Besluit van het Europees Parlement van 21 november 2012 houdende goedkeuring van de benoeming van Tonio Borg als lid van de Commissie
Het Europees Parlement,
– gezien artikel 246, tweede alinea, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en artikel 106 bis van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie,
– gezien punt 6 van het Kaderakkoord over de betrekkingen tussen het Europees Parlement en de Europese Commissie(1)
– gezien het feit dat John Dalli op 16 oktober 2012 als lid van de Commissie is teruggetreden,
– gezien de brief van de Raad van 25 oktober 2012 waarbij de Raad het Parlement heeft geraadpleegd over een besluit tot benoeming van Tonio Borg als lid van de Commissie, dat in onderlinge overeenstemming moet worden genomen met de voorzitter van de Commissie,
– gezien de hoorzitting met Tonio Borg op 13 november 2012, die is geleid door de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid met de Commissie interne markt en consumentenbescherming en de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling, en de door de bedoelde commissies opgestelde evaluatieverklaring,
– gezien artikel 106 van en bijlage XVII bij zijn Reglement,
1. hecht zijn goedkeuring aan de benoeming van Tonio Borg als lid van de Commissie voor de verdere duur van de ambtstermijn van de Commissie, tot 31 oktober 2014;
2. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de regeringen van de lidstaten.
Ontwerp van gewijzigde begroting nr. 5/2012: Solidariteitsfonds naar aanleiding van de aardbevingen in Emilia-Romagna (Italië) en wijziging van de begrotingslijn voor de voorbereidende actie voor het Europees Jaar van het vrijwilligerswerk 2011
207k
38k
Resolutie van het Europees Parlement van 21 november 2012 over het standpunt van de Raad inzake het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 5/2012 van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2012, afdeling III – Commissie (16398/2012 – C7-0383/2012 – 2012/2242(BUD))
– gezien Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 314, en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, en met name artikel 106bis,
– gezien Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen(1) (hierna „het Financieel Reglement), en met name de artikelen 37 en 38 daarvan,
– gezien de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2012, definitief vastgesteld op 1 december 2011(2),
– gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer(3),
– gezien zijn resolutie van 12 juni 2012 over het standpunt van de Raad inzake het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 2/2012 van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2012, afdeling III – Europese Commissie(4), en in het bijzonder paragraaf 2 van deze resolutie,
– gezien de gezamenlijke verklaring over betalingskredieten die alle drie de instellingen in het kader van de begrotingsprocedure voor 2012 hebben goedgekeurd,
– gezien het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 5/2012 van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2012, ingediend door de Commissie op 19 september 2012 (COM(2012)0536),
– gezien het standpunt van de Raad inzake het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 5/2012, vastgesteld door de Raad op 20 november 2012 (16398/2012 – C7-0383/2012),
– gezien de artikelen 75 ter en 75 sexies van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Begrotingscommissie (A7-0381/2012),
A. overwegende dat het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 5/2012 betrekking heeft op de beschikbaarstelling uit het Solidariteitsfonds van de EU (SFEU) van 670 192 359 EUR aan vastleggings- en betalingskredieten in verband met de reeks aardbevingen in de Italiaanse regio Emilia-Romagna in mei 2012;
B. overwegende dat het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 5/2012 tot doel heeft deze budgettaire aanpassing formeel in de begroting 2012 op te nemen en begrotingslijn 16 05 03 01 (Voorbereidende actie – Europees Jaar van het vrijwilligerswerk 2011) te wijzigen door het streepje voor betalingen naar de lijn te vervangen door de vermelding „pro-memorie”(p.m.), zodat de laatste betalingen kunnen worden verricht;
C. overwegende dat in het door de Commissie ingediende ontwerp van gewijzigde begroting nr. 5/2012 werd voorgesteld om het niveau van de betalingskredieten gezien de algemene schaarste van de betalingskredieten voor 2012 te verhogen;
D. overwegende dat het Parlement in zijn resolutie van 12 juni 2012 over het standpunt van de Raad betreffende het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 2/2012, dat verband hield met een andere beschikbaarstelling van middelen uit het SFEU, aangaf ten zeerste te betreuren dat de andere tak van de begrotingsautoriteit voor wat het specifieke geval van de inschakeling van het SFEU betreft, acht weken had gewacht alvorens een standpunt vast te stellen, hierbij zijn eigen interpretatie volgend van protocol 1 bij het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (inzake de uiterste datum voor het inlichten van de parlementen van de lidstaten);
1. neemt kennis van het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 5/2012 zoals ingediend door de Commissie;
2. acht het bijzonder belangrijk dat er via het SFEU snel financiële steun wordt vrijgemaakt voor door natuurrampen getroffen personen, en verheugt zich bijgevolg ten zeerste over de snelle indiening door de Italiaanse autoriteiten van hun aanvraag tot financiële steun uit het SFEU alsook over de onverwijlde voorlegging door de Commissie van een voorstel inzake de beschikbaarstelling van middelen uit het SFEU;
3. verzoekt alle betrokken partijen in de lidstaten, zowel op plaatselijk als op regionaal niveau, en de nationale autoriteiten om de behoeften nog beter te beoordelen en de coördinatie van mogelijke toekomstige aanvragen voor het SFEU nog te verbeteren, met als doel de beschikbaarstelling van middelen uit het SFEU zo snel mogelijk te laten plaatsvinden;
4. vraagt de Raad nogmaals met aandrang om de inspanningen voor een snellere verstrekking van Uniebijstand niet te dwarsbomen met ongepast laattijdige besluiten over dergelijke gevoelige en dringende kwesties;
5. herinnert eraan dat de enige reden waarom de begrotingsautoriteit voor de vorige beschikbaarstelling van middelen uit het SFEU (gewijzigde begroting nr. 2/2012 met betrekking tot de overstromingen van oktober 2011 in Ligurië en Toscane) geen nieuw geld heeft moeten vrijmaken, was dat er onverwachts een aantal herschikkingen ter hoogte van het gevraagde bedrag kon worden gedaan; benadrukt dat een dergelijke herschikking van middelen in dit geval wegens de huidige schaarste aan betalingskredieten, die al negatieve gevolgen heeft voor een aantal programma's, met name die programma's die de grondslag vormen voor het op 29 juni 2012 door de Europese Raad goedgekeurde Pact voor groei en banen, volledig uitgesloten is;
6. hecht zonder wijzigingen zijn goedkeuring aan het standpunt van de Raad inzake het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 5/2012;
7. verzoekt zijn Voorzitter te verklaren dat het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 5/2012 definitief is vastgesteld en zorg te dragen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie;
8. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de nationale parlementen.
Resolutie van het Europees Parlement van 21 november 2012 over het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad betreffende de beschikbaarstelling van middelen uit het Solidariteitsfonds van de Europese Unie, overeenkomstig punt 26 van het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer (COM(2012)0538 – C7-0300/2012 – 2012/2237(BUD))
– gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2012)0538 – C7-0300/2012),
– gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer(1), en met name punt 26 hiervan,
– gezien Verordening (EG) nr. 2012/2002 van de Raad van 11 november 2002 tot oprichting van het Solidariteitsfonds van de Europese Unie(2),
– gezien de gezamenlijke verklaring van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie, aangenomen tijdens het overleg op 17 juli 2008 over het Solidariteitsfonds,
– gezien het verslag van de Begrotingscommissie (A7-0380/2012),
1. hecht zijn goedkeuring aan het bij deze resolutie gevoegde besluit;
2. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit samen met de voorzitter van de Raad te ondertekenen en zorg te dragen voor de publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie;
3. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie, met inbegrip van de bijlage, te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
BIJLAGE
BESLUIT VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
betreffende de beschikbaarstelling van middelen uit het Solidariteitsfonds van de Europese Unie, overeenkomstig punt 26 van het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer
(De tekst van de bijlage wordt hier niet weergegeven, aangezien deze overeenkomt met de definitieve rechtshandeling: Besluit 2013/108/EU.)
Tenuitvoerlegging van de overeenkomsten die door de EU zijn gesloten naar aanleiding van onderhandelingen uit hoofde van artikel XXVIII van de GATT 1994 ***I
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 21 november 2012 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de tenuitvoerlegging van de overeenkomsten die door de EU zijn gesloten naar aanleiding van onderhandelingen uit hoofde van artikel XXVIII van de GATT 1994, en tot wijziging en aanvulling van bijlage I bij Verordening (EEG) nr. 2658/87 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (COM(2012)0115 – C7-0079/2012 – 2012/0054(COD))
– gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2012)0115),
– gezien artikel 294, lid 2, en artikel 207, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C7-0079/2012),
– gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien de schriftelijke toezegging van de vertegenwoordiger van de Raad van 19 november 2012 om het standpunt van het Europees Parlement goed te keuren, overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien artikel 55 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie internationale handel (A7-0351/2012),
1. stelt zijn standpunt in eerste lezing vast;
2. verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in haar voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;
3. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 21 november 2012 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) nr. .../2012 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de tenuitvoerlegging van overeenkomst in de vorm van een briefwisseling tussen de Europese Unie en Brazilië uit hoofde van artikel XXVIII van de Algemene Overeenkomst betreffende Tarieven en Handel (GATT) 1994 inzake de wijziging van concessies ten aanzien van verwerkt pluimveevlees die zijn opgenomen in de aan de GATT 1994 gehechte EU-lijst, en van de overeenkomst tussen de Europese Unie en Thailand uit hoofde van artikel XXVIII van de Algemene Overeenkomst betreffende Tarieven en Handel (GATT) 1994 inzake de wijziging van concessies ten aanzien van verwerkt pluimveevlees die zijn opgenomen in de aan de GATT 1994 gehechte EU-lijst, en tot wijziging en aanvulling van bijlage I bij Verordening (EEG) nr. 2658/87 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief
(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Verordening (EU) nr. 1218/2012.)
Tariefcontingenten voor de uitvoer van hout uit Rusland naar de EU ***I
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 21 november 2012 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de toekenning van tariefcontingenten voor de uitvoer van hout uit de Russische Federatie naar de Europese Unie (COM(2012)0449 – C7-0215/2012 – 2012/0217(COD))
– gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2012)0449),
– gezien artikel 294, lid 2, en artikel 207 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C7-0215/2012),
– gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien de schriftelijke toezegging van de vertegenwoordiger van de Raad van 19 november 2012 om het standpunt van het Europees Parlement goed te keuren, overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien artikel 55 en artikel 46, lid 1, van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie internationale handel (A7-0329/2012),
1. stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;
2. verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in haar voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;
3. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 21 november 2012 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) nr. .../2012 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de toekenning van tariefcontingenten voor de uitvoer van hout uit de Russische Federatie naar de Europese Unie
(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Verordening (EU) nr.1217/2012.)
Wijziging van concessies ten aanzien van verwerkt pluimveevlees tussen de EU, Brazilië en Thailand ***
201k
32k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 21 november 2012 betreffende het ontwerpbesluit van de Raad inzake de sluiting van de overeenkomst in de vorm van een briefwisseling tussen de Europese Unie en Brazilië uit hoofde van artikel XXVIII van de Algemene Overeenkomst betreffende Tarieven en Handel (GATT) 1994 inzake de wijziging van concessies ten aanzien van verwerkt pluimveevlees die zijn opgenomen in de aan de GATT 1994 gehechte EU-lijst, en van de overeenkomst in de vorm van een briefwisseling tussen de Europese Unie en Thailand uit hoofde van artikel XXVIII van de Algemene Overeenkomst betreffende Tarieven en Handel (GATT) 1994 inzake de wijziging van concessies ten aanzien van verwerkt pluimveevlees die zijn opgenomen in de aan de GATT 1994 gehechte EU-lijst (07883/2012 – C7-0171/2012 – 2012/0046(NLE))
– gezien het ontwerpbesluit van de Raad (07883/2012),
– gezien de ontwerpovereenkomst in de vorm van een briefwisseling tussen de Europese Unie en Brazilië uit hoofde van artikel XXVIII van de Algemene Overeenkomst betreffende Tarieven en Handel (GATT) 1994 inzake de wijziging van concessies ten aanzien van verwerkt pluimveevlees die zijn opgenomen in de aan de GATT 1994 gehechte EU-lijst (07884/2012),
– gezien de ontwerpovereenkomst in de vorm van een briefwisseling tussen de Europese Unie en Thailand uit hoofde van artikel XXVIII van de Algemene Overeenkomst betreffende Tarieven en Handel (GATT) 1994 inzake de wijziging van concessies ten aanzien van verwerkt pluimveevlees die zijn opgenomen in de aan de GATT 1994 gehechte EU-lijst (07885/2012),
– gezien het verzoek om goedkeuring dat de Raad heeft ingediend krachtens artikel 207, lid 4, eerste alinea, en artikel 218, lid 6, tweede alinea, onder a), punt v), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (C7-0171/2012),
– gezien artikel 81 en artikel 90, lid 7, van zijn Reglement,
– gezien de aanbeveling van de Commissie internationale handel (A7-0350/2012),
1. hecht zijn goedkeuring aan de sluiting van de overeenkomsten;
2. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten en van de Federale Republiek Brazilië en het Koninkrijk Thailand.
Wijziging van de bijlagen bij de Protocollen nrs. 1 en 2 van de Euro-Mediterrane Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de EG en Israël ***
196k
31k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 21 november 2012 over het ontwerpbesluit van de Raad inzake de sluiting van de Overeenkomst in de vorm van een briefwisseling tussen de Europese Unie, enerzijds, en de Staat Israël, anderzijds, tot wijziging van de bijlagen bij de Protocollen nrs. 1 en 2 van de Euro-Mediterrane Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en de Staat Israël, anderzijds (07433/2012 – C7-0157/2012 – 2011/0457(NLE))
– gezien het ontwerpbesluit van de Raad (07433/2012),
– gezien de ontwerpovereenkomst in de vorm van een briefwisseling tussen de Europese Unie, enerzijds, en de Staat Israël, anderzijds, tot wijziging van de bijlagen bij de Protocollen nrs. 1 en 2 van de Euro-Mediterrane Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en de Staat Israël, anderzijds (07470/2012),
– gezien het verzoek om goedkeuring dat de Raad heeft ingediend krachtens artikel 207, lid 4, eerste alinea, en artikel 218, lid 6, tweede alinea, onder a), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (C7-0157/2012),
– gezien artikel 81 en artikel 90, lid 7, van zijn Reglement,
– gezien de aanbeveling van de Commissie internationale handel (A7-0318/2012),
1. hecht zijn goedkeuring aan de sluiting van de overeenkomst;
2. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten en de Staat Israël.
Overeenkomst EU-Rusland over het beheer van tariefcontingenten voor de uitvoer van hout ***
191k
31k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 21 november 2012 over het ontwerpbesluit van de Raad betreffende de sluiting van de Overeenkomst in de vorm van een briefwisseling tussen de Europese Unie en de Russische Federatie met betrekking tot het beheer van tariefcontingenten voor de uitvoer van hout uit de Russische Federatie naar de Europese Unie, en van het Protocol tussen de Europese Unie en de regering van de Russische Federatie over technische regels uit hoofde van die overeenkomst (16775/1/2011 – C7-0515/2011 – 2011/0322(NLE))
– gezien het ontwerpbesluit van de Raad (16775/1/2011),
– gezien de ontwerpovereenkomst in de vorm van een briefwisseling tussen de Europese Unie en de Russische Federatie met betrekking tot het beheer van tariefcontingenten voor de uitvoer van hout uit de Russische Federatie naar de Europese Unie (16776/2011),
– gezien het verzoek om goedkeuring dat de Raad heeft ingediend krachtens artikel 207, lid 4, eerste alinea, en artikel 218, lid 6, tweede alinea, onder a), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (C7-0515/2011),
– gezien artikel 81 en artikel 90, lid 7, van zijn Reglement,
– gezien de aanbeveling van de Commissie internationale handel (A7-0177/2012),
1. hecht zijn goedkeuring aan de sluiting van de overeenkomst en het protocol;
2. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten en de Russische Federatie.
Migratie van het Schengeninformatiesysteem (SIS 1+) naar het Schengeninformatiesysteem van de tweede generatie (SIS II) - (met deelneming van het Verenigd Koninkrijk en Ierland) *
398k
96k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 21 november 2012 over het ontwerp van verordening van de Raad over de migratie van het Schengeninformatiesysteem (SIS 1+) naar het Schengeninformatiesysteem van de tweede generatie (SIS II) (herschikking) (11142/1/2012 – C7-0330/2012 – 2012/0033A(NLE))
– gezien artikel 74 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C7-0330/2012),
– gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 28 november 2001 over een systematischer gebruik van de herschikking van besluiten(1),
– gezien de brief d.d. 12 oktober 2012 van de Commissie juridische zaken aan de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken overeenkomstig artikel 87, lid 3, van zijn Reglement,
– gezien de artikelen 87, 55 en 46, lid 2, van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A7-0368/2012),
A. overwegende dat het betreffende voorstel volgens de adviesgroep van de juridische diensten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie geen andere inhoudelijke wijzigingen bevat dan die welke als zodanig in het voorstel worden vermeld en dat met betrekking tot de codificatie van de ongewijzigde bepalingen van de eerdere besluiten met die wijzigingen kan worden geconstateerd dat het voorstel een eenvoudige codificatie van de bestaande teksten behelst, zonder inhoudelijke wijzigingen;
1. hecht zijn goedkeuring aan het ontwerp van de Raad zoals dit is aangepast aan de aanbevelingen van de adviesgroep van de juridische diensten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie en zoals hieronder gewijzigd;
2. verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen;
3. wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in zijn ontwerp;
4. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie.
Ontwerp van de Raad
Amendement
Amendement 1 Ontwerp van verordening Overweging 6
(6) De ontwikkeling van SIS II moet worden voortgezet en voltooid in het kader van de algemene planning voor SIS II die de Raad op 6 juni 2008 heeft goedgekeurd en die vervolgens in oktober 2009 is gewijzigd op basis van de richtsnoeren van de Raad JBZ van 4 juni 2009. De huidige versie van de algemene planning voor SIS II is in oktober 2010 door de Commissie ingediend bij de Raad en het Europees Parlement.
(6) De ontwikkeling van SIS II moet worden voortgezet en uiterlijk op 30 juni 2013 worden voltooid.
Amendement 2 Ontwerp van verordening Overweging 16
(16)Om de lidstaten te steunen bij de keuze van de gunstigste technische en financiële oplossing, dient de Commissie onverwijld te beginnen met de aanpassing van deze verordening door een rechtskader voor de migratie voor te stellen dat beter aansluit bij de technische benadering van de migratie zoals die is uiteengezet in het migratieplan voor het SIS-project (hierna „het migratieplan” genoemd), dat de Commissie heeft aangenomen na een positieve stemming in het SIS/VIS-Comité op 23 februari 2011
Schrappen
Amendement 3 Ontwerp van verordening Overweging 17
(17) Volgens het migratieplan zullen alle lidstaten binnen de overschakelingsperiode na elkaar met hun nationale toepassing overschakelen van SIS 1+ naar SIS II. Het is technisch wenselijk dat lidstaten die zijn overgeschakeld vanaf dat moment volledig gebruik kunnen maken van SIS II, en niet hoeven te wachten tot andere lidstaten ook zijn overgeschakeld. Verordening (EG) nr. 1987/2006 en Besluit 2007/533/JBZ moeten daarom worden toegepast vanaf het moment dat de eerste lidstaat met de overschakeling begint. Met het oog op rechtszekerheid dient de overschakelingsperiode zo kort mogelijk te zijn en mag zij niet langer dan 12 uur duren. De toepassing van Verordening (EG) nr. 1987/2006 en Besluit 2007/533/JBZ betekent niet dat lidstaten die nog niet zijn overgeschakeld, of die om technische redenen van een fallbackmogelijkheid gebruik hebben moeten maken, tijdens de periode van intensieve monitoring geen gebruik zouden kunnen maken van SIS II met een functionaliteit die tot SIS 1+ wordt beperkt. Om in alle lidstaten dezelfde normen en voorwaarden te kunnen toepassen op signaleringen, gegevensverwerking en gegevensbescherming, moet het rechtskader voor SIS II worden toegepast op de operationele SIS-activiteiten van de lidstaten die nog niet zijn overgeschakeld.
(17) Het is de bedoeling dat alle lidstaten binnen de overschakelingsperiode na elkaar met hun nationale toepassing overschakelen van SIS 1+ naar SIS II. Het is technisch wenselijk dat lidstaten die zijn overgeschakeld vanaf dat moment volledig gebruik kunnen maken van SIS II, en niet hoeven te wachten tot andere lidstaten ook zijn overgeschakeld. Verordening (EG) nr. 1987/2006 en Besluit 2007/533/JBZ moeten daarom worden toegepast vanaf het moment dat de eerste lidstaat met de overschakeling begint. Met het oog op rechtszekerheid dient de overschakelingsperiode zo kort mogelijk te zijn en mag zij niet langer dan 12 uur duren. De toepassing van Verordening (EG) nr. 1987/2006 en Besluit 2007/533/JBZ betekent niet dat lidstaten die nog niet zijn overgeschakeld, of die om technische redenen van een fallbackmogelijkheid gebruik hebben moeten maken, tijdens de periode van intensieve monitoring geen gebruik zouden kunnen maken van SIS II met een functionaliteit die tot SIS 1+ wordt beperkt. Om in alle lidstaten dezelfde normen en voorwaarden te kunnen toepassen op signaleringen, gegevensverwerking en gegevensbescherming, moet het rechtskader voor SIS II worden toegepast op de operationele SIS-activiteiten van de lidstaten die nog niet zijn overgeschakeld.
Amendement 4 Ontwerp van verordening Overweging 19
(19) In Verordening (EG) nr. 1987/2006 en Besluit 2007/533/JBZ wordt bepaald dat voor het centrale SIS II de beste voorhanden zijnde technologie wordt gebruikt, onder voorbehoud van een kosten-batenanalyse. In de bijlage bij de Raadsconclusies van 4-5 juni 2009 over de verder te volgen richting voor SIS II zijn mijlpalen opgenomen waaraan moet worden voldaan om het huidige SIS II-project te kunnen voortzetten. Tegelijkertijd is er een onderzoek uitgevoerd naar het opstellen van een alternatief technisch scenario voor het ontwikkelen van SIS II als verdere uitwerking van SIS 1+ (SIS 1+ RE) in het kader van een noodplan in het geval dat de tests uitwijzen dat niet aan de in de mijlpalen gestelde eisen wordt voldaan. Op basis van deze parameters kan de Raad besluiten dat de Commissie zal worden verzocht over te gaan naar het alternatieve technische scenario.
(19) In Verordening (EG) nr. 1987/2006 en Besluit 2007/533/JBZ wordt bepaald dat voor het centrale SIS II de beste voorhanden zijnde technologie wordt gebruikt, onder voorbehoud van een kosten-batenanalyse. In de bijlage bij de Raadsconclusies van 4-5 juni 2009 over de verder te volgen richting voor SIS II zijn mijlpalen opgenomen waaraan moet worden voldaan om het huidige SIS II-project te kunnen voortzetten. Tegelijkertijd is er een onderzoek uitgevoerd naar het opstellen van een alternatief technisch scenario voor het ontwikkelen van SIS II als verdere uitwerking van SIS 1+ (SIS 1+ RE) in het kader van een noodplan in het geval dat de tests uitwijzen dat niet aan de in de mijlpalen gestelde eisen wordt voldaan. Op basis van deze parameters kan de Raad besluiten dat de Commissie zal worden verzocht over te gaan naar het alternatieve technische scenario. In dit geval dient de Commissie met een voorstel te komen om deze verordening te herzien.
Amendement 5 Ontwerp van verordening Overweging 31
(31) De Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming is belast met het toezicht op en het verzekeren van de toepassing van Verordening (EG) nr. 45/2001 en is bevoegd toe te zien op de activiteiten van de instellingen en organen van de Unie die verband houden met de verwerking van persoonsgegevens. Deze verordening dient de specifieke bepalingen van de Schengenuitvoeringsovereenkomst, Verordening (EG) nr. 1987/2006 en Besluit 2007/533/JBZ ten aanzien van de bescherming en beveiliging van persoonsgegevens onverlet te laten. nieuw
(31) De Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming is belast met het toezicht op en het verzekeren van de toepassing van Verordening (EG) nr. 45/2001 en is bevoegd toe te zien op de activiteiten van de instellingen en organen van de Unie die verband houden met de verwerking van persoonsgegevens. Tot de inwerkingtreding van het rechtskader voor SIS II is de gemeenschappelijke controleautoriteit belast met het toezicht op de technische ondersteunende functie van het huidige SIS 1+. De nationale controleautoriteiten zijn belast met het toezicht op de verwerking van SIS 1+-gegevens op het grondgebied van de respectieve lidstaat en blijven belast met het toezicht op de rechtmatigheid van de verwerking van SIS II-persoonsgegevens op het grondgebied van de lidstaten.Deze verordening dient de specifieke bepalingen van de Schengenuitvoeringsovereenkomst, Verordening (EG) nr. 1987/2006 en Besluit 2007/533/JBZ ten aanzien van de bescherming en beveiliging van persoonsgegevens onverlet te laten. nieuw Het rechtskader voor SIS II bepaalt dat de nationale controleautoriteiten en de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming instaan voor het gecoördineerde toezicht op SIS II.
Amendement 6 Ontwerp van verordening Overweging 43 bis (nieuw)
(43 bis)Deze verordening vormt een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis, waaraan Bulgarije en Roemenië deelnemen overeenkomstig artikel 4, lid 2, van de Toetredingsakte van 2005 en overeenkomstig Besluit van de Raad 2010/365/EU van 29 juni 2010 betreffende de toepassing van de bepalingen van het Schengenacquis die betrekking hebben op het Schengeninformatiesysteem in de Republiek Bulgarije en Roemenië1.
1PB L 166 van 1.7.2010, blz. 17
Amendement 7 Ontwerp van verordening Artikel 7 – lid 6
6. De in de leden 1 tot en met 3 genoemde activiteiten worden gecoördineerd door de Commissie en door de aan SIS 1+ deelnemende lidstaten in het kader van de Raad.
6. De in de leden 1 tot en met 3 genoemde activiteiten worden gecoördineerd door de Commissie en door de aan SIS 1+ deelnemende lidstaten in het kader van de Raad. Het Europees Parlement wordt regelmatig over deze activiteiten geïnformeerd.
Amendement 8 Ontwerp van verordening Artikel 11 – lid -1 (nieuw)
-1.Voor de aanvang van de migratie controleren de lidstaten of alle persoonsgegevens die naar SIS II moeten worden overgezet, juist, actueel en rechtmatig zijn in overeenstemming met Besluit 2007/533/JBZ.
Gegevens die voor de aanvang van de migratie niet kunnen worden geverifieerd, moeten uiterlijk zes maanden na aanvang van de migratie worden geverifieerd.
Amendement 9 Ontwerp van verordening Artikel 11 – lid 1
1. Voor de migratie van C.SIS naar het centrale SIS II stelt Frankrijk de databank van SIS 1+ beschikbaar; de Commissie voert de databank van SIS 1+ in het centrale SIS II in. De in de databank van SIS 1+ opgenomen gegevens bedoeld in artikel 113, lid 2, van de Schengenuitvoeringsovereenkomst worden niet in het centrale SIS II ingevoerd.
1. Voor de migratie van C.SIS naar het centrale SIS II stelt Frankrijk de databank van SIS 1+ beschikbaar; de Commissie voert de databank van SIS 1+ in het centrale SIS II in. De in de databank van SIS 1+ opgenomen gegevens bedoeld in artikel 113, lid 2, van de Schengenuitvoeringsovereenkomst worden niet in het centrale SIS II ingevoerd. Die gegevens worden uiterlijk één maand na afloop van de periode van intensieve monitoring gewist.
Amendement 10 Ontwerp van verordening Artikel 11 – lid 3 – alinea 1
3. De migratie van het nationale systeem van SIS 1+ naar SIS II begint met het laden van gegevens in N.SIS II, als dat N.SIS II een gegevensbestand (een „nationale kopie”) met een volledige of gedeeltelijke kopie van de SIS II-databank moet bevatten.
3. De migratie van het nationale systeem van SIS 1+ naar SIS II begint met het laden van gegevens in N.SIS II, als dat N.SIS II een gegevensbestand (een „nationale kopie”) met een volledige of gedeeltelijke kopie van de SIS II-databank moet bevatten. De lidstaten zorgen ervoor dat alle persoonsgegevens die in N.SIS II worden ingevoerd juist, actueel en rechtmatig zijn, in overeenstemming met Besluit 2007/533/JBZ.
Amendement 11 Ontwerp van verordening Artikel 11 – lid 4 bis (nieuw)
4 bis. Op grond van de door de lidstaten en de ter zake verantwoordelijke toezichthoudende autoriteiten verstrekte informatie brengt de Commissie het Europees Parlement en de Raad verslag uit over de voltooiing van de migratie, in het bijzonder over de overschakeling van de lidstaten op SIS II. In dit verslag moet de bevestiging worden gegeven dat de migratie, en met name de overschakeling, zowel op centraal als nationaal niveau volledig in overeenstemming met deze verordening zijn verlopen, en dat de verwerking van persoonsgegevens gedurende het gehele migratieproces is geschied overeenkomstig Verordening (EG) nr. 45/2001 en Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens¹.
1 PB L 281 van 23.11.1995, blz. 31.
Amendement 12 Ontwerp van verordening Artikel 11 – lid 4 ter (nieuw)
4 ter. Een maand na afloop van de periode van intensieve monitoring moeten de SIS 1+-gegevensbank, alle gegevens in die gegevensbank, ongeacht hun drager of locatie, C.SIS, de N.SIS van de lidstaten en alle eventuele kopieën daarvan definitief worden gewist.
Amendement 13 Ontwerp van verordening Artikel 11 bis (nieuw)
Arikel 11 bis
Migratie van de Sirene-bureaus
De migratie van de Sirene-bureaus naar het S-TESTA-netwerk verloopt parallel met de overschakeling zoals bedoeld in artikel 11, lid 3, en wordt onmiddellijk na de overschakeling voltooid.
Amendement 14 Ontwerp van verordening Artikel 12 – alinea 2
Wanneer de eerste lidstaat overschakelt van N.SIS naar N.SIS II, zoals bedoeld in artikel 11, lid 3, tweede alinea, wordt Besluit 2007/533/JBZ van toepassing.
Wanneer de eerste lidstaat succesvol overschakelt van N.SIS naar N.SIS II, zoals bedoeld in artikel 11, lid 3, tweede alinea, wordt Besluit 2007/533/JBZ van toepassing.
Amendement 15 Ontwerp van verordening Artikel 15 – lid -1 (nieuw)
-1.Naast het registreren van automatische bevraging moeten de lidstaten en de Commissie ervoor zorgen dat tijdens de migratie overeenkomstig deze verordening de toepasselijke voorschriften inzake gegevensbescherming volledig worden nageleefd en dat de in artikel 3, onder f, en artikel 11 uiteengezette taken correct worden geregistreerd in het centrale SIS II. De registratie van die activiteiten moet met name de integriteit en de rechtmatigheid van de gegevens tijdens de migratie naar en overschakeling op SIS II verzekeren.
Amendement 16 Ontwerp van verordening Artikel 15 – lid 4
4. De registers bevatten met name de datum en het tijdstip van de gegevenstransmissie, de voor bevraging gebruikte gegevens, de verwijzing naar de toegezonden gegevens, alsmede de naam van de bevoegde autoriteit die met de verwerking van de gegevens is belast.
4. De registers bevatten met name de datum en het tijdstip van de gegevenstransmissie, de voor bevraging gebruikte gegevens, de verwijzing naar de toegezonden gegevens, alsmede de naam van de bevoegde autoriteit die met de verwerking van de gegevens is belast en de naam van de eindgebruiker.
Amendement 17 Ontwerp van verordening Artikel 15 – lid 5
5. De registers mogen alleen voor de in lid 3 genoemde doeleinden worden gebruikt en worden ten vroegste één jaar en uiterlijk drie jaar na de aanleg ervan verwijderd.
Niet van toepassing op de Nederlandse versie
Amendement 18 Ontwerp van verordening Artikel 15 – lid 7
7. De nationale autoriteiten die belast zijn met het nagaan of de bevraging rechtmatig is, het bewaken van de rechtmatigheid van de gegevensverwerking, de interne controle en de zorg voor de goede werking van het centrale SIS II en de integriteit en de beveiliging van de gegevens, hebben binnen de grenzen van hun bevoegdheid en op verzoek toegang tot deze registers om ervoor te zorgen dat zij hun taken kunnen vervullen.
7. De bevoegde autoriteiten als bedoeld in artikel 60, lid 1, en artikel 61, lid 1, van Besluit 2007/533/JBZ, die belast zijn met het nagaan of de bevraging rechtmatig is, het bewaken van de rechtmatigheid van de gegevensverwerking, de interne controle en de zorg voor de goede werking van het centrale SIS II en de integriteit en de beveiliging van de gegevens, hebben in overeenstemming met de bepalingen van Besluit 2007/533/JBZ binnen de grenzen van hun bevoegdheid en op verzoek toegang tot deze registers om ervoor te zorgen dat zij hun taken kunnen vervullen.
Amendement 19 Ontwerp van verordening Artikel 15 – lid 7 bis (nieuw)
7 bis. Alle gegevensbeschermingsautoriteiten die belast zijn met SIS 1+ of SIS II moeten nauw worden betrokken bij alle fases van de migratie van SIS 1+ naar SIS II.
Amendement 20 Ontwerp van verordening Artikel 19
De Commissie dient na afloop van iedere periode van zes maanden, en voor het eerst na het eerste halfjaar van 2009, bij het Europees Parlement en de Raad een voortgangsverslag in over de ontwikkeling van SIS II en de migratie van SIS 1+ naar SIS II.
De Commissie dient na afloop van iedere periode van zes maanden, en voor het eerst na het eerste halfjaar van 2009, bij het Europees Parlement en de Raad een voortgangsverslag in over de ontwikkeling van SIS II en de migratie van SIS 1+ naar SIS II. De Commissie stelt het Europees Parlement in kennis van de resultaten van de tests als bedoeld in de artikelen 8, 9 en 10.
Amendement 21 Ontwerp van verordening Artikel 21
Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie. Zij verstrijkt op het ogenblik van de voltooiing van de migratie als bedoeld in artikel 11, lid 3, derde alinea. Indien die datum niet kan worden gehaald door onopgeloste technische problemen in verband met het migratieproces, verstrijkt zij op de datum die door de Raad wordt vastgesteld overeenkomstig artikel 71, lid 2, van Besluit 2007/533/JBZ.
Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie. Zij verstrijkt op het ogenblik van de voltooiing van de migratie als bedoeld in artikel 11, lid 3, derde alinea. Indien die datum niet kan worden gehaald door onopgeloste technische problemen in verband met het migratieproces, verstrijkt zij op de datum die door de Raad wordt vastgesteld overeenkomstig artikel 71, lid 2, van Besluit 2007/533/JBZ en in ieder geval uiterlijk op 30 juni 2013.
Migratie van het Schengeninformatiesysteem (SIS 1+) naar het Schengeninformatiesysteem van de tweede generatie (SIS II) - (zonder deelneming van het Verenigd Koninkrijk en Ierland) *
398k
96k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 21 november 2012 over het ontwerp van verordening van de Raad over de migratie van het Schengen-informatiesysteem (SIS 1+) naar het Schengeninformatie-systeem van de tweede generatie (SIS II) (herschikking) (11143/1/2012 – C7-0331/2012 – 2012/0033B(NLE))
– gezien artikel 74 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C7-0331/2012),
– gezien het Interinstitutioneel akkoord van 28 november 2001 over een systematischer gebruik van de herschikking van besluiten(1),
– gezien de brief d.d. 12 oktober 2012 van de Commissie juridische zaken aan de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken overeenkomstig artikel 87, lid 3, van zijn Reglement,
– gezien de artikelen 87, 55 en 46, lid 2, van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A7-0370/2012),
A. overwegende dat het betreffende voorstel volgens de adviesgroep van de juridische diensten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie geen andere inhoudelijke wijzigingen bevat dan die welke als zodanig in het voorstel worden vermeld en dat met betrekking tot de codificatie van de ongewijzigde bepalingen van de eerdere besluiten met die wijzigingen kan worden geconstateerd dat het voorstel een eenvoudige codificatie van de bestaande teksten behelst, zonder inhoudelijke wijziging;
1. hecht zijn goedkeuring aan het ontwerp van de Raad zoals dit is aangepast aan de aanbevelingen van de adviesgroep van de juridische diensten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie en zoals hieronder gewijzigd;
2. verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen;
3. wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in zijn ontwerp;
4. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie.
Ontwerp van de Raad
Amendement
Amendement 1 Ontwerp van verordening Overweging 6
(6) De ontwikkeling van SIS II moet worden voortgezet en voltooid in het kader van de algemene planning voor SIS II die de Raad op 6 juni 2008 heeft goedgekeurd en die vervolgens in oktober 2009 is gewijzigd op basis van de richtsnoeren van de Raad JBZ van 4 juni 2009. De huidige versie van de algemene planning voor SIS II is in oktober 2010 door de Commissie ingediend bij de Raad en het Europees Parlement.
(6) De ontwikkeling van SIS II moet worden voortgezet en uiterlijk op 30 juni 2013 worden voltooid.
Amendement 2 Ontwerp van verordening Overweging 16
(16)Om de lidstaten te steunen bij de keuze van de gunstigste technische en financiële oplossing , dient de Commissie onverwijld te beginnen met de aanpassing van deze verordening door een rechtskader voor de migratie voor te stellen dat beter aansluit bij de technische benadering van de migratie zoals die is uiteengezet in het migratieplan voor het SIS-project (hierna „het migratieplan” genoemd), dat de Commissie heeft aangenomen na een positieve stemming in het SIS/VIS-Comité op 23 februari 2011.
Schrappen
Amendement 3 Ontwerp van verordening Overweging 17
(17) Volgens het migratieplan zullen alle lidstaten binnen de overschakelingsperiode na elkaar met hun nationale toepassing overschakelen van SIS 1+ naar SIS II. Het is technisch wenselijk dat lidstaten die zijn overgeschakeld vanaf dat moment volledig gebruik kunnen maken van SIS II, en niet hoeven te wachten totdat andere lidstaten ook zijn overgeschakeld. Verordening (EG) nr. 1987/2006 en Besluit 2007/533/JBZ moeten daarom worden toegepast vanaf het moment dat de eerste lidstaat met de overschakeling begint. Met het oog op rechtszekerheid dient de overschakelingsperiode zo kort mogelijk te zijn en mag zij niet langer dan 12 uur duren. De toepassing van Verordening (EG) nr. 1987/2006 en Besluit 2007/533/JBZ betekent niet dat lidstaten die nog niet zijn overgeschakeld, of die om technische redenen van een fallbackmogelijkheid gebruik hebben moeten maken, tijdens de periode van intensieve monitoring geen gebruik zouden kunnen maken van SIS II met een functionaliteit die tot SIS 1+ wordt beperkt. Om in alle lidstaten dezelfde normen en voorwaarden te kunnen toepassen op signaleringen, gegevensverwerking en gegevensbescherming, moet het rechtskader voor SIS II worden toegepast op de operationele SIS-activiteiten van de lidstaten die nog niet zijn overgeschakeld.
(17) Het is de bedoeling dat alle lidstaten binnen de overschakelingsperiode na elkaar met hun nationale toepassing overschakelen van SIS 1+ naar SIS II. Het is technisch wenselijk dat lidstaten die zijn overgeschakeld vanaf dat moment volledig gebruik kunnen maken van SIS II, en niet hoeven te wachten totdat andere lidstaten ook zijn overgeschakeld. Verordening (EG) nr. 1987/2006 en Besluit 2007/533/JBZ moeten daarom worden toegepast vanaf het moment dat de eerste lidstaat met de overschakeling begint. Met het oog op rechtszekerheid dient de overschakelingsperiode zo kort mogelijk te zijn en mag zij niet langer dan 12 uur duren. De toepassing van Verordening (EG) nr. 1987/2006 en Besluit 2007/533/JBZ betekent niet dat lidstaten die nog niet zijn overgeschakeld, of die om technische redenen van een fallbackmogelijkheid gebruik hebben moeten maken, tijdens de periode van intensieve monitoring geen gebruik zouden kunnen maken van SIS II met een functionaliteit die tot SIS 1+ wordt beperkt. Om in alle lidstaten dezelfde normen en voorwaarden te kunnen toepassen op signaleringen, gegevensverwerking en gegevensbescherming, moet het rechtskader voor SIS II worden toegepast op de operationele SIS-activiteiten van de lidstaten die nog niet zijn overgeschakeld.
Amendement 4 Ontwerp van verordening Overweging 19
(19) In Verordening (EG) nr. 1987/2006 en Besluit 2007/533/JBZ wordt bepaald dat voor het centrale SIS II de beste voorhanden zijnde technologie wordt gebruikt, onder voorbehoud van een kosten-batenanalyse. In de bijlage bij de Raadsconclusies van 4-5 juni 2009 over de verder te volgen richting voor SIS II zijn mijlpalen opgenomen waaraan moet worden voldaan om het huidige SIS II-project te kunnen voortzetten. Tegelijkertijd is er een onderzoek uitgevoerd naar het opstellen van een alternatief technisch scenario voor het ontwikkelen van SIS II als verdere uitwerking van SIS 1+ (SIS 1+ RE) in het kader van een noodplan in het geval dat de tests uitwijzen dat niet aan de in de mijlpalen gestelde eisen wordt voldaan. Op basis van deze parameters kan de Raad besluiten dat de Commissie zal worden verzocht over te gaan naar het alternatieve technische scenario.
(19) In Verordening (EG) nr. 1987/2006 en Besluit 2007/533/JBZ wordt bepaald dat voor het centrale SIS II de beste voorhanden zijnde technologie wordt gebruikt, onder voorbehoud van een kosten-batenanalyse. In de bijlage bij de Raadsconclusies van 4-5 juni 2009 over de verder te volgen richting voor SIS II zijn mijlpalen opgenomen waaraan moet worden voldaan om het huidige SIS II-project te kunnen voortzetten. Tegelijkertijd is er een onderzoek uitgevoerd naar het opstellen van een alternatief technisch scenario voor het ontwikkelen van SIS II als verdere uitwerking van SIS 1+ (SIS 1+ RE) in het kader van een noodplan in het geval dat de tests uitwijzen dat niet aan de in de mijlpalen gestelde eisen wordt voldaan. Op basis van deze parameters kan de Raad besluiten dat de Commissie zal worden verzocht over te gaan naar het alternatieve technische scenario. In dit geval dient de Commissie met een voorstel te komen om deze verordening te herzien.
Amendement 5 Ontwerp van verordening Overweging 31
(31) De Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming is belast met het toezicht op en het verzekeren van de toepassing van Verordening (EG) nr. 45/2001 en is bevoegd toe te zien op de activiteiten van de instellingen en organen van de Unie die verband houden met de verwerking van persoonsgegevens. Deze verordening dient de specifieke bepalingen van de Schengenuitvoeringsovereenkomst, Verordening (EG) nr. 1987/2006 en Besluit 2007/533/JBZ ten aanzien van de bescherming en beveiliging van persoonsgegevens onverlet te laten.
(31) De Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming is belast met het toezicht op en het verzekeren van de toepassing van Verordening (EG) nr. 45/2001 en is bevoegd toe te zien op de activiteiten van de instellingen en organen van de Unie die verband houden met de verwerking van persoonsgegevens. Tot de inwerkingtreding van het rechtskader voor SIS II is de gemeenschappelijke controleautoriteit belast met het toezicht op de technische ondersteunende functie van het huidige SIS 1+. De nationale controleautoriteiten zijn belast met het toezicht op de verwerking van SIS 1+-gegevens op het grondgebied van de respectieve lidstaten en blijven belast met het toezicht op de rechtmatigheid van de verwerking van SIS II-persoonsgegevens op het grondgebied van de lidstaten. Deze verordening dient de specifieke bepalingen van de Schengenuitvoeringsovereenkomst, Verordening (EG) nr. 1987/2006 en Besluit 2007/533/JBZ ten aanzien van de bescherming en beveiliging van persoonsgegevens onverlet te laten. Het rechtskader voor SIS II bepaalt dat de nationale controleautoriteiten en de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming instaan voor het gecoördineerde toezicht op SIS II.
Amendement 6 Ontwerp van verordening Overweging 43 bis (nieuw)
(43 bis)Deze verordening vormt een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis, waaraan Bulgarije en Roemenië deelnemen overeenkomstig artikel 4, lid 2, van de Toetredingsakte van 2005 en overeenkomstig Besluit van de Raad 2010/365/EU van 29 juni 2010 betreffende de toepassing van de bepalingen van het Schengenacquis die betrekking hebben op het Schengeninformatiesysteem in de Republiek Bulgarije en Roemenië1.
1 PB L 166 van 1.7.2010, blz. 17.
Amendement 7 Ontwerp van verordening Artikel 7 – lid 6
6. De in de leden 1 tot en met 3 genoemde activiteiten worden gecoördineerd door de Commissie en door de aan SIS 1+ deelnemende lidstaten in het kader van de Raad.
6. De in de leden 1 tot en met 3 genoemde activiteiten worden gecoördineerd door de Commissie en door de aan SIS 1+ deelnemende lidstaten in het kader van de Raad. Het Europees Parlement wordt regelmatig over deze activiteiten geïnformeerd.
Amendement 8 Ontwerp van verordening Artikel 11 – lid -1 (nieuw)
-1.Voor de aanvang van de migratie controleren de lidstaten of alle persoonsgegevens die naar SIS II moeten worden overgezet, juist, actueel en rechtmatig zijn in overeenstemming met Verordening (EG) nr. 1987/2006.
Gegevens die voor de aanvang van de migratie niet kunnen worden geverifieerd, moeten uiterlijk zes maanden na aanvang van de migratie worden geverifieerd.
Amendement 9 Ontwerp van verordening Artikel 11 – lid 1
1. Voor de migratie van C.SIS naar het centrale SIS II stelt Frankrijk de databank van SIS 1+ beschikbaar; de Commissie voert de databank van SIS 1+ in het centrale SIS II in. De in de databank van SIS 1+ opgenomen gegevens bedoeld in artikel 113, lid 2, van de Schengenuitvoeringsovereenkomst worden niet in het centrale SIS II ingevoerd.
1. Voor de migratie van C.SIS naar het centrale SIS II stelt Frankrijk de databank van SIS 1+ beschikbaar; de Commissie voert de databank van SIS 1+ in het centrale SIS II in. De in de databank van SIS 1+ opgenomen gegevens bedoeld in artikel 113, lid 2, van de Schengenuitvoeringsovereenkomst worden niet in het centrale SIS II ingevoerd. Die gegevens worden uiterlijk één maand na afloop van de periode van intensieve monitoring gewist.
Amendement 10 Ontwerp van verordening Artikel 11 – lid 3 – alinea 1
3. De migratie van het nationale systeem van SIS 1+ naar SIS II begint met het laden van gegevens in N.SIS II, als dat N.SIS II een gegevensbestand (een „nationale kopie”) met een volledige of gedeeltelijke kopie van de SIS II-databank moet bevatten.
3. De migratie van het nationale systeem van SIS 1+ naar SIS II begint met het laden van gegevens in N.SIS II, als dat N.SIS II een gegevensbestand (een „nationale kopie”) met een volledige of gedeeltelijke kopie van de SIS II-databank moet bevatten. De lidstaten zorgen ervoor dat alle persoonsgegevens die in N.SIS II worden ingevoerd juist, actueel en rechtmatig zijn, in overeenstemming met Verordening (EG) nr. 1987/2006.
Amendement 11 Ontwerp van verordening Artikel 11 – lid 4 bis (nieuw)
4 bis. Op grond van de door de lidstaten en de ter zake verantwoordelijke toezichthoudende autoriteiten verstrekte informatie brengt de Commissie het Europees Parlement en de Raad verslag uit over de voltooiing van de migratie, in het bijzonder over de overschakeling van de lidstaten op SIS II. In dit verslag moet de bevestiging worden gegeven dat de migratie, en met name de overschakeling, zowel op centraal als nationaal niveau volledig in overeenstemming met deze verordening zijn verlopen, en dat de verwerking van persoonsgegevens gedurende het gehele migratieproces is geschied overeenkomstig Verordening (EG) nr. 45/2001 en Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens¹.
1PB L 281 van 23.11.1995, blz. 31.
Amendement 12 Ontwerp van verordening Artikel 11 – lid 4 ter (nieuw)
4 ter. Een maand na afloop van de periode van intensieve monitoring moeten de SIS 1+-gegevensbank, alle gegevens in die gegevensbank, ongeacht hun drager of locatie, C.SIS, de N.SIS van de lidstaten en alle eventuele kopieën daarvan definitief worden gewist.
Amendement 13 Ontwerp van verordening Artikel 11 bis (nieuw)
Artikel 11 bis
Migratie van de Sirene-bureaus
De migratie van de Sirene-bureaus naar het S-TESTA-netwerk verloopt parallel met de overschakeling zoals bedoeld in artikel 11, lid 3, en wordt onmiddellijk na de overschakeling voltooid.
Amendement 14 Ontwerp van verordening Artikel 12 – lid 2
Wanneer de eerste lidstaat overschakelt van N.SIS naar N.SIS II, zoals bedoeld in artikel 11, lid 3, tweede alinea, wordt Verordening (EG) 1987/2006 van toepassing.
Wanneer de eerste lidstaat succesvol overschakelt van N.SIS naar N.SIS II, zoals bedoeld in artikel 11, lid 3, tweede alinea, wordt Verordening (EG) 1987/2006 van toepassing.
Amendement 15 Ontwerp van verordening Artikel 15 – lid -1 (nieuw)
-1.Naast het registreren van automatische bevraging moeten de lidstaten en de Commissie ervoor zorgen dat tijdens de migratie overeenkomstig deze verordening de toepasselijke voorschriften inzake gegevensbescherming volledig worden nageleefd en dat de in artikel 3, onder f, en artikel 11 uiteengezette taken correct worden geregistreerd in het centrale SIS II. De registratie van die activiteiten moet met name de integriteit en de rechtmatigheid van de gegevens tijdens de migratie naar en overschakeling op SIS II verzekeren.
Amendement 16 Ontwerp van verordening Artikel 15 – lid 4
4. De registers bevatten met name de datum en het tijdstip van de gegevenstransmissie, de voor bevraging gebruikte gegevens, de verwijzing naar de toegezonden gegevens, alsmede de naam van de bevoegde autoriteit die met de verwerking van de gegevens is belast.
4. De registers bevatten met name de datum en het tijdstip van de gegevenstransmissie, de voor bevraging gebruikte gegevens, de verwijzing naar de toegezonden gegevens, alsmede de naam van de bevoegde autoriteit die met de verwerking van de gegevens is belast en de naam van de eindgebruiker.
Amendement 17 Ontwerp van verordening Artikel 15 – lid 5
5. De registers mogen alleen voor de in lid 3 genoemde doeleinden worden gebruikt en worden ten vroegste één jaar en uiterlijk drie jaar na de aanleg ervan verwijderd.
Niet van toepassing op de Nederlandse versie
Amendement 18 Ontwerp van verordening Artikel 15 – lid 7
7. De nationale autoriteiten die belast zijn met het nagaan of de bevraging rechtmatig is, het bewaken van de rechtmatigheid van de gegevensverwerking, de interne controle en de zorg voor de goede werking van het centrale SIS II en de integriteit en de beveiliging van de gegevens, hebben binnen de grenzen van hun bevoegdheid en op verzoek toegang tot deze registers om ervoor te zorgen dat zij hun taken kunnen vervullen.
7. De bevoegde autoriteiten als bedoeld in artikel 44, lid 1, en artikel 45, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1987/2006 die belast zijn met het nagaan of de bevraging rechtmatig is, het bewaken van de rechtmatigheid van de gegevensverwerking, de interne controle en de zorg voor de goede werking van het centrale SIS II en de integriteit en de beveiliging van de gegevens, hebben in overeenstemming met de bepalingen van Verordening (EG) nr. 1987/2006 binnen de grenzen van hun bevoegdheid en op verzoek toegang tot deze registers om ervoor te zorgen dat zij hun taken kunnen vervullen.
Amendement 19 Ontwerp van verordening Artikel 15 – lid 7 bis (nieuw)
7 bis. Alle gegevensbeschermingsautoriteiten die belast zijn met SIS 1+ of SIS II moeten nauw worden betrokken bij alle fases van de migratie van SIS 1+ naar SIS II.
Amendement 20 Ontwerp van verordening Artikel 19
De Commissie dient na afloop van iedere periode van zes maanden, en voor het eerst na het eerste halfjaar van 2009, bij het Europees Parlement en de Raad een voortgangsverslag in over de ontwikkeling van SIS II en de migratie van SIS 1+ naar SIS II.
De Commissie dient na afloop van iedere periode van zes maanden, en voor het eerst na het eerste halfjaar van 2009, bij het Europees Parlement en de Raad een voortgangsverslag in over de ontwikkeling van SIS II en de migratie van SIS 1+ naar SIS II. De Commissie stelt het Europees Parlement in kennis van de resultaten van de tests als bedoeld in de artikelen 8, 9 en 10.
Amendement 21 Ontwerp van verordening Artikel 21
Deze verordening treedt in werking op de dag na de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie. Zij verstrijkt op het ogenblik van de voltooiing van de migratie als bedoeld in artikel 11, lid 3, derde alinea. Indien die datum niet kan worden gehaald door onopgeloste technische problemen in verband met het migratieproces, verstrijkt zij op de datum die door de Raad wordt vastgesteld overeenkomstig artikel 55, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1987/2006.
Deze verordening treedt in werking op de dag na de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie. Zij verstrijkt op het ogenblik van de voltooiing van de migratie als bedoeld in artikel 11, lid 3, derde alinea. Indien die datum niet kan worden gehaald door onopgeloste technische problemen in verband met het migratieproces, verstrijkt zij op de datum die door de Raad wordt vastgesteld overeenkomstig artikel 55, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1987/2006 en in ieder geval uiterlijk op30 juni 2013.
Resolutie van het Europees Parlement van 21 november 2012 over het 28e jaarlijkse verslag over de controle op de toepassing van het EU-recht (2010) (2011/2275(INI))
– gezien het 28e jaarlijkse verslag over de controle op de toepassing van het EU-recht (2010) (COM(2011)0588),
– gezien het verslag van de Commissie „Evaluatieverslag EU-Pilot” (COM(2010)0070),
– gezien het verslag van de Commissie „Tweede evaluatieverslag over EU Pilot” (COM(2011)0930),
– gezien de mededeling van de Commissie van 5 september 2007 „Een Europa van resultaten – toepassing van het gemeenschapsrecht” (COM(2007)0502),
– gezien de mededeling van de Commissie van 20 maart 2002 betreffende betrekkingen met de klager inzake inbreuken op het gemeenschapsrecht (COM(2002)0141),
– gezien de mededeling van de Commissie van 2 april 2012 „Tot modernisering van het beheer van betrekkingen met de klager inzake de toepassing van het recht van de Unie” (COM(2012)0154),
– gezien zijn resolutie van 14 september 2011 over het 27ste jaarlijkse verslag over de controle op de toepassing van het gemeenschapsrecht (2009)(1),
– gezien zijn resolutie van 25 november 2010 over het 26ste jaarlijkse verslag over de controle op de toepassing van het gemeenschapsrecht (2008)(2),
– gezien de werkdocumenten van de Commissiediensten SEC(2011)0193, SEC(2011)0194 en SEC(2011)1626,
– gezien zijn resolutie van 14 september 2011 over de beraadslagingen van de Commissie verzoekschriften in 2010(3),
– gezien artikel 48 en artikel 119, lid 1, van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie juridische zaken en de adviezen van de Commissie constitutionele zaken en de Commissie verzoekschriften (A7-0330/2012),
A. overwegende dat met het Verdrag van Lissabon een aantal nieuwe rechtsgronden is ingevoerd die de tenuitvoerlegging, toepassing en handhaving van het EU-recht moeten vereenvoudigen;
B. overwegende dat overeenkomstig artikel 298 VWEU de instellingen, organen en instanties van de Unie bij de vervulling van hun taken op een open, doeltreffend en onafhankelijk Europees ambtenarenapparaat steunen;
C. overwegende dat milieu, interne markt en belastingzaken de meest inbreukgevoelige beleidsterreinen zijn waar 52% van alle inbreukzaken zich voordoen,
1. herinnert eraan dat artikel 17 VEU de Commissie de essentiële rol van „hoedster van de Verdragen” toebedeelt; merkt in dit kader op dat de bevoegdheid en de plicht van de Commissie inbreukprocedures in gang te zetten tegen lidstaten die de krachtens de Verdragen(4) op hen rustende verplichtingen niet nakomen, een hoeksteen van de rechtsorde van de EU is en als zodanig strookt met het concept van een op het beginsel van de rechtstaat gegrondveste Unie;
2. benadrukt het fundamenteel belang van de rechtsstaat als voorwaarde voor de legitimiteit van iedere vorm van democratisch bestuur en als waarborg voor de burgers dat zij hun rechten ten volle kunnen uitoefenen zoals bij wet voorzien;
3. steunt de slimme-regelgevingaanpak van de Commissie die gericht is op de integratie van het toezicht op de toepassing van het EU-recht in de bredere beleidscyclus, door de Commissie verzoekschriften gezien als een belangrijke preventieve maatregel;
4. merkt op dat een inbreukprocedure uit twee fasen bestaat: de administratieve (onderzoeks)fase en de gerechtelijke fase voor het Hof van Justitie; beschouwt de rol van de burgers als klagers tijdens de administratieve fase als van vitaal belang waar het gaat om de handhaving van het Unierecht in de maatschappij;
5. verwelkomt dat de Commissie een groot aantal instrumenten gebruikt om het omzettingsproces soepeler te doen verlopen (controlelijsten voor omzetting, handboeken of toelichtende notities) en moedigt de Commissie aan om de omzetting van richtlijnen voor het einde van de omzettingstermijn nog nauwkeuriger te volgen, met name wat betreft de lidstaten met een slechte „staat van dienst”, zodat zij snel kan ingrijpen;
6. wijst erop dat volgens de vaste rechtspraak van het Hof van Justitie bepalingen van richtlijnen direct toepasbaar zijn als deze voldoende nauwkeurig en onvoorwaardelijk zijn („direct effect”);
7. verzoekt de Commissie en de lidstaten gezamenlijk en consequent op te treden om het probleem van „vergulden” aan te pakken;
8. merkt op dat de Commissie onlangs een nieuwe mededeling heft uitgebracht over het onderhouden van betrekkingen met de klager inzake de toepassing van het recht van de Unie (COM(2012)0154), waarin zij de omstandigheden doorlicht waaronder een klacht wordt geregistreerd en die van invloed zijn op de inbreukprocedure in haar geheel; verzoekt de Commissie met klem bij het regelen van de inbreukprocedure geen gebruik te maken van zachte wetgeving, maar daarvoor de verordening(5) te kiezen, zodat het Parlement als medewetgever volledig betrokken blijft bij een dergelijk belangrijk onderdeel van de rechtsorde van de EU;
9. betreurt evenwel het enorme aantal zaken wegens niet-mededeling (470 lopende zaken in 2010);
10. betreurt het gemis in voornoemde nieuwe mededeling van elke vermelding van EU Pilot, door de Commissie zelf omschreven als „werkmethode die zijn degelijkheid heeft bewezen”(6) en die zij bij de behandeling van klachten als eerste stap in de inbreukprocedure gebruikt zodra de mogelijkheid van die procedure zich voordoet(7); merkt op dat EU Pilot in de mededeling nergens wordt genoemd en dat er geen melding wordt gemaakt van de rechten of de bescherming die de klager aan EU Pilot ontleent; concludeert dan ook dat de beslissingen van de Commissie die aan de inbreukprocedure voorafgaan of deze uitsluiten, in die gevallen niet aan de regels inzake transparantie en verantwoordingsplicht beantwoorden, maar volledig op de enkele beoordeling van de Commissie berusten;
11. vraagt de Commissie de status van het „EU Pilot”-systeem nader toe te lichten en het kader en de regels voor de toepassing ervan duidelijk te omschrijven zodat de burger deze kan begrijpen;
12. wijst op het aantal lidstaten dat deelneemt aan het EU-Pilotproject (eind 2010 waren dat er 18) en het grote aantal zaken dat kon worden afgesloten nadat het antwoord van de lidstaat als aanvaardbaar werd beoordeeld (81% van de zaken). benadrukt het belang van de kwaliteit van deze beoordelingen, zowel wat betreft de geldige en gecontroleerde informatie als wat betreft de eerbiediging van de door het Hof van Justitie erkende algemene beginselen van het bestuursrecht;
13. herhaalt zijn standpunt dat de discretionaire bevoegdheid die de Verdragen de Commissie ten aanzien van de inbreukprocedure toekennen, haar grenzen vindt in de rechtsstatelijkheid, het beginsel van rechtsduidelijkheid, de vereisten van transparantie en openheid en het beginsel van evenredigheid, en dat het doel van die bevoegdheid in geen geval in het gedrang mag komen, namelijk de tijdige en correcte toepassing van het EU-recht te verzekeren(8);
14. neemt nota van het bemoedigende cijfers waaruit blijkt dat 88% van de inbreukzaken die in 2010 werden afgesloten „niet aan het Hof van Justitie is voorgelegd, omdat lidstaten de door de Commissie aan de orde gestelde juridische problemen hadden opgelost voordat het nodig was om de volgende fase van de inbreukprocedure in te leiden”; acht het echter zaak dat het doen en laten van de lidstaten steeds nauwlettend in het oog wordt gehouden, omdat sommige verzoekschriften melding maken van problemen die ook blijven voortduren nadat een zaak afgesloten werd (zie bijvoorbeeld verzoekschriften 0808/2006, 1322/2007, 0492/2010, 1060/2010 en 0947/2011);
15. benadrukt dat, in het algemeen, bijkomende inspanningen nodig zijn om de transparantie en wederkerigheid in de communicatie tussen het Parlement en de Commissie te verbeteren; merkt bijvoorbeeld op dat er ruimere toegang kan worden geboden tot informatie over klachten, inbreukdossiers en andere handhavingsmechanismen zonder dat daarbij het doel van de onderzoeken in gevaar wordt gebracht en dat een zwaarwegend openbaar belang de toegang tot deze informatie zeker zou rechtvaardigen, vooral in gevallen waar de volksgezondheid en onherstelbare schade aan het milieu op het spel staan;
16. neemt ter kennis dat de Commissie, voor het bedrijfsklaar maken van EU-Pilot, een vertrouwelijke „online databank” heeft ingericht voor de communicatie tussen diensten van de Commissie en autoriteiten in de lidstaten; vestigt nogmaals de aandacht op het gebrek aan transparantie tegenover de klagers in het project EU Pilot en herinnert aan zijn verzoek om toegang tot de databank waarin alle klachten worden opgeslagen, zodat het Parlement zijn functie kan vervullen en toezicht houden op de rol van de Commissie als hoedster van de Verdragen;
17. betreurt dat geen gevolg is gegeven aan zijn voormelde resolutie over het 27e jaarverslag, en met name niet aan zijn pleidooi voor een procesrechtelijke regeling in de vorm van een verordening op grond van artikel 298 VWEU waarin de verschillende aspecten van de inbreukprocedure en de precontentieuze procedure nader worden geregeld, zoals de kennisgevingen, bindende termijnen, het recht te worden gehoord, de motiveringsplicht, en het recht van toegang tot het eigen dossier, waardoor de rechten van de burger worden versterkt en de transparantie gewaarborgd blijft;
18. dringt er daarom nogmaals bij de Commissie op aan op grond van de nieuwe rechtsgrondslag van artikel 298 VWEU een procesrechtelijke regeling in de vorm van een verordening voor te stellen;
19. neemt dienaangaande kennis van de reactie van de Commissie op het aandringen van het Parlement op procesrechtelijke wetgeving, waarin zij zegt te betwijfelen of een verordening op basis van artikel 298 VWEU mogelijk is, gezien de uit hoofde van de Verdragen aan de Commissie toevertrouwde discretionaire bevoegdheid om zelf te bepalen hoe zij inbreukprocedures voert en maatregelen neemt om te waarborgen dat het EU-recht op de juiste wijze wordt toegepast; is ervan overtuigd dat een dergelijke procesrechtelijke wetgeving de discretionaire bevoegdheid van de Commissie geenszins zou beperken, maar uitsluitend zou waarborgen dat de Commissie bij het uitoefenen van haar bevoegdheid de beginselen voor „een open, doeltreffend en onafhankelijk Europees ambtenarenapparaat” eerbiedigt, in de zin van artikel 298 VWEU en artikel 41 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie;
20. benadrukt het belang van transparantie van inbreukprocedures, niet in de laatste plaats met het oog op de mogelijkheid van het Parlement om toezicht te houden op toepassing van het EU-recht; brengt in dit verband in herinnering dat de Commissie in de herziene kaderovereenkomst met het Parlement het op zich neemt om „het Parlement beknopte gegevens ter beschikking [te stellen] over alle inbreukprocedures vanaf de ingebrekestelling, waaronder, zo het Parlement hierom verzoekt, […] de kwesties waarop de inbreukprocedure betrekking heeft” en verwacht dat deze clausule te goeder trouw wordt toegepast;
21. wijst erop dat verzoekschriften een goed instrument zijn met behulp waarvan burgers, maatschappelijke organisaties en ondernemingen gevallen van niet-naleving van het EU-recht door autoriteiten van de lidstaten op verschillende niveaus kunnen melden; verzoekt de Commissie in dit verband te zorgen voor transparantie in de lopende inbreukprocedures door de burgers tijdig en op passende wijze in kennis te stellen van de maatregelen die naar aanleiding van hun verzoeken worden genomen;
22. wijst erop dat burgers en maatschappelijke organisaties het stelsel voor verzoekschriften voornamelijk blijven gebruiken om verslag te doen van en klachten in te dienen over gebrekkige naleving van de EU-wetgeving door de verschillende overheidsniveaus van de lidstaten; benadrukt in dat verband de cruciale rol van de Commissie verzoekschriften als doeltreffende schakel tussen de burger, het Parlement en de Commissie;
23. verwelkomt het specifieke onderdeel betreffende verzoekschriften dat is opgenomen in het 28e jaarlijkse verslag, zoals gevraagd door het Parlement, waarin de Commissie een uitsplitsing geeft van de nieuw ontvangen verzoekschriften; verwelkomt het bericht van de Commissie dat „verzoekschriften aan het Europees Parlement geleid hebben tot inbreukprocedures” op verschillende gebieden; benadrukt dat, zelfs wanneer verzoekschriften niet gaan over inbreuken, deze het Parlement en de Commissie opmerkelijke informatie omtrent de bekommernissen van burgers verschaffen;
24. benadrukt het aanzienlijke aantal ontvangen verzoekschriften betreffende aangelegenheden in verband met de milieuwetgeving, met name voorzieningen voor afvalbeheer; herhaalt de punten die werden benadrukt door de voorzitter tijdens de conferentie van de Commissie over de tenuitvoerlegging van de EU-milieuwetgeving, gehouden op 15 juni 2011, en die verwezen naar een herhaaldelijk gebrek aan degelijke milieueffectbeoordelingen, het negeren van openbare raadplegingen en verschillende andere tekortkomingen in de werking van systemen voor afvalbeheer;
25. herinnert eraan dat het oorspronkelijke mandaat van het Handvest de codificatie was van de fundamentele rechten die EU-burgers genieten en dat de staatshoofden en regeringsleiders herhaaldelijk plechtig hebben verklaard dat in het Handvest de rechten van de EU-burgers zijn vastgesteld; roept alle lidstaten op de noodzaak van artikel 51 van het Handvest opnieuw in overweging te nemen en moedigt hen aan om eenzijdig te verklaren dat ze de rechten van individuen in hun rechtsgebied niet zullen beperken op grond van de bepalingen in dat artikel;
26. benadrukt dat burgers, bij het indienen van een verzoekschrift bij het Europees Parlement, verwachten dat ze beschermd zullen worden door de bepalingen van het Handvest, ongeacht de lidstaat waar zij wonen en ongeacht of het EU-recht ten uitvoer wordt gelegd; blijft in dit opzicht bezorgd dat burgers zich misleid voelen omtrent de werkelijke werkingssfeer van het Handvest; vindt het daarom essentieel om het subsidiariteitsbeginsel duidelijk uit te leggen en de werkingssfeer van het Handvest op grond van artikel 51 daarvan te verduidelijken vanuit het oogpunt van het Parlement;
27. benadrukt dat een wezenlijk deel van de verzoekschriften met betrekking tot de grondrechten verband houdt met het vrij verkeer van personen en dat – zoals duidelijk blijkt uit de mededeling over het EU-burgerschap 2010 – de rechten die voortvloeien uit het EU-burgerschap in het algemeen een belangrijke voorwaarde zijn om de burgers de interne markt volledig te laten benutten; beklemtoont dat, indien de burgers de markt meer benutten, dit het aanzienlijke groeipotentieel van de interne markt kan aanboren en herhaalt daarom, gelet op de huidige economische uitdagingen in Europa, zijn oproep aan de Commissie en de lidstaten tot grotere inspanningen voor volledige en tijdige omzetting van de EU-wetgeving op dit gebied;
28. benadrukt voorts dat burgers zich evenzo misleid voelen omtrent de gelding van het gemeenschapsrecht in gevallen van laattijdige omzetting; noemt het een bedroevende waarheid dat burgers voor wie het geldende gemeenschapswetgeving buiten bereik blijft zolang deze door de betrokken lidstaat nog niet is omgezet, zich niet tot enige rechter kunnen wenden om hun rechten te zien erkend;
29. onderschrijft het standpunt van de Juridische Dienst van het Europees Parlement dat waar het gaat om de ontvankelijkheid van verzoekschriften, de gebieden waar de Europese Unie activiteit kan ontplooien ruimer zijn dan haar bevoegdheden; benadrukt dat deze gedachte als uitgangspunt zou moeten dienen bij de behandeling van verzoekschriften door het Parlement en de Commissie;
30. herhaalt dat individuele klachten van burgers en ondernemingen nog steeds worden erkend als de belangrijkste bron voor het opsporen van inbreuken tegen het EU-recht en vervolgens voor het inleiden van inbreukprocedures; verzoekt daarom om de invoering van effectievere, juridisch bindende bestuursrechtelijke bepalingen die de procedurele betrekkingen tussen de Commissie en de indieners voor, tijdens en na de inbreukprocedures zeker en betrouwbaar vastleggen en daardoor vooral de positie van de individuele indieners moeten versterken;
31. noemt het verheugend dat in artikel 260 VWEU als nieuw element is opgenomen dat de Commissie het Hof van Justitie kan verzoeken een lidstaat financiële sancties op te leggen vanwege te late omzetting van een richtlijn wanneer zij bij het Hof een zaak aanhangig maakt op grond van artikel 258 VWEU;
32. verwelkomt de toezegging van de Commissie dat zij principieel gebruik zal maken van artikel 260, lid 3, VWEU in gevallen van niet-nakoming van een verplichting in de zin van deze bepaling, bestaande in omzetting van een volgens een wetgevingsprocedure aangenomen richtlijn;
33. acht het van het grootste belang dat de Commissie gebruik maakt van die mogelijkheid, naast alle andere beschikbare middelen om te verzekeren dat de lidstaten de Unie-wetgeving tijdig en correct omzetten; de lidstaten die achterlopen en de wetgeving niet tijdig hebben omgezet, moeten bij name worden genoemd;
34. wijst erop dat het Parlement, de Raad, de Commissie en de lidstaten sinds het uitbrengen van dit verslag overeenstemming hebben bereikt over de kwestie van toelichtende documenten, waarin de verhouding tussen de onderdelen van een richtlijn en de overeenkomstige onderdelen van nationale omzettingsinstrumenten („concordantietabellen”) worden beschreven; merkt op dat de drie instellingen en de lidstaten zijn overeengekomen om in richtlijnen een overweging op te nemen met de strekking dat de betrokken lidstaat een concordantietabel moet opstellen indien dit, in een specifiek geval, nodig en evenredig is;
35. benadrukt dat concordantietabellen een belangrijk instrument vormen waarmee de Commissie en het Parlement toezicht kunnen uitoefenen op de juiste omzetting en toepassing van het recht van de Unie door de lidstaten, aangezien de relatie tussen een richtlijn en de corresponderende nationale bepalingen vaak zeer complex is en soms vrijwel onmogelijk te herleiden;
36. vraagt de Commissie om het Europees Parlement duidelijke richtsnoeren te doen toekomen voor het opstellen, invoegen en toepassen van correlatie- tabellen voor in de EU-wetgeving, en tevens een transparante evaluatie uit te voeren aan de hand waarvan zich aanzienlijk beter laat beoordelen in hoeverre die wetgeving op lidstaatniveau is uitgevoerd;
37. stelt vast dat nationale rechtbanken een essentiële rol vervullen bij de toepassing van het EU-recht en stelt zich volledig achter de inspanningen van de EU om justitiële opleidingen voor justitiële, rechterlijke en administratieve autoriteiten en juristen en ambtenaren bij de nationale overheden alsmede voor regionale en plaatselijke autoriteiten op Europees niveau, te bevorderen en te coördineren;
38. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, het Hof van Justitie, de Europese Ombudsman en de parlementen van de lidstaten.
In de artikelen 258 en 260 VWEU wordt de bevoegdheid van de Commissie om inbreukprocedures tegen de lidstaten in gang te zetten omschreven. Meer in het bijzonder staat in artikel 258 dat de Commissie een met redenen omkleed advies uitbrengt indien zij van oordeel is dat een lidstaat een van de krachtens de Verdragen op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen.
Het Parlement heeft in zijn bovengenoemde resolutie van 25 november 2010 verklaard dat „absolute discretie gepaard aan een absoluut gebrek aan transparantie [...] volledig in strijd met de rechtsstaat” is.
De gevolgen voor het milieu van de winning van schaliegas en schalieolie
167k
87k
Resolutie van het Europees Parlement 21 november 2012 over de gevolgen voor het milieu van de winning van schaliegas en schalieolie (2011/2308(INI))
– gezien Richtlijn 94/22/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 1994 betreffende de voorwaarden voor het verlenen en het gebruik maken van vergunningen voor de prospectie, de exploratie en de productie van koolwaterstoffen(1),
– gezien Richtlijn 92/91/EEG van 3 november 1992 betreffende minimumvoorschriften ter verbetering van de bescherming van de veiligheid en de gezondheid van werknemers in de winningsindustrieën die delfstoffen winnen met behulp van boringen(2),
– gezien Richtlijn 2006/21/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 betreffende het beheer van afval van winningsindustrieën en houdende wijziging van Richtlijn 2004/35/EG(3),
– gezien Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende afvalstoffen en tot intrekking van een aantal richtlijnen(4),
– gezien Richtlijn 2011/92/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma's(5),
– gezien Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitat en de wilde flora en fauna (habitatrichtlijn)(6),
– gezien Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 inzake industriële emissies (geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging)(7),
– gezien Richtlijn 2004/35/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende milieuaansprakelijkheid met betrekking tot het voorkomen en herstellen van milieuschade(8),
– gezien Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (waterkaderrichtlijn)(9),
– gezien Richtlijn 98/83/EG van de Raad van 3 november 1998 betreffende de kwaliteit van voor menselijke consumptie bestemd water (drinkwaterrichtlijn)(10),
– gezien Richtlijn 2006/118/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende de bescherming van het grondwater tegen verontreiniging en achteruitgang van de toestand (grondwaterrichtlijn)(11),
– gezien Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap (zoals gewijzigd)(12); en Beschikking nr. 406/2009/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 inzake de inspanningen van de lidstaten om hun broeikasgasemissies te verminderen om aan de verbintenissen van de Gemeenschap op het gebied van het verminderen van broeikasgassen tot 2020 te voldoen(13),
– gezien Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH), tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen, houdende wijziging van Richtlijn 1999/45/EG en houdende intrekking van Verordening (EEG) nr. 793/93 van de Raad en Verordening (EG) nr. 1488/94 van de Commissie alsmede Richtlijn 76/769/EEG van de Raad en de Richtlijnen 91/155/EEG, 93/67/EEG, 93/105/EG en 2000/21/EG van de Commissie (REACH-verordening)(14),
– gezien Verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 betreffende de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels (als aanpassing van bestaande EU-wetgeving aan het wereldwijd geharmoniseerde systeem (GHS, Globally Harmonised System) van de Verenigde Naties)(15),
– gezien Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 1998 betreffende het op de markt brengen van biociden (biocidenrichtlijn)(16),
– gezien Richtlijn 96/82/EG van de Raad van 9 december 1996 betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken (Seveso II-richtlijn)(17),
– gezien zijn resolutie van 13 september 2011 over een betere waarborging van de veiligheid van offshore olie- en -gasactiviteiten(18),
– gezien het in opdracht van het Directoraat-generaal Energie van de Commissie opgestelde verslag over onconventioneel gas in Europa van 8 november 2011(19),
– gezien de begeleidende nota van 26 januari 2012 van het Directoraat-generaal Milieu van de Commissie aan de leden van het Europees Parlement over de EU-milieuwetgeving die van toepassing is op de winning van schaliegas,
– gezien de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's, getiteld „Stappenplan Energie 2050” (COM(2011)0885),
– gezien verzoekschriften 886/2011 (inzake de risico's die gepaard gaan met de exploratie en winning van schaliegas in Bulgarije) en 1378/2011 (inzake de winning van schaliegas in Polen),
– gezien de in juni 2011 door directoraat-generaal Intern beleid, beleidsafdeling A: economisch en wetenschapsbeleid, van het Europees Parlement gepubliceerde studie over de gevolgen voor het milieu en de menselijke gezondheid van de winning van schaliegas en schalieolie („Impacts of shale gas and shale oil extraction on the environment and on human health”),
– gezien de artikelen 4, 11, 191, 192, 193 en 194 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien artikel 48 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid en de adviezen van de Commissie ontwikkelingssamenwerking en de Commissie juridische zaken (A7-0283/2012),
A. overwegende dat dankzij alle technologische vooruitgang de commerciële winning van onconventionele fossiele brandstoffen in een aantal delen van de wereld een hoge vlucht heeft genomen; overwegende dat er in de EU nog geen winning op commerciële schaal plaatsvindt en dat het potentieel van de reserves en de mogelijke gevolgen voor het milieu en de volksgezondheid verder moeten worden onderzocht;
B. overwegende dat de ontwikkeling van schaliegas niet oncontroversieel is binnen de EU noch wereldwijd, waardoor het noodzakelijk is alle effecten (op het milieu, de volksgezondheid en klimaatverandering) grondig te onderzoeken, alvorens deze technologie verder te ontwikkelen;
C. overwegende dat schaliegas en andere onconventionele bronnen volgens het Stappenplan Energie 2050 in potentie belangrijke nieuwe energiebronnen kunnen worden voor Europa of de landen eromheen; overwegende dat de vervanging van olie en kolen door gas op korte en middellange termijn kan helpen de uitstoot van broeikasgassen te verminderen, afhankelijk van hun levenscyclus;
D. overwegende dat gas kan worden gebruikt om energie te leveren aan het basiselektriciteitsnet, maar ook kan dienen als betrouwbare reserve-energiebron voor veranderlijke energiebronnen, zoals de wind en de zon, en deze betrouwbaarheid vermindert het aantal technische uitdagingen bij de balancering van het net; overwegende dat gas ook een efficiënte brandstof is voor verhitting en koeling en talloze andere industriële toepassingen die het concurrentievermogen van de EU vergroten;
E. overwegende dat horizontale boring en hydrofracturering (fracking), de twee belangrijkste technieken voor de ontsluiting van het potentieel van onconventionele fossiele brandstoffen voor wat betreft schaliegas en koollaagmethaan, pas tien jaar lang met elkaar in combinatie gebruikt worden, en niet mogen worden verward met andere bronexploratietechnieken gebruikt bij de winning van conventionele fossiele brandstoffen, vanwege de combinatie van deze twee technieken en de ermee gepaard gaande mate van interventie;
F. overwegende dat de EU zich inzet voor een juridisch bindende doelstelling om de broeikasgasemissies te verminderen en het aandeel hernieuwbare energie te vergroten; overwegende dat ieder besluit over de exploitatie van onconventionele fossiele brandstoffen moet worden genomen vanuit de context dat emissies moeten worden teruggedrongen;
G. overwegende dat er tot nu toe geen EU-(kader)richtlijn voor de regeling van mijnbouwactiviteiten is;
H. overwegende dat er onvoldoende gegevens zijn over de bij de fracturering gebruikte chemicaliën en de aan hydrofracturering gerelateerde risico's op het gebied van het milieu en de volksgezondheid; overwegende dat er nog steeds omvangrijk onderzoek plaatsvindt en dat er steeds meer behoefte bestaat aan verder, doorlopend onderzoek; overwegende dat hoogstaand onderzoek ten behoeve van degelijke regulering die de volksgezondheid en het milieu dient te beschermen, staat of valt met het bestaan en de transparantie van gegevens, monsters en tests;
I. overwegende dat er aan elke vorm van winning van fossiele brandstoffen en mineralen risico's kleven voor de volksgezondheid en het milieu; overwegende dat bij de toekomstige besluiten over de ontsluiting van de Europese fossiele brandstofvoorraden het voorzorgsbeginsel en het beginsel „de vervuiler betaalt” in acht moeten worden genomen, rekening houdend met de mogelijke effecten van alle stadia van het exploratie- en exploitatieproces;
J. overwegende dat er in EU-lidstaten zoals Frankrijk en Bulgarije al een moratorium is ingesteld op de winning van schaliegas vanwege de bezorgdheid omtrent de volksgezondheid en het milieu;
K. overwegende dat er voor projecten voor schaliegasexploitatie over het algemeen geen milieueffectbeoordeling hoeft te worden uitgevoerd, ook al zijn er ecologische risico's verbonden aan dergelijke projecten;
L. overwegende dat de EU de taak heeft om binnen alle beleidsterreinen en activiteiten van de Unie de bescherming van de volksgezondheid op een hoog niveau te houden;
M. overwegende dat veel regeringen in Europa, waaronder die van Frankrijk, Bulgarije, Noord-Rijn-Westfalen in Duitsland, Fribourg en Vaud in Zwitserland, in een aantal staten van de VS (North Carolina, New York, New Jersey en Vermont en bovendien meer dan 100 plaatselijke overheden) en in andere landen van de wereld (Zuid-Afrika, Quebec in Canada, New South Wales in Australië) momenteel een verbod of moratorium hebben ingesteld op hydrofracturering voor de winning van olie en gas uit schalies of andere formaties van „tight” gesteente;
N. overwegende dat sommige lidstaten, zoals Tsjechië, Roemenië en Duitsland, momenteel een moratorium overwegen op de winning van olie en gas uit schalies of andere formaties van „tight” gesteente;
O. overwegende dat krachtens de richtlijn betreffende milieuaansprakelijkheid de betrokken partijen niet verplicht zijn om afdoende verzekeringen af te sluiten gelet op de hoge kosten die gepaard gaan met ongevallen binnen de winningsindustrie;
Algemeen kader - regulering, uitvoering, monitoring en samenwerking
1. verstaat onder de exploratie en winning van schaliegas om het even welke vorm van onconventionele exploratie en winning van koolwaterstoffen die waar ook ter wereld door fossielebrandstofwinningsbedrijven wordt toegepast met gebruikmaking van horizontale boringen en grootschalige hydraulische fractureringstechnieken;
2. benadrukt dat niettegenstaande het autonome recht van de lidstaten om hun eigen energiebronnen te exploiteren, er bij de exploitatie van onconventionele fossiele brandstoffen altijd gezorgd dient te worden voor eerlijke en gelijke kansen in de hele EU, onder strikte naleving van de veiligheids- en milieuwetgeving van de EU;
3. is van mening dat een grondige analyse nodig is van het wetgevingskader van de EU inzake de exploratie en exploitatie van onconventionele fossiele brandstoffen; is in dit opzicht ingenomen met de geplande voltooiing van een aantal Commissiestudies over het bepalen van risico's, broeikasgasemissies gedurende de volledige levenscyclus, chemicaliën, water, het landgebruik en de effecten van schaliegas op de energiemarkten van de EU; dringt er bij de lidstaten op aan om zorgvuldigheid te betrachten bij verdere activiteiten omtrent onconventionele fossiele brandstoffen, totdat de lopende analyse van de regelgeving is afgerond, en om alle bestaande wetgeving op een effectieve manier toe te passen, als cruciale manier om de risico's bij alle gaswinningsactiviteiten te beperken;
4. roept de Commissie op om, na de voltooiing van haar studies, een grondige beoordeling uit te voeren op basis van het Europese regelgevingskader voor de bescherming van de gezondheid en het milieu en om zo snel mogelijk en in overeenstemming met de beginselen van het Verdrag passende maatregelen voor te stellen, met inbegrip van, indien nodig, wetgevingsmaatregelen;
5. benadrukt dat de winning van onconventionele fossiele brandstoffen – net als die van conventionele fossiele brandstoffen – risico's met zich meebrengt; is van mening dat deze risico's dienen te worden weggenomen met de nodige voorzorgsmaatregelen, zoals goede planning, grondig uitgevoerde tests, toepassing van nieuwe en beste beschikbare technologieën, beste industriepraktijken en continue gegevensvergaring, alsook toezicht en verslaglegging, uitgevoerd in overeenstemming met een robuust wetgevingskader; is van mening dat het cruciaal is om voor aanvang van activiteiten omtrent onconventionele fossiele brandstoffen te vereisen dat bij potentiële boorplekken de basiswaarden worden gemeten van het van nature voorkomende methaan en de chemicaliën in grondwater in waterhoudende grondlagen en dat de huidige luchtkwaliteit wordt gemeten; is bovendien van mening dat regelmatig overleg met de oorspronkelijke fabrikant of gelijkwaardige fabrikant van materiaal ervoor kan zorgen dat de kritieke veiligheids- en milieuapparatuur effectief blijft werken en blijft voldoen aan de veiligheidsnormen;
6. neemt kennis van de voorlopige analyse van de Commissie van de milieuwetgeving die van toepassing is op hydrofracturering; spoort de Commissie aan om volledig gebruik te maken van al haar bevoegdheden om te zorgen voor een goede omzetting en toepassing van cruciale communautaire milieuwetgeving in alle lidstaten, en onverwijld richtsnoeren uit te vaardigen voor het bepalen van basiswaarden voor het toezicht op water, dat nodig is voor de milieueffectrapportage van de exploratie en exploitatie van schaliegas, alsmede criteria op te stellen die nodig zijn voor de beoordeling van de effecten van hydrofracturering op grondwaterreservoirs in verschillende geologische formaties, waaronder mogelijke lekkage en cumulatieve effecten;
7. verzoekt de Commissie om een EU-breed kader voor risicobeheer in te voeren voor de exploratie of winning van onconventionele fossiele brandstoffen, opdat de bepalingen voor de bescherming van de volksgezondheid en het milieu binnen alle lidstaten worden geharmoniseerd;
8. verzoekt de Commissie om samen met de lidstaten en de bevoegde toezichthouders de ontwikkelingen op dit vlak nauwlettend te volgen en de noodzakelijke maatregelen te treffen om de bestaande communautaire milieuwetgeving aan te vullen en uit te breiden;
9. merkt op dat methaan een krachtig broeikasgas is, waarvan de emissies volledig dienen te worden gereguleerd overeenkomstig Richtlijn 2003/87/EG of Beschikking 406/2009/EG (de „beschikking over het delen van de inspanningen”);
10. benadrukt dat de doeltreffendheid van de regelgeving met betrekking tot de opsporing en de winning van onconventionele fossiele brandstoffen – in volledige overeenstemming met de bestaande EU-wetgeving – uiteindelijk afhankelijk is van de bereidheid en de middelen van de desbetreffende nationale autoriteiten; verzoekt de lidstaten daarom te zorgen voor voldoende personeel en technische capaciteiten voor het monitoren, inspecteren en handhaven van de toegestane werkzaamheden, waaronder afdoende scholing voor het personeel van de desbetreffende nationale instanties;
11. wijst op het belang van het reeds door gerenommeerde instellingen als het Internationaal Energieagentschap (IEA) uitgevoerde werk, zijnde richtsnoeren voor beste praktijken inzake de regulering van onconventioneel gas en hydrofracturering;
12. pleit voor de ontwikkeling van een omvattende lijst met Europese beste beschikbare technieken voor fracking op basis van goed wetenschappelijke vakmanschap;
13. verzoekt de nationale autoriteiten die toestemming hebben verleend voor de exploratie van onconventionele fossiele brandstoffen, de bestaande nationale wetgeving voor het slaan van putten voor de winning van conventionele brandstoffen aan een analyse te onderwerpen en de onderdelen daarvan die tevens specifiek verband houden met de winning van onconventionele fossiele brandstoffen te actualiseren;
14. onderkent dat de sector zelf in de allereerste plaats verantwoordelijk is voor de preventie van en effectieve reactie op ongevallen; vraagt de Commissie te overwegen activiteiten met betrekking tot hydrofracturering op te nemen in bijlage III van de richtlijn betreffende milieuaansprakelijkheid en verzoekt de relevante autoriteiten voldoende financiële garanties te eisen van betrokken partijen voor de aansprakelijkheid voor het milieu en de burgers voor het reageren op ongevallen of onbedoelde negatieve effecten die het gevolg zijn van eigen of aan anderen opgedragen activiteiten; is van mening dat in geval van milieuvervuiling het principe „de vervuiler betaalt” moet worden toegepast; is in dit verband ingenomen met de vooruitgang die de bedrijfstak geboekt heeft bij de invoering van hoge milieu- en veiligheidsnormen; benadrukt het grote belang van toezicht op de naleving daarvan middels regelmatige inspecties door goed opgeleide en onafhankelijke specialisten;
15. verzoekt de energiebedrijven actief op het gebied van de winning van onconventionele fossiele brandstoffen om te investeren in onderzoek naar het verbeteren van de milieuprestaties van de technologieën voor de winning van onconventionele fossiele brandstoffen; spoort ondernemingen en academische instellingen binnen de Europese Unie aan om de daartoe benodigde gezamenlijke O&O-programma's op te stellen en de kennis over veiligheid en risico's van de exploratie en winning van onconventionele fossiele brandstoffen zo te vergroten;
16. dringt er bij de Commissie en de lidstaten nogmaals op aan, vervat in zijn resolutie van 15 maart 2012 over een routekaart naar een concurrerende koolstofarme economie in 2050, zich te blijven inzetten voor een snellere tenuitvoerlegging van het akkoord van de G20 om subsidies voor fossiele brandstoffen af te bouwen; is van mening dat de exploratie en exploitatie van bronnen voor fossiele brandstoffen, met inbegrip van niet-conventionele bronnen, niet mogen worden gesubsidieerd met publieke middelen;
17. is van mening dat wederzijdse geheimhoudingsovereenkomsten met betrekking tot de schade aan het milieu of de gezondheid van mens of dier, zoals die welke in de Verenigde Staten zijn gesloten tussen eigenaren van land in de buurt van schaliegasputten en exploitanten van schaliegas, niet in overeenstemming zouden zijn met de verplichtingen van de EU en de lidstaten krachtens het Verdrag van Aarhus, de richtlijn toegang tot milieu-informatie (2003/4/EG) en de richtlijn betreffende milieuaansprakelijkheid;
De milieuaspecten van hydrofracturering
18. onderkent dat schaliegasexploratie en -winning kan resulteren in complexe interacties met het omringende milieu, met name als gevolg van de gebruikte hydraulische fractureringstechnieken, de samenstelling van de fractureringsvloeistoffen, de diepte en bouw van de putten en de omvang van het aangetaste landoppervlak;
19. onderkent dat de wijze van winning afhankelijk is van het specifieke soort gesteente op de plaats van winning; pleit ervoor de analyse van de uitgangssituatie van het grondwater en de geologische analyse van de diepe en ondiepe aardlagen van mogelijke winningplaatsen van schaalolie en/of -gas verplicht te stellen voordat een vergunning wordt verleend, waarbij tevens rekening wordt gehouden met informatie over mijnactiviteiten in het gebied in het heden of verleden;
20. benadrukt het belang van wetenschappelijke studies met betrekking tot de langetermijngevolgen voor de volksgezondheid van door fractureren veroorzaakte luchtverontreiniging en vervuiling van water;
21. verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat de voorschriften met betrekking tot de beoordeling van de invloed van de winning op het milieu daadwerkelijk in de wetgeving van de lidstaten worden opgenomen; benadrukt tegelijkertijd dat iedere beoordeling van de invloed in een open en transparant proces dient plaats te vinden;
22. brengt in herinnering dat in de op 12 december 2011 door DG Milieu van de Commissie uitgebrachte richtsnoerennota inzake de toepassing van Richtlijn 85/337/EEG op projecten voor de exploratie en winning van onconventionele koolwaterstoffen (ref. Ares (2011)1339393) wordt bevestigd dat Richtlijn 85/337/EEG van de Raad, zoals gewijzigd en gecodificeerd bij Richtlijn 2011/92/EU betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten (welke bekend staat als de richtlijn milieueffectrapportage of MER-richtlijn) ook van toepassing is op de exploratie en winning van onconventionele koolwaterstoffen; wijst er voorts op dat alle toegepaste hydraulische fractureringstechnieken deel uitmaken van de algemene conventionele en onconventionele koolwaterstofexploratie- en winningsactiviteiten die vallen onder de bovenvermelde EU-milieuwetgeving en onder Richtlijn 94/22/EG van het Europees Parlement en van de Raad van 30 mei 1994 betreffende de voorwaarden voor het verlenen en het gebruik maken van vergunningen voor de prospectie, de exploratie en de productie van koolwaterstoffen;
23. verzoekt de Commissie om met voorstellen te komen om ervoor te zorgen dat de bepalingen van de richtlijn milieueffectrapportage ook betrekking hebben op de specifieke aspecten van de exploratie en de winning van schaliegas, schalieolie en methaan uit kolenlagen; dringt erop aan dat de effecten gedurende de gehele levenscyclus op de lucht-, bodem- en waterkwaliteit, de geologische stabiliteit, het landgebruik en de geluidshinder in de voorafgaande milieueffectbeoordeling zijn opgenomen;
24. pleit ervoor om projecten waarbij hydrofracturering wordt toegepast, op te nemen in bijlage I van de richtlijn milieueffectrapportage;
25. merkt op dat er een risico op aardschokken bestaat, zoals aangetoond door de exploratie van schaliegas in noordwest Engeland; steunt de aanbevelingen uit het in opdracht van de regering van het Verenigd Koninkrijk opgestelde rapport dat van exploitanten moet worden verlangd dat zij voldoen aan bepaalde seismische en microseismische normen;
26. herinnert eraan dat de duurzaamheid van schaliegas nog steeds niet is bewezen; roept de Commissie en de lidstaten op de uitstoot van broeikasgassen tijdens het gehele winnings- en productieproces grondig te onderzoeken, teneinde de milieu-integriteit aan te tonen;
27. acht het in het kader van de aansprakelijkheid passend om voor exploitanten van schaliegas de bewijslast om te keren wanneer, gezien de aard van de verstoring en de negatieve effecten daarvan, andere mogelijke oorzaken en andere mogelijke omstandigheden, de exploratie en/of winning van schaliegas waarschijnlijk de oorzaak van de milieuschade is;
28. verzoekt de Commissie om met voorstellen te komen om frackingvloeistoffen expliciet in bijlage III van de Europese richtlijn betreffende afval (2008/98/EG) op te nemen als „gevaarlijk afval”;
29. is zich bewust van de grote hoeveelheid water die nodig is voor hydrofracturering, rekening houdend met het feit dat water een bijzonder gevoelige hulpbron is in de EU; acht het van groot belang dat er op basis van de lokale waterhuishouding watervoorzieningsplannen worden opgesteld, waarbij rekening wordt gehouden met plaatselijke waterreserves, de noden van andere plaatselijke watergebruikers en de capaciteiten voor de behandeling van afvalwater;
30. verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat de geldende Europese milieunormen, in het bijzonder wat betreft het bij hydrofracturering gebruikte water, volledig in acht worden genomen en dat schendingen hiervan op passende wijze worden bestraft;
31. herinnert eraan dat de kaderrichtlijn water de lidstaten verplicht alle noodzakelijke maatregelen te treffen om de achteruitgang van de toestand van alle grondwaterlichamen te voorkomen, onder meer van puntbronnen, zoals de exploratie en winning van koolwaterstoffen;
32. roept de sector er – in transparante samenwerking met de nationale wetgevingsinstanties, milieugroeperingen en gemeenschappen – toe op maatregelen te nemen om verslechtering van de kwaliteit van de betrokken grondwaterlichamen te voorkomen, en aldus een goede grondwatertoestand te handhaven, zoals gedefinieerd in de kaderrichtlijn water en de grondwaterrichtlijn;
33. erkent dat hydrofracturering plaatsvindt ver beneden watervoerende grondlagen; is daarom van mening dat, aangezien de booractiviteiten drinkwaterreserves doorkruisen, de belangrijkste zorg met betrekking tot de vervuiling van grondwater vaak de boorputintegriteit is, m.a.w. de kwaliteit van de binnenbekleding en het cementwerk en de resistentie tegen de hoge druk van de geïnjecteerde vloeistof en de lichte aardschokken;
34. eist dat een algeheel verbod wordt ingesteld op hydrofracturering in bepaalde gevoelige en bijzonder bedreigde gebieden, zoals in en onder vastgestelde beschermde drinkwaterwingebieden en in steenkoolwinningsgebieden;
35. benadrukt dat doeltreffende preventie staat of valt met consistent toezicht op de strikte naleving van de hoogste normen en de strikte toepassing van de meest geavanceerde technologieën op het gebied van het slaan en onderhoud van winningputten; is van mening dat verslagen over de putafwerking door de exploitanten moeten worden voorgelegd aan de bevoegde autoriteiten; onderstreept dat zowel het bedrijfsleven als de bevoegde autoriteiten in alle stadia regelmatige kwaliteitscontroles moeten uitvoeren om na te gaan of de binnenbekleding en het cementwerk nog ongeschonden zijn, alsook basismonsterafnames van grondwater, in nauwe samenwerking met drinkwaterbedrijven, om de kwaliteit van het drinkwater na te gaan; wijst erop dat hiervoor veel mankracht en technische expertise nodig zijn op alle niveaus;
36. verzoekt de Commissie onverwijld met richtsnoeren te komen voor de vaststelling van zowel de basisgegevens voor de controle op de waterkwaliteit die nodig zijn voor het opmaken van een milieueffectbeoordeling van de exploratie en winning van schaliegas als de criteria die worden gebruikt ter beoordeling van de effecten van hydraulische fracturering op grondwaterreservoirs in verschillende geologische formaties, waaronder potentiële lekkages en cumulatieve effecten;
37. pleit voor gezamenlijk door exploitanten, toezichthouders en hulpverleningsdiensten op te stellen gestandaardiseerde noodplannen, alsook voor de oprichting van gespecialiseerde calamiteitenteams;
38. is van mening dat gesloten waterrecyclingsystemen met stalen opslagtanks op het terrein van de winningplaats zelf milieutechnisch de beste afvalwaterzuiveringsmethode vormen omdat de hoeveelheid verbruikt water, de kans op oppervlaktevervuiling en de kosten/verkeersstroom/schade aan wegen in verband met het vervoer van te zuiveren water hiermee worden geminimaliseerd; is van mening dat deze vorm van recyclage zoveel mogelijk dient te worden toegepast; verwerpt de injectie van terugvloeiend, voor verwijdering bestemd afvalwater in geologische formaties, in overeenstemming met de kaderrichtlijn water;
39. pleit voor een strikte toepassing van de bestaande normen op het gebied van waterzuivering en tenuitvoerlegging van bindende waterbeheersplannen door exploitanten in samenwerking met de drinkwaterbedrijven en de bevoegde autoriteiten; benadrukt echter dat de bestaande zuiveringsinstallaties niet goed zijn toegerust om afvalwater van hydrofracturering te zuiveren en mogelijk verontreinigende stoffen in rivieren en stromen lozen; is in dit verband van mening dat de bevoegde autoriteiten een volledige beoordeling van alle relevante waterzuiveringsinstallaties in de betrokken lidstaten moeten uitvoeren;
40. benadrukt dat tussen boorputten en waterputten een minimale veiligheidsafstand moet worden aangehouden;
41. meent dat veel van de huidige geschillen over onconventionele fossiele brandstoffen deels het gevolg zijn van de aanvankelijke weigering van de industrie om de chemische samenstelling van fractureringsvloeistoffen bekend te maken; blijft erbij dat volledige transparantie nodig is, met een verplichting voor alle exploitanten om de chemische samenstelling en concentratie van fractureringsvloeistoffen bekend te maken en de bestaande EU-wetgeving, met name de REACH-verordening, volledig na te leven;
42. is van mening dat wederzijdse geheimhoudingsovereenkomsten met betrekking tot de schade aan het milieu of de gezondheid van mens of dier, zoals die welke in de Verenigde Staten zijn gesloten tussen eigenaren van land in de buurt van schaliegasputten en exploitanten van schaliegas, niet in overeenstemming zouden zijn met de verplichtingen van de EU en de lidstaten krachtens het Verdrag van Aarhus, de richtlijn toegang van het publiek tot milieu-informatie (2003/4/EG) en de richtlijn betreffende milieuaansprakelijkheid;
43. merkt op dat er minder beslag gelegd wordt op land en het landschap minder wordt aangetast wanneer er op één enkel punt telkens meerdere horizontale boorputten de grond in gaan;
44. merkt op dat de productievolumes van schaliegasputten in de Verenigde Staten na de eerste twee jaar een scherpe daling laten zien, wat veel doorlopende booractiviteiten voor nieuwe putten tot gevolg heeft; merkt op dat er door de opslagtanks, de compressorstations en de infrastructuur van de pijpleidingen nog meer veranderingen in het landgebruik ten gevolge van de schaliegasactiviteiten plaatsvinden;
45. verzoekt de lidstaten die besluiten tot de winning van schaliegas- of andere onconventionele fossiele brandstoffen de Commissie een nationaal plan toe te zenden waarin nauwkeurig wordt beschreven op welke wijze de exploitatie van deze reserves binnen de nationale emissiereductiedoelstellingen in het kader van de EU-beschikking inzake de verdeling van de emissiereductie-inspanningen past;
46. erkent dat voortdurende technologische verbeteringen op het gebied van hydrofracturering en horizontale boringen de veiligheid van onconventionele fossiele brandstoffen kunnen verbeteren en de mogelijke gevolgen voor het milieu kunnen beperken; moedigt de industrie aan te blijven streven naar verbetering van de technologie en de beste technologische oplossingen te gebruiken bij de ontwikkeling van onconventionele fossiele brandstofbronnen;
47. verzoekt de bevoegde nationale geologische onderzoeksdiensten vergelijkende seismische controles uit te voeren in gebieden waar veel aardbevingen voorkomen en waar vergunningen zijn verleend voor de winning van schaliegas, ten einde de natuurlijke aardbevingsgevoeligheid vast te stellen en het mogelijk te maken de kans op en de potentiële gevolgen van veroorzaakte aardbevingen te beoordelen;
48. wijst erop dat als een vergelijking van de broeikasgasbalans voor de levenscycli van schaliegas en steenkool ten gunste is van de eerstgenoemde, dit afhankelijk is van een veronderstelde atmosferische levensduur van honderd jaar; is van mening dat onderzoek over een kortere periode, bijvoorbeeld 20 jaar, geschikter zou zijn omdat de wereldwijde uitstoot in 2020 zijn hoogtepunt moet bereiken; pleit voor nader wetenschappelijk onderzoek naar emissies van ontsnapt methaan teneinde dergelijke emissies in het kader van de rapportage van jaarlijkse inventarislijsten en doelen door de lidstaten in het kader van de EU-beschikking inzake de verdeling van de emissiereductie-inspanningen beter te kunnen verklaren;
49. dringt er bij de Commissie op aan met wetsvoorstellen te komen om het gebruik van afwerkingsverbrandingsinstallaties („groene afwerking”) verplicht te stellen voor alle schaliegasputten in de EU, om enkel een beroep te doen op affakkelen bij bezorgdheid over de veiligheid en om het laten ontsnappen van schaliegas voor alle putten in zijn geheel te verbieden, in een poging om de uitstoot van ontsnapt methaan en vluchtige organische stoffen die verband houden met schaliegas terug te dringen;
Participatie van het publiek en plaatselijke omstandigheden
50. onderkent dat booractiviteiten ten koste kunnen gaan van de kwaliteit van de leefomgeving; pleit er daarom voor dat met dit vraagstuk rekening wordt gehouden bij het verlenen van de nodige exploratie- en exploitatievergunningen voor koolwaterstoffen, en dat alle mogelijke maatregelen worden genomen, met name door de sector door de toepassing van beste beschikbare technieken, en door openbare autoriteiten door de toepassing van strenge regelingen, ter minimalisering van de negatieve gevolgen van dergelijke activiteiten;
51. roept de industrie op om de plaatselijke gemeenschappen bij de activiteiten te betrekken en gemeenschappelijke oplossingen te bespreken teneinde de gevolgen van de winning van schaliegas voor het verkeer, de kwaliteit van de wegen en het lawaai op de plaatsen waar de winningsactiviteiten worden uitgevoerd, tot een minimum te beperken;
52. vraagt de lidstaten om de plaatselijke gemeenschappen volledig te informeren en bij het proces te betrekken, met name bij behandeling van de vergunningaanvragen voor exploratie en exploitatie; vraagt met name onbegrensde toegang tot milieueffectrapportages en onderzoek naar de volksgezondheid en de plaatselijke economie;
53. is van mening dat de bevolking bij de winningactiviteiten betrokken moet worden door deze voorafgaand aan elke exploratie- en exploitatiefase goed voor te lichten en te raadplegen; pleit aldus voor grotere transparantie met betrekking tot de effecten en de gebruikte chemische stoffen en technologieën, alsook voor grotere transparantie bij alle inspecties en controlemaatregelen, opdat het publiek kan overzien wat die winning concreet betekent en het meer vertrouwen heeft in de regulering ervan;
54. erkent dat een betere uitwisseling van informatie tussen de industrie, toezichthouders en het publiek nodig is om alle vraagstukken die verband houden met de onconventionele fossiele brandstoffen aan de orde te stellen;
55. is wat dit betreft ingenomen met het feit dat de EU-begroting voor 2012 voorziet in financiering van een dergelijke dialoog met het publiek en wil de lidstaten vragen gebruik te maken van dit geld om ervoor te zorgen dat mensen woonachtig in gebieden waar er in de toekomst mogelijk onconventionele fossiele brandstoffen gewonnen zullen worden, beter worden geïnformeerd en effectief kunnen deelnemen aan de besluitvorming binnen hun plaatselijke en nationale bestuursstructuren;
Internationale aspecten
56. is van mening dat het gebruik van schaliegas en andere fossiele brandstoffen in overeenstemming moet zijn met artikel 2 van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (UNFCCC), waarin wordt aangedrongen op „een stabilisering van de concentraties van broeikasgassen in de atmosfeer op een niveau waarop gevaarlijke antropogene verstoring van het klimaatsysteem wordt voorkomen”, en onderstreept dat deze internationale doelstelling onhaalbaar zou worden indien op grote schaal een onomkeerbare keuze wordt gemaakt ten gunste van infrastructuur voor fossiele brandstoffen als schaliegas („lock-in”);
57. wijst erop dat de uitstoot van ontsnapt methaan aanzienlijk zal toenemen als gevolg van de wereldwijde uitbreiding van de exploratie en productie van schaliegas, en constateert dat het algehele broeikaspotentieel („Greenhouse Warming Potential” – GWP) van schaliegas tot dusver niet is geëvalueerd; wijst er daarom met nadruk op dat de exploitatie van niet-conventionele olie- en gasbronnen het bereiken van het millenniumdoel 7 van de VN inzake ecologische duurzaamheid kan belemmeren en de meest recente internationale klimaatverbintenissen van het Akkoord van Kopenhagen kan ondermijnen; merkt op dat nu al de arme landen het meest worden getroffen door de klimaatverandering; benadrukt voorts dat de winning van onconventioneel gas en onconventionele olie niet alleen rechtstreekse gevolgen voor de volksgezondheid en het milieu heeft maar ook een bedreiging vormt voor de bestaanszekerheid van lokale gemeenschappen, met name in Afrikaanse landen, die grotendeels afhankelijk zijn van natuurlijke hulpbronnen voor landbouw en visserij;
58. wijst er met klem op dat lering moet worden getrokken uit de ervaringen van de VS inzake de exploitatie van schaliegas; constateert met grote bezorgdheid dat voor de winning van schaliegas zeer grote hoeveelheden water nodig zijn, waardoor het moeilijk wordt de millenniumdoelen (nr. 7) inzake toegang tot schoon water en voedselzekerheid te halen, met name in arme landen die nu reeds met een enorm watertekort kampen;
59. benadrukt dat landverwerving voor olie- en gaswinning een van de belangrijkste drijfveren is voor het inpikken van land in ontwikkelingslanden en een grote bedreiging vormt voor inheemse gemeenschappen, boeren en armen wat betreft toegang tot water, vruchtbare grond en voedsel; constateert dat de investeringen van hedge- en pensioenfondsen in de winningsindustrie sinds de ineenstorting van de financiële markten in 2008 wereldwijd een grote vlucht hebben genomen, zodat de winningsactiviteiten verder worden opgevoerd; onderstreept derhalve dat alle Europese economische actoren steeds transparant en in nauw overleg met alle betrokken overheidsinstanties en lokale gemeenschappen moeten optreden als het om het pachten of verwerven van land gaat;
60. merkt op dat het onduidelijk is of het huidige regelgevingskader van de EU-wetgeving een passende waarborg biedt tegen de risico's voor het milieu en de volksgezondheid als gevolg van schaliegasactiviteiten en dat de Commissie derhalve een reeks studies uitvoert, waarvan de resultaten in de loop van dit jaar worden verwacht; is van mening dat uit deze studies over de exploitatie van schaliegas lering moet worden getrokken en desbetreffende aanbevelingen volledig in aanmerking worden genomen door Europese bedrijven in ontwikkelingslanden; is bezorgd over de gevolgen van de activiteiten van oliemaatschappijen voor het milieu, de volksgezondheid en de ontwikkeling, in het bijzonder in Afrika ten zuiden van de Sahara, gezien de beperkte capaciteit in bepaalde landen om wetgeving inzake milieu en bescherming van de volksgezondheid uit te voeren en te handhaven; verklaart voorts dat Europese ondernemingen overal waar zij actief zijn normen voor verantwoorde bedrijfspraktijken dienen te hanteren;
61. is bezorgd over potentiële investeringen door Europese bedrijven in niet-conventionele olie- of gasbronnen in ontwikkelingslanden;
62. benadrukt tevens dat de EU de in artikel 208 VWEU vastgelegde verplichting tot het voeren van een samenhangend ontwikkelingsbeleid moet nakomen; is van mening dat gezien het feit dat de EU fungeert als gastland voor bedrijven die investeren in winningsactiviteiten, zij invloed moet uitoefenen op hun gedrag om duurzamere praktijken te stimuleren, bijvoorbeeld door aanscherping van de normen inzake corporate governance en van de regelgeving voor banken en fondsen die hen financieren, onder meer via de „Equator Principles”, de VN-beginselen inzake verantwoord beleggen, en de regels van de Europese Investeringsbank en het Comité van Bazel voor het bankentoezicht;
63. herinnert eraan dat internationale oliemaatschappijen niet alleen zijn onderworpen aan de regelgeving van de landen waar zij actief zijn, maar ook aan het recht van de landen waar zij op de beurs genoteerd staan; is van mening dat de regelgeving van het land van herkomst in doeltreffende instrumenten moet voorzien ter bescherming van de mensenrechten in situaties waarin sprake is van lacunes met betrekking tot de verantwoordingsplicht, naar het voorbeeld van de Alien Tort Claims Act van de Verenigde Staten;
64. merkt op dat er veel instrumenten bestaan waarmee de negatieve sociale en ecologische effecten van de activiteiten van winningsindustrieën kunnen worden aangepakt, zoals het Global Reporting Initiative, het VN „Global Compact”-initiatief en de OESO-richtsnoeren voor multinationale ondernemingen; wijst er echter op dat vrijwillige richtlijnen onvoldoende zijn om het negatieve effect van winning te beperken;
65. merkt op dat de Europese jaarrekeningen- en transparantierichtlijnen momenteel aan een herziening worden onderworpen, wat een goede gelegenheid biedt om belastingontwijking en corruptie door winningsindustrieën tegen te gaan;
66. dringt er bij de Commissie op aan om nieuwe opties te zoeken voor aanscherping van de normen voor de verantwoordelijkheden van transnationale ondernemingen met betrekking tot sociale en milieurechten en voor de mogelijke wijze van toepassing van deze normen;
67. is bezorgd dat sommige bedrijven die actief zijn op het gebied van onconventionele olie- en gaswinning in andere delen van de wereld andere veiligheidsnormen hanteren; dringt er bij de lidstaten op aan om ondernemingen met hoofdzetel in de EU te verplichten om bij al hun activiteiten wereldwijd Europese normen toe te passen;
o o o
68. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de parlementen van de lidstaten.
– gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), en met name artikel 194, waarin wordt gesteld dat de toepassing van de bepalingen van dit artikel ter vaststelling van Uniemaatregelen op het gebied van energie onder meer de toepassing van andere bepalingen van de Verdragen onverlet laat, inclusief in het bijzonder artikel 192, lid 2,
– gezien zijn resolutie van 25 november 2010 over een nieuwe energiestrategie voor Europa 2011-2020(1),
– gezien zijn resolutie van 29 september 2011 over de ontwikkeling van een gemeenschappelijk EU-standpunt voorafgaande aan de Conferentie van de Verenigde Naties over duurzame ontwikkeling (Rio+20)(2),
– gezien Richtlijn 94/22/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 1994 betreffende de voorwaarden voor het verlenen en het gebruik maken van vergunningen voor de prospectie, de exploratie en de productie van koolwaterstoffen(3),
– gezien Verordening (EU) nr. 994/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 20 oktober 2010 betreffende maatregelen tot veiligstelling van de gaslevering en houdende intrekking van Richtlijn 2004/67/EG van de Raad(4),
– gezien de milieuwetgeving van de EU voor zover deze van belang is voor de ontwikkeling van schaliegas, waaronder: Richtlijn 85/337/EEG van de Raad van 27 juni 1985 betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten(5); Richtlijn 2001/42/EG betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma's(6); Richtlijn 2006/21/EG betreffende het beheer van afval van winningsindustrieën(7); Richtlijn 2000/60/EG tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid(8); Verordening (EG) nr. 1907/2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen(9); Richtlijn 98/8/EG betreffende het op de markt brengen van biociden(10); Richtlijn 96/82/EG betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken(11); Richtlijn 2004/35/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende milieuaansprakelijkheid met betrekking tot het voorkomen en herstellen van milieuschade(12); Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 inzake industriële emissies (geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging)(13); Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap(14); en Beschikking nr. 406/2009/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 inzake de inspanningen van de lidstaten om hun broeikasgasemissies te verminderen om aan de verbintenissen van de Gemeenschap op het gebied van het verminderen van broeikasgassen tot 2020 te voldoen(15),
– gezien de conclusies van de Europese Raad van 4 februari 2011,
– gezien de conclusies van de Raad van 24 november 2011 met betrekking tot de versterking van de externe dimensie van het energiebeleid van de EU,
– gezien de mededeling van de Commissie over het Stappenplan Energie 2050(16),
– gezien het voorstel van de Commissie voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende richtsnoeren voor de trans-Europese energie-infrastructuur en houdende intrekking van Beschikking nr.1364/2006/EG(17),
– gezien artikel 48 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie industrie, onderzoek en energie (A7-0284/2012),
A. overwegende dat volgens schattingen van het Internationaal Energie Agentschap de mondiale liquefactiecapaciteit zal toenemen van 380 miljard kubieke meter (m³) in 2011 tot 540 m³ in 2020;
B. overwegende dat de lidstaten op grond van de EU-verdragen het recht hebben hun eigen energiemix te bepalen;
C. overwegende dat de ontwikkeling van schaliegas aanzienlijke gevolgen kan hebben voor de aardgasmarkt voor wat betreft de dynamiek en de prijzen, alsook voor de opwekking van elektriciteit;
D. overwegende dat chemicaliën die voor hydrofracturering worden gebruikt moeten worden geregistreerd bij het Europees Agentschap voor chemische stoffen, en niet kunnen worden goedgekeurd tenzij is vastgesteld dat zij niet schadelijk zijn voor het milieu of dat deze schade beperkt blijft (overeenkomstig de verordening inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH-verordening));
E. overwegende dat onconventionele vormen van gas zoals uit laagpermeabel gesteente gewonnen gas, schaliegas en kolenlaagmethaangas reeds meer dan de helft van de gasproductie in de VS uitmaken, waarbij schaliegas de grootste stijging laat zien;
F. overwegende dat in Estland reeds olie uit olieschalie wordt geproduceerd en dat er exploraties met betrekking tot olie uit schalieformaties hebben plaatsgevonden in het bekken van Parijs;
Energieaspecten Mogelijke bronnen
1. merkt op dat er verschillende schattingen met betrekking tot schaliegasbronnen in Europa zijn gemaakt, onder andere door de Amerikaanse Energy Information Administration en door het Internationaal Energieagentschap (IEA), en dat diverse lidstaten over reserves beschikken; erkent dat deze schattingen weliswaar van nature onnauwkeurig zijn, maar dat zij wijzen op het bestaan van een mogelijk belangrijke inheemse energiebron, waarvan de winning evenwel wellicht niet in alle gevallen economisch haalbaar is; wijst er op dat sommige lidstaten over schalieoliereserves beschikken en dat er nog op bredere schaal onderzoek moet worden gedaan naar andere bronnen van onconventionele olie;
2. is van mening dat beleidsmakers over nauwkeurigere, actuelere en uitgebreidere wetenschappelijke gegevens zouden moeten beschikken, teneinde hen in staat te stellen weloverwogen keuzes te maken; deelt derhalve de mening van de Europese Raad dat het Europese potentieel voor een duurzame winning en een duurzaam gebruik van schaliegas- en schalieoliebronnen die de beschikbaarheid en kwaliteit van waterbronnen niet in gevaar brengen, beoordeeld en in kaart gebracht zou moeten worden, teneinde de continuïteit van de voorziening te kunnen verbeteren; verwelkomt de door de lidstaten gemaakte beoordelingen en moedigt hen aan hun desbetreffende werkzaamheden voort te zetten, en verzoekt de Commissie om bij te dragen aan de beoordeling van het potentieel van schaliegas- en schalieoliereserves in de EU door de resultaten te verzamelen van de beoordelingen door de lidstaten en de beschikbare resultaten van verkenningsprojecten, alsook door het analyseren en evalueren van de industriële, economische, energie-, milieu- en gezondheidsaspecten van interne schaliegasproductie;
Energiemarkten
3. wijst erop dat het toenemende gebruik van schaliegas in de VS reeds een aanzienlijk positief effect heeft gehad op de aardgasmarkt en op de gas- en elektriciteitsprijzen, in het bijzonder omdat vloeibaar aardgas dat oorspronkelijk was bestemd voor de Amerikaanse markt elders wordt gebruikt; merkt op dat de Amerikaanse spotmarktprijzen een historisch laagterecord hebben bereikt, hetgeen het prijsverschil tussen de VS en Europa - dat aan langetermijnovereenkomsten is gebonden - nog doet toenemen en van invloed is op het concurrentievermogen van de Europese economie en het Europese bedrijfsleven;
4. merkt op dat de binnenlandse productie in de VS volgens prognoses van de Amerikaanse Energy Information Administration tegen 2035 46% van de gasvoorziening zal uitmaken;
5. wijst erop dat de gasprijzen in de VS nog steeds dalen, hetgeen de EU voor bijkomende uitdagingen op het vlak van de concurrentie plaatst;
6. merkt op dat aangezien de gasmarkt steeds mondialer wordt en een steeds grotere onderlinge verwevenheid vertoont, de ontwikkeling van schaliegas de wereldwijde concurrentie op de gasmarkt zal doen toenemen en derhalve van grote invloed zal blijven op de prijzen; wijst erop dat schaliegas zal helpen de positie van consumenten ten opzichte van gasleveranciers te versterken en daarom zou moeten leiden tot lagere prijzen;
7. merkt evenwel op dat voor de aanleg van alle vereiste infrastructuur in verband met boringen, opslag, vervoer en het opwerken van gas en de fracvloeistof forse investeringen nodig zijn die volledig ten laste moeten komen van de sector;
8. roept de Commissie op om, in het licht van de evolutie van de gasmarkt en de toename van op netwerkknooppunten gebaseerde prijzen (hub-based pricing) in Europa, het mogelijke effect van wereldwijde schaliegasontwikkeling op de markt voor vloeibaar aardgas en de opheffing van mogelijke restricties op de wereldhandel in vloeibaar aardgas aan de orde te stellen op de volgende ontmoeting van de Energieraad EU-VS;
9. benadrukt dat op EU-niveau met betrekking tot oplossingen op het gebied van de energiemix het subsidiariteitsbeginsel geldt voor de exploratie en/of winning van schaliegas; merkt echter op dat schaliegasexploratie een grensoverschrijdende dimensie kan hebben, met name wanneer boringen worden verricht bij een landsgrens met een andere lidstaat of wanneer deze een nadelige invloed hebben op het grondwater, de lucht of bodem van meerdere landen; dringt aan op volledige openbaarmaking van alle technische en milieuvraagstukken in verband met schaliegasexploratie, alsook op passende samenwerking met alle belanghebbenden voor en ten tijde van concessies;
10. merkt op dat de wereldwijde consumptie van aardgas momenteel toeneemt en dat Europa nog steeds tot de regio´s met de hoogste behoefte aan gasinvoer behoort; wijst erop dat de interne gasproductie in Europa volgens prognoses van het Internationaal Energieagentschap zal dalen en dat de vraag zal stijgen, waardoor de invoer tegen 2035 tot ongeveer 450 miljard kubieke meter zal toenemen; erkent daarom dat de wereldwijde schaliegasproductie een belangrijke rol speelt bij het waarborgen van de energiezekerheid en de diversiteit van energiebronnen en -leveranciers op de middellange en lange termijn; is zich ervan bewust dat de binnenlandse schaliegasproductie sommige lidstaten een mogelijkheid biedt om hun aardgasvoorziening verder te diversifiëren, rekening houdend met de afhankelijkheid van lidstaten van de invoer van gas uit derde landen; erkent dat ten gevolge van de toenemende productie van schaliegas in de VS nu meer LNG-voorraden beschikbaar zijn voor Europa, en dat een combinatie van een grotere binnenlandse aardgasvoorziening en een grotere beschikbaarheid van LNG aantrekkelijke mogelijkheden biedt voor de diversifiëring van de gasvoorziening;
11. benadrukt evenwel dat het cruciaal is om andere maatregelen inzake de continuïteit van de voorziening te nemen en op dit gebied een ander beleid te voeren met langetermijnperspectieven, zoals een aanzienlijk groter gebruik van hernieuwbare energiebronnen en verbetering van de energie-efficiëntie en de energiebesparingen, en tegelijkertijd te zorgen voor toereikende infrastructuur- en opslagfaciliteiten, gasvoorzieningen en doorvoerroutes te diversifiëren en betrouwbare partnerschappen met leverende, doorvoer- en verbruikende landen op te bouwen op basis van transparantie, wederzijds vertrouwen en niet-discriminatie, overeenkomstig de beginselen van het Energiehandvest en het derde energiepakket van de EU;
12. herhaalt zijn verzoek aan de Commissie om voor het einde van 2013 met een analyse te komen van de toekomstige ontwikkeling van de mondiale en Europese gasmarkt, waarin ook aandacht moet worden besteed aan de gevolgen van reeds geplande gasinfrastructuurprojecten (zoals de projecten in het kader van de zuidelijke corridor), nieuwe LNG-terminals, de gevolgen van schaliegaswinning voor de Amerikaanse gasmarkt (vooral wat betreft de importbehoefte aan LNG), en de gevolgen van eventuele schaliegasontwikkelingen in de EU voor de continuïteit van de gasvoorziening en de prijsstabiliteit in de toekomst; is van mening dat de beoogde analyse de huidige stand van de infrastructuurontwikkeling en de CO2-doelstellingen van de EU voor 2020 moet weerspiegelen en deze als uitgangspunt moet nemen; onderstreept dat alle belanghebbende partijen hierbij moeten worden geraadpleegd;
13. benadrukt dat een volledig functionerende, onderling verbonden en geïntegreerde interne Europese energiemarkt eveneens essentieel is, onder andere met het oog op een optimale benutting van de mogelijke schaliegasproductie in de EU, die geen negatieve gevolgen mag hebben voor het milieu en de gemeenschappen in de omgeving van dit soort exploitatielocaties; roept de Commissie en de lidstaten op om deze doelstelling krachtdadig na te streven, in het bijzonder door een vlotte overgang te waarborgen evenals de toepassing van de vereisten van het derde EU-energiepakket voor de interne markt en het energie-infrastructuurpakket, teneinde de Europese groothandelsmarkten voor energie tegen 2014 te harmoniseren en volledig te liberaliseren;
Overgang naar een koolstofvrije economie
14. is het eens met de Commissie dat gas van aanzienlijk belang zal zijn voor de transformatie van het energiesysteem, zoals vermeld in het Stappenplan Energie 2050, aangezien het een snelle, tijdelijke en kostenefficiënte manier vormt om de afhankelijkheid van andere, sterker vervuilende fossiele brandstoffen te verminderen alvorens over te stappen op volledig duurzame koolstofarme energieopwekking, en zo de uitstoot van broeikasgassen te verminderen, in het bijzonder in de lidstaten die grote hoeveelheden steenkool gebruiken voor het opwekken van energie, voor zover uit de effectbeoordelingen blijkt dat het gebruik van schaliegas geen negatieve gevolgen heeft voor het milieu, en met name voor het grondwater, of voor de aangrenzende lokale gemeenschappen;
15. dringt er bij het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek van de Commissie op aan om, gezien het gebrek aan volledige Europese gegevens over de koolstofvoetafdruk van schaliegas, zijn analyse inzake de broeikasgasemissies van schaliegaswinning en –productie tijdens de gehele levenscyclus snel te voltooien zodat daar in de toekomst naar behoren rekening mee kan worden gehouden;
16. merkt eveneens op dat bepaalde vormen van hernieuwbare energie – bijvoorbeeld windenergie – variabel zijn en ondersteund of gecompenseerd moeten worden door betrouwbare en flexibele energietechnologieën; is van mening dat aardgas – met inbegrip van schaliegas – hiervoor een van de beschikbare opties zou kunnen zijn, naast diverse andere oplossingen zoals een groter aantal onderlinge verbindingen, een beter systeembeheer en betere controle via slimme netten op alle netwerkniveaus, energieopslag en vraagbeheersing; erkent het belang van CO2-afvang en -opslag (CCS) voor het waarborgen van de duurzaamheid op de lange termijn van gas als energiebron;
17. verzoekt de Commissie om de besparingen van CCS voor gas te analyseren teneinde de ontwikkeling en het gebruik van deze technologie te bespoedigen; verzoekt de Commissie eveneens om te onderzoeken welke effecten CCS-technologie kan hebben op de flexibiliteit van de energieopwekking middels gas en welke ondersteunende rol zij daarom kan vervullen voor hernieuwbare energiebronnen;
18. dringt er bij de Commissie op aan om, overeenkomstig het Stappenplan Energie 2050, de economische en milieugevolgen van en de vooruitzichten voor onconventioneel gas in de EU te beoordelen, en daarbij rekening te houden met de lessen die kunnen worden getrokken uit de Amerikaanse ervaring en regelgeving op dit gebied, en bovendien te erkennen dat de mate van onconventioneel gasgebruik in de EU uiteindelijk zal worden bepaald door de markt en de besluiten van de lidstaten die opereren binnen het kader van de EU-beleidsdoelstellingen voor de lange termijn op het gebied van klimaat en energie;
19. roept de overheden op om een regionale beoordeling van de ondergrondse effecten op te stellen teneinde de toewijzing van middelen aan geothermische energie, schaliegas en andere ondergrondse energiebronnen te optimaliseren en op die manier de voordelen voor de maatschappij te maximaliseren;
20. dringt er bij de Commissie op aan het Europees Milieuagentschap (EEA) te verzoeken een uitvoerige wetenschappelijke milieuanalyse op te stellen met betrekking tot de exploitatie van schaliegas en schalieolie en de mogelijke effecten van de beschikbare technieken;
Industriële en economische aspecten van onconventionele olie en gas Industriële omgeving
21. herinnert eraan dat de enorme toename van schaliegasproductie in de VS werd bevorderd door een gevestigde industriële omgeving, met inbegrip van voldoende boorinstallaties, de vereiste mankracht en een ervaren en goed uitgeruste dienstenindustrie; is zich ervan bewust dat het in de EU enige tijd zal duren voordat de benodigde dienstensector voldoende capaciteit heeft opgebouwd en bedrijven het vereiste materiaal en de nodige ervaring hebben vergaard, en dat dit op korte termijn waarschijnlijk ook zal leiden tot een stijging van de kosten; moedigt samenwerking aan tussen de betrokken bedrijven in de EU en de VS met het oog op de toepassing van groene afwerking, de beste beschikbare technieken en milieuvriendelijke industriële processen, terwijl ook de kosten worden verminderd; is van mening dat verwachtingen met betrekking tot het tempo van de ontwikkeling van schaliegas in de EU realistisch moeten blijven en dat eventueel mogelijke commerciële winning gaandeweg in fasen dient te verlopen om hoog- en laagconjunctuur in de economie met grote nadelige lokale effecten, te vermijden;
22. wijst erop dat een stabiel regelgevingskader essentieel is om het juiste klimaat tot stand te brengen voor investeringen door gasbedrijven in hoognodige infrastructuur en in onderzoek en ontwikkeling, alsook om verstoringen van de markt te voorkomen;
23. dringt er bij de lidstaten die geïnteresseerd zijn in schaliegasontwikkeling op aan om de vereiste vaardigheden op te nemen in hun reguliere onderwijs- en opleidingssystemen, teneinde de benodigde arbeidskrachten op te leiden;
24. wijst erop dat exploratie van het schaliegas- en schalieoliepotentieel niet alleen in Europa plaatsvindt en dat er in verschillende landen en regio's in Azië, Noord-Amerika, Latijns-Amerika, Afrika en Australië, grote belangstelling bestaat voor de ontwikkeling van nieuwe olie- en gasbronnen als middel om het economische en energiegerelateerde concurrentievermogen te verbeteren; onderstreept dat het noodzakelijk is om schaliegas en -olie op te nemen in de bilaterale EU-dialoog en in partnerschappen met landen die reeds onconventionele bronnen aan het ontwikkelen zijn of die belangstelling hebben voor de ontwikkeling en/of het gebruik ervan, teneinde expertise en optimale werkwijzen uit te wisselen;
25. beklemtoont dat het noodzakelijk is open te blijven staan voor alle nieuwe, toekomstige technologieën op het gebied van energieonderzoek; dringt aan op verder onderzoek naar en ontwikkelingsactiviteiten met betrekking tot instrumenten en technologieën, waaronder CCS, om de mogelijkheid van een duurzamere en veiligere ontwikkeling van onconventioneel gas te onderzoeken; erkent in dit verband dat technologie en innovatie in de gassector een grotere bijdrage kunnen leveren aan het vaardighedenbestand en het concurrentievermogen van de EU;
26. neemt kennis van de technologische ontwikkelingen in Oostenrijk waar de sector voorstelt om fracvloeistoffen te gebruiken die uitsluitend water, zand en maïszetmeel bevatten; beveelt aan dat de andere lidstaten en de Commissie de mogelijkheid onderzoeken om schaliegas te winnen zonder chemicaliën te gebruiken en dringt aan op nadere onderzoeks- en ontwikkelingsactiviteiten met betrekking tot dergelijke technieken en/of praktijken die mogelijke effecten op het milieu zouden verzachten;
27. spoort de Commissie aan om voor alle schaliegasboorputten in de EU met aanbevelingen te komen teneinde de vluchtige methaanemissies te beperken;
Licentiekader
28. verzoekt de lidstaten een robuust regelgevingskader te creëren en te zorgen voor de nodige middelen voor de administratie van en het toezicht op de duurzame ontwikkeling van alle aan schaliegas gerelateerde activiteiten, met inbegrip van de middelen die op grond van de milieu- en klimaatbeschermingswetgeving van de EU zijn vereist; herinnert eraan dat iedere lidstaat overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel het recht heeft zelf besluiten te nemen over de exploitatie van olie en schaliegas;
29. merkt op dat de huidige licentieprocedure voor schaliegaswinning wordt gereguleerd door algemene mijnbouw- en koolwaterstofwetgeving; wijst erop dat het wetgevingskader van de EU, volgens het voor de Commissie opgestelde definitieve verslag over onconventioneel gas in Europa van 8 november 2011 en de door de Commissie opgestelde begeleidende nota van 26 januari 2012 betreffende het juridisch kader van de EU voor milieu dat van toepassing is op schaliegasprojecten, alle aspecten van de licentieverlening, vroege exploratie en productie in voldoende mate dekt; merkt evenwel op dat grootschalige schaliegaswinning mogelijk een veelomvattende aanpassing van alle bestaande EU-wetgeving vereist, met inbegrip van de REACH-verordening, zodat hierin de specifieke eigenschappen van de winning van onconventionele fossiele brandstoffen worden opgenomen; dringt er bij de Commissie en overheden in de lidstaten op aan om onverwijld hun regelgevingskaders te controleren en, indien nodig, te verbeteren teneinde zeker te stellen dat deze op adequate wijze zijn afgestemd op schaliegas- en schalieolieprojecten, in het bijzonder met het oog op een mogelijke toekomstige productie op commerciële schaal in Europa, alsook met het oog op de aanpak van milieurisico's;
30. benadrukt het belang van transparantie en grondige raadpleging van het publiek, in het bijzonder in de context van de invoering van een nieuwe aanpak voor gaswinning; wijst erop dat er in bepaalde lidstaten sprake is van een gebrek aan publieke raadpleging tijdens de fase van de vergunningverlening; dringt er bij de lidstaten op aan hun wetgeving te evalueren om te zien of er naar behoren rekening wordt gehouden met dit aspect, met inbegrip van de volledige toepassing van de bepalingen van het Verdrag van Aarhus en de desbetreffende bepalingen in het Unierecht;
31. is van mening dat lidstaten die schaliegasprojecten uitvoeren een „one-stop-shop”-aanpak moeten hanteren voor de verlening van vergunningen, de licentiëring en de beoordeling van de naleving van de milieuwetgeving (met inbegrip van een verplichte milieueffectbeoordeling), wat in bepaalde lidstaten de standaardaanpak is voor alle energieprojecten;
32. verzoekt de Commissie en de lidstaten te waarborgen dat het advies van de betrokken plaatselijke overheden verplicht moet worden ingewonnen om de wijzigingen van het juridisch kader te kunnen doorvoeren die noodzakelijk zijn om licenties te verlenen voor de exploitatie van schaliegas;
Publieke opinie en beste werkwijzen Houding van het publiek
33. is zich er terdege van bewust dat de houding van het publiek ten aanzien de ontwikkeling van schaliegas van lidstaat tot lidstaat verschilt en dat een negatieve houding het gevolg kan zijn van een gebrek aan informatie of verkeerde informatie; dringt aan op een verbetering van openbare informatie betreffende schaliegasoperaties die op transparante en objectieve wijze moet worden verstrekt, en ondersteunt de opzet van webportalen die toegang bieden tot een breed scala aan openbare informatie over deze operaties; dringt er bij bedrijven die overwegen schaliegas te winnen in de EU op aan om volledige informatie te verstrekken over hun activiteiten, voorafgaand aan het boren lokale gemeenschappen en overheden te raadplegen, en openbaarheid te geven over alle chemicaliën, inclusief de gehanteerde concentraties, die zij bij hydrofracturering gebruiken, op grond van de beoordeling van de schalieformatie;
34. is van mening dat een zinvolle en tijdige betrokkenheid van lokale gemeenschappen het beste kan worden gewaarborgd via een verplichte milieueffectbeoordeling, een hoge mate van transparantie en een publieke raadpleging over voorgestelde schaliegasprojecten, ongeacht de duur en schaal van die projecten;
35. merkt op dat het bijzonder belangrijk is dat schaliegasexploitanten in de EU zich in elke fase van hun activiteiten betrokken tonen bij en sterke relaties opbouwen met lokale gemeenschappen, gezien het feit dat de EU een hogere bevolkingsdichtheid heeft dan de VS en dat landeigenaren in Europa geen eigenaar zijn van de ondergrondse bronnen en daarom niet rechtstreeks profiteren van de gaswinning, zoals in de VS het geval is; dringt er in dit verband op aan kaders vast te stellen die concurrerend zijn voor de sector maar die tegelijkertijd nationale en lokale gemeenschappen in staat stellen van schaliegasbronnen te profiteren; roept schaliegasbedrijven tevens op om maatschappelijk verantwoorde praktijken te hanteren, ervoor te zorgen dat lokale gemeenschappen van de schaliegasontwikkeling profiteren, de toepassing van het „de vervuiler betaalt”-principe te waarborgen, en de kosten te dekken van alle directie of indirecte schade die zij wellicht veroorzaken;
36. erkent dat er nadruk dient te worden gelegd op een transparante en open dialoog met het maatschappelijk middenveld, zowel gedurende de periode voorafgaand aan de activiteiten als in de toezichtsfase, welke is gebaseerd op beschikbare wetenschappelijke kennis en waarbij vraagstukken als gaslekken en de effecten van de exploitatie van schaliegas voor het grondwater, het landschap, landbouw en toerisme op begrijpelijke wijze aan de orde komen; herinnert eraan dat in de EU-begroting voor 2012 een toewijzing is opgenomen voor de financiering van proefprojecten en andere ondersteunende activiteiten met het oog op de bevordering van een dergelijke dialoog; is van mening dat een dergelijke dialoog op een neutrale manier moet worden georganiseerd, in nauwe samenwerking met de lidstaten, met inbegrip van de nationale autoriteiten, lokale gemeenschappen, het publiek, bedrijven en ngo's;
37. benadrukt het belang van transparant ondernemingsbestuur bij olie- en gasmaatschappijen die betrokken zijn bij activiteiten rond schaliegas en schalieolie;
Optimale werkwijzen
38. benadrukt dat van belang is om bij schaliegasexploratie en-productie de hoogste veiligheidsnormen, de beste beschikbare technologieën en de best functionerende methoden te hanteren, terwijl de technologieën en praktijken voortdurend moeten worden verbeterd en de nadelige effecten moeten worden geminimaliseerd; onderstreept in dit verband het belang van aanzienlijke investeringen in onderzoek en ontwikkeling ten behoeve van de sector; verwelkomt initiatieven van het IEA en organisaties van olie- en gasproducenten die erop zijn gericht de optimale werkwijzen met betrekking tot de exploratie en productie van schaliegas en schalieolie vast te stellen;
39. meent dat op zorgen over de mogelijke schadelijke gevolgen van schaliegasontwikkeling voor de watervoorziening via lekken in boorputten kan worden ingesprongen door tijdens de ontwikkeling en aanleg van boorputten optimale werkwijzen toe te passen, met name bekisting, cementering en drukcontrole, samen met druktests van gecementeerde bekisting en geavanceerde „cement bond logs” (proeven ter controle van de cementhechting) om te waarborgen dat de constructie volledig is geïsoleerd; verzoekt de lidstaten om er, onder meer door middel van inspectie ter plaatse, voor te zorgen dat deze werkwijzen tijdens de schaliegasontwikkeling worden toegepast;
40. benadrukt dat, door het ontwikkelen van betere technologieën en methoden gebaseerd op krachtige verordeningen, exploitanten en dienstverlenende bedrijven niet alleen de publieke acceptatie van schaliegasprojecten zullen verbeteren, maar dat zij tevens commerciële mogelijkheden en betere exportmogelijkheden zullen creëren, gezien de wereldwijde milieuproblematiek rond onconventionele gaswinning; beveelt de lidstaten daarom aan rekening te houden met de aanbevelingen uit het uitgebreide referentiedocument van het IEA betreffende de beste beschikbare technieken voor hydrofracturering, zodra dit document beschikbaar is;
41. benadrukt dat het bij de aanleg van boorputten en hydrofracturering noodzakelijk is de strengst mogelijke veiligheids- en milieunormen in acht te nemen en regelmatig inspecties uit te voeren tijdens voor de veiligheid cruciale fasen; onderstreept met name dat exploitanten het affakkelen en ventileren moeten beperken, gas en vluchtige methaanemissies moeten opvangen en afvalwater moeten hergebruiken of zuiveren; dringt er bij de EU op aan het voorbeeld van de VS te volgen en op het gebied van schaliegas milieunormen voor fraccen vast te stellen waarmee bedrijven worden verplicht tot het opvangen van methaan en andere vervuilende gasemissies, zoals deze zijn ingevoerd door het Amerikaans agentschap voor milieubescherming EPA;
42. verzoekt de schaliegasexloitanten bovendien om voor de watervoorziening gebruikte waterbronnen in de nabijheid van hun boorputten zowel vóór als tijdens de productie te testen en de resultaten van deze tests op een toegankelijke, begrijpelijke en transparante wijze bekend te maken aan het publiek;
43. benadrukt het belang van exploitanten die gebruikt land terugwinnen en herstellen en die postoperationeel toezicht uitoefenen op de voltooiing van hun activiteiten;
44. dringt aan op de uitwisseling van optimale werkwijzen en informatie tussen de lidstaten van de EU, maar ook tussen de EU, de VS en Canada; moedigt in het bijzonder samenwerking tussen Europese en Noord-Amerikaanse steden en gemeenten aan die schaliegas hebben ontdekt; benadrukt het belang van de overdracht van kennis betreffende schaliegasontwikkeling van de industrie naar lokale gemeenschappen;
45. dringt bij de schaliegas- en schalieoliesector aan op eenvormige hantering van de strengste milieu- en veiligheidsnormen, waar ter wereld ondernemingen ook actief zijn; vraagt de Commissie te onderzoeken welke mechanismen geschikt zouden kunnen zijn om ervoor te zorgen dat in de EU gevestigde ondernemingen overal ter wereld volgens de strengste normen te werk gaan; is van oordeel dat verantwoord ondernemerschap eveneens een belangrijke drijfveer dient te zijn op dit gebied, en dat in de licentiestelsels van de lidstaten bij het verlenen van vergunningen rekening zou kunnen worden gehouden met incidenten in de wereld waarbij bedrijven betrokken zijn, mits over deze incidenten grondige informatie beschikbaar is;
46. wijst erop dat het belangrijk is om activiteiten te steunen en mede te financieren die erop zijn gericht onafhankelijke platforms tot stand te brengen bestaande uit vertegenwoordigers uit de bedrijfswereld en de wetenschap, die adviezen moeten uitbrengen en optimale praktijken kunnen ontwikkelen op het vlak van schone technologieën voor de winning van schaliegas;
47. herinnert eraan dat het „de vervuiler betaalt”-principe consistent moet worden toegepast op schaliegas- en schalieolieoperaties, met name voor wat betreft de zuivering van het afvalwater, en dat bedrijven volledig aansprakelijk moeten zijn voor directe of indirecte schade die zij mogelijk veroorzaken; dringt er bij de Commissie op aan te evalueren of er behoefte bestaat aan voorstellen om hydrofracturering en andere activiteiten rond schaliegaswinning specifiek op te nemen in de Richtlijn betreffende milieuaansprakelijkheid, en om schaliegasoperatoren ertoe te verplichten financiële zekerheden te verstrekken of verzekeringen af te sluiten in het geval van milieuschade die samenhangt met hun activiteiten, teneinde rechtszekerheid te bieden aan de betrokken bevolking;
o o o
48. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, alsmede aan de regeringen van de lidstaten.
– gezien zijn eerdere resoluties over de beraadslagingen van de Commissie verzoekschriften,
– gezien de artikelen 10 en 11 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU),
– gezien de artikelen 24, 227, 228, 258 en 260 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU),
– gezien artikel 48 en artikel 202, lid 8, van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie verzoekschriften (A7-0240/2012),
A. overwegende dat, volgens Protocol 30 bij het Verdrag, het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie al juridisch bindend is geworden met de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon; overwegende dat datzelfde Verdrag tevens de rechtsgrondslag vastlegt voor de toetreding van de EU tot het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en voor het Europees burgerinitiatief;
B. overwegende dat de verordening inzake het Europees burgerinitiatief(1) in werking is getreden op 1 april 2012, en overwegende dat het Parlement verantwoordelijk is voor het organiseren van openbare hoorzittingen voor succesvolle initiatieven waarvoor meer dan een miljoen handtekeningen verzameld is uit minstens zeven lidstaten;
C. overwegende dat de Commissie verzoekschriften de plicht heeft om haar rol voortdurend te evalueren en waar mogelijk te verbeteren, in het bijzonder ten aanzien van de ontwikkeling van democratische beginselen, zoals de grotere deelname van burgers in het besluitvormingsproces van de EU en de bevordering van transparantie en verantwoordingsplicht; overwegende dat de Commissie verzoekschriften in haar dagelijkse activiteiten nauw samenwerkt met de lidstaten, de Europese Commissie, de Europese Ombudsman en andere organen om te zorgen voor naleving van de EU-wetgeving, zowel naar de letter als naar de geest;
D. is ingenomen met het feit dat via het webportaal „Uw rechten in de EU” één loket is gecreëerd voor de burgers die inlichtingen willen inwinnen, beroep willen aantekenen of een proces willen aanspannen;
E. is ingenomen met de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie met betrekking tot de uitlegging van artikel 51 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, waarin in de uitspraak in de zaak ERT wordt gesteld dat de instanties van de lidstaten gebonden zijn aan het Europees voorrangsrecht, zelfs indien zij middels nationale wetgeving beogen beperkingen op te leggen aan de door het VWEU gewaarborgde fundamentele vrijheden;
F. overwegende dat Europese burgers en inwoners de legitieme verwachting koesteren dat er voor de kwesties die zij aankaarten bij de Commissie verzoekschriften zonder onnodige vertraging een oplossing wordt gevonden binnen het juridische kader van de Europese Unie, waartoe zij zich wenden om hun rechten als burgers van de Unie te laten gelden, en in het bijzonder om hun natuurlijke omgeving, gezondheid, vrij verkeer, waardigheid, grondrechten en fundamentele vrijheden te verdedigen;
G. overwegende dat de Europese instellingen meer informatie dienen te verstrekken en zich transparanter moeten opstellen in hun betrekkingen met de Europese burgers;
H. overwegende dat 998 verzoekschriften ontvankelijk waren verklaard waarvan 649 waren doorgestuurd naar de Commissie voor nader onderzoek op grond van de artikelen 258 en 260 van het Verdrag; overwegende dat 416 verzoekschriften niet-ontvankelijk waren verklaard;
I. overwegende dat de verzoekschriftenprocedure een aanvulling kan vormen op andere Europese instrumenten waartoe burgers hun toevlucht kunnen nemen, zoals de mogelijkheid om een klacht in te dienen bij de Europese Ombudsman of bij de Europese Commissie;
J. overwegende dat het aantal niet-ontvankelijke verzoekschriften hoog bleef in 2011, waaruit wederom blijkt dat het Parlement zich meer moeite moet getroosten om burgers te informeren over zijn beperkte actieradius met betrekking tot het petitierecht; overwegende dat individuen, plaatselijke gemeenschappen en vrijwilligers-, liefdadigheids- en beroepsverenigingen in de juiste positie verkeren om de doeltreffendheid van de voor hen geldende Europese wetgeving te beoordelen en om mogelijke lacunes aan burgers te melden die geanalyseerd moeten worden om een betere en beter vergelijkbare tenuitvoerlegging van de EU-wetgeving in alle lidstaten te verzekeren;
K. overwegende dat uit de statistische analyse in dit verslag kan worden geconcludeerd dat Duitse burgers nog altijd het grootste aantal verzoekschriften indienen, hoewel dat aantal verhoudingsgewijs gedaald is, gevolgd door Spaanse en Italiaanse indieners;
L. overwegende dat het actieterrein en de werkwijzen van het petitierecht voor alle EU-onderdanen en inwoners onder de voorwaarden van het Verdrag verschilt van andere rechtsmiddelen die burgers ter beschikking staan, zoals het indienen van klachten bij de Commissie of de Ombudsman, en overwegende dat de lidstaten die, met de crisis als voorwendsel, dit recht steeds meer negeren, hetgeen een belangrijke bron van zorg is voor Europese burgers;
M. overwegende dat de belangrijkste bezwaren in verband met het milieu in algemene zin gaan over de slechte en vaak misleidende toepassing van de richtlijn betreffende de milieueffectbeoordeling(2) en van de kaderrichtlijn afval(3) door de lidstaten en hun subnationale instellingen; overwegende dat in verzoekschriften over vermeende inbreuken op de Vogel- en de Habitatrichtlijn vaak bezorgdheid wordt geuit over de teloorgang van de biodiversiteit ten gevolge van grote projecten die gepland zijn in Natura 2000-gebieden, en dat uit verzoekschriften over waterbeheer ernstige gevallen van verontreiniging naar voren zijn gekomen en bezorgdheid is geuit over de mogelijke gevolgen van projecten voor de duurzaamheid en de kwaliteit van aquatische hulpbronnen;
N. overwegende dat de richtlijn betreffende de milieueffectbeoordeling momenteel herzien wordt en dat het verslag van de Commissie verzoekschriften over afvalkwesties ernstige tekortkomingen aan het licht heeft gebracht in verschillende lidstaten, dat de uitvoering van deze richtlijn nog altijd te wensen overlaat en dat dit probleem niet zal worden opgelost door een herziening maar door meer doeltreffende controle door de Commissie;
O. overwegende dat het recht van Europese burgers en inwoners op hun wettelijk verkregen eigendom een essentiële kwestie blijft voor vele duizenden mensen, zoals blijkt uit de verzoekschriften die nog steeds worden ingediend over dit onderwerp, en overwegende dat er, als de bevoegde autoriteiten dit probleem niet oplossen, geen uitzicht is op rechtszekerheid van of vertrouwen in de stellige beweringen dat de internationale huizenmarkt zich zal herstellen, hetgeen verstrekkende gevolgen heeft voor de vooruitzichten op economisch herstel, en overwegende dat er in 2011 70 verzoekschriften in behandeling waren over de Spaanse Ley de Costas, waarvan 51 verzoekschriften afkomstig waren van Spaanse burgers of groepen Spaanse burgers en de overige 19 verzoekschriften afkomstig waren van burgers met een andere nationaliteit;
P. overwegende dat de Commissie verzoekschriften in haar vorige jaarverslag haar grote waardering uitsprak over de samenwerking met de Europese Commissie en de Europese Ombudsman wat betreft de behandeling van verzoekschriften en klachten, en overwegende dat de Commissie verzoekschriften de Europese Commissie meermaals verzocht heeft op de hoogte te worden gehouden van de ontwikkelingen in lopende inbreukprocedures, een onderwerp dat tevens wordt behandeld in verzoekschriften;
Q. overwegende dat in veel verzoekschriften wordt beweerd dat EU-middelen verkeerd gebruikt of toegewezen worden en dat in andere verzoekschriften klachten worden geuit over vermeend wangedrag bij de EU-administratie, zoals belangenconflicten bij invloedrijke agentschappen of de roep om veranderingen in EU-beleid;
R. overwegende dat de tekortkomingen en problemen waarmee mensen te kampen hebben ten gevolge van de slechte werking van de interne markt, zoals blijkt uit de verzoekschriften, bevestigd worden door het Verslag van de Commissie over het EU-burgerschap 2010(4), in het bijzonder op het vlak van het vrije verkeer van EU-burgers en hun familieleden, mits zij volledig legaal in de lidstaat in kwestie verblijven, toegang tot socialezekerheidsrechten, de wederzijdse erkenning van opleidingen, de obstakels waar mensen met een handicap mee te maken hebben, problemen met het familierecht en massale uitzettingen op basis van etnische of nationale afkomst waarvan de Roma het slachtoffer zijn, alsook problemen met dubbele belastingheffing;
S. overwegende dat er in 2011 ook een groot aantal verzoekschriften werd ingediend door burgers die erop wezen dat het belangrijk is om het onherstelbare verlies van de biodiversiteit in Natura 2000-gebieden tegen te gaan en de bescherming van de gebieden die in de Habitatrichtlijn zijn vastgelegd, te garanderen;
T. overwegende dat het arrest van het Gerecht van 14 september 2011 in zaak T-308/07 de klacht van de indiener tegen de beslissing van de commissie om zijn verzoekschrift niet-ontvankelijk te verklaren gegrond achtte en daarmee duidelijk maakte dat het Parlement het niet-ontvankelijk verklaren van verzoekschriften goed moet onderbouwen;
U. overwegende dat de doeltreffendheid van de werkzaamheden van de Commissie verzoekschriften voortkomt uit een snelle en nauwgezette afhandeling, maar nog wel voor verbetering vatbaar is, met name door de tijd die gemoeid is met de afhandeling van de verzoekschriften te verkorten en de beoordeling van de verzoekschriften te systematiseren;
1. merkt op dat in de verzoekschriften die in 2011 waren ontvangen de nadruk nog altijd lag op vermeende schendingen van EU-wetgeving op het vlak van milieu, justitie en de interne markt, waarbij de mening van burgers werd weergegeven over de vraag of de Europese wetgeving, zoals omgezet en uitgevoerd door de lidstaten, wel het verwachte resultaat oplevert en voldoet aan de EU-wetgeving;
2. merkt op dat er steeds meer verzoekschriften en andere documenten worden ingediend door burgers die gerechtelijke of financiële genoegdoening willen met betrekking tot aangelegenheden die buiten de in artikel 227 van het Verdrag en artikel 51 van het Handvest van de grondrechten bepaalde bevoegdheden van de EU vallen, zoals verzoeken om de berekening van de nationale pensioenen te herzien, besluiten van nationale rechtbanken te herroepen, voorstellen te steunen om de grenzen van Europa opnieuw te trekken, banken te dwingen om een persoonlijke lening te verstrekken, enz.; schaart zich volledig achter de stappen die door de verantwoordelijke directoraten-generaal van het Parlement zijn genomen om een oplossing te vinden voor het behandelen van deze documenten van burgers, rekening houdende met de verplichtingen van het Parlement ten aanzien van zijn correspondentie met burgers;
3. is van mening dat de rol en de verantwoordelijkheden van de Commissie verzoekschriften het best kunnen worden uitgevoerd en de zichtbaarheid, de efficiëntie, de verantwoordingsplicht en de transparantie het best kunnen worden vergroot als de middelen om kwesties die van belang zijn voor de Europese burgers aan te kunnen kaarten in de plenaire vergadering worden verbeterd, en als de mogelijkheden om getuigen op te roepen, onderzoeken uit te voeren en hoorzittingen ter plaatse te organiseren worden uitgebreid;
4. wijst er opnieuw op dat wat betreft de procedures voor het organiseren van openbare hoorzittingen over succesvolle Europese burgerinitiatieven, als vastgelegd in artikel 11 van Verordening (EU) nr. 211/2011 het Parlement heeft besloten dat de Commissie verzoekschriften automatisch verbonden wordt aan elke hoorzitting, naast de commissie met wetgevende bevoegdheid voor het onderwerp in kwestie; ziet dit als een bevestiging van zijn rol als de instelling die de meeste ervaring heeft met rechtstreekse contacten met burgers en met een uniforme procedure voor alle succesvolle burgerinitiatieven; verzoekt de Conferentie van voorzitters een verduidelijking van de bevoegdheden van de commissie in deze context goed te keuren in bijlage VII, punt XX van het Reglement; benadrukt tegelijkertijd dat het onderscheid tussen verzoekschriften overeenkomstig artikel 227 VWEU en burgerinitiatieven duidelijk moeten worden uitgelegd aan het publiek;
5. is ingenomen met de beslissing van het Parlement om een meer gebruiksvriendelijk en zichtbaar portaal voor verzoekschriften op te zetten op zijn website, dat de toegang van burgers tot de procedure voor het indienen van verzoekschriften zal vergemakkelijken binnen de beperkingen van artikel 227 van het Verdrag, artikel 202 van het Reglement van het Parlement en artikel 51 van het Handvest van de grondrechten, hun informatie zal verschaffen en hen in staat zal stellen verzoekschriften in een gebruiksvriendelijkere omgeving in te dienen en elektronisch te ondertekenen; is van mening dat dit portaal tevens praktische links moet bevatten naar andere beroepsmogelijkheden die op Europees en op nationaal of regionaal niveau beschikbaar zijn alsmede een alomvattend overzicht van de bevoegdheden van de Commissie verzoekschriften, en tegelijkertijd een aantal procedurele kaders voor overheidsinstanties moet vaststellen naar het model van CURIA, het officiële portaal voor arresten van het Europese Hof van Justitie;
6. bevestigt zijn vastbeslotenheid om de grondrechten en vrijheden van burgers te blijven bevorderen en verdedigen door zijn politieke invloed aan te wenden in zaken die ontvankelijk geacht worden binnen de commissie, in nauwe samenwerking met de Europese Commissie en de relevante autoriteiten in de lidstaten van de Unie;
7. verzoekt de Commissie verzoekschriften de gevolgen van de uitspraken met betrekking tot ERT van het Hof van Justitie van de Europese Unie ten aanzien van de betrouwbaarheid van verzoekschriften te analyseren en goed te bekijken welke concrete hinderpalen de EU-burgers ondervinden als zij in het kader van rechtszaken voor een nationale rechtbank middels een verzoek aan het Europees Hof van Justitie tot een prejudiciële beslissing pogen een betrouwbare uitlegging te verkrijgen van cruciale onderdelen van het Europese recht;
8. vindt het belangrijk om de op wederkerigheid gebaseerde samenwerking met de parlementen en regeringen van de lidstaten te versterken en om in voorkomend geval de autoriteiten in de lidstaten ertoe aan te sporen om de EU-wetgeving in volledige transparantie om te zetten en toe te passen;
9. wijst op het belang van samenwerking tussen de Commissie en lidstaten maar betreurt het feit dat een aantal lidstaten de toepassing en de naleving van de Europese milieuwetgeving proberen uit te stellen;
10. is van mening dat de lidstaten de verzoekschriftenprocedure niet mogen misbruiken voor politieke doeleinden maar dat deze procedure juist objectief moet zijn en de positie van het Europees Parlement moet weergeven;
11. is ingenomen met de constructieve samenwerking tussen de Commissie verzoekschriften en de diensten van de Europese Ombudsman en herhaalt dat het vastbesloten is om de Ombudsman bij te staan bij het constateren van wanbeheer door en jegens de instellingen van de EU;
12. verzoekt de Europese Commissie de Commissie verzoekschriften gegevens en een statistische analyse te verschaffen van de klachten van Europese burgers die zij onderzoekt, met inbegrip van de verkregen resultaten en de afkomst van de klager;
13. is van mening dat de Commissie er ten aanzien van de werking van de inbreukprocedures krachtens artikel 258 en 260 van het VWEU voor dient te zorgen dat bij het Parlement ingediende verzoekschriften en bij de Commissie ingediende klachten met evenveel aandacht behandeld worden;
14. is van mening dat met nauwkeurigere, op schrift gestelde procedurele voorschriften inzake de interne voorbereiding in de commissie, de verwezenlijking en vooral ook de beoordeling van werkbezoeken, de werkzaamheden van de Commissie verzoekschriften aanzienlijk doeltreffender en coherenter kunnen worden gemaakt;
15. is van mening dat de correcte tenuitvoerlegging van de kaderrichtlijn inzake afvalstoffen in alle lidstaten cruciaal is en verzoekt daarom de lidstaten die problemen hebben op het gebied van afvalverwerking kordaat en snel op te treden;
16. herhaalt nogmaals zijn oproep aan het adres van de lidstaten om hun verplichtingen uit hoofde van Richtlijn 2004/38/EG inzake vrij verkeer met betrekking tot het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de EU voor de burgers van de Unie en hun familieleden na te komen; herinnert de lidstaten aan hun verplichting om de binnenkomst en het verblijf te vergemakkelijken zonder daarbij bepaalde burgers, zoals paren van hetzelfde geslacht en hun kinderen, Roma en andere minderheden, te discrimineren;
17. onderschrijft de onderliggende doelstelling van de Ley de Costas volledig, met name dat het milieu aan de Spaanse kust beschermd moet worden tegen overmatige ontwikkeling om het in stand te houden voor de fauna en flora en voor toekomstige generaties; vindt het echter bezwaarlijk dat die wet een probleem blijft voor indieners van verzoekschriften, en voor Spaanse burgers in het bijzonder; steunt de inspanningen van de indieners van verzoekschriften om problemen omtrent de wet en de toepassing ervan op te lossen, en neemt in het bijzonder kennis van de beslissing van de Commissie verzoekschriften om een werkgroep op te richten om deze kwestie nader te bestuderen;
18. is van mening dat het momenteel in ieders economische belang is om de rechtsonzekerheid rond eigendom dat mogelijk onder de Ley de Costas valt op te heffen; is ingenomen met de aankondiging van de Spaanse regering dat zij van zins is de Ley de Costas te herzien teneinde de doelstellingen van de toekomstige bescherming van de Spaanse kust en economische groei met elkaar te verenigen en zo vastgoedeigenaren een grotere rechtszekerheid te bieden; dringt er bij de Spaanse regering op aan om de belangen van eenieder die te goeder trouw vastgoed heeft verworven en van de gemeenschappen die altijd op duurzame wijze met de zee hebben samengeleefd te garanderen; dringt er met name op aan het concrete probleem van de toepassing van de wet aan te pakken door geen beslissingen aan te moedigen die arbitrair zijn, met terugwerkende kracht gelden of asymmetrisch zijn, maar in plaats daarvan het recht op een eerlijk proces, een beroepsprocedure, een gepaste schadevergoeding en toegang tot informatie te garanderen;
19. herinnert eraan dat het Parlement heeft verklaard(5) dat de Ley de Costas particuliere onroerendgoedeigenaren onevenredig zwaar getroffen heeft en tegelijkertijd degenen die werkelijk schuldig zijn aan de vernietiging van kustgebieden doordat ze in veel gevallen verantwoordelijk waren voor ongebreidelde bebouwing langs de kusten, onvoldoende geraakt heeft; verzoekt de Spaanse regering nadrukkelijk ervoor te zorgen dat diegenen wier frauduleuze handelen tal van EU-burgers in een onhoudbare situatie heeft gebracht doordat zij hun woning verloren hebben of dreigen te verliezen, vervolgd worden en moeten betalen voor de schade die zij aangericht hebben;
20. verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat de richtlijn betreffende de milieueffectbeoordeling meer gewicht in de schaal kan leggen door duidelijke parameters op te stellen voor de onafhankelijkheid van expertiserapporten, gezamenlijke EU-drempels, een maximumtermijn voor het proces, met inbegrip van doeltreffende openbare raadpleging, de eis om beslissingen toe te lichten, de verplichte beoordeling van redelijke alternatieven en een mechanisme voor kwaliteitscontrole;
21. verzoekt de Commissie verder om te zorgen voor de tenuitvoerlegging en handhaving van de Habitat- en de Vogelrichtlijn door de lidstaten en voor een betere omzetting en toepassing van Richtlijn 2004/38/EG betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden;
22. wijst nogmaals op het grote aantal indieners van verzoekschriften dat een individuele klacht bij de Commissie verzoekschriften heeft ingediend over algemene aangelegenheden op het vlak van jeugd- en gezinswelzijn in Duitsland, en over de Duitse instanties voor jeugdwelzijn in het bijzonder, en benadrukt de bereidheid van de Commissie verzoekschriften om binnen haar bevoegdheden en die van de Europese Unie een constructieve bijdrage te leveren aan de opheldering van klachten voor indieners en autoriteiten; wijst er evenwel op dat elke inmenging in de autonome interne overheidsprocedures van de lidstaten uit den boze is;
23. is vastbesloten de verzoekschriftenprocedure efficiënter, transparanter en onpartijdig te maken, met behoud van het recht op deelname van de leden van de Commissie verzoekschriften, zodat de behandeling van verzoekschriften zelfs op procedureel niveau de rechterlijke toetsing doorstaat;
24. benadrukt tevens dat het van groot belang is dat de behandeling van verzoekschriften ook aan het begin van een nieuwe legislatuur, met alle daarmee samenhangende personele wijzigingen, niet wordt onderbroken;
25. beschouwt de deelname van leden van het Parlement aan onderzoeksmissies niet alleen als een recht op parlementaire participatie, maar tevens als een verplichting ten opzichte van de indieners van de verzoekschriften;
26. pleit, met het oog op de verbetering van de werkzaamheden van de commissie, voor de instelling van een toezichtsprocedure voor onderzoeksmissies, waarmee enerzijds het recht van alle leden van de onderzoeksmissie om de feiten vanuit hun eigen standpunt weer te geven kan worden gegarandeerd en anderzijds alle leden van de commissie de gelegenheid krijgen deel te nemen aan de besluitvormingsprocedure over de door de commissie te trekken conclusies;
27. benadrukt dat de Commissie verzoekschriften naast de overige organen en instellingen als de onderzoekscommissie, het burgerinitiatief en de Europese Ombudsman, een autonome, vastomlijnde rol heeft als aanspreekpunt voor alle burgers;
28. verzoekt de Conferentie van voorzitters na te gaan in hoeverre een wijziging van het Reglement geschikt lijkt te zijn voor de naleving van de formele vereisten van de verzoekschriftenprocedure;
29. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie en het verslag van de Commissie verzoekschriften te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de Europese ombudsman, en aan de regeringen en de parlementen van de lidstaten, alsmede aan hun verzoekschriftencommissies en hun ombudsmannen of soortgelijke bevoegde organen.