Index 
Aangenomen teksten
Woensdag 12 september 2012 - Straatsburg
Besluit om geen bezwaar te maken tegen een uitvoeringsmaatregel: het airborne collision avoidance system in bepaalde luchtvaartuigen
 Besluit om geen bezwaar te maken tegen een gedelegeerde handeling: grensoverschrijdende samenwerking en onderhandelingen in de sector melk en zuivelproducten
 Minimumnormen voor de rechten en de bescherming van slachtoffers van misdrijven en voor slachtofferhulp ***I
 Beheer van communautaire tariefcontingenten voor kwaliteitsrundvlees, varkensvlees, slachtpluimvee, tarwe en mengkoren, en zemelen, slijpsel en andere resten ***I
 Invoer van olijfolie en andere landbouwproducten uit Turkije, wat de aan de Commissie te verlenen gedelegeerde bevoegdheden en uitvoeringsbevoegdheden betreft ***I
 Overeenkomst EG-Australië inzake wederzijdse erkenning van overeenstemmingsbeoordeling, certificaten en markeringen ***
 Overeenkomst EG-Nieuw-Zeeland inzake wederzijdse erkenning van overeenstemmingsbeoordeling ***
 Maatregelen met het oog op de instandhouding van de visbestanden ten aanzien van landen die niet-duurzame visserij toelaten ***I
 Gemeenschappelijke marktordening voor visserijproducten en aquacultuurproducten ***I
 Jaarverslag van de Raad aan het Europees Parlement over het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid
 Instandhouding en duurzame exploitatie van de visbestanden
 Hervorming van het gemeenschappelijk visserijbeleid

Besluit om geen bezwaar te maken tegen een uitvoeringsmaatregel: het airborne collision avoidance system in bepaalde luchtvaartuigen
PDF 195kWORD 32k
Besluit van het Europees Parlement om geen bezwaar te maken tegen het ontwerpbesluit van de Commissie waarbij aan de Franse Republiek een afwijking van Verordening (EU) nr. 1332/2011 van de Commissie wordt toegestaan voor het gebruik van een nieuwe softwareversie van het airborne collision avoidance system (ACAS II) in bepaalde nieuwe luchtvaartuigen (D020967/02 – 2012/2745 (RPS))
P7_TA(2012)0325B7-0423/2012

Het Europees Parlement,

–  gezien het ontwerpbesluit van de Commissie (D020967/02),

–  gezien het advies van het Comité van het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart van 4 juni 2012 bedoeld in overweging 9 van het ontwerpbesluit van de Commissie,

–  gezien de brief van de Commissie van 5 juli 2012 waarin zij het Europees Parlement verzoekt te verklaren geen bezwaar te maken tegen het ontwerpbesluit,

–  gezien de brief van de Commissie vervoer en toerisme van 27 juli 2012 aan de voorzitter van de Conferentie van commissievoorzitters,

–  gezien Verordening (EG) nr. 216/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 20 februari 2008 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels op het gebied van burgerluchtvaart en tot oprichting van een Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart(1), en met name artikel 14, leden 6 en 7,

–  gezien artikel 5 bis van Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de procedures voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden(2),

–  gezien artikel 88, lid 4, onder d), en artikel 87 bis, lid 6, van zijn Reglement,

–  gezien er geen bezwaar werd gemaakt binnen de in artikel 87 bis, lid 6, derde en vierde streepjes, van zijn Reglement gestelde termijn, die op 11 september 2012 verstreek,

A.  overwegende dat het ontwerpbesluit van de Commissie bepaalt dat dit besluit op 31 januari 2013 niet langer van toepassing zal zijn, en dat het dus belangrijk is de vaststelling niet uit te stellen;

1.  verklaart geen bezwaar te maken tegen het ontwerpbesluit van de Commissie;

2.  verzoekt zijn Voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de Commissie en, ter informatie, aan de Raad.

(1) PB L 79 van 19.3.2008, blz. 1.
(2)PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.


Besluit om geen bezwaar te maken tegen een gedelegeerde handeling: grensoverschrijdende samenwerking en onderhandelingen in de sector melk en zuivelproducten
PDF 196kWORD 32k
Besluit van het Europees Parlement om geen bezwaar te maken tegen de gedelegeerde verordening van de Commissie van 28 juni 2012 ter aanvulling van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad wat de grensoverschrijdende samenwerking en de contractuele onderhandelingen van producentenorganisaties in de sector melk en zuivelproducten betreft (12020-12 – C(2012)4297 – 2012/2780 (RPS))
P7_TA(2012)0326B7-0424/2012

Het Europees Parlement,

–  gezien de gedelegeerde verordening van de Commissie (C(2012)4297),

–  gezien de brief van de Commissie van 27 juli 2012 waarin zij het Europees Parlement verzoekt te verklaren geen bezwaar te maken tegen de gedelegeerde verordening,

–  gezien artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („Integrale-GMO-verordening”)(1), en met name artikel 126 sexies, lid 1, en artikel 196 bis, lid 5,

–  gezien artikel 87 bis, lid 6, van zijn Reglement,

–  gezien er geen bezwaar werd gemaakt binnen de in artikel 87 bis, lid 6, derde en vierde streepjes, van zijn Reglement gestelde termijn, die op 11 september 2012 verstreek,

A.  overwegende dat de Commissie heeft onderstreept dat het uiterst belangrijk is dat het Parlement vóór 3 oktober 2012 zijn besluit vaststelt, aangezien de bepalingen van de basiswetgevingshandeling inzake de contractuele onderhandelingen van producentenorganisaties in de sector melk en zuivelproducten vanaf die datum van toepassing zijn;

B.  overwegende dat de Raad op 16 juli 2012 heeft besloten om te verzoeken de termijn voor het maken van bezwaar tegen de gedelegeerde verordening met twee maanden te verlengen, namelijk tot 28 oktober 2012, alsook om nota te nemen van het belang dat hij vóór 3 oktober 2012 aangeeft of hij al dan niet bezwaar maakt tegen deze verordening, en overwegende dat de Raad het Parlement hiervan per brief d.d. 17 juli 2012 op de hoogte heeft gebracht;

1.  verklaart geen bezwaar te maken tegen de gedelegeerde verordening;

2.  verzoekt zijn Voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

(1) PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.


Minimumnormen voor de rechten en de bescherming van slachtoffers van misdrijven en voor slachtofferhulp ***I
PDF 198kWORD 38k
Resolutie
Tekst
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 12 september 2012 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van minimumnormen voor de rechten en de bescherming van slachtoffers van misdrijven en voor slachtofferhulp (COM(2011)0275 – C7-0127/2011 – 2011/0129(COD))
P7_TA(2012)0327A7-0244/2012

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

–  gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2011)0275),

–  gezien artikel 294, lid 2, en artikel 82, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C7-0127/2011),

–  gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 7 december 2011(1),

–  gezien het advies van het Comité van de Regio's van 16 februari 2012(2),

–  gezien de schriftelijke toezegging van de vertegenwoordiger van de Raad van 21 juni 2012 om het standpunt van het Europees Parlement goed te keuren, overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien artikel 55 van zijn Reglement,

–  gezien het gezamenlijk overleg van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken en de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid overeenkomstig artikel 51 van het Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken en de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid en het advies van de Commissie juridische zaken (A7-0244/2012),

1.  stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;

2.  verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in haar voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

3.  verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 12 september 2012 met het oog op de vaststelling van Richtlijn (EU) 2012/.../EU van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van minimumnormen voor de rechten, de ondersteuning en de bescherming van slachtoffers van strafbare feiten, en ter vervanging van Kaderbesluit 2001/220/JBZ

P7_TC1-COD(2011)0129


(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Richtlijn 2012/29/EU.)

(1) PB C 43 van 15.2.2012, blz. 39.
(2) PB C 113 van 18.04.12, blz. 56.


Beheer van communautaire tariefcontingenten voor kwaliteitsrundvlees, varkensvlees, slachtpluimvee, tarwe en mengkoren, en zemelen, slijpsel en andere resten ***I
PDF 354kWORD 56k
Amendementen van het Europees Parlement aangenomen op 12 september 2012 op het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 774/94 van de Raad houdende opening en vaststelling van de wijze van beheer van communautaire tariefcontingenten voor kwaliteitsrundvlees, varkensvlees, slachtpluimvee, tarwe en mengkoren, en zemelen, slijpsel en andere resten (COM(2011)0906 – C7-0524/2011 – 2011/0445(COD))(1)
P7_TA(2012)0328A7-0212/2012

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

Door de Commissie voorgestelde tekst   Amendement
Amendement 1
Voorstel voor een verordening
Overweging 3
(3)  Ter aanvulling of ter wijziging van bepaalde niet-essentiële elementen van Verordening (EG) nr. 774/94 moet de bevoegdheid om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag voor de vaststelling van aanpassingen van die verordening handelingen vast te stellen, aan de Commissie worden gedelegeerd als de hoeveelheden of de andere voorwaarden betreffende de contingenten worden aangepast, met name door middel van een besluit om een overeenkomst met een of meer derde landen goed te keuren. Het is van bijzonder belang dat de Commissie tijdens haar voorbereidende werkzaamheden passend overleg pleegt, ook op deskundigenniveau. De Commissie moet er bij de voorbereiding en opstelling van gedelegeerde handelingen voor zorgen dat de desbetreffende documenten gelijktijdig, tijdig en op passende wijze aan het Europees Parlement en de Raad worden toegezonden.
(3)  Ter aanvulling of ter wijziging van bepaalde niet-essentiële elementen van Verordening (EG) nr. 774/94 moet de bevoegdheid om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag voor de vaststelling van aanpassingen van die verordening handelingen vast te stellen, aan de Commissie worden gedelegeerd als de hoeveelheden of de andere voorwaarden betreffende de contingenten worden aangepast, met name door middel van een besluit van de Raad om een overeenkomst met een of meer derde landen te sluiten. Het is van bijzonder belang dat de Commissie tijdens haar voorbereidende werkzaamheden passend overleg pleegt, ook op deskundigenniveau. De Commissie moet er bij de voorbereiding en opstelling van gedelegeerde handelingen voor zorgen dat de desbetreffende documenten gelijktijdig, tijdig en op passende wijze aan het Europees Parlement en de Raad worden toegezonden. De Commissie dient volledige gegevens en documentatie te verstrekken over de bijeenkomsten met nationale deskundigen die zij belegt in het kader van haar werkzaamheden ter voorbereiding en tenuitvoerlegging van gedelegeerde handelingen. In dit verband moet de Commissie ervoor zorgen dat het Europees Parlement naar behoren bij het proces wordt betrokken, volgens optimale werkmethoden zoals die zijn gebleken uit eerdere ervaring op andere beleidsterreinen, om zo de beste voorwaarden te creëren voor het toekomstig toezicht van het Europees Parlement op gedelegeerde handelingen;
Amendement 2
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 – punt 1
Verordening (EG) nr. 774/94
Artikel 7 – tweede alinea
Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de onderzoeksprocedure van artikel [323, lid 2] van Verordening (EU) nr. [xxxx/jjjj] van het Europees Parlement en de Raad [aangepaste Integrale-GMO-verordening]*.

Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de onderzoeksprocedure van artikel 7 bis, lid 2.

Amendement 3
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 – punt 1
Verordening (EG) nr. 774/94
Artikel 7 bis (nieuw)
Artikel 7 bis

Comitéprocedure

1.  De Commissie wordt bijgestaan door het bij artikel [xx] van Verordening (EU) nr. [xxxx/yyyy] van het Europees Parlement en de Raad van .... 2012 ....... [aangepaste integrale-GMO-verordening]* ingestelde Beheerscomité voor de gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011**.
2.  Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.
3.  Als het advies van het comité moet worden verkregen volgens een schriftelijke procedure, wordt die procedure zonder gevolg beëindigd indien, binnen de termijn voor het uitbrengen van het advies, de voorzitter van het comité hiertoe besluit of een meerderheid van de leden van het comité hierom verzoekt.
* PB L …, …, blz.
** PB L 55 van 28.2.2011, blz.13.
Amendement 4
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 – punt 2
Verordening (EG) nr. 774/94
Artikel 8 bis – lid 2
2.  De in artikel 8 bedoelde bevoegdheidsdelegatie wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd met ingang van [de datum waarop deze wijzigingsverordening in werking treedt].
2.  De in artikel 8 bis bedoelde bevoegdheidsdelegatie wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van vijf jaar, met ingang van …*. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.
* PB: Datum van inwerkingtreding van deze verordening.
Amendement 5
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 – punt 2
Verordening (EG) nr. 774/94
Artikel 8 bis – lid 5
5.  Een overeenkomstig artikel 8 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement of de Raad binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad daartegen geen bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van deze termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.
5.  Een overeenkomstig artikel 8 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement of de Raad binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad daartegen geen bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van deze termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met vier maanden verlengd.

(1) De zaak werd terugverwezen voor een nieuwe behandeling naar de bevoegde Commissie uit hoofde van artikel 57, lid 2, tweede alinea, van het Reglement (A7-0212/2012).


Invoer van olijfolie en andere landbouwproducten uit Turkije, wat de aan de Commissie te verlenen gedelegeerde bevoegdheden en uitvoeringsbevoegdheden betreft ***I
PDF 330kWORD 94k
Amendementen van het Europees Parlement aangenomen op 12 september 2012 op het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 2008/97, (EG) nr. 779/98 en (EG) nr. 1506/98 van de Raad op het gebied van de invoer van olijfolie en andere landbouwproducten uit Turkije, wat de aan de Commissie te verlenen gedelegeerde bevoegdheden en uitvoeringsbevoegdheden betreft (COM(2011)0918 – C7-0005/2012 – 2011/0453(COD))(1)
P7_TA(2012)0329A7-0209/2012

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

Door de Commissie voorgestelde tekst   Amendement
Amendement 1
Voorstel voor een verordening
Overweging 5
5.  Om bepaalde niet-essentiële onderdelen van Verordening (EG) nr. 2008/97 aan te vullen of te wijzigen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen aan te nemen met betrekking tot de vaststelling van aanpassingen van die verordening die moeten worden aangebracht wanneer de voorwaarden voor de toepassing van de in de Associatieovereenkomst opgenomen speciale regelingen, met name wat de bedragen betreft, worden gewijzigd, of wanneer een nieuwe overeenkomst wordt gesloten. Het is van bijzonder belang dat de Commissie tijdens haar voorbereidende werkzaamheden passend overleg pleegt, ook op deskundigenniveau. De Commissie moet er bij de voorbereiding en opstelling van gedelegeerde handelingen voor zorgen dat de desbetreffende documenten gelijktijdig, tijdig en op passende wijze aan het Europees Parlement en de Raad worden toegezonden.
5.  Om bepaalde niet-essentiële onderdelen van Verordening (EG) nr. 2008/97 aan te vullen of te wijzigen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen aan te nemen met betrekking tot de vaststelling van aanpassingen van die verordening die moeten worden aangebracht wanneer de voorwaarden voor de toepassing van de in de Associatieovereenkomst opgenomen speciale regelingen, met name wat de bedragen betreft, worden gewijzigd, of wanneer een nieuwe overeenkomst wordt gesloten. Het is van bijzonder belang dat de Commissie tijdens haar voorbereidende werkzaamheden passend overleg pleegt, ook op deskundigenniveau. De Commissie moet er bij de voorbereiding en opstelling van gedelegeerde handelingen voor zorgen dat de desbetreffende documenten gelijktijdig, tijdig en op passende wijze aan het Europees Parlement en de Raad worden toegezonden. De Commissie dient volledige gegevens en documentatie te verstrekken over de bijeenkomsten met nationale deskundigen die zij belegt in het kader van haar werkzaamheden ter voorbereiding en tenuitvoerlegging van gedelegeerde handelingen. In dit verband moet de Commissie ervoor zorgen dat het Europees Parlement naar behoren bij het proces wordt betrokken, volgens optimale werkmethoden zoals die zijn gebleken uit eerdere ervaring op andere beleidsterreinen, om zo de beste voorwaarden te creëren voor het toekomstig toezicht van het Europees Parlement op gedelegeerde handelingen.
Amendement 2
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 – punt -1 (nieuw)
Verordening (EG) nr. 2008/97
Overweging 5 bis (nieuw)
-1.  De volgende overweging wordt ingevoegd:
„Overwegende dat er om uniforme voorwaarden voor de vaststelling van bepaalde maatregelen voor de tenuitvoerlegging van deze verordening te waarborgen, uitvoeringsbevoegdheden aan de Commissie moeten worden toegekend; dat die bevoegdheden in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren* moeten worden uitgeoefend;
* PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13.„.
Amendement 3
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 – punt -1 bis (nieuw)
Verordening (EG) nr. 2008/97
Overweging 6
-1 bis.  Overweging 6 wordt vervangen door:
„Overwegende dat om bepaalde niet-essentiële onderdelen van deze verordening aan te vullen of te wijzigen, aan de Commissie de bevoegdheid moet worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen vast te stellen met betrekking tot de vaststelling van aanpassingen van deze verordening die moeten worden aangebracht wanneer de voorwaarden voor de toepassing van de in de Associatieovereenkomst opgenomen speciale regelingen, met name wat de bedragen betreft, worden gewijzigd, of wanneer een nieuwe overeenkomst wordt gesloten; dat het van bijzonder belang is dat de Commissie tijdens haar voorbereidende werkzaamheden passend overleg pleegt, ook op deskundigenniveau; dat de Commissie bij de voorbereiding en opstelling van de gedelegeerde handelingen moet zorgen voor gelijktijdige, snelle en adequate toezending van de relevante documenten aan het Europees Parlement en de Raad; dat de Commissie volledige gegevens en documentatie dient te verstrekken over de bijeenkomsten met nationale deskundigen die zij belegt in het kader van haar werkzaamheden ter voorbereiding en tenuitvoerlegging van gedelegeerde handelingen; dat de Commissie er in dit verband voor moet zorgen dat het Europees Parlement naar behoren bij het proces wordt betrokken, volgens optimale werkmethoden zoals die zijn gebleken uit eerdere ervaring op andere beleidsterreinen, om zo de beste voorwaarden te creëren voor het toekomstig toezicht van het Europees Parlement op gedelegeerde handelingen;”.
Amendement 4
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 – punt 1
Verordening (EG) nr. 2008/97
Artikel 7
De Commissie stelt middels uitvoeringshandelingen maatregelen vast die nodig zijn om de voorschriften voor de toepassing van de in deze verordening bedoelde speciale invoerregelingen ten uitvoer te leggen. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de onderzoeksprocedure zoals bedoeld in artikel [323, lid 2,] van Verordening (EU) nr. [xxxx/yyyy] van het Europees Parlement en de Raad [aangepaste integrale-GMO-verordening]*.

De Commissie stelt middels uitvoeringshandelingen maatregelen vast die nodig zijn om de voorschriften voor de toepassing van de in deze verordening bedoelde speciale invoerregelingen ten uitvoer te leggen. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de onderzoeksprocedure zoals bedoeld in artikel 7 bis, lid 2.

Amendement 5
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 – punt 1
Verordening (EG) nr. 2008/97
Artikel 7 bis (nieuw)
Artikel 7 bis

Comitéprocedure

1.  De Commissie zal worden bijgestaan door het ....... comité voorzien in artikel [xx] van Verordening (EU) nr. [xxxx/yyyy] van het Europees Parlement en de Raad van ..... .......... [aangepaste integrale-GMO-verordening]*. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011**.
2.  Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.
3.  Als het advies van het comité moet worden verkregen volgens een schriftelijke procedure, wordt die procedure zonder gevolg beëindigd indien, binnen de termijn voor het uitbrengen van het advies, de voorzitter van het comité hiertoe besluit of een meerderheid van de leden van het comité hierom verzoekt.
PB L … van …, blz. …

** PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13.
Amendement 6
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 – punt 2
Verordening (EG) nr. 2008/97
Artikel 8 bis – lid 2
2.  De in artikel 8 bedoelde bevoegdheidsdelegatie wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd met ingang van [de datum waarop deze wijzigingsverordening in werking treedt].
2.  De in artikel 8 bedoelde bevoegdheidsdelegatie wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van vijf jaar, te rekenen vanaf …*. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend verlengd voor perioden van gelijke duur, tenzij het Europees Parlement of de Raad uiterlijk drie maanden voor het verstrijken van elke periode bezwaar maakt tegen een verlenging.
–––  ––––––––––––––
* Datum van inwerkingtreding van deze verordening.
Amendement 7
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 – punt 2
Verordening (EG) nr. 2008/97
Artikel 8 bis – lid 5
5.  Een overeenkomstig artikel 8 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement of de Raad binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad daartegen geen bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van de termijn van twee maanden de Commissie hebben meegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.
5.  Een overeenkomstig artikel 8 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement of de Raad binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad daartegen geen bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van de termijn van twee maanden de Commissie hebben meegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Op initiatief van het Europees Parlement of de Raad kan deze termijn met vier maanden worden verlengd.
Amendement 8
Voorstel voor een verordening – wijzigingsbesluit
Artikel 2 – punt -1 (nieuw)
Verordening (EG) nr. 779/98
Overweging 4 bis (nieuw)
-1.  De volgende overweging wordt ingevoegd:
„Overwegende dat er om uniforme voorwaarden voor de vaststelling van bepaalde maatregelen voor de tenuitvoerlegging van deze verordening te waarborgen, uitvoeringsbevoegdheden aan de Commissie moeten worden toegekend; dat die bevoegdheden in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren* moeten worden uitgeoefend.
* PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13.„.
Amendement 9
Voorstel voor een verordening
Artikel 2 – punt 1
Verordening (EG) nr. 779/98
Artikel 1
De Commissie stelt middels uitvoeringshandelingen de voorschriften vast die nodig zijn voor de toepassing van de invoerregeling voor in bijlage I bij het Verdrag betreffende werking van de Europese Unie vermelde producten die van oorsprong uit Turkije zijn en in de Unie worden ingevoerd overeenkomstig de voorwaarden die zijn vastgesteld in Besluit nr. 1/98 van de Associatieraad EG-Turkije. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de onderzoeksprocedure zoals bedoeld in artikel [323, lid 2,] van Verordening (EU) nr. [xxxx/yyyy] van het Europees Parlement en de Raad [aangepaste integrale-GMO-verordening]*.

De Commissie stelt middels uitvoeringshandelingen de voorschriften vast die nodig zijn voor de toepassing van de invoerregeling voor in bijlage I bij het Verdrag betreffende werking van de Europese Unie vermelde producten die van oorsprong uit Turkije zijn en in de Unie worden ingevoerd overeenkomstig de voorwaarden die zijn vastgesteld in Besluit nr. 1/98 van de Associatieraad EG-Turkije. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de onderzoeksprocedure zoals bedoeld in artikel 2 bis, lid 2.

Amendement 10
Voorstel voor een verordening
Artikel 2 – punt 1 bis (nieuw)
Verordening (EG) nr. 779/98
Artikel 2 bis (nieuw)
1 bis. Het volgende artikel wordt ingevoegd:

„Artikel 2 bis
Comitéprocedure

1.  De Commissie zal worden bijgestaan door het ....... comité voorzien in artikel [xx] van Verordening (EU) nr. [xxxx/yyyy] van het Europees Parlement en de Raad van ..... .........[aangepaste integrale-GMO-verordening]*. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011**.
2.  Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.
3.  Als het advies van het comité moet worden verkregen volgens een schriftelijke procedure, wordt die procedure zonder gevolg beëindigd indien, binnen de termijn voor het uitbrengen van het advies, de voorzitter van het comité hiertoe besluit of een meerderheid van de leden van het comité hierom verzoekt.
*PB L … van …, blz. …
** PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13.„.
Amendement 11
Voorstel voor een verordening
Artikel 3 – punt -1 (nieuw)
Verordening (EG) nr. 1506/98
Overweging 6 bis (nieuw)
-1.  De volgende overweging wordt ingevoegd:
„Overwegende dat om uniforme voorwaarden voor de vaststelling van bepaalde maatregelen voor de tenuitvoerlegging van deze verordening te waarborgen, uitvoeringsbevoegdheden aan de Commissie moeten worden toegekend; dat die bevoegdheden in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren* moeten worden uitgeoefend.
* PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13.„.
Amendement 12
Voorstel voor een verordening
Artikel 3 – punt 1
Verordening (EG) nr. 1506/98
Artikel 3
De Commissie bevestigt middels een uitvoeringshandeling dat de in artikel 2 bedoelde schorsing wordt beëindigd zodra de belemmeringen voor de preferentiële uitvoer van de Unie naar Turkije opgeheven zijn. Deze uitvoeringshandeling wordt vastgesteld volgens de onderzoeksprocedure zoals bedoeld in artikel [323, lid 2,] van Verordening (EU) nr. [xxxx/yyyy] van het Europees Parlement en de Raad [aangepaste integrale-GMO-verordening]*.

De Commissie bevestigt middels een uitvoeringshandeling dat de in artikel 2 bedoelde schorsing wordt beëindigd zodra de belemmeringen voor de preferentiële uitvoer van de Unie naar Turkije opgeheven zijn. Deze uitvoeringshandeling wordt vastgesteld volgens de onderzoeksprocedure zoals bedoeld in artikel 3 bis, lid 2.

Amendement 13
Voorstel voor een verordening
Artikel 3 – punt 1 bis (nieuw)
Verordening (EG) nr. 1506/98
Artikel 3 bis (nieuw)
1 bis. Het volgende artikel wordt ingevoegd:

„Artikel 3 bis
Comitéprocedure

1.  De Commissie zal worden bijgestaan door het ....... comité voorzien in artikel [xx] van Verordening (EU) nr. [xxxx/yyyy] van het Europees Parlement en de Raad van ...... .........[aangepaste integrale-GMO-verordening]*. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011**.
2.  Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.
3.  Als het advies van het comité moet worden verkregen volgens een schriftelijke procedure, wordt die procedure zonder gevolg beëindigd indien, binnen de termijn voor het uitbrengen van het advies, de voorzitter van het comité hiertoe besluit of een meerderheid van de leden van het comité hierom verzoekt.
*PB L … van …, blz. …
** PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13.„.

(1) De zaak werd terugverwezen voor een nieuwe behandeling naar de bevoegde Commissie uit hoofde van artikel 57, lid 2, tweede alinea, van het Reglement (A7-0209/2012).


Overeenkomst EG-Australië inzake wederzijdse erkenning van overeenstemmingsbeoordeling, certificaten en markeringen ***
PDF 193kWORD 31k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 12 september 2012 over het ontwerpbesluit van de Raad tot sluiting van de Overeenkomst tussen de Europese Unie en Australië tot wijziging van de Overeenkomst inzake wederzijdse erkenning van overeenstemmingsbeoordeling, certificaten en markeringen tussen de Europese Gemeenschap en Australië (12124/2010 – C7-0057/2012 – 2010/0146(NLE))
P7_TA(2012)0330A7-0211/2012

(Goedkeuring)

Het Europees Parlement,

–  gezien het ontwerpbesluit van de Raad (12124/2010),

–  gezien de ontwerpovereenkomst tussen de Europese Unie en Australië tot wijziging van de Overeenkomst inzake wederzijdse erkenning van overeenstemmingsbeoordeling, certificaten en markeringen tussen de Europese Gemeenschap en Australië (12150/2010),

–  gezien het verzoek om goedkeuring dat de Raad heeft ingediend krachtens artikel 207, lid 4, eerste alinea, en artikel 218, lid 6, tweede alinea, onder a), v), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (C7-0057/2012),

–  gelet op artikel 81 en artikel 90, lid 7, van zijn Reglement,

–  gezien de aanbeveling van de Commissie internationale handel (A7-0211/2012),

1.  hecht zijn goedkeuring aan de sluiting van de overeenkomst;

2.  verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten en Australië.


Overeenkomst EG-Nieuw-Zeeland inzake wederzijdse erkenning van overeenstemmingsbeoordeling ***
PDF 192kWORD 31k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 12 september 2012 over het ontwerpbesluit van de Raad tot sluiting van de Overeenkomst tussen de Europese Unie en Nieuw-Zeeland tot wijziging van de Overeenkomst inzake wederzijdse erkenning van overeenstemmingsbeoordeling tussen de Europese Gemeenschap en Nieuw-Zeeland (12126/2010 – C7-0058/2012 – 2010/0139(NLE))
P7_TA(2012)0331A7-0210/2012

(Goedkeuring)

Het Europees Parlement,

–  gezien het ontwerpbesluit van de Raad (12126/2010),

–  gezien de ontwerpovereenkomst tussen de Europese Unie en Nieuw-Zeeland tot wijziging van de Overeenkomst inzake wederzijdse erkenning van overeenstemmingsbeoordeling tussen de Europese Gemeenschap en Nieuw-Zeeland (12151/2010),

–  gezien het verzoek om goedkeuring dat de Raad heeft ingediend krachtens artikel 207, lid 4, eerste alinea, en artikel 218, lid 6, tweede alinea, onder a), v), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (C7-0058/2012),

–  gezien de artikelen 81 en 90, lid 7, van zijn Reglement,

–  gezien de aanbeveling van de Commissie internationale handel (A7-0210/2012),

1.  hecht zijn goedkeuring aan de sluiting van de overeenkomst;

2.  verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de regeringen en de parlementen van de lidstaten en Nieuw-Zeeland.


Maatregelen met het oog op de instandhouding van de visbestanden ten aanzien van landen die niet-duurzame visserij toelaten ***I
PDF 197kWORD 37k
Resolutie
Tekst
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 12 september 2012 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende bepaalde maatregelen die met het oog op de instandhouding van de visbestanden worden genomen ten aanzien van landen die niet-duurzame visserij toelaten (COM(2011)0888 – C7-0508/2011 – 2011/0434(COD))
P7_TA(2012)0332A7-0146/2012

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

–  gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2011)0888),

–  gezien artikel 294, lid 2, en de artikelen 207, lid 2, en 43, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C7-0508/2011),

–  gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 23 mei 2012(1),

–  gezien de schriftelijke toezegging van de vertegenwoordiger van de Raad van 27 juni 2012 om het standpunt van het Europees Parlement goed te keuren, overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien artikel 55 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie visserij en het advies van de Commissie ontwikkelingssamenwerking (A7-0146/2012),

1.  stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;

2.  verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in haar voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

3.  verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 12 september 2012 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) nr. .../2012 van het Europees Parlement en de Raad betreffende bepaalde maatregelen met het oog op de instandhouding van visbestanden ten aanzien van landen die niet-duurzame visserij toelaten

P7_TC1-COD(2011)0434


(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Verordening (EU) nr. 1026/2012.)

(1) PB C 229 van 31.7.2012, blz. 112.


Gemeenschappelijke marktordening voor visserijproducten en aquacultuurproducten ***I
PDF 542kWORD 318k
Resolutie
Geconsolideerde tekst
Bijlage
Bijlage
Bijlage
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 12 september 2012 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad houdende een gemeenschappelijke marktordening voor visserijproducten en aquacultuurproducten (COM(2011)0416 – C7-0197/2011 – 2011/0194(COD))
P7_TA(2012)0333A7-0217/2012

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

–  gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2011)0416),

–  gezien artikel 294, lid 2, artikel 42 en artikel 43, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C7-0197/2011),

–  gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 28 maart 2012(1),

–  gezien het advies van het Comité van de Regio's van 4 mei 2012(2),

–  gezien artikel 55 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie visserij en het advies van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid (A7-0217/2012),

1.  stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;

2.  verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in haar voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

3.  verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 12 september 2012 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) nr. .../2012 van het Europees Parlement en de Raad houdende een gemeenschappelijke marktordening voor visserijproducten en aquacultuurproducten, tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1184/2006 van de Raad en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 104/2000 van de Raad

P7_TC1-COD(2011)0194


HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 42 en artikel 43, lid 2,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité(3),

Gezien het advies van het Comité van de Regio's(4),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure(5),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)  Het toepassingsgebied van het gemeenschappelijk visserijbeleid (GLB) omvat marktmaatregelen voor visserijproducten en aquacultuurproducten in de Unie. De gemeenschappelijke marktordening voor visserij- en aquacultuurproducten, of „gemeenschappelijke marktordening” (GMO), maakt integrerend deel uit van het GVB en moet bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen daarvan. Aangezien het gemeenschappelijk visserijbeleid momenteel wordt herzien, moet de GMO dienovereenkomstig worden aangepast.

(2)  Verordening (EG) nr. 104/2000 van de Raad van 17 december 1999 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector visserijproducten en producten van de aquacultuur(6) moet worden herzien in verband met de bij de uitvoering van de thans geldende bepalingen vastgestelde tekortkomingen, de recente ontwikkelingen in de Unie en op de wereldmarkten en de ontwikkeling van de visserij- en aquacultuuractiviteiten.

(2 bis)   De visserij is bijzonder belangrijk voor de economie van de kustregio's van de Unie, met inbegrip van de ultraperifere gebieden. Daar deze activiteit voorziet in het levensonderhoud van de vissers in die regio's, dient de stabiliteit van de markt en een betere afstemming van vraag en aanbod bevorderd te worden.[Am. 1]

(3)  Bij de uitvoering van de bepalingen van de GMO dient rekening te worden gehouden met de internationale verplichtingen van de Unie, met name ten aanzien van de voorschriften van de Wereldhandelsorganisatie (WTO). Vis en schaaldieren zijn een gemeenschappelijk goed. Aangezien de visserij-industrie dus geen industrie is als een andere dient zij, ongeacht de eisen van de markt, met name gereglementeerd te worden door maatregelen die gebaseerd zijn op criteria inzake milieu en ecosystemen. [Am. 2]

(3 bis)   Aangezien de momenteel geldende handelsvoorschriften van de WTO op bevredigende wijze fungeren, moet er in een eventueel nieuw voorstel naar worden gestreefd de status-quo zo veel mogelijk te handhaven. Niettemin dient de Commissie ervoor te zorgen dat uit derde landen ingevoerde visserijproducten en aquacultuurproducten in volledige overeenstemming zijn met duurzame visserijmethoden en de bepalingen van de Uniewetgeving, om zo te waarborgen dat uit de Unie afkomstige producten en ingevoerde producten op gelijke voet concurreren.[Am. 3]

(4)  De GMO moet bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van het GVB.

(5 bis)   Rekening houdende met het aanzienlijke volume visserij- en aquacultuurproducten dat ingevoerd wordt uit derde landen en met het grote aandeel van de ingevoerde producten in de totale consumptie in de Unie, is het absoluut noodzakelijk dat de GMO plaatsvindt in het kader van een handels- en douanebeleid dat gericht is op het beheersen van de invoer en de gevolgen ervan voor de prijs bij eerste verkoop die de producenten uit de Unie krijgen en de rentabiliteit van hun activiteiten.[Am. 4]

(5 ter)   Er dient gezorgd te worden voor zoveel mogelijk samenhang tussen het GVB en het gemeenschappelijke handelsbeleid, waarbij de systematische toepassing van het laatstgenoemd beleid ten dienste staat van de doelstellingen van het eerstgenoemde beleid, zowel in het kader van multilaterale onderhandelingen bij de WTO als in het kader van bilaterale of regionale handelsovereenkomsten.[Am. 5]

(5 quater)  Alle nationale overheden die belast zijn met de douane- en gezondheidscontroles van in de Unie ingevoerde visserij- en aquacultuurproducten dienen over de nodige instrumenten en personele en financiële middelen te beschikken om hun taken op een doeltreffende manier te kunnen uitvoeren.[Am. 6]

(6)  Belangrijk is dat het beheer van de GMO wordt geleid door de beginselen van goed bestuur van het GVB.

(6 bis)   Het is met het oog op het welslagen van de GMO van essentieel belang dat consumenten, middels marketing- en educatieve campagnes, worden geïnformeerd over het belang van de consumptie van vis en de grote verscheidenheid aan beschikbare vissoorten, alsook worden gewezen op het belang van het kunnen begrijpen van de op etiketten vermelde informatie.[Am. 7]

(7)  Producentenorganisaties zijn de belangrijkste actoren voor een adequate tenuitvoerlegging van het GVB en de GMO. Hun doelstellingen moeten dan ook worden aangescherpt en zij moeten de noodzakelijke financiële steun krijgen om een pregnantere rol te kunnen spelen in het dagelijkse visserijbeheer, waarbij zij opereren binnen het door de GVB-doelstellingen gedefinieerde kader. Het is daarnaast noodzakelijk om ervoor te zorgen dat hun leden hun visserij- en aquacultuuractiviteiten op duurzame wijze uitoefenen, de voorwaarden voor het op de markt brengen van producten verbeteren, meer inkomsten ontvangen en economische gegevens over de aquacultuur verzamelen. Bij de verwezenlijking van deze doelstellingen moeten producentenorganisaties rekening houden met de verschillen in de diverse visserij- en aquacultuursectoren in de Unie, in het bijzonder voor wat betreft de ultraperifere gebieden, en met name met de specifieke kenmerken van de kleinschalige visserij en extensieve aquacultuur. De lidstaten en de regionale autoriteiten moeten de verantwoordelijkheid kunnen nemen voor de verwezenlijking van deze doelstellingen en daarbij op het gebied van beheersaangelegenheden nauw samenwerken met producentenorganisaties, ook, indien van toepassing, op het gebied van de toewijzing van quota en het beheer van de visserij-inspanning, overeenkomstig de behoeften van iedere specifieke visserijtak. [Am. 8]

(7 bis)   Om het concurrentievermogen en de levensvatbaarheid van producentenorganisaties te vergroten dienen passende criteria met betrekking tot de oprichting ervan duidelijk te worden gedefinieerd, met name met betrekking tot het minimumaantal leden en de formele erkenning van de organisaties.[Am. 9]

(8)  Brancheorganisaties die verschillende categorieën van marktdeelnemers bijeenbrengen, kunnen bijdragen tot een betere coördinatie van afzetactiviteiten in de waardeketen en tot de ontwikkeling van maatregelen die van belang zijn voor de hele sector.

(9)  Het is dienstig gemeenschappelijke voorwaarden vast te stellen voor de erkenning van producenten- en brancheorganisaties door de lidstaten, de uitbreiding van de door producenten- en brancheorganisaties vastgestelde voorschriften en de verdeling van de uit een dergelijke uitbreiding voortvloeiende kosten. De procedure voor de uitbreiding van de voorschriften moet door de Commissie worden goedgekeurd.

(10)  Opdat producentenorganisaties hun leden tot duurzame visserij- en aquacultuuractiviteiten kunnen aanzetten, moeten zij aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaten een productie- en afzetprogramma voorleggen met de maatregelen die nodig zijn om hun doelstellingen te verwezenlijken.

(10 bis)  Het aanlanden van alle ongewenste vangsten en bijvangsten en de vermindering van teruggooi behoren tot de doelstellingen van de lopende hervorming van het GVB. Om die doelstellingen te verwezenlijken moet er meer gebruik worden gemaakt van selectief vistuig om het vangen van soorten die niet aan de voorschriften inzake minimummaten voldoen, te vermijden.[Am. 165]

(11)  Vanwege de onvoorspelbaarheid van de visserijactiviteiten is het dienstig een mechanisme in te stellen voor de opslag van visserijproducten voor menselijke consumptie, teneinde de marktstabiliteit te bevorderen en de winst op de producten te verhogen door met name een meerwaarde te creëren. Dit mechanisme moet bijdragen tot de stabilisering en de convergentie van de plaatselijke markten in de Unie met het oog op de voltooiing van de eengemaakte markt.

(11 bis)  Gezien het afgelegen karakter en de geografische afzondering van de ultraperifere gebieden, kan een specifiek actieprogramma krachtens artikel 349 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) worden uitgewerkt waarin rekening wordt gehouden met de specifieke eigenschappen van deze regio's .[Am. 11]

(11 ter)  De Commissie moet steunmaatregelen vaststellen om de deelname van vrouwen in producentenorganisaties voor aquacultuurproducten te bevorderen.[Am. 12]

(12)  Producentenorganisaties kunnen een collectiefmoeten overeenkomstig het EuropeesfFonds oprichten voor maritieme zaken en visserij financiële bijstand van de Unie krijgen voor de financiering van de productie- en afzetprogramma's en het opslagmechanisme. [Am. 13]

(13)  Teneinde rekening te houden met de uiteenlopende prijzen in de Unie moet elke producentenorganisatie worden gemachtigd een drempelprijs voor toepassing van het opslagmechanisme voor te stellen. Deze drempelprijs mag niet leiden tot de vaststelling van minimumprijzen die de mededinging kunnen belemmeren.

(14)  Aangezien visbestanden gedeelde bestanden zijn, kan de duurzame en efficiënte exploitatie ervan in bepaalde gevallen beter worden bereikt door organisaties met leden uit verschillende lidstaten en verschillende regio's. Derhalve moet ook worden voorzien in de mogelijkheid worden bevorderd om transnationale producentenorganisaties en unies van producenteorganisaties op te richten en unies van producentenorganisaties op transregionaal, eventueel op basis van de biogeografische regio's, en transnationaal niveau. Dergelijke organisaties moeten partnerschappen zijn die erop zijn gericht gemeenschappelijke en bindende regels tot stand te brengen, en te voorzien in gelijke concurrentievoorwaarden voor alle belanghebbenden in de visserijsector. Bij het opzetten van deze organisaties is het noodzakelijk te waarborgen dat zij te richten, die eveneens onder de mededingingsregels van de onderhavige verordening moeten blijven vallen en dat de noodzaak wordt geëerbiedigd om het verband tussen afzonderlijke kustgemeenschappen en de door hen van oudsher geëxploiteerde visserijtakken en wateren te handhaven. [Am. 14]

(15)  De toepassing van gemeenschappelijke handelsnormen moet het mogelijk maken de markt te bevoorraden met duurzame producten, het potentieel van de interne markt voor visserij- en aquacultuurproducten volledig te benutten en het handelsverkeer op basis van eerlijke mededinging te vergemakkelijken, hetgeen tot een verbetering van de rentabiliteit van de productie zal bijdragen.

(16)  Door de toenemende variëteit aan visserij- en aquacultuurproducten is het van essentieel belangHet is noodzakelijk dat consumenten een minimum aan verplichteduidelijke en begrijpelijke informatie over de belangrijkste kenmerken krijgen, onder meer met betrekking tot de oorsprong, de productiemethode en de productiedatum van de producten krijgen. Om productdifferentiatie te bevorderen, dient ook rekening te worden gehouden met aanvullende informatie die op vrijwillige basis kan worden vermeld., zodat zij in staat worden gesteld weloverwogen keuzes te maken.[Am. 15]

(16 bis)   Het gebruik van een milieukeurmerk voor visserijproducten die zowel uit de Unie als van daarbuiten afkomstig zijn, biedt de mogelijkheid om duidelijke informatie te verstrekken met betrekking tot de ecologische duurzaamheid van visserijproducten. Het is in dit verband noodzakelijk dat de Commissie de mogelijkheid onderzoekt om minimumcriteria te ontwikkelen en vast te stellen voor de totstandbrenging van een voor de gehele Unie geldend milieukeurmerk voor visserijproducten.[Am. 16]

(16 ter)   Met het oog op de bescherming van de Europese consumenten moeten de autoriteiten van de lidstaten die zijn belast met het toezicht op en de handhaving van de naleving van de in deze verordening vastgelegde verplichtingen optimaal gebruik maken van de beschikbare technologie, met inbegrip van DNA-tests, teneinde verkeerde etikettering van vangsten door marktdeelnemers te voorkomen.[Am. 17]

(16 quater)  Gezien het belang dat de consument hecht aan de oorsprong en de herkomst, in ruime zin, bij het maken van zijn keuze uit de visserij- en aquacultuurproducten die hem op de markt worden aangeboden, dient er in het bijzonder op te worden toegezien dat de informatie die hem in dit verband wordt verstrekt zo betrouwbaar, duidelijk en volledige mogelijk is.[Am. 18]

(16 quinquies)  Om de samenhang tussen het GVB, en in het bijzonder van de aspecten ervan die betrekking hebben op de GMO en informatie aan de consument, en het gemeenschappelijke handelsbeleid te garanderen, dienen al te uitvoerige definities van de preferentiële douaneoorsprong van visserij- en aquacultuurproducten of andere afwijkingen van de gemeenschappelijk toepasbare definities die de traceerbaarheid van producten bemoeilijken en verwarring zaaien over de werkelijke plaats waar en omstandigheden waaronder het product verkregen werd, te worden vermeden.[Am. 19]

(17)  De mededingingsregels betreffende de in artikel 101 VWEU bedoelde overeenkomsten, besluiten en gedragingen mogen slechts op de productie en de afzet van visserij- en aquacultuurproducten worden toegepast voor zover de toepassing ervan geen belemmering vormt voor de werking van de gemeenschappelijke ordening van de markten en evenmin het bereiken van de doeleinden van artikel 39 VWEU in gevaar brengt.

(17 bis)   Het is noodzakelijk te waarborgen dat producten die op de markt van de Unie worden ingevoerd aan dezelfde eisen en handelsnormen voldoen als die waaraan de producenten van de Unie zijn onderworpen.[Am. 20]

(18)  Het is dienstig mededingingsregels voor de productie en de afzet van visserij- en aquacultuurproducten vast te stellen, rekening houdend met de specifieke kenmerken van de visserij- en aquacultuursector, inclusief de fragmentering van de sector, het feit dat vis een gedeeld bestand is en of de omvang van de invoer groot is, die aan dezelfde voorschriften onderworpen moet zijn als de visserij- en aquacultuurproducten van de Unie. Ter wille van de vereenvoudiging dienen de relevante bepalingen van Verordening (EG) nr. 1184/2006 van de Raad van 24 juli 2006 inzake de toepassing van bepaalde regels betreffende de mededinging op de voortbrenging van en de handel in landbouwproducten(7) in de onderhavige verordening te worden opgenomen. Derhalve dient te worden bepaald dat Verordening (EG) nr. 1184/2006 niet langer geldt voor visserij- en aquacultuurproducten. [Am. 21]

(19)  De economische informatie over de markten voor visserij- en aquacultuurproducten in de Unie dient te worden verbeterd.

(20)  Om de voorwaarden en eisen te zorgen voor de correcte voor dewerking van producentenorganisaties en brancheorganisaties en om geschikte gemeenschappelijke handelsnormen op te stellente kunnen aanvullen of wijzigen, de inhoud van het productie- en afzetprogramma te kunnen aanvullen of wijzigen, de gemeenschappelijke handelsnormen te kunnen vaststellen of wijzigen, de verplichte informatie te kunnen aanvullen of wijzigen en de minimumcriteria voor vrijwillige door marktdeelnemers aan consumenten verstrekte informatie te kunnen vaststellen, moet, de artikelen 24, 33, 41 en 46, aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen, ten aanzien van hun financiële oondersteuning, hun interne voorschriften, de inhoud van het productie- en afzetprogramma alsook de vaststelling en wijziging van gemeenschappelijke handelsnormen. [Am. 22] Het is van bijzonder belang dat de Commissie tijdens haar voorbereidende werkzaamheden passend overleg pleegt, ook op deskundigenniveau. Bij het voorbereiden en opstellen van gedelegeerde handelingen dient de Commissie te zorgen voor een gelijktijdige, tijdige en behoorlijke toezending van de terzake relevante documenten aan het Europees Parlement en de Raad.

(22)  Om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering van deze verordening, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden verleend inzake door de lidstaten in acht te nemen termijnen en procedures voor de erkenning van producenten- en brancheorganisaties; het formaat, de termijnen en de procedure die door de lidstaten in acht moeten worden genomen voor de mededeling aan de Commissie van elk besluit tot verlening of intrekking van de erkenning; voorschriften inzake frequentie, inhoud en praktische aspecten van controles door de lidstaten; het formaat en de procedure van de mededeling door de lidstaten in geval van uitbreiding van de voorschriften; de procedure en de termijnen voor de indiening van het productie- en afzetprogramma door de producentenorganisatie en de goedkeuring ervan door de lidstaat; en het formaat van de bekendmaking van de drempelprijzen. Deze bevoegdheden moeten worden uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren(8).

(22 bis)  Aangezien de doelstelling van deze Verordening, namelijk het vaststellen van de gemeenschappelijke marktordening voor visserij- en aquacultuurproducten, vanwege het gemeenschappelijke karakter van de markt voor visserij- en aquacultuurproducten niet voeldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt en derhalve, vanwege de omvang ervan en de noodzaak van een gezamenlijk optreden, beter op het niveau van de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan hetgeen nodig is om die doelstelling te verwezenlijken.

(23)  Verordening (EG) nr. 104/2000 dient te worden ingetrokkenten behoeve van de rechtszekerheid, maar een aantal artikelen ervan dienen van toepassing te blijven tot de inwerkingtreding van de verordening betreffende het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij.

(23 bis)  Verordening (EG) nr. 1184/2006 dient derhalve dienovereenkomstig te worden gewijzigd,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Hoofdstuk I

Algemene bepalingen

Artikel 1

Onderwerp

1.  Er wordt een gemeenschappelijke marktordening voor visserijproducten en aquacultuurproducten ingesteld, hierna „gemeenschappelijke marktordening” genoemd.

2.  De gemeenschappelijke marktordening (GMO) omvat de volgende instrumenten:

   a) beroepsorganisaties;
   b) handelsnormen;
   c) consumenteninformatie;
   d) mededingingsregels;
   e) marktonderzoek;
   e bis) de externe dimensie. [Am.23 ]

Artikel 2

Werkingssfeer

De GMO geldt voor de in bijlage I genoemde visserij- en aquacultuurproducten die in de Unie worden geproduceerd of afgezet. [Am. 24]

Artikel 3

Doelstellingen

De GMO draagt bij tot de verwezenlijking van de in de artikelen 2 en 3 van de Verordening (EU) nr. .../20XX van ... van het Europees Parlement en de Raad inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid(9) vastgestelde doelstellingen en biedt in het bijzonder marktstimulansen ter ondersteuning van duurzamere productiepraktijken, verbetert de marktpositie van producten uit de Unie, werkt productiestrategieën uit om het gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB) aan te passen aan structurele veranderingen en schommelingen van de markt op korte termijn en versterkt de mogelijke afzetmarkt voor producten uit de Unie. [Am. 25]

Artikel 4

Beginselen

De GMO wordt aangestuurd door de in artikel 4 van de verordening inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid vastgestelde beginselen van goed bestuur, hetgeen verwezenlijkt wordt door middel van een duidelijke definitie van de bevoegdheden, zowel op het niveau van de Unie als op nationaal, regionaal en lokaal niveau, een langetermijnvisie, de ruime participatie van de marktdeelnemers, de verantwoordelijkheid van de vlaggenstaat en middels samenhang met het geïntegreerde maritieme beleid, het handelsbeleid en overige beleidsterreinen van de Unie. [Am. 26]

Artikel 5

Definities

Voor de toepassing van de onderhavige verordening gelden de definities van Verordening (EU) nr. .../20XX(10)en die bedoeld in Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad van 20 november 2009 tot vaststelling van een communautaire controleregeling die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen(11)en Uitvoeringsverordening (EU) nr. 404/2011 van de Commissie van 8 april 2001 houdende bepalingen voor de uitvoering van Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad(12). [Am. 27]

Daarnaast gelden de volgende definities:

   (a) „visserijproducten”: aquatische organismen die het resultaat zijn van een visserijactiviteit, of daarvan afgeleide producten, zoals vermeld in bijlage I;
   (b) „aquacultuurproducten”: aquatische organismen in alle stadia van hun levenscyclus, die het resultaat zijn van een aquacultuuractiviteit, of daarvan afgeleide producten, zoals vermeld in bijlage I;
   (c) „producent”: elke natuurlijke of rechtspersoon die op het verkrijgen van visserij- of aquacultuurproducten gerichte productiemiddelen exploiteert met het doel deze producten op de markt te brengen;
   (d) „visserij- of aquacultuursector”: de economische sector bestaande uit alle activiteiten voor de productie, verwerking en afzet van visserij- of aquacultuurproducten;
   (d bis) „ongewenste vangsten”: de vangsten die als dusdanig gedefinieerd zijn in Verordening (EU) nr. .../20XX(13);[Am. 28]
   (e) „op de markt aanbieden”: het in het kader van een handelsactiviteit, al dan niet tegen betaling, verstrekken van een visserij- of aquacultuurproduct met het oog op distributie, consumptie of gebruik op de markt van de Unie;
   (f) „op de markt brengen”: het voor het eerst in de Unie op de markt aanbieden van een visserij- of aquacultuurproduct.

Hoofdstuk II

Beroepsorganisaties

Afdeling I

Oprichting, doelstellingen en maatregelen

Artikel 6

Oprichting van producentenorganisaties voor visserijproducten

Op eigen initiatief van producenten van visserijproducten kunnen producentenorganisaties voor visserijproducten in één of meer lidstaten worden opgericht en overeenkomstig afdeling II worden erkend.

Bij de oprichting van producentenorganisaties voor visserijproducten wordt rekening gehouden met de specifieke situatie van de kleinschalige kustvisserij en ambachtelijke visserij, zodat in het bijzonder deze producenten een voorkeursbehandeling krijgen bij de toegang tot steun voor de oprichting van producentenorganisaties.[Am. 29]

Artikel 7

Doelstellingen van de producentenorganisaties voor visserijproducten

Producentenorganisaties voor visserijproducten streven de volgende doelstellingen na:

   a) de rentabiliteit en duurzaamheid van de visserijactiviteiten van hun leden verbeteren, in volledige overeenstemming met het in Verordening (EU) nr. .../2012(14) en de rechshandelingen van de Unie inzake milieu vastgestelde instandhoudingsbeleid;instandhoudings-, beheer- en exploitatiebeleid; [Am. 30]
   a bis) de productie van hun leden plannen, lidstaten en regionale autoriteiten adviseren op het gebied van visserijbeheer, en door Unie-vaartuigen ontwikkelde optimale werkwijzen delen;[Am. 31]
   a ter) bijdragen aan voedselvoorziening en het behoud en scheppen van banen in kust- en plattelandsgebieden, met inbegrip van beroepsopleidingen en samenwerkingsprogramma´s om jonge mensen aan te moedigen tot de sector toe te treden, en een eerlijke levensstandaard waarborgen voor degenen die werkzaam zijn in de visserijsector;[Am. 32]
   b) ongewenste vangsten van commerciële bestanden aanpakken;vermijden, minimaliseren en zo goed mogelijk benutten, zonder een substantiële markt voor dergelijke vangsten te creëren; [Am. 33]
   b bis) bijdragen aan de uitbanning van illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserijpraktijken door indien nodig dergelijke interne controles op leden toe te passen;[Am. 34]
   b ter) het milieueffect van visserij beperken, met name door middel van uitvoeringsmaatregelen om de selectiviteit van het vistuig te verbeteren, het toezicht te versterken en ongewenste en ongeoorloofde vangsten te vermijden;[Am. 35]
   b quater) het recht van toegang tot bestanden dat aan hun leden is toegewezen, beheren in overeenstemming met de bepalingen van hoofdstuk IV van Verordening (EU) nr. .../20XX(15);[Am. 36]
   c) de voorwaarden voor het op de markt brengen van de visserijproducten van hun leden verbeteren;
   d) de markten stabiliseren;
   e) de rentabiliteit van de producenten verbeteren en de inkomsten van marktdeelnemers in de visserijsector verbeteren; [Am. 37].
   e bis) de traceerbaarheid van visserijproducten waarborgen en de toegang verbeteren tot duidelijke en uitgebreide consumenteninformatie, teneinde het begrip over de staat van instandhouding van mariene ecosystemen en visserijbestanden te vergroten, alsook de consumenten voor te lichten over de grote verscheidenheid aan soorten die beschikbaar zijn voor consumptie;[Am. 38]
   e ter) het gebruik van informatie- en communicatietechnologie bevorderen om een betere afzet en hogere prijzen voor visserijproducten te waarborgen. [Am. 39]

Artikel 8

Maatregelen van producentenorganisaties voor visserijproducten

Producentenorganisaties voor visserijproducten kunnen maken thans, onder andere, gebruik maken van de volgende maatregelen om de in artikel 7 genoemde doelstellingen te verwezenlijken: [Am. 41]

   a) het beheer van de visserijactiviteiten van hun leden plannen, met inbegrip van de ontwikkeling en uitvoering van maatregelen om de selectiviteit van visserijactiviteiten te verbeteren, en de lidstaten en de regionale autoriteiten adviseren met betrekking tot de genoemde beheerplannen;[Am. 42]
   b) ongewenste vangsten van commerciële bestanden optimaal gebruiken door:en hun leden helpen om deze ongewenste vangsten te vermijden en te minimaliseren;
   aangelande producten die niet de in artikel 39, lid 2, onder a), bedoelde minimummaat voor de afzet hebben, te bestemmen voor andere doeleinden dan menselijke consumptie;
   aangelande producten die de in artikel 39, lid 2, onder a), bedoelde minimummaat hebben, op de markt te brengen;
   aangelande producten gratis uit te reiken voor liefdadigheidsdoeleinden;[Am. 43 en 44]
   c) de productie aanpassen aan de behoeften van de markt;
   d) het aanbod en de afzet van de producten van hun leden kanaliseren;
   e) de tijdelijke opslag van visserijproducten beheren overeenkomstig de artikelen 35 en 36;
   f) nagaan of de activiteiten van hun leden in overeenstemming zijn met de voorschriften van de producentenorganisatie en maatregelen nemen met het oog op de naleving daarvan.
   f bis) de kwaliteit, kennis en transparantie van de productie en de markt verbeteren; studies uitvoeren om de plannings- en beheersactiviteiten te verbeteren en professionele programma´s ondersteunen om duurzame visserijproducten te bevorderen;[Am. 46]
   f ter) op passende tijdstippen en via passende wegen op vrijwillige basis informatie doorsturen naar de bevoegde autoriteiten van de lidstaten over de staat van instandhouding van de mariene ecosystemen en de visbestanden;[Am. 47]
   f quater) de vangstmogelijkheden van hun leden op een collectieve basis beheren;[Am. 48]
   f quinquies) de toegang van consumenten tot duidelijke en volledige informatie over visserijproducten bevorderen.[Am. 49]

Artikel 9

Oprichting van producentenorganisaties voor aquacultuurproducten

Op eigen initiatief van producenten van aquacultuurproducten kunnen producentenorganisaties voor aquacultuurproducten in één of meer lidstaten worden opgericht en overeenkomstig afdeling II worden erkend:

Artikel 10

Doelstellingen van de producentenorganisaties voor aquacultuurproducten

Producentenorganisaties voor aquacultuurproducten streven de volgende doelstellingen na:

   a) de duurzaamheidlevensvatbare en vanuit economisch, sociaal en ecologisch oogpunt duurzame aquacultuuractiviteiten van de visserijactiviteiten van hun leden bevorderen, alsmede de voordelen van biologische aquacultuur, door hun ontwikkelingskansen te bieden; in nauwe samenwerking met de lidstaten en regionale autoriteiten en overeenkomstig Richtlijn 2008/56/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het beleid ten aanzien van het mariene milieu(16)en Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna(17), binnen het wettelijk kader dat in iedere lidstaat, of delen daarvan, van kracht is;[Am. 151]
   a bis) waarborgen dat aquacultuurproducten voor voedingsdoeleinden uit duurzaam beheerde visserij afkomstig zijn; [Am. 52]
   b) bijdragen tot de voedselvoorziening, met inachtneming van hoge normen voor voedselkwaliteit en voedselveiligheid, terwijl de werkgelegenheid in kust- en plattelandsgebieden eveneens wordt bevorderd; [Am. 53]
   c) erop toezien dat de activiteiten van hun leden consistent zijn met de in artikel 51 van Verordening (EU) nr. .../20XX(18) bedoelde nationale strategische plannen;
   d) de voorwaarden voor het op de markt brengen van de aquacultuurproducten van hun leden verbeteren;
   d bis) de markten stabiliseren;[Am. 54]
   e) de rentabiliteit van de producenten en de inkomsten van mensen die actief zijn in de sector verbeteren, en tegelijkertijd de arbeidsomstandigheden verbeteren; [Am. 55]
   e bis) programma´s opzetten om de voortdurende verbetering van milieuvriendelijke en duurzame aquacultuurproducten en-activiteiten te bevorderen, evenals beroepsopleidingen en -activiteiten om een behoorlijke levensstandaard te waarborgen voor degenen die bij aquacultuuractiviteiten betrokken zijn, en om schadelijke effecten over de gehele productieketen tot een minimum te beperken;[Am. 56]
   e ter) eventuele andere activiteiten bevorderen die in het belang zijn van de leden van de producentenorganisaties en de functionering van de sector ontwikkelen of verbeteren om producentenorganisaties in staat te stellen doelstellingen na te streven die niet nader in dit artikel worden omschreven;[Am. 57]
   e quater) de toegang van consumenten tot informatie over aquacultuurproducten stimuleren;[Am. 58]
   e quinquies) voorzover mogelijk van informatie- en communicatietechnologie gebruikmaken om te waarborgen dat de best mogelijke prijs voor producten wordt behaald.[Am. 59]

Artikel 11

Maatregelen van producentenorganisaties voor aquacultuurproducten

Producentenorganisaties voor aquacultuurproducten kunnen onder meer gebruik maken van de volgende maatregelen om de in artikel 10 genoemde doelstellingen te verwezenlijken: [Am. 60]

   a) een verantwoorde, extensieve en duurzame aquacultuur bevorderen, met name in termen van milieubescherming en gezondheid en welzijn van dieren; [Am. 61]
   a bis) het beheer van de aquacultuuractiviteiten van hun leden plannen;[Am. 62]
   b) de productie aanpassen aan de behoeften van de markt;
   c) het aanbod, de stabilisatie van de prijzen en de afzet van de producten van hun leden kanaliseren; [Am. 63]
   c bis) de tijdelijke opslag van aquacultuurproducten beheren overeenkomstig de artikelen 35 en 36;[Am. 64]
   d) nagaan of de activiteiten van hun leden in overeenstemming zijn met de voorschriften van de producentenorganisatie en maatregelen nemen met het oog op de naleving daarvan;
   e) informatie over het milieu verzamelen en informatie verzamelen over de op de markt gebrachte producten, inclusief economische informatie over de eerste verkoop en productieprognoses;[Am. 65]
   e bis) verbeteren van de kwaliteit, kennis en transparantie van de productie en de markt; uitvoeren van studies om de plannings- en beheersactiviteiten te verbeteren en ondersteunen van professionele programma´s om duurzame aquacultuurproducten te bevorderen;[Am. 66]
   e ter) de toegang van consumenten tot duidelijke en volledige informatie over aquacultuurproducten bevorderen;[Am. 67]
   e quater) aquacultuurproducten promoten door certificeringsmogelijkheden te benutten, met name voor beschermde oorsprongsbenamingen en duurzaamheidsmerites.[Am. 68]

Artikel 12

Oprichting van unies van producentenorganisaties

1.  Op initiatief van in één of meer lidstaten erkende producentenorganisaties kan een unie van producentenorganisaties voor visserij- of aquacultuurproducten worden opgericht.

2.  De voor de producentenorganisaties geldende bepalingen van de onderhavige verordening zijn van toepassing op unies van producentenorganisaties, tenzij anders is aangegeven.

Artikel 13

Doelstellingen van unies van producentenorganisaties

Unies van producentenorganisaties voor visserij- of aquacultuurproducten streven de volgende doelstellingen na:

   a) de in de artikelen 7 en 10 vastgestelde doelstellingen van de aangesloten producentenorganisaties op duurzamer en doeltreffender wijze verwezenlijken; [Am. 69]
   b) activiteiten van gemeenschappelijk belang voor de aangesloten producentenorganisaties coördineren en ontwikkelen, inclusief verbetering van de afzet van producten voor consumenten; [Am. 70]
   b bis) voldoen aan alle maatregelen die zijn gericht op het voor iedere lidstaat waarborgen van relatieve stabiliteit van visserijactiviteiten voor elk visbestand of elke visserijtak.[Am. 71]

Artikel 13 bis

Financiering van unies van producentenorganisaties.

1.   Het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij kan een financiële bijdrage leveren aan de oprichting en/of ontwikkeling van unies van producentenorganisaties.

2.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 50 gedelegeerde handelingen vast te stellen waarin gedetailleerde voorschriften inzake dergelijke financiële steun worden bepaald.[Am. 72]

Artikel 14

Oprichting van brancheorganisaties

Op initiatief van producenten van visserij- en aquacultuurproducten kunnen brancheorganisaties in één of meer lidstaten worden opgericht en overeenkomstig afdeling II worden erkend.

Artikel 15

Doelstellingen van de brancheorganisaties

Brancheorganisaties streven de volgende doelstellingen na:

   a) de voorwaarden voor het op de markt aanbieden van visserij- en aquacultuurproducten van de Unie verbeteren;
   b) bijdragen tot een betere coördinatie van het op de markt brengen en aanbieden van visserij- en aquacultuurproducten van de Unie.

Artikel 16

Maatregelen van brancheorganisaties

Brancheorganisaties kunnen gebruik maken van de volgende maatregelen om de in artikel 15 genoemde doelstellingen te verwezenlijken:

   a) standaardcontracten opstellen die verenigbaar zijn met het recht van de Unie;
   b) visserij- en aquacultuurproducten van de Unie op niet-discriminerende wijze promoten door gebruik te maken van de certificeringsmogelijkheden, met name voor oorsprongsbenamingen, kwaliteitslabels, geografische aanduidingen en duurzaamheidsmerites, en door duidelijk te vermelden welke producten uit de Unie komen en welke producten zijn ingevoerd; [Am. 73]
   c) voorschriften inzake de productie en afzet van visserij- en aquacultuurproducten vaststellen die stringenter zijn dan die van rechshandelingen van de Unie of nationale wetgeving;
   d) kwaliteit, kennis en transparantie van de productie en de markt verbeteren en voorzien in beroepsopleidingsprogramma´s ter aanmoediging en bevordering van de productkwaliteit, de traceerbaarheid, de voedselveiligheid en initiatieven op het gebied van onderzoek en ontwikkeling.[Am. 74]
   e) onderzoek en marktstudies uitvoeren en technieken ontwikkelen om de marktwerking te optimaliseren, inclusief op het gebied van de informatie- en communicatietechnologie;
   f) informatie verstrekken en onderzoek verrichten met het oog op een duurzaam aanbod dat qua hoeveelheid, kwaliteit en prijs tegemoetkomt aan de behoeften van de markt en de verwachtingen van de consument;
   f bis) soorten uit gezonde visbestanden met een hoge voedingswaarde die momenteel niet op de markt gebracht kunnen worden promoten bij consumenten;[Am. 75]
   g) nagaan of de activiteiten van hun leden in overeenstemming zijn met de voorschriften van de brancheorganisaties en, waar nodig, gepaste maatregelen nemen met het oog op de naleving daarvan.

Afdeling II

Erkenning

Artikel 17

Erkenning van producentenorganisaties

1.  De lidstaten kunnen elke groepering van producenten van visserijproducten en van aquacultuurproducten die een verzoek om erkenning indient, als producentenorganisatie voor visserijproducten of voor aquacultuurproducten erkennen, mits deze:

   a) op haar grondgebied of een deel daarvan in voldoende mate economisch actief is, met name wat het aantal leden en de hoeveelheid afzetbare producten ervan betreft;
   b) overeenkomstig het recht van de lidstaat rechtspersoonlijkheid heeft, haar statutaire zetel op het grondgebied van de betrokken lidstaat heeft en daar gevestigd is;
   c) kan bijdragen tot de verwezenlijking van de in de artikelen 7 en 10 genoemde doelstellingen;
   d) de in hoofdstuk VIhoofdstuk V vastgestelde mededingingsregels in acht neemt; en[Am. 76]
   e) geen machtspositie op een bepaalde markt inneemt, tenzij dit nodig is voor het bereiken van de doelstellingen van artikel 39 van het Verdrag. [Am. 77]
   e bis) transparantie aantoont ten aanzien van haar lidmaatschap, bestuur en financieringsbronnen.[Am. 78]

1bis.  De lidstaten kunnen aanvullende voorwaarden scheppen voor de erkenning van een producentenorganisatie.[Am. 79]

1ter.  De producentenorganisaties die krachtens Verordening (EG) nr. 104/2000 zijn erkend, worden geacht te zijn erkend in het kader van de onderhavige verordening.[Am. 80]

1quater.  Er moeten maatregelen worden genomen om te waarborgen dat de deelname van de kleinschalige visserij in producentenorganisaties passend en representatief is.[Am. 81]

Artikel 18

Erkenning van brancheorganisaties

1.  De lidstaten kunnen, rekening houdend met de regels van de Unie en met name met de mededingingsregels, elke op hun grondgebied gevestigde groepering die een verzoek om erkenning indient, als brancheorganisatie erkennen mits die groepering:

   a) in één of meer gebieden op significante wijze representatief is voor ten minste tweeeen specifiek gebied een aanzienlijk deel vertegenwoordigt van de volgende activiteiten: productie, verwerking of afzet en verwerking van visserij- en aquacultuurproducten of verwerkte visserij- en aquacultuurproducten die door vaartuigen van de Unie worden gevangen of in de lidstaten door aquacultuur worden gekweekt; [Am. 82]
   b) zelf geen visserij- en aquacultuurproducten of verwerkte visserij- en aquacultuurproducten produceert, verwerkt of afzet;
   c) overeenkomstig het recht van de lidstaat rechtspersoonlijkheid heeft, haar statutaire zetel op het grondgebied van de betrokken lidstaat hebben en daar gevestigd zijn;
   d) de in artikel 15 vastgestelde doelstellingen kan verwezenlijken;
   e) rekening houdt met de belangen van de consument; en
   f) de goede werking van de GMO niet belemmert.

1bis.  Bestaande brancheorganisaties die aan alle in dit artikel opgenomen voorwaarden voldoen kunnen eveneens als erkend worden geacht, zelfs indien zij op grond van een uitvoerend besluit of van rechtswege zijn opgericht.[Am. 83]

Artikel 19

Controles en intrekking van de erkenning door de lidstaten

De lidstaten voeren regelmatig controles uit om zich ervan te vergewissen dat de producenten-producentenorganisaties, unies van producentenorganisaties en brancheorganisaties voldoen aan de in de artikelen 17 en 18 vastgestelde erkenningsvoorwaarden, en trekken in voorkomend geval de erkenning in. [Am. 84]

Artikel 20

Transnationale producentenorganisaties, unies van producentenorganisaties en brancheorganisaties

Lidstaten waarvan onderdanen zijn aangesloten bij een producentenorganisatie, een unie van producentenorganisaties of een brancheorganisatie die op het grondgebied van een andere lidstaat is gevestigd, en lidstaten waar het officiële hoofdkwartier van een unie van in verschillende lidstaten erkende producentenorganisaties is gevestigd, zetten met de betrokken lidstaten de nodige administratieve samenwerking op om het verrichten van controles van de activiteiten van de betrokken organisatie of vereniging mogelijk te maken. [Am. 85]

Artikel 21

Toewijzing van vangstmogelijkheden

Producentenorganisaties waarvan de leden onderdanen van verschillende lidstaten zijn, of unies van in verschillende lidstaten erkende producentenorganisaties, voeren hun taken uit onverminderd de bepalingen inzake de toewijzing van de vangstmogelijkheden aan de lidstaten overeenkomstig artikel 16 van Verordening (EU) nr. .../2012(19).

Artikel 22

Mededeling aan de Commissieen bekendmaking van de lijst van producentenorganisaties[Am. 87]

De lidstaten delenAan het begin van elk jaar publiceert de Commissie langs elektronische weg elk besluit tot verlening of intrekkingeen lijst van de producentenorganisaties die het jaar voordien erkend werden en van de organisaties waarvan de erkenning in diezelfde periode werd ingetrokken.mee. [Am. 88]

Artikel 23

Controles door de Commissie

Om ervoor te zorgen dat wordt voldaan aan de in de artikelen 17 en 18 vastgestelde voorwaarden voor de erkenning van producenten- of brancheorganisaties, kan de Commissie controles verrichten en verzoekt zij de lidstaten in voorkomend geval verzoeken de erkenning van producenten- of brancheorganisaties in te trekken. [Am. 89]

Artikel 24

Gedelegeerde handelingen

De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 50 gedelegeerde handelingen vast te stellen teneindewaarin voorschriften worden vastgelegd over de interne werking van producenten- of brancheorganisaties, hun statuten, de op hen toepasselijke financiële en budgettaire bepalingen, de op hun leden rustende verplichtingen en de naleving van die voorschriften, inclusief de op te leggen sancties;[Am. 90]

   a) de in de artikelen 17 en 18 vastgestelde erkenningsvoorwaarden te wijzigen of aan te vullen. Deze voorschriften kunnen betrekking hebben op de interne werking van producenten- of brancheorganisaties, hun statuten, financiële en budgettaire bepalingen, de op hun leden rustende verplichtingen en de maatregelen met het oog op de naleving van de voorschriften, inclusief sancties;[Am. 91]
   b) voorschriften inzake frequentie, inhoud en praktische aspecten van de door de lidstaten overeenkomstig de artikelen 20 en 21 te verrichten controles vast te stellen.[Am. 92]

Artikel 25

Uitvoeringshandelingen

1.  De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast betreffende:

   a) de door de lidstaten in acht te nemen termijnen en procedures voor de erkenning van producenten- en brancheorganisaties overeenkomstig de artikelen 17 en 18 of voor de intrekking van de erkenning overeenkomstig artikel 19;
   b) het formaat, de termijnen en de procedures die door de lidstaten in acht moeten worden genomen voor de mededeling aan de Commissie van elk besluit tot verlening of intrekking van de erkenning overeenkomstig artikel 22.
   b bis) de voorschriften inzake frequentie, inhoud en praktische aspecten van de door de lidstaten overeenkomstig artikel 20 te verrichten controles.[Am. 93]

2.  De in lid 1 van het onderhavige artikel bedoelde uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 51 bedoelde onderzoeksprocedure.

Afdeling III

Uitbreiding van de voorschriften

Artikel 26

Uitbreiding van de voorschriften van producentenorganisatiesen unies van producentenorganisaties[Am. 94]

1.  De lidstaten kunnen de binnen een producentenorganisatie of unie van producentenorganisaties overeengekomen voorschriften verbindend verklaren voor producenten die niet bij die organisatie zijn aangesloten en die in het gebied waar de producentenorganisatie of unie van producentenorganisaties representatief is, één of meer producten waarover die producentenorganisatie of unie van producentenorganisaties zich ontfermt, op de markt brengen, mits : [Am. 95]

   a) de producentenorganisatie of unie van producentenorganisaties representatief wordt geacht voor de productie en de afzet indien van toepassing met inbegrip van de kleinschalige en de ambachtelijke sector, in een bepaalde lidstaat en daartoe een verzoek richt tot de bevoegde autoriteiten van die lidstaat; [Am. 96]
   b) de uit te breiden voorschriften betrekking hebben op één of meer van de in artikel 8, onder a) tot en met e) vastgestelde maatregelen.
   b bis) de regels inzake vrije mededinging tussen bedrijven nageleefd worden;[Am. 97]

2.  Voor de toepassing van lid 1, onder a), wordt een producentenorganisatie voor visserijproducten representatief geacht wanneer zij goed is voor ten minste 65%30% van de hoeveelheid van het betrokken product die in het voorgaande jaar is afgezet in het gebied waarvoor de uitbreiding van de voorschriften wordt voorgesteld. [Am. 98]

3.  Voor de toepassing van lid 1, onder a), wordt een producentenorganisatie voor aquacultuurproducten representatief geacht wanneer zij goed is voor ten minste 40% van de hoeveelheid van het betrokken product die in het voorgaande jaar is afgezet in het gebied waarvoor de uitbreiding van de voorschriften wordt voorgesteld. [Am. 99]

4.  De tot niet-leden uit te breiden voorschriften zijn verbindend voor een periode van 90 dagen30 dagen tot 12 maanden. [Am. 100]

Artikel 27

Uitbreiding van de voorschriften van brancheorganisaties

1.  Een lidstaat kan bepaalde binnen een brancheorganisatie gesloten overeenkomsten, genomen besluiten of onderling afgestemde feitelijke gedragingen in één of meer gebieden verbindend verklaren voor andere marktdeelnemers die niet bij deze organisatie zijn aangesloten, mits:

   a) ten minste 65% van ten minste twee van de volgende activiteiten via de brancheorganisatie verlopen: productie, afzet of verwerking van het betrokken product in het voorgaande jaar in één of meer gebieden van die lidstaat, en daartoe een verzoek richt tot de bevoegde nationale autoriteiten; en
   b) de tot andere marktdeelnemers uit te breiden voorschriften betrekking hebben op één of meer van de in artikel 16, onder a) tot en met f) vastgestelde maatregelen voor brancheorganisaties en geen schade toebrengen aan andere marktdeelnemers in de betrokken lidstaat of in de Unie.

2.  De uitbreiding van de voorschriften is van toepassing voor maximaal drie jaar.

Artikel 28

Aansprakelijkheid

Wanneer voorschriften krachtens artikelen 26 en 27 worden uitgebreid tot niet-leden, kan de betrokken lidstaat besluiten dat deze laatsten de producentenorganisatie of de brancheorganisatie een bedrag betalen dat gelijk is aan het geheel of een deel van de uit de uitbreiding van de voorschriften voortvloeiende kosten van de leden.

Artikel 29

Goedkeuring door de Commissie

1.  De lidstaten delen de Commissie de voorschriften mee die zij voor alle producenten of marktdeelnemers van één of meer specifieke gebieden overeenkomstig de artikelen 26 en 27 verbindend willen verklaren. [Am. 101]

2.  De Commissie neemt een besluit tot goedkeuring van de uitbreiding van de door een lidstaat meegedeelde voorschiften op voorwaarde dat:

   a) aan het bepaalde in de artikelen 26 en 27 is voldaan;
   b) aan het bepaalde in hoofdstuk VI inzake mededingingsregels is voldaan;
   c) de uitbreiding het vrije handelsverkeer niet belemmert; en
   d) de doelstellingen van artikel 39 VWEU niet in gevaar worden gebracht.

3.  Binnen twee maanden15 dagen na ontvangst van de mededeling neemt de Commissie een besluit tot goedkeuring of weigering van de uitbreiding van de voorschriften en stelt zij de lidstaten hiervan in kennis. Heeft de Commissie binnen deze termijn van twee maanden weken geen besluit genomen, dan wordt de uitbreiding van de voorschriften geacht te zijn goedgekeurd door de Commissie. [Am. 102]

Artikel 30

Intrekking van de goedkeuring

De Commissie kan controles uitvoeren en de goedkeuring van de uitbreiding van de voorschriften intrekken wanneer zij constateert dat niet is voldaan aan één of meer van de voorwaarden voor deze goedkeuring. De Commissie stelt de lidstaten hiervan in kennis.

Artikel 31

Uitvoeringshandelingen

De Commissie stelt uitvoeringshandelingen betreffende voorschriften inzake het formaat en de procedure van de in artikel 29, lid 1, bedoelde mededeling. Die uitvoeringshandelingen worden overeenkomstig de in artikel 51 bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Afdeling IV

Planning van productie en afzet

Artikel 32

Productie- en afzetprogramma

1.  Overeenkomstig de van de Commissie ontvangen richtsnoeren, legt elke producentenorganisatie legt aan de bevoegde autoriteiten van haar lidstaat een productie- en afzetprogramma voor waarin wordt beschreven hoe zij wil voldoen aan de in artikel artikelen 3, 7 en 10 vastgestelde doelstellingen. [Am. 103]

2.  Het programma wordt door de lidstaat goedgekeurd. Zodra het programma is goedgekeurd, wordt het door de producentenorganisatie ten uitvoer gelegd.

3.  Het productie- en afzetprogramma kan door de producentenorganisatie worden herzien; de herziening wordt aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaat ter goedkeuring gemeld.

4.  De producentenorganisatie stelt een jaarlijks verslag over haar activiteiten in het kader van het in lid 1 bedoelde productie- en afzetprogramma op en legt dit voor aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaat.

5.  De lidstaten voeren controles uit om ervoor te zorgen dat elke producentenorganisatie de in dit artikel vastgestelde verplichtingen nakomt. Indien een lidstaat constateert dat er sprake is van niet-naleving kan hij besluiten de erkenning in te trekken.. [Am. 104]

Artikel 33

Gedelegeerde handelingen

De Commissie wordt gemachtigd om overeenkomstig artikel 50 gedelegeerde handelingen vast te stellen met het oog op de invoering van voorschriften inzake de inhoud van het in artikel 32, lid 1, bedoelde productie- en afzetprogramma.

Artikel 34

Uitvoeringshandelingen

De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast tot bepaling van de voorschriften voor de procedure en de termijnen voor de indiening van het in artikel 32 bedoelde productie- en afzetprogramma door de producentenorganisatie en de goedkeuring ervan door de lidstaat. Die uitvoeringshandelingen worden overeenkomstig de in artikel 51 bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Afdeling V

Stabilisering van de markten

Artikel 35

Opslagmechanisme

Producentenorganisaties kunnen de opslag van in bijlage II vermelde visserijproducten financieren medefinancieren op voorwaarde dat: [Am. 105]

   a) de producten door de producentenorganisaties ten verkoop zijn aangeboden, maar er tegen de in artikel 36 bedoelde drempelprijs geen koper te vinden bleek;
   b) de producten in overeenstemming zijn met de op grond van artikel 39 vastgestelde handelsnormen en een voor menselijke consumptie geschikte kwaliteit hebben;
   c) de producten door invriezen, hetzij aan boord, hetzij in inrichtingen aan land, zouten, drogen, marineren en in voorkomend geval koken en pasteuriseren, zijn verduurzaamd of verwerkt en opgeslagen. De producten kunnen eveneens worden gefileerd of in moten gesneden en in voorkomend geval worden gekopt.
   d) de opgeslagen producten in een later stadium opnieuw op de markt worden gebracht voor menselijke consumptie; en
   d bis) de minimale en maximale termijn voor de financiering van de opslag van in bijlage II vermelde visserijproducten duidelijk worden vastgelegd.[Am. 106]

Artikel 36

Drempelprijzen voor toepassing van het opslagmechanisme

1.  Vóór het begin van elk jaar kan elke producentenorganisatie individueel een drempelprijs voor toepassing van het in artikel 35 bedoelde opslagmechanisme voorstellen voor de in bijlage II vermelde visserijproducten, en voor aquacultuurproducten. [Am. 107]

2.  De drempelprijs mag niet meer bedragen dan 80% van het gewogen gemiddelde van de prijs die voor het betrokken product in het werkgebied van de betrokken producentenorganisatie is genoteerd in de drie jaren die onmiddellijk voorafgaan aan het jaar waarvoor de drempelprijs wordt vastgesteld.

3.  Bij de vaststelling van de drempelprijs wordt rekening gehouden met:

   a) de ontwikkeling van de productie en de vraag;
   b) de stabilisering van de marktprijzen;
   c) de convergentie van de markten;
   d) de inkomens van de producenten; en
   e) de belangen van de consument.

4.  Na onderzoek van de voorstellen van de op hun grondgebied erkende producentenorganisaties stellen de lidstaten de door de producentenorganisaties toe te passen drempelprijzen vast. Deze prijzen worden vastgesteld op basis van de in de leden 2 en 3 bedoelde criteria. De prijzen worden bekendgemaakt.

Artikel 37

Uitvoeringshandelingen

De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast tot bepaling van voorschriften inzake het formaat van de in artikel 36, lid 4, bedoelde bekendmaking van de drempelprijzen. Die uitvoeringshandelingen worden overeenkomstig de in artikel 51 bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Afdeling VI

Collectief fonds

Artikel 38

Collectief fonds

-1.  De uitwerking, herstructurering en uitvoering van programma's ter verbetering van de normen van producentenorganisaties en hun unies zal gefinancierd worden door het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij.[Am. 108]

1.  Elke producentenorganisatie kan een collectiefHet Europees fonds oprichten dat uitsluitendvoor maritieme zaken en visserij mag voor de financiering van de volgende maatregelen wordt worden gebruikt: [Am. 109]

   a) door de lidstaten overeenkomstig artikel 32 goedgekeurde productie- en afzetprogramma's;
   b) het overeenkomstig de artikelen 35 en 36 ingestelde opslagmechanisme.

1 bis.   De financiering van de instrumenten die deel uitmaken van de GMO, met inbegrip van het collectief fonds, zal verricht worden door het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, onverminderd de vastgelegde cofinancieringspercentages.[Am. 110]

Hoofdstuk III

Handelsnormen

Artikel 39

Vaststelling van handelsnormen

1.  Voor de in bijlage I vermelde, ongeacht de oorsprong (Unie of ingevoerd), voor menselijke consumptie bestemde producten kunnen gemeenschappelijke handelsnormen worden vastgesteld. [Am. 111]

2.  De in lid 1 bedoelde normen kunnen met name betrekking hebben op:

   a) minimummaten voor de afzet, die worden vastgesteld op basis van de beste beschikbare wetenschappelijke adviezen en in overeenstemming met de instandhoudingsreferentiegrootten voor de in artikel 15, lid 3artikel 15, lid 2, van Verordening (EU) nr. .../20XX(20) genoemde visserijproducten; [Am. 112]
   a bis) de indeling naar kwaliteit, grootte of gewicht, en naar de aanbiedingsvorm;[Am. 113]
   b) productdossiers voor conserven in overeenstemming met de instandhoudingseisen en de internationale verplichtingen.

3.  De leden 1 en 2 zijn van toepassing onverminderd:

   a) Verordening (EG) nr. 853/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong(21);
   b) Verordening (EG) nr. 1005/2008 van de Raad van 29 september 2008 houdende de totstandbrenging van een communautair systeem om illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij te voorkomen, tegen te gaan en te beëindigen(22); en
   c) Verordening (EG) nr. 1224/2009

Artikel 40

Naleving van de handelsnormen

1.  De producten waarvoor handelsnormen zijn vastgesteld, mogen slechts voor menselijke consumptie in de Unie worden afgezet indien zij in overeenstemming zijn met deze normen. Deze regel is tevens van toepassing op ingevoerde visserij- en aquacultuurproducten.[Am. 114]

2.  De lidstaten controleren of de producten waarvoor gemeenschappelijke handelsnormen zijn vastgesteld, in overeenstemming zijn met deze normen. Deze controles kunnen in alle afzetstadia alsmede tijdens het vervoer worden verricht.

3.  Alle aangelande visserijproducten, inclusief die welke niet in overeenstemming zijn met de handelsnormen, mogen, onder de verantwoordelijkheid van de lidstaten, gratis worden uitgereikt aan in de Unie gevestigde liefdadigheidsinstellingen of –stichtingen, of aan personen die volgens de wetgeving van de betrokken lidstaat recht hebben op overheidssteun.

Artikel 40 bis

Hygiënische en gezondheidsnormen

Om oneerlijke concurrentie op de EU-markt te voorkomen, voldoen ingevoerde producten aan dezelfde hygiënische en gezondheidsnormen als die voor producten uit de Unie, en worden zij aan dezelfde controlemaatregelen onderworpen, met inbegrip van volledige traceerbaarheid. Uitvoerige controles, zowel aan de grenzen als op de plaatsen van oorsprong, moeten de correcte naleving van de genoemde voorschriften waarborgen.[Am. 116]

Artikel 41

Gedelegeerde handelingen

De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 50 gedelegeerde handelingen vast te stellen om de in artikel 39, lid 1, bedoelde gemeenschappelijke handelsnormen betreffende kwaliteit, grootte of gewicht, verpakking, aanbiedingsvorm en etikettering vast te stellen en, ingeval de bij het gebruik van die normen opgedane ervaring zulks vereist, te wijzigen, waarbij zij erop toeziet dat de normen op eerlijke en transparante wijze worden vastgesteld.

Hoofdstuk IV

Consumenteninformatie

Artikel 42

Verplichte informatie

1.  Ongeacht hun geografische oorsprong, mogen de in bijlage I, onder a), b), c) en e), vermelde visserij- en aquacultuurproducten die in de Unie worden afgezet, slechts voor verkoop in het klein aan de eindverbruiker worden aangeboden mits door middel van een de adequate affichering of etikettering de volgende gegevens wordenverplichte voedselsinformatie aan de consument wordt verstrekt, overeenkomstig Hoofdstuk IV van Verordening (EU) nr. 1169/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2011 betreffende de verstrekking van voedselinformatie aan consumenten(23).

1 bis.  Op de affichering of etikettering worden tevens de volgende gegevens vermeld:[Am. 117]

   a) de handelsbenaming van de betrokken soort;
   b) de productiemethode, met name de volgende woorden: „… gevangen…” of „… in zoet water gevangen…” of „… gekweekt…”; , met inbegrip van, voor vangstvisserij, het type vistuig als omschreven in bijlage XI bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 404/2011; [Am. 167]
   c) het specifieke visbestand en het gebied waar het product is gevangen of gekweekt. [Am. 118]
   d) voor producten die bestemd zijn om vers te worden verkocht, voor visserijproducten de datum van de vangst aanlanding en voor aquacultuurproducten de datum van de oogst; [Am. 119]
   e) of het product vers is dan wel ontvroren.de vermelding „ontdooid product ” voor ingevroren producten die rechtstreeks te koop worden aangeboden als vers product, blijkens een kwaliteitscontrolekeurmerk, onverminderd de bijlagen V en VI bij Verordening (EU) nr. 1169/2011 en artikel 68, leden 3 en 4, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 404/2011.[Am. 120]

2.  De in bijlage I, onder h) en i), vermelde visserij- en aquacultuurproducten die in de Unie worden afgezet, mogen ongeacht hun oorsprong slechts voor verkoop in het klein aan de eindverbruiker worden aangeboden mits door middel van een adequate affichering of etikettering de volgende gegevens worden verstrekt:

   a) de handelsbenaming van de betrokken soort;
   b) de productiemethode, met name de volgende woorden: „… gevangen…” of „… in zoet water gevangen…” of „… gekweekt…”;
   c) het gebied waar het product is gevangen of gekweekt. [Am. 121]

3.  De in de lid 1 bis bedoelde informatie wordt duidelijk en goed waarneembaar aangegeven.

4.  De leden 1 bis en 3 zijn van toepassing onverminderd:

   a) Richtlijn 2000/13/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 maart 2000 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgeving der lidstaten inzake de etikettering en presentatie van levensmiddelen alsmede inzake de daarvoor gemaakte reclame(24);
   b) Verordening (EEG) nr. 2136/89 van de Raad van 21 juni 1989 tot vaststelling van gemeenschappelijke normen voor het in de handel brengen van sardineconserven(25);
   c) Verordening (EEG) nr. 1536/92 van de Raad van 9 juni 1992 tot vaststelling van gemeenschappelijke handelsnormen voor tonijn- en bonietconserven(26);
   c bis) Verordening (EG) nr. 510/2006 van de Raad van 20 maart 2006 inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen(27).[Am. 122]

Artikel 42 bis

Verslaglegging inzake toekenning van milieukeurmerken

Na raadpleging van de belanghebbenden legt de Commissie, uiterlijk op 1 januari 2015, een verslag voor aan het Europees Parlement en de Raad samen met een voorstel betreffende de invoering van een voor de gehele Unie geldend systeem van milieukeurmerken voor visserijproducten. In het verslag wordt gekeken naar mogelijke minimumvereisten voor het verkrijgen van goedkeuring voor het gebruik van een dergelijk milieukeurmerk.[Am. 123]

Artikel 43

Handelsbenaming

Voor de toepassing van artikel 42, lid 1 bis, onder a), en lid 2, onder a), stellen de lidstaten de lijst vast van de handelsbenamingen die op hun grondgebied zijn toegestaan, en maken zij deze bekend. De lijst omvat de volgende gegevens:

   a) de wetenschappelijke benaming voor elke soort volgens het informatiesysteem Fishbase; [Am. 124]
   b) de benaming in de officiële taal of de officiële talen van de lidstaat;
   c) in voorkomend geval, naast die onder a) en b), de erkende of toegestane lokale of regionale benaming of benamingen. [Am. 125]

Artikel 44

Vermelding van het vangst-, kweek- of productiegebiedteeltgebied [Am. 126]

1.  De vermelding van het vangst- of productiegebiedde herkomst van het product, met name waar het is gevangen of gekweekt, overeenkomstig artikel 42, lid 1 bis, onder c), omvat: [Am. 127]

  a) voor op zee gevangen visserijproducten:
   i) de naam van het gebied, het deelgebied of de sector zoals vermeld in de lijst van FAO-visserijzones, met inbegrip van de kustbenaming en de geografische benaming, geformuleerd in voor de consument begrijpelijke bewoordingen; [Am. 128
   ii) de vermelding dat de producten in kwestie in de wateren van de Unie of daarbuiten gevangen zijn;[Am. 129]
   iii) details over de vlaggenstaat van het vaartuig dat de vis gevangen heeft;[Am. 130]
   b) voor in zoet water gevangen visserijproducten de vermelding van het water van oorsprong in de lidstaat of het derde land van herkomst van het product; [Am. 131]
   c) voor aquacultuurproducten de vermelding van de lidstaat of het derde land waar de laatste fase, met een duur van ten minste 3 maanden, van het kweekproces of de teelt heeft plaatsgevonden.

2.  Onverminderd Verordening (EG) nr. 510/2006, mogen de marktdeelnemers, als aanvulling op de in lid 1 bedoelde gegevens, een nauwkeuriger vangst- of productiegebied aangeven. [Am. 132]

Artikel 45

Aanvullende facultatieve informatie

1.  Als aanvulling op de op grond van artikel 42 vereiste verplichte gegevens mag facultatief eveneens de volgende informatie worden verstrekt, voor zover deze informatie duidelijk en eenduidig is: [Am. 133]

   - a) voor visserijproducten de datum van de vangst en voor aquacultuurproducten de datum van de oogst;[Am. 134]
   a) milieu-informatie;
   b) ethische of sociale informatie;
   c) informatie over productietechnieken;
   d) informatie over productiepraktijken;
   e) informatie over de voedingswaarde van het product;
   e bis) informatie over de haven waar het product werd aangeland;[Am. 135]
   e ter) de datum van de vangst voor visserijproducten of de datum van de oogst voor aquacultuurproducten waarvoor deze informatie niet verplicht hoeft te worden vermeld overeenkomstig artikel 42.[Am. 136]

2.  De vermelding van de facultatieve informatie mag niet ten koste gaan van de voor de verplichte affichering of etikettering beschikbare ruimte.

2 bis.  Er wordt geen vrijwillige informatie verstrekt die niet kan worden gecontroleerd. [Am. 137]

3.  Lid 1 is van toepassing onverminderd de volgende rechtshandelingen van de Unie:

   a) Richtlijn 2000/13/EG;
   b) Verordening (EU) nr. 1169/2011,
   c) Verordening (EG) nr. 1924/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 inzake voedings- en gezondheidsclaims voor levensmiddelen(28);
   d) Verordening (EG) nr. 510/2006;
   e) Verordening (EG) nr. 509/2006 van de Raad van 20 maart 2006 inzake gegarandeerde traditionele specialiteiten voor landbouwproducten en levensmiddelen(29) en
   f) Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad van 28 juni 2007 inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten(30).

Artikel 46

Gedelegeerde handelingen

De Commissie wordt gemachtigd om overeenkomstig artikel 50 gedelegeerde handelingen vast te stellen, teneinde

   a) de in artikel 42, leden 1 en 2, en de artikelen 43 en 44 genoemde voorschriften inzake verplichte informatie aan te vullen of te wijzigen, waarbij zij erop toeziet dat de verplichte informatie op nauwkeurige en transparante wijze wordt aangegeven;
   b) minimumcriteria voor de in artikel 45, lid 1, bedoelde facultatieve informatie van marktdeelnemers vast te stellen, waarbij zij erop toeziet dat de voorwaarden voor de vermelding van facultatieve informatie nauwkeurig, transparant en niet-discriminerend zijn. [Am. 138]

Hoofdstuk V

Mededingingsregels

Artikel 47

Toepassing van de mededingingsregels

De artikelen 101 tot en met 106 VWEU en de verordeningen of richtlijnen dienstig voor de toepassing daarvan zijn van toepassing op de in artikel 101, lid 1, en artikel 102 VWEU bedoelde overeenkomsten, besluiten en gedragingen die betrekking hebben op de voortbrenging van of de handel in visserij- en aquacultuurproducten.

Artikel 48

Uitzonderingen op de toepassing van de mededingingsregels

1.  Onverminderd het bepaalde in artikel 47 van de onderhavige verordening is artikel 101, lid 1, VWEU niet van toepassing op overeenkomsten, besluiten en gedragingen van producentenorganisaties, voor zover deze betrekking hebben op de voortbrenging of de afzet van visserij- en aquacultuurproducten of op het gebruik van gezamenlijke voorzieningen voor de opslag, de behandeling of de verwerking van visserij- en aquacultuurproducten, en die

   a) noodzakelijk zijn voor de verwezenlijking van de doelstellingen van artikel 39 VWEU;
   b) geen verplichting inhouden een bepaalde prijs toe te passen;
   c) niet leiden tot compartimentering van de markten binnen de Unie;
   d) de mededinging niet uitsluiten; en
   e) de verwezenlijking van de doelstellingen van artikel 39 VWEU niet in gevaar brengen.

2.  Niettegenstaande het bepaalde in artikel 47 van de onderhavige verordening is artikel 101, lid 1, VWEU niet van toepassing op overeenkomsten, besluiten en gedragingen van brancheorganisaties die

   a) noodzakelijk zijn voor de verwezenlijking van de doelstellingen van artikel 39 VWEU en
   b) geen verplichting inhouden om een vastgestelde prijs toe te passen;
   c) niet leiden tot compartimentering van de markten binnen de Unie;
   d) geen ongelijke voorwaarden toepassen voor equivalente transacties met andere handelspartners, die voor hen uit concurrentieoogpunt nadelig zijn;
   e) de mededinging niet uitschakelen voor een aanzienlijk deel van de betrokken producten; en
   f) geen andere concurrentiedistorsies teweegbrengen die niet van essentieel belang zijn voor de verwezenlijking van de doelstellingen van het GVB.

Hoofdstuk VI

Marktonderzoek

Artikel 49

Marktonderzoek

1.  De Commissie:

   a) verzamelt, analyseert en verspreidt economische kennis over de markt van de Unie voor visserij- en aquacultuurproducten in de hele bevoorradingsketen, rekening houdend met de internationale context;verleent financiële en praktische ondersteuning aan producentenorganisaties om hen te helpen bij het creëren van elektronische nationale databanken en markten, teneinde de informatievoorziening tussen marktdeelnemers en verwerkers beter te coördineren;[Am. 139]
   b) doet regelmatig onderzoek naar de prijzen in de hele bevoorradingsketen van de Unie voor visserij- en aquacultuurproducten,en verricht analyses over marktontwikkelingen en maakt de resultaten van die onderzoeken en analyses openbaar; [Am. 140]
   c) voorziet in ad-hocmarktstudies en een methodologie voor onderzoeken inzake prijsvorming.
   c bis) verbindt zich tot het opzetten van een campagne op Unie-niveau om te waarborgen dat consumenten zich bewust zijn van de enorme variëteit aan vissoorten die in de havens in de Unie worden aangeland en het informeren van burgers van de Unie over de verschillende seizoenen voor bepaalde soorten, alsook promotiecampagnes met betrekking tot de invoering van nieuwe etiketteringsmaatregelen;[Am. 141]
   c ter) verplicht zich te waarborgen dat op basis- en middelbare scholen in de gehele Unie informatiecampagnes worden opgezet, zodat jongere burgers en hun docenten zich bewust zijn van de voordelen van het consumeren van vis alsook van de enorme variëteit aan vissoorten die beschikbaar zijn voor consumptie.[Am. 142]

2.  Om de in lid 1 genoemde doelstellingen te verwezenlijken, neemt de Commissie de volgende maatregelen:

   a) de toegang tot overeenkomstig de rechtshandelingen van de Unie verzamelde beschikbare gegevens over visserij- en aquacultuurproducten vergemakkelijken;
   b) adequate marktinformatie op het passende niveau beschikbaar maken voor alle belanghebbenden, met inbegrip van het op toegankelijke en begrijpelijke wijze beschikbaar maken van dergelijke informatie voor consumenten. [Am. 143]

3.  De lidstaten dragen bij tot de verwezenlijking van de in lid 1 genoemde doelstellingen.

Hoofdstuk VII

Procedurevoorschriften

Artikel 50

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.  De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.  De in de artikelen 13 bis, 24, 33 en 41 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commisie toegekend voor onbepaalde tijd met ingang van ...(31).

3.  Het Europees Parlement of de Raad kan de in de artikelen 13 bis, 24, 33 en 41 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een latere datum genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.  Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij darvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

5.  Een overeenkomstig de artikelen 1 bis, 24, 33 en 41 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement of de Raad binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad daartegen geen bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben meegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van he Europees Parlement of de Raad met twee maanden worden verlengd.

Artikel 51

Comitéprocedure

1.  De Commissie wordt bijgestaan door een comité. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2.  Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

Hoofdstuk VIII

Slotbepalingen

Artikel 52

Wijziging van Verordening (EG) nr. 1184/2006

Aan artikel 1 van Verordening (EG) nr. 1184/2006 wordt het volgende toegevoegd:"

en Verordening (EU) nr. … van het Europees Parlement en de Raad van … houdende een gemeenschappelijke marktordening voor visserijproducten en aquacultuurproducten (*)(32)

(*) PB …

"

Artikel 52 bis

Overgangsmaatregelen

Onverminderd hoofdstuk IV mogen visserij- en aquacultuurproducten, en hun verpakking, die vóór ...(33)zijn geëtiketteerd en gemarkeerd, in de handel worden gebracht en verkocht totdat zulke voorraden zijn uitgeput.[Am. 144]

Artikel 53

Intrekking

Verordening (EG) nr. 104/2000 wordt ingetrokken. De artikelen 9, 10, 11, 17, 18, 19, 20, 21, 22, 23, 24, 25, 26, 27, 34, 35, 36, 37, 38 en 39 zijn evenwel van toepassing tot en met 31 december 2013.

Verwijzingen naar de ingetrokken verordening gelden als verwijzingen naar de onderhavige verordening en worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage III.

Artikel 54

Evaluatie

De Commissie brengt bij het Europees Parlement en de Raad vóór eind 2022eind 2019 verslag uit over de resultaten van de toepassing van de onderhavige verordening. [Am. 145]

Artikel 55

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordeningZij is van toepassing met ingang van 1 januari 2013, met uitzondering van de artikelen 32, 35 en 36, die van 1 januari 2014. De bepalingen inzake consumenteninformatie van artikel 42 zijn van toepassing overeenkomstig de datum van inwerkingtreding van Verordening (EU) nr. 1169/2011zijn met ingang van 1 januari 2014. [Am. 146]

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in alle lidstaten.

Gedaan te , […]

Voor het Europees Parlement

De voorzitter […]

Voor de Raad

De voorzitter […]

BIJLAGE I

GN-code

Omschrijving

a) 0301

0302

0303

0304

Levende vis

Vis, vers of gekoeld, andere dan visfilets en ander visvlees bedoeld bij post 0304

Bevroren vis, andere dan visfilets en ander visvlees bedoeld bij post 0304

Visfilets en ander visvlees (ook indien fijngemaakt), vers, gekoeld of bevroren

b) 0305

Vis, gedroogd, gezouten of gepekeld; gerookte vis, ook indien voor of tijdens het roken gekookt; meel, poeder en pellets, van vis, geschikt voor menselijke consumptie

c) 0306

0307

Schaaldieren, ook indien ontdaan van de schaal, levend, vers, gekoeld, bevroren, gedroogd, gezouten of gepekeld; schaaldieren in de schaal, gestoomd of in water gekookt, ook indien gekoeld, bevroren, gedroogd, gezouten of gepekeld; meel, poeder en pellets, van schaaldieren, geschikt voor menselijke consumptie

weekdieren, ook indien ontdaan van de schelp, levend, vers, gekoeld, bevroren, gedroogd, gezouten of gepekeld; ongewervelde waterdieren, andere dan schaal- en weekdieren, levend, vers, gekoeld, bevroren, gedroogd, gezouten of gepekeld; meel, poeder en pellets, van ongewervelde waterdieren andere dan schaaldieren, geschikt voor menselijke consumptie

d)

0511 91 10

0511 91 90

Producten van dierlijke oorsprong, niet elders genoemd noch elders onder begrepen; dode dieren van de soorten bedoeld bij hoofdstuk 1 of 3, niet geschikt voor menselijke consumptie:

- Andere

- - Producten van vis, van schaaldieren, van weekdieren of van andere ongewervelde waterdieren; dode dieren van de soorten bedoeld bij hoofdstuk 3:

--- Visafvallen

---Andere

e) 1212 20 00

- Zeewier en andere algen

f)

1504 10

1504 20

Vetten en oliën, van vis, alsmede fracties daarvan, ook indien geraffineerd, doch niet chemisch gewijzigd:

- Oliën uit vislevers en fracties daarvan

- Vetten en oliën van vis, alsmede fracties daarvan, andere dan oliën uit vislevers

g) 1603 00

Extracten en sappen van vlees, van vis, van schaaldieren, van weekdieren of van andere ongewervelde waterdieren

h) 1604

Bereidingen en conserven van vis; kaviaar en kaviaarsurrogaten bereid uit kuit

i) 1605

Bereidingen en conserven van schaaldieren, van weekdieren of van andere ongewervelde waterdieren

j)

1902 20

1902 20 10

Deegwaren, ook indien gekookt of gevuld (met vlees of andere zelfstandigheden), dan wel op andere wijze bereid, zoals spaghetti, macaroni, noedels, lasagne, gnocchi, ravioli en cannelloni; couscous, ook indien bereid

- Gevulde deegwaren (ook indien gekookt of op andere wijze bereid):

- - Bevattende meer dan 20 gewichtspercenten vis, schaal- of weekdieren of andere ongewervelde waterdieren

k)

2301 20 00

Meel, poeder en pellets van vlees, van slachtafvallen, van vis, van schaaldieren, van weekdieren of van andere ongewervelde waterdieren, ongeschikt voor menselijke consumptie; kanen:

- Meel, poeder en pellets, van vis, van schaaldieren, van weekdieren of van andere ongewervelde waterdieren

l)

2309 90

ex 2309 90 10

Bereidingen van de soort gebruikt voor het voederen van dieren

- Andere:

- - Visperssap

vismeel,

tonijn bestemd voor de verwerkende industrie,

de aquacultuursoorten waarvan sprake in bijlage V bij Verordening (EG) nr. 104/2000,

de soorten Sprattus sprattus en Coryphaena hippurus[Am. 147]

BIJLAGE II

GN-code

Omschrijving

0302 22 00

Schol (Pleuronectes platessa)

ex 0302 29 90

Schar (Limanda limanda)

0302 29 10

Schartong (Lepidorhombus spp.)

ex 0302 29 90

Bot (Platichthys flesus)

0302 31 10

en

0302 31 90

Witte tonijn (Thunnus alalunga)

ex 0302 40

Haring van de soort Clupea harengus

0302 50 10

Kabeljauw van de soort Gadus morhua

0302 61 10

Sardines van de soort Sardina pilchardus

0302 62 00

Schelvis (Melanogrammus aeglefinus)

0302 63 00

Koolvis (Pollachius virens)

ex 0302 64

Makreel van de soorten Scomber scombrus en Scomber japonicus

0302 65 20

en

0302 65 50

Doornhaai en hondshaai (Squalus acanthias en Scyliorhinus spp.)

0302 69 31

en

0302 69 33

Roodbaars (Sebastes spp.)

0302 69 41

Wijting (Merlangius merlangus)

0302 69 45

Leng (Molva spp.)

0302 69 55

Ansjovis (Engraulis spp.)

ex 0302 69 68

Heek van de soort Merluccius merluccius

0302 69 81

Zeeduivel (Lophius spp.)

0302 69 99

Roggen (Raja spp, Ambrlyraja spp en Leucoraja spp)

0302 84 10

Europese baarzen (zeebaarzen) (Dicentrarchus labrax) [Am. 148]

ex 0307 41 10

Inktvis (Sepia officinalis en Rossia macrosoma)

ex 0306 23 10

ex 0306 23 31

ex 0306 23 39

Garnalen van de soort Crangon crangon en Noorse garnaal (Pandalus borealis)

0302 23 00

Tong (Solea spp.)

0306 24 30

Noordzeekrabben (Cancer pagurus)

0306 29 30

Langoestine (Nephrops norvegicus)

0303 31 10

Zwarte heilbot (Reinhardtius hippoglossoides)

0303 78 11

0303 78 12

0303 78 13

0303 78 19

en

0303 29 55

0304 29 56

0304 29 58

Heek van het geslacht Merluccius

0303 79 71

Zeebrasem (Dentex dentex en Pagellus spp.)

0303 61 00

0304 21 00

0304 91 00

Zwaardvis (Xiphias gladius)

0306 13 40

0306 13 50

ex 0306 13 80

Garnalen van de Penaeidae-familie

0307 49 18

0307 49 01

Inktvissen (Sepia officinalis, Rossia macrosoma, Sepiola rondeletti)

0307 49 31

0307 49 33

0307 49 35

en

0307 49 38

Pijlinktvis (Loligo spp.)

0307 49 51

Pijlinktvis (Ommastrephes sagittatus)

0307 59 10

Achtarmige inktvissen (Octopus spp.)

0307 99 11

Illex spp.

0303 41 10

Witte tonijn (Thunnus alalunga)

0302 32 10

0303 42 12

0303 42 18

0303 42 42

0303 42 48

Geelvintonijn (Thunnus albacares)

0302 33 10

0303 43 10

Gestreepte tonijn (Katsuwonus pelamis)

0303 45 10

Blauwvintonijn (Thunnus thynnus)

0302 39 10

0302 69 21

0303 49 30

0303 79 20

Andere soorten van de geslachten Thunnus en Euthynnus

ex 0302 29 90

Tongschar (Microstomus kitt)

0302 35 10

en

0302 35 90

Blauwvin tonijn (Thunnus thynnus)

ex 0302 69 51

Pollak (Pollachius pollachius)

0302 69 75

Braam (Brama spp.)

ex 0302 69 82

Blauwe wijting (Micromesistius poutassou of Gadus poutassou)

ex 0302 69 99

Steenbolk (Trisopterus luscus) en dwergbolk (Trisopterus minutus)

ex 0302 69 99

Bokvis (Boops boops)

ex 0302 69 99

Pikarel (Spicara smaris)

ex 0302 69 99

Congeraal (Conger conger)

ex 0302 69 99

Poon (Trigla spp.)

ex 0302 69 91

ex 0302 69 99

Horsmakreel (Trachurus spp.)

ex 0302 69 99

Harders (Mugil spp.)

ex 0302 69 99

en

ex 0304 19 99

Rog (Raja spp.)

ex 0302 69 99

Haarstaart (Lepidopus caudatus en Aphanopus carbo)

ex 0307 21 00

Sint-Jakobsschelp (Pecten maximus)

0307 31 10

Gewone mossel (Mytilus spp.) [Am. 150]

ex 0307 91 00

Wulk (Buccinum undatum)

ex 0302 69 99

Gestreepte zeebarbeel of mul (Mullus surmuletus, Mullus barbatus)

ex 0302 69 99

Zeekarper (Spondyliosoma cantharus)

Evervis (Caproidae)

Sprot (Sprattus Sprattus)

Tarbot (Psetta Maxima)

Zeebaars (Dicentrarchus Labrax)

Zilversmelten (Argentina Silus)

Spinkrab (Maja Brachydactela)

Kreeft (Homarus Gammarus) [Am. 149]

BIJLAGE III

CONCORDANTIETABEL

Verordening (EG) nr. 104/2000

Deze verordening

Artikel 1

Artikelen 1, 2, 3, 4 en 5

Artikelen 2 en 3

Artikelen 39, 40 en 41

Artikel 4

Artikelen 42, 43, 44 en 45

Artikel 5, lid 1

Artikelen 6, 7, 8, 9, 10, 11, 12 en 13

Artikel 5, leden 2, 3 en 4, en artikel 6

Artikelen 17, 19, 20, 21, 22, 23, 24 en 25

Artikel 7

Artikelen 26, 28, 29, 30 en 31

Artikel 8

-

Artikelen 9, 10, 11 en 12

Artikelen 32, 33, 34 en 38

Artikel 13

Artikelen 14, 15, 16, 18, 19, 20, 22, 23, 24 en 25

Artikel 14

Artikel 48, lid 2

Artikel 15

Artikel 27

Artikel 16

Artikelen 28, 29, 30 en 31

Artikelen 17, 18, 19, 20, 21, 22, 23, 24, 25, 26 en 27

Artikelen 35, 36, 37 en 38

Artikelen 28, 29, 30, 31, 32 en 33

-

Artikel 34

Artikelen 22, 25 en 37

Artikel 35

-

Artikel 36

-

Artikel 37

Artikelen 50 en 51

Artikelen 38 en 39

Artikel 51

Artikel 40

-

Artikel 41

Artikel 54

Artikel 42

Artikelen 52 en 53

Artikel 43

Artikel 55

-

Artikel 47

-

Artikel 48, lid 1

-

Artikel 49

(1) PB C 181 van 21.6.2012, blz. 183.
(2) PB C 225 van 27.7.2012, blz. 20.
(3) PB C 181 van 21.6.2012, blz.183.
(4) PB C 225 van 27.7.2012, blz. 20.
(5) Standpunt van het Europees Parlement van 12 september 2012.
(6) PB L 17 van 21.1.2000, blz. 22.
(7) PB L 214 van 4.8.2006, blz. 7.
(8) PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13.
(9)* Nummer, datum en PB-referentie van Verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake het gemeenschappelijk visbeleid (2011/0195(COD)).
(10)* Nummer, datum en PB-referentie van Verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake het gemeenschappelijk visbeleid (2011/0195(COD)).
(11) PB L 343 van 22.12.2009, blz. 1.
(12) PB L 112 van 30.4.2011, blz. 1.
(13)* Nummer, datum en PB-referentie van Verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake het gemeenschappelijk visbeleid (2011/0195(COD)).
(14)* Nummer, datum en PB-referentie van Verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake het gemeenschappelijk visbeleid (2011/0195(COD)).
(15)* Nummer, datum en PB-referentie van Verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake het gemeenschappelijk visbeleid (2011/0195(COD)).
(16) PB L 164 van 25.6.2008, blz. 19.
(17) PB L 206 van 22.7.1992, blz. 7.
(18)* Nummer, datum en PB-referentie van Verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake het gemeenschappelijk visbeleid (2011/0195(COD)).
(19)* Nummer, datum en PB-referentie van Verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake het gemeenschappelijk visbeleid (2011/0195(COD)).
(20)* Nummer, datum en PB-referentie van Verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake het gemeenschappelijk visbeleid (2011/0195(COD)).
(21) PB L 139 van 30.4. 2004, blz. 55.
(22) PB L 286 van 29.10.2008, blz. 1.
(23) PB L 304 van 22.11.2011, blz. 18
(24) PB L 109 van 6.5.2000, blz. 29.
(25) PB L 212 van 22.7.1989, blz. 79.
(26) PB L 163 van 17.6.1992, blz. 1.
(27) PB L 93 van 31.3.2006, blz. 12.
(28) PB L 404 van 30.12.2006, blz. 9.
(29) PB L 93 van 31.3.2006, blz. 1.
(30) PB L 189 van 20.7.2007, blz. 1.
(31)* Datum van inwerkingtreding van deze verordening.
(32)+ Nummer en datum van deze verordening.
(33)* Datum van inwerkingtreding van deze verordening.


Jaarverslag van de Raad aan het Europees Parlement over het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid
PDF 477kWORD 155k
Resolutie van het Europees Parlement van 12 september 2012 over het jaarverslag van de Raad aan het Europees Parlement over het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (12562/2011 – 2012/2050(INI))
P7_TA(2012)0334A7-0252/2012

Het Europees Parlement,

–  gezien het jaarverslag van de Raad aan het Europees Parlement over het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (12562/2011),

–  gezien artikel 36 van het Verdrag betreffende de Europese Unie,

–  gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006, deel II, afdeling G, lid 43(1),

–  gezien het hierboven genoemde Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer,

–  gezien zijn resoluties van 11 mei 2011(2) en 10 maart 2010(3), over de GBVB-jaarverslagen voor respectievelijk 2009 en 2008,

–  gezien zijn resolutie van 8 juli 2010(4) over de Europese Dienst voor extern optreden,

–  gezien de verklaring van de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (VV/HV) over politieke verantwoordingsplicht(5),

–  gezien de verklaring die de hoge vertegenwoordiger op 8 juli 2010 in de plenaire vergadering van het Europees Parlement heeft afgelegd over de inrichting van het centraal bestuur van de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO)(6),

–  gezien zijn resolutie van 18 april 2012 over het jaarverslag over de mensenrechten in de wereld en het mensenrechtenbeleid van de Europese Unie, waaronder de implicaties voor het strategische mensenrechtenbeleid van de EU(7),

–  gezien de gezamenlijke mededeling van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid en de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2011 met als titel „Een centrale plaats voor mensenrechten en democratie in het externe optreden van de EU - Voor een meer doeltreffende aanpak” (COM(2011)0886),

–  gezien de resoluties 1325 (2000) en 1820 (2008) van de VN-Veiligheidsraad over vrouwen, vrede en veiligheid, resolutie 1888 (2009) van de VN-Veiligheidsraad over seksueel geweld tegen vrouwen en kinderen in gewapende conflicten, resolutie 1889 (2009) van de VN-Veiligheidsraad, die gericht is op een betere uitvoering van en controle op resolutie 1325 van de VN-Veiligheidsraad, en resolutie 1960 (2010) van de VN-Veiligheidsraad, op grond waarvan een mechanisme is ingesteld voor het verzamelen van gegevens over seksueel geweld in gewapende conflicten en het opstellen van een lijst van de daders daarvan,

–  gezien artikel 119, lid 1, van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie buitenlandse zaken en het advies van de Begrotingscommissie (A7-0252/2012),

A.  overwegende dat de EU haar doelstellingen op het gebied van buitenlands beleid verder dient uit te werken en haar waarden en belangen wereldwijd dient uit te dragen met als overkoepelende doelstelling een bijdrage te leveren aan vrede, de veiligheid van burgers, solidariteit, conflictpreventie, de rechtsstaat en de bevordering van democratie, de bescherming van de mensenrechten en fundamentele vrijheden, gendergelijkheid, de eerbiediging van het internationaal recht, ondersteuning van internationale instellingen, doeltreffend multilateralisme en wederzijds respect tussen staten, duurzame ontwikkeling, transparant en verantwoordelijk bestuur, vrije en eerlijke handel en de uitbanning van armoede;

B.  overwegende dat de EU met het oog op de verwezenlijking van deze doelstellingen in staat moet zijn synergieën tot stand te brengen en strategische partnerschappen aan te gaan met landen die dezelfde waarden delen en bereid zijn gemeenschappelijk beleid vast te stellen en op te treden op basis van wederzijdse afspraken;

C.  overwegende dat de tenuitvoerlegging van het Verdrag van Lissabon een nieuwe dimensie toevoegt aan het externe optreden van de Unie en een grote rol zal spelen bij de versterking van de samenhang, consistentie en effectiviteit van het buitenlands beleid en, in bredere zin, het externe optreden van de EU; overwegende dat er lering getrokken moet worden uit het feit dat de Europese Unie en haar lidstaten in het verleden niet zijn geslaagd in de herformulering van het externe optreden op basis van een beleid waarin mensenrechten en democratie centraal staan en verandering in landen met een autoritair regime wordt bevorderd, in het bijzonder in die gevallen waar een op beginselen gestoeld beleid ter bevordering van democratie en mensenrechten door de bezorgdheid over stabiliteit en veiligheid in het gedrang is gekomen;

D.  overwegende dat het Verdrag van Lissabon een nieuwe impuls geeft aan het buitenlands beleid van de EU, met name door institutionele en operationele instrumenten te verschaffen die haar in staat kunnen stellen om een internationale rol op zich te nemen die aansluit bij haar prominente economische positie en haar ambities, en om zichzelf zodanig te organiseren dat zij een doeltreffende wereldspeler kan zijn die in staat is te delen in de verantwoordelijkheid voor de wereldwijde veiligheid en het voortouw te nemen bij het formuleren van gemeenschappelijke antwoorden op gemeenschappelijke uitdagingen;

E.  overwegende dat de aanhoudende financiële en staatsschuldencrisis van grote invloed is op de geloofwaardigheid van de Europese Unie in de wereld en een bedreiging vormt voor de effectiviteit en de houdbaarheid op de lange termijn van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (GBVB);

F.  overwegende dat dit nieuwe momentum in het externe optreden van de Unie tevens vereist dat de EU strategischer te werk gaat om haar invloed op internationaal niveau te doen gelden; overwegende dat het vermogen van de EU om de internationale orde te beïnvloeden niet alleen afhangt van de samenhang tussen haar beleidsinstrumenten, actoren en instellingen, maar ook van een werkelijk strategische opvatting van het buitenlands beleid van de EU, die alle lidstaten qua prioriteiten en doelen moet verenigen en op één lijn brengen, zodat zij in de internationale arena met één krachtige stem spreken en solidariteit tonen; overwegende dat het buitenlands beleid van de EU moet worden voorzien van de nodige middelen en instrumenten om de Unie in staat te stellen doeltreffend en consistent op te treden op het wereldtoneel;

G.  overwegende dat het van essentieel belang is dat het Europees Parlement en de nationale parlementen op hun respectieve niveaus toezicht uitoefenen op het buitenlands beleid van de EU, opdat het extern optreden van de Unie door haar burgers wordt begrepen en gesteund; overwegende dat parlementair toezicht de legitimiteit van dit optreden versterkt;

BEOORDELING VAN HET JAARVERSLAG 2010 VAN DE RAAD OVER HET GBVB

1.  is ingenomen met de stappen die de Raad in het jaarverslag 2010 met de steun van de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (VV/HV) heeft ondernomen om het buitenlands beleid van de Unie in kaart te brengen in een vooruitblikkend, strategisch beleidsdocument;

2.  is echter van mening dat het jaarverslag van de Raad op belangrijke punten achterblijft bij de ambities van het Verdrag van Lissabon: zo wordt er bijvoorbeeld geen duidelijke aanzet gemaakt om prioriteiten voor de middellange en lange termijn of strategische richtsnoeren op te stellen voor het GBVB; er wordt niet verduidelijkt welke beleidsmechanismen gebruikt kunnen worden om de samenhang en consistentie tussen de verschillende componenten van het buitenlands beleid te verzekeren, met inbegrip van de componenten die onder de verantwoordelijkheid van de Commissie vallen; er wordt niet ingegaan op belangrijke kwesties ten aanzien van de rol van de EDEO en de delegaties bij het verzekeren dat de (personele, financiële en diplomatieke) middelen van de Unie afgestemd zijn op de prioriteiten van haar buitenlands beleid; en een debat over hoe ad-hocmissies en –activiteiten in het kader van het GVDB (rechtvaardiging en eindsituatie) geïntegreerd moeten worden in het politiek-strategische kader van de prioriteiten van het buitenlands beleid van de EU voor een land of regio wordt uit de weg gegaan, terwijl dat debat wel moet worden gevoerd naar aanleiding van de nieuwe strategieën voor de Hoorn van Afrika en de Sahel;

3.  brengt in herinnering dat het Parlement op grond van het Verdrag geraadpleegd dient te worden in aangelegenheden die het GBVB en het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid (GVDB) betreffen, dat zijn opvattingen naar behoren in aanmerking dienen te worden genomen en dat het aanbevelingen kan doen; erkent in dit verband dat het Parlement bij de VV/HV terecht kan; is evenwel van mening dat door de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon verbetering mogelijk is bij het informeren van de bevoegde commissie over de uitkomsten van de vergaderingen van de Raad Buitenlandse Zaken en bij de raadpleging van het Parlement, om er zeker van te zijn dat zijn opvattingen naar behoren in aanmerking worden genomen voordat er mandaten en strategieën op GVDB-gebied worden goedgekeurd; kijkt uit naar de beoordeling van de instrumenten voor externe bijstand en naar een resultaat waarin de rechten van het Parlement ten aanzien van strategiedocumenten en meerjarige actieplannen, zoals vastgelegd in artikel 290 van het VWEU, erkend worden; verzoekt voorts om een verbetering van de informatieverschaffing en het overleg met het Parlement in alle fases van de procedure met het oog op besluiten van de GBVB-Raad over overeenkomsten met derde landen, met name voorafgaand aan een besluit de Commissie of de VV/HV een mandaat te verlenen om namens de Unie over overeenkomsten te onderhandelen en deze te ondertekenen, en als het gaat om de kaders voor de deelname van derde landen aan crisisbeheersingsoperaties van de EU;

4.  verzoekt de Raad bij het opstellen van toekomstige jaarverslagen over het GBVB reeds in een vroeg stadium contact op te nemen met de Commissie buitenlandse zaken om het ruimere beleidskader voor het komende jaar en de strategische doelstellingen op langere termijn te bespreken en om een benchmark vast te stellen voor een duidelijke boodschap aan de Europese burgers over de evolutie, prioriteiten en voortgang van het buitenlands beleid van de Europese Unie;

EEN NIEUWE OMVATTENDE BENADERING VAN HET BUITENLANDS BELEID VAN DE EU

5.  wijst erop dat burgers in de EU en daarbuiten zich in het tweede decennium van de eenentwintigste eeuw steeds meer bewust zijn van het feit dat enkel een omvattende benadering, waarin diplomatieke, economische, ontwikkelingspolitieke en - als laatste redmiddel en in volledige overeenstemming met de bepalingen van het Handvest van de Verenigde Naties - militaire middelen gecombineerd worden, toereikend kan zijn om de mondiale dreigingen en uitdagingen het hoofd te bieden;

6.  is van mening dat de EU dankzij het Verdrag van Lissabon alle middelen heeft die nodig zijn om een dergelijke omvattende benadering te hanteren, waarin alle diplomatieke en financiële middelen van de Unie gebruikt worden om gezamenlijke strategische beleidsrichtsnoeren te ondersteunen, om op die manier een maximale invloed te kunnen uitoefenen bij de bevordering van de veiligheid en economische welvaart van Europese burgers en hun buren alsmede van de grondrechten; verzoekt daarnaast om binnen de EDEO, in samenspraak met de relevante diensten van de Commissie, verder te werken aan de ontwikkeling van een passend mechanisme waarin geografische en thematische deskundigheid worden gebundeld om de planning, ontwikkeling en tenuitvoerlegging van het beleid omvattend te kunnen benaderen;

7.  wijst erop dat een omvattende interpretatie van het GBVB alle domeinen van het buitenlands beleid afdekt, met inbegrip van de geleidelijke invulling van een GVDB dat kan leiden tot een gemeenschappelijke defensie, waarin de nadruk wordt gelegd op het streven naar samenhang en consistentie, met inachtneming van de specifieke eigenschappen van elke component van het externe optreden; herhaalt dat een dergelijke benadering van de ontwikkeling van het buitenlands beleid van de EU gebaseerd moet zijn op de beginselen en doelstellingen die in artikel 21 van het Verdrag betreffende de Europese Unie zijn vastgelegd, in die zin dat de EU zich in haar externe optreden moet laten leiden door het streven naar bevordering en bescherming van de waarden van de Unie, zoals eerbied voor de mensenrechten, vrijheid, democratie en de rechtsstaat; beklemtoont tegelijkertijd dat het belangrijk is om de interne en externe aspecten van het veiligheidsbeleid van de EU nauwer op elkaar af te stemmen, en dat dit tot uiting moet komen in het externe optreden van de Unie;

8.  merkt op dat het in 2013 tien jaar geleden zal zijn dat de Europese veiligheidsstrategie is aangenomen; onderstreept dan ook dat dit kaderdocument moet worden geconsolideerd en aangepast aan de huidige internationale context;

DE ARCHITECTUUR VAN HET BUITENLANDS BELEID

9.  onderstreept de rol van politiek leiderschap die de VV/HV geacht wordt te spelen bij het verzekeren van de eenheid, coördinatie, consistentie, geloofwaardigheid en doeltreffendheid van het optreden van de Unie; verzoekt de VV/HV om volledig en tijdig gebruik te maken van haar bevoegdheden om naleving van het GBVB te initiëren, in goede banen te leiden en te waarborgen en de relevante organen van het Parlement hier volledig bij te betrekken; is ingenomen met de belangrijke leidersrol die de VV/HV namens de internationale gemeenschap in moeilijke omstandigheden gespeeld heeft in de onderhandelingen met Iran; houdt rekening met de belangrijke historische relatie tussen Europese en Iraanse bevolking; verzoekt om leiderschap aan de dag te leggen om ervoor te zorgen dat de Unie een grotere rol gaat spelen bij het ondersteunen van de Europese buurlanden, in het licht van de Arabische Lente en in het bijzonder de democratische overgangsprocessen in het zuidelijke Middellandse Zeegebied, o.a. via het nieuwe Europees Fonds voor Democratie, en bij het vastgelopen vredesproces in het Midden-Oosten;

10.  erkent de essentiële rol van de EDEO (en van zijn delegaties en de speciale vertegenwoordigers van de EU) bij het ondersteunen van de VV/HV in haar streven naar een meer strategische, samenhangende en consistente politieke benadering van het externe optreden van de Unie; bevestigt zijn intentie om het geografische evenwicht en het evenwicht tussen mannen en vrouwen in het personeelsbestand van de EDEO, ook in hogere functies, te blijven monitoren en om te beoordelen of de benoeming van diplomaten van de lidstaten tot delegatiehoofd en op andere essentiële posten de belangen van de Unie dient, en niet alleen die van hun lidstaten; wijst op het belang van een volledig functionerende en efficiënte EDEO en van het versterken van de betrekkingen tussen de EDEO, de Commissie en de lidstaten om synergieën tot stand te brengen in de effectieve tenuitvoerlegging van het externe optreden en om ervoor te zorgen dat de EU met één stem spreekt over belangrijke politieke kwesties;

11.  wijst erop dat de rol van de speciale vertegenwoordigers van de EU (EUSV's) een aanvulling moet vormen op en moet aansluiten bij het landenspecifieke werk van de hoofden van de EU-delegaties en erin moet bestaan het EU-beleid ten aanzien van regio's met specifieke strategieën of veiligheidsbelangen te vertegenwoordigen en te coördineren, aangezien zulke regio's een voortdurende aanwezigheid en zichtbaarheid van de EU vereisen; is ingenomen met het positieve antwoord van de VV/HV op het verzoek om net aangestelde EUSV's en hoofden van EU-delegaties uit te nodigen in het Parlement voor een gedachtewisseling alvorens zij hun ambt aanvaarden; verzoekt om een betere verslaglegging en toegang tot beleidsverslagen van delegaties en EUSV's zodat het Parlement tijdig volledig geïnformeerd wordt over ontwikkelingen ter plaatse, in het bijzonder in gebieden die van strategisch belang worden geacht of tot politieke bezorgdheid strekken;

12.  herhaalt zijn standpunt dat belangrijke thematische beleidsdomeinen die vroeger door persoonlijke vertegenwoordigers afgedekt werden, de volledige steun moeten krijgen van de EDEO en over toereikende externe politieke vertegenwoordiging moeten beschikken, en verzoekt daarom om indiening van voorstellen, zoals het voorstel inzake mensenrechten;

13.  is ingenomen met de beslissing om een speciale vertegenwoordiger van de EU voor mensenrechten te benoemen die een sterk mandaat zou moeten krijgen om ervoor te zorgen dat de mensenrechten als horizontale bepaling worden opgenomen in het GBVB, het GVDB en andere EU-beleidslijnen en om zichtbaarheid en samenhang te verlenen aan het EU-optreden op dit terrein;

14.  is van mening dat duidelijk omlijnde strategische richtsnoeren zullen helpen om de aanzienlijke maar beperkte financiële middelen van de Unie af te stemmen op de ambities en prioriteiten van het externe optreden van de Unie; wijst erop dat een strategische benadering als deze onder democratisch toezicht moet staan, maar dat dit de mogelijkheden om snel en flexibel in te spelen op veranderende politieke omstandigheden ter plekke niet mag inperken;

15.  is ingenomen met de verbintenis van de lidstaten in het Verdrag van Lissabon om hun volledige rol te spelen bij de ontwikkeling en tenuitvoerlegging van het buitenlands beleid van de EU en bij het garanderen van coördinatie en samenhang met andere beleidslijnen van de Unie; wijst op het belang van de solidariteit van de lidstaten in tijden van economische beperkingen, wanneer het erop aankomst de doeltreffendheid van de Unie als cohesiebevorderende mondiale speler te verbeteren; merkt in het bijzonder op dat het belangrijk is dat de lidstaten civiele en militaire capaciteit ter beschikking stellen voor de effectieve tenuitvoerlegging van het GVDB; betreurt het dat de samenhang van het EU-optreden niettemin nog vaak overschaduwd of ondermijnd wordt door de bilaterale betrekkingen tussen bepaalde lidstaten en derde landen, en verzoekt in dat verband de lidstaten om meer inspanningen te doen om hun extern beleid af te stemmen op het GBVB;

16.  verzoekt de VV/HV de stelselmatige samenwerking tussen alle lidstaten in het kader van het GBVB te bevorderen en parallel de in het Verdrag van Lissabon geboden mogelijkheden voor versterkte samenwerking volledig in kaart te brengen, onder meer de opstelling van richtsnoeren voor de systematische toewijzing van specifieke taken en missies aan een coalitie van bereidwilligen, zoals een „kerngroep” van EU-landen, en een proces in gang te zetten dat zal leiden tot conclusies van de Europese Raad over permanente gestructureerde samenwerking op het gebied van veiligheid en defensie en over de toepassing van de wederzijdse defensieclausule;

BUITENLANDS BELEID – FINANCIËLE EN BEGROTINGSARCHITECTUUR

17.  herinnert eraan dat de herziening van het Interinstitutioneel Akkoord van 2006 over begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer een volgende stap zou moeten zijn in de richting van meer transparantie op het vlak van het GBVB en het verschaffen van relevante informatie aan de begrotingsautoriteit, zoals naar voren komt uit de verklaring van de VV/HV over politieke verantwoordingsplicht; is in dit opzicht van mening dat er afzonderlijke begrotingslijnen nodig zijn voor elke GVDB-activiteit en voor elke EUSV, om volledige transparantie en democratisch toezicht te verzekeren, en dat dit gepaard moet gaan met gestroomlijnde maar transparante procedures voor de overdracht van middelen van een post naar een andere als de omstandigheden dat vereisen; is er tegelijkertijd van overtuigd dat niet mag worden getornd aan de flexibiliteit en het reactievermogen die het GBVB vereist;

18.  benadrukt dat de beschikbare EU-middelen voor de tenuitvoerlegging van het GBVB zo efficiënt mogelijk moeten worden aangewend en dat daarom de synergie tussen het externe optreden van de EU en dat van de lidstaten zowel politiek als budgettair gestalte moet krijgen;

19.  is van mening dat het Athena-mechanisme voor de financiering van de gemeenschappelijke kosten van door de EU geleide militaire en defensieoperaties onvoldoende inzicht biedt in alle financiële implicaties van missies die in het kader van het GBVB worden uitgevoerd, en verzoekt daarom om een duidelijk overzicht van alle uitgaven;

20.  is ingenomen met de sterkere nadruk op samenhang en consistentie in alle financieringsinstrumenten van de Unie, bijvoorbeeld in de vorm van de transversale bepalingen inzake de EDEO in de voorgestelde verordeningen inzake nieuwe financieringsinstrumenten voor buitenlandse betrekkingen voor de periode 2014-2020; is van mening dat een dergelijke benadering de toegevoegde waarde van de Unie duidelijk zal maken in het streven naar veiligheid en welvaart voor de burgers van Europa; benadrukt in dit verband dat de financiële instrumenten op complementaire wijze moeten worden aangewend bij alle maatregelen betreffende het buitenlands beleid van de Unie en dat er geen overlappingen mogen zijn;

21.  wijst erop dat het belangrijk is dat de nieuwe financieringsinstrumenten voor buitenlandse betrekkingen die momenteel door het Parlement en de Raad worden behandeld, afgestemd zijn op de strategische belangen van de Unie en daartoe over gepaste middelen beschikken en dat zij tevens aangepast kunnen worden aan veranderende politieke omstandigheden; verzoekt daarom om de EU-begroting (het meerjarig financieel kader 2014-2020) van voldoende middelen te voorzien die aansluiten bij de ambities en prioriteiten van de Unie als wereldwijde speler, zodat de burgers zich van een veilige en welvarende toekomst verzekerd weten en tevens voldoende flexibiliteit bestaat om met onvoorziene ontwikkelingen om te gaan;

22.  is van mening dat een meer gezamenlijke en bredere aanpak bij de toepassing van de instrumenten voor de externe betrekkingen van de EU ter ondersteuning van gezamenlijke politieke en strategische doelstellingen doeltreffendere en kostenefficiëntere antwoorden zal bieden op de uitdagingen voor het buitenlands en veiligheidsbeleid en bijgevolg meer veiligheid en welvaart zal creëren voor de burgers van Europa; wijst erop dat de bevoegdheden die in de Verdragen (met name artikel 290 van het VWEU) aan het Parlement worden toegewezen, duidelijk hun weerslag moeten vinden in de herziening van de financieringsinstrumenten en in het bijzonder in het gebruik van gedelegeerde handelingen voor strategische programmeringsdocumenten, opdat het Parlement de burgers een garantie kan bieden op een samenhangend en kostenefficiënt buitenlands beleid en dienovereenkomstige financieringsinstrumenten van de Unie;

23.  is van mening dat de financiële instrumenten die onder meer vredesopbouw, veiligheid, democratie, de rechtsstaat, goed bestuur en een eerlijke samenleving bevorderen, moeten aansluiten bij de eigen waarden van de Unie en daarom moeten worden versterkt omdat dit strategische instrumenten van het buitenlands beleid en het extern optreden van de Unie zijn om mondiale uitdagingen aan te gaan;

24.  wijst erop dat het belangrijk is om de samenhang tussen de planning, ontwikkeling en tenuitvoerlegging van het beleid te verzekeren via een passende mix van externe financieringsinstrumenten op het gebied van buitenlandse zaken; verzoekt onder meer om de complementariteit van het GBVB en het instrument voor stabiliteit op het vlak van bemiddeling, conflictpreventie, crisisbeheer en vredesopbouw na conflicten te handhaven en om verder te werken aan de complementariteit met de geografische instrumenten met het oog op langdurige betrekkingen met een land of regio; is ingenomen met de invoering van een nieuw partnerschapsinstrument, op verzoek van het Parlement, dat een belangrijke toegevoegde waarde biedt voor het GBVB van de EU doordat het een financieel kader biedt voor de samenwerking van de EU met derde landen rond doelstellingen die voortvloeien uit de bilaterale, regionale of multilaterale betrekkingen van de Unie, maar buiten het toepassingsgebied vallen van het instrument voor ontwikkelingssamenwerking;

25.  is van mening dat een dergelijke benadering kan worden ondersteund door duidelijke benchmarks vast te stellen, die door het Parlement moeten worden gecontroleerd en geëvalueerd op de korte, middellange en lange termijn; verzoekt om het buitenlands beleid van de EU te benchmarken en om daarbij voort te bouwen op bestaande strategische programmeringsdocumenten of strategische beleidskaders (zoals die voor de Hoorn van Afrika of de Sahel), met een systematischer en meetbare definitie van de beleidsprioriteiten en –doelstellingen, alsmede van de middelen die zullen worden gebruikt gedurende specifieke periodes op korte, middellange en lange termijn;

26.  gelooft dat een omvattende aanpak van het externe optreden van de Unie onder meer vereist dat het GBVB en het Europees Nabuurschapsbeleid (ENB) beter op elkaar worden afgestemd en elkaar wederzijds versterken; verwelkomt in dit verband de gezamenlijke beleidsreactie van de Commissie en de EDEO op de gebeurtenissen in de zuidelijke buurlanden, blijkens de „gezamenlijke mededeling” van 25 mei 2011; is er voorts van overtuigd dat de multilaterale structuren van het ENB op een meer strategische wijze geconsolideerd en ontwikkeld moeten worden om effectief voortgang te kunnen maken met de prioriteiten van het buitenlands beleid van de Unie; voert aan dat, aangezien „doeltreffend multilateralisme” centraal staat in het externe optreden van de Unie, de EDEO en de Commissie moeten onderzoeken of het haalbaar is om de multilaterale overeenkomsten met de ENB-partners te gebruiken als kader voor de organisatie van de politieke betrekkingen in het bredere Europa;

STRATEGISCHE PRIORITEITEN: CONCENTRISCHE CIRKELS VAN VREDE, VEILIGHEID EN SOCIAALECONOMISCHE ONTWIKKELING

27.  is van mening dat de strategische belangen, doelstellingen en algemene richtsnoeren die in het GBVB moeten worden nagestreefd, gebaseerd moeten zijn op het tot stand brengen van vrede, veiligheid en welvaart voor de burgers van Europa en daarbuiten, eerst en vooral in onze omgeving, maar ook verder weg, geleid door de beginselen die aan de basis lagen van de oprichting van de EU zelf, zoals democratie, de rechtsstaat, de universaliteit en de ondeelbaarheid van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden, de eerbiediging van de menselijke waardigheid, de beginselen van gelijkheid en solidariteit en de naleving van het internationale recht en de beginselen van het Handvest van de Verenigde Naties, waaronder de verantwoordelijkheid tot bescherming;

28.  staat nog steeds achter de eventuele uitbreiding van de Europese Unie met elk Europees land dat de waarden van de Unie respecteert en zich inzet voor de bevordering ervan en dat bereid en in staat is om aan de toetredingsvoorwaarden te voldoen;

29.  merkt op dat de Unie in de loop der tijd betrekkingen heeft ontwikkeld met landen en regionale organisaties met verschillende contractuele en rechtsgrondslagen, waarvan er sommige als „strategisch” worden aangemerkt; stelt vast dat de EU geen duidelijke formule hanteert voor de keuze van haar strategische partners, en dat, wanneer een dergelijke keuze wordt gemaakt, het Parlement geïnformeerd noch geraadpleegd wordt; merkt op dat het onderbouwen van echte bilaterale betrekkingen met verantwoordingsplicht een belangrijk middel kan zijn om de invloed van het buitenlands beleid van de Unie, zowel regionaal als in multilaterale fora, te versterken en dat de keuze voor strategische partners bijgevolg zorgvuldig overwogen moet worden in het licht van de waarden en de strategische doelstellingen die de EU op de voorgrond wil plaatsen;

30.  is daarom van mening dat toekomstige beslissingen over strategische partners zorgvuldig moeten worden bekeken in het kader van de prioriteiten van het buitenlands beleid van de Unie ten aanzien van een land of regio, of in internationale fora, en dat werkelijk moet worden overwogen om partnerschappen die overbodig of contraproductief geworden zijn, te beëindigen; verzoekt daarom om een vervolgdebat met het Parlement over de discussie in de Europese Raad van september 2010 over de strategische partnerschappen en wenst dat het Parlement regelmatig op de hoogte wordt gehouden voordat er beslissingen worden genomen over toekomstige partnerschappen, in het bijzonder wanneer zulke partnerschappen financiële steun krijgen uit de EU-begroting of tot nauwere contractuele betrekkingen met de EU leiden;

31.  is van mening dat het belangrijk is om de beperkte middelen van de Unie toe te spitsen op strategische prioriteiten om ervoor te zorgen dat de Unie burgers op een doeltreffende manier vrede, veiligheid en sociaaleconomische ontwikkeling kan bieden in een bijzonder concurrerende, snel veranderende en onvoorspelbare internationale politieke orde, te beginnen met de uitdagingen in de onmiddellijke omgeving, met name in de uitbreidings- en buurlanden, om vervolgens aandacht te besteden aan de concentrische cirkels daarbuiten, waarbij in voorkomend geval ook wordt gekeken naar de rol en relatieve invloed van regionale organisaties;

32.  is de mening toegedaan dat het nakomen van onze verplichtingen in het kader van de uitbreiding en het tonen van verantwoordelijkheid voor de buurlanden de geloofwaardigheid van de Unie als wereldspeler zal vergroten; bevestigt nogmaals dat de EU zich inzet voor een doeltreffend multilateralisme met de Verenigde Naties als kern en benadrukt dat het belangrijk is dat de Unie samenwerkt met andere internationale partners bij het vinden van antwoorden op internationale crisissituaties, bedreigingen en uitdagingen;

De westelijke Balkan

33.  onderschrijft de strategieën van de Unie voor de westelijke Balkan, waaronder het vooruitzicht van een uitbreiding van de EU, ter bevordering van de democratisering, de stabilisering, de vreedzame oplossing van conflicten en de sociaaleconomische modernisering van zowel afzonderlijke landen als van de regio in haar geheel; stelt tot zijn bezorgdheid vast dat in sommige landen de verdere vooruitgang op het gebied van integratie in de EU wordt belemmerd door politieke instabiliteit en institutionele tekortkomingen, wijdverbreide corruptie, georganiseerde misdaad en onopgeloste regionale en bilaterale geschillen; verzoekt de EU daarom deze problemen, uitgaande van het VN-Handvest, krachtdadiger aan te pakken in het kader van het integratieproces, en haar centrale rol in deze regio te versterken;

34.  uit opnieuw zijn steun voor het verbeteren van het toetredingsproces van de westelijke Balkan door sterker voort te bouwen op benchmarks, transparantie en wederzijdse verantwoordelijkheid en door duidelijke indicatoren in te voeren; verzoekt de EU om nieuwe, overtuigende en echte inspanningen te doen om het uitbreidingsproces nieuw leven in te blazen en om prioriteit toe te blijven kennen aan de volgende voorwaarden: een constructieve politieke dialoog, goede nabuurschap, economische ontwikkeling, de consolidatie van de rechtsstaat, onder meer het garanderen van de vrijheid van meningsuiting en eerbied voor de rechten van personen die tot een nationale minderheid behoren, doeltreffende bestrijding van corruptie en georganiseerde criminaliteit, verbetering van de doeltreffendheid en onafhankelijkheid van het rechtsapparaat, het verbeteren van de administratieve capaciteit met het oog op de handhaving van aan het acquis gerelateerde wetgeving, optreden tegen interetnische en interreligieuze spanningen en het aanpakken van de situatie van vluchtelingen en ontheemden en de oplossing van openstaande bilaterale en regionale kwesties;

35.  is voorts van mening dat het van essentieel belang is dat het buitenlands beleid van de EU ten aanzien van een regio waar recentelijk interetnische gewapende conflicten hebben plaatsgevonden, een klimaat van verdraagzaamheid, eerbied voor de rechten van personen die tot een minderheid behoren en een beleid en wetgeving om discriminatie tegen te gaan, goede nabuurschap, regionale samenwerking, onder meer via sterker geïntegreerde onderwijsstelsels (intraregionale uitwisseling van studenten) en wetenschappelijke samenwerking bevordert als absolute voorwaarden voor Europese stabiliteit en als manier om verzoening te bevorderen;

36.  is ingenomen met de herschikking van de EULEX-missie en de nadruk die daarin komt te liggen op de rechtsstaat en het uitvoeringsmandaat; verwacht dat de missie in alle delen van Kosovo, inclusief het noorden, volledig operationeel zal zijn en dat de corruptie op alle niveaus en de georganiseerde misdaad intensiever bestreden zullen worden;

Turkije

37.  is verheugd over de positieve agenda van de Commissie voor de betrekkingen tussen de EU en Turkije; is bezorgd over de situatie op een aantal gebieden, met name de vrijheid van meningsuiting, de rechtsstaat, de vrouwenrechten in Turkije, de trage vooruitgang bij de opstelling van een nieuwe civiele grondwet en daarnaast de polarisatie van de Turkse samenleving; moedigt Turkije aan om het hervormingsproces te versnellen; wijst erop dat Turkije niet alleen een kandidaat-lidstaat, maar ook een belangrijke strategische partner en NAVO-bondgenoot is; verzoekt daarom dat de bestaande politieke dialoog met Turkije over doelstellingen van en keuzes in het buitenlands beleid die van wederzijds belang zijn te intensiveren; wijst erop dat het belangrijk is om Turkije aan te sporen om zijn buitenlands beleid toe te passen in een kader van goede nabuurschapsbetrekkingen, nauw dialoog en nauwe coördinatie met de Europese Unie om zo waardevolle synergieën tot stand te brengen en het potentieel om positieve effecten te bereiken, met name op het punt van steun voor het hervormingsproces in de Arabische wereld, te versterken; hoopt dat de voorwaarden voor het openen van nieuwe hoofdstukken in de onderhandelingen over het lidmaatschap (zoals de ratificatie en tenuitvoerlegging van het protocol van Ankara) zullen verbeteren;

Het zuidelijke nabuurschap en het Midden-Oosten

38.  verzoekt om de beginselen die aan de basis liggen van de nieuwe ENB-benadering, zoals uiteengezet in de gezamenlijke mededeling van de VV/HV en de Commissie van 25 mei 2011 – met name het beginsel „meer-voor-meer”, het differentiatiebeginsel en de wederzijdse verantwoordingsplicht en het „partnerschap met de maatschappij” – volledig toe te passen en om de steun van de Unie volledig af te stemmen op deze nieuwe benadering; herinnert eraan dat de landen in de regio volgens de gezamenlijke mededeling „Resultaten boeken voor een nieuw Europees nabuurschapsbeleid” van 15 mei 2012 voor de volgende uitdagingen staan: een duurzame democratie, een inclusieve economische ontwikkeling en groei, mobiliteit, regionale samenwerking en rechtsstatelijkheid;

39.  herinnert eraan dat het zuidelijke nabuurschap van essentieel belang is voor de Europese Unie, benadrukt de noodzaak om het partnerschap tussen de EU en de landen en samenlevingen van het nabuurschap te versterken met het oog op de overgang naar een geconsolideerde democratie, en dringt erop aan om een beter evenwicht te vinden tussen het streven naar enerzijds een marktgeoriënteerde en anderzijds een menselijke en sociale benadering in de reactie van de EU op de Arabische Lente; verzoekt daarom om sterker de nadruk te leggen op mensenrechten, de rechtsstaat, werkgelegenheid (met name de jeugdwerkloosheid), onderwijs, opleiding en regionale ontwikkeling om de huidige sociale en economische crisis in deze landen te helpen verlichten en om de nodige bijstand te verlenen om beter bestuur, democratische politieke hervormingen en de sociale en economische ontwikkeling te ondersteunen; onderstreept voorts het belang van het ondersteunen van institutionele capaciteitsopbouw en een doeltreffend openbaar bestuur, onder meer voor de parlementen van deze landen, van een onafhankelijk rechtsstelsel, van het versterken van organisaties uit het maatschappelijk middenveld en onafhankelijke media, en van het vormen van pluralistische politieke partijen binnen een zo seculier mogelijk bestel waarin de rechten van de vrouw volledig worden geëerbiedigd en sterke verbeteringen worden gerealiseerd bij de eerbiediging van centrale grondrechten, zoals het individuele, collectieve, publieke, private en institutionele recht op vrijheid van godsdienst;

40.  herhaalt dat de economische, politieke, sociale, culturele en eender welke andere betrekkingen tussen de EU en de ENB-landen gestoeld moeten zijn op gelijke behandeling, solidariteit, dialoog en respect voor verschillen tussen en specifieke kenmerken van elk van de landen;

41.  is van mening dat de beoordeling van de totale door de partnerlanden geboekte vooruitgang moet geschieden op basis van wederzijdse transparantie, van de mate waarin men tot hervormingen bereid is en van duidelijk omlijnde en gezamenlijk overeengekomen benchmarks waarin termijnen zijn vastgelegd voor de tenuitvoerlegging van hervormingen, zoals bepaald in de actieplannen; deze benchmarks dienen de basis te vormen voor regelmatige en waar mogelijk gezamenlijke monitoring en evaluaties, waarin het maatschappelijk middenveld een volwaardige rol moet spelen om een doeltreffende en transparante tenuitvoerlegging van het beleid te verzekeren;

42.  wijst erop dat de Unie voor het Middellandse Zeegebied van belang is bij het institutionaliseren van de betrekkingen met het zuidelijke nabuurschap; onderstreept dat de patstelling waarin deze organisatie is terechtgekomen moet worden doorbroken; is ingenomen met de veranderingen die zijn doorgevoerd ten aanzien van het Europese medevoorzitterschap en hoopt dat de dynamiek van de nieuwe secretaris-generaal een stimulans vormt voor de aangewezen projecten;

43.  herinnert aan de inzet van de EU voor het vredesproces in het Midden-Oosten en aan de EU-steun voor de tweestatenoplossing, met de staat Israël en een onafhankelijke, democratische, aangrenzende en levensvatbare staat Palestina die zij aan zij leven in vrede en veiligheid;

44.  herinnert eraan dat het oplossen van het conflict in het Midden-Oosten van fundamenteel belang is voor de Europese Unie, evenals voor de betrokken partijen en de regio als geheel; acht daarom vooruitgang in het vredesproces des te meer noodzakelijk in het licht van de veranderingen die in de Arabische wereld gaande zijn;

Iran

45.  steunt de op een diplomatieke oplossing gerichte tweesporenaanpak van de Raad als enig mogelijke aanpak van de Iraanse nucleaire kwestie; herinnert eraan dat de sancties geen doel op zich zijn; roept de EU3+3-landen en Iran op aan de onderhandelingstafel te blijven en roept de onderhandelaars op een akkoord te smeden; herinnert eraan dat Iran overeenkomstig een van de basisbeginselen van het non-proliferatieverdrag het recht heeft uranium te verrijken voor vreedzame doeleinden en daartoe tevens technische bijstand mag ontvangen; spreekt zijn bezorgdheid over eventueel militair optreden uit en roept alle partijen op te werken aan een vreedzame oplossing en dringt er bij Iran op aan het non-proliferatieverdrag en de resoluties van de Verenigde Naties te eerbiedigen en volledig met de IAEA samen te werken;

46.  verzoekt de Raad voorts om positieve maatregelen te overwegen als Iran toezegt om de verrijking van uranium tot maximaal 5% te beperken, alle uraniumvoorraden met een verrijking die boven dit niveau ligt te exporteren voor verwerking in splijtstofstaven voor civiele nucleaire doeleinden en alle aspecten van zijn nucleaire programma open te stellen voor de Internationale Organisatie voor atoomenergie (IAEA), zodat de IAEA kan controleren dat het nucleaire programma van Iran volledig civiel van aard is; verzoekt de VV/HV en de Raad om reactivering van het diplomatieke overleg met betrekking tot andere aangelegenheden die van wederzijds belang zijn voor de EU en Iran, zoals regionale veiligheid, de mensenrechten en de situatie in Syrië, Afghanistan, Irak en de Perzische Golf; verzoekt Iran een constructieve rol in de regionale veiligheid te spelen;

47.  dringt er daarom bij de VV/HV en de Raad op aan zich permanent en consequent in te zetten om te eisen dat Iran de mensenrechten eerbiedigt; benadrukt dat via het EU-beleid ten aanzien van Iran solidariteit moet worden getoond met eenieder die weerstand biedt tegen de onderdrukking en vecht voor basisvrijheden en democratie; wijst er met klem op dat de EU, door ter plekke aanwezig te zijn, zou kunnen waarborgen dat de lidstaten en de EU de veranderingen op alle terreinen juist beoordelen en met de Iraanse autoriteiten in gesprek blijven; is van mening dat een EU delegatie in Teheran te gepaster tijd geopend zou kunnen worden als onderdeel van de ontwikkeling van de relatie EU-Iran;

Libië

48.  roept de VV/HV op spoedig genoeg personeel en institutionele expertise in Libië in te zetten ten einde dat land te helpen in zijn behoeften te voorzien, en in te gaan op de Libische verzoeken op het gebied van capaciteitsopbouw, bestuur, maatschappelijke organisaties en ontwikkeling; dringt er bij de EU krachtig op aan de democratische transitie op alle vlakken te ondersteunen en vraagt de VV/HV te waarborgen dat de lidstaten bij het voorzien in de Libische behoeften en verzoeken gecoördineerd te werk gaan conform de waarden en beginselen van de EU en haar strategische belangen;

Syrië

49.  doet een dringend beroep op de VV/HV, de Raad en de lidstaten op aan om zich in te spannen voor een oplossing voor de crisis in Syrië; roept de VV/HV op te waarborgen dat de lidstaten vereend en gecoördineerd te werk gaan in de VN-Veiligheidsraad, het geschikte forum om een mogelijke internationale, door de VN gesteunde interventie in Syrië te bespreken; roept de VV/HV voorts op de diplomatieke druk op Rusland en China op te voeren om de patstelling omtrent Syrië in de Veiligheidsraad te doorbreken; roept de VV/HV en de Commissie op alle mogelijkheden te onderzoeken voor het verlenen en versterken van de humanitaire hulp waarmee wordt voorzien in de behoeften van de buurlanden die met name als gevolg van de toestroom van vluchtelingen het meest getroffen worden door de Syrische crisis;

Het oostelijke nabuurschap

50.  herinnert eraan dat het oostelijke nabuurschap van strategisch belang is; verzoekt om meer inspanningen en een sterker politiek engagement om de doelstellingen van het oostelijk partnerschap te verwezenlijken, zoals bepaald in de Verklaring van Praag en de conclusies van de top van Warschau, en zoals gememoreerd in de gezamenlijke mededeling „Oostelijk partnerschap: een routekaart voor de top in het najaar van 2013” van 15 mei 2012, te weten versnelling van de politieke associatie en economische integratie, en verbeterde mobiliteit van burgers in een veilige, goed beheerde omgeving; is van mening dat de Unie in het bijzonder met de oostelijke partners dient te onderhandelen over en moet overgaan tot sluiting van associatieovereenkomsten die de mobiliteit bevorderen via mobiliteitspartnerschappen en visumdialogen en die verdere vooruitgang bij de goedkeuring en toepassing van hervormingen verzekeren, dit in nauwe samenwerking met de parlementaire vergadering van Euronest; wijst erop dat alle besluiten gepaard moeten gaan met de toewijzing van adequate financiële middelen, en dringt aan op een betere behandeling van deze kwesties in het Partnerschap voor modernisering;

51.  betreurt niettemin dat de algemene situatie inzake democratische normen en eerbiediging van de mensenrechten in de landen van het oostelijk partnerschap nauwelijks verbeterd is; benadrukt voorts dat het oostelijk partnerschap alleen volledig ontwikkeld kan worden wanneer alle bevroren conflicten zijn opgelost; roept in dit verband op tot een grotere betrokkenheid van de EU bij de betreffende vredesprocessen teneinde geloofwaardige initiatieven te ontplooien waarmee de huidige patstellingen doorbroken kunnen worden, het voor de partijen makkelijker wordt om de dialoog weer op te pakken en de voorwaarden worden gecreëerd voor een volledige en duurzame regeling;

52.  verzoekt de EU zich, in samenwerking met de regionale partners, sterker in te laten met het oplossen van de „bevroren conflicten” op het grondgebied van de landen van het oostelijk partnerschap, met name voor het doorbreken van de impasse inzake Zuid-Ossetië en Abchazië, en de impasse in het conflict over Nagorno-Karabach, en zich volledig in te zetten voor een vredesakkoord; is van mening dat de kwestie Trans-Dnjestrië een goede testcase voor de goede wil van de regionale partners kan vormen;

Moldavië

53.  is ingenomen met de inspanningen die de Republiek Moldavië op verschillende terreinen levert om toenadering te zoeken tot de EU, met name door vooruitgang te boeken bij de binnenlandse politieke hervormingen en substantiële, positieve stappen te zetten in de „5+2”-onderhandelingen over het conflict in Trans-Dnjestrië;

Oekraïne

54.  onderstreept dat de overeenkomst tussen de EU en Oekraïne weliswaar is geparafeerd, maar alleen kan worden ondertekend en geratificeerd als Oekraïne aan de nodige eisen voldoet, d.w.z. dat het land moet garanderen dat de rechten van minderheden worden geëerbiedigd en de rechtsstaat wordt gehandhaafd - door de stabiliteit, onafhankelijkheid en doeltreffendheid van de instanties die deze waarborgen te versterken - en respect toont voor de rechten van de oppositie en een einde maakt aan de vervolging van die oppositie, om zo een werkelijk pluralistische democratie tot stand te brengen; roept de VV/HV en de Commissie op voldoende middelen te garanderen ter financiering van de aanvullende waarnemingsmissies die op de rol staan met het oog op de komende parlementsverkiezingen in Oekraïne; roept het Oekraïense parlement op het wetboek van strafrecht, dat nog uit de Sovjetperiode stamt, aan te passen door strafrechtelijke sancties te schrappen voor duidelijk politieke handelingen die verricht worden door overheidsfunctionarissen in functie;

Belarus

55.  roept de Belarussische autoriteiten op om alle politieke gevangenen vrij te laten; wenst dat de ontwikkeling van betrekkingen met de overheid van Belarus afhankelijk wordt gesteld van vooruitgang bij de naleving van de beginselen van democratie, de rechtsstaat en mensenrechten; brengt in herinnering dat er in de dialoog tussen de EU en Belarus pas voortgang kan worden geboekt als alle politieke gevangenen zijn vrijgelaten en gerehabiliteerd; is tegelijkertijd ingenomen met de inspanningen van de EU en haar delegatie in Minsk om de hand te reiken aan en contact te zoeken met de Belarussische maatschappij, onder meer via een „Europese dialoog voor modernisering”, vereenvoudigde procedures voor de afgifte van visa en een sterkere participatie van Belarussische burgers in EU-programma's;

Zuidelijke Kaukasus

56.  constateert dat in het kader van het oostelijk partnerschap aanzienlijke vooruitgang is geboekt bij het aanhalen van de betrekkingen tussen de Europese Unie en Armenië, Azerbeidzjan en Georgië; pleit voor verdere stappen ter verdieping van de betrekkingen tussen de EU en de drie landen van de zuidelijke Kaukasus;

Zwarte-Zeestrategie

57.  onderstreept het strategisch belang van de Zwarte-Zeeregio voor de Unie en roept de Commissie en de EDEO opnieuw op een strategie voor de Zwarte-Zeeregio uit te stippelen waarin een geïntegreerde en allesomvattende EU-benadering wordt beschreven ten aanzien van de knelpunten en kansen in die de regio;

Rusland

58.  steunt het beleid van kritische betrokkenheid dat de Unie ten opzichte van Rusland voert; beschouwt Rusland als een belangrijk strategisch partner- en buurland, maar blijft bezorgd over het engagement van Rusland op het gebied van de rechtsstaat, een pluralistische democratie en de mensenrechten; betreurt met name de voortdurende intimidaties, pesterijen en arrestaties van vertegenwoordigers van de oppositie en niet-gouvernementele organisaties, de recente goedkeuring van een wet inzake de financiering van ngo's en de toenemende druk op vrije, onafhankelijke media; verzoekt de EU in dit verband consequent te blijven eisen dat Rusland zijn verantwoordelijkheden als lid van de Raad van Europa en de OVSE nakomt; benadrukt dat versterking van de rechtsstaat op alle terreinen van het Russische openbare leven, met inbegrip van de economie, een constructief antwoord zou zijn op de groeiende onvrede onder veel Russische burgers en nodig is om een echt constructief partnerschap tussen de EU en Rusland op te bouwen; onderstreept dat de EU bereid is een bijdrage te leveren aan het Partnerschap voor modernisering en elke opvolger van de huidige partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst die gekoppeld is aan vooruitgang in Rusland op het gebied van de mensenrechten, de rechtsstaat en een pluralistische democratie;

59.   is van mening dat de recente veroordeling van drie leden van de feministische punkgroep Pussy Riot tot twee jaar strafkamp wegens „hooliganisme uit religieuze haat” deel uitmaakt van repressieve maatregelen tegen politieke dissidente en oppositiekrachten, waardoor de democratische ruimte in Rusland nog kleiner wordt en het Russische rechtssysteem sterk aan geloofwaardigheid inboet; spreekt zijn krachtige veroordeling uit over dit politiek gemotiveerde vonnis en hoopt dat deze veroordeling in beroep zal worden tenietgedaan en dat de drie leden van Pussy Riot zullen worden vrijgelaten;

60.  is van mening dat de beste basis voor een sterker partnerschap gelegen is in een ambitieuze en alomvattende nieuwe partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst, met hoofdstukken over de politieke dialoog, handel en investeringen, samenwerking op energievlak, de dialoog over mensenrechten, justitie, vrijheid en veiligheidskwesties; onderstreept dat er een echt partnerschap tussen de EU en de Russische samenleving moet worden opgezet en is in dit verband ingenomen met de vooruitgang die geboekt is bij de uitvoering van de door de EU en Rusland overeengekomen „gemeenschappelijke maatregelen met het oog op visumvrijstelling”;

61.  roept de VV/HV en de Raad op met Rusland en China samen te werken om een einde te maken aan de meningsverschillen - ook in de VN-Veiligheidsraad - bij de beoordeling van de situatie in Syrië, met als gemeenschappelijke doelstelling het doorbreken van de geweldsspiraal, het voorkomen van een burgeroorlog en het bewerkstelligen van duurzame vrede in Syrië; is verheugd over de samenwerking met Rusland in de EU3+3-onderhandelingen met Iran teneinde te voorkomen dat Iran kernwapens verkrijgt;

62.  roept Rusland op om de stabiliteit, de politieke samenwerking en de economische ontwikkeling te verbeteren en daarbij het soevereine recht van elke partij om een eigen veiligheidsbeleid vast te stellen, te eerbiedigen; dringt er bij Rusland krachtig op aan de territoriale en constitutionele integriteit van de buurlanden in de regio te eerbiedigen en zich aan te sluiten bij de internationale consensus binnen de Verenigde Naties met betrekking tot opkomende democratieën;

63.  benadrukt dat naarmate de lidstaten door middel van investeringen in infrastructuur en de goedkeuring van gemeenschappelijke regels een begin maken met het koppelen en integreren van hun nationale markten, ook aanhoudend moet worden geïnvesteerd in samenwerking met Rusland teneinde creatieve en wederzijds aanvaardbare maatregelen vast te stellen om de verschillen tussen de twee energiemarkten te verkleinen;

64.  is bezorgd over de recente excessieve militarisering van de regio Kaliningrad, die in de aangrenzende EU-gebieden tot een steeds grotere onzekerheid leidt;

Centraal-Azië

65.  onderschrijft het feit dat de EU een regionale aanpak in Centraal-Azië bevordert, wat van essentieel belang is om de regionale dimensie van kwesties zoals georganiseerde criminaliteit, handel in drugs, radioactieve stoffen en mensen, terrorisme, natuurlijke en door de mens veroorzaakte rampen en het beheer van de water- en energievoorraden aan te pakken; betreurt echter het gebrek aan substantiële vooruitgang, dat slechts ten dele te wijten is aan de beperkte financiële middelen die hiervoor ter beschikking staan; wenst daarom een krachtig engagement dat afhankelijk wordt gesteld („meer voor meer”) van de vooruitgang op het vlak van democratisering, mensenrechten, goed bestuur, duurzame sociaaleconomische ontwikkeling, de rechtsstaat en de strijd tegen corruptie; onderstreept dat een regionale aanpak niet ten koste mag gaan van individuele inspanningen voor meer gevorderde landen; merkt op dat er in de samenwerkingsstrategie van de EU voor Centraal-Azië zeven prioriteiten worden vastgesteld, maar dat er te weinig middelen worden uitgetrokken om op alle beleidsterreinen effect te sorteren; verzoekt de EU om prioriteiten op te stellen die beter aansluiten bij de beschikbare middelen; herinnert aan het belang van de regio op het gebied van economische samenwerking, energie en veiligheid, maar benadrukt dat moet worden gewaarborgd dat ontwikkelingssamenwerking niet ondergeschikt wordt gemaakt aan economische, energie- en veiligheidsbelangen; onderstreept niettemin het belang van de EU-dialoog met de Centraal-Aziatische landen over regionale veiligheidsvraagstukken, met name in verband met de situatie in Afghanistan en een mogelijke escalatie in de betrekkingen tussen Oezbeken en Tadzjieken; stelt voor dat de EU de mogelijkheden onderzoekt om de krachten te bundelen met de lidstaten die actief zijn in de regio;

66.  merkt op dat de algemene situatie op het vlak van mensenrechten, arbeidsrechten, het gebrek aan steun voor het maatschappelijk middenveld en de rechtsstaat zorgwekkend blijft; verzoekt om de mensenrechtendialogen te versterken en doeltreffender en meer resultaatgericht te maken, in nauwe samenwerking en samenspraak met organisaties uit het maatschappelijk middenveld wat de voorbereiding, monitoring en tenuitvoerlegging van zulke dialogen betreft; verzoekt de EU en de VV/HV om de zaken van politieke gevangenen en gedetineerde mensenrechtenactivisten en journalisten publiekelijk aan de orde te stellen, en aan te dringen op de onmiddellijke vrijlating van alle politieke gevangenen en op een eerlijk en transparant proces voor de anderen; verzoekt om het rechtsstaatinitiatief te benutten om de transparantie tegenover maatschappelijke organisaties te verbeteren en om duidelijke doelstellingen op te nemen om een transparante beoordeling van de tenuitvoerlegging en resultaten mogelijk te maken;

67.  merkt op dat de landen in Centraal-Azië, die over veel energie- en hulpbronnen beschikken, de EU een groot potentieel bieden voor het diversifiëren van haar leveringsbronnen en aanvoerroutes; merkt op dat de EU een betrouwbare afnemer is en dat de producerende landen tegenover de afnemende landen en de buitenlandse investeerders moeten aantonen dat zij betrouwbare leveranciers zijn, door onder meer te zorgen voor een op de beginselen van de rechtsstaat gebaseerd gelijk speelveld voor nationale en internationale ondernemingen; verzoekt de EDEO en de Commissie om steun te blijven verlenen aan energieprojecten en om de communicatie over belangrijke doelstellingen, zoals de zuidelijke corridor en de trans-Kaspische pijplijn, te blijven bevorderen, zonder daarbij de beginselen van goed bestuur en transparantie uit het oog te verliezen, aangezien deze van wederzijds voordeel zijn in de samenwerking op energiegebied tussen de EU en haar partnerlanden;

68.  benadrukt dat de exploitatie en het beheer van de natuurlijke hulpbronnen, met name water, in de regio nog steeds een aanleiding voor geschillen en een bron van instabiliteit, spanningen en potentiële conflicten vormt; is in dit verband verheugd over het waterinitiatief dat door de EU in Centraal-Azië is gestart, maar dringt aan op een doeltreffendere en constructievere dialoog tussen de stroomopwaarts gelegen bergachtige landen en de stroomafwaarts gelegen landen, om op een verstandige en duurzame manier om te gaan met watervraagstukken en brede langetermijnovereenkomsten over gedeeld watergebruik te sluiten;

Afghanistan

69.  is bezorgd over het weer opvlammende geweld na het mislukken van het vredesoverleg; wijst op het belang van een subregionale benadering in Centraal-Azië voor het aanpakken van de grensoverschrijdende mensenhandel en smokkel van goederen en het bestrijden van de illegale productie van en handel in drugs, die een belangrijke financieringsbron vormen voor de georganiseerde criminaliteit en terrorisme; verzoekt om een betere samenwerking tussen de lidstaten die deelnemen aan de ISAF-missie van de NAVO om ervoor te zorgen dat de interventie efficiënt verloopt; verzoekt om meer steun voor de capaciteitsopbouw van de regering van de Islamitische Republiek Afghanistan en de nationale veiligheidstroepen en om hulp voor de bevolking in het algemeen op het vlak van landbouw- en sociaaleconomische ontwikkeling, opdat het land de volledige verantwoordelijkheid voor de veiligheid op zich kan nemen wanneer de overdracht van de binnenlandse veiligheid aan de Afghaanse strijdkrachten eind 2014 voltooid is;

70.  constateert met grote bezorgdheid over de gevolgen voor de betrokken bevolking, dat de militaire interventie in Afghanistan niet tot de opbouw van een levensvatbare, democratisch georganiseerde staat, de verbetering van de leefomstandigheden van de meerderheid van de bevolking – en met name vrouwen en meisjes – en de vervanging van de drugsteelt door andere vormen van landbouw heeft geleid, maar het land in een ongekende staat van corruptie heeft gestort; verzoekt de EU en de lidstaten in het licht van de versnelde terugtrekking van de Europese troepen om met prioriteit een plan op te stellen voor die Afghanen, met name verdedigers van vrouwenrechten, die de Europese inspanningen op het gebied van staatsopbouw volledig hebben ondersteund en die door het vertrek van de Europese strijdkrachten mogelijk in hun bestaan worden bedreigd; verzoekt de EDEO om een eerlijke evaluatie te maken van het beleid dat de EU en de lidstaten sinds 2001 in Afghanistan hebben gevoerd, en om voor het eind van het jaar een realistisch plan voor te leggen voor de toekomstige activiteiten van de EU in de regio;

71.  benadrukt het belang van sterkere samenwerking met landen als Rusland, Pakistan, India en Iran, wanneer maatregelen worden getroffen om de uitdagingen in Afghanistan, met name met betrekking tot drugshandel, terrorisme en het gevaar van het overslaan van de problemen naar de buurlanden of de regio, aan te pakken;

Noord- en Zuid-Amerika
VS

72.  is ervan overtuigd dat de VS de belangrijkste strategische partner van de EU zijn; dringt er daarom bij de EU op aan om duidelijke politieke prioriteit te geven aan het verdiepen van de trans-Atlantische betrekkingen op alle niveaus;

73.  onderstreept dat de trans-Atlantische betrekkingen van het hoogste belang zijn; is van mening dat regelmatige topconferenties tussen de EU en de VS de kans zouden bieden om gezamenlijke doelstellingen vast te stellen en strategieën te coördineren inzake dreigingen en uitdagingen van mondiaal belang, zoals economische governance, en voor het ontwikkelen van een gezamenlijke benadering van de opkomende machten; is verheugd over het verslag van de Werkgroep op hoog niveau voor werkgelegenheid en groei; is van mening dat in het kader van de Trans-Atlantische Economische Raad (TEC) en de Trans-Atlantische Wetgeversdialoog (TLD) moet worden nagedacht over strategische contacten van de EU en de VS met de BRICS en andere relevante opkomende landen, alsmede de ASEAN, de Afrikaanse Unie, de Mercosur, de Andesgemeenschap en de Gemeenschap van Latijns-Amerikaanse en Caribische Staten (CELAC), om een antwoord te vinden op de vraag hoe de regelgevingsconvergentie met die landen kan worden bevorderd; onderstreept het belang van de TEC als orgaan dat is belast met de verbetering van de economische integratie en de samenwerking op regelgevingsgebied, en van de TLD als forum voor parlementaire dialoog en de coördinatie van parlementaire werkzaamheden aan beide zijden van de oceaan met betrekking tot kwesties van gezamenlijk belang, met name wetgeving die van invloed is op de trans-Atlantische markt; herinnert eraan dat er zonder verder uitstel een Trans-Atlantische Politieke Raad moet worden opgezet als ad-hocorgaan voor systematische raadpleging en coördinatie tussen de EU en de VS op hoog niveau ten aanzien van vraagstukken op het gebied van het buitenlands en veiligheidsbeleid, parallel aan de NAVO;

74.  merkt op dat de VS, vanwege het toenemende mondiale en regionale belang van China, India en andere opkomende landen in Azië, hun primaire aandacht, politieke en economische investeringen en militaire middelen geleidelijk aan verschuiven naar het gebied rond de Stille Oceaan; merkt tevens op dat Azië een belangrijkere plaats moet innemen in het buitenlandse beleid van de EU en haar lidstaten; verzoekt daarom om meer coördinatie tussen de VS en de EU in hun beleid ten opzichte van China, India en andere opkomende landen in Azië, om te voorkomen dat hun respectieve benaderingen op centrale beleidsterreinen uit elkaar gaan lopen;

75.  is van mening dat de VS een essentiële bijdrage zullen blijven leveren aan de collectieve veiligheid in het Euro-Atlantische gebied, en bevestigt het onveranderlijke, vitale belang van de trans-Atlantische veiligheidsbetrekkingen; wijst erop dat de opbouw van sterkere Europese veiligheids- en defensiecapaciteiten in het licht van de veranderende geostrategische en economische situatie een belangrijk middel is om de trans-Atlantische band te versterken;

Latijns-Amerika

76.  verzoekt om de politieke dialoog tussen de EU en Latijns-Amerika te verbreden op alle niveaus, zoals de topbijeenkomsten van staatshoofden en de Europees-Latijns-Amerikaanse Parlementaire Vergadering, als een belangrijk instrument om politieke consensus te ontwikkelen; wenst dat politieke verplichtingen die op topbijeenkomsten tussen de EU en Latijns-Amerika worden aangegaan, ondersteund worden met de toewijzing van toereikende financiële middelen; uit zijn diepe bezorgdheid over het feit dat Argentinië onlangs een belangrijke oliemaatschappij in Spaans bezit (YPF) heeft genationaliseerd en daarnaast zeer contraproductieve demarches heeft ondernomen met betrekking tot de Britse Falklandeilanden;

77.  stelt voor om de mogelijkheid van nauwere samenwerking tussen Noord- en Zuid-Amerika en de EU, met name op economisch gebied, te onderzoeken met het oog op het sluiten van een gemeenschappelijke vrijhandelsovereenkomst;

78.  verzoekt om de bestaande mensenrechtendialogen te versterken en om het Europees Parlement er sterker bij te betrekken, evenals om een dialoog aan te gaan die is gericht op verbetering van de samenwerking bij de aanpak van belangrijke veiligheidsuitdagingen, niet in de laatste plaats de verwoestende effecten van de georganiseerde en drugscriminaliteit op de staatsorganen en de veiligheid van de mensen; merkt op dat de 7e top van staatshoofden en regeringsleiders van de EU en de landen uit Latijns-Amerika die in januari 2013 in Chili zal plaatsvinden, een goede gelegenheid kan zijn om nieuwe visies te lanceren op de biregionale samenwerking op allerlei politieke en sociaaleconomische gebieden;

79.  wijst erop dat sociale cohesie een basisbeginsel van de ontwikkelingssamenwerkingsstrategie voor Latijns-Amerika dient te blijven, niet enkel vanwege de sociaaleconomische gevolgen ervan, maar ook vanwege haar belangrijke rol bij het versterken van de rechtsstaat en een democratisch staatsbestel in de regio; merkt tevens op dat verdere ontwikkelingssamenwerking tussen de EU en de middeninkomenslanden van Latijns-Amerika nodig is om de grote ongelijkheden die nog altijd in de regio bestaan aan te pakken; wenst dat de trilaterale en de zuid-zuid-samenwerking met de Zuid-Amerikaanse landen wordt versterkt;

80.  vraagt om een verdere ontwikkeling van de driehoekssamenwerking met Noord- en Zuid-Amerika in aangelegenheden van gemeenschappelijk belang, teneinde toe te werken naar een Euro-Atlantisch gebied dat de EU, de VS; Canada en Latijns-Amerika omvat;

81.  merkt op dat de opkomst van Brazilië, dat economische en sociale programma's uitvoert en tegelijkertijd de democratie, de rechtsstaat en fundamentele vrijheden waarborgt, van grote invloed is in de regio en op mondiaal niveau; pleit voor een versterking van het strategisch partnerschap en de politieke dialoog van de EU met Brazilië, om het land te steunen in zijn streven naar sterkere institutionele opbouw in Mercosur en Unasur;

82.  is ingenomen met het feit dat de associatieovereenkomst met Centraal-Amerika binnenkort ondertekend zal worden en onderworpen zal worden aan de instemmingsprocedure in het Europees Parlement; onderstreept het feit dat deze overeenkomst - voor de EU het eerste omvattende verdrag tussen twee regio's - de betrekkingen naar een hoger niveau tilt en zowel een regionale benadering als regionale integratie in Latijns-Amerika bevordert; uit zijn voornemen om nauw toe te zien op de tenuitvoerlegging van de overeenkomst, en in het bijzonder op de gevolgen ervan voor de mensenrechtensituatie en de rechtsstaat in Centraal-Amerika;

83.  is ingenomen met het feit dat de handelsovereenkomst tussen de Europese Unie en Colombia en Peru binnenkort zal worden ondertekend en zal worden onderworpen aan de instemmingsprocedure in het Europees Parlement; herinnert eraan dat deze overeenkomst niet kan worden beschouwd als het definitieve kader voor de betrekkingen tussen de EU en deze landen, maar moet worden gezien als een zoveelste stap in de richting van een algemene associatieovereenkomst, waarbij ook andere landen van de Andesgemeenschap zich kunnen aansluiten;

84.  herinnert er daarom aan dat de EU als doel heeft om een associatieovereenkomst met alle lidstaten van de Andesgemeenschap te sluiten; is van mening dat de associatieovereenkomst met Mercosur een beslissende stap zou vormen in de strategische betrekkingen met Latijns-Amerika, mits deze is gebaseerd op de beginselen van vrije en eerlijke handel en rechtszekerheid ten aanzien van investeringen, op eerbiediging van internationale, arbeids- en milieunormen en op betrouwbaar gedrag van de partners;

85.  betreurt dat de voorstellen van de Commissie voor een verordening betreffende de toepassing van een schema van algemene tariefpreferenties en het instrument voor ontwikkelingssamenwerking voorbijgaan aan het strategische karakter van de betrekkingen met Latijns-Amerika, aangezien zij een groot aantal kwetsbare landen in de regio uitsluiten; herinnert eraan dat enkele landen van Latijns-Amerika behoren tot de landen met de meest ongelijke inkomensverdeling in de wereld en dat deze aanhoudende ongelijkheid gepaard gaat met een geringe sociaaleconomische mobiliteit; is van mening dat de boodschap die de EU aan de regio zendt bijzonder zorgwekkend is, aangezien deze in de praktijk inhoudt dat aan deze regio niet het belang wordt gehecht dat ze verdient, ondanks de vele politieke en handelsovereenkomsten en de gemeenschappelijke mondiale belangen;

Afrika

86.  merkt op dat de gezamenlijke strategie van de EU en Afrika en de 8 sectoren daarvan aanvankelijk was toegespitst op de Afrikaanse Unie (AU) en op technische bijstand voor institutionele capaciteitsopbouw en beleid op het vlak van vrede en veiligheid, mensenrechten, het bevorderen van de democratie, de rechtsstaat en de verwezenlijking van de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling (MDG's); herinnert eraan dat zo'n omvattende benadering weliswaar relevant blijft, maar dat de samenhang en de effectiviteit van de strategie is verminderd door de aanwezigheid van elkaar overlappende overeenkomsten met verscheidende partners en het ontbreken van een specifiek budget voor de uitvoering daarvan; en in aanvulling daarop, dat er een dringende behoefte is om over te stappen van institutionele capaciteitsopbouw op continentaal niveau op het ontwikkelen van een politiek partnerschap voor vrede, veiligheid en sociaaleconomische ontwikkeling op regionaal en subregionaal niveau; verzoekt om zulke politieke partnerschappen uit te breiden met de regionale economische gemeenschappen, niet enkel als strategie ter versterking van de Afrikaanse Unie, maar eveneens als manier om het partnerschap tussen de EU en Afrika op regionaal en subregionaal uit te diepen om zo de politieke, veiligheids- en economische belangen van de Afrikaanse en Europese burgers te behartigen; betreurt dat staatsgrepen, onder meer in Mali en Guinee-Bissau, voor achteruitgang hebben gezorgd bij het nastreven van de democratische beginselen en doelstellingen die de AU, de EU en de VN propageren; dringt aan op het onverwijlde herstel van de constitutionele orde in die landen;

87.  neemt nota van de strategieën van de EU voor de Hoorn van Afrika en de Sahel-regio; is van mening dat de structurele oorzaken van de conflicten in deze regio's moeten worden aangepakt om de weg vrij te maken voor een levensvatbare vreedzame oplossing van de problemen en de bevolking betere vooruitzichten te bieden; dit houdt in dat voor een billijke toegang tot de hulpbronnen, een duurzame ontwikkeling van de regio's en een herverdeling van de rijkdommen moet worden gezorgd; verzoekt om een evaluatie van het EU-beleid in het kader waarvan aanzienlijke ontwikkelingsgelden en diplomatieke middelen ingezet worden, teneinde de impact daarvan op de bevolking te beoordelen; verzoekt tevens om een nauwere associatie tussen het Europees Parlement, het pan-Afrikaanse parlement en regionale parlementaire stelsels om een grotere verantwoordelijkheid voor politieke en begrotingsbeslissingen tegenover de burgers van beide werelddelen te verzekeren en om als basis te dienen voor het meten en evalueren van de vooruitgang op het vlak van de beleidsuitvoering; verwelkomt met name het besluit van de Raad om het mandaat van EUNAVFOR Atalanta uit te breiden (met het tegengaan van de bedreiging van piraterij op het land) ter versterking van de allesomvattende aanpak die erin bestaat zowel de specifieke bedreiging van piraterij tegen te gaan als steun te verlenen voor de ontwikkeling van de regio op de lange termijn;

88.  maakt zich ernstige zorgen over de spanningen tussen Soedan en Zuid-Soedan; roept beide zijden op de politieke wil te tonen om de sinds de afscheiding uitstaande kwesties te regelen volgens de routekaart die in resolutie 2046 (2012) van de VN-Veiligheidsraad van 2 mei 2012 werd bekrachtigd; benadrukt dat voor stabiliteit op lange termijn in de regio een nieuwe, gebundelde alomvattende internationale strategie nodig is, waarin de EU naast andere mondiale en regionale partijen een rol moet spelen en die niet alleen is gericht op noord-zuidkwesties en de situatie in Zuid-Kordofan en rond de Blauwe Nijl, maar ook op het al te lang uitgebleven hervormingsproces in Soedan en op grondiger democratische hervormingen in Zuid-Soedan;

89.  verwijst naar zijn resolutie van 25 november 2010 over de situatie in de westelijke Sahara; dringt er bij Marokko en het Polisario-front op aan om de onderhandelingen met het oog op een vreedzame en duurzame oplossing van het conflict in de westelijke Sahara voort te zetten en herhaalt andermaal dat de Sahrawi recht op zelfbeschikking hebben en het recht om via een democratisch referendum de status van de westelijke Sahara te bepalen, zulks in overeenstemming met de desbetreffende resoluties van de Verenigde Naties;

Azië

90.  wenst een grotere en sterkere aanwezigheid van de EU in de regio Azië-Stille Oceaan, met name door te wijzen op het succesvolle democratische overgangsproces in Indonesië, het grootste islamitische land ter wereld, en door met haar ervaring en deskundigheid bij te dragen tot de multilaterale initiatieven in en rond de ASEAN en tot de ontplooiing van steeds meer trans-Pacifische initiatieven; stelt zich op het standpunt dat de EDEO nu volledig gebruik dient te maken van het potentieel om een impuls te geven aan de samenwerking tussen de EU en Azië; beschouwt het actieplan van Bandar Seri Begawan ter intensivering van het versterkte partnerschap tussen de EU en de ASEAN in dit verband als belangrijke eerste stap; is tevens ingenomen met het onlangs bekrachtigde vriendschapsverdrag, dat kansen biedt voor een verdieping van de samenwerking, aangezien het verder reikt dan de werkingssfeer van handelsovereenkomsten tussen de EU en de Aziatische landen; wijst erop dat economische en culturele kruisbestuiving meer prioriteit moet krijgen, in het bijzonder door kansen voor directe investeringen te stimuleren en toegang voor studenten en onderzoekers eenvoudiger en aantrekkelijker te maken; merkt op dat dit een strategische coördinatie van de inspanningen van de EU en de lidstaten vereist, in tegenstelling tot gelijklopende en concurrerende nationale beleidslijnen; merkt op dat de EU als neutrale partner in de regionale veiligheidscontext van de Aziatisch-Pacifische regio, met onder meer de territoriale geschillen rond de Zuid-Chinese Zee en de zorgwekkende situatie in Noord-Korea, actief moet pleiten voor een stabiele, vreedzame oplossing op basis van multilaterale instellingen;

91.  verzoekt om een spoedig begin van de onderhandelingen over de partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst tussen de EU en Japan;

China

92.  is verheugd over de vooruitgang die is geboekt bij de ontwikkeling van het strategisch partnerschap tussen de EU en China, met name de ontwikkeling van de pijler „people to people-dialoog”, die de economische dialoog en de veiligheidsdialoog aanvult; benadrukt dat er sprake is van een toenemende onderlinge afhankelijkheid van de economieën van de EU en China, en herinnert aan het belang van de snelle groei van de Chinese economie en de Chinese invloed op het internationale bestel;

93.  merkt op dat het nieuwe bestuur van China in hoge mate bepalend zal zijn voor de ontwikkeling van het land; herhaalt dat het Parlement streeft naar de ontwikkeling van een omvattend strategisch partnerschap met China; verzoekt de EU en haar lidstaten om consequenter en strategischer te werk te gaan in hun respectieve boodschappen en beleid en zo bij te dragen tot het ondersteunen van een evolutie in positieve richting; wijst erop dat dit betekent dat er een einde moet worden gemaakt aan de discrepanties tussen de prioriteiten van de lidstaten en de EU ten aanzien van de mensenrechten in China, de mensenrechtendialoog en steun voor organisaties van het maatschappelijk middenveld;

Japan

94.  benadrukt de noodzaak van consolidering van de betrekkingen tussen de Unie en Japan, dat een belangrijke internationale speler is die onze democratische waarden deelt en een natuurlijke partner is voor samenwerking in multilaterale fora en ten aanzien van kwesties van wederzijds belang; ziet uit naar de totstandbrenging van de omvattende kaderovereenkomst en de vrijhandelsovereenkomst;

Zuid- en Oost-Azië

95.  verzoekt de EU om een actievere rol te spelen in Zuid- en Zuidoost-Azië ter ondersteuning van de democratische ontwikkeling en hervormingen op het vlak van bestuur en de rechtsstaat; is in dat opzicht ingenomen met de verbintenis om in Pakistan een democratische, seculiere, stabiele en sociaal inclusieve staat te vestigen; is verheugd over de eerste, in juni 2012 gehouden strategische dialoog tussen de EU en Pakistan, de inspanningen voor constructieve gesprekken over de versterking van de bilaterale samenwerking, en de gedeelde standpunten ten aanzien van regionale en internationale vraagstukken van wederzijds belang, waaronder een proactievere opstelling in de terreurbestrijding; verzoekt de EU en haar lidstaten om de banden met India aan te halen, uitgaande van de bevordering van de democratie, sociale integratie, rechtsstatelijkheid en mensenrechten, en doet een beroep op de EU en India om hun lopende onderhandelingen over een omvattende vrijhandelsovereenkomst EU-India spoedig af te ronden, aangezien deze de handel tussen en de economische groei in Europa en India zou stimuleren; verzoekt de EU en haar lidstaten om de naoorlogse verzoening, wederopbouw en de economische ontwikkeling in Sri Lanka te steunen en dringt er in dit verband bij de Raad op aan Sri Lanka te steunen bij de uitvoering van het verslag van de Commissie voor lering en verzoening; is verheugd over de actieve ondersteuning die de EU aan Myanmar verleent ter bevordering van de democratie;

96. is ingenomen met de succesvolle afsluiting van de op 14 januari 2012 in Taiwan gehouden presidents- en algemene verkiezingen; prijst de voortdurende inspanningen van Taiwan om de vrede en de stabiliteit in de regio Azië-Stille Oceaan te bewaren; erkent de vooruitgang die is geboekt in de betrekkingen tussen Taiwan en China, in het bijzonder door het aanhalen van de economische banden, en merkt op dat dankzij nauwere economische banden met Taiwan de toegang van de EU tot de Chinese markt zou kunnen verbeteren; dringt er bij de Commissie en de Raad op aan om, in overeenstemming met de resolutie van het Parlement over het GBVB van mei 2011, concrete stappen te zetten om de economische banden tussen de EU en Taiwan verder te versterken en de onderhandelingen over een economische samenwerkingsovereenkomst tussen de EU en Taiwan te vergemakkelijken; spreekt nogmaals zijn overtuigde steun uit voor de betekenisvolle participatie van Taiwan in relevante internationale organisaties en activiteiten, daaronder de Wereldgezondheidsorganisatie; erkent dat het in januari 2011 van kracht geworden EU-programma voor visumvrijstelling voor burgers uit Taiwan voor beide partijen gunstig is gebleken; moedigt nauwere bilaterale samenwerking aan tussen de EU en Taiwan op het gebied van bijvoorbeeld handel, onderzoek, cultuur, onderwijs en milieubescherming;

97.  verzoekt de EU om te zorgen voor bewustmaking omtrent de ernstige schendingen van de mensenrechten, de massale moordpartijen en de onmenselijke behandeling in de arbeidskampen en de kampen voor politieke gevangenen in Noord-Korea en om steun te bieden aan de slachtoffers van deze schendingen;

Multilaterale partners
G7, G8 en G20

98.  is van mening dat de G20, gezien de toenemende relevantie van de BRICS-landen en andere opkomende mogendheden en het zich vormende multipolaire bestuursstelsel, een nuttig en bijzonder geschikt forum voor consensusvorming zou kunnen zijn, omdat het inclusief van aard is, berust op partnerschap en in staat is toenadering te bevorderen, ook op het gebied van regelgeving; is evenwel van mening dat de G20 zijn waarde nog moet bewijzen waar het gaat om het omzetten van conclusies van toppen in duurzaam beleid om kritieke uitdagingen het hoofd te bieden, niet in de laatste plaats de controle op belastingparadijzen en andere door de economische en financiële crisis aan de oppervlakte gekomen uitdagingen en dreigingen; wijst in dit verband op de rol die de G8 zou kunnen spelen bij het bereiken van consensus voorafgaand aan de G20-bijeenkomsten; is van mening dat de G8 tevens moet worden gebruikt om samen met Rusland standpunten op elkaar af te stemmen, zodat gemeenschappelijke uitdagingen op gecoördineerde en doeltreffende wijze kunnen worden aangepakt;

VN

99.  verzoekt de EU, als bevestiging van het feit dat effectief multilateralisme een hoeksteen vormt van haar buitenlands beleid, een leidersrol te spelen in de internationale samenwerking en te pleiten voor een mondiaal optreden van de internationale gemeenschap; spoort de EU aan om de synergieën in het VN-stelsel verder te bevorderen, om binnen de VN als bruggenbouwer te fungeren en om mondiaal betrekkingen aan te knopen met regionale organisaties en strategische partners; geeft steun aan de voortzetting van de hervorming van de VN; verzoekt de EU bij te dragen aan gezond financieel beheer en begrotingsdiscipline met betrekking tot de financiële middelen van de VN;

100.  verzoekt de EU daarom aan te dringen op een alomvattende hervorming van de VN-Veiligheidsraad teneinde de legitimiteit, regionale vertegenwoordiging en effectiviteit ervan te verbeteren; wijst erop dat dit hervormingsproces door lidstaten van de EU onherroepelijk op gang kan worden gebracht als zij, in aansluiting op de doelen van het Verdrag van Lissabon in verband met de versterking van het buitenlands beleid van de EU en haar rol op het gebied van de wereldvrede en veiligheid, voor de EU een permanente zetel opeisen in een uitgebreide en hervormde VN-Veiligheidsraad; verzoekt de VV/HV zo spoedig mogelijk een initiatief te nemen om de lidstaten zover te krijgen dat zij met het oog hierop een gezamenlijk standpunt formuleren; dringt in afwachting van een dergelijk standpunt bij de lidstaten aan op de onverwijlde aanneming en inwerkingstelling van een toerbeurtsysteem in de VN-Veiligheidsraad om de EU daar van een permanente zetel te kunnen verzekeren;

101.  acht het belangrijk dat de resolutie van de Algemene Vergadering van de VN over de deelname van de EU aan de werkzaamheden van de Algemene Vergadering onverkort uitgevoerd wordt en dat de EU tijdig en gecoördineerd optreedt en met resultaten komt ten aanzien van belangrijke kwesties; verzoekt de EU om de coördinatie van de standpunten en belangen van de EU-lidstaten in de VN-Veiligheidsraad verder te verbeteren; is ingenomen met de vaststelling van EU-prioriteiten op middellange termijn bij de VN en verzoekt om de Commissie buitenlandse zaken van het Parlement regelmatig te raadplegen over de jaarlijkse beoordeling en de tenuitvoerlegging; benadrukt de behoefte aan sterkere publieke diplomatie inzake VN-aangelegenheden en wijst erop dat er naar de Europese bevolking toe duidelijker gecommuniceerd moet worden over de mondiale rol van de EU;

102.  gelooft ten stelligste dat het noodzakelijk is om partnerschappen op te bouwen op het gebied van conflictpreventie, civiel en militair crisisbeheer en vredesopbouw en om, die noodzaak indachtig, de EU-VN-Stuurgroep daadkrachtiger te maken op het vlak van crisisbeheer; verzoekt de EU en haar lidstaten om meer vooruitgang te boeken bij de operationalisering van het beginsel „verantwoordelijkheid tot bescherming” en er samen met de VN-partners naartoe te werken dat dit concept deel gaat uitmaken van conflictpreventie en wederopbouw na conflicten; vraagt om de opstelling van een interinstitutionele „consensus over R2P en een gemeenschappelijk conflictpreventiebeleid”, parallel aan de reeds bestaande „consensus over humanitaire hulp” en de „consensus over ontwikkeling”, teneinde meer samenhang te brengen in de standpunten die de EU in VN-fora ten aanzien van deze vraagstukken inneemt;

103.  herinnert eraan dat in de door de Raad van de Europese Unie op 1 december 2008 aangenomen alomvattende aanpak bij de uitvoering op EU-niveau van de resoluties 1325 en 1820 van de VN-Veiligheidsraad over vrouwen, vrede en veiligheid, wordt erkend dat er nauwe onderlinge banden bestaan tussen vrede, veiligheid, ontwikkeling en gendergelijkheid, en dat deze aanpak de hoeksteen moeten vormen van het GBVB; benadrukt dat de EU consequent heeft aangedrongen op een volledige uitvoering van de in de resoluties 1325 (2000) en 1820 (2008) van de VN-Veiligheidsraad opgenomen agenda voor vrouwen, vrede en veiligheid, welke vervolgens nog is bekrachtigd in de resoluties 1888 en 1889 (2009) en 1960 (2010), in het bijzonder dat geweld tegen vrouwen in conflictsituaties moet worden bestreden en de deelneming van vrouwen aan vredesopbouw moet worden bevorderd; verzoekt de lidstaten die nog geen nationale actieplannen met betrekking tot vrouwen, vrede en veiligheid hebben aangenomen, dit alsnog te doen, en onderstreept dat deze actieplannen gebaseerd moeten zijn op uniforme Europese minimumnormen met betrekking tot doelstellingen, uitvoering en monitoring in heel de EU;

104.  onderstreept de behoefte aan doeltreffendere richtsnoeren en capaciteit voor bemiddeling, die kan worden vergroot door middel van samenwerking tussen de EU en de VN, waardoor toereikende middelen voor bemiddeling worden gecreëerd die tijdig en op een gecoördineerde manier beschikbaar gesteld kunnen worden, o.a. door vrouwen aan deze processen te laten deelnemen; is van mening dat het voor de tenuitvoerlegging van het mensenrechtenbeleid van de EU van essentieel belang is dat de capaciteit van de Mensenrechtenraad van de VN om ernstige en dringende situaties op het vlak van mensenrechten aan te pakken, ontwikkeld wordt en dat het follow-upproces van de tenuitvoerlegging van de aanbevelingen uit de bijzondere procedures en het proces van de universele periodieke doorlichting versterkt worden; dringt erop aan dat de EU het Internationaal Strafhof blijft steunen om bij te dragen tot de effectieve bescherming van de mensenrechten en de strijd tegen straffeloosheid;

105.  verzoekt de VV/HV en de Raad om in de onderhandelingen in de VN over het wapenhandelsverdrag (ATT) te ijveren voor de hoogst mogelijke beschermingsnormen in het internationaal mensenrechtenrecht en het internationaal humanitair recht en ervoor te zorgen dat deze normen verder gaan dan hetgeen reeds op EU-niveau is overeengekomen en is verankerd in het gemeenschappelijk standpunt van de EU over wapenexport; benadrukt dat de EU-lidstaten die partij zullen zijn bij dit verdrag, daarom moeten weigeren om in te stemmen met zwakkere normen, omdat die ongetwijfeld afbreuk zouden doen aan een succesvolle en effectieve uitvoering van het ATT;

EU - NAVO

106.  is verheugd over het feit dat de EU en de NAVO hebben toegezegd hun strategisch partnerschap te zullen versterken en dat de NAVO deze toezegging heeft bevestigd in haar nieuwe Strategische Concept en tijdens de top van Chicago, en onderstreept de vooruitgang die is geboekt bij de praktische samenwerking bij operaties; merkt op dat de huidige mondiale en Europese economische crisis de inspanningen om zowel in de EU als in de NAVO op zoek te gaan naar kostenefficiëntere operationele capaciteit, die dringend nodig is, heeft opgedreven; verzoekt de VV/HV daarom om proactiever op te treden en meer concrete voorstellen in te dienen voor de samenwerking tussen de organisaties, o.a. via het Europees Defensieagentschap (waarbij slimme defensie, het samenbrengen en delen van middelen en een omvattende benadering, uitgaande van het onderling aanvullende karakter van de initiatieven, als leidraad moeten gelden); verzoekt om een dringende politieke oplossing voor de blokkering van samenwerking uit hoofde van de „Berlijn Plus”-regelingen, die de vooruitzichten op een doeltreffendere samenwerking tussen beide organisaties dwarsbomen;

Raad van Europa

107.  verzoekt de lidstaten dringend om hun verplichting na te komen met betrekking tot een snelle afsluiting van de onderhandelingen over de toetreding van de EU tot het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM); onderstreept het belang van de procedures en bevindingen van de Raad van Europa inzake normtoetsing als belangrijke bijdrage tot de beoordeling van de vooruitgang die de buurlanden geboekt hebben bij het doorvoeren van democratische hervormingen;

108.  beklemtoont dat de toetreding van de EU tot het EVRM een historische kans is om de mensenrechten te bevestigen, niet alleen als kernwaarde van de EU, maar ook als gemeenschappelijke grondslag voor haar betrekkingen met derde landen, en hoopt dat hier zonder onnodig tijdverlies werk van wordt gemaakt; bevestigt nogmaals dat de toetreding van de EU tot het EVRM een belangrijke verworvenheid zal zijn, op basis waarvan de bescherming van de mensenrechten in Europa verder kan worden versterkt;

OVSE

109.  onderschrijft de dialoog over de hervorming van de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE), voor zover die niet leidt tot een verzwakking van de bestaande instellingen en mechanismen of de onafhankelijkheid daarvan; benadrukt dat er een evenwicht bewaard moet worden tussen de drie beleidsdimensies van de OVSE, door ze op coherente wijze en verregaand te ontwikkelen en voort te bouwen op wat al bereikt is; wijst er voorts op dat bedreigingen voor de veiligheid en uitdagingen op dat vlak aangepakt dienen te worden via elk van de drie dimensies om een werkelijk doeltreffend optreden te garanderen; dringt er bij de OVSE op aan haar capaciteit te versterken om in alle drie beleidsdimensies te zorgen voor de eerbiediging en toepassing van de beginselen en de verplichtingen waartoe de aangesloten landen zich hebben verbonden, o.a. door de follow-upmechanismen te versterken;

GCC

110.  verwacht van de EU dat zij een werkelijk strategisch partnerschap met de Samenwerkingsraad van de Golf (GCC) tot stand brengt, met inbegrip van een open, regelmatige en constructieve dialoog en een gestructureerde samenwerking op het gebied van de mensenrechten en de democratie en inzake het overgangsproces en crisisbeheer in het zuidelijke nabuurschap; herhaalt dat de EDEO, om deze doelstelling te ondersteunen, meer personele middelen aan de regio moet toewijzen en delegaties moet openen in de belangrijkste landen van de GCC; benadrukt dat mensenrechten, vrouwenrechten, rechtsstaat en het democratisch streven van de volkeren in de landen van de GCC, van Bahrein tot Saoedi-Arabië, niet langer over het hoofd mogen worden gezien in het beleid van de EU jegens deze regio;

Arabische Liga

111.  erkent de steeds belangrijkere rol van regionale organisaties, met name de Arabische Liga, maar ook de Organisatie van de Islamitische Conferentie en de Organisatie voor economische samenwerking, en verzoekt de EU om de samenwerking te versterken, in het bijzonder voor kwesties die verband houden met overgangsprocessen en crisisbeheer in het zuidelijke nabuurschap; is ingenomen met de inspanningen van de EU om de Arabische Liga bij te staan in haar integratieproces;

Thematische prioriteiten van het GBVB
Gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid

112.  benadrukt dat GVDB-activiteiten onderdeel moeten vormen van een alomvattend beleid dat is gericht op landen en regio's die met een crisis kampen, waar de waarden en strategische belangen van de EU op het spel staan en waar GVDB-operaties een daadwerkelijk toegevoegde waarde opleveren door de bevordering van vrede, stabiliteit en de rechtsstaat; onderstreept voorts de noodzaak van een proces waarbij lering wordt getrokken uit opgedane ervaringen en nauwkeuriger wordt beoordeeld in hoeverre iedere operatie succesvol is uitgevoerd en wat de blijvende invloed ervan ter plaatse is;

113.  herhaalt zijn oproep aan het adres van de VV/HV, de Raad en de lidstaten om de talloze problemen aan te pakken waaronder de civiel-militaire samenwerking gebukt gaat, van een gebrek aan gekwalificeerd personeel tot tekortkomingen en onevenwichtigheden in de uitrusting; vraagt met name om personeel op het vlak van justitie, civiele administratie, douane, dialoog, verzoening en bemiddeling, om te verzekeren dat er in voldoende, aangepaste expertise kan worden voorzien voor GVDB-missies; verzoekt de VV/HV om specifieke voorstellen in te dienen om deze personeelstekorten op te lossen, in het bijzonder op het gebied van civiel crisisbeheer, conflictpreventie, wederopbouw na crisissituaties en in de hierboven omschreven sectoren;

114.  is ingenomen met de oproepen om essentiële militaire capaciteit meer in poolverband te zien en te delen, de capaciteit voor het plannen en uitvoeren van missies en operaties te verbeteren, en civiele en militaire missies en operaties te integreren; benadrukt dat de prestaties van de GVDB-missies en -operaties permanent moeten worden verbeterd, onder meer door de evaluatie van de resultaten, benchmarking, effectbeoordeling, het vaststellen van geleerde lessen en de implementatie daarvan en het ontwikkelen van goede praktijken voor een doeltreffend en doelmatig GVDB-optreden; betreurt evenwel de politieke beperkingen op het gebied van samenwerking, die soms beletten dat met behulp van goede praktijken synergie tot stand wordt gebracht;

Wapenhandel

115.  herinnert eraan dat de lidstaten meer dan een derde van de mondiale wapenuitvoer voor hun rekening nemen; dringt er bij de lidstaten op aan om niet alleen de acht criteria van gemeenschappelijk standpunt 2008/944/GBVB (EU-gedragscode voor wapenuitvoer), maar ook de beginselen van het EU-beleid voor ontwikkelingssamenwerking in acht te nemen; wenst dat de bevoegdheid voor de regelgeving inzake wapenuitvoer naar de EU wordt overgeheveld; herinnert de lidstaten eraan dat ontwikkelingslanden financiële middelen in eerste instantie moeten investeren in duurzame sociale en economische ontwikkeling, democratie, mensenrechten en de rechtsstaat; dringt er bij de VV/HV en de lidstaten op aan gebruik te maken van de huidige herziening van gemeenschappelijk standpunt 2008/944/GBVB om de uitvoering en monitoring van de EU-criteria voor wapenuitvoer te versterken; betreurt ten zeerste dat de onderhandelingen in de VN over een mondiaal verdrag inzake wapenhandel (ATT) in juli 2012 mislukt zijn; roept de VV/HV en de lidstaten op om dringend pressie uit te oefenen op de landen die zich tegen een robuust wereldwijd ATT verzetten; vraagt om een krachtig en robuust ATT dat de aangesloten landen dwingt de uitvoer van wapens en munitie te weigeren indien er een ernstig risico bestaat dat deze wapens worden gebruikt om ernstige schendingen van de internationale wetgeving inzake mensenrechten en de internationale mensenrechten, met inbegrip van genocide, misdaden tegen de menselijkheid en oorlogsmisdaden, te begaan of te helpen begaan;

Conflictpreventie en vredeshandhaving

116.  verzoekt de VV/HV met voorstellen te komen voor het vergroten van de capaciteit van de EDEO voor conflictpreventie en vredeshandhaving, onder specifieke verwijzing naar het Göteborg-programma, en voor het verder versterken van de capaciteit van de EU om conflicten te voorkomen en voor bemiddeling, dialoog en verzoening te helpen zorgen, naast haar beter gedoteerde crisisbeheersingscapaciteit; verzoekt om met prioriteit het EU-beleid inzake conflictpreventie en vredeshandhaving te evalueren met het oog op een rapportage door de VV/HV aan het Parlement over voorstellen voor het vergroten van de externe capaciteit van de Unie en het reactievermogen van de Unie op dit gebied; is verheugd over het voorstel van de Commissie en de EDEO om, na de succesvolle afsluiting eind dit jaar van de door het Parlement voorgestelde voorbereidende actie, een begrotingslijn van 500 000 euro voor conflictpreventie en ondersteunende diensten voor bemiddeling in het EDEO-budget 2013 op te nemen; verzoekt de VV/HV om de deelneming van vrouwen aan mechanismen voor conflictpreventie, bemiddeling, dialoog, verzoening en vredesopbouw te versterken;

117.  is van mening dat het voorstel tot oprichting van een nauw met de EU verbonden, autonoom of semiautonoom Europees vredesinstituut een veelbelovend idee is dat zou kunnen bijdragen aan het versterken van het vermogen voor conflictpreventie en bemiddeling in Europa; vraagt dat de basis voor een dergelijk instituut wordt gevormd door een duidelijk omlijnd mandaat dat overlapping met bestaande gouvernementele en niet-gouvernementele organisaties voorkomt en hoofdzakelijk gericht is op informele bemiddelingsdiplomatie en kennisoverdracht tussen EU- en onafhankelijke bemiddelingsactoren; kijkt uit naar de resultaten van het dit jaar gelanceerde proefproject met betrekking tot een Europees vredesinstituut; verwacht volledig te worden betrokken bij de besprekingen die eventueel zullen uitmonden in de oprichting van een dergelijk instituut;

Sancties en restrictieve maatregelen

118.  is van mening dat de EU in haar omgang met autoritaire regimes een consequenter beleid moet ontwikkelen voor de oplegging en intrekking van sancties en restrictieve maatregelen;

Non-proliferatie en ontwapening

119.  verzoekt de VV/HV om te onderzoeken hoe doeltreffend de Europese Unie is bij de aanpak van dreigingen ten gevolge van chemische, biologische, radiologische en nucleaire wapens, nu het tien jaar geleden is dat de strategie van 2003 tegen verspreiding van massavernietigingswapens werd aangenomen en de reeds verlengde termijn voor de tenuitvoerlegging van de nieuwe actielijnen 2008 aan het verstrijken is, opdat de VV/HV verslag kan uitbrengen aan het Parlement over de voorstellen tot versterking van het vermogen van de EU op dit beleidsterrein;

120.  verzoekt de VV/HV om te onderzoeken hoe doeltreffend de Europese Unie is geweest bij de aanpak van de dreiging ten gevolge van de proliferatie van handvuurwapens en lichte wapens en andere conventionele wapens en van de meer algemene ontwapeningsgerelateerde vraagstukken, sinds de aanneming van de strategie van 2005 met betrekking tot handvuurwapens en lichte wapens en andere relevante beleidskaders - met inbegrip van het gemeenschappelijk standpunt van 2003 met betrekking tot wapenhandel en EU-wapenembargo´s - opdat de VV/HV verslag kan uitbrengen aan het Europees Parlement over de voorstellen voor de versterking van het vermogen van de EU op dit beleidsterrein;

Europees Defensieagentschap

121.  herhaalt zijn oproep aan de lidstaten om de Europese samenwerking op het vlak van defensie te verhogen, aangezien dat de enige haalbare manier is om ervoor te zorgen dat de Europese militaire strijdkrachten geloofwaardig en operationeel kunnen blijven naarmate de defensiebegroting verder slinken; wijst op de vooruitgang die geboekt werd met het samenbrengen en delen van middelen in de EU en de slimme defensie bij de NAVO en is van mening dat het van essentieel belang is om nog meer synergieën tot stand te brengen tussen beide organisaties; wijst op de behoefte aan verdere vooruitgang bij het samenbrengen en delen van middelen en op het potentieel om op het niveau van de Unie synergieën te realiseren in onderzoek, ontwikkeling en industriële samenwerking op defensiegebied; is ingenomen met de initiatieven voor intensievere samenwerking op dit gebied, waaronder het initiatief Weimar plus;

122.  herinnert in dit verband aan de essentiële rol van het Europees Defensieagentschap (EDA) bij de ontwikkeling en tenuitvoerlegging van een EU-beleid voor capaciteiten en bewapening; verzoekt de Raad daarom om het institutionele karakter van het EDA te versterken en om het volledige potentieel ervan te benutten, zoals voorzien in de artikelen 42, lid 3, en 45 van het VEU;

123.  dringt er bij de Raad en de lidstaten op aan om het EDA te voorzien van toereikende financiering voor al zijn opdrachten en taken; is de mening toegedaan dat dit het beste kan gebeuren door de personeels- en werkingskosten van het agentschap te financieren uit hoofde van de EU-begroting, en wel vanaf het komende meerjarig financieel kader; verzoekt de VV/HV om daartoe de nodige voorstellen in te dienen;

Energiezekerheid

124.  merkt op dat artikel 194 van het Verdrag van Lissabon stelt dat de EU het recht heeft om maatregelen te treffen op Europees niveau om de continuïteit van de energievoorziening te verzekeren; benadrukt in dit verband dat het voor de verbetering van de energiezekerheid evenals voor de versterking van de geloofwaardigheid en effectiviteit van het GBVB van het allergrootste belang is dat de energieafhankelijkheid van derde landen wordt verminderd die de EU-waarden niet delen of daartegen handelen; is van mening dat er dringend een diversificatie van de toeleveringsbronnen en doorvoerroutes moet plaatsvinden en dat een grotere inzet van hernieuwbare energie en schone energiebronnen en doorvoerroutes van essentieel belang is voor de EU, die bijzonder afhankelijk is van externe energiebronnen; merkt op dat de belangrijkste richtingen voor diversificatie het Noordpoolgebied, het Middellandse-Zeebekken, de zuidelijke corridor van Irak naar Centraal-Azië en het Midden-Oosten zijn, en verzoekt de Commissie deze projecten te prioriteren; is bezorgd over de achterstand die is opgelopen bij de voltooiing van de zuidelijke corridor; onderstreept dat het noodzakelijk is energiezekerheid te bereiken via energiediversiteit, en wijst nadrukkelijk op het potentieel dat gelegen is in een aanvullende LNG-corridor in het oostelijk Middellandse-Zeebekken, die een flexibele energiebron zou opleveren en een sterkere mededinging binnen de interne markt van de EU zou stimuleren; is van mening dat de EU ervoor moet zorgen dat een van de belangrijkste bronnen voor invoer op dit moment – Rusland – voldoet aan de voorschriften voor de interne markt, de regelgeving uit hoofde van het derde energiepakket en het Verdrag over het Energiehandvest; wijst op het grote potentieel voor ontwikkeling en onderlinge afhankelijkheid dat besloten ligt in intercontinentale slimme netwerken voor hernieuwbare energie tussen Europa en Afrika;

125.  merkt op dat de Commissie in 2011 heeft voorgesteld om een informatie-uitwisselingsmechanisme in te stellen voor intergouvernementele overeenkomsten op het vlak van energie tussen de lidstaten en derde landen; is van mening dat het uitwisselen van beste praktijken en politieke steun van de Commissie het onderhandelingsvermogen van de lidstaten eveneens zouden vergroten; verzoekt de VV/HV en de Commissie om regelmatig verslag uit te brengen aan het Parlement over de uitwerking en toepassing van het mechanisme; verzoekt de Commissie om een „energiezekerheidsclausule” op te nemen in handels-, associatie- en partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomsten met producerende en doorvoerlanden, i.e. een gedragscode in het geval van onderbreking of eenzijdige wijziging van de levervoorwaarden;

Nieuwe bedreigingen en uitdagingen

126.  onderstreept dat binnen het GBVB de aanpak van de nieuwe generatie van uitdagingen voor de stabiliteit en de internationale veiligheid, zoals klimaatverandering, internationale misdaad en terrorisme, cyberaanvallen, verspreiding van kern- en massavernietigingswapens, mislukte staten, piraterij en pandemieën, een belangrijke plaats moet innemen;

De externe dimensie van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht

127.  herinnert eraan dat de externe dimensie van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht een belangrijke rol moet spelen binnen het GBVB; onderstreept dat het noodzakelijk is de migratiestromen op georganiseerde wijze te beheren en daarbij samenwerking met de landen van herkomst of doorreis te waarborgen;

Culturele en religieuze dialoog

128.  is van mening dat bevordering van een dialoog en het begrip tussen verschillende religies en culturen een integraal onderdeel zou moeten vormen van onze betrokkenheid bij derde landen en samenlevingen en met name van onze steun voor het oplossen van conflicten en het bevorderen van tolerante, inclusieve en democratische samenlevingen;

o
o   o

129.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de Raad, de Commissie, de regeringen en parlementen van de EU-lidstaten, de secretaris-generaal van de Verenigde Naties, de secretaris-generaal van de NAVO, de voorzitter van de Parlementaire Vergadering van de NAVO, de fungerend voorzitter van de OVSE, de voorzitter van de Parlementaire Assemblee van de OVSE, de voorzitter van het Comité van ministers van de Raad van Europa en de voorzitter van de Parlementaire Vergadering van de Raad van Europa.

(1) PB C 139 van 14.6.2006, blz. 1.
(2) Aangenomen teksten, P7_TA(2011)0227.
(3) PB C 349E van 22.12.2010, blz. 51.
(4) PB C 351E van 2.12.2011, blz. 454.
(5) PB C 351E van 2.12.2011, blz. 470.
(6) PB C 351E van 2.12.2011, blz. 472.
(7) Aangenomen teksten, P7_TA(2012)0126.


Instandhouding en duurzame exploitatie van de visbestanden
PDF 222kWORD 54k
Resolutie van het Europees Parlement van 12 september 2012 over de rapportageverplichtingen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 2371/2002 inzake de instandhouding en de duurzame exploitatie van de visbestanden in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid (2011/2291(INI))
P7_TA(2012)0335A7-0225/2012

Het Europees Parlement,

–  gezien het verslag van de Commissie aan het Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's over verslagleggingsverplichtingen uit hoofde van Verordening (EG) nr. 2371/2002 inzake de instandhouding en de duurzame exploitatie van de visbestanden in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid (COM(2011)0418),

–  gezien Verordening (EG) nr. 2371/2002 van de Raad van 20 december 2002 inzake de instandhouding en de duurzame exploitatie van de visbestanden in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid,

–  gezien het Groenboek van de Commissie van 22 april 2009 betreffende de hervorming van het gemeenschappelijk visserijbeleid (COM(2009)0163),

–  gezien het voorstel van de Commissie van 13 juli 2011 voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid (COM(2011)0425),

–   gezien de mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement van 5 februari 2007 over de verbetering van de vangstcapaciteits- en visserijinspanningsindicatoren in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid (COM(2007)0039),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 25 mei 2011 betreffende een raadpleging over de vangstmogelijkheden (COM(2011)0298),

–  gezien het speciaal verslag nr. 12/2011 van de Europese Rekenkamer over de vraag of EU-maatregelen hebben bijgedragen tot aanpassing van de capaciteit van de vissersvloten aan de beschikbare vangstmogelijkheden,

–  gezien zijn resolutie van 14 februari 2006 over de evaluatie van bepaalde toegangsbeperkingen in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid (Shetlandbox en scholbox)(1),

–  gezien artikel 48 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie visserij (A7-0225/2012),

A.  overwegende dat bovengenoemd verslag van de Commissie wederom aantoont dat het huidige gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB) er niet in is geslaagd de doelstellingen ten aanzien van de instandhouding en de duurzame exploitatie van de beschikbare visbestanden te verwezenlijken;

B.  overwegende dat meer dan 60% van de visbestanden in de Europese wateren zwaarder bevist wordt dan de maximale duurzame opbrengst, en dat er voor talloze soorten sprake is van een gebrek aan wetenschappelijke gegevens;

C.  overwegende dat het stelsel van totaal toegestane vangsten (TAC's) en quota op zich niet heeft geleid tot een duurzaam beheer van de visbestanden en dat beheersplannen voor de lange termijn van cruciaal belang zijn voor een dergelijk duurzaam beheer;

D.  overwegende dat wetenschappelijke gegevens soms niet beschikbaar of onbetrouwbaar zijn, en dat de mate van onzekerheid over de modellen voor het vaststellen van dergelijke gegevens een ernstig probleem blijft vormen voor de verwezenlijking van een duurzaam beheer van veel visbestanden;

E.  overwegende dat de in een aantal delen van de EU snel groeiende zeevogel- en zeehondenpopulaties de reeds sterk uitgedunde visbestanden nog verder onder druk zetten;

F.   overwegende dat het duurzame behoud van de visbestanden eveneens wordt beïnvloed door klimaatveranderingen, zoals de opwarming van de aarde, en door menselijke factoren, zoals vervuiling;

G.  overwegende dat er in de Europese visindustrie de afgelopen tien jaar veel arbeidsplaatsen verloren zijn gegaan als gevolg van de deplorabele staat van de visbestanden, stijgende productiekosten, door goedkope invoer veroorzaakte prijsdalingen en technologische vooruitgang; overwegende dat dankzij die technologische vooruitgang de vangstcapaciteit van de vissersvloten in bepaalde gevallen aanzienlijk is gestegen;

H.  overwegende dat de beschikbare gegevens over de huidige capaciteit van de Europese vissersvloot onvoldoende betrouwbaar zijn, doordat er geen rekening wordt gehouden met de technologische ontwikkelingen en de lidstaten niet altijd goede gegevens verstrekken over de capaciteit van hun vloot;

I.  overwegende dat de voorgenomen herziening van de raamwerken van technische maatregelen een belangrijk wetgevingsmoment is, in het kader waarvan instandhoudingsmaatregelen kunnen worden aangescherpt en gebundeld;

1.  stelt vast dat de Commissie inmiddels voldaan heeft aan haar plichten overeenkomstig Verordening (EG) nr. 2371/2002 van de Raad, waarin de Commissie wordt opgedragen het Parlement en de Raad voor het einde van 2012 verslag uit te brengen over de werking van het gemeenschappelijk visserijbeleid voor wat betreft hoofdstuk II (Instandhouding en duurzaamheid) en III (Aanpassing van de vangstcapaciteit) van die verordening;

2.  stelt vast dat de Commissie ook heeft voldaan aan haar verplichting uit hoofde van bovengenoemde verordening om uiterlijk op 31 december 2011 verslag uit te brengen over de in artikel 17, lid 2, uiteengezette regeling inzake vangstbeperkingen in wateren tot 12 zeemijl;

Instandhouding en duurzaamheid (hoofdstuk II)

3.   verzoekt de Commissie om langetermijnbeheersplannen op te stellen voor alle commerciële visgronden in de Europese Unie binnen een zeer gedecentraliseerd beheerstelsel waarbij alle belanghebbenden ten volste worden betrokken; legt de nadruk op de mogelijkheid om visgronden te groeperen in geografische visregio's door het gemeenschappelijk visserijbeleid te regionaliseren, waarbij dan gedegen rekening zou moeten worden gehouden met zowel de specifieke kenmerken van de verschillende Europese zeeën als met de situatie van de kleinschalige visserij in verschillende regio's, om de beheersmaatregelen zo goed mogelijk af te stemmen op de reële situatie van de vloten;

4.   verzoekt de Commissie om zich, met het oog op het behouden van de levende rijkdommen en het verzekeren van de duurzaamheid op lange termijn van het milieu, te verdiepen in de mogelijkheden voor het opzetten van een netwerk van afgesloten gebieden waar alle visserijactiviteiten voor een bepaalde periode zijn verboden, om de visproductiviteit te verhogen en de levende aquatische rijkdommen en het mariene ecosysteem in stand te houden;

5.   is van mening dat de beleidsmaatregelen in kwestie, als onderdeel van de duurzaamheidsdoelstelling, gericht moeten zijn op de toekomst van de visserijsector en, bijgevolg, op het vergemakkelijken van de intrede van een nieuwe generatie vissers;

6.  verzoekt de Commissie, de lidstaten en de regionale adviesraden om alle langetermijnbeheersplannen voortaan te stoelen op de ecosysteembenadering; is van mening dat deze beheersplannen de kern moeten vormen voor het toekomstig GVB en duidelijk omschreven doelstellingen moeten omvatten voor het opstellen van regels ter vaststelling van de jaarlijkse visserijinspanning, daarbij rekening houdend met het verschil tussen de huidige omvang van het visbestand en de structuur van de visgronden enerzijds en de beoogde omvang van het visbestand anderzijds, evenals de criteria met betrekking tot het teruggooien en vangstregulering; roept de Raad in dit verband op zich zonder enige uitzondering te laten leiden door de doelstellingen van de langetermijnbeheersplannen;

7.  geeft uiting aan zijn teleurstelling over de huidige interinstitutionele impasse ten aanzien van een aantal ter goedkeuring ingediende meerjarenplannen, aangezien dit gevolgen heeft voor alle andere langetermijnbeheersplannen;

8.  onderstreept dat er sprake moet zijn van evenwicht tussen de ecologische aspecten van de verschillende soorten visserij enerzijds en de economische en sociale aspecten ervan anderzijds, rekening houdend met het feit dat er zonder overvloedige visbestanden geen rendabele visindustrie kan bestaan; benadrukt het grote belang van een goede acceptatie van de vangstregelingen onder de Europese vissers en dringt aan op brede deelname van vertegenwoordigers van regionale adviesraden en andere belanghebbenden aan de totstandkoming van de beheersplannen; is van mening dat die partijen een veel grotere rol moeten krijgen in dit proces; vraagt daarom om daadwerkelijke regionalisering; stelt voor dat de regionale adviesraden een verplichte kennisgeving uitsturen aan de Commissie omtrent alle beheersplannen vóór deze worden voorgesteld;

9.  wijst op het directe verband tussen teruggooi, bijvangsten en overbevissing alsook op de noodzaak een doeltreffend 'geen teruggooi'-beleid op Europees niveau te ontwikkelen, waarbij het Communautair Bureau voor visserijcontrole grotere bevoegdheden krijgt om te kunnen zorgen voor een billijk systeem van regels en sancties, uitgaande van het beginsel van gelijke behandeling; is van mening dat het verbod op teruggooien geleidelijk en voor elke visserijgrond afzonderlijk moet worden ingevoerd, deel moet uitmaken van de verschillende beheersplannen en niet verbonden mag zijn aan visbestanden; pleit voor de bevordering van het gebruik van specifiek vistuig en andere hulpmiddelen die de bijvangst van niet-beoogde soorten of van jonge exemplaren van beoogde soorten beperken, evenals voor de ondersteuning van andere duurzame vistechnieken; benadrukt dat het essentieel is om bij de vaststelling van een beheerssysteem voor de Europese Unie rekening te houden met het belang van gemengde visserij in de Europese wateren, wat vraagt om aanpassingen en een specifieke aanpak, afhankelijk van de desbetreffende regio;

10.  is van oordeel dat op regionale basis samenwerkende lidstaten in het kader van het hervormde GVB moeten worden aangemoedigd om samen met de visindustrie en andere belanghebbenden op zoek te gaan naar innovatieve methoden om het teruggooien op de voor iedere regio en visserijtak meest passende manier een halt toe te roepen;

11.  dringt er bij de Commissie op aan met onmiddellijke ingang iets te doen aan het gebrek aan voldoende betrouwbare informatie ten behoeve van degelijk wetenschappelijk advies over dit onderwerp; roept de Commissie op om een systeem in te richten voor de bestraffing van lidstaten die niet voldoen aan hun respectieve plichten in het kader van het Europese programma met betrekking tot het vergaren en overdragen van gegevens over de visserij; benadrukt de tegenstrijdigheid tussen de klachten van de Commissie met betrekking tot het gebrek aan gegevens en het kleine budget dat is gereserveerd voor het verzamelen van die gegevens, en onderstreept dat voldoende middelen moeten worden toegekend voor gegevensverzameling en daaraan gerelateerd wetenschappelijk onderzoek op het niveau van de lidstaten; dringt er tegelijkertijd bij de Commissie op aan een kader op te stellen voor de besluitvorming ingeval er onvoldoende gegevens beschikbaar zijn, zowel voor de beheersplannen en de maximaal toegestane vangsten als voor de vaststelling van quota, op grond van de voorzorgsbenadering;

12.  benadrukt dat wetenschappelijk visserijonderzoek een essentieel instrument is voor het beheer van de visserij, dat onmisbaar is voor het identificeren van de factoren die van invloed zijn op de evolutie van de visbestanden – met het oog op het uitvoeren van een kwantitatieve evaluatie van de visbestanden en het ontwikkelen van modellen die hun evolutie kunnen voorspellen – maar ook voor de verbetering van vistuigen, boten en de werk- en veiligheidsomstandigheden van de vissers, in lijn met hun kennis en ervaring; is in dit verband van mening dat er plaats moet zijn voor investeringen in de vorming van menselijk kapitaal, voor het beschikbaar stellen van voldoende financiële middelen en voor het bevorderen van samenwerking tussen de verschillende openbare organisaties van de lidstaten;

13.  verzoekt de Commissie met klem maatregelen te treffen ter vermindering van de negatieve invloed van zeehonden en bepaalde zeevogels op de visbestanden, zeker als het gaat om voor bepaalde regio's uitheemse soorten;

Aanpassing van de vangstcapaciteit (hoofdstuk III)

14.  bemerkt het ontbreken van een exacte en gekwantificeerde definitie van overcapaciteit; verzoekt de Commissie op EU-niveau een definitie vast te stellen van overcapaciteit, waarbij regionale definities met elkaar in overeenstemming worden gebracht en rekening wordt gehouden met specifieke lokale omstandigheden; verzoekt de Commissie bovendien de vangstcapaciteit dusdanig te herdefiniëren dat deze gebaseerd is op zowel de vangstcapaciteit van de vloot als de werkelijk geleverde visserijinspanning; onderstreept bovendien de behoefte aan een definitie voor kleinschalige visserij, aangezien daarvoor geen algemeen toepasselijke definitie bestaat, en benadrukt dat deze moet worden afgestemd op de doelstellingen van het nieuwe GVB;

15.  roept de Commissie op om, in overeenstemming met de aanbevelingen van het technisch overleg van de FAO in 1999, de capaciteit van de Europese vloten voor eind 2013 te meten om vast te stellen of er sprake is van overcapaciteit ten opzichte van de beschikbare visbestanden en welke verminderingen of hervormingen noodzakelijk zijn; dringt erop aan dat de capaciteitsmaatregelen niet beperkt blijven tot tonnage en motorvermogen, maar zich ook richten op de types en kwantiteit van de gebruikte vistuigen en alle andere parameters die aan de vangstcapaciteit bijdragen;

16.  verzoekt de Commissie om de vlootcapaciteitsmaxima van de lidstaten tegen het licht te houden en zo nodig dusdanig te wijzigen dat deze in lijn zijn met betrouwbare gegevens en rekening houden met de technische vooruitgang;

17.  dringt er bij de lidstaten op aan om waar nodig aanpassingen door te voeren, op grond van gerichte metingen van de huidige vlootcapaciteit, waaronder de motor- en vangstcapaciteit, om zo de doelstellingen voor de vooraf bepaalde duurzame capaciteitsniveaus voor iedere visserijtak te behalen, en op die manier de nog altijd grote overcapaciteit van bepaalde visserijvloten terug te dringen, met sancties voor het niet behalen van de doelstellingen, d.w.z. bevriezing van middelen uit het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij;

18.  neemt kennis van het voorstel van de Commissie om een stelsel van individueel overdraagbare visserijquota in te voeren, dat strikte voorwaarden omvat en de kleinschalige visserij ontziet, en vraagt om de invoering van een speciale regeling voor de kleinschalige en de kustvisserij en een voorkeursbehandeling voor milieuvriendelijke vissersvloten, waarbij specifieke voorwaarden worden gesteld, de kwestie van concentratie van rechten wordt aangepakt en in de mogelijkheid tot intrekking van visserijconcessies wordt voorzien; is van mening dat een vrijwillig stelsel van overdraagbare visserijconcessies slechts een van de verschillende modellen is die de lidstaten kunnen toepassen om de overcapaciteit te verminderen;

19.  onderstreept dat het stelsel van overdraagbare visserijconcessies niet mag worden beschouwd als enige maatregel ter bestrijding van de overbevissing en, indien aangetoond, overcapaciteit, maar dat het een van meerdere beschikbare, onderling aanvullende beheersmaatregelen moet zijn waarvan de lidstaten naar keuze gebruik kunnen maken, en waarvoor de Commissie – samen met de twee andere wetgevende instanties – het bredere kader opzet, toezicht houdt op de uitvoering ervan op nationaal niveau (indien de lidstaat hiervoor heeft gekozen) en periodiek verslag uitbrengt aan de wetgevers over de resultaten van het stelsel; onderstreept in dit verband dat daarnaast moet worden ingezet op aanvullende maatregelen als de ontwikkeling van een passende reeks technische maatregelen ter bevordering van selectief vistuig, het sluiten van specifieke zones of het beperken van toegang tot maritieme zones die geregistreerd staan als biogeografisch kwetsbaar tot regionale vloten die milieuvriendelijke visserijtechnieken gebruiken;

20.  wijst erop dat het toekomstig EFMZV rekening moet houden met de sociaaleconomische gevolgen van maatregelen ter vermindering van de overcapaciteit – wanneer deze is aangetoond – en ter aanpassing van de omvang en inspanningen van de vissersvloten overeenkomstig de vangstmogelijkheden en de doelstelling van duurzaamheid op de lange termijn, en daarom in de benodigde financiering moet voorzien om het hoofd te kunnen bieden aan dergelijke gevolgen; is van mening dat bredere deelname tot duidelijkere doelstellingen zal leiden, en dat de verschillende beheersmaatregelen voor visbestanden beter begrepen, geaccepteerd en toegepast zullen worden naarmate er meer economische en sociale ondersteuning wordt geboden aan de getroffen vissers;

21.  wijst erop dat er duidelijke termijnen moeten worden gesteld en dat er zo snel mogelijk stappen moeten worden genomen om de vloot aan te passen; benadrukt dat er voorrang moet worden gegeven aan systemen die aanzetten tot de aanpassing van de vloot aan de daadwerkelijke situatie van de visserijgronden, en verzoekt de Commissie om een sanctieregeling in te stellen voor lidstaten die niet binnen de gestelde tijd aan hun verplichtingen voldoen, alsook om het concept van ecologische en sociale voorwaardelijkheid verder uit te werken ten aanzien van de toegang tot visserijhulpbronnen en het financieel belonen van het gebruik van duurzame vangstmethoden;

22.  neemt nota van het voorstel van de Commissie om de goedkeuring voor specifieke vangstbeperkingen tot 31 december 2022 te handhaven; is het eens met de Commissie dat het aanpassen van de bepalingen met betrekking tot de toegangsregeling tot 12 mijl het evenwicht dat sinds de invoering van die regeling is ontstaan, zou kunnen aantasten; herinnert er anderzijds aan dat de doelstellingen van de toegangsregeling tot 12 mijl volledig verschillen van de doelstellingen die door andere beperkingen worden nagestreefd;

23.  verzoekt de Commissie om een resultaatgericht beheerstelsel tot stand te brengen voor de toekenning van toegangsrechten waarbij de bewijslast wat betreft de toepassing van duurzame vangstmethodes bij de visserijsector ligt;

24.  is van mening dat de speciale toegangsregeling voor kleinschalige visserij in wateren tot 12 zeemijl vooralsnog moet worden gehandhaafd, evenals de specifieke beperkingen voor boten die geregistreerd staan in de havens van de Azoren, Madeira en de Canarische eilanden ten aanzien van de wateren rond deze eilandengroepen, in het bijzonder in de biogeografisch kwetsbare gebieden die momenteel onder Verordening (EG) nr. 1954/2003 van de Raad(2) vallen;

25.  merkt op dat in het verslag van het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de visserij (WTECV) over de „Shetlandbox” wordt gesteld dat het opheffen van de box zou kunnen leiden tot een toename in visserijinspanningen in dat gebied, en dat het WTECV daarom heeft aanbevolen dat de box wordt gehandhaafd;

26.  is van mening dat de classificatie van beperkte visserijzones, zoals in het geval van de Shetlandbox, in de toekomst breed moet worden onderbouwd door wetenschappelijke criteria die de noodzaak van de classificatie van de zone als biogeografisch kwetsbaar gebied aantonen, met name indien dergelijke beperkingen deel moeten uitmaken van het regelgevend kader van het gemeenschappelijke visserijbeleid, vertegenwoordigd door het basisreglement;

27.  is van mening dat de rol van biologische rustperiodes moet worden erkend en ondersteund als een belangrijk middel voor de handhaving van visbestanden, gezien de bewezen doeltreffendheid, en als essentieel instrument voor het duurzame beheer van de visserij; gelooft dat de invoering van biologische rustperiodes tijdens bepaalde fases van de levenscyclus van de soorten, de visbestanden in staat stelt te groeien, zodat de visserijactiviteiten buiten de rustperiodes om kunnen worden voortgezet;

o
o   o

28.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, het Europees Sociaal en Economisch Comité, het Comité van de Regio's en de regeringen van de lidstaten.

(1) PB C 290E van 29.11.2006, blz. 113.
(2) PB L 289 van 7.11.2003, blz. 1.


Hervorming van het gemeenschappelijk visserijbeleid
PDF 403kWORD 92k
Resolutie van het Europees Parlement van 12 september 2012 inzake de hervorming van het gemeenschappelijk visserijbeleid – Overkoepelende mededeling (2011/2290(INI))
P7_TA(2012)0336A7-0253/2012

Het Europees Parlement,

–  gezien de overeenkomst van 1995 tot uitvoering van het Verdrag van 10 december 1982 van de Verenigde Naties over het zeerecht, meer in het bijzonder voor instandhouding en beheer van wijd verspreide en ver trekkende visbestanden (de 'overeenkomst van New York' van 4 augustus 1995),

–  gezien de gedragscode voor een verantwoorde visserij van de FAO goedgekeurd op 31 oktober 1995,

–  gezien zijn resolutie van 17 januari 2002 over het Groenboek van de Europese Commissie over de toekomst van het gemeenschappelijk visserijbeleid(1),

–  gezien de slotverklaring van de Wereldtopconferentie over duurzame ontwikkeling van 26 augustus tot 4 september 2002 in Johannesburg,

–  gezien Verordening (EG) nr. 2371/2002 van 20 december 2002 van de Raad inzake de instandhouding en duurzame exploitatie van de visbestanden in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid(2),

–  gezien de mededeling van de Europese Commissie met als titel „Verduurzaming van de EU-visserij op basis van de maximale duurzame opbrengst” (COM(2006)0360) en gezien de resolutie van het Parlement van 6 september 2007 over de toepassing van het duurzaamheidprincipe in de visserij van de Europese unie met gebruikmaking van de maximale duurzame opbrengst (MDO)(3),

–  gezien zijn resolutie van 12 december 2007 over de gemeenschappelijke marktordening voor visserijproducten en producten van de aquacultuur(4),

–  gezien de mededeling van de Europese Commissie getiteld „Een beleid om in de Europese visserij ongewenste bijvangsten te verminderen en de teruggooi uit te bannen” (COM(2007)0136) en gezien de overeenkomstige resolutie van het Parlement van 31 januari 2008(5),

–  gezien speciaal verslag nr. 12/2011 van de Europese Rekenkamer met als titel „Hebben de EU-maatregelen bijgedragen tot de aanpassing van de capaciteit van de vissersvloten aan de beschikbare vangstmogelijkheden?”,

–  gezien Richtlijn 2008/56/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het beleid ten aanzien van het mariene milieu (Kaderrichtlijn mariene strategie)(6),

–  gezien de mededeling van de Europese Commissie over „De rol van het GVB bij de implementatie van een ecosysteembenadering van het beheer van de zeeën” (COM(2008)0187) en gezien de resolutie van het Parlement van 13 januari 2009 over het gemeenschappelijk visserijbeleid in een ecosystematische benadering van het beheer van de visserij(7),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 3 september 2008 getiteld „Een Europese strategie voor marien en maritiem onderzoek: een coherent kader voor de Europese onderzoeksruimte ter ondersteuning van het duurzame gebruik van oceanen en zeeën” (COM(2008)0534) en de resolutie van het Europees Parlement van 19 februari 2009 over het toegepast onderzoek op het gebied van het gemeenschappelijk visserijbeleid(8),

–  gezien zijn resolutie van 24 april 2009 over de administratie van het gemeenschappelijk visserijbeleid: Europees Parlement, regionale adviesraden en andere spelers(9),

–  gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) en gezien zijn resolutie van 7 mei 2009 over de nieuwe bevoegdheden en verantwoordelijkheden van het Europees Parlement bij de tenuitvoerlegging van het Verdrag van Lissabon(10),

–  gezien de mededeling van de Europese Commissie met als titel „Bouwen aan een duurzame toekomst voor de aquacultuur - Een nieuw elan voor de strategie voor een duurzame ontwikkeling van de Europese aquacultuur” (COM(2009)0162),

–  gezien het Groenboek van de Commissie van 22 april 2009 betreffende de hervorming van het gemeenschappelijk visserijbeleid (COM(2009)0163),

–  gezien zijn resolutie van 25 februari 2010 over het Groenboek over de hervorming van het gemeenschappelijk visserijbeleid(11),

–  gezien de zesde Aichi-doelstelling van het Nagoya-protocol, dat gepubliceerd werd naar aanleiding van de Conferentie van Nagoya inzake biodiversiteit, die plaatsvond van 18 tot en met 29 oktober 2010,

–  gezien het voorstel van de Commissie van 13 juli 2011 voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid (COM(2011)0425) en het bijbehorende werkdocument van de diensten van de Commissie (SEC(2011)0891),

–  gezien de mededeling van de Commissie getiteld „Hervorming van het gemeenschappelijk visserijbeleid” (COM(2011)0417),

–  gezien het voorstel van de Commissie voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake het Europees Fonds voor Maritieme Zaken en Visserij (COM(2011)0804),

–  gezien het voorstel van de Commissie voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad houdende een gemeenschappelijke marktordening voor visserijproducten en aquacultuurproducten (COM(2011)0416),

–  gezien de mededeling van de Commissie inzake de externe dimensie van het gemeenschappelijk visserijbeleid (COM(2011)0424),

–  gezien het verslag van de Commissie inzake de rapportageverplichtingen op grond van Verordening (EG) nr. 2371/2002 van de Raad van 20 december 2002 inzake de instandhouding en de duurzame exploitatie van de visbestanden in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid (COM(2011)0418),

–  gezien zijn resolutie van 16 februari 2012 over de bijdrage van het gemeenschappelijk visserijbeleid aan de productie van collectieve goederen(12),

–  gezien zijn resolutie van 12 mei 2011 over de crisis in de Europese visserijsector als gevolg van de gestegen olieprijzen(13),

–  gezien de mededeling van de Commissie getiteld „Europa 2020” (COM(2010)2020),

–  gezien artikel 48 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie visserij en de adviezen van de Commissie ontwikkelingssamenwerking en de Commissie regionale ontwikkeling (A7-0253/2012),

A.  overwegende dat dit de eerste keer in de geschiedenis van het gezamenlijk visserijbeleid (GVB) is dat het Parlement als medewetgever optreedt bij het vaststellen van een hervormd GVB;

B.  overwegende het strategische belang van de visserijsector voor de visvoorziening en voor een evenwichtige voeding in verschillende lidstaten en in de EU, en overwegende dat deze sector een aanzienlijk bijdrage levert tot het sociaaleconomische welzijn van de kustgemeenschappen, de plaatselijke ontwikkeling, de werkgelegenheid, de instandhouding/ontwikkeling van economische activiteiten, zowel stroomopwaarts als stroomafwaarts en de instandhouding van plaatselijke culturele tradities;

C.  overwegende dat er in de huidige mededeling aan herinnerd wordt dat het vorige GVB er ondanks een aantal vorderingen sinds de herziening in 2002 niet in geslaagd is sommige van zijn belangrijkste doelstellingen te verwezenlijken: veel van de bestanden zijn overbevist, de economische situatie van delen van de EU-vloot kwetsbaar is ondanks subsidieniveaus, het aantal banen in de visserijsector neemt af en deze banen verliezen aan aantrekkingskracht, vooral voor jonge mensen die de sector binnenkomen, en de situatie van veel kustgemeenschappen die van visserij en aquacultuur afhankelijk zijn, is onzeker;

D.  overwegende dat het voorgaande GVB evenwel positieve gevolgen heeft gehad, met name het herstel van bepaalde bestanden en de oprichting van de regionale adviesraden;

E.  overwegende dat het van essentieel belang is dat er in het GVB een benadering tot de visserijsector gehanteerd wordt waarin rekening gehouden wordt met de ecologische en economische en sociale dimensie (de drie pijlers van de hervorming van het GVB), opdat er steeds een evenwicht bestaat tussen de situatie op het vlak van de huidige bestanden in de verschillende maritieme zones en het beschermen van het sociaaleconomische weefsel van de kustgemeenschappen en de gemeenschappen die zich bezighouden met kleinschalige visserij, die afhankelijk zijn van de plaatselijke visserij om de werkgelegenheid en welvaart te garanderen;

F.  overwegende dat de EU ongeveer 4,6 % van de mondiale visserij- en aquacultuurproductie vertegenwoordigt, waarmee zij de vierde grootste producent ter wereld is; overwegende dat de EU desondanks meer dan 60 % van de vis die in de EU geconsumeerd wordt, invoert;

G.  overwegende dat ondanks het erkende gebrek aan wetenschappelijke gegevens volgens de Commissie 75% van de geraamde visbestanden van de EU overbevist zijn, ruim 60% van de bestanden in Europese wateren méér bevist zijn dan de maximum duurzame opbrengst (MDO) en de EU per jaar ongeveer 1,8 miljard EUR aan potentiële inkomsten verliest doordat zij er niet in slaagt de visserij op een duurzame manier te beheren;

H.  overwegende dat sommige visserijtakken in de EU evenwel worden aangemerkt als duurzaam, wat aantoont dat de samenwerking tussen de overheidsinstanties, de visserijindustrie en andere belanghebbenden bevredigende resultaten kan opleveren;

I.  overwegende dat de besluiten van de Raad de wetenschappelijke aanbevelingen volgens de Commissie sinds 2003 met gemiddeld 47 % hebben overschreden, en dat 63 % van de geraamde visbestanden in de Atlantische Oceaan momenteel overbevist zijn, evenals 82 % van die in de Middellandse Zee en vier op zes bestanden in de Oostzee;

J.  overwegende dat hoewel 30% van de banen in de visserijindustrie in de EU verloren zijn gegaan ten gevolge van de slechte staat van de visbestanden, de sterke prijsdaling ten gevolge van goedkopere ingevoerde producten en de technologische vooruitgang, de jaarlijkse inkomsten uit de visserijsector (met inbegrip van aquacultuur) tussen 2002 en 2007 nog steeds geraamd worden op 34,2 miljard EUR en overwegende dat de sector meer dan 350 000 banen creëert, zowel stroomopwaarts als stroomafwaarts, in de sectoren die zich bezighouden met visserij, het verwerken van visserijproducten en het op de markt brengen ervan, in het bijzonder in kustgebieden, afgelegen gebieden en op eilanden, waar 'goederen van openbaar belang' geproduceerd worden die niet afdoende in aanmerking genomen zijn; overwegende dat de vangstcapaciteit van de vloten ondanks de verloren gegane banen dankzij de technologische vooruitgang aanzienlijk is toegenomen;

K.  overwegende dat de beschikbare gegevens over de huidige capaciteit van de Europese vissersvloot niet betrouwbaar zijn omdat daarin geen rekening gehouden wordt met de technologische ontwikkelingen en omdat de lidstaten er niet in slagen om correcte gegevens over de vlootcapaciteit te rapporteren;

L.  overwegende dat mensen die actief zijn in de visserijsector een onzeker inkomen en loon hebben vanwege de manier waarop de producten op de markt worden gebracht en de prijzen bij eerste verkoop worden bepaald en de onregelmatige kenmerken van deze activiteit, wat betekent dat gepaste overheidsfinanciering voor de sector, zowel op nationaal als op communautair niveau, noodzakelijk blijft;

M.  overwegende dat ambachtelijke en kleinschalige vloten enerzijds, inclusief vloten voor het vangen van schelpdieren en voor andere traditionele en extensieve aquacultuuractiviteiten, en grootschalige industriële vloten anderzijds zeer verschillende kenmerken hebben, net zoals de vloten in verschillende delen van de EU, ongeacht de scheepsgrootte; overwegende dat dit betekent dat beheerinstrumenten en problemen niet in één uniform model geperst kunnen worden en dat verschillende vloten daarom op verschillende wijze behandeld moeten worden;

N.  overwegende dat de hervorming van het GVB het voortbestaan en de welvaart moet verzekeren van ambachtelijke en kleinschalige vissersvloten en van kustgebieden (inclusief de ultraperifere regio's) die sterk van de visvangst afhankelijk zijn, en overwegende dat hiervoor in het nieuwe GVB mogelijk tussentijdse sociaaleconomische steun nodig zal zijn, zonder dat dit echter tot een toename van de totale vlootcapaciteit leidt;

O.  overwegende dat het noodzakelijk is om bij het vastleggen en het ontwikkelen van het nieuwe GVB een beroep te doen op vertegenwoordigers van de industriële en de kleinschalige visserij en van de aquacultuursector;

P.  overwegende dat vrouwen een fundamentele rol spelen in de verwerkende sector en de aquacultuur, bij de uitoefening van neventaken op het vlak van management, in de administratie en bij de vangst van schelpdieren; overwegende dat zij eveneens, hoewel in mindere mate, actief zijn in de vangst; overwegende dat de belangrijke bijdrage van vrouwen in heel veel gevallen evenwel niet voldoende wordt erkend en beloond;

Q.  overwegende de verplichting uit hoofde van het Verdrag van Lissabon om toe te zien op de samenhang van het EU-beleid, ook bij de hervorming van het GVB;

R.  overwegende dat visserij- en aquacultuurproducten een aanzienlijke rol spelen in de menselijke voedingspatronen, zowel in Europa als in de rest van de wereld, en een belangrijke bron van eiwitrijk, gezond voedsel zijn;

S.  overwegende dat scholieren al vanaf jonge leeftijd onderwezen moeten worden over de vele verschillende vissoorten die verkrijgbaar zijn op de markt en over de seizoensgebonden beschikbaarheid van die soorten;

T.  overwegende dat consumenten permanent geïnformeerd moeten worden over de vele verschillende vissoorten die verkrijgbaar zijn op de markt om de druk op bepaalde bestanden te verlichten;

U.  overwegende dat het GVB de financiering van zijn uitgaven voor rekening moet nemen, in het bijzonder de kosten voor de in het kader van het GVB genomen besluiten en maatregelen;

DOELSTELLINGEN VAN DE HERVORMING
I - Milieuduurzaamheid
Maatregelen voor de instandhouding van mariene biologische hulpbronnen

1.  is van mening dat het garanderen van de visvoorziening voor de bevolking en de ontwikkeling van de kustgemeenschappen door de werkgelegenheid te bevorderen en de levensomstandigheden van mensen die actief zijn in de visserij te verbeteren, en tegelijk het garanderen van de duurzaamheid en de goede instandhouding van de bestanden de prioritaire doelstellingen moeten vormen van elk visserijbeleid;

2.  is van mening dat het GVB (extractieve visserij en aquacultuur) een grondige en ambitieuze hervorming moet ondergaan als de EU de milieuduurzaamheid op de lange termijn wil verzekeren, wat een absolute voorwaarde is voor het veiligstellen van de economische en sociale leefbaarheid van de visserij- en aquacultuursector in de EU; houdt staande dat dit hervormde beleid beter moet worden gecoördineerd met andere EU-beleidsterreinen zoals cohesiebeleid, milieubeleid, landbouwbeleid en buitenlands beleid, en dat toekomstige internationale overeenkomsten voor duurzame visserij ermee consistent moeten zijn; herinnert in dat verband aan het belang van instrumenten als het geïntegreerd maritiem beleid en de macroregionale benadering, die een betere integratie kunnen bieden;

3.  benadrukt dat ieder visserijbeleid rekening moet houden met tal van verschillende dimensies – sociale, economische en milieueisen – die een geïntegreerde en evenwichtige aanpak vergen, hetgeen onverenigbaar is met een visie volgens welke deze dimensies hiërarchisch worden geordend krachtens een vooraf vastgestelde lijst van prioriteiten;

4.  benadrukt dat de extractieve visserij en aquacultuur in de EU, mits zij naar behoren beheerd worden met het oog op mondiale duurzaamheid, een grotere bijdrage zouden kunnen leveren aan de behoeften van de Europese samenleving op gebieden als voedselzekerheid en -kwaliteit, werkgelegenheid, milieubescherming en de instandhouding van dynamische en gevarieerde visserij- en kustgemeenschappen;

5.  erkent dat de visserij gedurende vele generaties werkgelegenheid heeft geboden voor talrijke, vaak economisch kwetsbare gemeenschappen aan de kusten van Europa; is van mening dat al deze gemeenschappen, ongeacht hun omvang, bescherming verdienen uit hoofde van het Europese visserijbeleid en dat de historische band tussen gemeenschappen en de wateren die zij van oudsher bevissen, in stand gehouden moet worden;

6.  is van mening dat er middels de toepassing van het concept van voorwaardelijkheid stimulansen geboden moeten worden aan diegenen die met behulp van milieuduurzaam, selectief vistuig en vismethoden met een lage impact op duurzame wijze vissen of schelpdieren vangen, om het wijdverbreide gebruik van zulke visserijpraktijken en de langetermijnontwikkeling van kustgemeenschappen te verzekeren; is van mening dat de visserijsector zelf een sleutelrol moet spelen in het ontwikkelen van duurzame visserijmethodes en dat alle stimulansen hiertoe moeten worden geboden op een niveau dat dicht bij de belanghebbenden staat en in samenwerking met vissers en andere betrokken partijen; wijst erop dat dit ook inhoudt dat er steun moet worden geboden voor een vrijwillige EU-milieukeur, die uitbesteed zou kunnen worden aan al bestaande certificeringsinstanties, met als doel eerlijke mededingingsvoorwaarden te creëren voor vissers en producenten zowel binnen als buiten de EU;

7.  is ervan overtuigd dat de hervorming van het GVB passende en doeltreffende instrumenten moet bieden om een op ecosystemen gebaseerd visserijbeheer te ondersteunen; is daarom van mening dat de meerjarige beheerplannen rekening moeten houden met een dergelijke op ecosystemen gebaseerde benadering; is van mening dat het absoluut noodzakelijk is om een einde te maken aan de institutionele blokkering met betrekking tot deze meerjarige beheerplannen en dat de gewone wetgevingsprocedure toegepast moet worden; is daarnaast van mening dat de werkelijke beheersbevoegdheden moeten worden teruggegeven aan lidstaten die op regionaal niveau samenwerken;

8.  wijst er nogmaals op dat alle ontwikkeling in de mariene en kustregio's moet voldoen aan de milieuwetgeving, en in het bijzonder aan de Kaderrichtlijn mariene strategie en de richtlijnen inzake de bescherming van de biodiversiteit, aangezien de goede milieutoestand een absolute voorwaarde moet zijn voor alle activiteiten in mariene en kustregio's;

9.  wijst erop dat in het GVB de voorzorgsbenadering tot het beheer van visserij moet worden gehanteerd en ervoor moet worden gezorgd dat de duurzame exploitatie van levende mariene biologische hulpbronnen alle visbestanden van geoogste soorten dicht bij een niveau brengt of houdt dat de maximale duurzame opbrengst kan opleveren; benadrukt dat er in de basisregelgeving een duidelijk tijdschema moet worden vastgelegd, met inbegrip van een definitieve einddatum; benadrukt dat er voldoende financiële middelen moeten worden verschaft voor de uitvoering van het GVB om zo overbevissing, waar die voorkomt, geleidelijk uit te bannen en een duurzame instandhouding van de bestanden te bereiken, waarvoor betrouwbare wetenschappelijke gegevens nodig zijn;

10.  is van mening dat de doelstelling om de MDO op basis van de visserijsterfte (FMDO) te bereiken, toegepast moet worden, aangezien dit aanzienlijk zou bijdragen tot de verduurzaming van de bestanden; verzoekt de Commissie en de lidstaten om deze doelstelling op een operationele manier ten uitvoer te leggen, op basis van degelijke wetenschappelijke gegevens en rekening houdende met de sociaaleconomische gevolgen;

11.  onderstreept echter de moeilijkheden die komen kijken bij de tenuitvoerlegging van het MDO-beginsel, in het bijzonder in het geval van gemengde visserijtakken of waar er geen of geen betrouwbare gegevens over visbestanden voorhanden zijn; vraagt daarom dat er voldoende middelen worden vrijgemaakt voor wetenschappelijk onderzoek en gegevensvergaring om een beleid gericht op duurzame visserij te kunnen ontwikkelen;

12.  verzoekt de Commissie om te voorzien in de uitwerking van langetermijnbeheerplannen (LTBP's) voor alle visserijtakken in de EU en in het gebruik van de op ecosystemen gebaseerde benadering voor al deze plannen, waarbij duidelijk omschreven doelstellingen en oogstcontroleregelingen een centrale rol spelen in elk plan, dat voorschriften moet bevatten om de jaarlijkse visserijinspanningen te bepalen, rekening houdende met het verschil tussen de huidige grootte van het bestand en de structuur van de visserijtak en de doelgrootte van het bestand; dringt er in dat verband bij de Commissie op aan om de doelstellingen van de LTBP's zonder uitzondering na te leven;

13.  benadrukt het rechtstreekse verband tussen teruggooi, ongewenste bijvangst en overbevissing en begrijpt de beweegredenen van de Commissie en de noodzaak van de ontwikkeling van een doeltreffend geen-teruggooibeleid op EU-niveau dat het Europees Bureau voor visserijcontrole (EFCA) meer bevoegdheden moet verlenen om een billijk stelsel van voorschriften en sancties te verzekeren in overeenstemming met het beginsel van gelijke behandeling;

14.  stelt daarom voor om uitgebreide vangstinformatie over hoeveelheden gevangen soorten boven een bepaald volume die niet aangeland worden, verplicht te maken om tegemoet te komen aan de behoeften van het wetenschappelijke onderzoek en om het mogelijk te maken om met volledige kennis van zaken selectief vistuig te ontwikkelen;

15.  is van mening dat de geleidelijke afschaffing van teruggooi verbonden moet zijn aan visgronden en moet afhangen van de kenmerken en omstandigheden van de verschillende visserijmethodes en visserijtakken, rekening houdend met het feit dat deze afschaffing gemakkelijker te bereiken is in bepaalde specifieke visserijtakken dan in de gemengde visserij, waar nog een oplossing moet worden gevonden voor een aantal problemen; benadrukt dat er aandacht moet worden besteed aan producenten- en vissersorganisaties en dat de actieve betrokkenheid van deze organisaties noodzakelijk is; benadrukt dat de afschaffing van teruggooi moet vergezeld gaan van technische maatregelen om ongewenste bijvangsten te beperken of te voorkomen en van stimulansen om selectieve visserijpraktijken aan te moedigen; meent dat de prioriteit in de eerste plaats altijd moet uitgaan naar het vermijden van ongewenste vangsten, veeleer dan naar manieren om deze vangsten te beheersen; toont zich in dit verband bezorgd over de opkomst van een parallelle markt voor teruggooi die een gevaar kan vormen voor de ecosystemen en de Europese visserijsector; benadrukt dat er daarom voor gepaste waarborgen moet worden gezorgd; wijst eveneens op de noodzaak van betrokkenheid van de belanghebbenden en een zorgvuldig ontwerp van de aanlandverplichting en de verdere behandeling, om een verschuiving van ongewenste vis in zee naar ongewenste vis op het land te vermijden;

16.  wijst op de noodzaak van meer wetenschappelijk onderzoek en de toewijzing van voldoende middelen hiervoor, en benadrukt dat er vistuig en visserijtechnieken moeten worden ontwikkeld waarmee ongewenste vangst vermeden wordt; vraagt de Commissie om met het oog hierop voldoende en gepaste maatregelen voor te stellen en de lidstaten voldoende financiële ondersteuning te bieden; pleit hiertoe voor een beter beheer van gemengde visserijen; merkt op dat de bestaande technologie voor het beperken en uitbannen van teruggooi niet voor alle soorten visserij even doeltreffend is; verzoekt de Commissie in dat verband om partnerschappen tussen wetenschappers en vissers te bevorderen, om hun standpunten in te winnen bij het uitwerken van beleid en om de lidstaten bij te staan bij het ontwikkelen van nieuwe visserijtechnieken;

17.  verzoekt de Commissie en de lidstaten om zonder uitstel proefprojecten op te zetten die erop gericht zijn de selectiviteit van vistuig te verbeteren;

18.  merkt op dat maatregelen voor de uitbanning van teruggooi moeilijk toe te passen zijn in het geval van gemengde visserij, bijvoorbeeld (maar niet uitsluitend) in de Middellandse Zee, vanwege de specifieke visserijpraktijken en de specifieke klimatologische en geologische omstandigheden; is van mening dat er verdere raadplegingen nodig zijn om de problemen met betrekking tot het uitwerken van de noodzakelijke infrastructuur voor het inzamelen en verwerken van de bijvangst, zoals voorgesteld door de Europese Commissie, aan te pakken; vraagt om bijkomende maatregelen om de vangst van jonge vissen te beperken en de handel in jonge vissen te ontmoedigen;

19.  verzoekt de Commissie om zich met het oog op het behoud van biologische rijkdommen en het waarborgen van milieuduurzaamheid op de lange termijn te verdiepen in de mogelijkheid om een netwerk van afgesloten gebieden tot stand te brengen waar alle visserijactiviteiten gedurende een bepaalde periode verboden zijn, om de visproductiviteit te verhogen en de levende aquatische rijkdommen en het mariene ecosysteem in stand te houden;

20.  wijst op de specifieke kenmerken van de ultraperifere gebieden, die op economisch, sociaal en demografisch vlak sterk afhankelijk zijn van de visserij (vooral de kleinschalige visserij) en die omgeven worden door diepzee; acht het noodzakelijk om de toegang tot hun biogeografisch gevoelige maritieme zones te beperken tot regionale vloten die gebruikmaken van milieuvriendelijk vistuig;

21.  uit zijn twijfels over de voorstellen voor het op de markt brengen van bijvangst en wijst erop dat er in dat geval afdoende waarborgen geboden moeten worden om te vermijden dat er een parallelle markt ontstaat die vissers ertoe zou aansporen om hun vangst te vergroten;

22.  is van mening dat het verbod op teruggooi gebaseerd dient te zijn op een stapsgewijze invoer per visserijtak, opdat de sector zich gemakkelijker kan aanpassen; wijst erop dat producentenorganisaties actief betrokken moeten worden bij de geleidelijke invoering van een dergelijk verbod;

23.  verzoekt de Commissie om de lidstaten bij te staan bij het compenseren van de diverse sociaaleconomische gevolgen van de invoering van een verbod op teruggooi;

24.  wijst erop dat de invoering van maatregelen voor de geleidelijke afschaffing van de teruggooi een grondige hervorming van het controle- en handhavingssysteem zou vereisen; verzoekt de Commissie om de lidstaten in dat verband bij te staan om ervoor te zorgen dat de handhaving overal op een uniforme manier toegepast wordt; meent dat het CBVC naar behoren moet worden gesteund en over voldoende bevoegdheden en middelen moet beschikken om zijn taken te vervullen en de lidstaten onder meer bij te staan bij de toepassing van hun respectieve voorschriften en sancties;

25.  verzoekt de Commissie een onderzoek naar de door natuurlijke vijanden zoals aalscholvers, zeeleeuwen en zeehonden veroorzaakte schade aan de visbestanden in te stellen en beheerplannen uit te werken en ten uitvoer te leggen om deze populaties in samenwerking met de lidstaten in toom te houden;

26.  verzoekt de Commissie om programma's uit te werken om scholieren en consumenten te informeren over de verschillende soorten die verkrijgbaar zijn op de markt en over het belang van het consumeren van vis die op een duurzame manier geproduceerd is;

27.  herinnert aan de verplichting uit het Verdrag van Lissabon om toe te zien op de samenhang van het EU-beleid, ook bij de hervorming van het GVB;

Bewaken en verzamelen van kwaliteitsvolle gegevens

28.  is van mening dat de betrouwbaarheid van de wetenschappelijke gegevens en de sociaaleconomische effectbeoordelingen met betrekking tot de verschillende bestanden, de verschillende zeebekkens en hun respectieve ecosystemen, evenals hun beschikbaarheid, en het perfectioneren van de modellen die toegepast worden op de uniformisering ervan, een van de allerhoogste prioriteiten van de hervorming moet vormen; is bezorgd over het gebrek aan betrouwbare, beschikbare wetenschappelijke gegevens, die noodzakelijk zijn voor degelijk wetenschappelijk advies;

29.  wijst erop dat wetenschappelijk onderzoek op het gebied van visserij een essentieel instrument is voor het visserijbeheer, dat onmisbaar is enerzijds om na te gaan welke factoren de evolutie van de visbestanden beïnvloeden, die visbestanden te kwantificeren en modellen te ontwikkelen die de evolutie van de bestanden helpen voorspellen, en anderzijds om het vistuig, de vaartuigen en de arbeids- en veiligheidsvoorwaarden voor vissers te verbeteren door ze af te stemmen op de beschikbare kennis en de ervaringen van die vissers;

30.  verzoekt de Commissie om voorstellen in te dienen inzake de effectieve en op EU-niveau geharmoniseerde verzameling van kwaliteitsvolle gegevens voor wetenschappers; dringt er tegelijkertijd op aan om een kader uit te werken voor besluitvorming in situaties waarin er onvoldoende gegevens beschikbaar zijn en om wetenschappelijke modellen uit te denken waarop het beheer van gemengde visserij gebaseerd kan worden; wijst erop dat het noodzakelijk is om naast wetenschappers ook de vissers en alle belanghebbenden te betrekken bij het vergaren en analyseren van informatie en bij het actief ontwikkelen van onderzoekspartnerschappen;

31.  merkt op dat ontoereikende verslaglegging door de lidstaten, het gebrek aan toereikende financiering en de beperkte beschikbaarheid van personele en technische middelen in de lidstaten de belangrijkste redenen vormen voor het gebrek aan wetenschappelijke gegevens voor de meeste bestanden; verzoekt de Commissie in dit verband om een systeem in te voeren waarin lidstaten die hun verplichting om gegevens te vergaren en voor te leggen, niet nakomen, sancties opgelegd krijgen; is van mening dat het nieuwe EFMZV de lidstaten indien nodig technische en financiële bijstand moet bieden bij het vergaren en analyseren van betrouwbare gegevens, en dat er toereikende financiële middelen moeten worden toegewezen aan relevant wetenschappelijk onderzoek in de lidstaten;

32.  wijst erop dat de huidige bijdrage van de Unie tot de financiering van de verwerving, verwerking en beschikbaarstelling van biologische gegevens ter ondersteuning van een op kennis gebaseerd beheer, slechts 50% bedraagt; vraagt daarom dat de inspanningen van de EU op dit gebied vergroot worden;

33.  verzoekt de Commissie om een definitie te ontwikkelen van overcapaciteit op EU-niveau, die ruimte biedt voor regionale definities waarin de plaatselijke specifieke kenmerken in aanmerking worden genomen; verzoekt de Commissie bovendien de vangstcapaciteit dusdanig te herdefiniëren dat deze gebaseerd is op zowel de vangcapaciteit van de vloot als de werkelijk geleverde visserijinspanning; onderstreept bovendien de noodzaak van een definitie voor kleinschalige visserij teneinde deze te onderscheiden van de industriële visserij;

II – Sociaaleconomische duurzaamheid

34.  is van mening dat de levende mariene hulpbronnen een collectief goed zijn dat niet mag worden geprivatiseerd; verwerpt het toepassen van privé-eigendomsrechten voor de exploratie van dit collectieve goed;

35.  merkt op dat het voorstel in de basisverordening om „overdraagbare visserijconcessies” in te voeren als enige maatregel om het probleem van overcapaciteit op te lossen, tot anticoncurrentiële en speculatieve praktijken en concentratie zou kunnen leiden, en is daarom van mening dat de invoering van dergelijke concessies op vrijwillige basis moet gebeuren, waarbij de lidstaten ervoor kunnen kiezen om deze optie toe te passen, zoals momenteel het geval is; wijst erop dat sommige lidstaten die al een stelsel van overdraagbare visserijconcessies hebben ingevoerd zonder echter doeltreffende beperkingen en waarborgen te voorzien, ervaren hebben dat er een rechtstreeks verband bestaat tussen de invoering van deze concessies en de toename van de concentratie van visserijrechten in de handen van enkele marktdeelnemers, met als gevolg daarvan een stijging van de prijzen van visserijproducten; merkt op dat de toepassing van een dergelijk systeem in een aantal landen weliswaar tot een vermindering van de vlootcapaciteit heeft geleid, maar dat dit vooral is gebeurd ten nadele van kleinschalige en ambachtelijke kustvisserij, die niet de vlootsegmenten vormen met de meest vernietigende impact op het milieu maar wel het deel van de sector uitmaken dat uit economisch oogpunt het sterkst bedreigd is en tegelijk voor de meeste banen en de grootste economische activiteit in kustgebieden zorgt; herinnert eraan dat een beperking van de vangstcapaciteit niet noodzakelijkerwijs tot een beperking van de visserijinspanning leidt, maar eerder tot de concentratie van de visserijrechten in de handen van de uit economisch oogpunt meest concurrentiële marktdeelnemers; benadrukt dat er, ingeval er stelsels van overdraagbare visserijconcessies worden opgezet, aangepaste waarborgen moeten worden ingevoerd om de kleinschalige en kustvisserij te beschermen;

36.  is van mening dat wie op een sociaal en milieuduurzame manier vist, prioritaire toegang tot visgronden moet krijgen; wijst erop dat een vermindering van de capaciteit van bepaalde types visserij kan worden bereikt zonder het gebruik van overdraagbare visserijconcessies; vraagt dat de lidstaten de maatregelen toepassen die het best passen bij hun individuele situatie en de capaciteit aldus waar nodig verminderen;

37.  is van mening dat de economische leefbaarheid van de visserijsector onder meer beïnvloed wordt door de volatiliteit van de olieprijzen; verzoekt de Commissie om geschikte maatregelen uit te werken om het doeltreffende gebruik van brandstof in de visserij en aquacultuur te verbeteren (zonder daarom de viscapaciteit te vergroten), de moeilijke economische situatie van de Europese vissers en viskwekers te verlichten en in dat verband een actieplan voor te stellen voor kustgebieden en eilanden en in het bijzonder voor de ultraperifere gebieden;

38.  herinnert eraan dat de oceanen via de visserij niet alleen voeding, voedselzekerheid en een inkomen bieden aan 500 miljoen mensen wereldwijd en 400 miljoen mensen in de armste landen van minstens 50% van de door hen genuttigde dierlijke eiwitten voorzien, maar ook cruciaal zijn voor het verzachten van de gevolgen van de klimaatverandering, aangezien blauwe koolstofputten op lange termijn de meest duurzame koolstofputten vormen, vervoersmogelijkheden bieden en ongeveer 90% van het leefgebied op aarde uitmaken;

39.  herhaalt dat het noodzakelijk is om een strikte monitoring en certificering van visserijproducten die op de EU-markt terechtkomen, zoals ingevoerde producten, te garanderen, om te verzekeren dat zij afkomstig zijn uit duurzame visserij en, in het geval van ingevoerde producten, dat zij voldoen aan dezelfde eisen als diegene waaraan de producenten uit de EU moeten voldoen – bijvoorbeeld op het vlak van etikettering, traceerbaarheid, fytosanitaire voorschriften en minimumgrootte;

Een toekomst voor banen in de visserij en aquacultuur

40.  is ervan overtuigd dat het hervormde GVB niet uit zijn sociaaleconomische en milieucontext gehaald mag worden; is van mening dat de visserij en extensieve aquacultuur gezien moeten worden als een belangrijke rechtstreekse en onrechtstreekse bron van banen die de economie in onze maritieme regio's levend houden, de economie in haar geheel ondersteunen en ook bijdragen tot de voedselzekerheid van de Europese Unie; is van mening dat het GVB daarom moet bijdragen tot het verbeteren van de levensstandaard van de gemeenschappen die afhankelijk zijn van de visserij, en betere arbeidsvoorwaarden moet creëren voor vissers, in het bijzonder door de regelgeving op het vlak van veiligheid en gezondheid en de in collectieve arbeidsovereenkomsten vastgelegde voorwaarden na te leven;

41.  is bezorgd over het feit dat meer dan 30 % van de banen in de vangsector het afgelopen decennium verloren gegaan is; is van mening dat de afname van de visbestanden, de afwezigheid van een gegarandeerd minimumgewicht en de lage prijzen bij eerste verkoop en de moeilijke werkomstandigheden belemmeringen vormen voor de noodzakelijke vernieuwing van de personele middelen in de sector;

42.  stelt tot zijn tevredenheid vast dat sommige studies hebben aangetoond dat het laten toenemen van de niveaus van de visbestanden tot boven het niveau dat de MDO kan opleveren, aanzienlijke sociale en economische voordelen kan opleveren, zoals een toename van de werkgelegenheid en de vangsten en een betere rentabiliteit;

43.  is van mening dat de visserijsector duurzaam kan blijven als er een evenwicht wordt bereikt tussen sociaaleconomische en milieugebonden aspecten en als er voldoende goed opgeleide en gekwalificeerde werknemers beschikbaar zijn; is van mening dat om dat te bereiken, een loopbaan in de visserij aantrekkelijk moet worden en dat de normen voor kwalificaties en opleiding moeten voldoen aan internationale en Europese eisen; verzoekt de Commissie om degelijke opleidingen en onderwijsregelingen inzake beste praktijken en mariene biologie binnen de verschillende domeinen van de sector te bevorderen, aangezien dat jongeren kan aantrekken en zou kunnen bijdragen tot de ontwikkeling van concurrentiële en duurzame visserij en aquacultuur; is van mening dat er ruimte moet zijn voor starterspakketten met als doel ervoor te zorgen dat er een nieuwe generatie vissers aan de slag gaat in de kleinschalige visserij;

44.  is ingenomen met het voorstel van de Commissie voor een initiatief voor blauwe groei inzake duurzame groei op basis van de oceanen, zeeën en kusten; is van mening dat meer mobiliteit van beroepsmensen in de visserijsector, de diversificatie van banen en het vaststellen van instrumenten om vaardigheden, kwalificaties en onderwijsprogramma's af te stemmen op de behoeften van de sector belangrijk zijn voor de groei van de maritieme, de visserij- en de aquacultuursector;

45.  is van mening dat de rol van vrouwen in de visserijsector meer juridische en sociale erkenning moet krijgen en beter beloond moet worden; dringt erop aan dat vrouwen in de visserijsector in elk opzicht dezelfde rechten moeten krijgen als mannen, bijvoorbeeld ten aanzien van lidmaatschap en verkiesbaarheid in de bestuursorganen van visserijorganisaties; is van mening dat de echtgenotes en levenspartners van vissers die de familieonderneming steunen de facto een wettelijk statuut en sociale voordelen dienen te krijgen die gelijkwaardig zijn aan die van mensen met een zelfstandig statuut, zoals bepaald in Richtlijn 2010/41/EU; is voorts van mening dat er voorzien moet worden in financiering uit hoofde van het Europees Visserijfonds en het toekomstige Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij (EFMZV) voor opleidingen die specifiek afgestemd zijn op vrouwen die actief zijn in de visserijsector;

46.  vreest dat de hervorming van het GVB bij gebrek aan toereikende begeleidende maatregelen op korte termijn zou kunnen leiden tot banenverlies, in het bijzonder in de vangstsector en de verwerkingssector, wat de kwetsbare groei van kustgemeenschappen en eilanden, vooral in de ultraperifere regio's, blijvend negatief zou beïnvloeden; wijst er in dat verband op dat er een behoefte bestaat om begeleidende sociaaleconomische maatregelen te treffen, waaronder professionele samenwerking en een banenplan, om de tijdelijke gevolgen van het bereiken van de MDO te compenseren, de sector aantrekkelijker te maken voor jongeren en stimulansen te bieden om in de sector aan de slag te gaan; verzoekt de Commissie om de mogelijkheden voor samenwerking met de Europese Investeringsbank te onderzoeken en te bevorderen met als doel een hefboomwerking voor investeringen in de sector tot stand te brengen;

47.  acht het noodzakelijk om de ontwikkeling te bevorderen van innovatie en activiteiten op het vlak van visserij die het verlies aan banen ten gevolge van de aanpassingen die voortvloeien uit de hervorming van het GVB kunnen compenseren; dringt er bij de Commissie op aan om specifieke programma's uit te werken met het oog op de ontwikkeling van het visserijtoerisme en andere gebieden van economische ontwikkeling die verband houden met de zee en de visserij;

III - Regionalisering

48.  is dezelfde mening toegedaan als de Commissie in haar voorstel betreffende de behoefte aan aanpassing en specifieke maatregelen, op basis van de uiteenlopende situaties binnen de Europese visserijsector en aquacultuur, in het bijzonder in het geval van de kustgebieden en de ultraperifere gebieden van de Unie; onderschrijft de idee van het aanmerken van regionalisering als een van de belangrijkste instrumenten van deze nieuwe vorm van governance, om afdoend te reageren op de behoeften van elk zeebekken en om de naleving van de voorschriften op Europees niveau te bevorderen;

49.  is van mening dat de hervorming, met het oog op de uitvoering van het regionaliseringsproces, beschouwd moet worden als een kans om een aanzienlijke stap vooruit te zetten in de richting van een nieuwe vorm van samenwerking tussen wetenschap, industrie en sociale partners;

50.  benadrukt het belang van de visserijsector voor de sociaaleconomische situatie, de werkgelegenheid en het bevorderen van de economische en sociale samenhang van de ultraperifere gebieden, die gekenmerkt worden door economieën met permanente structurele beperkingen en met weinig mogelijkheden voor economische diversificatie;

51.  is van mening dat er voor wat betreft de regionalisering op het passende niveau duidelijke en eenvoudige voorschriften moeten worden vastgelegd, om zo de naleving te verhogen; is er eveneens van overtuigd dat de regionale adviesraden breder moeten vertegenwoordigd zijn en meer verantwoordelijkheden moeten krijgen, de dialoog en samenwerking tussen alle belanghebbenden verder moeten bevorderen en actief moeten bijdragen tot de opstelling van meerjarige beheerplannen; herinnert aan de rol van de medewetgevers in de goedkeuring van deze plannen;

52.  is meer in het algemeen van mening dat de rol van de regionale adviesraden voor wat hun representativiteit en gezag betreft, moet worden versterkt; dringt er in dat verband bij de Commissie op aan om een nieuw voorstel in te dienen dat gericht is op het versterken van de deelname van belanghebbenden en ambachtelijke en kleinschalige visserijtakken, om zo in het kader van het GVB een werkelijke regionalisering tot stand te brengen; is in dat opzicht ingenomen met het voorstel van de Commissie om een adviesraad voor de Zwarte Zee op te richten; benadrukt tevens dat de Algemene Visserijcommissie voor de Middellandse Zee (GFCM) geen passend kader voor het beheer van de Zwarte Zee biedt, maar dat een nieuwe regionale organisatie voor visserijbeheer moet worden opgezet; verzoekt de Commissie de dialoog met de landen aan de Zwarte Zee te intensiveren, met name wat betreft de exploitatie en instandhouding van visbestanden; vraagt om de oprichting van een adviesraad voor de ultraperifere regio's; is van mening dat er conform de richtsnoeren van de Commissie ten aanzien van de beginselen van regionalisering en subsidiariteit moet worden overwogen om gezien de gevoelige aard van de specifieke situatie van de ultraperifere regio's een regionale adviesraad voor de ultraperifere gebieden op te richten; benadrukt dat de regionale adviesraden het Parlement en de Raad advies moeten verstrekken inzake de goedkeuring van meerjarenplannen en in hun besluitvorming een beroep moeten doen op wetenschappers;

53.  is van mening dat de regionalisering van het GVB de geografische omvang van de beheerde visserijtakken dient te weerspiegelen, waarbij doelstellingen en beginselen worden goedgekeurd door de medewetgevers van de EU en de details van beheermaatregelen zo plaatselijk mogelijk op regionaal niveau beslist worden, wat betekent dat dit voor sommige visserijtakken over verschillende lidstaten heen zou gebeuren, terwijl dat voor andere visserijtakken binnen een deel van een afzonderlijke lidstaat zou gebeuren; erkent dat er mogelijk nieuwe structuren moeten worden gecreëerd om ervoor te zorgen dat een dergelijk stelsel kan functioneren;

54.  meent dat het belangrijk is meer waarde te hechten aan bepaalde segmenten van de Europese visserijsector, zoals de kleinschalige kustvisserij die in sommige gebieden zoals de Middellandse Zee bijdraagt tot het verzekeren van welvaart en werkgelegenheid;

55.  is er ook van overtuigd dat een meer holistische en geïntegreerde visie op het mariene milieu noodzakelijk is, en dat maritieme ruimtelijke ordening op plaatselijk en regionaal niveau, waarbij alle belanghebbenden betrokken worden, een noodzakelijk instrument is om een werkelijk op ecosystemen gebaseerde benadering tot visserijbeheer toe te passen;

56.  merkt op dat een doeltreffende planning op regionaal en plaatselijk niveau het meest geschikte gebruik van de mariene hulpbronnen zal bevorderen, waarbij rekening gehouden wordt met de plaatselijke situatie, de vraag op de markt, concurrerende gebruiken, de behoefte aan beschermde gebieden, de aanduiding van specifieke gebieden waar enkel de beste praktijken op het vlak van vistuig gebruik mogen worden, enzovoort;

57.  wijst erop dat een ambitieuze, werkelijke hervorming van het GVB kan worden bevorderd als er voor de komende tien jaar voldoende financiële middelen vrijgemaakt worden om alle hervormingsmaatregelen te ondersteunen en eventuele sociaaleconomische en milieuproblemen het hoofd te bieden; verwerpt verzoeken van lidstaten om het niveau van de EU-financiering voor visserij en aquacultuur te beperken;

58.  wijst in het bijzonder op het belang van synergieën tussen het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO), het ENPI en het EVF voor het territoriale beheer van de kustgebieden; is van mening dat de macroregionale strategieën en de programma's voor Europese territoriale samenwerking en voor zeebekkens relevante instrumenten zijn voor de toepassing van integrale ontwikkelingsstrategieën voor de kustgebieden van de EU;

59.  dringt erop aan dat het toekomstige EFMZV moet voorzien in steun voor de modernisering van de vissersvloten – om de veiligheid, de bescherming van het milieu of de energiezuinigheid te verbeteren;

60.  wijst erop dat nieuw beleid, nieuwe doelstellingen of nieuwe prioriteiten die gevolgen hebben voor het mariene milieu voorzien moeten worden van nieuwe financiële middelen; verwerpt de financiering van deze nieuwe prioriteiten, doelstellingen of beleidslijnen (zoals het geïntegreerd maritiem beleid) ten koste van de noodzakelijke middelen voor het visserijbeleid;

61.  wijst op de verplichting in artikel 208 van het VWEU die inhoudt dat de EU bij de uitvoering van beleid dat gevolgen kan hebben voor ontwikkelingslanden, zoals het GVB, rekening moet houden met de doelstellingen inzake ontwikkelingssamenwerking;

62.  benadrukt dat ingevoerde visserij- en aquacultuurproducten moeten worden onderworpen aan dezelfde milieu- en sociale normen als de Europese binnenlandse productie, met inbegrip van een betere traceerbaarheid „van vangst tot bord”, en is van mening dat ontwikkelingslanden financiële en technische hulp nodig hebben om dezelfde normen te bereiken en om illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij te bestrijden;

63.  wijst erop dat alle toegang tot visbestanden in ontwikkelingslanden niet alleen in overeenstemming moet zijn met artikel 62 betreffende overschotbestanden van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee, maar ook met de artikelen 69 en 70 over de rechten van niet aan zee grenzende en geografisch benadeelde landen in de regio, in het bijzonder wat betreft de voedings- en sociaaleconomische behoeften van de lokale bevolking;

64.  wijst nogmaals op het basiscriterium voor overschotten, zoals dit is vastgelegd in het Zeerechtverdrag, bij toegang tot visbestanden in de wateren van derde landen; benadrukt dat het van belang is dat het overschot op correcte en wetenschappelijke wijze wordt vastgesteld; benadrukt dat het GVB moet zorgen voor transparantie en voor de uitwisseling van alle relevante informatie tussen de EU en derde partnerlanden over de totale visserijactiviteiten met betrekking tot de bestanden waarop wordt gevist door nationale en, waar van toepassing, buitenlandse vaartuigen;

65.  herinnert eraan dat het toekomstige GVB gebaseerd moet zijn op beginselen van goede governance, zoals transparantie en toegang tot informatie in overeenstemming met het Verdrag van Aarhus, en de evaluatie van de overeenkomsten inzake duurzame visserij;

66.  wijst erop dat de EU het duurzame beheer van hulpbronnen in derde landen moet bevorderen en verzoekt de EU bijgevolg om meer actie te ondernemen om illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserijactiviteiten te bestrijden; wijst er tevens op dat overeenkomsten inzake duurzame visserij in grotere mate gebaseerd moeten zijn op wetenschappelijk onderzoek en gegevensverzameling, follow-up, controle en toezicht; meent dat de EU derde partnerlanden daartoe de nodige financiële, technische en personele middelen beschikbaar moet stellen;

67.  herinnert eraan dat het GVB samenhang dient te vertonen met het ontwikkelingsbeleid en het milieubeleid, met inbegrip van de bescherming van mariene ecosystemen; verzoekt daarom om maatregelen ter verbetering en uitbreiding van de wetenschappelijke kennis en om een versterkte internationale samenwerking om betere prestaties te garanderen;

68.  herhaalt dat alle onderdanen van de EU, ongeacht waar zij actief zijn, de voorschriften en regelgeving van het GVB moeten naleven, met inbegrip van de sociale en milieuregelgeving;

o
o   o

69.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

(1) PB C 271 E van 7.11.2002, blz. 401.
(2) PB L 358 van 31.12.2002, blz. 59.
(3) PB C 187 E van 24.7.2008, blz. 228.
(4) PB C 323 E van 18.12.2008, blz. 271.
(5) PB C 68 E van 21.3.2009, blz. 26.
(6) PB L 164 van 25.6.2008, blz. 19.
(7) PB C 46 E van 24.2.2010, blz. 31.
(8) PB C 76 E van 25.3.2010, blz. 38.
(9) PB C 184 E van 8.7.2010, blz. 75.
(10) PB C 212 E van 5.8.2010, blz. 37.
(11) PB C 348 E van 21.12.2010, blz. 15.
(12) Aangenomen teksten, P7_TA(2012)0052.
(13) Aangenomen teksten, P7_TA(2011)0234.

Juridische mededeling - Privacybeleid