Index 
 Vorige 
 Volgende 
 Volledige tekst 
Procedure : 2012/0298(APP)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus : A7-0396/2012

Ingediende teksten :

A7-0396/2012

Debatten :

PV 11/12/2012 - 14
CRE 11/12/2012 - 14

Stemmingen :

PV 12/12/2012 - 7.16
Stemverklaringen
Stemverklaringen

Aangenomen teksten :

P7_TA(2012)0498

Aangenomen teksten
PDF 208kWORD 71k
Woensdag 12 december 2012 - Straatsburg
Nauwere samenwerking op het gebied van belasting op financiële transacties ***
P7_TA(2012)0498A7-0396/2012

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 12 december 2012 over het voorstel voor een besluit van de Raad houdende machtiging om een nauwere samenwerking aan te gaan op het gebied van belasting op financiële transacties (COM(2012)0631 – C7-0396/2012 – 2012/0298(APP))

(Goedkeuring)

Het Europees Parlement,

–  gezien het voorstel voor een besluit van de Raad houdende machtiging om nauwere samenwerking aan te gaan op het gebied van belasting op financiële transacties (COM(2012)0631),

–  gezien het verzoek om goedkeuring, ingediend door de Raad overeenkomstig artikel 329, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (C7-0396/2012),

–  gezien artikel 74 octies en artikel 81, lid 1, van zijn Reglement,

–  gezien de aanbeveling van de Commissie economische en monetaire zaken (A7-0396/2012),

A.  overwegende dat de Commissie op 28 september 2011 het voorstel voor een richtlijn van de Raad betreffende een gemeenschappelijk stelsel van belasting op financiële transacties (FTT) en tot wijziging van Richtlijn 2008/7/EG(1) heeft aangenomen;

B.  overwegende dat dit voorstel was gebaseerd op artikel 113 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), op grond waarvan raadpleging van het Parlement en eenparigheid van stemmen in de Raad vereist zijn;

C.  overwegende dat het Parlement in zijn standpunt van 23 mei 2012 over dat voorstel volgens de raadplegingsprocedure zijn goedkeuring heeft gehecht aan het geamendeerde voorstel van de Commissie;

D.  overwegende dat al snel duidelijk was geworden dat enkele lidstaten vanwege bepaalde specifieke problemen de voorgestelde richtlijn niet konden accepteren;

E.  overwegende dat een aantal lidstaten zich bereid heeft verklaard na te gaan of een gemeenschappelijk FTT-systeem kan worden ingesteld binnen het kader van nauwere samenwerking;

F.  overwegende dat meer dan negen lidstaten hebben verklaard onderling nauwere samenwerking aan te willen gaan met betrekking tot de opzet van een gemeenschappelijk FTT-systeem door middel van een verzoek aan de Commissie overeenkomstig artikel 329, lid 1, VWEU; overwegende dat de Commissie vervolgens een voorstel voor een besluit van de Raad houdende machtiging om nauwere samenwerking aan te gaan, heeft voorgelegd;

G.  overwegende dat het Parlement de eerbiediging van artikel 20 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) heeft gecontroleerd;

H.  overwegende dat het Parlement in zijn standpunt van 23 mei 2012 heeft verklaard dat de FTT pas werkelijk haar doelstellingen zal bereiken als het systeem op mondiaal niveau wordt ingevoerd, en heeft benadrukt dat de Unie het voortouw moet nemen bij inspanningen om een akkoord over de FTT op mondiaal niveau te bereiken door een voorbeeld te stellen voor de invoering van de FTT; overwegende dat nauwere samenwerking waarschijnlijk ook een voorbeeld zal vormen voor de invoering van de FTT op mondiaal niveau;

I.  overwegende dat het Parlement in zijn standpunt van 23 mei 2012 heeft verklaard dat het door de Commissie voorgestelde FTT-model een geschikte basis zou zijn voor uitvoering binnen een groep lidstaten die ervoor kiezen om sneller te gaan door middel van nauwere samenwerking;

J.  overwegende dat de Commissie de eerste effectbeoordeling over de invoering van de FTT moet aanvullen met verder onderzoek naar de impact van de FTT binnen nauwere samenwerking op de interne markt als geheel, met inbegrip van de effecten voor zowel de deelnemende als niet-deelnemende lidstaten, en rekening moet houden met de resultaten van het onderzoek bij het opstellen van haar herziene ontwerpvoorstel;

K.  overwegende dat op grond van artikel 20 VEU ten minste negen lidstaten onderling nauwere samenwerking kunnen aangaan in het kader van de niet-exclusieve bevoegdheden van de Unie, met gebruikmaking van haar instellingen en met uitoefening van die bevoegdheden door toepassing op juridisch consistente wijze van de ter zake geldende bepalingen van de Verdragen;

L.  overwegende dat deze nauwere samenwerking met betrekking tot de FTT kan worden beschouwd als een samenwerking die de verwezenlijking van de doelstellingen van de Unie bevordert, haar belangen beschermt en haar integratieproces versterkt in de zin van artikel 20 VEU;

M.  overwegende dat ook moet worden voldaan aan de vereisten van artikelen 326 tot en met 334 VWEU;

N.  overwegende dat nauwere samenwerking de rechten, bevoegdheden en verplichtingen van niet-deelnemende lidstaten eerbiedigt, aangezien de mogelijkheid van de heffing van een geharmoniseerde FTT op het grondgebied van de deelnemende lidstaten geen invloed heeft op de mogelijkheid voor niet-deelnemende lidstaten een soortgelijke belasting op nationaal niveau te handhaven of in te voeren noch op de voorwaarden voor de heffing van een dergelijke belasting op hun grondgebied;

O.  overwegende dat nauwere samenwerking overeenkomstig artikel 328, lid 1, VWEU openstaat voor alle lidstaten die op een later tijdstip wensen deel te nemen; overwegende dat de Commissie en de lidstaten die aan de nauwere samenwerking deelnemen vanaf het begin en ook daarna de deelname van zoveel mogelijk lidstaten moeten bevorderen en aanmoedigen;

P.  overwegende dat aan het bestaande recht van de Unie, met name Richtlijn 2008/7/EG van de Raad moet worden voldaan;

Q.  overwegende dat de goedkeuring door het Parlement van het voorstel van de Commissie betrekking heeft op nauwere samenwerking en niet vooruitloopt op de vraag welke lidstaten eraan zullen deelnemen;

R.  overwegende dat volgens artikel 333, lid 2, VWEU de lidstaten die deelnemen aan de nauwere samenwerking een besluit kunnen vaststellen waarin wordt bepaald dat de Raad volgens de gewone wetgevingsprocedure zal besluiten, en niet volgens de bijzondere wetgevingsprocedure van artikel 113 VWEU, op grond waarvan het Parlement slechts geraadpleegd wordt;

S.  overwegende dat de Commissie de uitvoering van de FTT met betrekking tot de artikelen 326 en 327 VWEU nauwlettend moet volgen, en regelmatig verslag moet uitbrengen aan het Europees Parlement en de Raad;

1.  hecht zijn goedkeuring aan het voorstel voor een besluit van de Raad, onverminderd de vraag welke lidstaten zullen deelnemen;

2.  verzoekt de Raad een besluit vast te stellen overeenkomstig artikel 333, lid 2, VWEU, waarin wordt bepaald dat hij met betrekking tot het voorstel voor een richtlijn van de Raad betreffende de totstandbrenging van nauwere samenwerking op het gebied van FTT krachtens artikel 113 VWEU, volgens de gewone wetgevingsprocedure zal besluiten;

3.  verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie.

(1) Richtlijn 2008/7/EG van de Raad van 12 februari 2008 betreffende de indirecte belastingen op het bijeenbrengen van kapitaal (PB L 46 van 21.2.2008, blz. 11).

Juridische mededeling - Privacybeleid