Resolutie van het Europees Parlement van 6 februari 2013 over de richtsnoeren voor de begrotingsprocedure 2014, afdeling I – Europees Parlement, afdeling II – Raad, afdeling IV – Hof van Justitie, afdeling V – Rekenkamer, afdeling VI – Europees Economisch en Sociaal Comité, afdeling VII – Comité van de Regio's, afdeling VIII – Europese Ombudsman, afdeling IX – Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming, afdeling X – Europese Dienst voor extern optreden (2013/2003(BUD))
Het Europees Parlement,
– gezien artikel 314 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer(1),
– gezien Besluit 2007/436/EG, Euratom van de Raad van 7 juni 2007 betreffende het stelsel van eigen middelen van de Europese Gemeenschappen(2),
– gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2011, tezamen met de antwoorden van de gecontroleerde instellingen(3),
– gezien titel II, hoofdstuk 7, van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Begrotingscommissie (A7-0020/2013),
A. overwegende dat er nog steeds geen overeenstemming is bereikt over het nieuwe meerjarig financieel kader (MFK) voor de periode 2014-2020 en dat bijgevolg het maximum voor rubriek 5 van de EU-begroting voor 2014 nog niet is vastgesteld; overwegende dat het maximum voor rubriek 5 in 2013 9 181 miljoen EUR bedraagt in lopende prijzen(4), en dat dit maximum, na de jaarlijkse technische aanpassing(5), zou blijven gelden in 2014 indien niet tijdig overeenstemming wordt bereikt over het komende MFK;
B. overwegende dat, nu de overheidsschulden zorgen voor een zware last en er een soberheidsbeleid wordt gevoerd om de nationale begrotingen op orde te krijgen, het Europees Parlement en alle EU-instellingen op budgettair gebied een beleid moeten blijven voeren met een hoge mate van verantwoordelijkheid, toezicht en terughoudendheid;
C. overwegende dat het probleemloos functioneren van het Parlement een even belangrijk uitgangspunt moet vormen;
D. overwegende dat bepaalde investeringen duurzame gevolgen kunnen hebben voor de begroting van de instelling en daarom overwogen moeten worden, ook al is er weinig manoeuvreerruimte;
E. overwegende dat het Europees Parlement in dit stadium van de jaarlijkse procedure in afwachting is van de ramingen van de overige instellingen en van de voorstellen van zijn eigen Bureau voor de begroting 2014;
F. overwegende dat rekening zal moeten worden gehouden met de eenmalige financiële gevolgen van de Europese verkiezingen midden 2014;
Algemeen kader en prioriteiten voor de begroting van 2014
1. is van mening dat de instellingen hun administratieve begroting moeten blijven beperken of bevriezen in solidariteit met de moeilijke economische en budgettaire toestand in de lidstaten, zonder afbreuk te doen aan de kwaliteit van de kernactiviteiten van de instellingen, de eerbiediging van de wettelijke verplichtingen en de noodzaak te investeren in ontwikkeling;
2. is van mening dat de kredieten voor 2014 gebaseerd moeten zijn op een grondige analyse van de uitvoering van de kredieten in 2012 en 2013, met het oog op het realiseren van bezuinigingen op lijnen waar zich problemen hebben voorgedaan bij de tenuitvoerlegging; is van mening dat werkelijke bezuinigingen en verhogingen van de efficiëntie kunnen worden bereikt door vast te stellen waar begrotingslijnen elkaar overlappen en elkaars doeltreffendheid verminderen;
3. dringt er bij de instellingen op aan waar mogelijk en gerechtvaardigd hun onderlinge samenwerking te versterken met het oog op het uitwisselen van optimale werkmethoden en om besparingen te identificeren door menselijke en technische middelen te bundelen en te delen, bijvoorbeeld met betrekking tot informatietechnologiesystemen, vertaling, vertolking en vervoersdiensten, alsook eventueel op andere gebieden;
Parlement
4. benadrukt het feit dat institutionele terughoudendheid ervoor heeft gezorgd dat de begroting van het EP in reële termen is verlaagd, rekening houdend met de relevante inflatieniveaus; herinnert eraan dat dit mogelijk werd gemaakt door strikte begrotingsplanning en strikt begrotingstoezicht, de sterke inzet van zijn verantwoordelijke commissie en de reorganisatie van de werkzaamheden, met name besparingen op met reizen verband houdende begrotingslijnen, minder en kortere missies, meer videoconferenties en geoptimaliseerde vertaal- en tolkendiensten; herinnert eraan dat wordt geschat dat de reeds overeengekomen structurele hervormingen, waarvan enkele al sinds 2011 van toepassing zijn, jaarlijkse besparingen van ongeveer 29 miljoen EUR mogelijk zullen maken, met verdere besparingen ter hoogte van 10 miljoen EUR met betrekking tot de voorspelde rentevoet voor vastgoedfinanciering in de loop van de komende jaren, mogelijk gemaakt door voorafbetalingen, ondanks de noodzaak de uitbreiding van de bevoegdheden en de extra kosten van 18 bijkomende leden na de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon en de voorbereiding van de toetreding van Kroatië te absorberen;
5. herinnert eraan dat de bevriezing van alle vergoedingen van de leden op het niveau van 2011 tot het einde van de huidige zittingsperiode en het feit dat de dienstreisvergoedingen van het personeel niet geïndexeerd zijn sinds 2007 zichtbare tekenen van terughoudendheid zijn;
6. pleit voor de voortzetting van de structurele en organisatorische hervormingen met het oog op meer efficiëntie, zonder het hoge niveau van wetgeven en de kwaliteit van de werkomstandigheden in gevaar te brengen; steunt organisatorische vernieuwing om de doeltreffendheid van het Parlement en de kwaliteit van de diensten voor en werkomstandigheden van de leden te verbeteren, met inbegrip van onder meer een efficiëntere structurering van het werkritme van het Parlement en vertaal- en tolkendiensten (zonder het meertaligheidsbeginsel op de helling te zetten), optimale logistieke oplossingen, waaronder vervoerslogistiek voor leden en hun medewerkers, besparingen op cateringkosten, betere interne onderzoeksbijstand, en de voortzetting en verdere ontwikkeling van een papierloos Parlement en e-vergaderingen; herinnert aan het verzoek om een kosten-batenanalyse van papierloze vergaderingen en verzoekt de administratie om deze uiterlijk medio 2013 aan de Begrotingscommissie te presenteren;
7. roept op tot de invoering van afgeslankte en efficiënte managementmethoden in het Parlement om de administratieve lasten te verlagen, wat de instelling tijd en geld zou besparen;
8. is van mening dat de gezamenlijke werkgroep voor de begroting van het Parlement van de Begrotingscommissie en het Bureau op basis van haar in 2012 gestarte werkzaamheden een nuttige rol zou kunnen spelen in dit hervormingsproces door het identificeren van mogelijke manieren om te besparen en het nadenken over en aan de Begrotingscommissie presenteren van ideeën voor het verbeteren van de efficiëntie; merkt op dat deze werkgroep de voor haar vastgestelde doelstellingen eind 2011 reeds grotendeels had bereikt, met name met betrekking tot de vermindering van de uitgaven voor reizen; is, in het licht van de preliminaire bevindingen van de werkgroep, onder meer op basis van een vergelijkende studie van de begroting van het Europees Parlement en de begrotingen van het Amerikaanse Congres en een staal van de parlementen van de lidstaten, voorstander van een voortzetting van haar werkzaamheden en de ontwikkeling van een overeenkomstig actieplan, dat zowel aan de Begrotingscommissie als het Bureau gepresenteerd moet worden ter behandeling gedurende de procedure voor de begroting 2014 van het Parlement; herinnert aan zijn resolutie van 23 oktober 2012(6), waarin de verwachting wordt uitgesproken dat deze studie „langetermijnbezuinigingen in de begroting van het Europees Parlement oplevert en ideeën bevat voor een verbetering van de efficiëntie ervan in 2013 en de jaren nadien”; merkt op dat de totale uitgaven van het Europees Parlement per inwoner lager liggen dan die van vergelijkbare parlementen van de lidstaten en het Amerikaanse Congres; merkt bovendien op dat het nodig is de controlerende rol van het Parlement te versterken en te zorgen voor beter gerichte onderzoeksondersteuning zodat het zijn rol op het vlak van democratische vertegenwoordiging kan vervullen;
9. is meer algemeen genomen tevreden met de intensievere samenwerking tussen de Begrotingscommissie en het Bureau tijdens de jaarlijkse begrotingsprocedure; staat paraat om de samenwerking tussen de secretaris-generaal, het Bureau en de Begrotingscommissie gedurende het hele jaar verder te intensiveren, om een soepele begrotingsprocedure en een effectieve uitvoering van de begroting te garanderen; verwacht dat het Bureau een voorzichtige, op behoeften gebaseerde ontwerpraming indient waarin rekening wordt gehouden met verhogingen die vervolgens nodig kunnen zijn als gevolg van wettelijk bindende verplichtingen, in het bijzonder de eenmalige kosten in verband met de overgangsregelingen voor de leden voor de Europese verkiezingen in 2014; vraagt de secretaris-generaal informatie te leveren over de kosten van de omschakelingsregelingen voor de vorige verkiezingen van het Europees Parlement;
10. herinnert aan het besluit van de plenaire vergadering om de Raad te verzoeken uiterlijk 2013 een routekaart te presenteren met betrekking tot de meerdere werklocaties van het EP en verwacht dat de betrokken commissies, de secretaris-generaal en het Bureau actuele cijfers en informatie aan de leden zullen verstrekken over de financiële en milieugevolgen van het stelsel van meerdere werklocaties; verzoekt de diensten van het EP een effectbeoordeling van dit vraagstuk uit te voeren en daarbij ook aandacht te besteden aan de gevolgen van de aanwezigheid of gedeeltelijke aanwezigheid van het EP voor de respectievelijke gemeenschappen en regio's en uiterlijk juni 2013 een beoordeling hiervan te presenteren zodat in het kader van het volgende MFK met deze bevindingen rekening kan worden gehouden;
11. verzoekt de relevante diensten van het Parlement een beoordeling uit te voeren van de overeenkomst tussen de Luxemburgse autoriteiten en het Europees Parlement inzake de hoeveelheid personeel die in Luxemburg aanwezig dient te zijn, tegen de achtergrond van een aanpassing van de behoeften van het Parlement; is van mening dat deze beoordeling voorstellen moet bevatten over het heronderhandelen van deze overeenkomst, onverminderd de toepasselijke juridische bepalingen;
12. herinnert aan de begrotingsresoluties van het Parlement, inclusief de recentste resolutie van 23 oktober 2012(7), waarin wordt gevraagd om een transparant besluitvormingsproces voor het gebouwenbeleid, op basis van vroegtijdige informatie, waarbij geen nieuw onroerend goed meer wordt aangekocht tot het eind van de huidige legislatuur; vraagt te worden geïnformeerd over de vaststellingen van de secretaris-generaal met betrekking tot de renovatiewerkzaamheden en de verplaatsing van kantoren in de komende jaren en over het tijdschema hiervoor, met inbegrip van informatie over een tijdelijk gebouw voor het personeel van het Parlement in de komende jaren, met name met betrekking tot de structurele problemen in het Paul-Henri Spaakgebouw (PHS) en de aankoop van het Trebel-gebouw;
13. erkent de inspanningen die in 2012 zijn geleverd om te communiceren met de Begrotingscommissie over de stand van zaken met betrekking tot het KAD-gebouw en verzoekt deze communicatie voort te zetten voor de gehele duur van het project, in het bijzonder wat betreft de resultaten van de gewijzigde aanbestedingsprocedure; neemt kennis van het feit dat er aanpassingen werden doorgevoerd en er sprake is van een inkrimping met 8 000 m2 teneinde het vooraf bepaalde totaalbedrag voor het KAD-project aan te houden of er onder te blijven, naar aanleiding van een verzoek van de Begrotingscommissie; is ingenomen met de besparingen van meer dan 10 miljoen EUR aan rentebetalingen in de komende jaren – in vergelijking met de in 2012 geraamde financiering van het project – door transfers voor vroegtijdige betalingen van voorschotten voor zowel het KAD-gebouw als het Trebel-gebouw; is van mening dat de bouwprojecten van het Parlement met zorg moeten worden behandeld en dat voorzichtigheid voorrang moet krijgen op ambitie, gelet op het feit dat een groeiende meerderheid van de leden voorstander is van nieuwe werkomstandigheden(8); pleit voor de voortzetting van deze vruchtbare dialoog en vraagt dat de gevraagde informatie tijdig wordt aangeleverd;
Andere instellingen
14. is er zich bewust van dat de context en het resultaat van de recente begrotingsprocedures voor de meeste instellingen weinig speelruimte heeft overgelaten gelet op de toename van het aantal taken dat hen is toevertrouwd, en in het bijzonder de verhoogde werkdruk van het Hof van Justitie en de bijzondere behoeften van de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO);
15. is er zich bewust van dat de EDEO een relatief nieuwe instelling is die zich nog steeds in een groeifase bevindt, en dat zijn netwerk van missies verder dient te worden uitgebreid om de politieke prioriteiten van de EU te kunnen realiseren; merkt op dat de EDEO op unieke wijze is blootgesteld aan de inflatie in derde landen, aan wisselkoersschommelingen en aan de bijzondere veiligheidssituatie van zijn personeel;
16. beschouwt ongerechtvaardigde besparingen over de hele linie en een ongedifferentieerde aanpak van de begrotingen van de instellingen als contraproductief; is voornemens zijn aanpak per geval te blijven volgen;
17. herhaalt zijn in eerdere begrotingscycli vastgestelde standpunt dat hij verwacht dat alle instellingen inspanningen zullen blijven leveren om te besparen en een hoge mate van begrotingsdiscipline aan de dag zullen blijven leggen bij het opstellen van hun begrotingsramingen;
o o o
18. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, het Hof van Justitie, de Rekenkamer, het Europees Economisch en Sociaal Comité, het Comité van de Regio's, de Europese Ombudsman, de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming en de Europese Dienst voor extern optreden.
Artikel 24 van het Interinstitutioneel Akkoord tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer (PB C 139 van 14.6.2006, blz. 3).