Index 
 Vorige 
 Volgende 
 Volledige tekst 
Procedure : 2012/2062(INI)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus : A7-0378/2012

Ingediende teksten :

A7-0378/2012

Debatten :

PV 12/12/2012 - 11
CRE 12/12/2012 - 11

Stemmingen :

PV 13/12/2012 - 11.4
CRE 13/12/2012 - 11.4
Stemverklaringen

Aangenomen teksten :

P7_TA(2012)0504

Aangenomen teksten
PDF 252kWORD 142k
Donderdag 13 december 2012 - Straatsburg
Mensenrechtenstrategie van de EU
P7_TA(2012)0504A7-0378/2012

Resolutie van het Europees Parlement van 13 december 2012 over de herziening van de mensenrechtenstrategie van de EU (2012/2062(INI))

Het Europees Parlement,

–  gezien de artikelen 2, 3, 6, 8, 21, 33 en 36 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU),

–  gezien de gezamenlijke mededeling van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid en de Europese Commissie aan het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2011 „Een centrale plaats voor mensenrechten en democratie in het externe optreden van de EU - Voor een meer doeltreffende aanpak” (COM(2011)0886),

–  gezien de mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement van 8 mei 2001 „Rol van de Europese Unie bij de bevordering van de mensenrechten en de democratisering in derde landen” (COM(2001)0252),

–  gezien de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's van 20 april 2010 „Een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht voor de burgers van Europa – Actieplan ter uitvoering van het programma van Stockholm” (COM(2010)0171),

–  gezien de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's van 25 oktober 2011 „Een vernieuwde EU-strategie 2011-2014 ter bevordering van maatschappelijk verantwoord ondernemen” (COM(2011)0681),

–  gezien het strategisch EU-kader voor mensenrechten en democratie en het EU-actieplan voor mensenrechten en democratie, aangenomen op de 3179e bijeenkomst van de Raad Buitenlandse Zaken van 25 juni 2012,

–  gezien de VN-richtsnoeren betreffende het bedrijfsleven en de mensenrechten,

–  gezien zijn resolutie van 18 april 2012 over het jaarverslag over de mensenrechten in de wereld en het mensenrechtenbeleid van de Europese Unie, waaronder de implicaties voor het strategische mensenrechtenbeleid van de EU(1),

–  gezien zijn resolutie van 14 februari 2006 over de mensenrechten- en de democratieclausule in door de Europese Unie gesloten overeenkomsten(2),

–  gezien zijn resolutie van 7 juli 2011 over het externe beleid van de EU ter bevordering van democratie(3),

  gezien zijn aanbeveling aan de Raad van 2 februari 2012 betreffende een consistent beleid ten aanzien van regimes waartegen de EU restrictieve maatregelen treft, wanneer de leiders van deze regimes hun persoonlijke en commerciële belangen binnen de grenzen van de EU uitoefenen(4),

–  gezien de EU-richtsnoeren inzake de mensenrechten,

–  gezien het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de lopende onderhandelingen over de toetreding van de EU tot dat verdrag,

–  gezien het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie,

–  gezien zijn aanbeveling aan de Raad van 13 juni 2012 op de speciale EU-vertegenwoordiger voor de mensenrechten(5),

–  gezien de conclusies over het Europees Fonds voor Democratie(6) die op 1 december 2011 tijdens de 3130e zitting van de Raad Buitenlandse Zaken zijn aangenomen, en gezien de Verklaring over de instelling van een Europees Fonds voor Democratie(7) waartoe op 15 december 2011 door Coreper is besloten,

–  gezien zijn aanbeveling van 29 maart 2012 aan de Raad over de modaliteiten voor de mogelijke oprichting van een Europees Fonds voor Democratie (EDD)(8),

–  gezien de recente oprichting van het Europees Fonds voor Democratie (EDD),

–  gezien artikel 48 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie buitenlandse zaken en het advies van de Commissie ontwikkelingssamenwerking (A7-0378/2012),

A.  overwegende dat de EU is gegrondvest op het beginsel van de eerbiediging van de mensenrechten en, volgens zijn verdragen, wettelijke verplicht is om de mensenrechten tot kern van absoluut alle beleidsterreinen van de Unie en van de lidstaten en van alle internationale overeenkomsten te maken; overwegende dat dialogen tussen de EU, haar lidstaten en derde landen gevolgd moeten worden door concrete maatregelen die ervoor moeten zorgen dat de rechten van de mens de kern van betreffende beleidsterreinen blijven;

B.  overwegende dat de EU een uitgebreide reeks instrumenten heeft ontwikkeld als beleidskader ter ondersteuning van deze verplichting, met inbegrip van richtsnoeren inzake de mensenrechten, een algemeen financieel instrument voor de mensenrechten en de democratie (het Europees Instrument voor democratie en mensenrechten (EIDHR)), de vereiste voor alle externe financiële instrumenten - zoals het financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking (DCI), het Stabiliteitsinstrument (IfS), het Europees nabuurschapsinstrument (ENI), het instrument voor pretoetredingssteun (IPA) en het partnerschapsinstrument (PI) – dat zij op hun terrein mensenrechten en democratie moeten bevorderen, verklaringen en conclusies van de Raad, verklaringen van de hoge vertegenwoordiger, EU-demarches, EU-sancties in het geval van ernstige schendingen van de mensenrechten en, meer recentelijk, nationale mensenrechtenstrategieën;

C.  overwegende dat de EU, in overeenstemming met de uiteenlopende aard van haar betrekkingen met derde landen, een breed scala aan instrumenten, zoals het Europees nabuurschapsbeleid (ENB), de Overeenkomst van Cotonou, mensenrechtendialogen en –overleg met derde landen, heeft ingesteld om de situatie van de mensenrechten en de democratie te bevorderen en de samenwerking binnen internationale organisaties te verbeteren in het kader van discussies over onderwerpen van gemeenschappelijk belang; overwegende dat het ENB toeziet op de uitvoering van de overeengekomen verplichtingen en dat de Overeenkomst van Cotonou voorziet in overleg in geval van schending van de mensenrechten; overwegende dat de rol van de EU bij de ondersteuning en waarneming van verkiezingen ook een substantiële impact heeft op de bevordering van de mensenrechten en de democratie en de versterking van de rechtsstaat;

D.  overwegende dat het cumulatieve effect van dit beleid heeft geresulteerd in een versnipperde aanpak, waarbij het ​​principe van samenhang en consistentie tussen de verschillende gebieden van het externe optreden en tussen deze en andere beleidsterreinen niet naar behoren in acht wordt genomen; overwegende dat deze verschillende instrumenten dan ook zijn uitgegroeid tot losse elementen en de wettelijke verplichting tot controle van de uitvoering van mensenrechtenclausules niet ondersteunen, noch het bijbehorende beleidsdoel, zodat er behoefte is aan harmonisatie en het creëren van synergie tussen deze instrumenten;

E.  overwegende dat verschillende factoren een beletsel vormen voor de uitvoering van een effectief EU-beleid inzake mensenrechten en democratie, en dat de gezamenlijke mededeling van december 2011 niet ingaat op deze factoren, zoals het ontbreken van een geïntegreerde aanpak op basis van een koppeling tussen alle externe EU-instrumenten en een adequate integratie van de prioritaire doelstellingen per land in al deze instrumenten, het ontbreken van een benchmarkingbeleid voor alle instrumenten (met inbegrip van geografische beleidsvormen en strategieën) waarmee de naleving van de mensenrechten en de democratische beginselen gemeten en gecontroleerd kan worden op basis van specifieke, transparante, meetbare, haalbare en tijdgebonden indicatoren, en de tekortkomingen van de mensenrechtendialogen, die moet worden ingekaderd in de bredere politieke dialoog op het hoogste niveau;

F.  overwegende dat uit de gebeurtenissen van de 'Arabische lente' en de zowel tijdens als voorafgaand aan hun respectieve overgangsperiodes opgedane ervaringen met de landen van het Oostelijk Partnerschap is gebleken dat een hervorming van het nabuurschapsbeleid noodzakelijk is om een hogere prioriteit te geven aan de dialoog met o.a. ngo's, mensenrechtenactivisten, vakbonden, de media, universiteiten, democratische politieke partijen en andere onderdelen van de samenleving, en aan de verdediging van de fundamentele vrijheden, die onmisbaar zijn voor democratisering en overgangsprocessen; zijn voldoening uitsprekend over de oprichting van het EFD als een concreet antwoord van de EU op de uitdagingen van de democratisering in eerste instantie, maar niet uitsluitend, in de EU-nabuurschapslanden;

G.  overwegende dat dit hernieuwde beleid erop gericht moet zijn partnerlanden verder aan te zetten tot diepgaander democratische hervormingen en eerbiediging van de fundamentele rechten, in het bijzonder de meest fundamentele vrijheden, zoals vrijheid van meningsuiting, geweten, godsdienst of overtuiging, vergadering en vereniging, op basis van de „meer voor meer”-benadering en van de wederzijdse verantwoordingsplicht tussen de partnerlanden, de EU en haar lidstaten;

H.  overwegende dat de Raad, als onderdeel van de herziening, het EU-beleid inzake mensenrechten en democratie heeft gerationaliseerd en geherformuleerd in het kader van het externe optreden; overwegende dat deze herformulering is vastgelegd in het strategisch EU-kader voor mensenrechten en democratie, dat is aangenomen door de Raad Buitenlandse Zaken van 25 juni 2012 en aangevuld met een actieplan waarin specifieke doelstellingen, een tijdschema, mijlpalen voor actie en de toewijzing van verantwoordelijkheden duidelijk zijn vastgelegd; overwegende dat de Raad een speciale vertegenwoordiger voor de mensenrechten heeft benoemd om de zichtbaarheid, doeltreffendheid en samenhang van het EU-mensenrechtenbeleid te verbeteren en bij te dragen tot de uitvoering van de doelstellingen, door evaluatie van de bestaande mensenrechteninstrumenten, overleg met verschillende partners en instellingen in het veld en gericht op belangrijke kwesties die om onmiddellijke aandacht vragen;

I.  overwegende dat bij de huidige economische crisis, de ondermijnende effecten ervan op het Europese project en de veranderingen in de mondiale machtsverhoudingen duidelijk is geworden dat verheven verklaringen over mensenrechtenkwesties ontoereikend zijn als deze niet samengaan met een principieel mensenrechtenbeleid dat ten uitvoer wordt gelegd met slagvaardige concrete maatregelen en ondersteund door een verplichting om de samenhang en consistentie van de interne en externe dimensie van alle EU-beleid in acht te nemen;

J.  overwegende dat de bevordering van mensenrechten en democratie een gezamenlijke verantwoordelijkheid is van de EU en haar lidstaten; overwegende dat de vooruitgang op dit gebied alleen kan worden gemaakt door middel van een gecoördineerde en coherente maatregelen door beide partijen; overwegende dat economische en sociale rechten integraal deel uitmaken van de mensenrechten sinds de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens in 1948 is aangenomen;

K.  overwegende dat de EU daarom moet helpen deze rechten in te voeren in de minst ontwikkelde landen en ontwikkelingslanden waarmee zij internationale overeenkomsten, waaronder handelsovereenkomsten, sluit;

L.  overwegende dat de technologische veranderingen, nieuwe ICT-instrumenten, het stijgende onderwijsniveau in vele regio's in de wereld, de opkomst van een aantal ontwikkelingslanden als regionale machten, de oprichting van nieuwe multilaterale fora, zoals de G-20, en het ontstaan van een goed geïnformeerd en onderling verbonden mondiaal maatschappelijk middenveld erop wijzen dat de consistentie en coherentie van de huidige instrumenten in het kader van het internationaal recht moeten worden versterkt en dat de samenwerking in de context van mondiale governance moet worden geïntensiveerd teneinde de naleving van de mensenrechten te verzekeren, een einde maken aan de straffeloosheid bij schendingen van de mensenrechten en de vooruitzichten voor de democratie in de hele wereld te verbeteren;

M.  overwegende dat de vrije toegang tot het internet en telecommunicatie een stimulans zijn voor het vrije en democratische debat en een middel kunnen zijn om snelle waarschuwingen te geven bij schendingen van de mensenrechten, en daarom een prioriteit moeten zijn in het externe optreden van de EU ter ondersteuning van de democratie en de verdediging van de mensenrecht;

N.  benadrukt dat de grote lijn en de belangrijkste elementen van het nieuwe strategisch EU-kader voor de mensenrechten en democratie een ​​hoge mate van consistentie vergen en er een sterke politieke wil nodig is om concrete resultaten te boeken;

Strategisch EU-kader voor mensenrechten en democratie

1.  is van mening dat het initiatief tot beleidsherziening beoogt te reageren op de belangrijkste uitdagingen die het Parlement en andere belanghebbenden hebben gesignaleerd; is ingenomen met de inclusieve en alomvattende benadering van de Raad in dit verband, en in het bijzonder met het actieplan voor mensenrechten en democratie als een concrete uiting van het engagement en de verantwoordingsplicht van de EU, alsmede met de benoeming van een speciale EU-vertegenwoordiger voor de mensenrechten, iets waarop het parlement in eerdere verslagen al had aangedrongen;

2.  bevestigt nogmaals dat de universele mensenrechten en vrijheden zoals vastgelegd in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens gelden voor ieder mens, ongeacht de omstandigheid of situatie, religie of overtuiging, sekse, ras of etnische afkomst, leeftijd, handicap, seksuele gerichtheid of genderidentiteit;

3.  dringt er bij de EU op aan woorden om te zetten in daden en gedane beloftes op snelle en transparante wijze uit te voeren;

4.  benadrukt dat het strategisch kader en het actieplan een basis, en geen plafond, voor het mensenrechtenbeleid van de EU zijn en dringt erop aan dat de EU-instellingen en de lidstaten besluiten voor een ferme en samenhangende aanpak van schendingen van de mensenrechten overal ter wereld, die op een transparante en controleerbare wijze wordt uitgevoerd;

5.   is verheugd over het feit dat de vicevoorzitter / hoge vertegenwoordiger heeft voorgesteld om de rechten van vrouwen, rechten van kinderen en rechtvaardigheid (gericht op het recht op een eerlijk proces) te bevorderen als de drie horizontale campagnethema's, en is ervan overtuigd dat de nieuwe speciale EU-vertegenwoordiger voor de mensenrechten een positieve rol zal spelen bij de uitvoering van het actieplan in dat opzicht;

6.  meent ten stelligste dat de nieuwe functie van speciale EU-vertegenwoordiger voor de mensenrechten het mensenrechtenbeleid in alle EU-externe beleidsstrategieën moet versterken;

7.  streeft naar voortdurende communicatie en samenwerking tussen het EP en de speciale EU-vertegenwoordiger voor de mensenrechten;

8.  spreekt, als enige rechtstreeks verkozen instelling van de EU, de wens uit nauw betrokken te worden bij dit herziene beleidskader, en verklaart vastbesloten te zijn volledig een cruciale rol te blijven spelen in verbetering van de democratische legitimiteit van de EU-beleidsvorming, met eerbiediging van de taken van elke instelling volgens het Verdrag;

9.  spreekt nogmaals zijn wil uit om de interinstitutionele samenwerking te intensiveren, ook in het kader van de contactgroep mensenrechten – waarin de Europese dienst voor extern optreden (EDEO), de desbetreffende diensten van de Raad en de Commissie, de speciale EU-vertegenwoordiger voor de mensenrechten en Subcommissie mensenrechten van het EP zijn vertegenwoordigd – die belast is met de uitvoering van de herziening en het actieplan;

10.  dringt erop aan dat alle instellingen hun inspanningen in dit proces moeten bundelen en verzoekt daarom om een gezamenlijke verklaring, die hen verbindt tot gemeenschappelijke grondbeginselen en doelstellingen;

11.  is verheugd over het ambitieuze karakter van het strategisch kader; benadrukt echter dat een betere coördinatie en meer duidelijkheid ten aanzien van de procedures en de taakverdeling tussen de EU en haar lidstaten nodig is met het oog op een efficiëntere en effectievere uitvoering van het actieplan;

Samenhang en samenwerking tussen beleidsterrein en tussen de EU en haar lidstaten

12.  benadrukt dat de noodzakelijke samenhang en consistentie op alle beleidsterreinen een essentiële voorwaarde zijn voor een effectief en geloofwaardig mensenrechtenbeleid en betreurt het dat er in het strategisch EU-kader voor mensenrechten en democratie niet specifiek wordt verwezen naar deze beginselen; herinnert de Commissie aan haar herhaalde toezeggingen, zoals uiteengezet in haar mededeling van 2001 en haar mededeling van 2010 over een actieplan ter uitvoering van het programma van Stockholm (COM (2010) 0171), dat zij praktische stappen zal ondernemen om voor een grotere samenhang en consistentie tussen externe en de interne beleidsmaatregelen te zorgen; herinnert eraan dat in 2001 overeenstemming is bereikt over volledige betrokkenheid van het Parlement en een betere coördinatie op dit gebied; wijst de lidstaten en de EU-instellingen erop dat eerbiediging van de fundamentele rechten op de thuisbasis begint en niet als vanzelfsprekend mag worden beschouwd, maar voortdurend moet worden geëvalueerd en verbeterd, zodat de EU als een geloofwaardige stem over de mensenrechten in de wereld kan worden gehoord;

13.  dringt aan op een efficiëntere coördinatie tussen de EU en haar lidstaten met het oog op een grotere samenhang en complementariteit van het beleid en de programma's inzake mensenrechten, veiligheid en ontwikkeling;

14.  dringt er bij de Commissie en de EDEO op aan de belofte na te komen inzake een op mensenrechten gebaseerde benadering in alle fasen van ontwikkelingssamenwerking;

15.  dringt er bij de EU op aan haar rol als voorvechter van de mensenrechten in de wereld te blijven spelen door op doeltreffende, coherente en weloverwogen manier gebruik te maken van alle beschikbare instrumenten ter bevordering en bescherming van de mensenrechten en ter bevordering van de doeltreffendheid van haar ontwikkelingsbeleid;

16.  onderstreept het belang van beleidscoherentie voor ontwikkeling om ervoor te zorgen dat het EU-beleid op alle terreinen de mogelijkheid schept voor verdere implementatie van de mensenrechten en te verzekeren dat er geen mensenrecht wordt geschonden door enig EU-beleid;

17.  benadrukt dat de nieuwe speciale EU-vertegenwoordiger voor de mensenrechten bij alle activiteiten ter bevordering van de mensenrechten in de wereld rekening moet houden met de ontwikkelingsdimensie; verwacht in dit verband dat er nauw zal worden samengewerkt met het Europees Parlement en de betreffende Parlementscommissies;

18.  verzoekt de Commissie en de EDEO in het kader van het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind en de noodzaak de hierin vastgelegde rechten optimaal te beschermen en uitholling ervan te voorkomen, bijzondere steun te geven aan prioriteit voor speciale waarborgen en zorg die kinderen van beide geslachten nodig hebben, op basis van het Verdrag en de Verklaring van de VN inzake de rechten van het kind;

19.  veroordeelt ten stelligste genitale verminking van meisjes en vrouwen als een schending van de lichamelijke integriteit van vrouwen en meisjes en vraagt de Commissie en de EDEO dringend om in hun strategie ter bestrijding van geweld tegen vrouwen bijzondere aandacht te besteden aan dit soort traditionele schadelijke praktijken;

20.  is van mening dat de EU alleen worden gezien als een geloofwaardige verdediger van mensenrechten en democratie als haar beleid in het buitenland in overeenstemming is met haar optreden binnen de eigen grenzen;

21.  wijst erop dat de strategisch kader voldoende zichtbaarheid moet worden gegeven om de legitimiteit, geloofwaardigheid en verantwoordelijkheid ervan voor het publiek te vergroten;

22.  dringt er bij de Commissie op aan een mededeling over een actieplan voor mensenrechten te publiceren ter bevordering van de EU-waarden in de externe dimensie van het beleid inzake justitie en binnenlandse zaken, zoals aangekondigd in het actieplan ter uitvoering van het programma van Stockholm in 2010 en in overeenstemming met het EU-actieplan voor mensenrechten en democratie;

23.  dringt erop aan dat alle directoraten-generaal van de Commissie en de EDEO gedetailleerde evaluaties uitvoeren van de juridische implicaties van het Handvest van de grondrechten voor de externe aspecten van hun beleid, daar dit handvest van toepassing is op alle maatregelen van de EU-instellingen; zegt toe hetzelfde te doen; spoort zijn parlementaire commissies aan gebruik te maken van de desbetreffende bepaling van artikel 36 van zijn Reglement, op grond waarvan zij de conformiteit van een voorstel voor een wetgevingshandeling met het Handvest van de grondrechten kunnen verifiëren, met inbegrip van voorstellen met betrekking tot externe financiële instrumenten;

24.  benadrukt dat de samenwerking en het overleg tussen de Groep grondrechten van de Raad (FREMP) en de werkgroep mensenrechten van de Raad (COHOM) moet worden vergroot; wenst dat ook de speciale EU-vertegenwoordiger voor de mensenrechten bij deze samenwerking en dit overleg moet worden betrokken; roept beide organen op de deskundigheid en instrumenten van de Raad van Europa en speciale VN-procedures ten volle te benutten, ook bij de voorbereiding van nieuwe initiatieven met het oog op het formuleren en bevorderen van gemeenschappelijke waarden en internationale normen;

25.  is ingenomen met de grotere samenhang van het beleid met internationale en regionale verdragen en mechanismen, zoals die van de VN en de Raad van Europa; dringt aan op systematische integratie van deze normen in de nationale mensenrechtenstrategieën, die het basisdocument moeten zijn voor geografische en thematische beleidsmaatregelen, actieplannen, strategieën en instrumenten; meent dat samenwerking op het gebied van de mensenrechten, in het bijzonder door middel van mensenrechtendialogen die gelijktijdig met internationale topconferenties zijn gepland, moet worden uitgebreid tot alle regionale partners en organisaties en moet worden vervolgd met specifieke verklaringen na bijeenkomsten met deze partners en ook na bijeenkomsten met derde landen, in het bijzonder de BRIC-landen en andere opkomende economieën;

26.  is van mening dat de opname van landen in Noord-Afrika en het Midden-Oosten in het nabuurschapsbeleid van de Raad van Europa aanvullende instrumenten zal verschaffen voor een harmonisatie van hun wetgevingskader en positieve praktijken op het gebied van de mensenrechten; merkt op dat het onlangs vastgestelde gezamenlijk programma van de EU-Raad van Europa voor versterking van de democratische hervormingen in de zuidelijke nabuurschapslanden een voorbeeld is van de aanvullende expertise van de Raad van Europa inzake constitutionele, wettelijke en institutionele hervormingen;

27.  verzoekt de bevoegde EU-instellingen te werken aan de verbetering van de eerbiediging en de bescherming van de vrijheid van godsdienst of overtuiging in de context van de internationale normen inzake mensenrechten;

28.  verzoekt zijn relevante commissies, zoals de Subcommissie mensenrechten, de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken en de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid, om hun samenwerking met de desbetreffende organen en instrumenten van de Raad van Europa te intensiveren en gestructureerde dialogen op te zetten om zo een effectieve en pragmatische synergie tussen beide instellingen te ontwikkelen en de bestaande expertise op dit gebied volledig te benutten;

Naar een inclusieve en effectieve aanpak

29.  erkent het doel van de herziening om de mensenrechten een centrale plaats in de EU-betrekkingen met alle derde landen te geven; acht het van essentieel belang dat de EU een effectieve aanpak ten aanzien van haar partners volgt door geselecteerde kernprioriteiten met betrekking tot de mensenrechten, democratie en de rechtsstaat te bevorderen, en haar inspanningen concentreert op deze aanpak om deze te kanaliseren in realistische en haalbare resultaten; merkt op dat op het gebied van de mensenrechten, deze kernprioriteiten de belangrijkste fundamentele rechten zoals non-discriminatie en vrijheid van meningsuiting, godsdienst of overtuiging, geweten, vergadering en vereniging moeten omvatten;

30.  meent dat de EU en haar lidstaten de bestrijding van de doodstraf en inspanningen ter bestrijding van discriminatie van vrouwen als belangrijkste prioriteiten op het gebied van de mensenrechten moet nemen, daar zij op deze gebieden opmerkelijke resultaten heeft geboekt en voldoende relevante ervaring heeft opgedaan om te delen en de praktische resultaten ervan te verspreiden;

31.  herinnert eraan dat ontwikkeling, democratie en de rechtsstaat vereisten zijn voor, maar niet gelijkstaan met, de verwezenlijking van de mensenrechten en elkaar beïnvloeden en ondersteunen; dringt er bij de EU op aan de ontwikkeling van democratische en op mensenrechten gebaseerde idealen in de samenleving te ondersteunen, in het bijzonder met het oog op de bevordering van gendergelijkheid en de rechten van kinderen;

32.  is verheugd over de centrale rol van de nationale mensenrechtenstrategieën, hetgeen al lange tijd verzocht werd door het Parlement, en over het feit dat ze zijn ontwikkeld als een inclusief proces waarbij EU-delegaties, hoofden van missie en de COHOM zijn betrokken; acht het van essentieel belang om een brede raadpleging te organiseren, in het bijzonder van plaatselijke maatschappelijke organisaties, vertegenwoordigers van nationale parlementen, mensenrechtenactivisten en andere betrokkenen, en benadrukt dat zij moeten worden beschermd door uitvoeringsmaatregelen;

33.  is van mening dat het essentieel is per land specifieke prioriteiten, realistische doelstellingen en vormen van politieke invloed vast te stellen voor een efficiëntere actie van de EU en meetbare resultaten; is van mening dat de nationale mensenrechtenstrategieën moeten worden geïntegreerd in het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid en het EU-handels- en ontwikkelingsbeleid (zowel in geografische als thematische programma's) met het oog op een grotere efficiëntie, effectiviteit en samenhang;

34.  verzoekt de Commissie nationale mensenrechtenstrategieën te integreren in de programmering en uitvoering van alle hulp aan derde landen, alsook in strategiedocumenten en indicatieve meerjarenprogramma's;

35.  beveelt aan dat de belangrijkste prioriteiten van de nationale mensenrechtenstrategieën openbaar worden gemaakt, zonder de veiligheid van mensenrechtenactivisten en het maatschappelijk middenveld in de betrokken landen in gevaar te brengen; beklemtoont dat deze openbare prioriteiten het engagement van de EU ten aanzien van mensenrechten in derde landen zichtbaar zouden maken en een steun in de rug zouden bieden van degenen die zich inspannen om hun mensenrechten uit te oefenen en te beschermen; meent dat het Parlement toegang moet hebben tot de nationale mensenrechtenstrategieën en op alle desbetreffende informatie;

36.  onderstreept de rol van maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO) op het gebied van de mensenrechten, zoals verwoord in de mededeling van de Commissie van 25 oktober 2011, die onder meer verwijst naar de betrekking heeft op de VN-richtsnoeren inzake ondernemen en mensenrechten; benadrukt de noodzaak om MVO op te nemen in de mensenrechtenstrategieën van de EU; herinnert eraan dat de Europese en multinationale bedrijven ook verantwoordelijkheden en verplichtingen hebben en is verheugd over de herbevestiging van MVO door de EU; dringt er bij alle ondernemingen op aan te voldoen aan hun maatschappelijke verantwoordelijkheid als ondernemer om de mensenrechten te eerbiedigen in overeenstemming met de VN-richtsnoeren; is verheugd dat de Commissie bereid is begeleiding op het gebied van de mensenrechten te ontwikkelen voor kleine en middelgrote ondernemingen; verzoekt de lidstaten hun eigen nationale plannen op te stellen voor de tenuitvoerlegging van de VN-richtsnoeren en partnerlanden te blijven aansporen dat ook zij zich aansluiten bij internationaal erkende normen voor maatschappelijk verantwoord ondernemerschap, zoals de OESO-richtsnoeren voor multinationale ondernemingen en de driepartijenbeginselverklaring van de IAO met betrekking tot multinationale ondernemingen en sociaal beleid;

37.  is van mening dat het strategisch EU-kader en het bijbehorende actieplan, die voor een termijn van drie jaar zijn vastgesteld, prioritaire doelstellingen per land zullen rationaliseren, onder meer door thematische EU-richtsnoeren en de daarmee samenhangende lokale strategieën op te pakken om zo een samenhangend kader voor alle EU-actie te bieden; dringt aan op een snelle afronding van alle nationale mensenrechtenstrategieën, een snelle implementatie en een evaluatie van positieve praktijken; is ervan overtuigd dat op grond van deze strategieën een nauwkeurige jaarlijkse evaluatie van de uitvoering van de mensenrechtenclausules in kaderovereenkomsten mogelijk is;

38.  beveelt aan dat, als onderdeel van landenstrategieën voor mensenrechten, de EU een lijst moet vaststellen van „minimale punten” die de lidstaten en de EU-instellingen bij hun relevante tegenhangers in derde landen tijdens vergaderingen en bezoeken, met inbegrip van ontmoetingen op het hoogste politieke niveau en tijdens topconferentie, aan de orde moeten stellen;

39.  dringt er bij de EU-instellingen en de lidstaten op aan de derde landen aan te moedigen om in uitdrukkelijke wetsbepalingen voor de rechten van vrouwen te voorzien en om de eerbiediging van deze rechten te waarborgen;

40.  verzoekt de bevoegde EU-instellingen zich in te zetten voor en bijstand te verlenen aan religieuze actoren en organisaties ter ondersteuning van de godsdienstvrijheid en het oplossen van conflicten;

41.  is verheugd over de verbintenis in het strategisch kader om de mensenrechten in het middelpunt van de EU-betrekkingen met derde landen, met inbegrip van strategische partners te plaatsen; roept de EU daarom op jaarlijks conclusies van de Raad Buitenlandse Zaken over de strategische partners van de EU aan te nemen, om een gemeenschappelijke drempel voor de lidstaten en voor EU-ambtenaren vast te stellen op het gebied van mensenrechtenkwesties die zij minimaal aan de orde moeten stellen bij hun relevante tegenhangers;

42.  dringt aan op hernieuwde inspanningen voor de bescherming en ondersteuning van mensenrechtenactivisten in derde landen, met name diegenen die bedreigd worden of in angst leven vanwege hun engagement; kijkt uit naar de flexibelere en gerichtere maatregelen die in het kader van het Europees Fonds voor Democratie (EFD) genomen kunnen worden om voorvechters van de mensenrechten te beschermen;

EU-actieplan inzake mensenrechten en democratie
Mensenrechtenclausule

43.  dringt er bij de Commissie op aan om wetgeving voor te stellen die van EU-ondernemingen vereist dat ze ervoor zorgen dat hun aankopen veroorzakers van conflicten en plegers van ernstige mensenrechtenschendingen niet ondersteunen, namelijk door controles en verificaties uit te voeren in hun toeleveringsketens voor delfstoffen en de bevindingen daarvan te publiceren; vraagt de Commissie een lijst op te stellen en bekend maken van ondernemingen uit de EU, die rechtstreeks medeplichtig zijn geweest aan mensenrechtenschendingen in hun betrekkingen met autoritaire regimes; is van mening dat verplicht zorgvuldig onderzoek door EU-ondernemingen, in overeenstemming met de richtsnoeren van de OESO, de reputatie van Europese ondernemingen zou beschermen en een grotere samenhang tussen het mensenrechtenbeleid en het ontwikkelingsbeleid van de EU zou bewerkstelligen, met name in conflictgebieden;

44.  beveelt aan dat de hoge vertegenwoordiger dit mechanisme baseert op de onderkenning van het potentiële risico dat een partnerland de internationale normen inzake mensenrechten zal schenden, door specifieke bepalingen inzake een werkelijk systeem voor vroegtijdige waarschuwing in de clausule op te nemen, en op een gefaseerd kader van raadpleging, maatregelen en gevolgen, vergelijkbaar met dat van de Overeenkomst van Cotonou en naar het voorbeeld van het monitoringmechanisme van de partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst tussen de EU en Turkmenistan; merkt op dat met behulp van een dergelijk systeem, op basis van dialoog, een verslechtering van de mensenrechtensituatie en herhaalde en/of systematische schendingen van de mensenrechten in strijd met het internationaal recht gesignaleerd en aangepakt kunnen worden, en de mogelijkheid wordt gecreëerd corrigerende maatregelen in een bindend kader te bespreken; dringt er derhalve op aan dat de herziening ook voorziet in de evaluatie van de rol, het mandaat en de doelstellingen van de mensenrechtendialogen en overleg, die verbeterd moeten worden;

45.  beveelt aan dat de grondrechten van migranten in de gastlanden regelmatig worden geëvalueerd en dat hieraan bijzonder aandacht wordt gegeven;

46.  is ingenomen met de invoering door het Parlement van het mechanisme voor het volgen van mensenrechtensituaties, dat is ingesteld in het kader van de partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst tussen de EU en Turkmenistan; beveelt aan om ook in andere overeenkomsten systematisch te voorzien in dergelijke monitoringmechanismen;

47.  wijst op het besluit van de Raad van 2009 om de mensenrechten- en democratieclausule uit te breiden tot alle overeenkomsten en om een koppeling tussen deze overeenkomsten en vrijhandelsovereenkomsten aan te brengen door waar nodig een 'passerelle-clausule' op te nemen; neemt nota van de verwijzing in het EU-actieplan inzake mensenrechten en democratie naar de ontwikkeling van criteria voor de toepassing van dit onderdeel; merkt op dat door deze uitbreiding van de reikwijdte van de mensenrechtenclausule een duidelijk mechanisme vereist is voor de uitvoering ervan op institutioneel en politiek niveau en dat het moet daarom worden aangevuld met een operationeel handhavingsmechanisme; dringt erop aan dat er afdwingbare en niet-onderhandelbare mensenrechtenbepalingen worden opgenomen in alle overeenkomsten die de Europese Unie sluit met zowel geïndustrialiseerde als ontwikkelingslanden, met inbegrip van sectorale overeenkomsten en overeenkomsten inzake handel en investeringen; acht het van essentieel belang dat alle partnerlanden, met name gelijkgestemde landen en strategische partners waarmee de EU over akkoorden onderhandelt, deze bindende verplichting onderschrijven;

48.  merkt op dat het Parlement niet wordt betrokken bij de besluitvorming over het initiëren van overleg of het opschorten van een overeenkomst; is van mening dat wanneer het Europees Parlement een aanbeveling over de toepassing van de mensenrechtenclausule en de bepalingen van het hoofdstuk over duurzame ontwikkeling aanneemt, de Commissie zorgvuldig moet onderzoeken of aan de voorwaarden van dat hoofdstuk is voldaan; merkt op dat indien de Commissie van oordeel is dat niet aan de voorwaarden is voldaan, zij de bevoegde commissie van het Europees Parlement een verslag moet doen toekomen;

49.  spoort de hoge vertegenwoordiger aan het jaarverslag over de EU-actie op het gebied van de mensenrechten en de democratie in de wereld uit te breiden, en er een voortgangsverslag over de uitvoering van het EU-actieplan voor democratie en mensenrechten aan toe te voegen, dat ook betrekking heeft op de toepassing van de mensenrechten- en democratieclausule in geldende overeenkomsten, en een afzonderlijke analyse per geval van elk overlegprocedure en andere passende maatregelen die door de Raad, de EDEO en de Commissie in gang zijn gezet, samen met een analyse over de doeltreffendheid en de samenhang van de uitgevoerde actie;

Effectbeoordeling op het gebied van de mensenrechten

50.  is van mening dat de EU alleen aan haar verplichtingen uit hoofde van het Verdrag van Lissabon en het Handvest kan voldoen door effectbeoordelingen op het gebied van de mensenrechten voor te bereiden vóór de start van onderhandelingen over alle bilaterale of multilaterale overeenkomsten met derde landen;

51.  merkt op dat deze systematische praktijk de enige manier is om samenhang te waarborgen tussen het primaire recht, het externe optreden van de EU en de eigen verplichtingen van de derde partij op grond van internationale verdragen, waaronder het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (ICCPR), het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten (ICESCR) en internationaal erkende arbeids- en milieunormen;

52.  dringt erop aan dat deze effectbeoordelingen het volledige scala van mensenrechten, opgevat als een ondeelbaar geheel, bestrijken;

53.  merkt op dat de beoordelingen op onafhankelijke, transparante en participatieve wijze, met betrokkenheid van mogelijk betroffen gemeenschappen, moeten worden uitgevoerd;

54.  dringt er bij de Commissie en de EDEO op aan solide methoden te ontwikkelen waarin de beginselen van gelijkheid en non-discriminatie zijn vastgelegd, om negatieve gevolgen voor bepaalde bevolkingsgroepen te voorkomen, en die voorzien in wederzijds overeengekomen preventieve of corrigerende maatregelen in het geval van eventuele negatieve effecten, voordat de onderhandelingen zijn afgerond;

55.  vestigt met name de aandacht op de noodzaak om effectbeoordelingen uit te voeren van die projecten die ​​een ernstig risico inhouden op schending van de bepalingen van het handvest, zoals projecten met betrekking tot de rechterlijke macht, grenscontroleagentschappen en politie- en veiligheidsdiensten in landen met repressieve regimes;

Benchmarkingbeleid

56.  benadrukt dat voor de mensenrechten- en democratiedoelstellingen concrete, meetbare, haalbare, openbare criteria vereist zijn om te beoordelen in hoeverre de fundamentele vrijheden, mensenrechten en de rechtsstaat worden geëerbiedigd; is in dit verband van mening dat de EU ten volle gebruik moet maken van de relevante instrumenten en expertise van de VN en van de Raad van Europa, met inbegrip van de tenuitvoerlegging van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens als bruikbaar element van een dergelijke benchmarkcatalogus voor mensenrechten en democratie voor de lidstaten van de Raad van Europa, en haar politieke conclusies duidelijk moet onderscheiden van een juridische en technische evaluatie;

57.  beveelt aan dat de EDEO een reeks kwalitatieve en kwantitatieve indicatoren en specifieke openbare criteria per land ontwikkelt die kunnen dienen als coherente en consistente basis voor de jaarlijkse evaluatie van het EU-beleid in het kader van de landenstrategieën voor de mensenrechten en de mensenrechtendialoog met derde landen; beveelt aan dat deze benchmarks ook de grondbeginselen van het internationale vluchtelingenrecht omvatten, om de rechten van vluchtelingen en ontheemden te beschermen;

Het herziene Europees nabuurschapsbeleid

58.  wijst op de les die uit de Arabische lente is geleerd ten aanzien van het beleid en de opgedane ervaringen met de landen van het Oostelijk Partnerschap, zowel tijdens als voorafgaand aan hun respectieve overgangsperiodes, zoals de noodzaak om het vroegere beleid, dat vooral gericht was op de betrekkingen met autoriteiten, om te buigen en een effectief partnerschap tussen de EU en de regeringen en het maatschappelijk middenveld van de partnerlanden tot stand te brengen; onderstreept in dit verband de belangrijke rol van het nieuw opgerichte EFD, in eerste plaats maar niet uitsluitend, in de EU-nabuurschapslanden;

59.  wijst op het belang van het opzetten van programma's en ondersteuning van projecten die mogelijkheden scheppen voor contacten tussen maatschappelijke organisaties in de EU en in derde landen en verzoekt de Commissie en de EDEO de capaciteit van het maatschappelijk middenveld om deel te nemen aan de lokale, regionale, nationale en mondiale besluitvorming te versterken, hetgeen een centrale pijler moet worden van de externe financiële instrumenten die momenteel worden herzien;

60.  is voldaan over het feit dat de mensenrechtendialogen van het Oostelijk Partnerschap worden aangevuld door gezamenlijke seminars voor maatschappelijke organisaties en bevestigt zijn steun aan het Forum van het maatschappelijk middenveld in het kader van het Oostelijk Partnerschap;

61.  dringt er bij de Commissie en de EDEO op aan gebruik te maken van het model van een geïnstitutionaliseerd mechanisme voor overleg met het maatschappelijk middenveld, zoals uiteengezet in de vrijhandelsovereenkomst EU-Zuid-Korea, als uitgangspunt voor de ontwikkeling van nog sterkere inclusieve mechanismen voor alle overeenkomsten;

62.  ziet als kern van de nieuwe aanpak van de EU de versterking van de samenleving door middel van actieve binnenlandse verantwoordingsplicht, teneinde hun capaciteit te ondersteunen om deel te nemen in de openbare besluitvorming en democratische bestuursprocessen;

63.  verwelkomt nieuwe initiatieven als het Europees Fonds voor democratie (EDF) en de faciliteit voor het maatschappelijk middenveld (CSF), die de EU-steun toegankelijker maken, met name voor organisaties van het maatschappelijk middenveld, en die als katalysator kunnen dienen voor een meer strategische en politieke EU-aanpak van democratisering door het verlenen van contextspecifieke, flexibele en tijdige bijstand die gericht is op het vergemakkelijken van de overgang naar democratie in partnerlanden;

64.  merkt op dat de gebeurtenissen van de Arabische Lente, hoewel de verwachting was dat deze een verandering in de richting van meer democratie teweeg zouden brengen, in veel gevallen zijn uitgemond in een verslechtering van de eerbiediging van de vrijheden en rechten van religieuze minderheden veroordeelt met kracht alle vormen van geweld tegen christelijke, joodse, moslim- en andere religieuze gemeenschappen, evenals alle vormen van discriminatie van en intolerantie jegens gelovigen, afvalligen en niet-gelovigen; benadrukt eens te meer, in overeenstemming met eerdere resoluties, dat de vrijheid van gedachte, geweten en geloof een fundamenteel mensenrecht is;

65.  benadrukt dat de gebeurtenissen van de Arabische lente hebben laten zien dat het EU-beleid ten aanzien van de regio een aantal tekortkomingen heeft, ook ten aanzien van de situatie van jongeren die geconfronteerd worden met massale werkloosheid en gebrek aan vooruitzichten in hun land; is echter verheugd over de bereidheid van de EU haar benadering aan te passen en wijst op de noodzaak om de lopende uitwisselingsprojecten en -programma's die ook op de jongeren van deze landen gericht zijn te versterken, met name degene die zijn opgestart in het kader van de Unie voor het Middellandse Zeegebied;

66.  wijst op de noodzaak om uitwisselingsprogramma's te organiseren of Europese programma's meer open te stellen voor jongeren uit deze landen, en om een maatschappelijke discussie te starten over de oorzaken en gevolgen van het gebrek aan bewustzijn met betrekking tot de problemen van deze samenlevingen, met name op economisch en sociaal gebied;

67.  stelt voor om uitwisselingsprogramma's op te zetten of Europese programma's open te stellen voor jongeren uit derde landen;

68.  onderstreept dat nauwe banden met het maatschappelijk middenveld in de landen van de Arabische lente en van het Oostelijk Partnerschap, die onder meer worden bevorderd door uitwisselingprogramma's, stages in instellingen van de EU en EU-lidstaten en beurzen aan Europese universiteiten, onontbeerlijk zijn voor de toekomstige ontwikkeling en consolidatie van de democratie in deze landen;

69.  wijst erop dat deze maatschappelijke discussie ondersteund kan worden door de oprichting van een Euro-Arabische jongerenconventie of een Euro-MENA- of Euro-Mediterrane jongerenconventie, met speciale aandacht voor de mensenrechten;

70.  onderstreept dat de situatie van vrouwen in de landen van de Arabische lente vaak een belangrijke maatstaf is om de vooruitgang op het gebied van democratie en mensenrechten te beoordelen en dat het garanderen van vrouwenrechten een essentieel onderdeel van de EU-actie ten aanzien van deze landen moet zijn;  vraagt om de oprichting van een Euro-Arabische interparlementaire vrouwenconventie; herinnert er ook aan dat democratie de volledige deelname van vrouwen aan het openbare leven met zich meebrengt, zoals wordt verklaard in internationale en regionale instrumenten als het protocol inzake de rechten van de vrouw in Afrika bij het Afrikaanse Handvest van de rechten van de mens en de volkeren;

71.  onderstreept de cruciale rol van nationale mensenrechtenorganisaties en de samenwerking tussen nationale mensenrechtenorganisaties in de EU en die in de nabuurschapslanden; moedigt initiatieven aan die gericht zijn op overdracht van goede praktijken en coördinatie en bevordering van samenwerking tussen de nationale mensenrechteninstellingen in de lidstaten en in de EU-nabuurschapslanden, zoals het programma 2009-2013 voor samenwerking tussen de ombudsmannen van landen van het Oostelijk Partnerschap, een gezamenlijk initiatief van de Poolse en Franse ombudsman om de kantoren van ombudsmannen, overheidsorganen en non-gouvernementele organisaties in landen van het Oostelijk Partnerschap beter in staat te stellen individuele rechten te beschermen en democratische staten op te bouwen die gebaseerd zijn op de rechtsstaat; benadrukt dat dergelijke acties binnen de EU gecoördineerd moeten worden en dat de EU-instellingen gebruik moeten maken van de hiermee opgedane ervaring; onderstreept de noodzaak om de oprichting van nationale mensenrechtenorganisaties in de nabuurschapslanden met rechtsstelsels waarin deze niet bestaan te bevorderen;

72.  dringt erop aan dat de hoge vertegenwoordiger en de Commissie het herziene Europese nabuurschapsbeleid met overtuiging implementeren door met evenveel aandacht zowel het „meer voor meer”-beginsel als het „minder voor minder”-beginsel toe te passen;

73.  is van mening dat voor landen waarvan uit de beoordeling duidelijk blijkt dat zij geen vooruitgang boeken met een grondige democratisering, en grondige institutionele en sociale veranderingen, met inbegrip van de rechtsstaat, de steun van de Unie verminderd moet worden, met behoud van de steun voor het maatschappelijk middenveld in die landen, in lijn met de doelstellingen van dit beleid, in het bijzonder wanneer bepaalde kernbeginselen, zoals vrijheid van meningsuiting, vrijheid van godsdienst of overtuiging, non-discriminatie, gendergelijkheid, vrijheid van geweten, vrijheid van vergadering en vereniging worden geschonden;

74.  is bezorgd over het voortbestaan van achterhaalde attitudes volgens welke aan maatregelen van regeringen van partnerlanden die niet bijdragen aan de directe verwezenlijking van de doelen een buitensporige politieke beloning wordt toegekend;

75.  is verheugd over het initiatief inzake de invoering van een op mensenrechten gebaseerde benadering van ontwikkelingsbeleid; merkt op dat een dergelijke benadering gebaseerd moet zijn op de ondeelbaarheid van de mensenrechten, en is er stellig van overtuigd dat mensen en hun welzijn, en niet regeringen, een centrale plaats moeten hebben in samenwerkingsdoelstellingen; benadrukt dat beleidscoherentie voor ontwikkeling in deze context gezien moet worden als een bijdrage tot de volledige verwezenlijking van de doelstellingen inzake de mensenrechten, zodat de verschillende EU-beleidsmaatregelen elkaar in dit opzicht niet ondermijnen;

76.  is ingenomen met het nieuwe initiatief EU Aid Volunteers, dat van 2014 tot 2020 ongeveer 10.000 Europeanen de mogelijkheid zal bieden om deel te nemen aan humanitaire operaties overal ter wereld, op die plaatsen waar zeer dringend hulp nodig is, en om de solidariteit van Europa te laten zien door gemeenschappen die getroffen zijn door natuurlijke of door de mens veroorzaakte rampen, praktische hulp te bieden;

Gezamenlijke interinstitutionele verantwoordelijkheid

77.  is van mening dat het strategisch EU-kader voor mensenrechten en democratie en het actieplan van bijzonder belang zijn, aangezien zij staan voor een gemeenschappelijke verbintenis die bekrachtigd is door de hoge vertegenwoordiger, de Raad, de Commissie en de lidstaten; is verheugd over de erkenning van de leidende rol van het Parlement bij de bevordering van mensenrechten en democratie; verwacht dat het Parlement naar behoren wordt betrokken bij de uitvoering van het actieplan, onder meer door uitwisseling in de contactgroep mensenrechten, waarin de Europese dienst voor extern optreden (EDEO), de desbetreffende diensten van de Raad en de Commissie, de speciale EU-vertegenwoordiger voor de mensenrechten en de Subcommissie mensenrechten en de Commissie buitenlandse zaken van het EP zijn vertegenwoordigd;

78.  beveelt aan dat het Parlement meer dynamische betrekkingen met de EU-delegaties aanknoopt, op basis van regelmatige contacten en uitwisseling van informatie door middel van voortgangsrapportages als weerspiegeling van een 'agenda voor verandering' op het gebied van mensenrechten en democratie en de doelstellingen en mijlpalen van het actieplan;

79.  zegt toe te zorgen voor een meer systematische follow-up van zijn resoluties over de mensenrechten en van de individuele gevallen, door met de steun van de onlangs opgerichte afdeling voor actie inzake de mensenrechten een follow-upmechanisme te ontwikkelen, en beveelt een intensievere samenwerking aan tussen de Subcommissie mensenrechten, de Commissie begrotingscontrole en andere relevante commissies van het EP, alsook met de Rekenkamer, om te verzekeren dat de doelstellingen van de strategische herziening adequate financiële steun ontvangen van de Unie;

80.  beveelt aan dat het Parlement verbetering brengt in zijn eigen procedures met betrekking tot mensenrechtenkwesties en zijn inspanningen om de mensenrechten effectief in zijn eigen structuren en processen te integreren op te voeren om ervoor te zorgen dat de mensenrechten en democratie centraal staan in alle acties en al het beleid van het Parlement, onder meer door de herziening van zijn richtsnoeren voor interparlementaire delegaties van het EP over bevordering van de mensenrechten en democratie;

81.  is van mening dat elke vaste delegatie en elke relevante commissie van het Parlement een lid, bij voorkeur gekozen uit de voorzitter en ondervoorzitters, moet hebben dat speciaal belast is met het toezicht op het mensenrechtenbeleid in het betreffende gebied of land of thematisch gebied, en dat de aangewezen personen regelmatig verslag uitbrengen aan de Subcommissie rechten van de mens;

82.  beveelt aan dat EP-delegaties die een missie uitvoeren in een land waar de mensenrechtensituatie zorgwekkend is leden moet hebben die speciaal belast zijn met het aan de orde stellen van mensenrechtenkwesties in het betreffende gebied of land, en dat deze leden verslag uitbrengen aan de Subcommissie rechten van de mens;

83.  dringt aan op betere samenwerking op het gebied van mensenrechtenkwesties met de nationale parlementen van de lidstaten;

84.  benadrukt dat het model voor de plenaire debatten over gevallen van schending van de mensenrechten, de democratie en de rechtsstaat, moet worden verbeterd om de mogelijkheid te scheppen vaker debatten te voeren, met een bredere deelname van de leden, overleg met het maatschappelijk middenveld tijdens de voorbereidingsfase, een grotere flexibiliteit om te reageren op schendingen van de mensenrechten en andere onvoorziene feitelijke gebeurtenissen, en meer mogelijkheden om vervolg te geven op eerdere debatten en resoluties;

85.  onderstreept dat het Europees Parlement en de andere EU-instellingen het potentieel van het netwerk van de Sacharov-prijs beter moeten benutten;

86.  beveelt aan dat het Parlement, in samenwerking met de nationale parlementen van de EU, jaarlijks een bijeenkomst organiseert over mensenrechtenactivisten, met deelname van mensenrechtenactivisten uit de hele wereld, wat het Parlement jaarlijks de kans zou geven om te laten zien dat het steun geeft aan mensenrechtenactivisten wereldwijd en hen helpt om in hun eigen landen het recht van vrije meningsuiting na te streven en hun rechten uit te oefenen;

87.  dringt aan op concrete toepassing van artikel 36 VEU om ervoor te zorgen dat de standpunten van het Parlement naar behoren in aanmerking worden genomen bij het gevolg dat wordt gegeven aan resoluties en beveelt een intensievere dialoog in dit opzicht aan;

o
o   o

88.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, Europese Dienst voor extern optreden, de speciale EU-vertegenwoordiger voor de mensenrechten, de regeringen en parlementen van de lidstaten en aan de Raad van Europa.

(1) Aangenomen teksten, P7_TA(2012)0126.
(2) OJ C 290 E, 29.11.2006, p. 107.
(3) Aangenomen teksten, P7_TA(2011)0334.
(4) Aangenomen teksten, P7_TA(2012)0018.
(5) Aangenomen teksten, P7_TA(2012)0250.
(6) Document 17944/2011 van de Raad.
(7) Document 18764/2011 van de Raad.
(8) Aangenomen teksten, P7_TA(2012)0113.

Juridische mededeling - Privacybeleid