Index 
 Vorige 
 Volgende 
 Volledige tekst 
Procedure : 2012/2909(RSP)
Stadium plenaire behandeling
Kies een document :

Ingediende teksten :

RC-B7-0574/2012

Debatten :

PV 13/12/2012 - 15.2
CRE 13/12/2012 - 15.2

Stemmingen :

PV 13/12/2012 - 16.2
CRE 13/12/2012 - 16.2

Aangenomen teksten :

P7_TA(2012)0512

Aangenomen teksten
PDF 121kWORD 75k
Donderdag 13 december 2012 - Straatsburg
Discriminatie op grond van kaste in India
P7_TA(2012)0512RC-B7-0574/2012

Resolutie van het Europees Parlement van 13 december 2012 over kastendiscriminatie in India (2012/2909(RSP))

Het Europees Parlement,

–  gezien zijn eerdere resoluties, met name de resolutie van 1 februari 2007 over de mensenrechtensituatie van de Dalits in India(1) en de resoluties over de jaarverslagen inzake de situatie van de mensenrechten in de wereld, vooral de resolutie van 18 april 2012(2),

–  gezien het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten,

–  gezien het Internationaal Verdrag inzake de uitbanning van rassendiscriminatie (CERD) en de algemene aanbevelingen XXIV daarbij, als geratificeerd door India,

–  gezien het regeringsvoorstel dat is ingediend door Mukul Vasnik, minister van Sociale Rechtvaardigheid en Empowerment, over „De Wet inzake het verbod op de tewerkstelling als opruimer van uitwerpselen en de herintegratie van deze mensen, 2012”, en gepresenteerd aan het Indiase parlement op 3 september 2012,

–  gezien de verklaring van de hoge commissaris van de VN voor de mensenrechten, Navi Pillay, van 19 oktober 2009, en haar oproep aan de VN-lidstaten om de ontwerpbeginselen en -richtsnoeren van de VN voor de doeltreffende uitbanning van discriminatie op grond van werk en afkomst te onderschrijven,

–  gezien de aanbevelingen die gedaan zijn in de speciale procedures en verdragsorganen van de VN en in de twee universele periodieke herzieningsmechanismen over India van 10 april 2008 en 24 mei 2012,

–  gezien de aanbevelingen van de VN-werkgroep voor de universele periodieke toetsing over India van 9 juli 2012,

–  gezien de grote bezorgdheid die op 6 februari 2012 is geuit door de speciale VN-rapporteur voor mensenrechtenactivisten met betrekking tot de situatie van Dalit-activisten in India,

–  gezien de Maila Mukti Yatra, de landelijke mars van duizenden mensen die pleiten voor de uitbanning van het handmatig opruimen van uitwerpselen, die van 30 november 2011 tot en met 31 januari 2012 door 18 Indiase staten trok,

–  gezien de thematische dialoog over de mensenrechten tussen de EU en India,

–  gezien artikel 2 en artikel 3, lid 5, van het Verdrag betreffende de Europese Unie,

–  gezien artikel 122, lid 5, en artikel 110, lid 4, van zijn Reglement,

A.  overwegende dat India geweldige economische vooruitgang heeft geboekt en als een van de BRICS-landen een belangrijke rol speelt in de wereldpolitiek; overwegende dat kastendiscriminatie echter nog altijd wijdverbreid en hardnekkig is;

B.  overwegende dat in de grondwet van India een gelijke status wordt toegekend aan alle Indiase burgers, en dat discriminatie op grond van kaste en onaanraakbaarheid illegaal zijn krachtens de artikelen 15 en 17 daarvan; overwegende dat Dalits de hoogste politieke posten hebben bekleed; overwegende dat India wetten en verordeningen heeft ter bescherming van geregistreerde kasten en stammen, zoals de Wet inzake de bescherming van de rechten van het kind uit 1976 en de Wet inzake geregistreerde kasten en stammen (ter voorkoming van wreedheden); overwegende dat de minister-president van India, Manmohan Singh, een aantal krachtige uitspraken heeft gedaan over de prioriteit die moet worden gegeven aan de bestrijding van het geweld tegen de Dalits;

C.  overwegende dat ondanks deze inspanningen een geschat aantal van 170 miljoen Dalits en inheemse Adivasi in India nog altijd te lijden hebben onder ernstige vormen van sociale uitsluiting; overwegende dat de ILO schat dat de overweldigende meerderheid van de slachtoffers van schuldarbeid afkomstig is uit geregistreerde kasten en stammen;

D.  overwegende dat ofschoon het handmatig opruimen van uitwerpselen wettelijk verboden is, deze praktijk nog steeds veelvuldig voorkomt, en honderdduizenden vrijwel uitsluitend vrouwelijke Dalits deze vorm van slavenarbeid uitvoeren, en dat de Indiase Spoorwegen de grootste werkgever is van deze groep;

E.  overwegende dat vrouwelijke Dalits en Adivasi de allerarmste groeperingen in India vormen, kampen met meervoudige discriminatie op grond van kaste en geslacht, vaak worden blootgesteld aan grove schendingen van hun lichamelijke integriteit, zoals straffeloos seksueel misbruik door leden van dominante kasten, sociaal uitgesloten zijn en economisch uitgebuit worden, en dat slechts 24 % van hen kan lezen en schrijven;

F.  overwegende dat volgens ramingen van het overgrote merendeel van misdrijven tegen vrouwelijke Dalits geen aangifte wordt gedaan, uit angst voor sociale buitensluiting en bedreigingen van de persoonlijke veiligheid en zekerheid; overwegende dat er een concreet geval bekend is uit de staat Haryana, waar een 16-jarig Dalit-meisje in het dorp Dabra (in het district Hisar) op 9 september 2012 het slachtoffer is geworden van een groepsverkrachting; overwegende dat haar vader zelfmoord pleegde toen hij ontdekte wat er gebeurd was en dat de politie pas later in actie kwam, onder druk van massale protesten;

G.  overwegende dat op 20 november 2012 in Dharmapuri (in de staat Tamil Nadu) een menigte van ongeveer 1 000 mensen uit hogere kasten ten minste 268 huizen in Dalit-gemeenschappen hebben geplunderd en in brand gestoken zonder dat de aanwezige politieagenten ingrepen;

H.  overwegende dat de Wet inzake de bescherming van vrouwen tegen huiselijk geweld uit 2005 niet daadwerkelijk ten uitvoer is gebracht, en dat de diepgaande vooroordelen tegen vrouwen bij de politie, in het rechtssysteem, de gezondheidszorg en de politieke elite de toepassing van het recht in de weg staan;

I.  overwegende dat het veroordelingspercentage op grond van de Wet inzake geregistreerde kasten en stammen (ter voorkoming van wreedheden) zeer laag blijft, waardoor het begaan van misdrijven dus niet wordt ontmoedigd;

J.  overwegende dat volgens diverse lokale en internationale bronnen tussen de 100 000 en 200 000 (overwegend Dalit-)meisjes gedwongen zouden zijn tot schuldarbeid in spinnerijen in Tamil Nadu, die garen leveren aan fabrieken die kleding produceren voor westerse merken;

1.  onderkent de inspanningen op federaal, overheids-, regionaal en lokaal niveau in India om kastendiscriminatie uit te bannen; staat daarnaast positief tegenover het duidelijke standpunt dat veel Indiase politici, Indiase media, ngo's en andere opiniemakers op elk niveau van de samenleving uitdragen;

2.  blijft echter bezorgd over het aanhoudende grote aantal gemelde en niet-gemelde wreedheden en wijdverspreide praktijken van onaanraakbaarheid, met name het handmatig opruimen van uitwerpselen;

3.  verzoekt de Indiase autoriteiten op federaal, overheids-, regionaal en lokaal niveau met klem hun toezeggingen na te komen en bestaande wetgeving uit te voeren of waar nodig te wijzigen, met name de Wet inzake geregistreerde kasten en stammen ter voorkoming van wreedheden, teneinde Dalits en andere kwetsbare groepen in de samenleving echte bescherming te bieden;

4.  onderstreept in het bijzonder dat slachtoffers veilig aangifte moeten kunnen doen bij politie en justitie, en dat politie en justitie grondige opvolging moet geven aan gemelde wreedheden en andere gevallen van discriminatie;

5.  verzoekt het Indiaas parlement zijn plannen door te voeren om een nieuwe wet aan te nemen waarin de tewerkstelling van mensen die handmatig uitwerpselen opruimen wordt verboden en hun herintegratie in de maatschappij wordt gewaarborgd, en verzoekt de Indiase regering de nodige maatregelen te treffen voor de onmiddellijke tenuitvoerlegging van die wet;

6.  roept de Indiase autoriteiten op de bepalingen van de Wet inzake buitenlandse bijdragen (regelingen) in te trekken die niet voldoen aan de internationale normen en mogelijk het werk van ngo's ondermijnen, inclusief Dalit-organisaties en andere organisaties die kansarme groepen in de Indiase samenleving vertegenwoordigen, door te belemmeren dat deze organisaties fondsen ontvangen van internationale donoren;

7.  verzoekt de Raad, de Commissie, de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor Buitenlandse Zaken en Veiligheidsbeleid/vicevoorzitter van de Commissie , de speciale vertegenwoordiger van de EU voor mensenrechten en de EU-lidstaten EU-beleid op te stellen over kastendiscriminatie en de ontwerpbeginselen en -richtsnoeren van de VN voor de doeltreffende uitbanning van discriminatie op grond van werk en afkomst in de VN-Mensenrechtenraad te onderschrijven,

8.  is verheugd over de goedkeuring in september 2012 door het kabinet van de Indiase regering van de wet op het verbod van kinder- en adolescentenarbeid, die verbiedt kinderen jonger dan 14 jaar voor alle sectoren en jonger dan 18 jaar in gevaarlijkse sectoren aan te nemen; dringt er bij de Indiase regering op aan doeltreffende maatregelen te treffen en uit te voeren om snel het aantal werkende kinderen - dat nog steeds een van de hoogste wereldwijd is - te verminderen, en nieuwe wetgeving in te voeren om alle vormen van kinderarbeid  te verbieden in overeenstemming met de richtlijnen van de Internationale Arbeidsorganisatie;

9.  roept de vertegenwoordigingen van de EU en de EU-lidstaten in India op het probleem van kastendiscriminatie op te nemen in hun dialoog met de Indiase autoriteiten en prioriteit te verschaffen aan programma's waarmee kastendiscriminatie wordt aangepakt, onder andere in het onderwijs, en aan programma's die zich richten op vrouwen en meisjes; gaat ervan uit dat de toekomstige samenwerking van de EU met India zal worden beoordeeld op de mate waarin deze samenwerking effect heeft op kastendiscriminatie;

10.  verzoekt de Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de minister-president van India, de minister van Justitie, de minister van Binnenlandse Zaken en de minister van Sociale Rechtvaardigheid en Empowerment van India, de Raad, de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor Buitenlandse Zaken en Veiligheidsbeleid/vicevoorzitter van de Commissie, de Commissie, de speciale vertegenwoordiger van de EU voor mensenrechten, de regeringen en de parlementen van de EU-lidstaten, de secretaris-generaal van het Gemenebest, de secretaris-generaal van de VN en de voorzitter van de algemene vergadering van de VN.

(1) PB C 250 E van 25.10.2007, blz. 87.
(2) Aangenomen teksten, P7_TA(2012)0126.

Juridische mededeling - Privacybeleid