomsten van de EU niet alleen artikel 62 van het UNCLOS betreffende overschotbestanden moeten respecteren, maar ook de artikelen 69 en 70 betreffende de rechten van niet aan zee grenzende, geografisch ongunstig gelegen landen in de regio, met name in verband met de en sociaaleconomische en voedingsbehoeften van lokale bevolkingen;

28.  is van mening dat de mensenrechtenclausule op niet-discriminerende wijze moet worden toegepast en gelijkelijk van toepassing moet zijn op alle landen, en dat die clausule niet alleen in visserijovereenkomsten, maar ook in handelsovereenkomsten moet worden opgenomen; meent dat de EU via de WTO moet toewerken naar benadeling van de productie van landen die de mensenrechten nog steeds niet respecteren, waar in fabrieken gebruik wordt maakt van kinderarbeid of waar vrouwen worden gediscrimineerd door hun activiteiten en hun economische bijdrage aan de visserij- en aquacultuursector niet te belonen of te erkennen;

29.  dringt aan op de tenuitvoerlegging van een geïntegreerd, op ecosystemen gebaseerd beheer in het kader van nieuwe en bestaande overeenkomsten;

30.  meent dat de grotere bijdrage van bedrijven aan toekomstige visserijovereenkomsten gepaard moet gaan met meer mogelijkheden om de desbetreffende sector te beïnvloeden door middel van de technische normen en maatregelen waarover de Commissie in het kader van deze overeenkomsten onderhandelt;

31.  is van mening dat de vismachtigingenverordening zo moet worden gewijzigd dat vaartuigen onder de EU-vlag die zich tijdelijk uit het register van een lidstaat hebben uitgeschreven omwille van vangstmogelijkheden elders, wanneer zij zich opnieuw in een EU-register inschrijven, twee jaar lang niet in aanmerking moeten komen voor vangstmogelijkheden onder de duurzamevisserijovereenkomsten en de protocollen daarbij die op het moment van uitschrijving van kracht waren; is van mening dat hetzelfde moet gelden in geval van het tijdelijk omvlaggen tijdens het vissen in het kader van ROVB's;

32.  is van mening dat de sociale clausule die momenteel wordt gebruikt, moet worden versterkt zodat ook de naleving van Verdrag nr. 188 van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO), IAO-Aanbeveling 199 over werk in de visserij en de acht kernverdragen van de IAO(8) erin wordt opgenomen en wordt gewaarborgd dat de arbeidsvoorwaarden van bemanningsleden die geen ingezetenen van de EU zijn en aan boord van onder EU-vlag varende vaartuigen werken gelijk zijn aan die van bemanningsleden die wel ingezetenen van de EU zijn;

33.  meent dat de duurzamevisserijovereenkomsten moeten bijdragen tot duurzame ontwikkeling in derde partnerlanden en de lokale private sector moeten stimuleren, met speciale nadruk op kleinschalige visserij en kmo's, en vraagt in dit verband om het scheppen van meer arbeidsplaatsen voor lokale vissers en de ontwikkeling van lokale, duurzame verwerkingsindustrieën en marketingactiviteiten;

34.  moedigt de inspanningen van de Commissie aan om van de kuststaten steeds volledigere en betrouwbaardere gegevens te krijgen over alle visserijactiviteiten in hun wateren, met inbegrip van vangsten, om de moeilijke taak van het vaststellen van overschotten en het voorkomen van overexploitatie te kunnen verrichten; merkt op dat het visserij- en ontwikkelingsbeleid van de Unie zou kunnen zorgen voor de nodige verbeteringen in het vermogen van derde landen om dergelijke informatie te verstrekken;

35.   verzoekt de Commissie tevens om grotere transparantie te bevorderen bij het vaststellen van de exploitatieniveaus van de visbestanden in wateren die tot het rechtsgebied van kuststaten behoren.

36.  verklaart nogmaals dat overeenkomstig het beginsel dat de traditionele band tussen kustgemeenschappen en de wateren waarin deze van oudsher vissen moet worden gerespecteerd, EU-vaartuigen niet mogen wedijveren met plaatselijke vissers voor dezelfde bestanden of op de lokale markten, en dat samenwerking tussen plaatselijke en EU-actoren moet worden gefaciliteerd; wijst daarom met klem op de noodzaak van een nauwkeurige berekening van de overschotbestanden;

37.  is van mening dat de EU meer inspanningen moet leveren om derde landen met wie zij bilaterale overeenkomsten sluit, te voorzien van voldoende gegevens en informatie om betrouwbare beoordelingen van de visbestanden uit te voeren, en dat Europese subsidie voor een vaartuig voor wetenschappelijk onderzoek in regio's waar de EU-vloot actief is, in aanzienlijke mate zou bijdragen tot betere wetenschappelijke analyses van visbestanden, wat een absolute voorwaarde is voor elke duurzamevisserijovereenkomst;

38.  wenst dat het onderzoek dat verricht wordt door vaartuigen van verschillende lidstaten in wateren die door de EU-vloot worden bevist, zoveel mogelijk wordt aangemoedigd en wordt uitgevoerd in samenwerking met de betrokken kuststaten, waarvan ook wetenschappers moeten kunnen deelnemen aan de onderzoeksactiviteiten; dringt aan op meer samenwerking tussen de lidstaten en de Commissie op dit gebied en op meer financiële middelen voor de uitbreiding van het wetenschappelijk onderzoek in wateren buiten de EU;

39.  is van mening dat tegelijkertijd de inspanningen om de nodige gegevens te verkrijgen van derde landen waarmee de EU bilaterale visserijovereenkomsten heeft gesloten, moeten worden opgevoerd om de doelmatigheid van de overeenkomst te kunnen beoordelen en vast te kunnen stellen of aan de voorwaarden wordt voldaan, zoals de voorwaarde dat de plaatselijke bevolking van de overeenkomst moet profiteren;

40.  benadrukt het belang van gezamenlijke wetenschappelijke groepen die zijn belast met het uitbrengen van wetenschappelijke adviezen over de toestand van visbestanden op grond van de beste beschikbare gegevens, ter voorkoming van overbevissing, aangezien de visserijsector, en vooral de ambachtelijke visserij, een essentiële rol speelt voor de voedselzekerheid in tal van ontwikkelingslanden; dringt erop aan dat deze groepen passende financiële, technische en personele middelen tot hun beschikking krijgen om hun taken te vervullen en om samen te werken met de ROVB's;

41.  verzoekt de Commissie de versterking van gerichte wetenschappelijke en technische samenwerking in het algemeen in de ROVB's te bevorderen, onder meer door de rol van de gezamenlijke wetenschappelijke comités meer inhoud te geven; verzoekt ook om inspanningen om de volksgezondheidssituatie in de EU en in derde landen op een vergelijkbaar peil te brengen;

42.  staat volledig achter de gedachte dat financiële compensaties voor toegang tot visserijbestanden los moeten staan van sectorale ontwikkelingssteun; dringt er met klem op aan dat reders een eerlijk en op de markt gebaseerd deel van de kosten betalen wanneer zij toegangsrechten verwerven in het kader van bilaterale visserijovereenkomsten; verzoekt om een gedetailleerde analyse van het aandeel dat de reders moeten betalen voor een vismachtiging, rekening houdend met de potentiële vangsten en de bedrijfskosten; is van mening dat beter toezicht op sectorale steun absoluut noodzakelijk is en dat betalingen moeten kunnen worden opgeschort wanneer een kuststaat zijn verplichtingen niet nakomt;

43.  dringt erop aan dat de financiële post voor de toekenning van sectorale steun doelmatiger wordt gemaakt en meer en betere resultaten oplevert, met name door de steun toe te spitsen op wetenschappelijk onderzoek, gegevensverzameling en op de controle en het beheer van visserijactiviteiten;

44.  verzoekt de Commissie erop toe te zien dat de middelen voor de sectorale steun in het kader van duurzamevisserijovereenkomsten gericht zijn op ondersteuning van de bestuurlijke en wetenschappelijke capaciteit van derde landen, alsmede op ondersteuning van kmo's, en dat zij de doelstellingen voor ontwikkelingssamenwerking van de EU ten goede komen en aansluiten bij het nationale ontwikkelingsplan van het land waarmee het verdrag wordt gesloten; dringt erop aan dat deze middelen de samenwerking inzake visserij waarin door andere samenwerkingsovereenkomsten of -instrumenten wordt voorzien, niet vervangen maar op een coherente, transparante, doeltreffende en doelgerichtere wijze aanvullen;

45.  dringt er bij de Commissie op aan om er tijdens de onderhandelingen over duurzamevisserijovereenkomsten naar te streven dat de kuststaat een bepaald minimum van de in het kader van de overeenkomst verstrekte sectorale ontwikkelingssteun besteedt aan projecten die ten doel hebben om de rol van vrouwen in de visserijsector te erkennen, te bevorderen en te diversifiëren, waarbij het beginsel van gelijke behandeling van en gelijke kansen voor mannen en vrouwen moet worden toegepast, met name op het gebied van opleiding en de toegang tot financiering en leningen;

46.  is van mening dat de sectorale ontwikkelingssteun in aanmerking moet worden genomen bij het nemen van de desbetreffende besluiten in de toekomst;

47.  dringt erop aan dat de Commissie de uitvoering van de bilaterale overeenkomsten nauwlettend controleert en jaarlijks een verslag doet toekomen aan het Parlement en de Raad, en dat zij evaluaties door externe, onafhankelijke deskundigen tijdig aan de medewetgevers toestuurt voordat wordt onderhandeld over nieuwe protocollen, en dat al die documenten openbaar worden gemaakt, met inachtneming van de toepasselijke gegevensbeschermingsregels en in ten minste drie officiële talen van de EU;

48.  onderstreept dat het Parlement, overeenkomstig het VWEU, naar behoren moet worden betrokken bij voorbereiding van, de onderhandelingen over en de langetermijncontrole en evaluatie van de uitvoering van de bilaterale overeenkomsten; dringt erop aan dat het Parlement onmiddellijk, volledig en op gelijke voet met de Raad in alle fasen van de aan de visserijpartnerschapsovereenkomsten gerelateerde procedure moet worden geïnformeerd, zoals bepaald in artikel 13, lid 2, en artikel 218, lid 10 van het VWEU; spreekt opnieuw zijn overtuiging uit dat waarnemers van het Parlement de vergaderingen van de gemengde commissies waarin de visserijovereenkomsten voorzien, moeten bijwonen, en dringt erop aan dat ook het maatschappelijk middenveld waarnemers naar deze vergaderingen stuurt, waaronder ook vertegenwoordigers van de visserijsector van zowel de EU als de betrokken derde landen;

49.  steunt de invoering van wetenschappelijke audits van de visbestanden voorafgaand aan de onderhandelingen over overeenkomsten en dringt erop aan dat de betrokken derde landen informatie verstrekken over de visserijinspanningen van de vloten van andere landen in hun wateren, zodat deze doelen daadwerkelijk kunnen worden verwezenlijkt;

50.  is ervan overtuigd dat volledige transparantie over vangsten, betalingen en de tenuitvoerlegging van sectorale steun een onmisbaar hulpmiddel zal zijn voor de ontwikkeling van een duurzame en verantwoorde visserij op basis van een goed beheer en voor de strijd tegen oneigenlijk gebruik van EU-subsidies en corruptie;

51.  benadrukt tevens de noodzaak van meer transparantie, zowel tijdens de onderhandelingen als tijdens de looptijd van visserijovereenkomsten, en zowel van de zijde van de EU als van die van derde landen;

52.  dringt erop aan dat de lidstaten de vangsten dagelijks melden aan de kuststaten en dat zij zich volledig houden aan de regels die in de wateren van de partnerlanden gelden;

53.  is ervan overtuigd dat de Commissie ervoor moet zorgen dat onderhandelingen met derde landen over nieuwe overeenkomsten of protocollen bij bilaterale visserijovereenkomsten ruim voor de vervaldatum van die verdragen of protocollen worden gestart; onderstreept in dit verband dat het belangrijk is dat het Parlement in een vroeg stadium bij de onderhandelingen wordt betrokken, om te voorkomen dat de voorlopige toepassing van bepalingen leidt tot niet terug te draaien voldongen feiten die niet in het belang van de EU of het derde land zijn;

54.  meent dat de Europese visserijsector een aanzienlijk deel van de kosten moet dragen wanneer zij in het kader van een bilaterale of multilaterale visserijovereenkomst toegangsrechten tot visserijzones buiten de EU verwerft;

55.  is van mening dat de bilaterale overeenkomsten van de EU, met name die welke gevolgen hebben voor de tonijnvloot, vanuit een regionale invalshoek moeten worden gesloten en uitgevoerd en dat er desgevallend een duidelijk verband moet zijn tussen de bepalingen in deze overeenkomsten en de beheersmaatregelen en -prestaties van de desbetreffende ROVB's;

56.  voelt zich gedwongen de Commissie te laten weten dat het zich, wat het regionale niveau betreft, ongemakkelijk voelt bij de duidelijke beleidsomslag ten aanzien van de aanwerving van zeelieden, aangezien er in de meeste gevallen sprake is van een terugkeer naar het onhoudbare beleid van aanwerving op grond van nationaliteit in plaats van op basis van afkomst uit de ACS-landen in het algemeen;

57.  meent dat er, om EU-investeringen in de visserij in landen waarmee momenteel vanwege het ontbreken van mogelijkheden voor het bevissen van overschotbestanden geen associatieovereenkomsten zijn gesloten, bilaterale verdragen zouden moeten worden gesloten, om op die manier bij te dragen aan een duurzame visserij; meent dat ook in deze gevallen coördinatie tussen de EU-ontwikkelingsfinanciering en de financiering van bilaterale overeenkomsten een topprioriteit moet zijn;

Regionale organisaties voor visserijbeheer (ROVB's)

58.  dringt erop aan dat de EU het voortouw neemt in het versterken van de ROVB's zodat zij hun prestaties kunnen verbeteren, onder meer door onafhankelijke instellingen regelmatig te laten controleren in hoeverre zij hun doelstellingen behalen, en ervoor zorgen dat de aanbevelingen die bij dergelijke controles worden gemaakt, snel en volledig worden uitgevoerd; is van mening dat de EU ernaar moet streven dat alle ROVB's een commissie van toezicht hebben en is van mening dat er, wanneer staten de voorschriften aantoonbaar niet naleven, afschrikkende en niet-discriminerende sancties moeten worden opgelegd, zoals verlaging van quota's, inspanningen, toegestane capaciteit, enz.;

59.  vraagt de Commissie meer begrotingsmiddelen toe te wijzen aan de ROVB's, omdat zij een sleutelrol vervullen bij de bestrijding van illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij;

60.  is van mening dat de EU moet toewerken naar een verbeterd besluitvormingsproces in ROVB's dat het mogelijk maakt verder te gaan dan een op de kleinste gemeenschappelijke deler gebaseerde aanpak die het gevolg kan zijn van consensus, in het besef dat er, wanneer consensus niet haalbaar is, een debat moet plaatsvinden voordat er tot stemmen wordt overgegaan; is van mening dat meerjarenprogramma's moeten worden bevorderd;

61.  is van mening dat de Unie haar visserij- en ontwikkelingsbeleid beter moet coördineren en stelselmatig een diepgaande langetermijndialoog en partnerschappen moet aangaan met andere vlaggen-, markt- en kuststaten om het visserijbeheer en de voedselzekerheid wereldwijd te verbeteren;

62.  verzoekt de Commissie het initiatief te nemen tot het opzetten van een breed ROVB-netwerk, zodat alle sectoren van de visserij op volle zee effectief beheerd worden volgens de op ecosystemen en het voorzorgsbeginsel gebaseerde aanpak die de instandhouding van bestanden waarborgt; spreekt in dit verband andermaal zijn steun uit voor de oprichting van nieuwe ROVB's waar die er nog niet zijn en voor verruiming van de bevoegdheden van bestaande ROVB's door middel van herziening van hun oprichtingsovereenkomsten;

63.  merkt op dat als gevolg van de klimaatverandering en verschuivingen in de verspreiding van soorten nieuwe visgronden ontstaan in de Arctische wateren; is van mening dat de EU initiatieven moet nemen met het oog op een doelmatig beheer van visserijactiviteiten (door bestaande of nieuw in te stellen ROVB's), zodat de visbestanden in deze wateren duurzaam worden beheerd en in stand worden gehouden; meent dat de visserij in deze wateren in eerste instantie moet worden beperkt om via wetenschappelijk onderzoek vast te stellen hoe groot de Arctische visbestanden zijn en hoeveel visserijinspanning zij vanuit duurzaamheidsoogpunt aankunnen;

64.  merkt op dat de Zwarte Zee wel zou varen bij een nieuwe ROVB en dringt er bij de Commissie op aan de instelling ervan voor te stellen;

65.  is van mening dat ROVB's duurzamebeheersstelsels moeten ontwikkelen die ervoor moeten zorgen dat de bestanden boven de maximale duurzame opbrengst (MSY – maximum sustainable yield) blijven, dat de middelen worden toegewezen op een transparante en eerlijke manier door gebruik te maken van financiële prikkels op basis van sociale en milieu criteria en van vangsten in het verleden, zodat voor het verkrijgen van visserijmogelijkheden zowel rekening wordt gehouden met de legitieme rechten en aspiraties van ontwikkelingslanden als met de verwachtingen van vloten die duurzaam in deze wateren hebben gevist, en dat zij erop moeten toezien dat de beheers- en instandhoudingsmaatregelen door alle leden volledig worden uitgevoerd;

66.  is er fel op tegen dat de EU de vaststelling van stelsels van overdraagbare visserijconcessies in ROVB's bevordert; is van mening dat in ROVB's vastgestelde, op rechten gebaseerde beheersstelsels nooit ten koste mogen gaan van bevolkingsgroepen in ontwikkelingslanden die voor hun inkomen op de visserij zijn aangewezen;

67.  is van mening dat het betrekken van alle belanghebbende partijen bij het beleid, vanaf de conceptie tot en met de uitvoering ervan, tot goed bestuur zal leiden;

68.  verzoekt om een gedetailleerde beoordeling van de vangstcapaciteit van de EU-vloten die buiten de EU-wateren mogen vissen, op basis van betrouwbare indicatoren van het vangstvermogen van de vaartuigen, rekening houdend met nieuwe technologische ontwikkelingen en uitgaande van de aanbevelingen in de Technische raadpleging over de meting van vangstcapaciteit van de FAO van 1999(9); is van mening dat de EU moet vaststellen welke ROVB's met overcapaciteit kampen en ervoor moet zorgen dat de vlootcapaciteit wordt bevroren en aangepast, waarbij speciaal rekening wordt gehouden met de rechten van kustlanden;

Andere aspecten van de externe dimensie

69.  is van mening dat de externe activiteiten van EU-bedrijven weliswaar de externe dimensie van het gemeenschappelijk visserijbeleid ontstijgen, maar dat handelsactiviteiten en particuliere overeenkomsten tussen EU-reders en derde landen nageleefd en beschermd moeten worden, ook als ze in het kader van bilateraal samenwerkingsbeleid worden uitgevoerd, zolang dat in het raam van het internationale recht gebeurt;

70.  is van mening dat Europese investeringen in visserijactiviteiten naast de visserijovereenkomsten en de ROVB's de derde component van de externe dimensie van het GVB moeten vormen en dat het GVB investeringen in duurzame externe visserij moet aanmoedigen;

71.  is van mening dat het GVB strategieën voor maatschappelijk verantwoord ondernemen moet bevorderen, zodat de EU-strategie 2011-2014 inzake de maatschappelijke verantwoordelijkheid van bedrijven volledig wordt nageleefd;

72.  is van mening dat de lidstaten informatie over particuliere overeenkomsten tussen EU-reders en derde landen, alsook over joint ventures in derde landen, met inbegrip van het aantal en de soorten vaartuigen die in het kader van dergelijke overeenkomsten en joint ventures opereren en hun vangsten, aan de Commissie moeten blijven verstrekken en openbaar moeten maken in overeenstemming met de bepalingen inzake de bescherming van persoons- en handelsgegevens, zoals voorzien in de vismachtigingenverordening;

73.  spoort de EU aan om een mondiale en multilaterale agenda te bevorderen waarin verantwoordelijkheid één van de onderdelen van de ontwikkeling van duurzame visserij vormt;

74.  verzoekt de Commissie en de lidstaten goed na te denken over methoden om het voor vaartuigen die onder de EU-vlag varen zeer aantrekkelijk maken te maken om in het EU-register te blijven, tenzij zij worden omgevlagd naar staten met een goede naam in alle betrokken ROVB's; is van mening dat dit het best kan worden bereikt door te zorgen voor eerlijke mededinging tussen vaartuigen van de EU en die van andere landen door dezelfde normen op het gebied van ecologische en sociale duurzaamheid te eisen van derde landen, zowel in bilateraal als in multilateraal verband, alsook door gebruik te maken van marktgerelateerde maatregelen;

75.  vindt het ergerlijk dat de Commissie nog geen andere vaartuigen aan de IOO-vaartuigenlijst van de EU heeft toegevoegd dan die welke de ROVB's op de lijst hebben gezet, en dat zij evenmin een lijst van niet-samenwerkende landen heeft voorgesteld, hoewel de IOO-verordening al meer dan twee jaar van kracht is; verzoekt de Commissie met klem dit zo spoedig mogelijk te doen; benadrukt dat de steun van onze belangrijkste partners moet worden gezocht om IOO-visserij uit te bannen op alle zeeën en oceanen;

76.  is van mening dat de Commissie, en niet een derde land, de autoriteit moet zijn die aan vaartuigen van derde landen fytosanitaire certificaten afgeeft die de rechtstreekse uitvoer van visserijproducten naar de EU mogelijk maken;

77.  herinnert eraan dat er in samenspraak met de ROVB's een op maat gesneden aanpak moet komen van het beheer van de capaciteitsplafonds van de externe EU-vloot en dat rekening moet worden gehouden met het feit dat dat vlootsegment in een andere context opereert;

78.  moedigt banken en andere leningsverstrekkende instellingen aan om alvorens kapitaal te verschaffen de economische, sociale en ecologische duurzaamheid van de activiteiten te beoordelen, en niet alleen maar te kijken naar de kortetermijnwinst;

79.  is van mening dat de EU er met haar handelsbeleid ook moet toe bijdragen dat wereldwijd duurzaam wordt gevist, door in het kader van preferentiële handelsovereenkomsten de naleving van de internationale verdragen en overeenkomsten op het gebied van visserijbestuur te stimuleren;

80.  verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat eerlijke, transparante en duurzame handel in vis in de bilaterale en multilaterale handelsovereenkomsten van de EU wordt bevorderd;

81.  meent dat tegelijkertijd derde landen die de normen van de EU niet delen prikkels moeten krijgen om goede praktijken vast te stellen, en dat in voorkomend geval handelsmaatregelen moeten worden getroffen, zoals een invoerverbod op producten die afkomstig zijn van IOO-visserij en op visserij- en aquacultuurproducten die geproduceerd zijn zonder de mensenrechten en de VN-Verdragen inzake arbeid (IAO) en scheepvaart (IMO) in acht te nemen;

82.  verzoekt de Commissie om de internationale samenwerking in de strijd tegen IOO-visserij te bevorderen en na te gaan of het mogelijk is om de twee andere landen die samen met de EU de grootste markten voor vis van de wereld vormen, te weten de VS en Japan, zo ver te krijgen dat zij deelnemen aan gemeenschappelijke actie in de vorm van de toekenning van een unieke identificatiecode aan alle vaartuigen, waardoor de volledige traceerbaarheid van het product op een volkomen transparante wijze kan worden gewaarborgd;

83.  benadrukt dat ernstige en systematische inbreuken door een partnerland op de door ROVB's vastgestelde doelstellingen of op internationale regelingen met betrekking tot de instandhouding en het beheer van de visbestanden waarbij de EU partij is, kunnen leiden tot een tijdelijke opschorting van preferentiële tarieven; verzoekt de Commissie regelmatig verslag uit te brengen aan het Parlement over de uitvoering van de bepalingen met betrekking tot de instandhouding en het beheer van visbestanden die zijn opgenomen in haar voorstel voor het herziene stelsel van algemene tariefpreferenties (SAP);

84.  is van mening dat de EU moet garanderen dat ingevoerde producten die uit de internationale handel afkomstig zijn, aan dezelfde regels en vereisten voldoen als EU-producten;

85.  verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat vis en visserijproducten uit derde landen aan dezelfde hygiëne- en gezondheidsnormen voldoen als die uit de EU en het resultaat zijn van duurzame visserij, zodat er gelijke concurrentievoorwaarden ontstaan voor de visserijsector van de EU en die van niet-EU-landen;

86.  verzoekt de Commissie het EU-beleid verder te stroomlijnen voor wat betreft de doelstellingen van het ontwikkelings-, handels- en visserijbeleid;

87.  dringt er op aan dat de bilaterale en multilaterale handelsovereenkomsten die de EU sluit:

   vergezeld gaan van milieueffect- en sociale-effectbeoordelingen in verband met het risico van overexploitatie van visbestanden, zowel voor EU-landen als derde landen, waarbij rekening wordt gehouden met netwerken die al zijn opgezet bij eerdere overeenkomsten,
   de oorsprongsregels respecteren,
   traceerbaarheid van het product vereisen zodat men zeker is dat het product van legale en duurzame visserijen afkomstig is,
   de IOO-verordening of andere bepalingen van het GVB niet ondermijnen,
   bepalingen omvatten die ervoor zorgen dat alleen visserijproducten worden verhandeld die afkomstig zijn van goed beheerde visserijactiviteiten,
   niet leiden tot een toename van de handel, die overexploitatie en uitputting van bestanden tot gevolg zou hebben,
   waarborgen dat niet-duurzaam gevangen producten niet tot de EU-markt worden toegelaten,
   bepalingen inzake de opschorting en herziening van de betaling van de financiële bijdrage omvatten, evenals bepalingen inzake de opschorting van de tenuitvoerlegging van het protocol in geval van een inbreuk op essentiële en fundamentele mensenrechtenbepalingen, als neergelegd in bijvoorbeeld artikel 9 van de Overeenkomst van Cotonou, of in geval van niet-naleving van de Verklaring inzake de fundamentele arbeidsbeginselen en –rechten van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO);

88.  herinnert eraan dat door de verschillende wetgeving van vele handelspartners van de EU, de kwestie van oorsprongsregels en hun cumulatie een controversieel en gevoelig onderwerp is bij handelsbesprekingen; verzoekt de Commissie daarom hier bijzondere aandacht aan te besteden en te onderhandelen over evenwichtige oplossingen die de Europese visserijsectoren niet benadelen;

89.  is ingenomen met de voorstellen van de Commissie voor handelsgerelateerde maatregelen zoals invoerbeperkingen voor vis en visserijproducten die moeten worden opgelegd aan landen die niet-duurzame visserij toestaan, waarbij wordt gegarandeerd dat die beperkingen verenigbaar zijn met de WTO-regels;

90.  dringt er bij de EU op aan om op oceaan- en zeegebieden gebaseerde regionale strategieën te ontwikkelen en ten uitvoer te leggen, vooral voor die gebieden waar de verwezenlijking van duurzame visserij alleen kan worden gewaarborgd door internationale samenwerking;

o
o   o

91.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

(1) PB L 286 van 29.10.2008, blz. 1.
(2) PB L 286 van 29.10.2008, blz. 33.
(3) Aangenomen teksten, P7_TA(2011)0516.
(4) PB C 348E van 21.12.2010, blz. 15.
(5) PB C 351E van 2.12.2011, blz. 119.
(6) Aangenomen teksten, P7_TA(2011)0232.
(7) Aangenomen teksten: P7_TA(2011)0573.
(8) Het Verdrag betreffende dwangarbeid van 1930 (nr. 29), het Verdrag betreffende de vrijheid tot het oprichten van vakverenigingen en de bescherming van het vakverenigingsrecht, 1948 (nr. 87), het Verdrag betreffende het recht zich te organiseren en collectief te onderhandelen, 1949 (nr. 98), het Verdrag betreffende de gelijke beloning, 1951 (nr. 100), het Verdrag betreffende de afschaffing van gedwongen arbeid, 1957 (nr. 105), het Verdrag betreffende discriminatie (in arbeid en beroep), 1958 (nr. 111), het Verdrag betreffende de minimumleeftijd, 1973 (nr. 138) en het Verdrag betreffende de ernstigste vormen van kinderarbeid, 1999 (nr. 182).
(9) ftp://ftp.fao.org/docrep/fao/007/x4874e/x4874e00.pdf.

Juridische mededeling - Privacybeleid