Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 14 juni 2012 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 1300/2008 van de Raad van 18 december 2008 tot vaststelling van een meerjarenplan voor het haringbestand in het gebied ten westen van Schotland en de visserijen die dat bestand exploiteren (COM(2011)0760 – C7-0432/2011 – 2011/0345(COD))
– gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2011)0760),
– gezien artikel 294, lid 2, en artikel 43, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C7-0432/2011),
– gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 18 januari 2012(1),
– gezien artikel 55 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie visserij (A7-0145/2012),
1. stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;
2. verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in haar voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;
3. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 14 juni 2012 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) nr. …/2012 van het Europees Parlement en de Raad houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 1300/2008 van de Raad tot vaststelling van een meerjarenplan voor het haringbestand in het gebied ten westen van Schotland en de visserijen die dat bestand exploiteren
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 43, lid 2,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité(2),
Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,
Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure(3),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) Bij Verordening (EG) Nr. 1300/2008 van de Raad van 18 december 2008 tot vaststelling van een meerjarenplan voor het haringbestand in het gebied ten westen van Schotland en de visserijen die dat bestand exploiteren (4)wordt de Raad gemachtigd de maximale visserijsterftecoëfficiënten en de daaraan gerelateerde biomassaniveaus van het paaibestand die in de verordening zijn vastgesteld in artikel 3, lid 2, en zijn vermeld in artikel 4, leden 2 en 5, en artikel 9, te controleren en te herzien. [Am. 1]
(2)Overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag kan aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen bepaalde niet-essentiële onderdelen van een wetgevingshandeling aan te vullen of te wijzigen middels gedelegeerde handelingen. [Am. 2]
(3) Om ervoor te zorgen dat de in het meerjarenplan vastgestelde streefdoelen op doeltreffende wijze te kunnen verwezenlijkenworden verwezenlijkt en dat snel te kunnen reageren op veranderingen in de toestand van de bestanden, dientwordt gereageerd, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen vast te stellen om de maximale visserijsterftecoëfficiënten en de daaraan gerelateerde biomassaniveaus van het paaibestand te herzien, overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag aan de Commissie te worden overgedragen wanneer uit wetenschappelijke gegevens blijkt dat deze waarden niet langer geschikt zijn om het doel van het plan te bereiken. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadpleging overgaat, onder meer op deskundigenniveau. De Commissie moet bij de voorbereiding en opstelling van de gedelegeerde handelingen zorgen dat de desbetreffende documenten tijdig, op gepaste wijze gelijktijdig worden toegezonden aan het Europees Parlement en aan de Raad[Am. 3]
(4) Aangezien haring in het westen van Schotland een migrerende soort is, moet de beschrijving van het gebied waar dit bestandhet haringbestand in het gebied ten westen van Schotland momenteel voorkomt, dienen om het te onderscheiden van andere bestanden, maar mag de toepassing van het plan niet in gevaar komen wanneer de soortdit bestand zijn mobiliteitspatronen wijzigt. De artikelen 1 en 2 moeten dienovereenkomstig worden gewijzigd.[Am. 4]
(5)Het is van bijzonder belang dat de Commissie tijdens haar voorbereidende werkzaamheden het nodige overleg pleegt, ook op deskundigenniveau.[Am. 5]
(6)Bij het voorbereiden en opstellen van gedelegeerde handelingen moet de Commissie ervoor zorgen dat de desbetreffende documenten tijdig, gelijktijdig en op passende wijze aan het Europees Parlement en de Raad worden toegezonden. [Am. 6]
(7)Van de onderhavige wijziging moet gebruik worden gemaakt om een fout in artikel 7 recht te zetten.[Am. 7]
(8) Verordening (EG) nr. 1300/2008 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd,
HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Verordening (EG) nr. 1300/2008 wordt als volgt gewijzigd:
(1) Artikel 1 wordt vervangen door:"
Artikel 1
Voorwerp
Bij deze verordening wordt een meerjarenplan vastgesteld voor de visserijen die het bestand van de haring in het gebied ten westen van Schotland exploiteren.
(2) Aan artikel 2 wordt het volgende punt e) toegevoegd:
e) „haringbestand in het gebied ten westen van Schotland”: het bestand van de haring (clupea harengus) in het gebied ten westen van Schotland dat zich momenteel bevindt in de uniale en internationale wateren van de ICES-sectorenICES-zones Vb, VIa en VIb, alsmede in het deel van ICES-zone VIa dat ten oosten van 7° WL en ten noorden van 55° NB, of ten westen van 7° WL en ten noorden van 56° NB ligt, met uitzondering van de Clyde.„ [Am. 9]
(3) Artikel 7 wordt vervangen door:
'Artikel 7
Herziening van de maximale visserijsterftecoëfficiënten en de daaraan gerelateerde biomassaniveaus van het paaibestand
Wanneer uitde Commissie op basis van een advies van het WTECV en eventueel andere wetenschappelijke gegevens blijkten na grondig overleg met de regionale adviesraad voor de pelagische bestanden constateert dat de in artikel 3, lid 2, artikel 4, leden 2 tot en met 5, en artikel 9 genoemde waarden voor de visserijsterftecoëfficiënten en de daaraan gerelateerde biomassaniveaus van het paaibestand niet langer geschikt zijn om de in artikel 3, lid 1, vastgestelde doelstelling te bereiken, stelt de Commissie middelszij gedelegeerde handelingen overeenkomstig artikel 9 bis vast waarbij nieuwe waarden vast voor deze coëfficiënten en niveaus worden vastgelegd.„ [Am. 10]
(4) Artikel 8 wordt vervangen door:
'Artikel 8
Evaluatie en toetsing van het meerjarenplan
1.Minimum om de vier jaar, te rekenen vanaf 18 december 2008, evalueert de Commissie de werking en de doeltreffendheid van het meerjarenplan. In voorkomend geval kanVoor deze evaluatie wint de Commissie aanpassingen aanhet advies in van het WTECV en van de regionale adviesraad voor de pelagische bestanden. Indien nodig dient de Commissie adequate, volgens de gewone wetgevingsprocedure vast te stellen voorstellen tot wijziging van het meerjarenplan invoorstellen of gedelegeerde handelingen vaststellen overeenkomstig artikel 7.
"
2.Lid 1 laat de bevoegdheidsdelegatie van artikel 7 onverlet.' [Am. 11]
(5) Het volgende artikel 9 bis wordt ingevoegd:"
'Artikel 9 bis
Uitoefening van de delegatie
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel vastgestelde voorwaarden.
2. De in artikel 7 bedoelde bevoegdheid tot vaststelling van de in de artikelen 7 en 8 bedoeldeom gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt met ingangaan de Commissie toegekend voor een periode van drie jaar vanaf...(5)[dd/mm/yyyy] [inwerkingtredingsdatum van deze verordening]. De Commissie stelt uiterlijk negen maandenverleend voor onbepaalde tijdhet verstrijken van de termijn van 3 jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad uiterlijk drie maanden voor het verstrijken van elke termijn tegen deze verlenging verzet.[Am. 12]
3. De in de artikelen 7 en 8artikel 7 bedoelde bevoegdheidsdelegatie kan te allen tijde door het Europees Parlement of de Raad worden ingetrokken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Deze treedt in werkingHet wordt van kracht op de dag na de bekendmaking van het besluit in het Publicatieblad van de Europese Unie of een latere datum die daarin nader wordt bepaald. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet. [Am. 13]
4. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, stelt zij het Europees Parlement en de Raad daarvan gelijktijdig in kennis.
5. Een krachtens de artikelen 7 en 8overeenkomstig artikel 7 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt pas in werking als het Europees Parlement noch de Raad binnen een termijn van twee maanden na de datum van kennisgeving bezwaar heeft aangetekend tegen de gedelegeerde handeling, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad de Commissie vóór het verstrijken van deze termijn heeft meegedeeld geen bezwaar te zullen aantekenen. Deze termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.
"
[Am. 14]
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 14 juni 2012 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken (COM(2010)0781 – C7-0011/2011 – 2010/0377(COD))
– gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2010)0781),
– gezien artikel 294, lid 2, en artikel 192, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C7-0011/2011),
– gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 15 juni 2011(1),
– na raadpleging van het Comité van de Regio's,
– gezien de schriftelijke toezegging van de vertegenwoordiger van de Raad van 25 april 2012 om het standpunt van het Europees Parlement goed te keuren, overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien artikel 55 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid en de adviezen van de Commissie industrie, onderzoek en energie en de Commissie interne markt en consumentenbescherming (A7-0339/2011),
1. stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;
2. neemt kennis van de verklaring van de Commissie die als bijlage bij onderhavige resolutie is gevoegd;
3. verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in haar voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;
4. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 14 juni 2012 met het oog op de vaststelling van Richtlijn 2012/.../EU van het Europees Parlement en de Raad betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken, houdende wijziging en vervolgens intrekking van Richtlijn 96/82/EG van de Raad
(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Richtlijn 2012/18/EU).
Bijlage bij de wetgevingsresolutie
Verklaring van de Commissie
Verklaring over de uitsluiting van de categorie „acuut toxisch 3 dermaal”
(Seveso Bijlage I, deel 1)
De Commissie erkent dat het bereikte compromis over dit voorstel een verbetering betekent van de bescherming van de menselijke gezondheid en veiligheid en van het milieu in vergelijking met het beschermingsniveau dat wordt geboden door de huidige Seveso II-richtlijn (Richtlijn 96/82/EG).
De Commissie is voornemens verder onderzoek uit te voeren naar de waarschijnlijkheid, de risico's en de mogelijke gevolgen van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen, ingedeeld in de categorie „acuut toxisch 3 dermaal”, zijn betrokken. Afhankelijk van de uitkomsten van dit onderzoek kan de Commissie een wetgevingsvoorstel indienen om ook deze categorie op te nemen in het toepassingsgebied van de richtlijn.
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 14 juni 2012 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake voor zuigelingen en peuters bedoelde levensmiddelen en voeding voor medisch gebruik (COM(2011)0353 – C7-0169/2011 – 2011/0156(COD))
– gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2011)0353),
– gezien artikel 294, lid 2, en artikel 114 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C7-0169/2011),
– gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien het met redenen omkleed advies dat door de Italiaanse senaat werd ingediend in het kader van het protocol (nr. 2) betreffende de toepassing van het subsidiariteits- en het evenredigheidsbeginsel, waarin wordt verklaard dat het ontwerp van wetgevingshandeling niet overeenstemt met het subsidiariteitsbeginsel,
– gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité van 26 oktober 2011(1),
– gezien artikel 55 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid en de adviezen van de Commissie industrie, onderzoek en energie en de Commissie interne markt en consumentenbescherming (A7-0059/2012),
1. stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;
2. verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in haar voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;
3. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 14 juni 2012 met het oog op de aanneming van Verordening (EU) nr. …/2012 van het Europees Parlement en de Raad inzake voor zuigelingen en peuters bedoelde levensmiddelen,en voeding voor medisch gebruik, levensmiddelen voor personen met een glutenintolerantie en levensmiddelen voor gebruik in caloriearme en zeer caloriearme diëten [Am. 1]
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 114,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité(2),
Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure(3),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) Artikel 114 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) bepaalt dat maatregelen die de instelling en de werking van de interne markt beogen en onder meer betrekking hebben op volksgezondheid, veiligheid en consumentenbescherming moeten uitgaan van een hoog beschermingsniveau, waarbij in het bijzonder rekening moet worden gehouden met alle nieuwe ontwikkelingen die op wetenschappelijke gegevens zijn gebaseerd.
(2) De veiligheid van voedsel, vooral als het bestemd is voor kwetsbare groepen als zuigelingen, peuters of personen met bijzondere ziekten, is een wezenlijke voorwaarde voor het vrije verkeer van veilig en gezond voedsel is een wezenlijk aspect deze personen en voor de behoorlijke werking van de interne markt, dat een aanzienlijke bijdrage levert aan de gezondheid en het welzijn van de burgers en aan hun sociale en economische belangen. [Am. 2]
(2 bis) In deze context, gelet op het feit dat het recht van de Unie op dit gebied is opgesteld om ervoor te zorgen dat een levensmiddel niet in de handel gebracht wordt als het gevaarlijk is, moeten stoffen die schadelijk kunnen zijn voor de gezondheid van de bevolkingsgroepen in kwestie, worden uitgesloten van opname in de samenstelling van de onder deze verordening vallende categorieën levensmiddelen. [Am. 3]
(3) Richtlijn 2009/39/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 betreffende voor bijzondere voeding bestemde levensmiddelen(4) stelt algemene voorschriften vast inzake de samenstelling en de bereiding van levensmiddelen die bestemd zijn om te voldoen aan de bijzondere voedingsvereisten van de personen voor wie zij zijn bestemd. De meeste bepalingen van die richtlijn dateren uit 1977 en moeten daarom worden herzien komen niet meer tegemoet aan de moeilijkheden die de consumenten ondervinden als ze met kennis van zaken een keuze willen maken tussen dieetlevensmiddelen, verrijkte levensmiddelen, levensmiddelen met claims en levensmiddelen voor gewone consumptie. De noodzaak van een ingrijpende herziening van Richtlijn 2009/39/EG vloeit ook voort uit de wisselwerking tussen de genoemde wetgeving en recentelijk aangenomen Unierecht, zoals Richtlijn 2002/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 10 juni 2002 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake voedingssupplementen(5), Verordening (EG) nr. 1924/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 inzake voedings- en gezondheidsclaims voor levensmiddelen(6), Verordening (EG) nr. 1925/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 betreffende de toevoeging van vitaminen en mineralen en bepaalde andere stoffen aan levensmiddelen(7) en Verordening (EU) nr. 1169/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2011 betreffende de verstrekking van voedselinformatie aan consumenten(8)[Am. 4]
(4) Richtlijn 2009/39/EG stelt een gemeenschappelijke definitie van „voor bijzondere voeding bestemde levensmiddelen” en algemene etiketteringsvoorschriften vast, waaronder de bepaling dat dergelijke levensmiddelen moeten voorzien zijn van de aanduiding dat zij geschikt zijn voor het aangegeven voedingsdoel.
(5) De algemene samenstellings- en etiketteringsvoorschriften van Richtlijn 2009/39/EG worden aangevuld met een aantal niet-wetgevende handelingen van de Unie, die van toepassing zijn op specifieke categorieën levensmiddelen. In dit verband stelt Richtlijn 2006/141/EG van de Commissie(9) geharmoniseerde voorschriften voor volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding vast, terwijl Richtlijn 2006/125/EG van de Commissie(10) bepaalde geharmoniseerde voorschriften voor bewerkte levensmiddelen op basis van granen en babyvoeding voor zuigelingen en peuters vaststelt. Zo zijn er ook geharmoniseerde voorschriften vastgelegd in Richtlijn 96/8/EG van de Commissie van 26 februari 1996 inzake voedingsmiddelen die zijn bestemd om in energiebeperkte diëten te worden genuttigd voor gewichtsvermindering(11), Richtlijn 1999/21/EG van de Commissie van 25 maart 1999 betreffende dieetvoeding voor medisch gebruik(12) en Verordening (EG) nr. 41/2009 van de Commissie van 20 januari 2009 betreffende de samenstelling en de etikettering van levensmiddelen die geschikt zijn voor personen met een glutenintolerantie(13).
(6) Bovendien worden in Richtlijn 92/52/EEG van de Raad(14) geharmoniseerde voorschriften vastgesteld inzake volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding die voor de uitvoer naar derde landen is bestemd.
(6 bis)Volgens de resolutie van de Raad van 18 juni 1992(15) moet de Unie bijdragen tot de toepassing van verantwoorde verkooppraktijken voor vervangingsmiddelen voor moedermelk in derde landen door in de Gemeenschap gevestigde fabrikanten . [Am. 5]
(7) Richtlijn 2009/39/EG bepaalt dat bijzondere bepalingen kunnen worden vastgesteld voor de volgende twee specifieke categorieën levensmiddelen die onder de definitie van voor bijzondere voeding bestemde levensmiddelen vallen: „voeding die is afgestemd op grote spierinspanning, vooral voor sportbeoefenaars” en „voeding voor personen bij wie de glucosestofwisseling is verstoord (diabetici)”. Wat voeding die is afgestemd op grote spierinspanning betreft, kon geen overeenstemming worden bereikt over de ontwikkeling van bijzondere bepalingen omdat de standpunten van de lidstaten en de belanghebbenden over de werkingssfeer van de bijzondere wetgeving, het aantal op te nemen subcategorieën van levensmiddelen, de criteria voor de vaststelling van de samenstellingsvoorschriften en het mogelijke effect op de innovatie bij de productontwikkeling, sterk uiteenliepen. Ten aanzien van de bijzondere bepalingen voor voeding voor personen bij wie de glucosestofwisseling is verstoord (diabetici), concludeert een verslag van de Commissie(16) dat de wetenschappelijke basis voor de vaststelling van bijzondere samenstellingsvoorschriften ontbreekt.Niettemin moet het door de Commissie in Richtlijn 2009/39/EG aangegane engagement blijven gelden om de voedingsbehoeften te erkennen van sporters, met de ondersteuning van de wetenschappelijke adviezen van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (de „Autoriteit”) over claims betreffende actieve personen, en het verslag van het Wetenschappelijk Comité voor de menselijke voeding van 28 februari 2001 over de samenstelling en specificering van voeding die is afgestemd op grote spierinspanning, vooral voor sportbeoefenaars. Daarom moet de Commissie uiterlijk op 1 juli 2015 beoordelen of het algemene recht inzake levensmiddelen in dit opzicht moet worden aangepast. [Am. 6]
(7 bis)In een verslag van de Commissie van 26 juni 2008 over voedingsmiddelen voor personen bij wie de glucosestofwisseling is verstoord (diabetici)(17), wordt geconcludeerd dat de wetenschappelijke basis voor de vaststelling van bijzondere samenstellingsvoorschriften ontbreekt. Deze verordening is dus niet het geschikte rechtskader voor deze categorie levenssmiddelen. Volgens de Commissie is het belangrijker dat bij diabetici wordt gekeken naar de hoeveelheid opgenomen voedsel en het model ervan. Deze conclusie is geenszins in tegenspraak met de invoering in de hele Unie van een strategie die voorziet in een alomvattende aanpak voor diabetes (type 1 en type 2), die meer dan 32 miljoen burgers van de Unie treft. Deze cijfers, die tegen 2030 waarschijnlijk met 16 procent zullen stijgen, vooral door de zwaarlijvigheidsepidemie en de vergrijzing van de Europese bevolking, rechtvaardigen bijgevolg dat er op het niveau van de Unie continu aandacht aan wordt besteed, ook als het gaat om onderzoek en ontwikkeling. [Am. 7]
(8) Richtlijn 2009/39/EG schrijft ook een algemene kennisgevingsprocedure op nationaal niveau voor, die inhoudt dat exploitanten van levensmiddelenbedrijven kennisgeving moeten doen van levensmiddelen die zij presenteren als vallend onder de definitie „voor bijzondere voeding bestemde levensmiddelen” en waarvoor in de wetgeving van de Unie geen bijzondere bepalingen zijn vastgesteld, voordat zij in de Unie in de handel worden gebracht, om de efficiënte monitoring van dergelijke levensmiddelen door de lidstaten te vergemakkelijken.
(9) Uit een verslag van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad over de toepassing van de kennisgevingsprocedure(18) is gebleken dat moeilijkheden kunnen ontstaan door de verschillende interpretaties van de definitie van voor bijzondere voeding bestemde levensmiddelen, die door de nationale autoriteiten op verschillende wijze bleek te kunnen worden uitgelegd. Daarom werd geconcludeerd dat een herziening van de werkingssfeer van Richtlijn 2009/39/EG vereist is om te zorgen voor een meer doeltreffende en geharmoniseerde uitvoering van de wetgeving van de Unie.
(10) Een studieverslag(19) betreffende de herziening van de wetgeving inzake voor bijzondere voeding bestemde levensmiddelen bevestigt de bevindingen van bovengenoemd verslag van de Commissie over de toepassing van de kennisgevingsprocedure en geeft aan dat een toenemend aantal levensmiddelen vandaag in de handel wordt gebracht en geëtiketteerd als levensmiddelen die geschikt zijn voor gebruik als bijzondere voeding, wegens de brede definitie die in Richtlijn 2009/39/EG is vastgesteld. Het studieverslag wijst er ook op dat het type levensmiddelen dat krachtens die wetgeving wordt geregeld, aanzienlijk van lidstaat tot lidstaat verschilt; soortgelijke levensmiddelen kunnen terzelfder tijd in verschillende lidstaten in de handel worden gebracht als voor bijzondere voeding bestemde levensmiddelen en/of als levensmiddelen voor gewone consumptie die zijn bestemd voor de bevolking in het algemeen of voor bepaalde subgroepen daarvan zoals zwangere vrouwen, vrouwen in de menopauze, oudere volwassenen, opgroeiende kinderen, adolescenten, variabel actieve personen en anderen. Deze stand van zaken ondermijnt het functioneren van de interne markt en creëert rechtsonzekerheid voor de bevoegde autoriteiten, exploitanten van levensmiddelenbedrijven en consumenten, waarbij de risico's van marktmisbruik en verstoring van de concurrentie niet kunnen worden uitgesloten.
(11) Het blijkt dat andere handelingen van de Unie die onlangs zijn vastgesteld, meer aan een zich ontwikkelende en innovatieve levensmiddelenmarkt zijn aangepast dan Richtlijn 2009/39/EG. Van bijzondere relevantie en belang in dat verband zijn: Richtlijn 2002/46/EG, Verordening (EG) nr. 1924/2006 en Verordening (EG) nr. 1925/2006. Verder regelen de bepalingen van deze handelingen van de Unie een aantal onder Richtlijn 2009/39/EG vallende categorieën levensmiddelen op passende wijze met minder administratieve lasten en meer duidelijkheid wat de werkingssfeer en de doelstellingen betreft.
(11 bis)Daarom moet een einde worden gemaakt aan de verschillen in interpretatie en de moeilijkheden die de lidstaten en de exploitanten van levensmiddelenbedrijven bij het combineren van verschillende wetsteksten op het gebied van levensmiddelen ondervinden, door het regelgevingskader te vereenvoudigen. Zo kan ervoor worden gezorgd dat soortgelijke producten in de hele Unie op dezelfde wijze worden behandeld en kunnen er meer gelijke concurrentievoorwaarden voor alle exploitanten op de interne markt, vooral kleine en middelgrote ondernemingen (kmo's), worden gewaarborgd. [Am. 8]
(12) Bovendien blijkt uit de ervaring dat bepaalde voorschriften, opgenomen in of vastgesteld uit hoofde van Richtlijn 2009/39/EG, niet langer doeltreffend zijn om te zorgen voor het functioneren van de interne markt.
(13) Daarom moet het begrip „voor bijzondere voeding bestemde levensmiddelen” worden afgeschaft en moet Richtlijn 2009/39/EG door deze handeling worden vervangen. Om de toepassing daarvan te vereenvoudigen en te zorgen voor de nodige samenhang in alle lidstaten, moet deze handeling de vorm krijgen van een verordening.
(14) Bij Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden(20) zijn algemene beginselen en definities voor het recht van de Unie inzake levensmiddelen vastgesteld om te zorgen voor een hoog niveau van bescherming van de menselijke gezondheid en de belangen van de consument en tegelijk het doeltreffend functioneren van de interne markt te garanderen. In bovengenoemde verordening zijnZij stelt de beginselen van risicoanalyses voor levensmiddelen vast alsookvastgesteld, is bepaald dat overeenkomstig het voorzorgsbeginsel voorlopige risicobeheersmaatregelen kunnen worden genomen is en is voorzien in de structuren en mechanismen voor de wetenschappelijke en technische evaluaties die door de Autoriteit worden uitgevoerd. Daarom moeten bepaalde in die verordening vastgestelde definities ook gelden in de context van deze verordening. Bovendien moet de Autoriteit voor de uitvoering van deze verordening worden geraadpleegd over alle aangelegenheden die van invloed kunnen zijn op de volksgezondheid. [Am. 9]
(14 bis)Wanneer er zich terstond of op de lange termijn een risico voordoet voor het leven of de gezondheid, maar er nog wegenschappelijke onzekerheid heerst, moet het voorzorgsbeginsel worden toegepast om een hoog niveau van gezondheidsbescherming te waarborgen, rekening houdend met de cumulatieve toxische effecten en de bijzondere fysieke gevoeligheden van de in deze verordening genoemde bijzonder kwetsbare bevolkingsgroepen. [Am. 10]
(15) Een beperkt aantal categorieën levensmiddelen vormt de enige voedingsbron van bepaalde groepen van de bevolking of vertegenwoordigt een gedeeltelijke voedingsbron; dergelijke categorieën levensmiddelen zijn van vitaal belang om bepaalde gezondheidstoestanden te beheersen en/of van essentieel belang voor het behoud van de beoogde geschiktheid van de voeding voor bepaalde welomschreven kwetsbare groepen van de bevolking. Die categorieën levensmiddelen omvatten volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding, bewerkte levensmiddelen op basis van granen en babyvoeding,en voeding voor medisch gebruik , levensmiddelen voor personen met een glutenintolerantie en levensmiddelen voor gebruik in caloriearme en zeer caloriearme diëten. Uit de ervaring is gebleken dat de bepalingen van Richtlijn 2006/141/EG, Richtlijn 2006/125/EG en Richtlijn 1999/21/EG op bevredigende wijze zorgen voor het vrije verkeer van dergelijke levensmiddelen en een hoog niveau van bescherming van de volksgezondheid garanderen. Levensmiddelen voor gebruik in zeer caloriearme diëten vallen momenteel niet onder Richtlijn 96/8/EG, maar alleen onder Richtlijn 2009/39/EG. Deze verordening moet betrekking hebben op de algemene samenstellings- en informatievoorschriften voor volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding, bewerkte levensmiddelen op basis van granen en babyvoeding voor zuigelingen en peuters en, voeding voor medisch gebruik, levensmiddelen voor personen met een glutenintolerantie en levensmiddelen voor gebruik in caloriearme en zeer caloriearme diëten rekening houdend met Richtlijn 2006/141/EG, Richtlijn 2006/125/EG en Richtlijn 1999/21/EG. [Am. 11]
(16) Om te zorgen voor rechtszekerheid moeten de in Richtlijn 2006/141/EG, Richtlijn 2006/125/EG,en Richtlijn 1999/21/EG , Verordening (EG) nr. 41/2009 en Richtlijn 96/8/EG vastgestelde definities in deze verordening worden overgenomen. De definities van volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding, bewerkte levensmiddelen op basis van granen en babyvoeding,en voeding voor medisch gebruik , levensmiddelen voor personen met een glutenintolerantie en levensmiddelen voor gebruik in caloriearme en zeer caloriearme diëten moeten echter regelmatig worden aangepast, zo nodig rekening houdend met de technische en wetenschappelijke vooruitgang en de relevante ontwikkelingen op internationaal niveau. [Am. 12]
(16 bis)Volgens aanbevelingen van de Wereldgezondheidsorganisatie moeten zuigelingen met een laag geboortegewicht worden gevoed met hun moeders eigen melk. Zuigelingen met een laag geboortegewicht en te vroeg geboren zuigelingen hebben evenwel vaak bijzondere voedingsbehoeften waarin met de eigen melk van de moeder of met standaardzuigelingenvoeding niet kan worden voorzien. Voeding voor deze zuigelingen moet voldoen aan de regels die gelden voor voeding voor medisch gebruik, wanneer deze voedingssoort wordt gekozen als meest passende voeding, rekening houdend met de specifieke medische situatie van de zuigeling. Voeding voor zuigelingen met een laag geboortegewicht en te vroeg geboren zuigelingen moet in elk geval voldoen aan de voorschriften van Richtlijn 2006/141/EG. [Am. 13]
(17) Het is belangrijk dat de ingrediënten die bij de vervaardiging van de onder deze verordening vallende categorieën levensmiddelen worden gebruikt, voldoen aan de voedingsbehoeften van en geschikt zijn voor de personen voor wie zij zijn bestemd, en dat de geschiktheid uit voedingsoogpunt ervan is vastgesteld op grond van algemeen aanvaarde wetenschappelijke gegevens. Die geschiktheid moet worden aangetoond met een systematisch en onafhankelijk onderzoek van de beschikbare wetenschappelijke gegevens. [Am. 14]
(17 bis)Het is belangrijk dat bestrijdingsmiddelen waarvoor maximumgehalten aan residuen zijn toegestaan op grond van Richtlijn 2006/141/EG en Richtlijn 2006/125/EG en die niet voldoen aan de veiligheidsvereisten van Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen(21), op de markt worden verboden en niet worden gebruikt bij de vervaardiging van levensmiddelen die onder deze verordening vallen. [Am. 15]
(17 ter)De in de desbetreffende wetgeving van de Unie, met name Verordening (EG) nr. 396/2005 van het Parlement en de Raad van 23 februari 2005 tot vaststelling van maximumgehalten aan bestrijdingsmiddelenresiduen in of op levensmiddelen en diervoeders van plantaardige en dierlijke oorsprong(22), vastgestelde maximumgehalten aan bestrijdingsmiddelenresiduen moeten toegepast worden zonder afbreuk te doen aan de specifieke bepalingen in deze verordening en in de gedelegeerde handelingen die overeenkomstig deze verordening zijn aangenomen. [Am. 16]
(17 quater)Gezien de kwetsbaarheid van zuigelingen en peuters moeten niettemin strenge beperkingen voor bestrijdingsmiddelenresiduen worden voorgeschreven voor volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding en voor bewerkte levensmiddelen op basis van granen en babyvoeding voor zuigelingen en peuters. Specifieke maximumgehalten aan bestrijdingsmiddelenresiduen in deze producten zijn vastgesteld in Richtlijn 2006/141/EG en Richtlijn 2006/125/EG. Bijzondere aandacht moet worden besteed aan bestrijdingsmiddelen die stoffen bevatten die ingedeeld zijn als bijzonder schadelijk voor de menselijke gezondheid. [Am. 17]
(17 quinquies)Levensmiddelenbedrijven en exploitanten van levensmiddelenbedrijven in de zin van Verordening (EG) nr. 178/2002 moeten gedurende alle fasen van de voedselproductieketen waarborgen dat de levensmiddelen die onder deze verordening vallen, voldoet aan de voorschriften van het recht inzake levensmiddelen in het algemeen en van deze verordening in het bijzonder. [Am. 18]
(18) Bij Richtlijn 2000/13/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 maart 2000 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgeving der lidstaten inzake de etikettering en presentatie van levensmiddelen alsmede inzake de daarvoor gemaakte reclame(23)Verordening (EU) nr. 1169/2011 zijn algemene etiketteringsvoorschriften vastgesteld. Die algemene etiketteringsvoorschriften moeten in de regel gelden voor de onder deze verordening vallende categorieën levensmiddelen. Deze verordening moet echter zo nodig ook voorzien in voorschriften ter aanvulling of afwijking van de bepalingen van Richtlijn 2000/13/EGVerordening (EU) nr. 1169/2011 om aan de specifieke doelstellingen van deze verordening te voldoen. [Am. 19]
(19) Deze verordening moet de criteria verstrekken voor de vaststelling van de bijzondere samenstellings- en informatievoorschriften voor volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding, bewerkte levensmiddelen op basis van granen en babyvoeding en voeding voor medisch gebruik, levensmiddelen voor personen met een glutenintolerantie en levensmiddelen voor gebruik in caloriearme en zeer caloriearme diëten, rekening houdend met Richtlijn 2006/141/EG, Richtlijn 2006/125/EG en Richtlijn 1999/21/EG. Om de in deze verordening vastgestelde definities van volledige zuigelingenvoeding, opvolgzuigelingenvoeding, bewerkte levensmiddelen op basis van granen en babyvoeding en voeding voor medisch gebruik aan te passen, rekening houdend met de technische en wetenschappelijke vooruitgang en de relevante ontwikkelingen op internationaal niveau, om de bijzondere samenstellings- en informatievoorschriften ten aanzien van de onder deze verordening vallende categorieën levensmiddelen, waaronder etiketteringsvoorschriften ter aanvulling of afwijking van de bepalingen van Richtlijn 2000/13/EG, vast te stellen en om voedings- en gezondheidsclaims toe te staan, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen vast te stellen. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadpleging overgaat, onder meer deskundigenniveau. De Commissie moet bij het voorbereiden en opstellen van gedelegeerde handelingen ervoor zorgen dat de desbetreffende documenten tijdig en op gepaste wijze gelijktijdig aan het Europees Parlement en de Raad worden toegezonden. [Am. 20]
(19 bis)De Commissie moet na raadpleging van de Autoriteit de status verduidelijken van melkproducten voor kinderen tussen 12 en 36 maanden, die momenteel geregeld wordt door diverse rechtshandelingen van de Unie, zoals Verordening (EG) nr. 178/2002, Verordening (EG) nr. 1924/2006, Verordening (EG) nr. 1925/2006 en Richtlijn 2009/39/EG, en bij het Europees Parlement en de Raad een verslag indienen met een beoordeling van de vraag of bijkomende wetgevingsmaatregelen vereist zijn, uiterlijk 1 jaar na de datum van inwerkingtreding van deze verordening. Indien nodig moet het verslag vergezeld gaan van een wetgevingsvoorstel. [Am. 21]
(20) Het is dienstig dat onder inachtneming van bepaalde in deze verordening vastgestelde criteria in bijlage van deze verordening een EU-lijstlijst in bijlage bij deze verordening, van vitaminen, mineralen, aminozuren en andere stoffen die mogen worden toegevoegd aan volledige zuigelingenvoeding, opvolgzuigelingenvoeding, bewerkte levensmiddelen op basis van granen en babyvoeding en voeding voor medisch gebruik gebruik evenals aan levensmiddelen voor gebruik in caloriearme en zeer caloriearme diëten wordt opgesteld en bijgewerkt. Bij de goedkeuring van de lijst in bijlage moet rekening worden gehouden met de specifieke voedingsgewoonten van de bevolkingsgroepen in kwestie en met de lijsten in Richtlijn 2006/141/EG en Richtlijn 2006/125/EG, alsmede met de lijst in Verordening (EG) nr. 953/2009 van de Commissie van 13 oktober 2009 inzake stoffen die voor specifieke voedingsdoeleinden aan voor bijzondere voeding bestemde levensmiddelen mogen worden toegevoegd(24), die niet van toepassing is op vloeibare of vaste voeding voor zuigelingen en peuters, en de lijst moet bovengenoemde lijsten vervangen. Gezien het feit dat de vaststelling en bijwerking van de EU-lijstbijlagede toepassing van de in deze verordening vastgestelde criteria vereist, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden daartoe worden toegekend. Deze bevoegdheden moeten worden uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren(25).een maatregel van algemene strekking is om bepaalde niet-essentiële elementen van deze verordening aan te vullen of te wijzigen, moet de bevoegdheid om handelingen vast te stellen overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie in dit verband aan de Commissie worden gedelegeerd. De Commissie moet onmiddellijk toepasselijke uitvoeringshandelingengedelegeerde handelingen tot bijwerking van de EU-lijstbijlage vaststellen, indien dit, in naar behoren gerechtvaardigde gevallen in verband met de volksgezondheid, om dwingende redenen van urgentie vereist is. [Am. 22]
(21) Overeenkomstig het advies van het Wetenschappelijk Comité voor nieuwe gezondheidsrisico's (SCENIHR) over de risicobeoordeling van producten van nanotechnologieën van 19 januari 2009 bestaat er onvoldoende informatie over de risico's in verband met technisch vervaardigde nanomaterialen en zijn de bestaande testmethoden mogelijk ontoereikend om alle kwesties in verband met technisch vervaardigde nanomaterialen te behandelen. DaaromRekening houdend met dit wetenschappelijk advies en gelet op de bijzondere gevoeligheid van de kwetsbare groepen waarvoor de levensmiddelen waarop deze verordening betrekking heeft, bestemd zijn, moeten technisch vervaardigde nanomaterialen niet worden opgenomen in de EU-lijstlijst in bijlage bij deze verordening voor de onder deze verordening vallende categorieën levensmiddelen, tenzijzolang de veiligheid, op grond van adequate en toereikende testmethoden, de voedingswaarde en de geschiktheid van de levensmiddelen voor de personen voor wie zij bestemd zijn, niet door de Autoriteit een evaluatie wordt uitgevoerd.zijn aangetoond. [Am. 23]
(22) Voor de doeltreffendheid en de vereenvoudiging van de wetgeving en een krachtige ondersteuning van innovatie is het dienstig dat op middellange termijn de vraag wordt bekeken of het wenselijk is dat de werkingssfeer van de EU-lijstlijst in bijlage bij deze verordening wordt uitgebreid tot andere categorieën levensmiddelen die onder andere bijzondere wetgeving van de Unie vallen. Tot een uitbreiding in deze zin moet worden besloten door het Europees Parlement en de Raad volgens de gewone wetgevingsprocedure, op basis van een evaluatie door de Autoriteit. [Am. 24]
(23) Het is nodig dat procedures worden vastgesteld voor de vaststelling van noodmaatregelen in situaties waarbij onder deze verordening vallende levensmiddelen een ernstig risico voor de gezondheid van de mens opleveren. Om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering van noodmaatregelen, moeten uitvoeringsbevoegdheden aan de Commissie worden toegekend. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren(26). De Commissie moet onmiddellijk toepasselijke uitvoeringshandelingen in verband met noodmaatregelen vaststellen, indien dit, in naar behoren gerechtvaardigde gevallen in verband met de volksgezondheid, om dwingende redenen van urgentie vereist is.
(24) In Richtlijn 92/52/EEG is bepaald dat volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding die uit de Europese Unie wordt uitgevoerd of opnieuw wordt uitgevoerd, aan de wetgeving van de Unie moet voldoen, tenzij door het invoerende land anders wordt bepaald. Dit beginsel is reeds in Verordening (EG) nr. 178/2002 voor levensmiddelen vastgesteld. Met het oog op vereenvoudiging en rechtszekerheid moet Richtlijn 92/52/EEG daarom worden ingetrokken.
(25) Verordening (EG) nr. 1924/2006 stelt de regels en voorwaarden voor het gebruik van voedings- en gezondheidsclaims voor levensmiddelen vast. Deze regels moeten als algemene regel worden toegepast op de onder deze verordening vallende categorieën levensmiddelen, tenzij anders aangegeven in deze verordening of overeenkomstig deze verordening vastgestelde niet-wetgevende handelingen.
(26) Momenteel mogen de vermeldingen „glutenvrij” of „met zeer laag glutengehalte” uit hoofde van Verordening (EG) nr. 41/2009 voor zowel voor bijzondere voeding bestemde levensmiddelen en als levensmiddelen voor normale consumptie worden gebruikt. Deze vermeldingen kunnen worden beschouwd als voedingsclaims, als omschreven in Verordening (EG) nr. 1924/2006. Met het oog op vereenvoudiging moeten die vermeldingen alleen door Verordening (EG) nr. 1924/2006 worden geregeld en aan de voorschriften daarvan voldoen. De technische aanpassingen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1924/2006 voor de opneming van de voedingsclaims „glutenvrij” en „met zeer laag glutengehalte” en de bijbehorende gebruiksvoorwaarden daarvan, als geregeld krachtens Verordening (EG) nr. 41/2009, moeten worden voltooid voordat deze verordening van toepassing wordt.dienen alleen door onderhavige verordening te worden geregeld en dienen aan de hierin opgenomen voorschriften te voldoen. Verordening (EG) nr. 41/2009 dient derhalve te worden ingetrokken. [Am. 90]
(26 bis)Op dit moment vallen de vermeldingen „lactosevrij” en „met zeer laag lactosegehalte” niet onder het Unierecht. Toch zijn deze vermeldingen belangrijk voor personen met een lactose-intolerantie. De Commissie moet daarom de status ervan binnen het algemene recht inzake levensmiddelen verduidelijken. [Am. 25]
(27) „Maaltijdvervangende producten voor gewichtsbeheersing” en „de dagelijkse voeding volledig vervangende producten voor gewichtsbeheersing” worden momenteel beschouwd als voor bijzondere voeding bestemde levensmiddelen waarvoor de krachtens Richtlijn 96/8/EG vastgestelde bijzondere voorschriften gelden, terwijl levensmiddelen voor zeer caloriearme diëten alleen bij Richtlijn 2009/39/EG worden gereguleerd. Er zijn echter meer en meer voor de algemene bevolking bestemde levensmiddelen op de markt verschenen met soortgelijke vermeldingen die worden gepresenteerd als gezondheidsclaims voor gewichtsbeheersing. De sterke verspreiding van algemene claims voorziene levensmiddelen en het risico van afwijkend voedingsgedrag ten gevolge van bepaalde ongecontroleerde diëten zetten de Autoriteit er regelmatig toe aan om verzoeken met betrekking tot het gebruik van gezondheidsclaims voor maaltijdvervangende producten aan een wetenschappelijke beoordeling te onderwerpen. In haar beoordeling onderzoekt de Autoriteit echter niet de onschadelijkheid van de samenstellingscriteria die worden voorgesteld door de exploitant van levensmiddelenbedrijven die om het gebruik van een claim of om de toepassing van bepaalde etiketteringsmodaliteiten verzoekt. Daarom zijn in deze verordening specifieke bepalingen nodig voor levensmiddelen voor gebruik in caloriearme en zeer caloriearme diëten. Deze bepalingen zijn een belangrijk instrument voor de veiligheid van het voedsel en de gezondheid van mensen die willen vermageren. Om elke mogelijke verwarring tussen in de handel gebrachte levensmiddelen voor gewichtsbeheersing weg te nemen en ter wille van de rechtszekerheid en de samenhang van de wetgeving van de Unie , alsmede ter bescherming van de meest kwetsbare groepen, moeten dergelijke vermeldingen op levensmiddelen voor de algemene bevolking alleen worden geregeld bij Verordening (EG) nr. 1924/2006 en moeten zij aan de voorschriften daarvan voldoen, met uitzondering van levensmiddelen voor gebruik in caloriearme en zeer caloriearme diëten, die aan deze verordening moeten voldoen. De technische aanpassingen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1924/2006 voor de opneming van de gezondheidsclaims die verwijzen naar de beheersing van het lichaamsgewicht voor levensmiddelen die als „de dagelijkse voeding volledig vervangende producten voor gewichtsbeheersing” en als „maaltijdvervangende producten voor gewichtsbeheersing” worden gepresenteerd en de bijbehorende gebruiksvoorwaarden, als geregeld krachtens Richtlijn 96/8/EG, moeten worden voltooid voordat deze verordening van toepassing wordt. [Am. 26]
(27 bis)Om een hoog niveau van consumentenbescherming te garanderen moeten op het niveau van de lidstaten adequate procedures worden vastgesteld voor controles zowel op het gebied van hygiëne als wat de samenstelling betreft, zowel vóór als na het in de handel brengen. [Am. 27]
(27 ter)Ingevolge Verordening (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake officiële controles op de naleving van de wetgeving inzake diervoeders en levensmiddelen en de voorschriften inzake diergezondheid en dierenwelzijn(27) moeten de lidstaten inspecties uitvoeren met betrekking tot de naleving door ondernemingen van deze verordening en van de overeenkomstig deze verordening aangenomen gedelegeerde handelingen, waarbij zij een op het risico gebaseerde benadering volgen. [Am. 28]
(28) Daar de doelstellingen van deze Verordening niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt en derhalve beter op het niveau van de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen.. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.
(29) Er zijnDe Commissie moet toereikende overgangsmaatregelen nodigmaatregelen nemen om te zorgen voor rechtszekerheid tussen de inwerkingtreding en de toepassing van deze verordening en zij moet de exploitanten van levensmiddelenbedrijven de steun en actuele informatie verstrekken die nodig is om hen in staat te stellen zich aan de voorschriften van deze verordening aan te passen, [Am. 29]
(29 bis)Om de toegang te vergemakkelijken van kmo's tot de markt, waarvan bepaalde sectoren, zoals babyvoeding en voeding voor medisch gebruik, gedomineerd lijken te worden door een klein aantal grote ondernemingen, moet de Commissie in nauwe samenwerking met de betrokken belanghebbenden, door middel van gedelegeerde handelingen, richtsnoeren vaststellen om de ondernemingen en in het bijzonder kmo's te helpen om te voldoen aan de in deze verordening vastgestelde voorschriften en zo de concurrentiekracht en innovatie bevorderen. [Am. 30]
(29 ter)Om de toegang tot de markt te vergemakkelijken voor exploitanten van levensmiddelenbedrijven, met name kmo's, die levensmiddelen in de handel willen brengen die het resultaat zijn van wetenschappelijke en technologische vooruitgang, moet de Commissie in nauwe samenwerking met de betrokken belanghebbenden richtsnoeren vaststellen voor de procedure om de bedoelde levensmiddelen tijdelijk in de handel te brengen.[Am. 31]
(29 quater)De Commissie dient de bevoegdheid te krijgen om door middel van gedelegeerde handelingen goedkeuring te verlenen voor het tijdelijk in de handel brengen van levensmiddelen die het resultaat zijn van wetenschappelijke en technologische vooruitgang, om op die manier reeds de vruchten te kunnen plukken van het onderzoek in de bedrijven, in afwachting van de aanpassing van de gedelegeerde handeling met betrekking tot de desbetreffende categorie levensmiddelen. Om de gezondheid van de consumenten te beschermen kan echter slechts toestemming voor het in de handel brengen worden verleend na raadpleging van de Autoriteit, [Am. 91]
HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Hoofdstuk I
Onderwerp En Definities
Artikel 1
Onderwerp
1. Deze verordening die het recht van de Unie inzake levensmiddelen aanvult, stelt samenstellings- en informatievoorschriften vast voor de volgende categorieën levensmiddelen: [Am. 33]
a)
volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding;
b)
bewerkte levensmiddelen op basis van granen en babyvoeding voor zuigelingen en peuters;
c)
voeding voor medisch gebruik , met inbegrip van voeding voor zuigelingen met een laag geboortegewicht en te vroeg geboren zuigelingen; [Am. 34].
c bis)
levensmiddelen voor personen met een glutenintolerantie; en [Am. 35]
c ter)
levensmiddelen voor gebruik in caloriearme en zeer caloriearme diëten. [Am. 36]
2. Deze verordening legt de voorschriften vast voor de opstelling en bijwerking van een gedifferentieerde lijst in Bijlage I, van vitaminen, mineralen en andere stoffen die met het oog op een specifiek voedingsdoel mogen worden toegevoegd aan de in lid 1 bedoelde categorieën levensmiddelen. [Am. 37]
2 bis.De in deze verordening vastgestelde voorschriften hebben voorrang op andere tegenstrijdige voorschriften van het recht van de Unie dat op levensmiddelen van toepassing is. [Am. 38]
Artikel 2
Definities
1. Voor de uitvoering van deze verordening zijn de volgende definities van toepassing:
a)
de definities van „levensmiddel”, „detailhandel” en „in de handel brengen”, als vastgesteld in artikel 2 en artikel 3, punt 7 en 8, van Verordening (EG) nr. 178/2002; [Am. 39]
b)
de definities van 'etikettering' en „voorverpakt levensmiddel” en „etikettering” als vastgesteld in artikel 2, lid 2,in artikel 1, lid 3, onder a)e)en b)j), van Richtlijn 2000/13/EGVerordening (EU) nr. 1169/2011; [Am. 40]
c)
de definities van „voedingsclaim” en „gezondheidsclaim”, als vastgesteld in artikel 2, lid 2, punten 4 en 5, van Verordening (EG) nr. 1924/2006;
d)
de definitie van „andere stof”, als vastgesteld in artikel 2, punt 2, van Verordening (EG) nr. 1925/2006; en
(d bis)de
definitie van „technisch vervaardigd nanomateriaal”, als vastgesteld in artikel 2, lid 2, punt t), van Verordening (EU) nr. 1169/2011. [Am. 41]
2. Verder wordt verstaan onder:
a) „autoriteit”: de bij Verordening (EG) nr. 178/2002 opgerichte Europese Autoriteit voor voedselveiligheid;
b)
„zuigeling”: kind jonger dan twaalf maanden;
c)
„peuter ”: kind tussen één en drie jaar;
d)
„volledige zuigelingenvoeding”: levensmiddelen die in de eerste levensmaanden door zuigelingen worden genuttigd en die zolang nog geen passende aanvullende voeding wordt gegeven, op zich aan de voedingsbehoeften van deze zuigelingen voldoen;
e)
„opvolgzuigelingenvoeding”: levensmiddelen die door zuigelingen worden genuttigd wanneer passende aanvullende voeding wordt gegeven en die het belangrijkste vloeibare bestanddeel vormen van de steeds gevarieerder wordende voeding van deze zuigelingen;
f)
„bewerkte levensmiddelen op basis van granen”: levensmiddelen:
i)
die zijn bedoeld om te voldoen aan de bijzondere eisen van zuigelingen in goede gezondheid tijdens de periode waarin zij worden gespeend, en van peuters in goede gezondheid om hun voeding aan te vullen en/of hen geleidelijk aan gewone levensmiddelen te wennen; en
ii)
die behoren tot de volgende vier categorieën:
–
eenvoudige graanproducten die met melk of met andere daarvoor in aanmerking komende vloeibare levensmiddelen worden of moeten worden aangemaakt;
–
graanproducten met daaraan toegevoegd een eiwitrijk levensmiddel, die met water of een andere, geen eiwit bevattende vloeistof worden of moeten worden aangemaakt;
–
deegwaren die vóór nuttiging in kokend water of andere geschikte vloeistoffen moeten worden bereid;
–
beschuiten en biscuits die rechtstreeks worden genuttigd of eerst worden verkruimeld en daarna met water, melk of een andere geschikte vloeistof moeten worden vermengd;
g)
„babyvoeding”: levensmiddelen die zijn bedoeld om te voldoen aan de bijzondere eisen van zuigelingen in goede gezondheid tijdens de periode waarin zij worden gespeend, en van peuters in goede gezondheid om hun voeding aan te vullen en/of hen geleidelijk aan gewone levensmiddelen te wennen, met uitzondering van:
i)
bewerkte levensmiddelen op basis van granen en
ii)
voor peuters bestemde melk;
h)
„voeding voor medisch gebruik”: speciaal bewerkte of samengestelde levensmiddelen die zijn bestemd om door patiënten als dieetvoeding onder medisch toezicht te worden gebruikt. Zij zijn bestemd voor de voeding, uitsluitend of gedeeltelijk, van patiënten wier vermogen om gewone levensmiddelen of bepaalde nutriënten daarin of metabolieten in te nemen, te verteren, te absorberen, te metaboliseren of uit te scheiden beperkt, aangetast of verstoord is, of die andere medisch bepaalde behoeften aan nutriënten hebben, voor de behandeling waarvan niet alleen met wijziging van het normale voedingspatroon kan worden volstaan. Voeding voor medisch gebruik omvat ook voeding voor zuigelingen met een laag geboortegewicht en te vroeg geboren zuigelingen. Dergelijke voeding moet ook voldoen aan Richtlijn 2006/141/EG.. [Am. 92]
h bis)
„voeding voor zuigelingen met een laag geboortegewicht en te vroeg geboren zuigelingen”: voeding die speciaal is ontwikkeld om te beantwoorden aan de medisch bepaalde behoeften aan nutriënten van zuigelingen die te vroeg of met een laag geboortegewicht zijn geboren. [Am. 43]
h ter)
„levensmiddelen voor personen met een glutenintolerantie”: voor bijzondere voeding bestemde levensmiddelen die speciaal worden geproduceerd, bereid of verwerkt om te voldoen aan de speciale voedingsbehoeften van personen met een glutenintolerantie; [Am. 44]
h quater)
„gluten”: een eiwitfractie van tarwe, rogge, gerst, haver of hun kruisingen en afgeleide producten daarvan die niet oplosbaar is in water en een 0,5 M natriumchlorideoplossing. [Am. 45]
h quinquies)
„levensmiddelen voor gebruik in caloriearme diëten” of „caloriearme dieetproducten” en „levensmiddelen voor gebruik in zeer caloriearme diëten” of „zeer caloriearme dieetproducten”: speciaal samengestelde levensmiddelen die, als zij worden gebruikt volgens de aanwijzingen van de fabrikant, de totale dagelijkse voeding vervangen.
Zeer caloriearme dieetproducten bevatten tussen 400 en 800 kilocalorieën per dag.
Caloriearme dieetproducten bevatten tussen 800 en 1 200 kilocalorieën per dag. [Am. 46]
Voeding voor medisch gebruik in de zin van alinea 1, onder h), valt onder een van de volgende drie categorieën:
i)
qua voedingswaarde volledige levensmiddelen met een gestandaardiseerde samenstelling die, wanneer zij volgens de aanwijzingen van de fabrikant worden gebruikt, voor de personen voor wie zij bestemd zijn, de enige voedingsbron kunnen vormen;
ii)
qua voedingswaarde volledige levensmiddelen met een aan een specifieke ziekte, aandoening of kwaal aangepaste samenstelling die, wanneer zij volgens de aanwijzingen van de fabrikant worden gebruikt, voor de personen voor wie zij bestemd zijn, de enige voedingsbron kunnen vormen;
iii)
qua voedingswaarde onvolledige voedingsmiddelen met een gestandaardiseerde of aan een specifieke ziekte, aandoening of kwaal aangepaste samenstelling die ongeschikt zijn om als enige voedingsbron te dienen. [Am. 47]
3.De Commissie wordt gemachtigd in voorkomend geval overeenkomstig artikel 15 gedelegeerde handelingen vast te stellen om de definities van „volledige zuigelingenvoeding”, „vervolgzuigelingenvoeding”, „bewerkte levensmiddelen op basis van granen” en „babyvoeding” en „voeding voor medisch gebruik” aan te passen aan de technische en wetenschappelijke vooruitgang en de relevante ontwikkelingen op internationaal niveau. [Am. 48]
Hoofdstuk II
In de handel brengen
Artikel 3
In de handel brengen
1. De in artikel 1, lid 1, bedoelde levensmiddelen mogen alleen in de handel worden gebracht als zij aan deze verordening en aan het recht van de Unie dat van toepassing is op levensmiddelen, voldoen.
2.De in artikel 1, lid 1 bedoelde levensmiddelen die in de Unie worden ingevoerd om in de handel te worden gebracht, moeten voldoen aan de toepasselijke voorschriften van het levensmiddelenrecht van de Unie. De in artikel 1, lid 1 bedoelde levensmiddelen die uit de Unie worden uitgevoerd of heruitgevoerd om in derde landen in de handel te worden gebracht, moeten voldoen aan de toepasselijke voorschriften van het levensmiddelenrecht van de Unie, tenzij wegens bijzondere omstandigheden in het land van invoer, bijvoorbeeld in verband met weersomstandigheden of hoogteverschillen, een andere samenstelling of verpakking gerechtvaardigd is.
3.De in artikel 1, lid 1, bedoelde levensmiddelen mogen alleen in de handel worden gebracht in de vorm van voorverpakte levensmiddelen
4.De lidstaten mogen het in de handel brengen van levensmiddelen die aan deze verordening voldoen, niet beperken of verbieden om redenen die verband houden met de samenstelling, vervaardiging, presentatie of etikettering ervan. [Am. 49]
4 bis. Om mogelijk te maken dat in artikel 1, lid 1, bedoelde levensmiddelen die het resultaat zijn van wetenschappelijke en technologische vooruitgang, snel op de markt worden gebracht, kan de Commissie na raadpleging van de Autoriteit gedelegeerde handelingen vaststellen overeenkomstig artikel 15 om voor een periode van twee jaar toestemming te verlenen voor het op de markt brengen van in artikel 1, lid 1, bedoelde levensmiddelen die niet beantwoorden aan de regels voor samenstelling die zijn vastgesteld in deze verordening of in de overeenkomstig deze verordening aangenomen gedelegeerde verordeningen. [Am. 50]
Artikel 4
Voorverpakte levensmiddelen
De in artikel 1, lid 1, bedoelde levensmiddelen mogen alleen op de detailmarkt worden toegelaten in de vorm van voorverpakte levensmiddelen.[Am. 51]
Artikel 5
Vrij verkeer van goederen
De lidstaten mogen het in de handel brengen van levensmiddelen die aan deze verordening voldoen, niet beperken of verbieden om redenen die verband houden met de samenstelling, de vervaardiging, de presentatie of de etikettering daarvan.[Am. 52]
Artikel 6
Noodmaatregelen
1. Wanneer het duidelijk is dat een in artikel 1, lid 1, bedoeld levensmiddel waarschijnlijk een ernstig risico voor de gezondheid van de mens vormt en dat risico niet op bevredigende wijze met de door de betrokken lidstaat (lidstaten) genomen maatregelen kan worden bedwongen, neemt de Commissie op eigen initiatief of op verzoek van een lidstaat onverwijld passende tijdelijke noodmaatregelen, waaronder maatregelen om het in de handel brengen van het betrokken levensmiddel te beperken of te verbieden, naargelang de ernst van de situatie. Die maatregelen worden door middel van uitvoeringshandelingen vastgesteld overeenkomstig de in artikel 14, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.
2. Wanneer er naar behoren gerechtvaardigde, urgente dwingende redenen bestaan om een ernstig risico voor de gezondheid van de mens te beperken of aan te pakken, stelt de Commissie onmiddellijk van toepassing zijnde uitvoeringshandelingen vast overeenkomstig de in artikel 14, lid 3, bedoelde procedure.
1. Wanneer een lidstaat de Commissie officieel in kennis stelt van de noodzaak om noodmaatregelen te nemen en de Commissie geen actie overeenkomstig lid 1 heeft genomen, mag de betrokken lidstaat passende tijdelijke noodmaatregelen nemen, waaronder maatregelen om het in de handel brengen van het betrokken levensmiddel op zijn grondgebied te beperken of te verbieden, afhankelijk van de ernst van de situatie. De betrokken lidstaat stelt de overige lidstaten en de Commissie daarvan onmiddellijk in kennis, met opgave van de redenen die tot zijn besluit hebben geleid. De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast om de nationale tijdelijke noodmaatregelen uit te breiden, te wijzigen of in te trekken. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 14, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure. De lidstaat mag zijn nationale tijdelijke noodmaatregelen handhaven totdat de in dit lid vermelde uitvoeringshandelingen zijn vastgesteld.
Artikel 6 bis
Voorzorgsbeginsel
Wanneer na een beoordeling van de beschikbare wetenschappelijke informatie er gegronde redenen zijn voor bezorgdheid over mogelijke nadelige effecten, maar er nog steeds wetenschappelijke onzekerheid bestaat, kunnen voorlopige risicobeheersmaatregelen worden genomen die nodig zijn om een hoog niveau van bescherming te waarborgen voor de kwetsbare bevolkingsgroepen waarvoor de in artikel 1, lid 1, bedoelde levensmiddelen zijn bedoeld. [Am. 53]
Artikel 6 ter
Controle
De nationale bevoegde autoriteiten zorgen ervoor dat een adequaat toezichtssysteem wordt ingesteld om te garanderen dat deexploitanten van levensmiddelenbedrijven deze verordening en de toepasselijke gezondheidsvoorschriften naleven. [Am. 54]
Hoofdstuk III
Voorschriften
Afdeling 1
Inleidende bepalingen
Artikel 7
Inleidende bepaling
De in artikel 1, lid 1, bedoelde levensmiddelen moeten voldoen aan de voorschriften van de wetgeving van de Unie die op levensmiddelen van toepassing is.
2.De in deze verordening vastgestelde voorschriften hebben voorrang op andere tegenstrijdige voorschriften van de wetgeving van de Unie die op levensmiddelen van toepassing is. [Am. 55]
Artikel 8
Adviezen van de Autoriteit
De Autoriteit verstrekt overeenkomstig de artikelen 22 en 23 van Verordening (EG) nr. 178/2002 wetenschappelijke adviezen met het oog op de toepassing van deze verordening.
Artikel 8 bis
Levensmiddelen voor gewone consumptie
Bij de etikettering en presentatie van en de reclame voor levensmiddelen voor gewone consumptie is het gebruik verboden van:
a)
de uitdrukking „bijzondere voeding”, al dan niet gecombineerd met andere woorden, om deze levensmiddelen te omschrijven;
b)
elke andere aanduiding of wijze van presenteren die de indruk kan wekken dat de levensmiddelen behoren tot een van de categorieën bedoeld in artikel 1, lid 1. [Am. 56]
Afdeling 2
Algemene voorschriften
Artikel 9
Algemene samenstellings- en informatievoorschriften
1. De in artikel 1, lid 1, bedoelde levensmiddelen zijn zodanig samengesteld dat zij voldoen aan de voedingsbehoeften en geschikt zijn voor de personen voor wie zij zijn bestemd, overeenkomstig algemeen aanvaarde , door collegiaal getoetste en op onafhankelijke wijze beoordeelde wetenschappelijke gegevens en medisch advies.. [Am. 57]
2. De in artikel 1, lid 1, bedoelde levensmiddelen mogen geen stoffen in zodanige hoeveelheden bevatten dat zij de gezondheid van de personen voor wie zij zijn bestemd, in gevaar brengen.
3. De etikettering en presentatie van en de reclame voor de in artikel 1, lid 1, bedoelde levensmiddelen verstrekken passende informatie aanzijn juist, duidelijk en gemakkelijk te begrijpen voor de consument en mogenzijn niet misleidend zijn. Er mag aan de levensmiddelen in kwestie niet de eigenschap mee worden toegeschreven dat menselijke ziekten ermee kunnen worden voorkomen, behandeld of genezen, noch een toespeling op deze eigenschappen mee worden gemaakt. [Am. 58]
3 bis.De etikettering van volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding mag geen afbeeldingen van zuigelingen bevatten, noch andere afbeeldingen of tekst waardoor het gebruik van het product kan worden geïdealiseerd. Grafische afbeeldingen om ervoor te zorgen dat het product gemakkelijk kan worden geïdentificeerd en om bereidingsmethoden te illustreren zijn evenwel toegestaan. Richtlijn 2006/141/EG wordt dienovereenkomstig gewijzigd. [Am. 59]
4. De verspreiding van nuttige informatie of aanbevelingen in verband met de in artikel 1, lid 1, onder a), b), c) en c bis), bedoelde categorieën levensmiddelen mag uitsluitend plaatsvinden door personen met de nodige kwalificaties op het gebied van geneeskunde, voeding en geneesmiddelen ofBijkomende informatie die door andere beroepsbeoefenaren die verantwoordelijk zijn voorin de gezondheidszorg voor moeders en kinderen.aan de eindgebruiker wordt verstrekt, heeft een louter wetenschappelijk en feitelijk karakter en omvat geen reclame. [Am. 60]
4 bis.Om efficiënt overheidstoezicht mogelijk te maken stellen exploitanten van een levensmiddelenbedrijf de bevoegde autoriteit van elke lidstaat waar zij de in artikel 1, lid 1, bedoelde levensmiddelen in de handel brengen, daarvan in kennis door haar een model van het voor het product gebruikte etiket te doen toekomen. [Am. 61]
4 ter.Het gebruik van bestrijdingsmiddelen in landbouwproducten die voor de productie van de in artikel 1, lid 1, bedoelde levensmiddelen bestemd zijn, wordt zoveel mogelijk beperkt, onverminderd Richtlijn 2006/125/EG en Richtlijn 2006/141/EG. [Am. 62]
4 quater.Bijzondere voorschriften voor de in artikel 1, lid 1, bedoelde levensmiddelen waarbij wordt voorzien in gebruiksbeperkingen voor of een verbod op bepaalde bestrijdingsmiddelen, worden regelmatig bijgewerkt, met bijzondere aandacht voor bestrijdingsmiddelen met werkzame stoffen, beschermstoffen of synergistische middelen die overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 betreffende de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels(28)zijn ingedeeld als mutagene stof, categorie 1A of 1B, kankerverwekkende stof, categorie 1A of 1B of giftig voor de voortplanting, categorie 1A of 1B, en die worden beschouwd als stof met hormoonontregelende eigenschappen die schadelijk kunnen zijn voor de mens, of werkzame stoffen die zijn goedgekeurd als „stof die in aanmerking komt om te worden vervangen” overeenkomstig artikel 24 van Verordening (EG) nr. 1107/2009. [Am. 63]
Afdeling 3
Bijzondere voorschriften
Artikel 10
Bijzondere samenstellings- en informatievoorschriften
1. De in artikel 1, lid 1, bedoelde levensmiddelen voldoen aan de voorschriften van artikel 7 en de samenstellings- en informatievoorschriften van artikel 9.
2. Behoudens de algemene voorschriften van de artikelen 7 en 9 en de specifieke voorschriften van de artikelen 10 bis en 10 ter, en rekening houdend met Richtlijn 2006/141/EG, Richtlijn 2006/125/EG en Richtlijn 1999/21/EG en de technische en wetenschappelijke vooruitgang, in het bijzonder de resultaten van risicobeoordelingen en het voorzorgsbeginsel als bedoeld in artikel 6 bis, wordt de Commissie gemachtigd om uiterlijk op ...(29) overeenkomstig artikel 15 gedelegeerde verordeningenhandelingen vast te stellen onder inachtneming van het volgende: [Am. 64]
a)
de bijzondere samenstellingsvoorschriften voor de in artikel 1, lid 1, bedoelde levensmiddelen;
b)
de bijzondere voorschriften inzake het gebruik van bestrijdingsmiddelen in voor de productie van dergelijke levensmiddelen bedoelde landbouwproducten en inzake de residuen van bestrijdingsmiddelen in dergelijke levensmiddelen;
c)
de bijzondere voorschriften inzake de etikettering en presentatie van en de reclame voor de in artikel 1, lid 1, bedoelde levensmiddelen, inclusief de vergunning voor het gebruik van voedings- en gezondheidsclaims;deze voorschriften omvatten de specifieke regels op dit gebied die al voor de in artikel 1, lid 1, bedoelde levensmiddelen van kracht zijn;[Am. 66]
c bis)de
voorschriften inzake de informatie die moet worden vermeld op de aanbevelingen die zijn bestemd voor een passend gebruik van de in artikel 1, lid 1, bedoelde levensmiddelen. [Am. 67]
d)
de kennisgevingsprocedure voor het in de handel brengen van een in artikel 1, lid 1, bedoelde levensmiddel ter vergemakkelijking van de doelmatige officiële monitoring van een dergelijk levensmiddel op grond waarvan de exploitanten van levensmiddelenbedrijven kennisgeving doen aan de bevoegde autoriteit van de lidstaat (lidstaten) waar het product in de handel wordt gebracht;
e)
de voorschriften inzake promotie- en handelspraktijken voor volledige zuigelingenvoeding;
f)
de voorschriften inzake de informatie die over voeding voor zuigelingen en peuters moet worden verstrekt om te zorgen voor passende informatie over geschikte voedingspraktijken, en
f bis)
een voorschrift voor het toezicht na het in de handel brengen van in artikel 1, lid 1 bedoelde levensmiddelen om te controleren of aan de specifieke voorschriften wordt voldaan. [Am. 68]
3. Behoudens de algemene voorschriften van de artikelen 7 en 9 en de specifieke voorschriften van de artikelen 10 bis en 10 ter en rekening houdend met de relevante technische en wetenschappelijke vooruitgang , in het bijzonder de resultaten van nieuwe risicobeoordelingen en het voorzorgsbeginsel als bedoeld in artikel 6 bis, werkt de Commissie de in lid 2 van dit artikel bedoelde gedelegeerde verordeningenhandelingen bij overeenkomstig artikel 15. [Am. 69]
Wanneer bij optredende gezondheidsrisico's dwingende urgente redenen dat vereisen, is de in artikel 16 vastgestelde procedure van toepassing op overeenkomstig dit lid vastgestelde gedelegeerde handelingen.
Artikel 10 bis
Levensmiddelen voor personen met een glutenintolerantie
1.Naast de voorschriften van artikel 9 mogen levensmiddelen voor personen met een glutenintolerantie die geheel of gedeeltelijk bestaan uit één of meer ingrediënten die vervaardigd zijn uit tarwe, rogge, gerst, haver of kruisingen daarvan die speciaal bewerkt zijn om het gluten te verminderen, mogen geen glutengehalte hebben dat meer bedraagt dan 100 mg/kg in het levensmiddel zoals het aan de eindconsument wordt verkocht.
2.Op de aan de eindconsument verkochte levensmiddelen voor personen met een glutenintolerantie mag volgende vermelding worden aangebracht :
–
„met zeer laag glutengehalte” indien het glutengehalte niet meer bedraagt dan 100 mg/kg;
–
„glutenvrij” indien het glutengehalte niet meer bedraagt dan 20 mg/kg.
3.Levensmiddelen voor personen met een glutenintolerantie, voldoen ook aan de volgende criteria:
–
zij bevatten ongeveer dezelfde hoeveelheid vitamines en minerale zouten als de levensmiddelen die zij vervangen;
–
zij worden bereid met bijzondere zorg, onder naleving van de goede productiepraktijken (good manufacturing practice, GMP) om verontreiniging met gluten te voorkomen;
–
als de termen „met zeer laag glutengehalte” of „glutenvrij” worden gebruikt, staan die dicht bij de benaming waaronder het levensmiddel wordt verkocht. [Am. 70]
Artikel 10 ter
Levensmiddelen voor gebruik in caloriearme diëten en zeer caloriearme diëten
1.Caloriearme en zeer caloriearme dieetproducten voldoen aan de samenstellingsvoorschriften i bijlage II bij deze verordening.
2.Alle afzonderlijke bestanddelen waaruit de caloriearme en zeer caloriearme dieetproducten zijn samengesteld, bevinden zich bij de verkoop in één verpakking.
3.De caloriearme en zeer caloriearme dieetproducten worden onder de volgende benaming verkocht:
a)
voor zeer caloriearme dieetproducten:
'Volledige voedingsvervanging voor gebruik in zeer caloriearme diëten„;
b)
voor caloriearme dieetproducten:
Volledige voedingsvervanging voor gebruik in caloriearme diëten
4 Op de etikettering van de caloriearme en zeer caloriearme dieetproducten worden, afgezien van de in hoofdstuk IV van Verordening (EU) nr. 1169/2011 voorgeschreven gegevens, nog de volgende verplichte vermeldingen aangebracht:
a)
de in kJ en kcal uitgedrukte energie-inhoud en het in numerieke vorm uitgedrukte gehalte aan eiwitten, koolhydraten en vetten per aangegeven hoeveelheid van het voor consumptie aangeboden gebruiksklare product;
b)
de in numerieke vorm uitgedrukte gemiddelde hoeveelheid van ieder mineraal en iedere vitamine waarvoor verplichte vermeldingen in punt 5 van bijlage II worden gegeven, per aangegeven hoeveelheid van het voor consumptie aangeboden gebruiksklare product;
c)
indien nodig aanwijzingen voor de juiste bereiding en een verklaring dat het belangrijk is deze aanwijzingen te volgen;
d)
indien een product tot inname van een dagelijkse hoeveelheid polyolen van meer dan 20 g leidt, bij gebruik volgens de aanwijzingen van de fabrikan, de vermelding dat het voedingsmiddel een laxerende werking kan hebben;
e)
de vermelding dat het belangrijk is dagelijks voldoende vloeistof tot zich te nemen;
f)
de vermelding dat het product voldoende hoeveelheden van alle essentiële nutriënten voor één dag bevat;
g)
de vermelding dat het product niet langer dan drie weken mag worden gebruikt zonder medisch advies.
5.Op de etikettering van caloriearme en zeer caloriearme dieetproducten in kwestie en bij de presentatie ervan de reclame ervoor mag geen melding worden gemaakt van de snelheid of de mate van gewichtsverlies die door het gebruik ervan kan worden gerealiseerd. [Am. 71]
Artikel 10 quater
Toegang tot de interne markt voor kmo's
In nauwe samenwerking met alle belanghebbenden en de Autoriteit stelt de Commissie gepaste richtsnoeren vast en biedt zij technische ondersteuning om bedrijven, in het bijzonder kmo's, in staat te stellen te voldoen aan deze verordeningn en te helpen bij de voorbereiding en indiening van een aanvraag voor een wetenschappelijke beoordeling. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 15 gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde deze richtsnoeren aan te nemen. [Am. 72]
Hoofdstuk IV
Lijst van toegelaten stoffen
Artikel 11
EU-lijstVaststelling van een lijstvan toegelaten stoffen
1. Rekening houdend met Richtlijn 2006/141/EG, Richtlijn 2006/125/EG en Verordening (EG) nr. 953/2009 is de Commissie bevoegd om uiterlijk op ...(30)gedelegeerde handelingen vast te stellen overeenkomstig artikel 15 teneinde in Bijlage I een lijst op te nemen van vitaminen, mineralen en andere stoffen die aan elke categorie van de in artikel 1, lid 1, bedoelde levensmiddelen kunnen worden toegevoegd.
1.2. Vitaminen, mineralen, aminozuren en andere stoffen mogen aan de in artikel 1, lid 1, bedoelde levensmiddelen worden toegevoegd, mits dergelijke stoffen aan de volgende voorwaarden voldoen:
a)
zij vormen op grond van het algemeen erkende en middels collegiale toetsing beoordeelde, beschikbare wetenschappelijke bewijsmateriaal geen veiligheidsprobleem voor de gezondheid van de consument; en
b)
zij zijn beschikbaar voor gebruik door het menselijke lichaam.
b bis)
zij zijn geschikt voor het nutritioneel gebruik waarvoor zij bedoeld zijn; en
b ter)
zij hebben, op basis van het algemeen erkende wetenschappelijke bewijsmateriaal, een nutritioneel of fysiologisch effect.
2.Uiterlijk op [2 jaar na de datum van inwerkingtreding van deze verordening] stelt de Commissie door middel van uitvoeringsverordeningen een EU-lijst op van toegelaten stoffen die voldoen aan de voorwaarden van lid 1 en zij werkt deze lijst daarna bij. In de EU-lijst wordt een specificatie van de stof verstrekt en worden zo nodig ook de gebruiksvoorwaarden en de van toepassing zijnde zuiverheidscriteria aangegeven. Die uitvoeringsverordeningen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 14, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure. Om naar behoren gerechtvaardigde, uiterst urgente redenen in verband met optredende gezondheidsrisico's stelt de Commissie onmiddellijk van toepassing zijnde uitvoeringshandelingen vast tot bijwerking van de EU-lijst overeenkomstig artikel 14, lid 3.
2 bis.Voor de in lid 2 bedoelde stoffen die uit technisch vervaardigde nanomaterialen bestaan, zijn de volgende aanvullende voorwaarden van toepassing:
a)
er is aangetoond dat aan de voorwaarde in lid 2, onder a) is voldaan, aan de hand van adequate testmethoden; en
b)
de voedingswaarde en geschiktheid ervan voor de personen voor wie zij bestemd zijn, is aangetoond. [Am. 87]
Artikel 11 bis
Bijwerking van de lijst van toegelaten stoffen
Een nieuwe stof kan in de in lid 2 bedoelde EU-lijstBijlage I worden toegevoegd op initiatief van de Commissie of na ontvangst van een aanvraag daartoe. Er kunnen aanvragen worden ingediend door een lidstaat of een belanghebbende partij, die ook verscheidene belanghebbende partijen kan vertegenwoordigen (hierna „de aanvrager” genoemd). De aanvragen worden overeenkomstig lid 4 bij de Commissie ingediend.
1 bis.De aanvrager dient overeenkomstig lid 2 een aanvraag in bij de Commissie. De Commissie bevestigt de ontvangst ervan binnen 14 dagen na ontvangst.
De aanvraag omvat:
a)
de naam en het adres van de aanvrager;
b)
de naam en een duidelijke beschrijving van de stof;
c)
de samenstelling van de stof;
d)
het voorgestelde gebruik van de stof en de voorwaarden daarvan;
e)
een systematisch onderzoek van de wetenschappelijke gegevens en passende collegiaal getoetste studies die zijn verricht volgens algemeen aanvaarde richtsnoeren van deskundigen over de opzet en de uitvoering van dergelijke studies;
f)
wetenschappelijk bewijsmateriaal over de hoeveelheid van de stof die de gezondheid van de personen waarvoor hij is bestemd niet in gevaar brengt en de geschiktheid van de stof voor het beoogde gebruik;
g)
wetenschappelijk bewijsmateriaal waaruit blijkt dat de stof beschikbaar is voor gebruik door het menselijke lichaam en een voedingskundig of fysiologisch effect heeft;
h)
een samenvatting van de inhoud van de aanvraag.
Wanneer een stof reeds in de EU-lijstBijlage I is opgenomen en er een significante verandering in de productiemethoden plaatsvindt of de deeltjesgrootte wordt gewijzigd, bijvoorbeeld via de nanotechnologie, wordt de door deze nieuwe methoden of door een wijziging van de deeltjesgrootte bereide stof beschouwd als een andere stof beschouwd en wordt de EU-lijst dienovereenkomstig gewijzigd voordat de stof in de Unie in de handel kan worden gebracht.Een aparte aanvraag is vereist voor opname in Bijlage I.
4.Als een stof uit Bijlage I niet meer voldoet aan de voorwaarden als bedoeld in artikel 11, leden 2 en 2 bis, besluit de Commissie deze stof uit Bijlage -I te schrappen.
5.De vermelding van een stof in bijlage I bevat:
–
een specificatie van de stof;
–
zo nodig de gebruiksvoorwaarden; en
–
zo nodig de van toepassing zijnde zuiverheidscriteria.
6.De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 15 gedelegeerde handelingen vast te stellen om Bijlage I bij te werken. Indien dit in geval van optredende gezondheidsrisico's om dwingende redenen van urgentie vereist is, is de in artikel 16 neergelegde procedure van toepassing op overeenkomstig dit lid vastgestelde gedelegeerde handelingen. [Am. 88]
Artikel 12
Vertrouwelijke informatie over aanvragen
1. Van de informatie die wordt verstrekt in de in artikel 11 bedoelde aanvraag kunnen gegevens waarvan de openbaarmaking de concurrentiepositie van de aanvrager ernstig zou kunnen aantasten, vertrouwelijk worden behandeld.
2. De volgende informatie wordt in geen geval als vertrouwelijk beschouwd:
i)
de naam en het adres van de aanvrager;
ii)
de naam en beschrijving van de stof;
iii)
de rechtvaardiging van het gebruik van de stof in of op specifieke levensmiddelen;
iv)
informatie die relevant is voor de beoordeling van de veiligheid van de stof;
v)
zo nodig, de door de aanvrager toegepaste analysemethode(n).
v bis)
wetenschappelijke gegevens die verkregen zijn door dierproeven om de veiligheid van de stof te beoordelen. [Am. 75]
3. De aanvragers geven aan welke door hen verstrekte informatie zij als vertrouwelijk behandeld willen zien. In dit geval moeten verifieerbare redenen worden aangevoerd.
4. De Commissie stelt na overleg met de aanvrager vast welke informatie vertrouwelijk kan blijven en stelt de aanvrager en de lidstaten daarvan in kennis.
5. Na kennis te hebben genomen van het standpunt van de Commissie, beschikt de aanvrager over een termijn van drie weken om zijn aanvraag in te trekken om de vertrouwelijkheid van de verstrekte informatie te handhaven. De vertrouwelijkheid wordt tot het einde van deze termijn gehandhaafd.
Hoofdstuk V
Vertrouwelijkheid
Artikel 13
Algemenevertrouwelijkheids- en transparantieclausule
De Commissie, de Autoriteit en de lidstaten nemengaranderen, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie(31), een zo ruim mogelijke toegang tot de documenten en in het bijzonder staan zij de burger bij en informeren deze over de manieren om een aanvraag in te dienen voor toegang tot de documenten. Zij nemen tevens de nodige maatregelen om een passende mate van vertrouwelijkheid van door hen ingevolge deze verordening ontvangen informatie te waarborgen, behalve indien het gaat om informatie die, als de omstandigheden dat vereisen, openbaar moet worden gemaakt ter bescherming van de gezondheid van mens en dier of van het milieu. [Am. 76]
Hoofdstuk VI
Procedurele Bepalingen
Artikel 14
Comité
1. De Commissie wordt bijgestaan door het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.
2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.
Wanneer het advies van het comité via een schriftelijke procedure dient te worden verkregen, wordt die procedure zonder gevolg beëindigd indien, binnen de termijn voor het uitbrengen van het advies, door de voorzitter van het comité daartoe wordt besloten of door een eenvoudige meerderheid van de leden van het comité daarom wordt verzocht.
3. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 8 van Verordening (EU) nr. 182/2011, in samenhang met artikel 5 daarvan, van toepassing.
Artikel 15
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2. De in artikel 2, lid 3, en3, lid 4 bis, artikel 10 leden 2 en 3, artikel 10 quater, artikel 11, lid 1, en artikel 11 bis, lid 6, bedoelde delegatie van bevoegdhedenbevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen wordt aan de Commissie toegekend met ingang van (*)[(*) datum van de basiswetgevingshandeling of een andere door de wetgever vastgestelde datum] voor onbepaalde tijdvoor een termijn van vijf jaar met ingang van ...(32). De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend verlengd met termijnen van dezelfde duur, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet. [Am. 77]
3. De in artikel 2, lid 3, en3, lid 4 bis, artikel 10, leden 2 en 3, artikel 10 quater, artikel 11, lid 1, en artikel 11 bis, lid 6, bedoelde bevoegdheidsdelegatie kan te allen tijde door het Europees Parlement of de Raad worden ingetrokken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet. [Am. 78]
4. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdige kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad .
5. Een overeenkomstig artikel 2, lid 3, en3, lid 4 bis, artikel 10, leden 2 en 3, artikel 10 quater, artikel 11, lid 1, en artikel 11 bis, lid 6, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de datum van kennisgeving van die handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad de Commissie voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben meegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad kan met twee maanden verlengd. [Am. 79]
Artikel 16
Spoedprocedure
1. Een overeenkomstig dit artikel vastgestelde gedelegeerde handeling treedt onverwijld in werking en is van toepassing zolang geen bezwaar wordt gemaakt overeenkomstig lid 2. In de kennisgeving van de gedelegeerde handeling aan het Europees Parlement en de Raad wordt vermeld om welke redenen gebruik wordt gemaakt van de spoedprocedure.
2. Het Europees Parlement of de Raad kan overeenkomstig de in artikel 15 bedoelde procedure bezwaar maken tegen een gedelegeerde handeling. In dit geval trekt de Commissie de handeling onverwijld in na de kennisgeving van het besluit waarbij het Europees Parlement of de Raad bezwaar maakt .
Hoofdstuk VII
Slotbepalingen
Artikel 16 bis
Levensmiddelen voor personen met een lactose-intolerantie
Uiterlijk ...(33) dient de Commissie een verslag in, indien nodig vergezeld van een wetgevingsvoorstel, bij het Europees Parlement en de Raad om de status uit hoofde van het algemene recht inzake levensmiddelen van de vermeldingen „lactosevrij” en „met zeer laag lactosegehalte” op etiketten te verduidelijken. [Am. 80]
Artikel 16 ter
Voor peuters bestemde melkprodukten
Uiterlijk ...(34) dient de Commissie na raadpleging van de Autoriteit bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in met een beoordeling van de behoefte aan bijzondere bepalingen over de samenstelling en etikettering van melk voor peuters. In dit verslag wordt gekeken naar de voedingsbehoeften, het consumptiepatroon, de nutritionele inname en de niveaus van blootstelling aan verontreinigingen en bestrijdingsmiddelen van deze peuters. In het verslag komt ook de vraag aan bod of de melk in kwestie nutritionele voordelen heeft ten opzichte van normale voeding voor een kind dat borstvoeding krijgt. Op basis van de conclusies van dit verslag gaat de Commissie over tot een van de twee volgende maatregelen:
a)
zij besluit dat er geen speciale bepalingen voor de samenstelling en etikettering van voor peuters bestemde melk nodig zijn; of
b)
indien nodig dient zij overeenkomstig de gewone wetgevingsprocedure en op grond van artikel 114 VWEU, een wetgevingsvoorstel in.
Vóór de opstelling van het in de eerste alinea bedoelde Commissieverslag blijven voor peuters bestemde melkproducten vallen onder het toepassingsgebied van de desbetreffende wetgeving van de Unie, zoals Verordening (EG) nr. 178/2002, Verordening(EG) nr. 1925/2006 en Verordening (EG) nr. 1924/2006. [Am. 81]
Artikel 17
Intrekking
1. Richtlijn 92/52/EEG en Richtlijn 2009/39/EG worden ingetrokken met ingang van ...(35). Verwijzingen naar de ingetrokken handelingen gelden als verwijzingen naar deze verordening.
2. Richtlijn 96/8/EG en Verordening (EG) nr. 41/2009 worden ingetrokken met ingang van ...*.
Artikel 18
Overgangsmaatregelen
Levensmiddelen die niet voldoen aan deze verordening maar wel voldoen aan de Richtlijnen 2009/39/EG en 96/8/EG en de Verordeningen (EG) nr. 41/2009 en (EG) nr. 953/2009 en vóór ...(36) zijn geëtiketteerd, mogen na die datum verder in de handel worden gebracht totdat de voorraden zijn uitgeput.
Artikel 19
Inwerkingtreding
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te,
Voor het Europees Parlement
De voorzitter
De voorzitter
Voor de Raad
Bijlage I
Lijst van toegelaten stoffen [Am. 89]
Bijlage II
Samenstellingsvoorschriften voor caloriearme en zeer caloriearme dieetproducten
Deze voorschriften hebben betrekking op gebruiksklare, als zodanig verkochte of volgens de volgens de aanwijzingen van de fabrikant gereconstitueerde caloriearme en zeer caloriearme dieetproducten.
1.Energie
1.1.De energie-inhoud van een zeer caloriearm dieetproduct bedraagt minstens 1 680 kJ (400 kcal) en hoogstens 3 360 kJ (800 kcal) per volledig dagrantsoen.
1.2.De energie-inhoud van een caloriearm dieetproduct bedraagt minstens 3 360 kJ (800 kcal) en hoogstens 5 040 kJ (1 200 kcal) per volledig dagrantsoen.
2.Eiwitten
2.1.Het in caloriearme en zeer caloriearme dieetproducten aanwezige eiwit bevat minstens 25 % en hoogstens 50 % van de totale energie-inhoud van het product. In elk geval bedraagt de hoeveelheid eiwit van deze producten niet meer dan 125 g.
2.2.In punt 2.1 wordt een eiwit bedoeld waarvan de chemische index gelijk is aan die van het referentie-eiwit van de FAO/WHO (1985) in Tabel 2. Als de chemische index lager is dan 100 % van het referentie-eiwit, worden de minimumeiwitgehaltes dienovereenkomstig verhoogd. De chemische index van het eiwit is in ieder geval minstens gelijk aan 80 % van die van het referentie-eiwit.
2.3.Onder „chemische index” wordt verstaan de laagste van de verhoudingen tussen de hoeveelheid van ieder essentieel aminozuur die het proefeiwit bevat, en de hoeveelheid van ieder daarmee corresponderend aminozuur in het referentie-eiwit.
2.4.In ieder geval mogen aminozuren alleen dan worden toegevoegd, indien daarmee de voedingswaarde van het eiwit wordt verhoogd en dan nog uitsluitend in de voor dat doel benodigde verhoudingen.
3.Vetten
3.1.De aan vet ontleende energie bedraagt ten hoogste 30 % van de totale energie-inhoud van het product.
3.2.De hoeveelheid linolzuur (in de vorm van glyceriden) bedraagt minstens 4,5 g.
4.Voedingsvezel
Het voedingsvezelgehalte van caloriearme en zeer caloriearme dieetproducten bedraagt minstens 10 g en hoogstens 30 g per dagrantsoen.
5.Vitaminen en mineralen
Caloriearme en zeer caloriearme dieetproductenleveren voor de hele dagelijkse voeding minstens: 100 % van de in tabel 1 aangegeven hoeveelheden vitaminen en mineralen.
TABEL 1
Vitamine A
(µg RE)
700
Vitamine D
(µg)
5
Vitamine E
(mg-TE)
10
Vitamine C
(mg)
45
Thiamine
(mg)
1,1
Riboflavine
(mg)
1,6
Niacine
(mg-NE)
18
Vitamine B6
(mg)
1,5
Folaat
(µg)
200
Vitamine B12
(µg)
1,4
Biotine
(µg)
15
Pantotheenzuur
(mg)
3
Calcium
(mg)
700
Fosfor
(mg)
550
Kalium
(mg)
3 100
IJer
(mg)
16
Zink
(mg)
9,5
Koper
(mg)
1,1
Jood (jodium)
(µg)
130
Seleen (selenium)
(µg)
55
Natrium
(mg)
575
Mgnesium
(mg)
150
Mangaan
(mg)
1
Tabel 2
PATROON VAN DE VEREISTE AMINOZUREN (1)
g/100 g eiwit
Cystine + methionine
1,7
Histidine
1,6
Isoleucine
1,3
Leucine
1,9
Lysine
1,6
Fenylalanine + tyrosine
1,9
Threonine
0,9
Tryptofaan
0,5
Valine
1,3
(1) Wereldgezondheidsorganisatie. Energy and protein requirements. Report of a Joint FAO/WHO/UNU Meeting. Genève: Wereldgezondheidsorganisatie 1985. (WHO Technical Report Series, 724).
Verslag van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad over voeding voor personen bij wie de glucosestofwisseling is verstoord (diabetici), COM(2008) 392, Brussel, 26.6.2008.
Verslag van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad over de toepassing van artikel 9 van Richtlijn 89/398/EEG van de Raad betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake voor bijzondere voeding bestemde levensmiddelen, COM(2008)0393 van 27.6.2008.
An analysis of the European, social and environmental impact of the policy options for the revision of the Framework Directive on dietetic foods – Study report Agra CEAS Consulting, 29.4.2009.
– gezien de mededeling van de Commissie van 8 oktober 2010 over slimme regelgeving in de Europese Unie (COM (2010)0543), waarin aangekondigd werd dat de Commissie haar raadplegingsbeleid wilde evalueren in 2011,
– gezien de mededeling van de Commissie van 13 april 2011 getiteld „Akte voor de interne markt – Twaalf hefbomen voor het stimuleren van de groei en het versterken van het vertrouwen – ”Samen werk maken van een nieuwe groei' (COM(2011)0206),
– gezien de Verklaring van Krakau die aangenomen werd op het Forum voor de interne markt van 3 - 4 oktober 2011,
– gezien de schriftelijke vraag aan de Commissie van 14 maart 2011 getiteld „Communicatiestrategie van de Commissie ‐ Talen van de publieke raadplegingen” (E 002327/2011),
– gezien artikel 110, lid 2, van zijn Reglement,
A. overwegende dat de Commissie heeft voorgesteld 2013 uit te roepen tot het Europees jaar van de burger om de voordelen en de rechten van het EU-burgerschap meer bekendheid bij de mensen te geven en hun actieve deelname aan de beleidsvorming van de Unie te stimuleren;
B. overwegende dat gehandicapte mensen meer moeilijkheden ondervinden omdat zij behoefte hebben aan toegankelijke kanalen om communicatie te faciliteren;
C. overwegende dat publieke betrokkenheid een fundamenteel onderdeel uitmaakt van democratisch bestuur, overwegende dat goed vormgegeven en gecommuniceerde openbare raadplegingen behoren tot de belangrijkste instrumenten om het transparantiebeleid van de EU te concretiseren, en overwegende dat hun potentieel om de communicatie- en informatiekloof tussen burgers en de EU te overbruggen tot nu toe niet volledig benut is;
1. dringt er bij de Commissie op aan om de communicatie met de burger actief aan te gaan door de bestaande communicatiekanalen ten volle te benutten om het publiek op de hoogte te brengen van raadplegingen en deze doelgericht uit te voeren in samenwerking met NGO's en andere belanghebbenden;
2. dringt er bij de Commissie op aan om ervoor te zorgen dat het recht van iedere burger om zich tot de EU-instellingen te richten in elke officiële EU-taal volledig geëerbiedigd en ten uitvoer gelegd wordt door ervoor te zorgen dat openbare raadplegingen toegankelijk zijn in alle officiële EU-talen, dat alle raadplegingen evenwaardig zijn en dat er geen discriminatie op basis van taal plaatsvindt m.b.t. raadplegingen;
3. vraagt de Commissie om ervoor te zorgen dat alle raadplegingen begrijpelijk zijn voor gewone burgers en uitgevoerd worden gedurende een tijdsbestek dat ruim genoeg is om een zo groot mogelijke deelname te waarborgen;
4. dringt er bij de Commissie op aan om het recht van gehandicapte mensen op raadpleging door middel van toegankelijke kanalen te waarborgen;
5. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Commissie.
Situatie in Tibet
121k
41k
Resolutie van het Europees Parlement van 14 juni 2012 over de mensenrechtensituatie in Tibet (2012/2685(RSP))
– gezien zijn eerdere resoluties over China en Tibet, en met name zijn resoluties van 27 oktober 2011(1) en 25 november 2010(2),
– gezien zijn eerdere resolutie van 7 april 2011 over het verhinderen van de verkiezingen voor de Tibetaanse regering in ballingschap in Nepal(3),
– gezien de Universele Verklaring van de rechten van de mens van 1948,
– gezien artikel 36 van de grondwet van de Volksrepubliek China, dat alle burgers het recht op godsdienstvrijheid garandeert,
– gezien artikel 110, leden 2 en 4, van zijn Reglement,
A. overwegende dat de eerbiediging van de mensenrechten en de vrijheid van identiteit, cultuur, godsdienst en vereniging fundamentele beginselen van de EU en haar buitenlands beleid zijn;
B. overwegende dat de EU de kwestie van de rechten van de Tibetaanse minderheid aan de orde heeft gesteld tijdens de 31e ronde van de mensenrechtendialoog EU-China, die op 29 mei 2012 in Brussel is gehouden; overwegende dat de mensenrechtendialoog EU-China geen betekenisvolle verbeteringen in de mensenrechtensituatie van de Tibetanen heeft opgeleverd;
C. overwegende dat de gezanten van Zijne Heiligheid de Dalai Lama de regering van de Volksrepubliek China hebben benaderd om een vreedzame en wederzijds voordelige oplossing voor de kwestie-Tibet te vinden; overwegende dat de gesprekken tussen beide zijden geen concrete resultaten hebben opgeleverd en momenteel stilliggen;
D. overwegende dat de autoriteiten van de Volksrepubliek China bij hun optreden tegen de protesten in Tibet in 2008 onevenredig veel geweld hebben gebruikt en sindsdien restrictieve veiligheidsmaatregelen hanteren die de vrijheid van meningsuiting, vereniging en godsdienst beperken;
E. overwegende dat bij de protesten in 2008 wellicht meer dan 200 slachtoffers zijn gevallen en dat het aantal aanhoudingen tussen 4 434 en meer dan 6 500 bedroeg, terwijl er eind 2010 in Tibet 831 bekende politieke gevangenen waren, van wie er 360 door een rechter waren veroordeeld en er 12 een levenslange gevangenisstraf uitzaten;
F. overwegende dat, naar verluidt, de autoriteiten van de Volksrepubliek China in Tibetaanse gevangenissen gebruik maken van folterpraktijken, zoals slagen, het gebruik van stroomstootwapens, langdurige eenzame opsluiting, verhongering en andere gelijkaardige maatregelen, om bekentenissen af te dwingen;
G. overwegende dat er sinds 2009 38 Tibetanen, waaronder voornamelijk monniken en nonnen, zichzelf in brand zouden hebben gestoken als protest tegen de restrictieve Chinese maatregelen in Tibet en ter ondersteuning van de terugkeer van de Dalai Lama en het recht op godsdienstvrijheid in de prefectuur van Aba/Ngaba (provincie Sechouan) en andere delen van de Tibetaanse hoogvlakte;
H. overwegende dat de huidige gezondheidstoestand en de verblijfplaats van een aantal slachtoffers van zelfverbranding, met name Chimey Palden, Tenpa Darjey, Jamyang Palden, Lobsang Gyatso, Sona Rabyang, Dawa Tsering, Kelsang Wangchuck, Lobsang Kelsang, Lobsang Kunchok en Tapey, nog steeds onbekend of onduidelijk zijn;
I. overwegende dat Gedhun Choekyi Nyiman, de elfde Panchen Lama, door de autoriteiten van de Volksrepubliek China is aangehouden, en niet gezien is sinds 14 mei 1995;
J. overwegende dat de Tibetaanse identiteit, taal, cultuur en godsdienst, die getuigen van een historisch rijke beschaving, worden bedreigd door de hervestiging van de Han-Chinezen op het historische grondgebied van Tibet en de vernietiging van de traditionele nomadische levenswijze van de Tibetanen;
K. overwegende dat de EU momenteel werkt aan de vaststelling van het mandaat en de benoeming van de Speciale EU-vertegenwoordiger voor de mensenrechten;
L. overwegende dat de voorgaande oproepen van het Europees Parlement aan de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid om de situatie in Tibet te bespreken met haar Chinese tegenhangers niet de verwachte resultaten hebben opgeleverd;
1. herhaalt dat het strategische partnerschap tussen de EU en de Volksrepubliek China moet berusten op gedeelde beginselen en waarden;
2. verzoekt de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid van de EU meer en intensievere inspanningen te leveren om de mensenrechtensituatie van de Tibetanen aan de orde te stellen in de mensenrechtendialoog EU-China;
3. betreurt in dit verband de weigering van de Chinese autoriteiten om de dialoog tweemaal per jaar te houden, evenals hun standpunt inzake de randvoorwaarden en de frequentie van de bijeenkomsten, met name ten aanzien van de versterking van het onderdeel „maatschappelijk middenveld” en het betrekken van dat maatschappelijke middenveld bij de dialoog; dringt er bij de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie op aan alles in het werk te stellen om de mensenrechtendialoog doeltreffender en sterker resultaatgericht te maken;
4. heeft waardering voor de zeer belangrijke en succesvolle democratisering van het bestuur van de Tibetanen in ballingschap door Zijne Heiligheid de Dalai Lama en de recente overdracht door hem van zijn politieke bevoegdheden en verantwoordelijkheden aan de democratisch verkozen Kalon Tripa van het centrale Tibetaanse bestuur, wat in overeenstemming is met het verlangen van het Tibetaanse volk;
5. prijst het besluit van het nieuwe democratisch verkozen Tibetaanse politieke leiderschap om te blijven opteren voor de middenwegbenadering van Zijne Heiligheid de Dalai Lama, die gericht is op echte autonomie voor de Tibetanen binnen de Volksrepubliek China en binnen het kader van de Chinese grondwet;
6. onderschrijft de beginselen die zijn vastgelegd in het in 2008 door de gezanten van Zijne Heiligheid de Dalai Lama aan hun Chinese gesprekspartners voorgestelde Memorandum betreffende daadwerkelijke autonomie voor het Tibetaanse volk, en die de basis vormen voor een realistische en duurzame politieke oplossing van de kwestie-Tibet;
7. verwerpt het door de regering van de Volksrepubliek China aangevoerde argument dat contacten van regeringen met Zijne Heiligheid de Dalai Lama en leden van het verkozen Tibetaanse leiderschap en blijken van steun van regeringen voor een vreedzame oplossing van de kwestie-Tibet door middel van dialoog en onderhandelingen in strijd zijn met het „één-China-beleid”;
8. verzoekt de autoriteiten van de Volksrepubliek China betekenisvolle autonomie toe te kennen aan het historische grondgebied van Tibet;
9. spreekt zijn teleurstelling uit over het feit dat de regering van de Volksrepubliek China sinds januari 2010 niet bereid is tot voortzetting van de dialoog met de gezanten van Zijne Heiligheid de Dalai Lama, en moedigt de Chinese autoriteiten aan een betekenisvolle discussie aan te gaan met de vertegenwoordigers van het centrale Tibetaanse bestuur over de toekomst van Tibet;
10. staat erop dat de autoriteiten van de Volksrepubliek China de vrijheid van meningsuiting, de vrijheid van vereniging en de vrijheid van godsdienst van de Tibetanen eerbiedigen;
11. dringt er bij de autoriteiten van de Volksrepubliek China op aan een onafhankelijk internationaal onderzoek naar de protesten van 2008 en de nasleep daarvan toe te staan, en verzoekt om de vrijlating van de politieke gevangenen;
12. veroordeelt elke vorm van marteling van personen die in hechtenis zitten, en verzoekt de autoriteiten van de Volksrepubliek China onafhankelijke internationale inspecties van de gevangenissen en detentiecentra in Tibet toe te staan;
13. veroordeelt opnieuw het feit dat de Chinese autoriteiten met harde hand blijven optreden tegen Tibetaanse kloosters, en verzoekt de Chinese regering de vrijheid van godsdienst te waarborgen, zowel voor het Tibetaanse volk als voor al haar burgers;
14. eist dat de Chinese autoriteiten het lot en de verblijfplaats van alle slachtoffers van zelfverbranding in Tibet bekendmaken;
15. herhaalt zijn verzoek aan de Chinese autoriteiten het lot en de verblijfplaats van Chedun Choekyi Nyima, de elfde Panchen Lama, bekend te maken;
16. verzoekt de Chinese autoriteiten de taalvrijheid en de culturele, godsdienstige en andere fundamentele vrijheden van de Tibetanen te eerbiedigen en af te zien van een vestigingsbeleid in de historische gebieden van Tibet dat Han-Chinezen bevoordeelt en de Tibetanen benadeelt, en Tibetaanse nomaden niet langer te dwingen hun traditionele levenswijze op te geven;
17. verzoekt de Chinese autoriteiten alle beperkingen op te heffen en aan onafhankelijke media, journalisten en mensenrechtenwaarnemers onbelemmerde toegang en bewegingsvrijheid in heel Tibet te verlenen;
18. verzoekt de Speciale EU-vertegenwoordiger voor de mensenrechten na zijn benoeming regelmatig verslag uit te brengen over de mensenrechtensituatie in de Volksrepubliek China, en met name in Tibet;
19. dringt er bij de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid op aan een speciale coördinator te benoemen met een mandaat om regelmatig over Tibet verslag uit te brengen, teneinde de eerbiediging van de mensenrechten van het Tibetaanse volk te verbeteren, met inbegrip van het recht om de eigen identiteit en de religieuze, culturele en taalkundige uitingen hiervan te bewaren en te ontwikkelen, een constructieve dialoog en onderhandelingen tussen de regering van de Volksrepubliek China en de gezanten van Zijne Heiligheid de Dalai Lama te ondersteunen, en hulp te bieden aan Tibetaanse vluchtelingen, met name in Nepal en India;
20. verzoekt de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid van de EU de mensenrechtensituatie in Tibet bij elke ontmoeting met de vertegenwoordigers van de Volksrepubliek China aan de orde te stellen;
21. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de regeringen en parlementen van de lidstaten, de regering en het parlement van de Volksrepubliek China, de secretaris-generaal van de Verenigde Naties, de Tibetaanse regering in ballingschap, het Tibetaanse parlement in ballingschap en Zijne Heiligheid de Dalai Lama.
– gezien de mededeling van de Commissie van 13 april 2011, getiteld „Akte voor de interne markt - Twaalf hefbomen voor het stimuleren van de groei en het versterken van het vertrouwen – ”Samen werk maken van nieuwe groei'„(COM(2011)0206),
– gezien de mededeling van de Commissie van 27 oktober 2010 getiteld „Naar een Single Market Act voor een sociale markteconomie met een groot concurrentievermogen: 50 voorstellen om beter samen te werken, te ondernemen en zaken te doen” (COM(2010)0608),
– gezien het werkdocument van de diensten van de Commissie van 24 februari 2012 getiteld „De interne markt laten renderen, jaarlijkse governance-controle 2011” (SWD(2012)0025),
– gezien het werkdocument van de diensten van de Commissie van 16 augustus 2011 getiteld „De interne markt door de ogen van de mensen: een kort overzicht van de twintig grootste zorgen van burgers en ondernemingen” (SEC(2011)1003),
– gezien de conclusies van de Raad Concurrentievermogen van 10 december 2010,
– gezien zijn resolutie van 20 mei 2010 over het verwezenlijken van een interne markt voor consumenten en burgers(1),
– gezien zijn resolutie van 6 april 2011 inzake een interne markt voor ondernemingen en groei(2),
– gezien zijn resolutie van 6 april 2011 over een interne markt voor Europeanen(3),
– gezien zijn resolutie van 6 april 2011 over governance en partnerschap op de interne markt(4),
– gezien zijn resolutie van 1 december 2011 over het resultaat van het forum voor de interne markt(5), gehouden in Krakau (Polen) op 3 en 4 oktober 2011, en de conclusies van de Europese Raad van 23 oktober 2011,
– gezien artikel 110, lid 2, van zijn Reglement,
A. overwegende dat de Europese interne markt de burgers van Europa enorme voordelen heeft gebracht, terwijl zij Europese bedrijven, en met name kleine en middelgrote ondernemingen (KMO´s), nieuwe mogelijkheden heeft geboden;
B. overwegende dat de interne markt een belangrijke stimulans is voor economische groei en werkgelegenheid in de Europese Unie; overwegende dat Europeanen het potentieel van de interne markt op veel terreinen nog niet volledig hebben benut en dat er nieuwe prikkels nodig zijn om met name effectieve arbeidsmobiliteit binnen Europa te waarborgen, in combinatie met adequate sociale cohesie, alsook om grensoverschrijdende verkopen en aankopen te faciliteren;
C. overwegende dat de interne markt niet los mag worden gezien van andere horizontale beleidsterreinen, met name de gezondheidszorg, sociale bescherming, consumentenbescherming, arbeidsrecht, het milieu, duurzame ontwikkeling en extern beleid; overwegende dat de concrete tenuitvoerlegging van de EU 2020-strategie een alomvattende benadering vergt om de interne markt te verdiepen;
D. overwegende dat de huidige economische neergang en de terugkeer van een protectionistische instelling bij de lidstaten een bedreiging vormen voor sommige van de meest zichtbare verworvenheden van het Europese integratieproces, hetgeen betekent dat de oorspronkelijk in de dienstenrichtlijn vastgelegde doelstellingen wel degelijk moeten worden verwezenlijkt, terwijl moet worden voorkomen dat de traditionele economische sectoren daarvan schade ondervinden; overwegende dat de interne markt nu meer dan ooit nodig is als een middel om de Europese economie nieuw leven in te blazen door een concreet antwoord te bieden op de huidige langdurige crisis, alsook om de levensvatbaarheid van het Europese project op de lange termijn veilig te stellen;
E. overwegende dat de lidstaten en de EU-instellingen overeenstemming zouden moeten bereiken over een bindend tijdschema en de concrete maatregelen die nodig zijn om de wetgeving met betrekking tot de interne markt te handhaven en teneinde alle resterende ongerechtvaardigde belemmeringen voor het vrije verkeer van goederen, diensten en werknemers weg te nemen;
F. overwegende dat de lidstaten en de EU-instellingen zich zouden moeten richten op de vaststelling en snelle tenuitvoerlegging van de belangrijkste wetgeving met betrekking tot groei, waarbij prioriteit moet worden gegeven aan de bestrijding van jeugdwerkloosheid en vermindering van de bureaucratie;
I.Inleiding
1. benadrukt dat de versterking van de interne markt en versteviging van de fundamenten ervan door middel van de juiste economische beleidsaansturing tot de kern van de Europese agenda voor groei zouden moeten behoren, en dringt erop aan de interne markt met de grootst mogelijke vastberadenheid en spoed te voltooien, daarbij terdege rekening houdend met de economische, sociale en milieugerelateerde dimensies;
2. onderstreept de strategische relevantie van de Single Market Act, alsook van de vaststelling van de „twaalf hefbomen” voor duurzame, slimme en inclusieve groei, als een belangrijke bijdrage aan de versterking van de interne markt op alomvattende en evenwichtige wijze; benadrukt dat de Single Market Act het resultaat is van een uitgebreid interinstitutioneel raadplegingsproces met deelname van belanghebbenden;
3. is van mening dat absolute prioriteit moet worden gegeven aan de vaststelling van de 12 kernmaatregelen van de Single Market Act, met name van de maatregelen die zullen bijdragen aan de voltooiing van de digitale interne markt, indien mogelijk, voor het einde van 2012; dringt er bij de Commissie op aan de lidstaten bij te staan bij de tenuitvoerlegging van de kernmaatregelen en te streven naar spoedige omzetting, ruim vóór het aflopen van de hiervoor geldende termijn;
4. is van mening dat het met de Single Market Act bewerkstelligde momentum moet worden vastgehouden en stelt in dit verband voor van de Single Market Act een doorlopend programma te maken dat jaarlijks moet worden geactualiseerd en geëvalueerd; verwelkomt het voornemen van de Commissie om de Single Market Act verder te verdiepen door vóór het einde van 2012 de balans op te maken van de met de Single Market Act geboekte vorderingen, teneinde groei te vereenvoudigen en het bestuur met betrekking tot de interne markt te verbeteren; wijst er nogmaals op dat de Single Market Act ook een antwoord moet vormen op de sociaaleconomische problemen in de EU en moet streven naar een markt die in dienst staat van de burgers;
5. is van mening dat de volgende stappen voor prioritaire maatregelen grotendeels moeten zijn gebaseerd op de groeistimulerende „twaalf hefbomen” van de Single Market Act, teneinde gerichte politieke aandacht te bewerkstelligen, te zorgen voor consensus met betrekking tot een evenwichtige weg voorwaarts, en de Single Market Act te verdiepen en te moderniseren, waarbij bijzondere aandacht moet worden besteed aan de voordelen ervan voor consumenten en bedrijven; is van mening dat de Single Market Act tevens zorg moet dragen voor het behoud van de sociale zekerheid en het waarborgen van eerlijke arbeidsomstandigheden;
6. verzoekt de Commissie om vóór de lente van 2013 met relevante en gedetailleerde voorstellen te komen;
II.Governance van de interne markt
7. herhaalt dat sterk leiderschap van de Europese instellingen en politieke zeggenschap van de lidstaten noodzakelijk zijn voor het herstel van de geloofwaardigheid van - en het vertrouwen in - de interne markt;
8. onderstreept dat de gebrekkige en late omzetting, en de ondeugdelijke tenuitvoerlegging en handhaving van de regelgeving, een belemmering vormen voor burgers en bedrijven om ten volle te profiteren van de door de interne markt geboden voordelen;
9. wijst er nogmaals op dat de omzettingsachterstand bij internemarktrichtlijnen zowel bij de nog niet omgezette als bij de incorrect omgezette wetgeving vóór het eind van 2012 tot 0,5% moet worden teruggebracht;
10. onderstreept dat er behoefte is aan betere en minder EU-wetgeving; verzoekt de Commissie derhalve, waar nodig en vooral wanneer een beoordelingsmarge niet vereist is bij de uitvoering van EU-wetgeving, bij wijze van rechtsinstrument ter regulering van de interne markt de voorkeur te geven aan verordeningen in plaats van richtlijnen, en wel omdat verordeningen in termen van efficiëntie en doelmatigheid duidelijke voordelen bieden en ze voor burgers en bedrijven een gelijk speelveld creëren met meer mogelijkheden voor particuliere handhaving;
11. dringt er in dit verband bij de Commissie op aan schendingen met betrekking tot de interne markt snel en krachtig te vervolgen;
12. vraagt de Commissie te overwegen innoverende mechanismen zoals de in de dienstenrichtlijn vastgelegde wederzijdse beoordelingsprocedure uit te breiden naar nieuwe terreinen, teneinde een betere toepassing van de EU-wetgeving te bewerkstelligen;
13. is van oordeel dat concordantietabellen de transparantie bij het proces om de toepassing van de EU-wetgeving te waarborgen, vergroten;
14. roept de EU en de lidstaten op zich ertoe te verplichten de administratieve lasten vóór 2015 met nog eens 25% te verlagen en hun overheidsinstellingen te moderniseren;
15. verzoekt de Commissie een „proportionaliteitstoets” te ontwikkelen, teneinde disproportionele EU-wetgeving op te sporen en dergelijke wetgeving in te trekken;
16. verwelkomt de „Governance check-up” van 2011 waarin voor de eerste keer een geïntegreerde visie wordt gegeven op de verschillende instrumenten die worden gebruikt in de „governance-cyclus van de interne markt”, met inbegrip van het scorebord van de interne markt, het SOLVIT-jaarverslag en de website „Uw Europa”; bevestigt nogmaals met klem zijn standpunt aangaande het belang van één-loketdiensten (one-stop shops); prijst de Commissie voor haar werk aan de portaalsite „Uw Europa” en dringt aan op voltooiing van de ontwikkeling van dit innovatieve instrument, dat een belangrijke aanvulling vormt op het netwerk van één-loketdiensten, door één toegangspoort te bieden naar alle informatie en ondersteuningsdiensten die burgers en bedrijven nodig hebben om gebruik te kunnen maken van hun rechten met betrekking tot de interne markt;
17. moedigt de Commissie aan om onverwijld een actieplan vast te stellen voor verdere versterking en intensivering van de rol van SOLVIT, de Uw Europa Wegwijzerdienst en de Europese consumentencentra, naast andere bijstandsdiensten, teneinde deze diensten zichtbaarder te maken voor burgers en bedrijven;
18. onderstreept dat het van belang is de belanghebbenden intensiever en eerder te betrekken bij het uitstippelen, vaststellen, uitvoeren en bewaken van de maatregelen ter bevordering van de groei en de rechten van de burgers op de interne markt; benadrukt voorts dat de dialoog met sociale partners, nationale parlementen en het maatschappelijk middenveld een essentieel onderdeel vormt van het herstel van vertrouwen in de interne markt, en derhalve tot de kern van de vernieuwde interne markt moet behoren;
19. dringt er bij de lidstaten en de Commissie op aan burgers nauwer te betrekken bij de ontwikkeling van de interne markt, met name door duidelijkere informatie te verstrekken die hen in staat stelt toe te zien op de handhaving van de regels van de interne markt, door de dialoog en communicatie met burgers te bevorderen teneinde een beter inzicht te krijgen in hun verwachtingen, en door ervoor te zorgen dat burgers en bedrijven hun rechten kunnen uitoefenen en hun verplichtingen kunnen vervullen;
20. herhaalt dat het noodzakelijk is voortdurend toe te zien op de tenuitvoerlegging van de Single Market Act op het hoogste politieke niveau; verwelkomt de betrokkenheid van de Europese Raad bij het toezicht op de tenuitvoerlegging van de Single Market Act; verzoekt de Commissie en de lidstaten ervoor te zorgen dat de wetgeving met betrekking tot de interne markt via stelselmatiger en onafhankelijk toezicht naar behoren wordt uitgevoerd en omgezet, teneinde in de gehele Unie gelijke concurrentievoorwaarden te waarborgen; wijst erop dat de transpositie kan worden verbeterd door nauw met de lidstaten samen te werken bij het identificeren van problemen die zij tegenkomen bij de transpositie van wetgeving, bv. wanneer deze in strijd is met nationale wetgeving, zodat de Commissie de lidstaten kan bijstaan;
21. verzoekt de Commissie toe te zien op de voltooiing van de interne markt in het kader van de jaarlijkse cyclus van het Europees Semester, en daarbij rekening te houden met de jaarlijkse „Governance Check-up” van de Single Market Act en de verslagleggingsmechanismen van het scorebord; is van mening dat in het kader van het jaarlijkse toezicht moet worden beoordeeld in welke mate consumenten en bedrijven baat hebben bij de interne markt, terwijl daarnaast moet worden gemeld welke obstakels de functionering van de interne markt belemmeren;
22. verzoekt de Commissie met een voorstel te komen voor een op het concept van een concurrentiebestendige Europese sociale markteconomie voortbouwend en op het Europees Semester, de Single Market Act en de EU-strategie voor 2020 en de relevante bestaande besluiten gebaseerd specifiek groei-initiatief, dat onder andere moet worden gefinancierd door middel van de structuurfondsen, van projectobligaties en van het kaderprogramma voor onderzoek; pleit ervoor dat het groei-initiatief politiek wordt ondersteund door de Europese Raad en het Europees Parlement na raadpleging van de nationale parlementen, en dat dit proces moet resulteren in afzonderlijke landspecifieke aanbevelingen waarbij rekening wordt gehouden met de stand van zaken voor wat betreft de tenuitvoerlegging van de interne markt;
III.De volgende stappen naar groei
23. acht het van belang dat bedrijfstakken die een rechtstreeks effect hebben op het dagelijks leven van burgers en op de behoeften van consumenten centraal staan in het beleid en de wetgeving van de interne markt;
24. herinnert eraan dat een doeltreffende geschillenregeling belangrijk is om ervoor te zorgen dat de consumenten hun rechten kunnen doen gelden; benadrukt dat de burger beter moet worden voorgelicht over deze verhaalmechanismen en instrumenten om geschillen te beslechten en op te lossen, ten einde de geschillenbeslechting bij grensoverschrijdende aankopen van goederen en diensten voor de consument te vergemakkelijken;
25. roept alle lidstaten van de EU op zorg te dragen voor de volledige tenuitvoerlegging van de dienstenrichtlijn, onder meer door gebruikersvriendelijke en alomvattende één-loketdiensten op te zetten en een vervolg te geven aan het wederzijdse evaluatieproces en de prestatiecontroles; is van mening dat de lidstaten moeten overwegen deze te integreren met de één-loketdiensten overeenkomstig het zogeheten Goederenpakket;
26. dringt er bij de Commissie op aan het in artikel 59 van de richtlijn betreffende wederzijdse erkenning van beroepskwalificaties vastgelegde transparantiemechanisme te benutten om vast te stellen op welke terreinen lidstaten de toegang tot beroepen op disproportionele wijze blokkeren;
27. wijst met klem op de cruciale rol van overheidsopdrachten bij de bevordering van innovatie en concurrentiekracht, en dringt er in dit verband op aan het momentum op dit gebied vast te houden; dringt er bij de Commissie, de lidstaten en de lokale autoriteiten op aan de nieuwe wetgeving met betrekking tot openbare aanbestedingen op een strategische manier ten uitvoer te leggen teneinde te waarborgen dat publiek geld dat wordt geïnvesteerd in werken, diensten en voorraden duurzame groei, werkgelegenheid en sociale cohesie genereert;
28. onderstreept de noodzaak om nog niet-bestede EU-middelen met spoed te gebruiken voor maatregelen om de hoge jeugdwerkloosheid doeltreffend te bestrijden; dringt er bij de lidstaten en de EU-instellingen op aan om snel overeenstemming te bereiken over bindende doelstellingen en maatregelen met betrekking tot de mobiliteit van jongeren („Jeugd in beweging”), alsook om het initiatief „Kansen voor jongeren” met spoed ten uitvoer te leggen;
29. benadrukt dat de Unie in het huidige digitale tijdperk en met het oog op de verdere ontwikkeling van de interne markt optimaal gebruik moet maken van het potentieel en de mogelijkheden die internet, de elektronische handel en de verbreiding van ICT - onder KMO's en overheidsinstellingen - bieden, zodat deze mogelijkheden ter beschikking van alle EU-burgers worden gesteld; benadrukt dat bij de ontwikkeling van nieuwe technologieën rekening moet worden gehouden met de noodzaak alle burgers, consumenten en KMO's te beschermen;
30. verzoekt de Commissie de ontwikkeling van de digitale interne markt als prioriteit te beschouwen, zodat de consument volledige toegang krijgt tot een concurrerender aanbod van goederen en diensten; dringt aan op verdere actie van de lidstaten in coördinatie met de Commissie om de hindernissen weg te nemen die burgers de toegang tot online diensten beletten;
31. dringt aan op een ambitieuze consumentenagenda, die wetgevings- en beleidsmaatregelen omvat en die erop is gericht de mondigheid van zowel gemiddelde als kwetsbare consumenten zo groot mogelijk te maken;
32. benadrukt de rol van de detailhandel als drijfveer voor groei en werkgelegenheid, alsook als een belangrijke bouwsteen van de interne markt; verwelkomt de geplande aanneming van het alomvattende actieplan van de Commissie voor de detailhandel, waarin een strategie uiteen wordt gezet voor een efficiëntere en eerlijkere detailhandelsmarkt in Europa, waarbij wordt voortgebouwd op positieve verworvenheden en wordt ingesprongen op openstaande uitdagingen, en is daarnaast ingenomen met de mededeling van de Commissie waarin nationale maatregelen betreffende contractuele betrekkingen worden geëvalueerd; herinnert eraan dat het actieplan en de resultaten van de dialoog met de betrokken partijen inzake „business-to-business”-praktijken, worden gepresenteerd tijdens de eerste Ronde Tafel voor de detailhandelsmarkt, die eind 2012 moet plaatsvinden;
33. is van mening dat de externe dimensie van de interne markt moet worden versterkt, met name door de samenwerking op het gebied van internationale standaardisering te intensiveren, en dat ernaar moet worden gestreefd synergieën tussen het interne en externe beleid van de Unie waar mogelijk tot stand te brengen;
34. dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan de tenuitvoerlegging van het gemeenschappelijk Europees luchtruim II te bevorderen, waarbij de inzet van SESAR een belangrijke rol zal spelen, en vraagt de Commissie om vóór 2013 een voorstel in te dienen voor de voltooiing van een gemeenschappelijk Europees luchtruim door het aantal functionele luchtruimblokken te beperken;
35. benadrukt dat het van belang is om infrastructuur te ontwikkelen voor grote netwerkindustrieën en publieke diensten - onder meer op het gebied van energie, vervoersdiensten zoals de trans-Europese spoorwegnetwerken, en elektronische communicatie, zoals toegang tot breedband in de gehele EU - als stimulans voor concurrentiekracht, groei en werkgelegenheid; onderstreept dat er een interne Europese energiemarkt tot stand moet worden gebracht teneinde de afhankelijkheid van de EU op energiegebied te verminderen, de energie-efficiëntie van de EU te vergroten en de betaalbaarheid te verbeteren;
36. dringt er bij de Commissie op aan om uiterlijk op 31 december 2012 een voorstel in te dienen voor een richtlijn met voorschriften betreffende de relatie tussen infrastructuurbeheer en exploitatie van vervoersdiensten, alsmede een voorstel voor de openstelling van de binnenlandse markten voor het passagiersvervoer over het spoor dat geen afbreuk doet aan de kwaliteit van de spoorwegdiensten en de openbare-dienstverplichtingen eerbiedigt;
37. benadrukt dat het noodzakelijk is de rol van KMO´s op de interne markt te bevorderen door betere krediet- en financieringsmogelijkheden te waarborgen en door de „Small Business Act” volledig ten uitvoer te leggen;
38. dringt er bij de Commissie op aan maatregelen voor te stellen om de raamvoorwaarden voor de industrie en voor KMO´s te verbeteren, met name door steun te verlenen aan de maatregelen van de Europese Investeringsbank om de toegang tot financiering te bevorderen, alsook om onderzoek en innovatie te stimuleren door belangrijke EU-programma´s voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie aanzienlijk te verhogen en door beter gebruik te maken van niet-bestede EU-middelen voor groeistimulerende projecten;
39. herinnert aan zijn verzoek met betrekking tot de 14e vennootschapsrechtrichtlijn betreffende de grensoverschrijdende overdracht van vennootschapszetels, en wijst erop dat een dergelijke richtlijn de mobiliteit van ondernemingen in Europa aanzienlijk zou vereenvoudigen; verzoekt de Commissie voorts om met wetgevingsvoorstellen te komen die voortbouwen op het Groenboek over corporate governance, en deze voorstellen op te nemen in het werkprogramma voor 2013;
40. betreurt de intrekking van de voorgestelde verordening betreffende het statuut voor Europese onderlinge maatschappijen, en verzoekt de Commissie een nieuw voorstel in te dienen; dringt er bij de Commissie op aan haar werkzaamheden met betrekking tot de 9e vennootschapsrechtrichtlijn inzake groepen vennootschappen te hervatten, teneinde te voorzien in een wetgevingskader voor deze gebruikelijke vorm van ondernemersorganisaties, en aldus een reeks gemeenschappelijke voorschriften te creëren met betrekking tot, onder meer, de bescherming van begunstigden en belanghebbenden, en grotere transparantie in de juridische en eigendomsstructuur;
41. verzoekt de Commissie voorstellen in te dienen ter verbetering van de financiële instrumenten die beschikbaar zijn om de duurzame groei te bevorderen, zoals projectobligaties voor investeringen op de lange termijn, en om met een mededeling te komen betreffende de bijdrage van concurrentiebeleid aan innovatie en groei, waarbij, indien nodig, bestaande regels worden herzien;
42. verzoekt de Commissie met spoed voorstellen in te dienen ter verbetering van de bescherming van investeerders en particuliere cliënten op het gebied van financiële diensten, onder meer met betrekking tot pakketproducten voor retailbeleggingen, instellingen voor collectieve belegging in effecten, en verzekeringsbemiddelings- en verzekeringsgarantieregelingen;
43. onderstreept dat een robuuste infrastructuur van de financiële markten belangrijk is voor de ondersteuning van de interne markt, en dringt er in dit verband bij de Commissie op aan om, met het oog op een dergelijke infrastructuur, met vroegtijdige voorstellen betreffende crisismechanismen te komen; benadrukt voorts het belang van een spoedige follow-up van het strategiedocument van de Commissie betreffende de toekomst van de btw;
44. onderstreept het belang van de strijd tegen belastingontduiking en belastingontwijking op nationaal en Europees niveau en verzoekt de Commissie en de lidstaten om het fiscaal beleid adequaat te coördineren teneinde distorsies in de werking van de interne markt tegen te gaan, te zorgen voor een gelijk speelveld voor bedrijven en burgers en gezonde overheidsfinanciën te garanderen;
45. herhaalt zijn verzoek aan de Commissie om een scorebord in het leven te roepen waarop de belemmeringen worden aangegeven waar werknemers in de Unie tegenaan lopen wanneer zij gebruik willen maken van hun recht op vrij verkeer, alsook hoe deze belemmeringen in de lidstaten kunnen worden weggenomen, en dat wordt gebruikt om te beoordelen of de problemen op grondige en doeltreffende wijze zijn aangepakt, niet in het minst door het fenomeen van sociale dumping tegen het licht te houden; dringt er bij de Commissie op aan een actieplan te presenteren voor het wegnemen van de resterende belemmeringen waar burgers van de Unie mee geconfronteerd worden wanneer zij gebruik willen maken van hun recht om in een andere lidstaat te wonen of te werken;
46. is van mening dat Europese burgers het potentieel van de interne markt op veel terreinen nog niet optimaal hebben benut, onder meer op het gebied van vrij verkeer van personen en werknemers, en dat er belangrijke prikkels nodig zijn om met name effectieve arbeidsmobiliteit binnen Europa te bevorderen, onder meer door de overdraagbaarheid van sociale zekerheidsvoorzieningen en pensioenrechten te waarborgen;
47. verzoekt de Commissie en de lidstaten om, in naleving van Verordening (EG) nr. 883/2004 en artikel 153 VWEU, studies uit te voeren om de continuïteit van de socialezekerheidsbescherming van mobiele burgers in de EU en een gelijke behandeling met de inwoners van het betreffende land te waarborgen, waarbij zij eveneens een facultatief, vrijwillig en overdraagbaar socialezekerheidsstelsel op Europees niveau dienen te overwegen dat een aanvulling vormt op het algemene stelsel, om een nauwere samenwerking op het gebied van sociaal beleid tot stand te brengen;
o o o
48. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
– gezien de openbare raadpleging over de toekomst van het Europese vennootschapsrecht die de Commissie op 20 februari 2012 heeft gelanceerd(1),
– gezien de conferentie „European Company Law: the way forward” die de Commissie op 16 en 17 mei 2011 heeft gehouden(2),
– gezien het verslag van de reflectiegroep over de toekomst van het Europees vennootschapsrecht van 5 april 2011(3),
– gezien de mededeling van de Commissie van 13 april 2011 getiteld „Akte voor de interne markt – Twaalf hefbomen voor het stimuleren van de groei en het versterken van het vertrouwen – Samen werk maken van een nieuwe groei” (COM(2011)0206),
– gezien de mededeling van de Commissie van 25 oktober 2011 getiteld „Initiatief voor sociaal ondernemerschap – Bouwen aan een gezonde leefomgeving voor sociale ondernemingen in een kader van sociale economie en innovatie” (COM(2011)0682),
– gezien de mededeling van de Commissie van 10 juli 2007 over een vereenvoudiging van het ondernemingsklimaat op het gebied van vennootschapsrecht, financiële verslaggeving en controle van jaarrekeningen' (COM(2007)0394),
– gezien de mededeling van de Commissie van 21 mei 2003 getiteld „Modernisering van het vennootschapsrecht en verbetering van de corporate governance in de Europese Unie – Een actieplan” (COM(2003)0284),
– gezien zijn resolutie van 21 april 2004 over de mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement – Modernisering van het vennootschapsrecht en verbetering van de corporate governance in de Europese Unie – Een actieplan(4),
– gezien zijn resolutie van 4 juli 2006 over recente ontwikkelingen en vooruitzichten op het gebied van het vennootschapsrecht(5),
– gezien zijn resolutie van 25 oktober 2007 over de Europese besloten vennootschap en de veertiende richtlijn vennootschapsrecht inzake verplaatsing van de maatschappelijke zetel(6),
– gezien zijn resolutie van 10 maart 2009 met aanbevelingen aan de Commissie betreffende grensoverschrijdende overplaatsingen van zetels van vennootschappen(7),
– gezien zijn resolutie van 23 november 2010 over de civielrechtelijke, handelsrechtelijke, familierechtelijke en internationaal-privaatrechtelijke aspecten van het actieplan tot uitvoering van het programma van Stockholm(8),
– gezien zijn resolutie van 2 februari 2012 met aanbevelingen aan de Commissie betreffende een 14e richtlijn inzake het vennootschapsrecht betreffende de grensoverschrijdende verplaatsing van zetels van vennootschappen(9),
– gezien de parlementaire vraag van 7 mei 2012 aan de Commissie over de toekomst van het Europees vennootschapsrecht (O-000110/2012 – B7-0117/2012),
– gezien artikel 115, lid 5, en artikel 110, lid 2,van zijn Reglement,
A. overwegende dat het regelgevingskader van de EU inzake vennootschapsrecht en corporate governance moet worden aangepast aan de toenemende trend onder Europese vennootschappen om binnen de EU grensoverschrijdend te opereren, alsook aan de voortgaande integratie van Europese markten;
B. overwegende dat de algemene doelstelling erin bestaat bedrijven in Europa in staat te stellen efficiënter te concurreren en meer succes te boeken in een uitermate concurrerend mondiaal klimaat, waarbij de belangen van schuldeisers, aandeelhouders, leden en werknemers op passende wijze worden beschermd;
C. overwegende dat een gebruikersvriendelijk regelgevingskader ondernemingen, en met name kmo's, moet aanmoedigen de kansen te grijpen die de interne markt biedt;
D. overwegende dat elk toekomstig initiatief verenigbaar moet zijn met nationale stelsels inzake corporate governance en nationale regelgeving inzake betrokkenheid van werknemers, waarbij moet worden gestreefd naar meer flexibiliteit en vrije keuze betreffende de vennootschapsvorm, de interne verdeling van bevoegdheden en duurzame bedrijfsstrategieën;
E. overwegende dat er onontgonnen potentieel schuilt in vennootschapsrechtsvormen op Europees niveau, dat verder moet worden verkend, ontwikkeld en bevorderd;
F. overwegende dat grensoverschrijdende mobiliteit voor ondernemingen moet worden vergemakkelijkt;
G. overwegende dat de financiële crisis heeft aangetoond dat er behoefte is aan een duidelijker kader voor corporate governance dat veel meer gericht is op de participatie van belanghebbenden;
1. is ingenomen met de recente openbare raadpleging van de Commissie over de toekomst van het Europese vennootschapsrecht, die moet helpen vorm geven aan toekomstige initiatieven om het bedrijfsklimaat te vereenvoudigen, onnodige administratieve rompslomp te reduceren en ondernemingen in staat te stellen efficiënt te opereren op de interne markt, waarbij de belangen van schuldeisers, aandeelhouders, leden en werknemers op passende wijze worden beschermd;
2. is van mening dat EU-vennootschapsvormen die de bestaande vormen uit nationale regelgeving aanvullen een aanzienlijk potentieel hebben en verder moeten worden ontwikkeld en bevorderd; dringt er, om tegemoet te komen aan de specifieke behoeften van kmo's, bij de Commissie op aan verdere inspanningen te leveren om het statuut van de Europese besloten vennootschap (EBV)(10) goed te keuren, waarbij ten volle rekening kan worden gehouden met de belangen van alle belanghebbenden, teneinde de impasse in de Raad te doorbreken;
3. is ingenomen met het feit dat de Commissie onderzoek doet naar de Europese onderlinge maatschappijen, zoals aangekondigd in haar bovengenoemd initiatief voor sociaal ondernemerschap(11), en verzoekt haar met klem spoedig een nieuw voorstel voor een statuut in te dienen;
4. is van mening dat mogelijke hervormingen van de tweede richtlijn vennootschapsrecht(12) gericht moeten zijn op verdere vereenvoudiging in plaats van op de invoering van een alternatief stelsel voor de vorming en instandhouding van kapitaal;
5. is ingenomen met de herziening van de jaarrekeningenrichtlijnen en stelt voor dat de Commissie verder de mogelijkheden verkent om Europese normen voor jaarrekeningen te ontwikkelen, met name ten aanzien van de specifieke behoeften van kmo's, waarbij rekening wordt gehouden met de traditionele ideeën op het gebied van duurzaamheid, langetermijnplanning, familiebezit en andere traditionele aspecten van kmo's;
6. is van mening dat grondig moet worden nagedacht over de hervatting van de werkzaamheden betreffende de vijfde richtlijn vennootschapsrecht, met name ten aanzien van de structuur en de werking van naamloze vennootschappen;
7. herhaalt zijn verzoek aan de Commissie om een wetgevingsvoorstel in te dienen tot vaststelling van maatregelen om grensoverschrijdende mobiliteit voor vennootschappen binnen de EU te vergemakkelijken (14e richtlijn vennootschapsrecht betreffende de grensoverschrijdende verplaatsing van zetels van vennootschappen);
8. herinnert eraan dat de Commissie zich er in de kaderovereenkomst inzake de betrekkingen tussen het Parlement en de Commissie toe heeft verbonden om, binnen drie maanden na de goedkeuring van de desbetreffende resolutie in de plenaire vergadering, verslag uit te brengen over de concrete follow-up van elk verzoek tot indiening van een voorstel overeenkomstig artikel 225 van het VWEU; betreurt dat deze toezegging niet is nageleefd ten aanzien van de resolutie van het Parlement met aanbevelingen betreffende een 14e richtlijn inzake het vennootschapsrecht; verzoekt de Commissie de kaderovereenkomst te eerbiedigen door in de toekomst gedetailleerdere follow-upverslagen op te stellen;
9. stelt voor dat de Commissie haar werkzaamheden ten aanzien van de negende richtlijn vennootschapsrecht betreffende groepen van vennootschappen hervat teneinde een regelgevingskader voor deze gebruikelijke vennootschapsvorm in te stellen; is van mening dat er geen behoefte is aan een volledig geharmoniseerd Europees vennootschapsrecht inzake groepen, maar wel aan een aantal gemeenschappelijke regels betreffende onder meer de bescherming van filialen en belanghebbenden en meer transparantie over de rechtsvorm en de aandeelhoudersstructuur;
10. herinnert eraan dat de wetgeving volgens de agenda van de Commissie voor slimmere wetgeving duidelijker en toegankelijker moet zijn; is van mening dat de Commissie het EU-vennootschapsrecht moet codificeren om te voorzien in gebruikersvriendelijke regels en de samenhang van de EU-wetgeving te waarborgen; erkent de verdiensten van één enkel instrument inzake EU-vennootschapsrecht, maar is van mening dat, als eerste stap, de richtlijnen inzake vennootschapsrecht gegroepeerd moeten worden; stelt voor deze in categorieën te groeperen, bijvoorbeeld oprichting en werking (eerste en tweede richtlijn, jaarrekeningenrichtlijn en auditrichtlijn), mobiliteit (derde(13), zesde(14), tiende(15), elfde(16) en dertiende(17) richtlijn en de toekomstige veertiende richtlijn), en vennootschapsvormen naar EU-recht (SE, SCE, EESV); benadrukt dat dit codificatieproject er uiteraard niet toe mag leiden dat de noodzakelijke hervormingswerkzaamheden komen stil te liggen;
11. is van mening dat collisiekwesties ook op het gebied van vennootschapsrecht moeten worden aangepakt en dat een academisch voorstel terzake(18) als uitgangspunt kan dienen voor verdere werkzaamheden ten aanzien van collisieregels inzake grensoverschrijdende activiteiten van vennootschappen;
12. dringt er bij de Commissie op aan een actieplan voor na de raadpleging op te stellen, dat de initiatieven op de korte, middellange en lange termijn schetst om het regelgevingskader voor het EU-vennootschapsrecht te verbeteren; is van mening dat de kortetermijninitiatieven gericht moeten zijn op de veertiende richtlijn vennootschapsrecht en op maatregelen om het EU-kader voor corporate governance te verbeteren, terwijl de middellangetermijninitiatieven bijvoorbeeld de negende richtlijn vennootschapsrecht moeten aanpakken en de langetermijninitiatieven de codificatie van het EU-vennootschapsrecht;
13. benadrukt dat het verwacht dat de kortetermijninitiatieven formeel worden opgenomen in het wetgevings- en werkprogramma voor 2013, en dat streefdata worden vastgesteld voor de initiatieven op de middellange en lange termijn;
14. herhaalt zijn eerdere verzoeken aan de Commissie om de problemen bij de uitvoering van de bestaande regelgeving te analyseren zodat bij de opstelling van nieuwe wetgevingsvoorstellen met deze bevindingen rekening kan worden gehouden;
15. herhaalt dat elk wetgevingsvoorstel van de Commissie gebaseerd moet zijn op een impactbeoordeling die rekening houdt met de belangen van alle belanghebbenden, met inbegrip van beleggers, eigenaars, schuldeisers en werknemers, en volledig in overeenstemming moet zijn met het subsidiariteits- en het evenredigheidsbeginsel;
16. verzoekt de Commissie het Parlement uitvoerig te informeren over de resultaten van de raadpleging over de toekomst van het Europese vennootschapsrecht, en gedetailleerd de besluiten toe te lichten die zij naar aanleiding van de resultaten van deze raadpleging zal nemen;
17. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, en de parlementen en de regeringen van de lidstaten.
H.-J. Sonnenberger (ed.), Vorschläge und Berichte zur Reform des europäischen und deutschen internationalen Gesellschaftsrechts – Vorgelegt im Auftrag der zweiten Kommission des Deutschen Rates für Internationales Privatrecht, Spezialkommission Internationales Gesellschaftsrecht, Mohr Siebeck, Tübingen, 2007.
Op weg naar een banenrijk herstel
139k
56k
Resolutie van het Europees Parlement van 14 juni 2012 over „Op weg naar een banenrijk herstel” (2012/2647(RSP))
– gezien de mededeling van de Commissie van 18 april 2012 getiteld „Naar een banenrijk herstel” (COM(2012)0173),
– gezien het werkdocument van de diensten van de Commissie van 18 april 2012 getiteld „Kwaliteitskader voor stages” (SWD(2012)0099),
– gezien het werkdocument van de diensten van de Commissie van 18 april 2012 over de benutting van het werkgelegenheidspotentieel van de persoonlijke en huishoudelijke dienstverlening (SWD(2012)0095),
– gezien het werkdocument van de diensten van de Commissie van 18 april 2012 getiteld „Hervorming van Eures om de doelstellingen van Europa 2020 te bereiken” (SWD(2012)0100),
– gezien het werkdocument van de diensten van de Commissie van 18 april 2012 getiteld „Uitvoering van het initiatief Kansen voor de jeugd - eerste genomen stappen” (SWD(2012)0098),
– gezien het werkdocument van de diensten van de Commissie van 18 april 2012 over trends en uitdagingen op de arbeidsmarkt (SWD(2012)0090),
– gezien het werkdocument van de diensten van de Commissie van 18 april 2012 getiteld „Open, dynamische en inclusieve arbeidsmarkten” (SWD(2012)0097),
– gezien het werkdocument van de diensten van de Commissie van 18 april 2012 getiteld „De benutting van het werkgelegenheidspotentieel van ICT's” (SWD(2012)0096),
– gezien het werkdocument van de diensten van de Commissie van 18 april 2012 over een actieplan voor de gezondheidswerkers in de EU (SWD(2012)0093),
– gezien het werkdocument van de diensten van de Commissie van 18 april 2012 getiteld „De benutting van het werkgelegenheidspotentieel van groene groei” (SWD(2012)0092),
– gezien de mededeling van de Commissie van 23 november 2010 getiteld „Een agenda voor nieuwe vaardigheden en banen: een Europese bijdrage aan volledige werkgelegenheid” (COM(2010)0682) en gezien zijn resolutie hierover van 26 oktober 2011(1),
– gezien zijn resolutie van 6 juli 2010 over het bevorderen van de toegang van jongeren tot de arbeidsmarkt en het versterken van de positie van stagiair en leerling(2),
– gezien zijn resolutie van 6 juli 2010 over atypische arbeidsovereenkomsten, verzekerde beroepstrajecten, flexizekerheid en nieuwe vormen van sociale dialoog(3),
– gezien zijn resolutie van 7 september 2010 over de ontwikkeling van het werkgelegenheidspotentieel van een nieuwe duurzame economie(4),
– gezien de conclusies van de Raad van 6 december 2010 over „Werkgelegenheidsbeleid voor een concurrerende, koolstofarme, hulpbronnenefficiënte en groene economie”,
– gezien de studie van het Europees Centrum voor de ontwikkeling van de beroepsopleiding (Cedefop) van 2010 over vaardigheden voor groene banen,
– gezien zijn resolutie van 25 oktober 2011 over de bevordering van de mobiliteit van werknemers in de Europese Unie(5),
– gezien de mededeling van de Commissie van 3 maart 2010 getiteld „Europa 2020: een strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei” (COM(2010)2020),
– gezien de mededeling van de Commissie van 12 januari 2011 getiteld „Jaarlijkse groeianalyse: naar een krachtiger alomvattend antwoord van de EU op de crisis” (COM(2011)0011) en het daarbij gevoegde ontwerp voor een gezamenlijk verslag over de werkgelegenheid,
– gezien het werkdocument van de diensten van de Commissie van 18 april 2011 getiteld „Vooruitgang bij de verwezenlijking van de gemeenschappelijke Europese doelstellingen inzake onderwijs en opleiding” (SEC(2011)0526),
– gezien zijn resolutie van 8 juni 2011 over Europese samenwerking op het gebied van beroepsonderwijs en -opleiding ter ondersteuning van de Europa 2020-strategie(6),
– gezien zijn resolutie van 15 november 2011 over het Europees platform tegen armoede en sociale uitsluiting(7),
– gezien artikel 110, lid 2, van zijn Reglement,
A. overwegende dat het werkloosheidspercentage ten gevolge van aanhoudende structurele zwakten en de economische crisis is gestegen van 9,5% in 2010 tot 10,2% in 2012, hetgeen neerkomt op een totaal verlies van 6 miljoen banen sedert 2008;
B. overwegende dat de uitdaging ten aanzien van de werkgelegenheid, de sociale inclusie en de strijd tegen armoede toeneemt, in combinatie met een verscherping van de verschillen tussen lidstaten en regio's;
C. overwegende dat volgens ramingen van de Commissie de perspectieven voor 2012 nog ongunstiger zijn, waarin een stagnatie van het BBP van de EU in 2012 en recessie in diverse lidstaten zijn voorspeld;
D. overwegende dat 17,6 miljoen nieuwe banen moeten worden gecreëerd om te voldoen aan het streefcijfer van de EU 2020-strategie inzake slimme, duurzame en inclusieve groei, waarin erop wordt aangedrongen dat 75% van de werknemers tussen 20 en 64 jaar tegen 2020 een baan hebben;
E. overwegende dat arbeidsonzekerheid vooral een menselijke tragedie voor de werknemers en hun gezinnen vormt en een teloorgang van de productiecapaciteit met zich meebrengt, aangezien vaardigheden verloren dreigen te gaan ten gevolge van het buitensporige aantal keren dat werknemers van baan veranderen en de lange periodes van werkloosheid en inactiviteit;
F. overwegende dat de werkloosheid buitengewoon hoog is onder jongeren, ten dele doordat het aanbod aan vaardigheden slecht aansluit op de vraag, maar vaak ook in weerwil van hun opleidingsniveau;
G. overwegende dat de op begrotingsconsolidatie gerichte bezuinigingsmaatregelen in een aantal lidstaten hebben bijgedragen tot een grote stijging van de werkloosheid;
H. overwegende dat de financiële crisis heeft geleid tot een grote stijging van de werkloosheid en dat de economie in vele lidstaten er niet in slaagt om tot een toereikende groei te komen waarmee dit probleem kan worden aangepakt;
I. overwegende dat een hoog werkgelegenheidspeil tevens noodzakelijk is voor de begrotingsconsolidatie en het economisch herstel zowel door het niveau van de binnenlandse consumptie te handhaven als door meer mensen een bijdrage te laten leveren aan het financieren van de welvaartstaat;
J. overwegende dat de hervormingen van het arbeidsrecht in vele lidstaten niet hebben geleid tot meer kwalitatieve banen, maar veeleer een tweedeling op de arbeidsmarkt in de hand hebben gewerkt waarbij toenemende aantallen werknemers - vaak de kwetsbaarste groepen werknemers, zoals vrouwen, jonge werknemers en migranten - onder permanent onzekere omstandigheden en voor slechte lonen werken;
K. overwegende dat de verplichtingen in de nationale hervormingsprogramma's van de lidstaten vaak niet volstaan om te voldoen aan de streefcijfers op EU-niveau, zoals vastgesteld in de EU 2020-strategie;
L. overwegende dat in de jaarlijkse groeianalyse van de EU voor 2012 wordt aangedrongen op doortastende actie om het creëren van banen op te voeren en te zorgen voor een herstel dat meer banen genereert, en overwegende dat deze boodschap nog eens nadrukkelijk werd herhaald tijdens de bijeenkomst van de Europese Raad in maart 2012;
M. overwegende dat de beleidsmakers zowel op nationaal als EU-niveau ervoor moeten zorgen dat aan de werknemers het juiste onderwijs en passende opleidingsfaciliteiten worden aangeboden, opdat deze hun vaardigheden kunnen afstemmen op de veranderende economische structuren en werkgelegenheidspatronen;
N. overwegende dat een van de doelstellingen van de EU 2020-strategie gericht is op het bevorderen van een sociale, hulpbronnenefficiënte, duurzame en concurrerende economie;
O. overwegende dat de tekorten aan gekwalificeerde, arbeidsspecifieke vaardigheden reeds worden aangetroffen op gebieden die van cruciaal belang zijn voor de innovatie en overwegende dat naar verwachting tegen 2020 ten minste 40% van de werkgelegenheid voorhanden zal zijn in hooggekwalificeerde, niet-manuele banen;
P. overwegende dat volgens recente statistieken één op de vier werkgevers in Europa te kennen geeft moeilijkheden te ondervinden bij het bezetten van arbeidsplaatsen waarbij ambachtslieden, technici en ingenieurs het moeilijkst te vinden zijn;
Q. overwegende dat investeringen in onderzoek, innovatie, onderwijs en opleiding, die van vitaal belang zijn voor de economische groei en het creëren van banen, in de EU nog steeds lager liggen dan bij haar economische partners en concurrenten in de rest van de wereld;
1. is verheugd over de voorstellen van de Commissie ter aanvulling van de werkgelegenheidsprioriteiten van de jaarlijkse groeianalyse met richtsnoeren voor het beleid op middellange termijn die zijn gericht op het verwezenlijken van de in de EU 2020-strategie vastgelegde streefcijfers; is verheugd over het brede spectrum dat in het werkgelegenheidspakket aan bod komt en juicht de reeds lang gevraagde verlegging van de beleidskoers naar het creëren van banen toe; dringt aan op de nodige investeringen in het banen- en groeipotentieel in de groene economie, de sector van de volksgezondheid en de sociale dienstverlening en ICT, met inbegrip van investeringen in vaardigheden, opleiding en hogere lonen;
2. betreurt het feit dat de meeste lidstaten, ondanks hun politieke toezegging tijdens de Europese Raad in het voorjaar van 2012 en de richtsnoeren in de mededeling van de Commissie, geen nationaal banenplan als onderdeel van hun nationale hervormingsprogramma 2012 hebben ingediend, waarin allesomvattende maatregelen worden uiteengezet voor het creëren van banen, groene werkgelegenheid, de band tussen beleid en financiële instrumenten, hervormingen van de arbeidsmarkt en een duidelijk tijdschema voor de uitvoering van de meerjarige hervormingsagenda in de komende twaalf maanden;
3. wijst erop dat het arbeidsmarktbeleid geen compensatie kan vormen voor een falend macro-economisch beleid en doet een beroep op de Commissie om ervoor te zorgen dat in alle voorstellen voor het creëren van banen de vier doelstellingen van de agenda voor waardig werk van de IAO worden opgenomen, te weten het creëren van werkgelegenheid, het waarborgen van de rechten op het werk, het verruimen van de sociale bescherming en het bevorderen van de sociale dialoog;
4. is verheugd over het initiatief van de Commissie inzake een monitoringsysteem voor de arbeidsmarkt en een individueel traceringssysteem voor landen die niet aan de landspecifieke aanbevelingen voldoen; dringt er bij de Commissie op aan om in dit systeem toezicht op te nemen om bij te dragen aan het halen van de EU 2020-doelstelling inzake armoede en sociale inclusie in dit systeem;
5. dringt er bij de staatshoofden en regeringsleiders van de EU op aan zichzelf vóór eind 2012 te verbinden tot een investeringspakket; is van oordeel dat een dergelijk pakket Europa uit de crisis zou kunnen helpen, indien hierin concrete verplichtingen op nationaal en Europees niveau worden opgenomen ten aanzien van investeringen met het oog op het creëren van duurzame groei en banen in sleutelsectoren zoals de efficiëntie en het beheer van hulpbronnen, hernieuwbare energiebronnen, energie-efficiëntie en recycling/hergebruik; wijst op de richtlijn betreffende energie-efficiëntie als een concreet voorbeeld van Europese wetgeving waarmee tot 2 miljoen nieuwe banen kunnen worden gecreëerd;
6. is verheugd over het voorstel om de belastingwig op arbeid op een budgettair neutrale wijze te verkleinen; wijst erop dat de gemiddelde belastingwig tussen wat het een werkgever kost om een werknemer in dienst te nemen en wat de werknemer daadwerkelijk aan loon ontvangt, in de EU vaak meer dan 40% bedraagt; is van mening dat het verleggen van de fiscale lasten bedrijven die van deze ontheffingen/verminderingen profiteren, in staat kan stellen om nieuwe banen te creëren of de lonen te verhogen;
7. is het met de Commissie eens dat ambitieuzere doelen voor hernieuwbare energie voor investeringen zorgen en zo voor werkgelegenheid in kennisintensieve technologie voor energie-opwekking; dringt er bij de lidstaten op aan zich in de richting van een economisch model te bewegen dat gebaseerd is op het beginsel van een efficiënt hulpbronnengebruik; wijst op de bevinding van de Commissie dat ieder procentpunt vermindering in het hulpbronnengebruik tot 100 000 à 200 000 nieuwe banen kan leiden;
8. ondersteunt het idee dat het ondernemerschap, het starten van bedrijven en zelfstandige arbeid kunnen worden bevorderd als een middel voor het creëren van meer banden, te meer daar de KMO en microbedrijven meer dan twee derde van de banen in de particuliere sector van de EU voor hun rekeningen nemen, en verzoekt de Commissie en de lidstaten hun investeringen op deze gebieden te verhogen, met name via overheidsopdrachten en toegang tot financiering;
9. is verheugd over de investeringen in het sociale ondernemerschap, die een goede optie bieden om tegemoet te komen aan de sociale behoeften waaraan niet door collectieve goederen en overheidsdiensten wordt voldaan;
10. doet een beroep op de Commissie om het „kleinbedrijf-vriendelijke”-principe te hanteren en de tenuitvoerlegging van passende verminderingen nauwlettend te controleren om ervoor te zorgen dat de KMO niet te lijden hebben onder een buitensporige administratieve last of belemmeringen van de vrijhandel op de interne markt, waarbij ervoor wordt gezorgd dat de arbeidswetgeving en de sociale regelgeving op alle niveaus naar behoren worden nageleefd;
11. dringt er bij de lidstaten op aan om onverwijld alle beperkingen van de vrije toegang van werknemers uit Bulgarije en Roemenië tot de arbeidsmarkt weg te nemen; wijst op de weerslag van deze beperkingen op zwartwerk en gepleegde misbruiken;
12. verzoekt de lidstaten om hun strijd tegen informeel en zwartwerk evenals „gedwongen zelfstandig werk” te intensiveren door te zorgen voor toereikende middelen voor de arbeidsinspectie, door het starten van voorlichtingscampagnes over de risico's en nadelen van illegaal werk, het combineren van een intensievere en betere handhaving van de bestaande arbeidswetgeving en arbeidsnormen ter bestrijding van zwartwerk, de algemene toepassing van het beginsel van gelijke behandeling, een grotere rol voor de EU bij het bevorderen van meer en betere samenwerking en coördinatie tussen de nationale sociale en arbeidsinspecties, gecombineerd met preventieve maatregelen, controles, passende sancties en nauw toezicht op de geboekte vooruitgang ter zake;
13. is ingenomen met de openbare raadpleging over werkgelegenheid in de sociale zorg en de gezondheidszorg; is van mening dat deze sectoren een belangrijke rol kunnen vervullen bij het behalen van de EU 2020-doelstellingen inzake werkgelegenheid en sociale inclusie; verzoekt de Commissie om in alle toekomstige beleidsvoorstellen rekening te houden met het IAO-Verdrag en een aanbeveling over huishoudelijk personeel voor te leggen om de bestaande arbeidomstandigheden in deze sectoren te verbeteren;
14. deelt het standpunt van de Commissie dat de fondsen van het cohesiebeleid, het ELFPO en het EMFF belangrijke investeringsbronnen zijn om de duurzame groei en het creëren van banen te stimuleren; doet een beroep op de Commissie en de lidstaten om te zorgen voor het efficiënt en optimaal gebruik van deze fondsen en de microfinancieringsfaciliteit voor investeringen in onderwijs, opleiding, zelfstandig werk, arbeidsmobiliteit en productiviteit;
15. dringt aan op een sneller en gemakkelijker verloop van de aanvraag- en goedkeuringsprocedures voor financieringsprogramma's van de EU ten behoeve van groei en innovatie;
16. is verheugd over het Commissievoorstel waarin wordt onderstreept dat het vaststellen van minimumlonen op nationaal niveau kan helpen om de armoede onder werkenden en de sociale dumping te bestrijden en om de algemene vraag te stimuleren; is van oordeel dat bij elk voorstel van dien aard de nationale praktijken inzake collectieve arbeidsovereenkomsten in aanmerking moeten worden genomen en gerespecteerd;
17. is ervan overtuigd dat de arbeidsbeschermingswetgeving moet worden aangepast om bedrijven te stimuleren nieuwe banen te creëren, om de mobiliteit en het aanpassingsvermogen van de arbeidsmarkten te helpen vergroten en tegelijkertijd ertoe bij te dragen de segmentering van de arbeidsmarkt in de gehele EU te verhelpen;
18. verzoekt de Commissie om de echte oorzaken van de segmentering van de arbeidsmarkt aan te pakken, zoals de ongelijkheid tussen de geslachten en het ontbreken van beleid ter ondersteuning van het evenwicht tussen werk en privéleven;
19. stemt ermee in dat de interne flexibiliteit van de arbeidstijdorganisatie in tijden van economische krimping ertoe kan bijdragen de werkgelegenheid te handhaven en de aanpassingskosten te verlagen, hoewel hiermee het beleid ten behoeve van de groei niet kan worden vervangen; onderstreept echter dat maatregelen op de sociale omstandigheden moeten worden afgestemd, met de sociale partners moeten worden besproken en met de belangen van zowel werkgevers als werknemers moeten stroken;
20. is het met de Commissie eens dat alle soorten contractuele regelingen werknemers toegang moeten geven tot een reeks kernrechten waaronder pensioenrechten, sociale bescherming en toegang tot een leven lang leren;
21. is verheugd over het initiatief van de Commissie om het EU-vaardigheidspanorama te lanceren waarmee de transparantie en toegang voor werkzoekenden zal worden verbeterd en de mobiliteit van werknemers zal worden vergroot;
22. is ingenomen met het recente wetgevingsinitiatief van de Commissie inzake beroepskwalificaties; acht het van cruciaal belang om de wederzijdse erkenning van diploma's en beroepskwalificaties te versterken en een mechanisme voor grotere wederzijdse erkenning van bekwaamheden en vaardigheden te ontwikkelen;
23. verzoekt de Commissie om uiterlijk eind 2012 met een Europees vaardigheidspaspoort te komen om te zorgen voor gelijkheid en niet-discriminatie ten aanzien van de middelen waarmee en plaats waar vaardigheden zijn verworven, alsmede om te zorgen voor meer efficiëntie bij het afstemmen van de vraag naar en het aanbod van vaardigheden en om de grensoverschrijdende mobiliteit van werknemers te bevorderen;
24. is verheugd over het werkdocument van de diensten van de Commissie over een kwaliteitskader voor stages en kijkt uit naar de resultaten van de studie over het overzicht van de stageregelingen in de lidstaten, en verzoekt de Commissie om voor te stellen dat stages altijd vergezeld gaan van een kwalificatieproces; verzoekt de Commissie om onverwijld een voorstel voor een aanbeveling van de Raad inzake een kwaliteitskader voor stages in te dienen, alsmede een voorstel voor een aanbeveling van de Raad inzake een jeugdgarantieregeling, en om minimumnormen vast te stellen ter ondersteuning van het aanbieden en aannemen van stages van goede kwaliteit;
25. wijst erop dat de werkgelegenheidssituatie van jongeren sterk afhangt van de algemene economische situatie; onderstreept het belang van steun en richtsnoeren voor en de begeleiding van jongeren bij hun overstap van het onderwijs naar het beroepsleven; doet een beroep op de Commissie om eventuele toekomstige beleidsvoorstellen op dit gebied af te stemmen op de initiatieven „Jeugd in beweging” en „Kansen voor de jeugd”; vraagt de lidstaten te beginnen met de uitwisseling van optimale praktijken voor de bestrijding van de jeugdwerkloosheid;
26. verzoekt de lidstaten, de Commissie en de Raad om in nauwe samenwerking met de sociale partners iedere gelegenheid aan te grijpen om ervoor te zorgen dat elke jonge EU-burger na een maximumperiode van vier maanden werkloosheid, met een baan of opleiding kan beginnen door de Europese jeugdgarantie ten uitvoer te leggen; is van oordeel dat de lidstaten de Europese jeugdgarantie wettelijk afdwingbaar moeten maken met het oog op de daadwerkelijke verbetering van de situatie van jongeren die noch aan het werk zijn noch met onderwijs of een opleiding bezig zijn, en om geleidelijk het probleem van de jeugdwerkloosheid in de EU op te lossen; onderstreept dat de jeugdgarantie speciale financiële ondersteuning van de EU vergt, vooral in de lidstaten met de hoogste jeugdwerkloosheidspercentages;
27. verzoekt de Commissie om de lidstaten in hun strijd tegen de werkloosheid en jeugdwerkloosheid te steunen middels niet-bestede middelen uit de structuurfondsen;
28. sluit zich aan bij de oproep van de Commissie aan de lidstaten om hun gebruik van Eures te vergroten; onderstreept de sleutelrol van Eures voor de werking van de interne markt via adviezen aan werknemers en werkzoekenden over hun rechten in andere lidstaten; dringt erop aan het Europees Parlement volledig te betrekken bij de hervorming van de structuur en het beheer van het Eures-netwerk;
29. is verheugd over de initiatieven van de Commissie inzake het terugdringen van de benadeling van vrouwen op de arbeidsmarkt en hun integratie op deze markt door te zorgen voor gelijke beloning en passende kinderopvang, en door opheffing van alle vormen van discriminatie en negatieve belasting-/uitkeringsprikkels die de arbeidsparticipatie van vrouwen ontmoedigen; roept de lidstaten op om op deze gebieden verdere actie te ondernemen;
30. dringt er bij de Commissie op aan om de werkzaamheden inzake de richtlijn betreffende de meeneembaarheid van pensioenen te bespoedigen, aangezien de rechtsonzekerheid inzake socialezekerheidsregelingen en pensioenrechten tot de belangrijkste belemmeringen van het vrij verkeer van werknemers behoren;
31. doet een beroep op de lidstaten om groeivriendelijk beleid vast te stellen en te handhaven, met inbegrip van het bij voorrang uittrekken van middelen voor onderwijs, een leven lang leren, onderzoek en innovatie, ondanks de bezuinigingsmaatregelen die nodig zijn ten gevolge van de economische crisis en de noodzaak om de overheidsschuld, vooral binnen de eurozone, terug te dringen;
32. verzoekt de Commissie om de billijke mobiliteit te versterken en elke vorm van misbruik van gedetacheerde werknemers, zowel in de gastlanden als in de landen van herkomst, te bestrijden;
33. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Commissie en de Raad.
– gezien de verslagen in het kader van het VN-Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen (CEDAW) en het bijbehorende Facultatief Protocol, en gezien het Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing,
– gezien zijn resolutie van 24 maart 2009 over de strijd tegen genitale verminking van vrouwen in de EU(1),
– gezien het verslag van de secretaris-generaal van de VN van 5 december 2011 over het uitbannen van genitale verminking van vrouwen,
– gezien de conclusies van de Raad EPSCO van 8 maart 2010 over de uitbanning van geweld tegen vrouwen in de Europese Unie, met daarin de oproep om de strijd tegen genitale verminking op internationaal niveau aan te pakken,
– gezien het Verdrag van de Raad van Europa van 12 april 2011 inzake de voorkoming en bestrijding van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld,
– gezien de EU-richtsnoeren inzake geweld tegen vrouwen en de bestrijding van alle vormen van discriminatie van vrouwen, op 8 december 2008 door de Raad Algemene Zaken aangenomen,
– gezien zijn resolutie van 5 april 2011 over de prioriteiten en het ontwerp van een nieuw beleidskader van de EU voor de bestrijding van geweld tegen vrouwen(2),
– gezien zijn resolutie van 18 april 2012 over het jaarverslag over de mensenrechten in de wereld en het mensenrechtenbeleid van de Europese Unie, waaronder de implicaties voor het strategische mensenrechtenbeleid van de EU(3),
– gezien artikel 110, lid 2 en lid 4, van zijn Reglement,
A. overwegende dat genitale verminking van vrouwen een onherstelbaar misbruik is, waarbij de geslachtsdelen van vrouwen om niet-medische redenen worden veranderd of beschadigd, met onomkeerbare gevolgen, en waarvan nu reeds 140 miljoen vrouwen en meisjes het slachtoffer zijn en waarvan nog eens drie miljoen meisjes per jaar het slachtoffer dreigen te worden;
B. overwegende dat volgens de Wereldgezondheidsorganisatie in Europa 500.000 vrouwen leven die het slachtoffer zijn van genitale verminking en dat 180.000 meisjes gevaar lopen daarvan eveneens slachtoffer te worden; overwegende dat volgens deskundigen deze cijfers een onderschatting zijn en geen rekening houden met migranten van de tweede generatie en migranten zonder papieren;
C. overwegende dat iedere vorm van genitale verminking van vrouwen een schadelijke traditionele praktijk is die niet kan worden beschouwd als een godsdienstig voorschrift, maar een daad van geweld is tegen vrouwen en meisjes die een schending van hun grondrechten inhoudt, met name het recht op persoonlijke veiligheid en integriteit, lichamelijke en geestelijke gezondheid en seksuele en reproductieve gezondheid, en bovendien bij minderjarige meisjes ook nog eens een vorm van kindermisbruik inhoudt; overwegende dat de eerbiediging van culturele tradities of initiatieriten geen rechtvaardigingsgrond kunnen vormen voor dergelijke schendingen;
D. overwegende dat genitale verminking van vrouwen op zich een schending van mensenrechten inhoudt en geen wetenschappelijk onderbouwde voordelen voor de gezondheid oplevert, maar veeleer leidt tot ernstige en onherstelbare schade op korte en lange termijn voor de lichamelijke en geestelijke gezondheid van de vrouwen en meisjes die een dergelijke ingreep ondergaan en een ernstige aanslag vormt op hun persoon en hun integriteit, en in sommige gevallen zelfs tot de dood kan leiden; overwegende dat het gebruik van primitieve instrumenten en een gebrek aan hygiëne kunnen leiden tot bijkomende schadelijke gevolgen, zoals pijn bij seksuele betrekkingen en bij de bevalling, onherstelbare beschadiging van organen, het optreden van complicaties zoals bloedingen, shock, infecties, besmetting met het aidsvirus, tetanus, goedaardige tumoren of ernstige complicaties bij zwangerschap en bevalling;
E. overwegende dat genitale verminking van vrouwen een weerspiegeling is van onevenwichtige machtsverhoudingen en een vorm van geweld tegen vrouwen vormt, net als andere ernstige vormen van gendergerelateerd geweld, en overwegende dat het absoluut noodzakelijk is om de strijd tegen genitale verminking van vrouwen onderdeel te laten uitmaken van een algemene en samenhangende aanpak van gendergerelateerd geweld en geweld tegen vrouwen;
1. is ingenomen met het besluit dat de Commissie inzake de Positie van de Vrouw tijdens haar 56e vergadering op 8 maart 2012 heeft genomen, dat de kwestie genitale verminking van vrouwen tijdens de 67e zitting van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties aan de orde gesteld moet worden;
2. verzoekt de Algemene Vergadering van de VN tijdens haar 67e zitting een resolutie aan te nemen inzake de wereldwijde uitbanning van genitale verminking van vrouwen – in antwoord op het verzoek van de top van de Afrikaanse Unie van 1 juli 2011 – door middel van harmonisatie van door de leden te nemen maatregelen en het uitvaardigen van aanbevelingen en richtsnoeren voor de ontwikkeling en versterking van regionale en internationale juridische instrumenten en nationale wetgeving;
3. merkt op dat genitale verminking van vrouwen, aangezien het meestal wordt uitgevoerd op meisjes in hun kindertijd tot de leeftijd van 15 jaar, een schending vormt van de rechten van het kind; herhaalt dat alle 27 EU-lidstaten zich hebben verbonden tot het beschermen van de kinderrechten in het kader van het VN-verdrag inzake de rechten van het kind;
4. verzoekt de lidstaten door te gaan met het ratificeren van internationale instrumenten en deze ten uitvoer te leggen door een algemene regelgeving die alle vormen van genitale verminking verbiedt en voorziet in doeltreffende sancties tegen de personen die deze praktijk uitvoeren; merkt op dat de wetgeving ook moet voorzien in een volledig gamma van preventie- en beschermingsmaatregelen, onder meer mechanismen om de rechtshandhaving te coördineren, te controleren en te evalueren, alsook in betere voorwaarden waaronder vrouwen en meisjes aangifte kunnen doen van gevallen van genitale verminking van vrouwen;
5. verzoekt de internationale gemeenschap, de relevante VN-organisaties en het maatschappelijk middenveld door middel van het toewijzen van de nodige financiële middelen actief steun te verlenen aan doelgerichte, innoverende programma's, en beste praktijken te verspreiden die beantwoorden aan de behoeften en prioriteiten van meisjes in kwetsbare situaties, voor wie het moeilijk is om toegang te krijgen tot diensten en programma's, zoals meisjes die het slachtoffer zijn van genitale verminking;
6. verzoekt de secretaris-generaal van de VN ervoor te zorgen dat alle relevante organisaties en organen van de VN, met name het Kinderfonds van de VN, het Bevolkingsfonds van de VN, de Wereldgezondheidsorganisatie, de Organisatie van de Verenigde Naties voor onderwijs, wetenschap en cultuur (UNESCO), de VN-entiteit voor gendergelijkheid en zelfbeschikking van vrouwen, het Ontwikkelingsfonds van de VN voor vrouwen, het Ontwikkelingsprogramma van de VN en het Bureau van de Hoge Commissaris voor de mensenrechten van de VN, waar nodig en overeenkomstig nationale prioriteiten, individueel en collectief, de bescherming en bevordering van het recht van meisjes om niet het slachtoffer te worden van genitale verminking in hun landenprogramma's integreren, teneinde hun inspanningen op dit gebied nog verder op te voeren;
7. benadrukt dat steun moet worden verleend aan vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld, met name vrouwenorganisaties, die zich binnen hun gemeenschappen inzetten om een einde te maken aan geweld tegen vrouwen, waaronder genitale verminking van vrouwen;
8. dringt er bij de Commissie op aan om er via het genderactieplan 2010 voor te zorgen dat maatregelen ter bestrijding van gendergerelateerd geweld en ter bevordering van de zelfbeschikking van vrouwen in het ontwikkelingsbeleid en alle ontwikkelingsprogramma's van de EU centraal worden gesteld; benadrukt het belang van bewustmaking, mobilisering van gemeenschappen, onderwijs en opleiding en onderstreept dat nationale, regionale en lokale autoriteiten en het maatschappelijk middenveld van partnerlanden daarbij moeten worden betrokken; merkt op dat de inspanningen voor het uitbannen van attitudes en schadelijke praktijken die negatieve gevolgen hebben voor meisjes, alleen succes zullen hebben wanneer alle voornaamste actoren, onder meer de religieuze en gemeenschapsleiders en de personen die rechtstreeks met meisjes werken, met inbegrip van ouders, families en gemeenschappen daar volledig bij betrokken worden;
9. dringt er bij de Commissie op aan in het kader van een alomvattende strategie voor de bestrijding van geweld tegen vrouwen bijzondere aandacht te besteden aan genitale verminking van vrouwen en zich in te zetten voor gemeenschappelijke actie tegen genitale verminking van vrouwen;
10. dringt er bij de Commissie op aan de uitbanning van geweld tegen vrouwen en meisjes tot prioriteit te verheffen en doelgerichte en innovatieve programma's in zowel de EU als derde landen te steunen door middel van het toewijzen van de benodigde financiële middelen;
11. dringt er bij de lidstaten op aan krachtdadig op te treden om deze illegale praktijk te bestrijden;
12. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de secretaris-generaal van de VN en de lidstaten.
Ondeugdelijke siliconen implantaten van het Franse bedrijf PIP
133k
51k
Resolutie van het Europees Parlement van 14 juni 2012 over ondeugdelijke borstimplantaten met siliconengelvulling van het Franse bedrijf PIP (2012/2621(RSP))
– gezien artikel 184 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien de conclusies van de Raad over de innovatie in de sector medische hulpmiddelen(1),
– gezien Richtlijn 93/42/EEG van de Raad van 14 juni 1993 betreffende medische hulpmiddelen(2),
– gezien Richtlijn 90/385/EEG van de Raad van 20 juni 1990 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake actieve implanteerbare medische hulpmiddelen(3),
– gezien Richtlijn 98/79/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 oktober 1998 betreffende medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek(4),
– gezien Richtlijn 2000/70/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 november 2000 tot wijziging, voor wat medische hulpmiddelen betreft die stabiele derivaten van menselijk bloed of menselijk plasma bevatten, van Richtlijn 93/42/EEG van de Raad(5),
– gezien het advies van het Wetenschappelijk Comité voor nieuwe gezondheidsrisico's (WCNG) inzake de veiligheid van door het bedrijf Poly Implant Prothèse (PIP) vervaardigde siliconenproducten, gepubliceerd op 1 februari 2012(6),
– gezien de conclusies van de Gezondheidsconferentie op hoog niveau over het thema innovatie in de medische technologie op 22 maart 2011 in Brussel(7),
– gezien zijn resolutie van 13 juni 2001 over de ontvankelijk verklaarde verzoekschriften betreffende siliconenimplantaten (verzoekschriften nrs. 0470/1998 en 0771/1998)(8),
– gezien zijn resolutie van 2 februari 2012 over „Op weg naar een samenhangende Europese aanpak van collectieve verhaalmechanismen”(9),
– gezien Richtlijn 2007/47/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 september 2007 tot wijziging van Richtlijn 90/385/EEG van de Raad betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake actieve implanteerbare medische hulpmiddelen, Richtlijn 93/42/EEG van de Raad betreffende medische hulpmiddelen en Richtlijn 98/8/EG betreffende het op de markt brengen van biociden,(10)
– gezien de vraag aan de Commissie van 18 april 2012 over ondeugdelijke borstimplantaten met siliconengelvulling van het Franse bedrijf PIP (O-000101/2012 – B7-0118/2012),
– gezien artikel 115, lid 5, en artikel 110, lid 2,van zijn Reglement,
A. overwegende dat naar aanleiding van de bevindingen van de Franse gezondheidsautoriteiten onderzoek is ingesteld naar het frauduleus gebruik door een Frans bedrijf (Poly Implant Prothèse) van materiaal van slechte kwaliteit (industriële silicone) in plaats van het materiaal dat het in de voor de conformiteitsbeoordeling ingediende documenten had aangegeven (goedgekeurde medische silicone);
B. overwegende dat er noch klinische noch epidemiologische gegevens over de mogelijke risico's van PIP-borstimplantaten voorhanden zijn;
C. overwegende dat 10 tot 15% van de implantaten van de derde generatie binnen 10 jaar na de implantatie scheuren;
D. overwegende dat de door de Franse autoriteiten uitgevoerde producttesten op een specimen van PIP siliconen borstimplantaten hebben uitgewezen dat de door PIP vervaardigde kapsels zwakke plekken vertonen die bij andere in de handel verkrijgbare implantaten niet voorkomen;
E. overwegende dat in het rapport van het WCNG, in opdracht van de Commissie begin januari 2012, wordt gesteld dat er enige bezorgdheid bestaat over mogelijke ontstekingen als gevolg van gescheurde of lekkende PIP siliconen implantaten;
F. overwegende dat door het ontbreken van EU-brede registratie van borstimplantaten onbekend is hoeveel vrouwen in totaal implantaten hebben gekregen; overwegende evenwel dat volgens schattingen op basis van de beschikbare gegevens van de Europese Commissie wereldwijd ongeveer 400 000 PIP siliconen borstimplantaten zijn verkocht; overwegende dat veel vrouwen in het Verenigd Koninkrijk (40.000), Frankrijk (30.000), Spanje (10.000), Duitsland (7.500) en Portugal (2.000), PIP siliconen borstimplantaten hebben gekregen;
G. overwegende dat de patiënt moet weten dat implantaten niet blijvend zijn en mogelijk vervangen of verwijderd moeten worden; overwegende dat de patiënt ook moet worden geïnformeerd over de kwaliteit van het implantaat en de potentiële risico's van het implantaat;
H. overwegende dat de omzetting van Europese regelgeving betreffende medische hulpmiddelen in nationale regelgeving deze fraude in de gezondheidszorg niet heeft voorkomen, hetgeen wereldwijd ernstige negatieve gevolgen voor de volksgezondheid heeft gehad en zal blijven hebben;
I. overwegende dat deze medische fraude een disfunctioneren op Europees en nationaal niveau aan het licht heeft gebracht, met name wat betreft het gebrek aan samenwerking tussen de lidstaten en de internationale gemeenschap met betrekking tot informatie-uitwisseling en melding van negatieve effecten alsook het gebrek aan traceerbaarheid van grondstoffen die voor medische hulpmiddelen worden gebruikt;
J. overwegende dat het geval van de PIP-implantaten en het geval van de heupprotheses hebben aangetoond dat het huidige systeem voor de certificering van de conformiteit met essentiële veiligheids- en gezondheidseisen, evenals de controles van de aangemelde instanties en het toezicht hierop door de nationale bevoegde autoriteiten als vastgelegd in Richtlijn 2007/47/EG betreffende medische hulpmiddelen, tekortschieten;
K. overwegende dat de wens om patiënten snel toegang te geven tot nieuwe medische hulpmiddelen nooit ten koste mag gaan van de veiligheid van de patiënt;
L. overwegende dat Richtlijn 2007/47/EG betreffende medische hulpmiddelen in 2012 zal worden herzien; overwegende dat het van essentieel belang is dat lering wordt getrokken uit het frauduleuze in de handel brengen van PIP-implantaten en dat het toezicht, de veiligheidscontroles en de eisen voor het op de markt brengen op nationaal en Europees niveau worden aangescherpt;
M. overwegende dat uit de beschikbare gegevens is gebleken dat talrijke PIP-implantaten van niet-medische siliconen zijn gemaakt en dat dit soort silicone bestanddelen bevat die het kapsel van het implantaat aantasten en in het lichaamsweefsel terechtkomen;
1. merkt op dat sommige lidstaten patiënten hebben geadviseerd hun chirurg te raadplegen of hun PIP-borstimplantaten uit voorzorg te laten verwijderen;
2. wijst er echter op dat de lidstaten niet dezelfde lijn volgen en sommige hun burgers tegenstrijdige adviezen hebben gegeven over wat zij moeten doen, hetgeen tot verwarring heeft geleid onder patiënten;
3. dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan binnen het bestaande rechtskader nauwer samen te werken, vooral op het gebied van markttoezicht, vigilantie en inspectie, en controles te verscherpen ten einde de veiligheid van patiënten, en met name van patiënten die blootgesteld worden aan medische hulpmiddelen waaraan grote risico's verbonden zijn, beter te kunnen waarborgen;
4. onderstreept dat de lidstaten na het uitvoeren van een beoordeling de Commissie en de andere lidstaten onverwijld op de hoogte moeten stellen van de maatregelen die zij hebben genomen of overwegen te nemen om herhaling van zulke voorvallen zoveel mogelijk te voorkomen;
5. verzoekt de Commissie een adequaat juridisch kader te ontwikkelen om de veiligheid van borstimplantaten en van medische technologie in het algemeen te garanderen;
6. dringt aan op de invoering en tenuitvoerlegging van essentiële en doelgerichte concrete maatregelen, in het kader van de huidige regelgeving, betreffende medische hulpmiddelen, met name om:
–
de controles op reeds op de markt verkrijgbare medische hulpmiddelen aan te scherpen, ook door middel van steekproeven;
–
ervoor te zorgen dat alle aangemelde instanties in het kader van de conformiteitsbeoordeling gebruikmaken van al hun bevoegdheden om onaangekondigd en frequent (ten minste een maal per jaar) inspecties te verrichten in de gehele toevoerketen en bij bepaalde leveranciers, met name van medische hulpmiddelen met de grootste risico's en van hulpmiddelen waarover gebruikersrapporten een toenemend aantal incidenten melden;
–
de criteria voor erkenning en beoordeling van aangemelde instanties aan te scherpen - met name wat betreft de aangetoonde deskundigheid van voltijdspersoneel, het gebruik van contractanten, en de transparantie van hun werkwijze en taken - en een Europawijd kwalificatiebeheer voor aangemelde instanties, hun personeel, auditors en deskundigen op te zetten;
–
het markttoezicht en de informatie-uitwisseling tussen nationale autoriteiten over negatieve effecten en terugtrekking van de markt van hulpmiddelen te verbeteren ten einde een betere traceerbaarheid van medische hulpmiddelen en een betere follow-up van maatregelen ter controle van het op de markt brengen van deze hulpmiddelen te waarborgen;
–
het toezicht door de nationale autoriteiten op aangemelde instanties te verbeteren en consistentie tussen de lidstaten te waarborgen;
–
innovatie in medische technologie te stimuleren, daar innovatie van essentieel belang is om medische uitdagingen van nu en de toekomst aan te gaan;
–
producenten van medische hulpmiddelen te verplichten de bevoegde nationale autoriteiten onmiddellijk in kennis te stellen van een verbod, beperking of een lopende gerechtelijke procedure in een of meer lidstaten;
–
de werking van het vigilantiesysteem voor medische hulpmiddelen te verbeteren door bijvoorbeeld patiënten, patiëntenorganisaties en werkers in de zorg te helpen en actief aan te moedigen voorvallen en schadelijke effecten aan de bevoegde autoriteiten te melden, zonder gehinderd te worden door buitensporig bureaucratische procedures, door de aangemelde instanties stelselmatig toegang te verstrekken tot de meldingen van voorvallen alsook door een gecentraliseerde procedure voor de verzameling en behandeling van meldingen van voorvallen en voor het terugtrekken van de markt op te zetten;
–
instrumenten in te voeren die met inachtneming van de regelgeving inzake gegevensbescherming de traceerbaarheid van medische hulpmiddelen alsook het langetermijntoezicht op de veiligheid en effecten ervan waarborgen, zoals uniforme productidentificatiesystemen, implantatenregisters en een beknopt overzicht van de productkenmerken van elk medisch hulpmiddel;
–
meldingen van negatieve effecten door patiëntenverenigingen en werkers in de zorg aan de nationale autoriteiten te faciliteren;
–
één enkele Europese databank op te zetten waarin alle informatie wordt verzameld over de medische hulpmiddelen die op de markt beschikbaar zijn, over de registratie van economische transacties, vigilantie en toezicht op de markt, klinisch onderzoek, aangemelde instanties en afgegeven CE-certificaten;
7. verzoekt de Commissie over te stappen op een stelsel van vergunningen voor bepaalde categorieën medische hulpmiddelen vóórdat zij op de markt komen, dat ten minste de medische hulpmiddelen van klasse IIb en III omvat;
8. dringt aan op de invoering van een paspoort - voor zover dit niet al op nationaal niveau bestaat - voor patiënten met een implantaat, waarin de unieke productcode van het implantaat, de kenmerken en mogelijke negatieve effecten ervan zijn vermeld, alsook een waarschuwing betreffende de potentiële gezondheidsrisico's en postoperatieve nazorgmaatregelen; merkt op dat dit paspoort door de chirurg en de patiënt moet worden ondertekend en als bewijs geldt voor instemming met de operatie;
9. beveelt aan dat ziekenhuizen een elektronische versie van dit paspoort bewaren voor toekomstig gebruik, waarbij wordt opgemerkt dat deze elektronische versie op verzoek van de patiënt gemakkelijk naar een nieuwe zorgfaciliteit worden verstuurd, in hetzelfde of in een ander land;
10. verzoekt de lidstaten het publiek bewuster te maken van de potentiële risico's van cosmetische chirurgie en de reclame voor cosmetische chirurgie beter te reguleren ten einde ervoor te zorgen dat de patiënten zich ten volle bewust zijn van de risico's en de voordelen ervan; merkt op dat vrouwen erop moeten worden gewezen dat borstimplantaten na verloop van bepaalde tijd, die varieert van persoon tot persoon, moeten worden vervangen, zodat zij de risico's beter kunnen afwegen;
11. onderkent het feit dat patiënten met een borstimplantaat ook naderhand informatie, advies en medisch toezicht en begeleiding alsook controleonderzoeken naar intra- of extracapsulaire breuken nodig kunnen hebben;
12. onderstreept dat de testprocedures en -normen voor borstimplantaten moeten worden verfijnd om het inzicht te vergroten in de wisselwerking tussen het materiaal van het kapsel, de gelvulling en de omringende lichaamsvloeistoffen, en in de materiaalmoeheid en scheurbestendigheid van het kapsel en het implantaat als geheel; merkt op dat er meer stimulansen nodig zijn voor onderzoek naar niet-destructieve meetmethodes voor implantaten;
13. beveelt met klem aan dat de gegevens betreffende borstimplantaatoperaties in de EU in een verplicht in elke lidstaat bij te houden nationaal borstimplantatieregister worden opgeslagen; onderstreept dat een verplicht register alle klinieken tot registratie zou verplichten, maar dat aan de patiënt de keuze moet worden overgelaten zijn persoonlijke gegevens al dan niet te laten vermelden; beveelt aan dat deze nationale registers onderling worden gekoppeld en de uitwisseling van informatie waar nodig mogelijk maken, bijvoorbeeld wanneer er belangrijke defecten in implantaten worden vastgesteld;
14. beveelt nadrukkelijk de herziening van de richtlijn medische hulpmiddelen aan met het oog op de invoering van een capaciteit voor de opsporing van fraude en beperking van het fraudegevaar tot het minimum, waarbij de aandacht met name wordt gericht op bepalingen inzake het markttoezicht, de vigilantie en de werking en taken van de aangemelde instanties, om een herhaling van de PIP-zaak te voorkomen;
15. roept de Commissie op te overwegen om een doeltreffend traceersysteem in te voeren voor medische hulpmiddelen die als implantaten worden gebruikt, met name voor de gevaarlijkste medische hulpmiddelen zoals die van klasse III;
16. verzoekt de Commissie bij de komende herziening van de regelgeving betreffende medische hulpmiddelen het volgende in aanmerking te nemen: de noodzaak van een verzoek om toestemming voor het op de markt brengen medische hulpmiddelen waaraan risico's zijn verbonden dat voldoet aan of vergelijkbaar is met de eisen voor geneesmiddelen; de uitvoering van verplichte, onaangekondigde inspecties; de noodzaak van een betere traceerbaarheid van geïmplanteerde medische hulpmiddelen; de noodzaak van een betere coördinatie tussen de lidstaten bij melding van en waarschuwing voor ernstige neveneffecten van of schade door medische hulpmiddelen; scherpere controle op de aangemelde instanties; en extra testen met steekproeven van reeds op de markt verkrijgbare producten;
17. roept de Commissie en de lidstaten op bij de komende herziening van de wetgeving inzake medische hulpmiddelen tevens de noodzaak te overwegen om adequate testen uit te voeren op proefpersonen tijdens klinisch onderzoek, met name voor implanteerbare medische hulpmiddelen, alvorens deze op de markt worden gebracht;
18. dringt er bij de lidstaten op aan ten minste een maal per jaar grondige en frequente onaangekondigde inspecties uit te voeren van medische hulpmiddelen waaraan de grootste risico's verbonden zijn en van hulpmiddelen waarover gebruikersrapporten een toenemend aantal incidenten melden;
19. dringt er bij de lidstaten op aan sancties toe te passen in geval van niet-naleving;
20. is van oordeel dat dit fraudegeval eens te meer aantoont dat een systeem voor collectief verhaal moet worden ingevoerd om consumenten en patiënten te helpen schadevergoeding te verkrijgen, zoals in bovengenoemde resolutie van 2 februari 2012 wordt onderstreept;
21. verzoekt de lidstaten de meldingen van voorvallen en andere regulerende gegevens onder te brengen in de centrale databank in de zin van de Richtlijn betreffende medische hulpmiddelen, ten einde een doeltreffendere vigilantie en gezondheidsbescherming mogelijk te maken;
22. dringt er bij de Commissie op aan een adequate toxicologische beoordelingen van alle medische hulpmiddelen voor te schrijven, en een geleidelijke stopzetting voor te stellen van het gebruik van stoffen die kankerverwekkend, mutageen of giftig voor de voortplanting (categorie 1A of 1B) zijn, tenzij er geen vervangende stoffen beschikbaar zijn;
23. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, en de parlementen van de lidstaten.
– gezien de conclusies van de Raad van de Europese Unie inzake Mali/de Sahel van 23 april 2012(1),
– gezien de conclusies van de Raad van de Europese Unie inzake de Sahel van 23 maart 2012(2) waarbij de Raad zijn goedkeuring hecht aan het crisisbeheersingsconcept voor een civiele GVDB-missie op het gebied van advies, bijstand en opleiding in de Sahel,
– gezien het EDEO-rapport met als titel „Strategie voor veiligheid en ontwikkeling in de Sahel: voortgangsverslag over de uitvoering, maart 2012” („Strategy for Security and Development in the Sahel: Implementation Progress Report, March 2012”),
– gezien het verslag van de VN-missie voor de evaluatie van de impact van de Libische crisis op het Sahelgebied, een document van de VN-Veiligheidsraad van 2012(3), en de verklaringen van de VN-Veiligheidsraad over Mali van 22 maart(4), 26 maart(5), 4 april(6) en 9 april(7) 2012,
– gezien de conclusies van de Raad inzake een strategie van de Europese Unie voor veiligheid en ontwikkeling in de Sahel van 21 maart 2011 (3076e vergadering van de Raad Buitenlandse Zaken),
– gezien de resoluties van de Paritaire Parlementaire Vergadering ACS-EU van 18 mei 2011 over „De democratische opstanden in Noord-Afrika en het Midden-Oosten: consequenties voor de ACS-landen, Europa en de wereld”(8) en van 23 november 2011 over „De Arabische lente en de gevolgen ervan voor buurlanden ten zuiden van de Sahara”(9),
– gezien de conclusies van de Raad Buitenlandse Zaken van 1 december 2011 waarbij de hoge vertegenwoordiger wordt aangemoedigd het voorbereidende werk voort te zetten voor een GVDB-engagement voor de versterking van de regionale veiligheidscapaciteit in het Sahelgebied, in nauwe samenwerking met de Afrikaanse Unie,
– gezien de conclusies van de Raad over Libië van 21 maart, 23 mei en 18 juli 2011 en 23 maart 2012,
– gezien het definitieve verslag van de Raad van de Europese Unie over het initiatief voor veiligheid en ontwikkeling in de Sahel van 1 oktober 2010(10),
– gezien de bijkomende relevante bepalingen van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU), met name de artikelen 3, 6, 21 en 39, en van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), met name de artikelen 205, 208, 214 en 222,
– gezien de partnerschapsovereenkomst ACS-EU (Overeenkomst van Cotonou), met name de artikelen 1, 8, 25 en 28,
– gezien het tijdens de Afrika-Europese Unie-top van 29-30 november 2010 in Tripoli goedgekeurde Afrika-EU-Partnerschap inzake vrede en veiligheid, met name de initiatieven 2, 7 en 8 van het actieplan 2011-2013,
– gezien het protocol van de Conventie van de Afrikaanse Unie voor de preventie en de bestrijding van terrorisme, die op 8 juli 2004 in Addis Abeba is goedgekeurd door de 3e gewone vergadering van de Conferentie van de Afrikaanse Unie,
– gezien de toespraak van Ban Ki-moon tot het parlement van Luxemburg van 17 april 2012, tijdens welke hij de internationale gemeenschap verzocht om te reageren op het uitdijende conflict en de toenemende onrust in het Sahelgebied, dat te lijden heeft onder ernstige droogte en waar het aantal ontheemden toeneemt en de voedsel- en brandstofprijzen stijgen,
– gezien de noodkreet die op 5 juni 2012 aan de internationale gemeenschap is gericht door de Economische Gemeenschap van West-Afrikaanse Staten (Economic Community of West African States, ECOWAS) na de eerste vergadering op hoog niveau hiervan, die plaatshad in Lomé, Togo, met als doel de kwestie aan te pakken van de continuïteit van de voedselvoorziening in de regio, met name in Senegal, Mauritanië, Mali, Burkina Faso, Niger en Tsjaad,
– gezien het strategiedocument over de voorbereiding op een voedsel- en nutritionele crisis in de Sahel en de buurlanden ervan („Preparation for a food and nutrition crisis in the Sahel and neighbouring countries”), dat gezamenlijk is opgesteld en in februari 2012 is bijgewerkt door Action Against Hunger, de Voedsel- en Landbouworganisatie van de Verenigde Naties (FAO), het Bureau van de Verenigde Naties voor de Coördinatie van Humanitaire Aangelegenheden (OCHA), het Kinderfonds van de Verenigde Naties (Unicef) en het Wereldvoedselprogramma (WFP) en op grond waarvan een strategie is opgestart om beter te reageren op het risico van een nieuwe voedsel- en nutritionele crisis in de Sahel in 2012 namens de werkgroep continuïteit van de regionale voedselvoorziening en voeding van de IASC,
– gezien de oproep van diverse VN-organen – Unicef, UNHCR en de WHO – van 10 april 2012 om extra geld ter beschikking te stellen voor de miljoenen mensen in het Sahelgebied die te maken hebben met een onzekere voedselsituatie,
– gezien het verzoek van Unicef om 26 miljoen USD, waarmee deze organisatie tot het eind van het jaar kan voorzien in de gezondheids- en voedselbehoeften van de kinderen in Mali,
– gezien zijn eerdere resoluties over West-Afrika, en met name de resolutie over Mali van 20 april 2012(11),
– gezien de resolutie van de Paritaire Parlementaire Vergadering ACS-EU over „De politieke gevolgen van het conflict in Libië voor de naburige ACS- en EU-landen” (101.157/fin) die is goedgekeurd op 30 mei 2012 in Horsens, Denemarken,
– gezien artikel 122, lid 5, en artikel 110, lid 4, van zijn Reglement,
A. overwegende dat de combinatie in het Sahelgebied van droogte, overstromingen, bodemaantasting, slechte oogsten, hoge voedselprijzen, ontheemding, een vluchtelingencrisis, chronische armoede, slechte governance en, als gevolg van conflicten, een verslechterende situatie op het gebied van veiligheid en mensenrechten, miljoenen mensen in het hele gebied treft;
B. overwegende dat mensen die getroffen zijn door de politieke crisis en de voedselcrisis, leven in uiterst armoedige omstandigheden, zodat niet in hun fundamentele menselijke behoeften is voorzien en de sociale spanningen toenemen; overwegende dat de meerderheid van deze mensen vrouwen zijn, die het zonder enige bescherming moeten stellen en daardoor een bijzonder kwetsbare groep vormen;
C. overwegende dat de lidstaten van de ECOWAS een daling van de graanproductie in 2012 tegenover het voorgaande jaar hebben opgetekend met 9%, terwijl de graanproductie in de Sahel is gedaald met 26% en Tsjaad en Gambia te maken hebben met een daling met 50%;
D. overwegende dat volgens de VN 18 miljoen mensen door de crisis als gevolg van de droogte en de conflicten in het Sahelgebied van West-Afrika zijn getroffen en dat in 2011 meer dan 200 000 kinderen in het gebied zijn gestorven aan ondervoeding, terwijl momenteel nog een miljoen kinderen het risico van ernstige acute ondervoeding loopt;
E. overwegende dat een broze staat, slechte governance en corruptie in de Sahellanden, samen met economische onderontwikkeling en de hieruit voortvloeiende chronische armoede, van deze landen een perfecte plek maken voor terroristische groepen, drugs- en mensenhandelaar en groepen die zich bezighouden met piraterij, wapenhandel, het witwassen van geld, illegale immigratie en netwerken van georganiseerde misdaad, hetgeen samen de regio destabiliseert, met ook negatieve gevolgen voor de naburige regio's;
F. overwegende dat de regio te maken krijgt met een alarmerende aanhaling van de banden tussen drugshandelaars in Latijns-Amerika en in landen in West- en Centraal-Afrika en overwegende dat deze laatste regio nu een essentiële doorgangszone is voor drugstransporten naar Europa, dat goed is voor meer dan 25% van de mondiale cocaïneconsumptie; het feit onderstrepende dat dit verschijnsel een krachtiger engagement van de Europese Unie nodig maakt;
G. overwegende dat de conflicten in Libië en Mali, met honderdduizenden ontheemden die migreren naar Burkina Faso, Niger en Mauritanië, negatieve gevolgen hebben voor de veiligheidssituatie in de regio, die leidt onder acute problemen met betrekking tot de continuïteit van de voedselvoorziening, waterschaarste, toenemende criminaliteit en grote instabiliteit;
H. overwegende dat het conflict in Libië in het gebied van de Sahel en de Sahara heeft geleid tot de verspreiding van enorme hoeveelheden wapens en een plotse instroom van zware wapens, die in de handen van de diverse terroristische en criminele groepen en drugshandelaars die deze regio teisteren, een ernstige bedreiging vormen voor de veiligheid en de stabiliteit van de gehele subregio;
I. overwegende dat de oud-strijders die uit Libië naar Niger, Tsjaad, Mali en Mauritanië terugkeren met grote hoeveelheden wapens en munitie, potentiële rekruten zijn voor rebellenbewegingen en groepen die banden hebben met Al-Qaida in de islamitische Maghreb (AQIM) en criminele bendes en bijdragen tot de destabilisatie van de regio als geheel;
J. overwegende dat de in de regio gepraktiseerde islam een traditie heeft van verdraagzaamheid, solidariteit en eerbied voor de menselijke persoon;
K. overwegende dat het ontbreken van sociaaleconomische ontwikkeling van betekenis, de oneerlijke verdeling van de middelen, het hoge jeugdwerkloosheidscijfer, de chronische armoede, het ontbreken van werkzekerheid en de sociale uitzichtloosheid een belangrijke rol spelen voor de rekrutering van jongeren door terroristische groepen;
L. overwegende dat de opkomst van rebellengroepen als Boko Haram in Tsjaad en in Nigeria een gevaar is voor de stabiliteit van het Sahelgebied als geheel;
M. overwegende dat deze evolutie, in combinatie met de heropleving van het irredentisme bij de Toearegs in landen als Mali en Niger de stabiliteit en de territoriale integriteit van de landen in het gebied van de Sahel en de Sahara, met name Mauritanië en Burkina Faso, in gevaar brengt;
N. overwegende dat er openlijke banden bestaan tussen de terroristische groepen in het gebied van de Sahel en de Sahara en drugs-, wapen-, sigaretten- en mensensmokkelaars; overwegende dat diverse Europeanen zijn ontvoerd en gegijzeld, met name de laatste jaren;
O. overwegende dat het terrorisme in de Sahel o.a. moet worden bestreden door middel van een actief beleid van ontwikkeling, sociale rechtvaardigheid, versterking van de rechtstaat en integratie; overwegende dat de lokale bevolking economische perspectieven moeten worden geboden die buiten de criminele economie liggen;
P. overwegende dat de Sahelboog een scharniergebied is tussen Afrika ten zuiden van de Sahara en Europa en dat de situatie in de strook van de Sahel en de Sahara bijgevolg bijzonder belangrijk is voor de veiligheid, zowel voor Afrika als voor Europa;
Q. overwegende dat alle internationale, regionale en nationale spelers bij de zaak moeten worden betrokken om de strijd tegen het terrorisme op te voeren en de veiligheid in de regio te verbeteren, inclusief via een gestructureerde dialoog;
R. overwegende dat in de EU-strategie Mauritanië, Mali en Niger worden aangewezen als kernlanden in het Sahelgebied en wordt gesteld dat het gebrek aan regeringscapaciteit en systemische armoede elkaar wederzijds versterkende dynamieken zijn;
S. overwegende dat de onveiligheid ernstige gevolgen heeft voor de economie van de regio, met name de mijnsector en het toerisme, voor de ontwikkeling van de regio en op het gebied van banenschepping; overwegende dat de verslechtering van de veiligheidssituatie heeft geleid tot de stopzetting van de lopende ontwikkelingsprojecten in diverse landen van de subregio, met als gevolg dat talrijke jongeren in de werkloosheid zijn gestort en dat de terroristische en criminele groepen van de fragilisering van deze jongeren dreigen te profiteren;
1. spreekt zijn ernstige bezorgdheid uit over de verslechtering van de veiligheidssituatie in het Sahelgebied en verzoekt de EU om nauw met de autoriteiten en parlementen van de landen in de regio, de civiele maatschappij en de regionale en internationale organen, inclusief de Afrikaanse Unie en de ECOWAS, samen te werken met het oog op een algemene aanpak van de onderliggende politieke, economische, sociale en ecologische oorzaken van de armoede, ondersteuning van de economische ontwikkeling, goede governance en een betere toegang tot belangrijke infrastructuur en basisdiensten voor de lokale bevolking en ondersteuning van de consolidatie van de staatsinstellingen, justitie, politie en douane, om de veiligheid en de rechtsstaat in de regio te verbeteren;
2. veroordeelt ondubbelzinnig elke machtsgreep met geweld en elke daad van terrorisme, plundering van ziekenhuizen, scholen, hulpagentschappen en regeringsgebouwen, alle vormen van wrede en onmenselijke straffen in samenhang met de toepassing van de sharia en alle oorlogsmisdaden, ontvoeringen en ernstige schendingen van de mensenrechten, wandaden tegen de bevolking van Mali, in het bijzonder de door de rebellen gecontroleerde gebieden in het noorden en verzoekt de Malinese autoriteiten en de bevrijdingsbeweging van de Toearegs een vreedzame en duurzame oplossing te vinden via een constructieve dialoog;
3. veroordeelt met name de wreedheden tegen de burgerbevolking, die met name gericht zijn tegen vrouwen en kinderen, en veroordeelt in het bijzonder het beroep op ontvoering en verkrachting als oorlogswapen;
4. dringt bij de vicevoorzitter/hoge vertegenwoordiger aan op een snellere uitvoering van de diverse onderdelen van de EU-strategie voor veiligheid en ontwikkeling in de Sahel; steunt het engagement van de Raad om bij te dragen tot de totstandbrenging van een vreedzame, stabiele regio, die op voedselgebied zelfbedruipend is;
5. herinnert eraan dat veiligheid en ontwikkeling nauw met elkaar verbonden zijn, zodat een verbetering van de veiligheidssituatie niet los te koppelen is van economische groei en een vermindering van de armoede in de regio; verzoekt de EU bijgevolg instrumenten in te stellen om de veiligheid in de regio te verbeteren, met focus in het bijzonder op capaciteitsopbouw in de landen in kwestie, alsmede op de bevordering en intensivering van een algemene dialoog tussen de belangrijkste regionale spelers;
6. verzoekt de Commissie en de EDEO om bij de tenuitvoerlegging van de EU-strategie voor veiligheid en ontwikkeling in de Sahel (met focus op vier actieterreinen, namelijk ontwikkeling, goede governance en interne geschillenbeslechting; politiek en diplomatiek optreden; veiligheid en rechtsstaat; en bestrijding van gewelddadig extremisme en radicalisering) bij wijze van hoofdprincipe veiligheid te koppelen aan de behoeften op het gebied van ontwikkeling, in het bijzonder de continuïteit van de voedselvoorziening;
7. is tevreden met het programma voor terrorismebestrijding in de Sahel, het West-Afrikaanse informatiesysteem, het project voor vrede en veiligheid van de ECOWAS en het actieplan voor drugs en misdaad van de ECOWAS, die ten uitvoer worden gelegd in het kader van de EU-strategie voor veiligheid en ontwikkeling in de Sahel, alsmede regionale initiatieven als die van het Afrikaans Centrum voor studie en onderzoek inzake terrorisme (African Centre for Study and Research on Terrorism, ACSRT) met betrekking tot de capaciteit van een nationaal rechtssysteem om op terrorisme te reageren;
8. is van mening dat de EU-strategie voor veiligheid en ontwikkeling in de Sahel wel positieve resultaten oplevert, maar dat het risico van fragmentatie moet worden aangepakt en de synchronisatie moet worden verbeterd van de acties die de EU onderneemt in het kader van verschillende instrumenten waarmee kwesties in verband met de Sahel worden aangepakt;
9. verzoekt de Raad van de Europese Unie en de EU-lidstaten alle beschikbare middelen in te zetten om de veiligheid en de ontwikkeling van het gebied van de Sahel en de Sahara te bevorderen, in samenwerking met de landen van de regio, de Verenigde Naties en de andere internationale partners;
10. is tevreden met het pakket van de West-Afrikaanse Gemeenschap van 80 miljoen USD dat is toegezegd als reactie op de noodtoestand in het Sahelgebied en de verhoging van de humanitaire hulp van de EU voor het Sahelgebied van 45 miljoen EUR tot meer dan 120 miljoen EUR sinds begin 2012 en dringt er bij alle partijen op aan ervoor te zorgen dat deze hulp ten goede komt van wie er behoefte aan heeft; verzoekt tegelijk de internationale gemeenschap de nodige financiële inspanningen te leveren om de voedselcrisis en het gebrek aan veiligheid in de regio aan te pakken;
11. merkt op dat het Sahelgebied een van de regio's is die het meest getroffen zijn door de klimaatverandering en de daling van de biodiversiteit, verschijnselen die grote gevolgen hebben voor de landbouw, de landbouwers en de leefomstandigheden van de plaatselijke bevolking en die de armoede en de ongelijkheid nog doen toenemen; is tevreden met het optreden van de FAO, in samenwerking met het Permanent Interstatencomité voor de strijd tegen de droogte in de Sahel (Comité permanent inter-états de lutte contre la sécheresse dans le Sahel, CILSS) en met het Systeem voor vroegtijdige waarschuwing tegen hongersnood (Famine Early Warning Systems Network, FEWSNET), het WFP en de regeringen;
12. dringt er bij de EU op aan om bij de coördinatie met andere donoren sterk leiderschap te tonen en snel op te treden om te voorkomen dat de crisis in het Sahelgebied een ramp wordt, nu de humanitaire situatie in de regio naar verwachting op zijn minst kritiek zal blijven tot de belangrijkste oogst komend najaar;
13. is ervan overtuigd dat het op middellange en lange termijn onontbeerlijk is dat de internationale gemeenschap bij haar acties focust op capaciteitsopbouw om ervoor te zorgen dat de mensen het hoofd kunnen bieden aan toekomstige droogtes en andere schokken, teneinde de afhankelijkheid van noodhulp te verminderen, en op een verbetering van de strategieën om te reageren op honger en strijdt tegen structurele kwetsbaarheden, om het probleem op efficiëntere wijze aan te pakken;
14. dringt er bij de EU en de internationale gemeenschap op aan bij hun activiteiten te focussen op de bescherming van de bestaansmiddelen van de kwetsbaarste gezinnen, de verbetering van de weerbaarheid van de nomadische en de halfnomadische veehouders en de landbouwer, de ondersteuning van het beheer/de bescherming van de natuurlijke hulpbronnen, bijvoorbeeld water, bomen en grond, de verstrekking van geïntegreerde nutritionele noodhulp aan de kwetsbaarste gezinnen, en in het bijzonder aan vrouwen, een versterking van de vermindering van het rampenrisico en het beheer van het rampenrisico op lokaal, nationaal en regionaal niveau en ondersteuning van de coördinatie en versterking van het informatiebeheer en de systemen voor vroegtijdige waarschuwing op het gebied van de continuïteit van de voedselvoorziening;
15. is van mening dat er dringend behoefte is aan steun voor initiatieven die erop gericht zijn om de dialoog te intensiveren en het vermogen van de plaatselijke gemeenschappen te vergroten om aan de lokroep van terrorisme en de rekrutering van jongeren door terroristen en andere criminele groepen te weerstaan en ertegenin te gaan, bijvoorbeeld door steun voor banen voor jongeren en voor opleiding;
16. spoort de landen in het gebied van de Sahel en de Sahara, de nieuwe Libische autoriteiten en de bevoegde multilaterale agentschappen ertoe aan alle nodige maatregelen te nemen om een einde te maken aan de verspreiding van wapens in de regio, door adequate mechanismen in te stellen om de nationale grenzen in de hele regio te controleren en te beveiligen, inclusief mechanismen om een einde te maken aan de overdracht van handvuurwapens en lichte wapens, programma's uit te voeren voor de inzameling en vernietiging van handvuurwapens en lichte wapens en maatregelen in te stellen voor informatie-uitwisseling en gezamenlijke veiligheidsoperaties in de regio;
17. is tevreden met de oprichting in 2010 van het gezamenlijke operationele stafcomité (Comité d'état-major opérationnel conjoint, CEMOC) door Algerije, Mali, Mauritanië en Niger om de strijd tegen terrorisme, georganiseerde misdaad en drugshandel in het gebied van de Sahel en de Sahara te coördineren;
18. verzoekt de internationale gemeenschap in het algemeen en de EU in het bijzonder om intensiever met de landen in het gebied van de Sahel en de Sahara en met de ECOWAS samen te werken in het kader van de strijd tegen het terrorisme en de georganiseerde misdaad in de subregio, met name door meer middelen ter beschikking te stellen van de CEMOC;
19. vraagt dat alle maatregelen die worden genomen in het kader van de strijd tegen het terrorisme, stroken met de internationale verdragen en protocollen op het gebied van de mensenrechten;
20. benadrukt het feit dat efficiënte maatregelen nodig zijn om de financieringsbronnen van terroristen en hun medestanders droog te leggen en wenst dat de landen in de regio de maatregelen nemen die worden voorgestaan door het Bureau van de Verenigde Naties voor drugs- en misdaadbestrijding (Office des Nations unies contre la drogue et le crime, ONUDC): hervorming van de strafrechtsstelsels, wetten tegen corruptie, verbetering van de controle op de handel in handvuurwapens, bevriezing van de bankrekeningen van verdachten;
21. herinnert aan en veroordeelt de ontvoering op 24 en 25 november 2011 van twee Franse staatsburgers, een Zweed, een Nederlander en een Zuid-Afrikaan met een Brits paspoort, naast de moord op een Duits staatsburger die zich tegen de ontvoerders verzette; merkt op dat het aantal gijzelaars uit de EU in het Sahelgebied hiermee op twaalf komt, omdat Al-Qaida in de islamitische Maghreb nog steeds twee Spaanse staatsburgers en een Italiaans staatsburger vasthoudt die zijn ontvoerd in oktober 2011 in het westen van Algerije, vier Franse staatsburgers die zijn ontvoerd in september 2010 in Niger en een Zwitserse missionaris die is ontvoerd op 15 april 2012 in Timboektoe;
22. hoopt dat een missie in het kader van het Europees veiligheids- en defensiebeleid (EVDB), waarom door de regering van Mali officieel wordt verzocht, de landen in de subregio zal helpen hun grenzen doeltreffender te controleren en met name de wapen-, drugs- en mensenhandel te bestrijden;
23. looft het optreden van de ECOWAS, de Afrikaanse Unie, de Verenigde Naties en de buurlanden om Mali te helpen bij een snel herstel van de grondwettelijke orde en concrete stappen te ondernemen ter bescherming van de soevereiniteit, de eenheid en de territoriale integriteit van Mali; neemt kennis van de uitkomst van de conferentie die op 14 en 15 april 2012 in Ouagadougou is gehouden onder auspiciën van de Burkinese president Blaise Compaoré, de door de ECOWAS benoemde bemiddelaar, en hoopt dat het tijdpad en de modaliteiten van de overgang spoedig nader zullen worden uitgewerkt;
24. verzoekt de EU en haar lidstaten bijzondere aandacht te besteden aan de situatie van vrouwen en meisjes in het Sahelgebied en alle maatregelen te nemen die nodig zijn om hen te beschermen tegen elke vorm van geweld en schendingen van hun mensenrechten;
25. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de secretarissen-generaal van de VN en de AU, de ECOWAS en de EU-lidstaten.
– gezien het Internationale Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten en het aanvullende protocol daarbij, dat de Filipijnen hebben ondertekend,
– gezien het landenstrategiedocument 2007-2013 van de Europese Commissie voor de Filipijnen,
– gezien de in oktober 2009 ondertekende financieringsovereenkomst voor het programma voor justitiële ondersteuning EU-Filipijnen om de gerechtelijke procedures tegen de plegers van buitengerechtelijke executies te versnellen, en het nieuwe programma „Recht voor iedereen”,
– gezien de recente ratificatie door de Filipijnen van het Statuut van Rome van het ICC en van het Facultatief Protocol bij het Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing (OP/CAT),
– gezien het rapport van de VN-werkgroep voor de universele periodieke toetsing (UPR) over de Filipijnen van 31 mei 2012,
– gezien de verklaring van VV/HV Catherine Ashton van 24 april 2012,
– gezien zijn eerdere resoluties over de Filipijnen, met name die van 21 januari 2010(1),
– gezien artikel 122, lid 5, en artikel 110, lid 4, van zijn Reglement,
A. overwegende dat Esmail Amil Enog, werknemer van de familie Ampatuan te Maguindanao, sinds maart 2012 werd vermist na voor de rechter te hebben verklaard dat hij leden van de gewapende militie naar de plaats heeft gereden waar 57 personen zijn gedood in 2009; overwegende dat zijn in stukken gehakte lichaam op 31 mei 2012 is gevonden en sporen van marteling vertoont;
B. overwegende dat bij een ongekende actie de meest vooraanstaande leden van de familie Ampatuan, die worden verdacht van het organiseren van de massamoord te Maguindanao, zijn gearresteerd na de gebeurtenissen van 23 november 2009, en dat de tegoeden en bankrekeningen van 28 clanleden en hun medewerkers zijn bevroren;
C. overwegende dat de rechtszaak tegen de personen die worden verdacht van het uitvoeren van de massamoord te Maguindanao op 8 september 2010 in Manilla is begonnen; overwegende dat Andal Ampatuan en een aantal van zijn zoons terechtstaan voor de massamoord terwijl ongeveer 100 andere verdachten nog vrij rondlopen;
D. overwegende dat Esmail Enog de derde getuige is die sinds het begin van de rechtszaak in 2010 is vermoord en dat familieleden van andere getuigen ook hebben verklaard te zijn aangevallen, bedreigd en lastiggevallen of dat pogingen zijn gedaan hen om te kopen;
E. overwegende dat de brute moord op Esmail Enog duidelijk aantoont dat het klimaat van straffeloosheid dat de massamoord te Maguindanao mogelijk maakte nog steeds in het land heerst;
F. overwegende dat volgens berichten in de internationale media in 2012 vier journalisten zijn gedood en dat mensenrechtenorganisaties de Filipijnen beschouwen als een gevaarlijk land voor de media;
G. overwegende dat het aantal buitengerechtelijke moorden en gedwongen verdwijningen aanzienlijk is gedaald sinds het aantreden van president Aquino; overwegende dat de regering echter nog altijd onvoldoende in staat is de wijdverbreide straffeloosheid van plegers van dergelijke misdaden te bestrijden en het politiek gemotiveerde geweld in het land aan te pakken;
H. overwegende dat volgens mensenrechtenorganisaties van de vele honderden gevallen van buitengerechtelijke moorden in de laatste tien jaar slechts zeven zaken waarbij 11 verdachten betrokken waren succesvol zijn afgerond, en dat sinds het aantreden van president Aquino geen enkele zaak is afgerond;
I. overwegende dat de regering na de massamoord te Maguindanao een onafhankelijke commissie voor de aanpak van particuliere legers heeft opgericht om particuliere milities te ontmantelen, maar dat dit nog geen concrete resultaten heeft opgeleverd;
J. overwegende dat volgens het rapport van mei 2011 van de onafhankelijke commissie voor de aanpak van particuliere legers er minstens 72 particuliere gewapende groepen in het land zijn;
K. overwegende dat bij de recentste UPR over de Filipijnen de aanbevelingen van 2008 zijn herhaald, te weten: een einde maken aan de straffeloosheid van buitengerechtelijke moorden, gedwongen verdwijningen en marteling, en de verantwoordelijken berechten; meer inspanningen verrichten om gevallen van marteling, buitengerechtelijke executies en gedwongen verdwijningen volledig uit te bannen; een einde maken aan de straffeloosheid door de daders te berechten; en voldoende bescherming waarborgen van journalisten en mensenrechtenactivisten;
L. overwegende dat de wet inzake gedwongen en onvrijwillige verdwijningen in juni 2011 door de Filipijnse senaat is goedgekeurd en in mei 2012 door het Huis van afgevaardigden;
1. veroordeelt met kracht de moord op de derde getuige van de massamoord te Maguindanao en de moord op vier journalisten, en spreekt zijn medeleven uit met de families van de overledenen;
2. spreekt zijn ernstige bezorgdheid uit over de onafhankelijkheid van het gerechtelijk apparaat en de trage veroordeling van schendingen van de mensenrechten in het land en roept op tot een onmiddellijk en onafhankelijk onderzoek naar de recente moorden;
3. roept de regering van de Filipijnen op verdere maatregelen te nemen om een einde te maken aan de straffeloosheid van buitengerechtelijke moorden, gedwongen verdwijningen en marteling en de verantwoordelijken te berechten, waaronder de daders van de massamoord te Maguindanao die nog steeds vrij rondlopen; roept daarnaast op tot vrijlating van alle verdwenen personen die nog gevangen zitten en tot het verschaffen van opheldering inzake alle andere onopgeloste zaken;
4. verwelkomt de inbeschuldigingstelling van 196 mensen in verband met de massamoord te Maguindanao, maar betreurt het feit dat tot nu toe in het proces geen werkelijke vooruitgang is geboekt;
5. dringt er bij de regering van de Filipijnen op aan het Internationale Verdrag voor de bescherming van een ieder tegen gedwongen verdwijning te ratificeren en de wet inzake gedwongen en onvrijwillige verdwijningen in werking te doen treden;
6. roept de regering van de Filipijnen op te zorgen voor een adequate bescherming van mensenrechtenactivisten, vakbondsleden en journalisten, aanvallen van journalisten op doeltreffende wijze te onderzoeken en te berechten en krachtige wetgeving in het binnenlands recht op te nemen om dergelijke handelingen te verbieden en hiertegen strafrechtelijke sancties in te voeren;
7. dringt er bij de autoriteiten van het land op aan om onder leiding van de mensenrechtencommissie een gespecialiseerd programma op te zetten voor de bescherming van getuigen en slachtoffers, met inbegrip van de bescherming van de families van slachtoffers, in gevallen van ernstige mensenrechtenschendingen, met name indien de daders naar wordt aangenomen soldaten, politiemensen of overheidsambtenaren zijn;
8. spreekt zijn bezorgdheid uit over het blijvende wijdverspreide gebruik van marteling en slechte behandeling van verdachten in voorlopige hechtenis, en dringt er bij de Filipijnse autoriteiten op aan hun inspanningen voor een krachtige aanpak van schendingen van de nationale antiterrorismewet van 2009 op te voeren;
9. dringt er bij de regering op aan de paramilitaire troepen (ook van troepen onder militair gezag) en de lokale milities onmiddellijk te verbieden en te ontbinden, en de gewapende civiele eenheden, in het bijzonder de Civilian Armed Forces Geographical Units en de Civilian Volunteer Organisations, onder volledig gezag van het leger en de politie te brengen;
10. roept de regering op tot het nemen van concrete stappen om de aanbevelingen aan de Filipijnen in de recente UPR uit te voeren; dringt er bij de regering op aan om uitvoeringsbevel 546 onverwijld te herroepen, teneinde particuliere legers uit te bannen;
11. verwelkomt de recente ratificatie door de Filipijnen van het Statuut van Rome van het Internationaal Strafhof op 30 augustus 2011 en van het Facultatief Protocol bij het Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing (OPCAT) op 17 april 2012;
12. verwelkomt de belangrijke stappen die de regering van de Filipijnen heeft genomen in haar streven naar het voorkomen van moorden en het berechten van de daders, alsmede de oprichting van een nieuwe task force van speciaal hiervoor aangestelde aanklagers voor de aanpak van buitengerechtelijke moorden en gedwongen verdwijningen;
13. verwelkomt de succesvolle uitvoering van het programma EPJUST en het nieuwe programma van de EU en de Filipijnen voor justitiële ondersteuning „Recht voor iedereen”, dat spoedig zal worden gestart en in het kader waarvan 10 miljoen EUR in de periode 2012-2015 zal worden besteed aan het bevorderen van een gelijkwaardige toegang tot het recht en een doeltreffende handhaving voor alle burgers in het algemeen, en met name voor arme en achtergestelde personen, in het bijzonder vrouwen, kinderen, minderheden en inheemse volken, alsmede mensenrechten- en sociale activisten;
14. roept de regering van de Filipijnen op een bezoek van de speciale rapporteur van de VN mogelijk te maken voor het doen van onderzoek naar de mensenrechtensituatie in het land;
15. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de president en de regering van de Filipijnen, de Hoge Commissaris van de VN voor de mensenrechten en de regeringen van de lidstaten van de ASEAN.
– gezien zijn eerdere resoluties over de situatie in Iran, in het bijzonder die over de mensenrechten,
– gezien resolutie nr. 16/9 van de VN-Mensenrechtenraad, waarbij een mandaat wordt ingesteld voor een speciaal rapporteur voor de mensenrechtensituatie in Iran,
– gezien de rapporten van de speciaal rapporteur van de VN voor de mensenrechtensituatie in Iran van 23 september 2011 en 6 maart 2012 over de situatie van de mensenrechten in de Islamitische Republiek Iran,
– gezien de verklaring van de woordvoerder van de hoge vertegenwoordiger, Catherine Ashton, van 30 mei 2012 over de uitvoering van de doodstraf in Iran,
– gezien het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (ICCPR), het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten (ICESCR) en het Verdrag voor de uitbanning van alle vormen van rassendiscriminatie, die alle door Iran zijn ondertekend,
– gezien artikel 122, lid 5, en artikel 110, lid 4, van zijn Reglement,
A. overwegende dat de huidige mensenrechtensituatie in Iran wordt gekenmerkt door een permanent patroon van systematische schending van de grondrechten; overwegende dat de minderheden in Iran nog steeds gediscrimineerd en gepest worden op grond van hun etnische of religieuze achtergrond; overwegende dat minderheidsgroeperingen de jongste maanden de straat zijn opgegaan voor hun rechten, waarbij talloze betogers zijn opgesloten;
B. overwegende dat zes leden van de Arabische Ahwazi-minderheid in Iran terechtstaan nadat zij zonder enige aanklacht gedurende bijna een jaar gevangen zijn gehouden op grond van hun activiteiten in naam van de Ahwazi-minderheid; overwegende dat gewettigde vrees bestaat dat zij geen rechtvaardig vonnis krijgen en het slachtoffer dreigen te worden van foltering of andere vormen van mishandeling;
C. overwegende dat bijvoorbeeld een Iraans-Koerdische gevangene, Mohammad Mehdi Zalieh op 5 juni 2012 in de gevangenis van Rajaee Shahr is gestorven tengevolge van slechte medische verzorging door het gevangenisbestuur;
D. overwegende dat eerlijke behandeling van de etnische minderheden formeel in de Grondwet van de Islamitische Republiek Iran is verankerd; overwegende echter dat in de praktijk leden van etnische minderheden als Azeri's, Arabieren, Koerden en Baluchi's geconfronteerd worden met een brede waaier aan schendingen van de mensenrechten, onder meer inbreuken op hun recht op vergadering, vereniging en meninguiting;
E. overwegende dat er een wijdverbreide sociale en economische discriminatie bestaat tegen leden van minderheidsgroepen, met onder meer inbeslagneming van grond en eigendommen, ontzegging van de toegang tot werk, alsook beperking van de sociale, culturele en taalrechten, in strijd met het Internationaal Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van rassendiscriminatie en het Internationaal Verdrag inzake de economische, sociale en culturele rechten;
F. overwegende dat discriminatie van etnische minderheden een aanzienlijke impact heeft op het onderwijs, aangezien de scholen in de gebieden waar minderheden wonen vaak in slechte staat verkeren en dat schooluitval en analfabetisme in deze streken doorgaans hoger zijn dan het landelijke gemiddelde, wat ertoe bijdraagt dat nationale en etnische minderheden ondervertegenwoordigd zijn op hoge regeringsposten;
G. overwegende dat niet-Perzische vrouwen dubbel gediscrimineerd worden, enerzijds, als lid van gemarginaliseerde gemeenschappen en, anderzijds, als vrouw in Iran, waar hun rechten duidelijk door de wet worden beknot;
H. overwegende dat het aantal terechtstellingen in Iran, onder meer van jongeren, de jongste jaren dramatisch is toegenomen; overwegende dat de doodstraf regelmatig wordt uitgevoerd in zaken waar de gewettigde procesrechten van de beklaagden met voeten zijn getreden en voor misdrijven die niet onder de categorie van „zeer ernstige misdaden” vallen, in de zin van de internationale normen;
1. is ten zeerste bezorgd over de gestaag verslechterende situatie van de mensenrechten in Iran, in het bijzonder van leden van etnische en religieuze minderheden, als gevolg van systematische discriminatie op economisch, sociaal en cultureel gebied;
2. roept de Iraanse autoriteiten ertoe op een eind te maken aan alle vormen van discriminatie tegen leden van al dan niet officieel erkende etnische en religieuze minderheden; dringt erop aan dat alle leden van minderheidsgroepen alle rechten waarin door de Iraanse grondwet en het internationale recht is voorzien, mogen uitoefenen, met inbegrip van de waarborgen die zijn verankerd in het Internationaal Verdrag inzake de civiele en politieke rechten en het Internationaal Verdrag inzake de economische, sociale en culturele rechten, die Iran heeft ondertekend;
3. dringt er bij de Iraanse autoriteiten op aan ervoor te zorgen dat de gearresteerde leden van de Arabische Ahwazi-minderheid – Mohammad Ali Amouri, Rahman Asakereh, Hashem Sha'bani Amouri, Hadi Rashidi, Sayed Jaber Alboshoka en Sayed Mokhtar Alboshoka – worden berecht in overeenstemming met de internationale normen inzake eerlijk procesvoering, worden beschermd tegen foltering en andere vormen van mishandeling en niet ter dood worden veroordeeld;
4. dringt er bij de Iraanse autoriteiten op aan alle activisten die momenteel gevangen zitten wegens hun vreedzame acties voor de rechten van minderheden, vrij te laten;
5. verzoekt de Iraanse autoriteiten het recht van de etnische minderheden om privé en in het openbaar hun eigen talen te gebruiken te respecteren en in het bijzonder te zorgen voor onderwijs in de minderheidstalen, overeenkomstig de Grondwet van de Islamitische Republiek Iran;
6. verzoekt de onafhankelijke expert van de VN voor minderheidskwesties en de Speciale Rapporteur van de VN voor hedendaagse vormen van racisme, vreemdelingenhaat en daarmee gepaard gaande onverdraagzaamheid om toestemming te vragen voor een bezoek aan Iran om verslag uit te brengen over de situatie van de mensenrechten, en meer bepaald de benarde toestand van de minderheden in het land;
7. dringt er bij de Iraanse autoriteiten op aan de religieuze vrijheid te waarborgen in overeenstemming met de Iraanse Grondwet en het Internationaal Verdrag inzake de civiele en politieke rechten, en in de praktijk een eind te maken aan de discriminatie en de pesterijen tegen religieuze minderheden zoals niet-sjiitische moslims, Assyriërs en andere christelijke groeperingen, de systematische vervolging van de Baha'i-minderheid en de toepassing van de doodstraf op bekeerlingen;
8. verzoekt de Commissie in nauw overleg met het Europees Parlement effectief gebruik te maken van het nieuwe Instrument voor democratie en mensenrechten om de democratie te ondersteunen en de naleving van de mensenrechten, in het bijzonder de rechten van de leden van de minderheden in Iran, af te dwingen;
9. veroordeelt krachtig de toepassing van de doodstraf in Iran en verzoekt de Iraanse autoriteiten om overeenkomstig resoluties 62/149 en 63/168 van de Algemene Vergadering van de VN een moratorium af te kondigen op terechtstellingen, in afwachting van de afschaffing van de doodstraf; dringt er bij de regering op aan de executie van jongeren te verbieden en alle doodstraffen voor jongeren om te zetten;
10. bekrachtigt nogmaals zijn bereidheid om met Iran op alle niveaus van gedachte te wisselen over de mensenrechten op basis van de universele waarden die in het Handvest en de Verdragen van de VN zijn verankerd;
11. dringt er bij de Iraanse autoriteiten op aan een duidelijk signaal te geven dat zij daadwerkelijk bereid zijn met de internationale gemeenschap samen te werken om de mensenrechtensituatie in hun land te verbeteren; dringt erop aan dat zij de banden aanhalen met de VN-Mensenrechtenraad en de VN-instrumenten voor de mensenrechten;
12. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de secretaris-generaal van de Verenigde Naties, de Raad voor de mensenrechten van de Verenigde Naties, alsook het bureau van de Opperste Leider en de regering en het parlement van de Islamitische Republiek Iran.
Europese voorlichtingsweek over hartstilstand
66k
33k
Verklaring van het Europees Parlement van 14 juni 2012 over het instellen van een Europese voorlichtingsweek over hartstilstand
A. overwegende dat in Europa jaarlijks circa 400.000 mensen buiten het ziekenhuis door een plotselinge hartstilstand worden getroffen en een overlevingskans van minder dan 10% hebben;
B. overwegende dat het overleven van vele, schijnbaar gezonde slachtoffers afhangt van cardiopulmonaire resuscitatie (CPR) door omstanders en van snelle defibrillatie, en dat een ingrijpen binnen 3 à 4 minuten de overlevingskans tot meer dan 50% kan verhogen;
C. overwegende dat in Europa programma's voor automatische externe defibrillatoren (AED) slechts ten dele ten uitvoer worden gelegd;
1. verzoekt de Commissie en de Raad te zorgen voor:
–
de goedkeuring van gemeenschappelijke programma's voor het installeren van AED's in openbare gelegenheden en voor het opleiden van leken in alle lidstaten;
–
de aanpassing van de wetgeving om CPR en defibrillatie door niet-medisch geschoolden te vergemakkelijken;
–
het systematisch verzamelen van gegevens voor feedback en kwaliteitsbeheer in elk programma;
2. doet een beroep op de Commissie en de lidstaten om een Europese voorlichtingsweek over hartstilstand in het leven te roepen ter verbetering van de bewustwording en de educatie van het publiek, de artsen en de beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg;
3. verzoekt de Commissie om de lidstaten te ondersteunen bij de goedkeuring en uitvoering van nationale strategieën inzake gelijke toegang tot kwalitatief hoogstaande CPR;
4. doet een beroep op de Commissie en de lidstaten om in de gehele EU geharmoniseerde wetgeving uit te vaardigen om ervoor te zorgen dat eerstehulpverleners die niet medisch geschoold zijn en vrijwillig bijstand bij acute hartproblemen verlenen, niet aansprakelijk kunnen worden gesteld;
5. verzoekt zijn Voorzitter deze verklaring, met de namen van de ondertekenaars(1), te doen toekomen aan de Commissie, de Raad en de parlementen van de lidstaten.