Resolutie van het Europees Parlement van 6 februari 2013 over maatschappelijk verantwoord ondernemen: het bevorderen van de belangen in de samenleving en de weg naar duurzaam en inclusief herstel (2012/2097(INI))
Het Europees Parlement,
– gezien de artikelen 5, 12, 14, 15, 16, 21, 23, 26, 27, 28, 29, 31, 32, 33, 34 en 36 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie,
– gezien het Europees Sociaal Handvest, in het bijzonder de artikelen 5, 6 en 19,
– gezien de in 1998 aangenomen Verklaring over de fundamentele principes en rechten met betrekking tot werk van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO) en de verdragen van de IAO tot vaststelling van universele fundamentele arbeidsnormen betreffende: de afschaffing van gedwongen arbeid (nr. 29 (1930) en nr. 105 (1957)); vrijheid van vereniging en het recht op collectieve onderhandelingen (nr. 87 (1948) en 98 (1949)); de afschaffing van kinderarbeid (nr. 138 (1973) en nr. 182 (1999)); en non-discriminatie op het werk (nr. 100 (1951) en nr. 111 (1958)),
– gezien eveneens de verdragen van de IAO betreffende arbeidsvoorwaarden (overheidscontracten) (nr. 94) en collectieve onderhandelingen (nr. 154),
– gezien de agenda van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO) voor waardig werk en het mondiale banenpact van de IAO dat op 19 juni 2009 tijdens de Conferentie van de IAO is aangenomen,
– gezien de verklaring over sociale rechtvaardigheid voor een eerlijke globalisering die op 10 juni 2008 met algemene instemming van de 183 lidstaten van de IAO is goedgekeurd,
– gezien de Universele Verklaring van de rechten van de mens (1948) en andere VN-instrumenten over de mensenrechten, met name de internationale verdragen over de burgerlijke en politieke rechten (1966) en over de economische, sociale en culturele rechten (1966), het Internationaal Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van rassendiscriminatie (1965), alsmede het Verdrag betreffende afschaffing van alle vormen van discriminatie van de vrouw (1979), het Verdrag inzake de rechten van het kind (1989), het Internationaal Verdrag inzake de bescherming van de rechten van migrerende werknemers en hun gezinsleden (1990) en het Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap (2006),
– gezien de in maart 2010 ingevoerde beginselen van de VN ter versterking van de positie van vrouwen die richtsnoeren bieden met betrekking tot de wijze waarop vrouwen hun positie op het werk, in de markt en in de gemeenschap kunnen versterken en die het resultaat zijn van een samenwerking tussen UN Women en het United Nations Global Compact,
– gezien het „Consistency Project”, een samenwerkingsproject tussen de Climate Disclosure Standards Board (CDSB), het Global Reporting Initiative (GRI), de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) en de Conferentie van de Verenigde Naties inzake handel en ontwikkeling (UNCTAD) dat is opgezet ter ondersteuning van meer samenhang in de benadering van de vraag naar en het aanbod van aan klimaatverandering gerelateerde bedrijfsinformatie,
– gezien de VN-richtsnoeren voor het bedrijfsleven en de mensenrechten en de conclusies van de Raad Buitenlandse Zaken van 8 december 2009(1),
– gezien de in mei 2011 bijgewerkte OESO-richtsnoeren voor multinationale ondernemingen,
– gezien het Verdrag inzake bestrijding van omkoping van de OESO uit 1997,
– gezien het initiatief voor wereldwijde rapportage („Global Reporting Initiative”),
– gezien de oprichting van de internationale geïntegreerde verslagleggingsraad (IIRC),
– gezien de Deense wet inzake financiële verslaglegging (2008),
– gezien het „Global Compact”-initiatief van de VN,
– gezien de in oktober 2010 voor de Commissie uitgevoerde studie inzake discrepanties tussen internationale instrumenten en normen met betrekking tot maatschappelijk verantwoord ondernemen en de bestaande Europese regelgeving (beter bekend als de „Edinburgh-studie”)(2), waarvan de resultaten in 2011 werden bekendgemaakt in het jaarlijkse verslag over de mensenrechten van het Europees Parlement(3), en dat ten volle door de Europese Raad werd onderschreven,
– gezien paragrafen 46 en 47 van het slotdocument van de in 2012 georganiseerde Rio+20 Wereldtop over Duurzame Ontwikkeling,
– gezien de VN-beginselen inzake verantwoord beleggen (UNPRI),
– gezien de op 1 november 2010 gepubliceerde internationale norm ISO 26 000, met daarin richtsnoeren voor sociale verantwoordelijkheid,
– gezien „Green Winners”, een in 2009 uitgevoerde studie van 99 bedrijven(4),
– gezien de oprichting van het Europees Multistakeholderforum over maatschappelijk verantwoord ondernemen, dat op 16 oktober 2002 is gelanceerd,
– gezien Richtlijn 2004/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten(5),
– gezien het voorstel van de Commissie voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende het gunnen van overheidsopdrachten (COM(2011)0896),
– gezien Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken(6), die het Verdrag van Brussel van 1968 vervangt, behalve wat de betrekkingen tussen Denemarken en de andere lidstaten betreft,
– gezien de resolutie van de Raad van 3 december 2001 betreffende de follow-up van het Groenboek over de maatschappelijke verantwoordelijkheid van ondernemingen(7),
– gezien de resolutie van de Raad van 6 februari 2003 inzake maatschappelijk verantwoord ondernemen(8),
– gezien de mededeling van de Commissie met als titel „Bevordering van waardig werk voor iedereen - Bijdrage van de Europese Unie aan de uitvoering van de agenda voor waardig werk over de hele wereld” (COM(2006)0249) (mededeling van de Commissie betreffende waardig werk),
– gezien de mededeling van de Commissie met als titel „Modernisering van het vennootschapsrecht en verbetering van de corporate governance in de Europese Unie - Een actieplan” (COM(2003)0284) (Actieplan corporate governance),
– gezien de mededeling van de Commissie met als titel „Handel, groei en wereldvraagstukken: Handelsbeleid als kernelement van de Europa 2020-strategie” (COM(2010)0612),
– gezien de mededeling van de Commissie met als titel „'Pakket verantwoordelijke ondernemingen'” (COM(2011)0685),
– gezien de mededeling van de Commissie getiteld „Naar een banenrijk herstel” (COM(2012)0173),
– gezien de mededeling van de Commissie getiteld „Initiatief voor sociaal ondernemerschap – Bouwen aan een gezonde leefomgeving voor sociale ondernemingen in een kader van sociale economie en innovatie” (COM(2011)0682),
– gezien de mededeling van de Commissie aan de Europese Raad met als titel „Europa 2020, een strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei” (COM(2010)2020),
– gezien de mededeling van de Commissie „Strategie voor de gelijkheid van vrouwen en mannen 2010-2015” (COM(2010)0491),
– gezien zijn resolutie van 30 mei 2002 over het Groenboek van de Commissie over de bevordering van de sociale verantwoordelijkheid van bedrijven(9),
– gezien zijn resolutie van 13 mei 2003 over de mededeling van de Commissie over de sociale verantwoordelijkheid van bedrijven: een bijdrage van het bedrijfsleven aan duurzame ontwikkeling(10),
– gezien zijn resolutie van 13 maart 2007 over maatschappelijk verantwoord ondernemen: een nieuw partnerschap(11),
– gezien zijn resolutie van 25 november 2010 over maatschappelijk verantwoord ondernemen in het kader van internationale handelsovereenkomsten(12),
– gezien zijn resolutie van 16 juni 2010 over EU 2020, waarin wordt gewezen op het onlosmakelijke verband tussen de verantwoordelijkheid van bedrijven en corporate governance(13),
– gezien zijn resolutie van 20 november 2012 over het initiatief voor sociaal ondernemerschap - Bouwen aan een gezonde leefomgeving voor sociale ondernemingen in een kader van sociale economie en innovatie(14),
– gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 24 mei 2012 over de mededeling van de Commissie met als titel „een vernieuwde EU-strategie 2011-2014 voor maatschappelijk verantwoord ondernemen”(15),
– gezien de mededeling van de Commissie met als titel „Een vernieuwde EU-strategie 2011-2014 voor maatschappelijk verantwoord ondernemen” (COM(2011)0681),
– gezien artikel 48 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken en de adviezen van de Commissie juridische zaken, de Commissie buitenlandse zaken, de Commissie ontwikkelingssamenwerking, de Commissie internationale handel en de Commissie cultuur en onderwijs (A7-0023/2013),
A. overwegende dat de term maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO) niet mag worden aangewend om internationaal aanvaarde minimumnormen opnieuw te definiëren, doch wel om te trachten de uitvoering ervan te meten en beter inzicht te krijgen in de manier waarop deze normen gemakkelijk en rechtstreeks kunnen worden toegepast op bedrijven van alle grootten;
B. overwegende dat het standaard in de EU-instellingen gebruikte concept „maatschappelijk verantwoord ondernemen” (MVO) nagenoeg niet is te onderscheiden van verwante concepten van verantwoord of ethisch ondernemen, „milieu, maatschappij en governance”, duurzame ontwikkeling en verantwoordingsplicht van bedrijven;
C. overwegende dat de multistakeholderbenadering de hoeksteen van alle door de EU gesteunde initiatieven met betrekking tot MVO moet blijven, alsook de grondslag voor geloofwaardig MVO door het bedrijfsleven zelf, te beginnen op lokaal niveau;
D. overwegende dat het Global Reporting Initiative heeft gezorgd voor de internationaal verreweg breedst aanvaarde methode voor transparante bedrijfsvoering en overwegende dat de oprichting van de internationale geïntegreerde verslagleggingsraad (IIRC), waaraan de belangrijkste wereldwijde instellingen voor boekhoudnormalisatie deelnemen, erop duidt dat in financiële rekeningen geïntegreerde rapportage over duurzaam ondernemen over minder dan tien jaar de wereldwijde norm wordt;
E. overwegende dat bedrijven dankzij baanbrekend werk van het Prince's Accounting for Sustainability Project, TEEB (The Economics of Ecosystems and Biodiversity) for Business en het milieuprogramma van de Verenigde Naties nu volledig en nauwkeurig inzicht hebben in de monetaire waarde van hun externe milieu- en sociale effecten, en dat het nu dus mogelijk is deze in het financieel beheer van bedrijven op te nemen;
F. overwegende dat er in de beleggingsgemeenschap een ommekeer heeft plaatsgevonden waarbij 1 123 beleggers (met in het totaal 32 biljoen dollar aan beheerd vermogen) de VN-beginselen inzake verantwoord beleggen (UNPRI) hebben onderschreven; overwegende dat volgens schattingen van het Europees Forum voor duurzaam investeren de wereldwijde MVO-markt sinds september 2010 goed was voor circa 7 biljoen euro, en overwegende dat 82 beleggers onder aanvoering van Aviva Global Investors die in het totaal 50 biljoen dollar aan beheerd vermogen vertegenwoordigen het voortouw hebben genomen bij de oproep op de VN-Wereldtop over duurzame ontwikkeling om de verslaglegging over duurzaam ondernemen verplicht te maken;
G. overwegende dat de oprichting van het Europees Multistakeholderplatform over MVO, de uitvoering van een reeks proef- en onderzoeksprojecten alsook de werkzaamheden van de voormalige Alliance for Business goede prestaties hebben opgeleverd ten aanzien van Europese actie op het gebied van MVO, in combinatie met een permanente waardevolle bijdrage door een „kring” van Europese MVO-organisaties, waaronder CSR Europe, de European Academy of Business in Society (EABIS), het European Social Investment Forum (Eurosif) en de European Coalition for Corporate Justice (ECCJ);
H. overwegende dat bepaalde gemeenschappelijke normen voor MVO van essentieel belang zijn, dat verschillende belangen ook gedifferentieerde benaderingen van het bedrijfsleven vragen, en dat MVO, in een vrije samenleving, er nooit toe mag leiden dat liefdadig handelen een verplichting wordt, aangezien dit de bereidheid van mensen om te geven zou kunnen verminderen;
I. overwegende dat gedragscodes van bedrijven een belangrijke rol hebben gespeeld bij de opkomst van en de bewustwording met betrekking tot MVO, doch geen afdoende antwoord bieden gezien het veelvuldige gebrek aan specificiteit, de inconsistentie ten aanzien van bestaande internationale normen, de voorbeelden van het uit de weg gaan van belangrijke kwesties en het gebrek aan vergelijkbaarheid en transparantie wat toepassing betreft;
J. overwegende dat de VN-richtsnoeren betreffende het bedrijfsleven en mensenrechten binnen de Verenigde Naties unaniem werden goedgekeurd met de volledige steun van de EU-lidstaten, de internationale werkgeversorganisatie en de Internationale Kamers van Koophandel, met inbegrip van steun voor een „slimme combinatie” van regelgeving en vrijwillige maatregelen;
K. overwegende dat de voormalige speciale vertegenwoordiger van de secretaris-generaal van de VN John Ruggie de EU-lidstaten, in het kader van de door het toen Zweedse voorzitterschap bijeengeroepen conferentie over MVO, heeft opgeroepen tot verduidelijking en ondersteuning van de kwestie van extraterritoriale rechtsmacht voor schendingen door bedrijven in kwetsbare derde landen; overwegende dat deze oproep vervolgens in conclusies van de Europese Raad werd ondersteund, maar dat tot op heden geen desbetreffende maatregelen zijn genomen;
L. overwegende dat de studie van de Commissie naar lacunes inzake bestuur tussen internationale MVO-instrumenten en -normen en bestaande Europese wetgeving, bekend als de „Edinburgh Study”, die in oktober 2010 werd gepubliceerd en waarvan de resultaten in het jaarverslag over de mensenrechten van 2011 werden vastgelegd, ten volle door de Europese Raad en het Europees Parlement werd onderschreven;
M. overwegende dat de OESO-richtsnoeren voor multinationale ondernemingen de meest geloofwaardige internationale MVO-norm vormen en dat de in mei 2011 overeengekomen actualisering ervan een belangrijke kans biedt om de toepassing van MVO te bevorderen;
N. overwegende dat tal van internationale initiatieven op touw zijn gezet om te zorgen voor rapportage over duurzaamheid door bedrijven, met inbegrip van de rapportagevereiste voor Chinese staatsbedrijven, de vereiste voor bedrijven te rapporteren over de tenuitvoerlegging van door de regering van India ontwikkelde MVO-richtsnoeren en de vereiste voor bedrijven hun duurzaamheidsprestaties openbaar te maken als voorwaarde voor notering aan de effectenbeurs in Brazilië, Zuid-Afrika en Maleisië hetgeen ook wordt geëist door de Securities and Exchange Commission van de Verenigde Staten;
O. overwegende dat de Deense wet inzake financiële overzichten (2008) betreffende rapportage over duurzaamheid, waarin specifieke aanvullende rapportagevereisten zijn opgenomen over klimaatverandering en gevolgen voor de mensenrechten, uitermate populair is gebleken bij Deense bedrijven, aangezien 97 procent ervan voor rapportage kiest ondanks de „naleven of motiveren”-bepaling („comply or explain”) die in de eerste drie jaar van de toepassing ervan gold;
P. overwegende dat Frankrijk en Denemarken twee van de vier VN-lidstaten zijn die ermee hebben ingestemd het voortouw te nemen bij de tenuitvoerlegging van de VN Rio +20-toezeggingen inzake rapportage over duurzaamheid;
Q. overwegende dat de door Nederland geleide actualisering van de OESO-richtsnoeren voor multinationale ondernemingen een gelegenheid heeft geboden om de zichtbaarheid en de status van deze richtlijnen via het systeem van „nationale contactpunten” te verbeteren, de „investeringsnexus” waardoor de volledige toepassing ervan op de toeleveringsketen werd belemmerd, heeft beëindigd en tot slot de VN-richtsnoeren betreffende het bedrijfsleven en mensenrechten ten volle in de OESO-richtsnoeren heeft geïntegreerd;
R. overwegende dat er volgens zijn resolutie over Europa 2020 sprake is van een onlosmakelijk verband tussen verantwoord ondernemen en corporate governance;
S. overwegende dat de in 2009 uitgevoerde studie van 99 bedrijven „Green Winners” heeft aangetoond dat bedrijven met MVO-strategieën in 16 afzonderlijke industriële sectoren ten minste 15 procent beter presteerden dan hun sectorgemiddelde, hetgeen neerkwam op extra marktkapitalisatie van 498 miljoen euro (650 miljoen dollar) per bedrijf;
T. overwegende dat de Global CEO Survey van 2012 uitwijst dat bedrijven erkennen dat om te kunnen groeien een nauwe samenwerking met de lokale bevolking is vereist; overwegende dat bijvoorbeeld meer dan 60% van de onderzochte bedrijven van plan was om hun investeringen in de komende drie jaar te vergroten teneinde de gezondheid van het personeel te waarborgen;
1. erkent dat de mededeling van de Commissie deel uitmaakt van een reeks beleidsverklaringen die ertoe dienen maatschappelijk verantwoord ondernemen verder te bevorderen, te integreren in het beleid van de EU en tot een grondbeginsel van Europese maatregelen te maken; verzoekt de Commissie en de lidstaten de MVO-strategie voor de periode 2014-2020 als basis te gebruiken om concrete maatregelen te treffen die erop zijn gericht ondernemingen aan te moedigen zich meer op MVO toe te leggen;
2. benadrukt dat een actief bewustzijn van de beginselen van maatschappelijke verantwoordelijkheid ervoor zorgt dat ondernemingen meer vertrouwen en maatschappelijke aanvaarding genieten;
3. onderschrijft evenwel de in de mededeling opgenomen analyse dat MVO-praktijken nog steeds grotendeels beperkt blijven tot een minderheid van grote bedrijven, ondanks de in de mededelingen van de Commissie van 2001 en 2006 opgenomen oproep aan meer bedrijven om MVO te omarmen; is niettemin van mening dat bedrijven altijd betrokken zijn geweest bij de samenleving waarin zij opereren en dat MVO in bedrijven van alle grootten kan worden toegepast; wijst tevens op de noodzaak om kmo´s in het debat over maatschappelijk verantwoord ondernemen te betrekken, aangezien veel kmo´s MVO omarmen op grond van een meer informele en intuïtieve benadering, die slechts zeer geringe administratieve lasten en geen extra kosten met zich meebrengt;
4. wijst op de strategische rol die kmo's kunnen spelen bij de bevordering van MVO, dankzij hun nauwe betrokkenheid bij de sector waarin zij opereren; vraagt de Commissie om, in overleg met de nationale autoriteiten en de multistakeholderplatformen, sectorspecifieke samenwerkingsverbanden tussen kmo's te ontwikkelen, die hen in staat stellen sociale en milieuproblemen gezamenlijk aan te pakken;
5. betreurt dat maatschappelijk verantwoord ondernemen nog steeds voornamelijk is gericht op milieunormen en in mindere mate op sociale normen, terwijl die laatste van essentieel belang zijn om een sociaal klimaat te creëren waarin economische groei en sociale convergentie tot stand kunnen komen;
6. is van mening dat de wereldwijde financiële crisis het reële risico met zich meebrengt dat beleidsvormers, ook in de EU, de nadelige gevolgen zullen ondervinden van hun eigen fatale kortetermijndenken, waarbij ze zich uitsluitend richten op maatregelen inzake nauwkeurig omschreven transparantie en verantwoordingsplicht op financiële markten en negeren dat zowel de financiële als de industriële sectoren zich dringend op geïntegreerde wijze bezig moeten gaan houden met urgente en prioritaire uitdagingen met betrekking tot de aantasting van het milieu en sociale desintegratie;
7. waarschuwt dat bedrijven in de toekomst alleen duurzaam kunnen zijn indien zij deel uitmaken van een duurzame economie en dat er geen alternatief kan zijn voor de overgang naar een koolstofarme toekomst waarin onder meer het behoud van het sociaal en natuurlijk kapitaal van de wereld centraal staat, een proces waarin MVO een doorslaggevende rol moet spelen;
8. is van mening dat de volgende factoren een belangrijke rol zullen spelen bij het op grotere schaal toepassen van maatschappelijk verantwoord ondernemen: meer nadruk op wereldwijde MVO-instrumenten, een nieuwe impuls van toonaangevende bedrijven voor andere bedrijven, de bekendmaking van sociale en milieu-informatie door bedrijven, het gebruik van passende richtsnoeren, overheidssteun voor het creëren van passende voorwaarden voor samenwerking op het gebied van MVO en de ontwikkeling van geschikte hulpmiddelen en instrumenten, zoals een stimuleringsregeling, een robuuste effectbeoordeling van de bestaande MVO-initiatieven, steun voor nieuwe initiatieven op sociaal gebied, aanpassing van MVO aan de behoeften van kmo´s, en een grotere bewustwording binnen het bedrijfsleven en in de bredere samenleving ten aanzien van de omvang van de mondiale en Europese uitdagingen op sociaal en milieugebied;
9. steunt het voornemen van de Commissie om MVO in Europa te verdiepen door richtsnoeren op te stellen en initiatieven met verschillende belanghebbenden voor afzonderlijke industriële sectoren te steunen, en roept vooraanstaande bedrijven en verenigingen op dit initiatief te omarmen;
10. herhaalt dat MVO geen proces meer moet zijn maar tot resultaten moet leiden;
11. is verheugd over het feit dat de in de mededeling van de Commissie opgenomen definitie van MVO, die een weerspiegeling is van de nieuwe aanpak die voor het eerst door de Commissie werd omarmd in het kader van het Multistakeholderforum in 2009, een onmisbare kans biedt voor inclusie en consensusvorming, en een correcte weergave is van de nieuwe consensus die is bereikt tussen bedrijven en andere belanghebbenden over deze kwestie, dankzij de unanieme goedkeuring van de VN-richtsnoeren en andere instrumenten zoals de norm ISO 26 000, met daarin richtsnoeren voor sociale verantwoordelijkheid; verwelkomt de integratie van sociale, milieu-, ethische en mensenrechtenvraagstukken in bedrijfsactiviteiten; benadrukt nogmaals dat de Commissie een onderscheid moet maken tussen 1) het liefdadig handelen door bedrijven, 2) het maatschappelijk verantwoord handelen van ondernemingen op grond van wetten, regels en internationale normen, en 3) het asociaal handelen van ondernemingen waarbij wetten, regels en internationale normen worden geschonden en uitbuiting plaatsvindt, bv. kinderarbeid of dwangarbeid, hetgeen ten strengste moet worden veroordeeld;
12. herhaalt dat de maatschappelijke verantwoordelijkheid van ondernemingen zich ook moet uitstrekken tot hun handelen ten aanzien van en in derde landen;
13. verneemt met belangstelling dat de Commissie is begonnen met het opnemen van verwijzingen naar MVO in door de EU gesloten handelsovereenkomsten; is, in het licht van de belangrijke rol die ondernemingen, hun dochterondernemingen en hun toeleveringsketens in de internationale handel spelen, van oordeel dat de maatschappelijke en milieuverantwoordelijkheid van bedrijven een integraal onderdeel moet uitmaken van de hoofdstukken over duurzame ontwikkeling in door de EU gesloten handelsovereenkomsten; vraagt de Commissie concrete voorstellen te ontwikkelen voor de tenuitvoerlegging van deze MVO-beginselen in het handelsbeleid;
14. is van mening dat „maatschappelijke verantwoordelijkheid” ook de eerbiediging van grondbeginselen en -rechten zoals degene die door de IAO zijn gespecificeerd, moet behelzen, waaronder met name de vrijheid van vereniging, het recht op collectieve onderhandelingen, het verbod op gedwongen arbeid, de afschaffing van kinderarbeid en de uitbanning van discriminatie op het werk;
15. prijst de commissarissen voor werkgelegenheid, ondernemerschap en de interne markt en hun medewerkers voor hun bijdrage aan de toekomstgerichte en constructieve aanpak zoals vervat in de mededeling van de Commissie; erkent de bijdrage van andere delen van de Commissie via de interdepartementale werkgroep over MVO; verzoekt de voorzitter van de Commissie desalniettemin op het gebied van MVO persoonlijk leiderschap te tonen en de volledige inzet van de Commissie ten aanzien van MVO te waarborgen, met name door de directoraten-generaal Milieu en Buitenlandse Betrekkingen;
16. is van mening dat MVO ook sociale maatregelen moet omvatten die met name gericht zijn op beroepsopleidingen, de combinatie van werk en gezin, en aangepaste arbeidsomstandigheden; herhaalt te geloven in economische argumenten voor MVO, maar wijst er opnieuw op dat wanneer deze argumenten niet op korte termijn van toepassing zijn op een situatie of bedrijf, ze niet als excuus kunnen worden aangewend voor asociaal en onverantwoord handelen; is van mening dat er voldoende bestaand onderzoeksmateriaal is om de economische argumenten te staven en dat verspreiding van dat onderzoeksmateriaal prioriteit moet krijgen; dringt erop aan dat nieuw onderzoek naar MVO wordt gewijd aan het beoordelen van de cumulatieve effecten van dankzij MVO gewijzigd gedrag van bedrijven bij de aanpak van algemene Europese en wereldwijde uitdagingen zoals koolstofemissies, waterverzuring, extreme armoede, kinderarbeid of ongelijkheid, en benadrukt dat de getrokken lessen moeten worden meegenomen in de toekomstige bijdragen van Europa aan de ontwikkeling van wereldwijde MVO-initiatieven;
17. erkent dat MVO-initiatieven ernstige gebreken vertonen wanneer bedrijven die zich erop laten voorstaan MVO in praktijk te brengen erin slagen cruciale belangengroepen of gevoelige kwesties die van belang zijn voor hun activiteiten en hun mondiale toeleveringsketen, te omzeilen; roept de Commissie op om, in samenwerking met de financiële autoriteiten en de sociale partners, voort te bouwen op het eerdere werk van MVO-„laboratoria” om zo beter te vast te stellen hoe bedrijven en hun belanghebbenden op een objectieve manier sociale en milieukwesties kunnen onderscheiden die van wezenlijk belang zijn voor het bedrijf in kwestie, en ervoor te zorgen dat een eerlijke en evenwichtige selectie van belanghebbenden wordt betrokken bij MVO-initiatieven;
18. gelooft dat consumenten zich in steeds grotere mate laten leiden door de MVO-activiteiten van ondernemingen en spoort ondernemingen daarom aan tot transparantie, met name in bedrijfsactiviteiten die verband houden met ethische, maatschappelijke en milieukwesties;
19. benadrukt dat er slechts sprake kan zijn van maatschappelijk verantwoord ondernemen wanneer de geldende wettelijke bepalingen en de lokale cao's van de sociale partners worden nageleefd;
20. wijst erop dat de maatschappelijke verantwoordelijkheid van een onderneming mede moet worden beoordeeld aan de hand van het gedrag van haar toeleveranciers en eventuele onderaannemers;
Duurzaam herstel
21. ondersteunt de constatering in de mededeling van de Commissie dat „het verzachten van de sociale effecten van de huidige crisis” en het vinden van duurzame bedrijfsmodellen onderdeel zijn van de maatschappelijke verantwoordelijkheid van ondernemingen; dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan bedrijven te helpen om, in samenwerking met vertegenwoordigers van werknemers, betrokken te raken bij MVO; verzoekt bedrijven om initiatieven te overwegen die zijn gericht op het behoud en het scheppen van banen, met name voor jongeren en vrouwen, op alle werkterreinen (beheer en opleiding, markten, personeelsbeleid, milieu en maatschappij), met speciale aandacht voor personen die op meerdere gebieden met achterstand te maken hebben, zoals Roma en gehandicapten; roept hen tevens op bij deze initiatieven niet alleen gewone werknemers in dienst te nemen, maar ook hogere leidinggevenden afkomstig van de lokale arbeidsmarkt aan te stellen en bijvoorbeeld een systeem in te voeren waarbij universitair afgestudeerden een hoogwaardige stage kunnen volgen teneinde de werkervaring op te doen waar werkgevers in de private sector om vragen;
22. is van mening dat bedrijven moeten worden betrokken bij de oplossing van sociale problemen die door de economische crisis zijn verergerd, zoals woningnood en armoede, en bij de ontwikkeling van de gemeenschappen waarin zij opereren;
23. erkent dat de economische crisis een groeiende onzekerheid op de arbeidsmarkt teweeg heeft gebracht, met name voor vrouwen, als gevolg van veranderde arbeidsomstandigheden, deels door meer onderaanneming, als gevolg van gedwongen deeltijdwerk voor velen die een voltijdbaan ambiëren, en als gevolg van de toename van uitbuitende arbeidspraktijken en de nieuwe opkomst van de informele sector; verzoekt de Commissie en het Multistakeholderforum met name de toename van onderaanneming onder de loep te nemen; dringt erop aan dat deze werkzaamheden worden doordrongen van de toepasselijkheid van de VN-richtsnoeren op de toeleveringsketen en met name op het concept „effectbeoordeling” ongeacht verschillende leveranciersniveaus;
24. merkt op dat de naleving van wetgeving inzake arbeidsvoorwaarden voor fysieke arbeid, de ontwikkeling van indienstnemings- en ontslagprocedures en -beleid, bescherming van de persoonlijke gegevens en de privacy van werknemers, en het tijdig uitbetalen van salarissen en andere uitkeringen eveneens deel uitmaken van MVO en dringt aan op eerbiediging van deze aspecten;
25. erkent dat de crisis gevolgen heeft voor het maatschappelijk bestel; verwelkomt de reeks maatregelen die bepaalde ondernemingen hebben genomen om kwetsbare en benadeelde groeperingen een kans te bieden op de arbeidsmarkt; vraagt bedrijven dit soort initiatieven omarmen; erkent evenwel dat de sluiting van bedrijven en bezuinigingen sommige van de door middel van MVO geboekte vorderingen in gevaar brengen, zoals indienstneming van gemarginaliseerde groepen in de samenleving, met name van gehandicapten, verbetering van de opleiding en status voor deze werknemers, bevordering van innovatieve vormen van productie en diensten voor maatschappelijke doeleinden, bijvoorbeeld via kredietcoöperaties, en bevordering van nieuwe werkgelegenheidsmodellen via sociale ondernemingen, coöperaties en eerlijke handel; is van mening dat het daarom van groot belang is op criteria vast te stellen voor sociale maatregelen; roept de Commissie op een grootschalig onderzoek uit te voeren naar de sociale gevolgen van de crisis voor deze initiatieven, op grond van een op gender gebaseerde benadering en met aandacht voor de Zuid-Europese landen, en uitvoerig overleg te plegen met sociale partners en MVO-belanghebbenden over de uitkomsten van dit onderzoek;
26. meent dat maatschappelijk verantwoord ondernemen niet alleen de hele maatschappij ten goede komt, maar ook de onderneming helpt haar imago te verbeteren en de waardering bij potentiële consumenten te vergroten, waardoor ze haar economische perspectieven op de lange termijn verbetert;
27. merkt op dat het opstellen van programma's voor vaardigheidsontwikkeling en permanente educatie van werknemers, regelmatige individuele beoordeling van werknemers en talentmanagementprogramma's, alsook het vaststellen van individuele werk- en ontwikkelingsdoelstellingen voor werknemers, de motivatie en betrokkenheid van werknemers doen toenemen en een essentieel onderdeel van MVO vormen;
28. wijst erop dat met name in crisistijd ondernemingen die de MVO-richtsnoeren toepassen een bijdrage dienen te leveren aan de ontwikkeling van innovatieve competenties van hun regio door innovatieve en milieuvriendelijke technologische oplossingen bij productiefaciliteiten in te voeren, alsook door middel van nieuwe investeringen en modernisering; benadrukt dat de integratie van milieuvraagstukken, zoals biodiversiteit, klimaatverandering, efficiënt gebruik van hulpbronnen en de gezondheid van het milieu, in bedrijfsactiviteiten mogelijkheden biedt voor de bevordering van een duurzaam herstel;
29. is van oordeel dat de financiële crisis in enkele gevallen het vertrouwen van werknemers in de plicht van bedrijven om hun particuliere pensioenrechten op lange termijn na te komen, heeft aangetast, waarbij de verschillen in de pensioenstelsels van de Europese Unie in aanmerking moeten worden genomen; verzoekt verantwoordelijke bedrijven dit probleem in samenwerking met de Commissie en de sociale partners aan te pakken, onder meer door open, inclusieve en op regels gebaseerde regelingen voor het beheer van pensioenbeleggingen te treffen, en door zich, in het kader van de bredere uitdaging betreffende MVO, te richten op actief ouder worden in een tijdperk van demografische verandering; wijst erop dat het herstel van het vertrouwen tussen werknemers en bedrijven van cruciaal belang is voor een duurzaam economisch herstel;
Internationale organisatie en multistakeholderbenaderingen
30. is zeer lovend over de nadruk die in de mededeling van de Commissie wordt gelegd op de versterking en tenuitvoerlegging van internationale normen, en is - met het oog op de actualisering van de OESO-richtsnoeren en de goedkeuring van de VN-richtsnoeren in 2011 - van mening dat de maatregelen van de EU voornamelijk moeten worden toegespitst op de ondersteuning en tenuitvoerlegging van deze richtsnoeren en beginselen in het Europese bedrijfsleven; onderstreept dat deze OESO-beginselen op internationaal niveau gedefinieerd en erkend zijn om gelijke concurrentievoorwaarden te creëren en te handhaven, en tegelijkertijd op mondiaal niveau open, eerlijke en verantwoorde ondernemerspraktijken te bevorderen; stelt de Commissie voor jaarlijks verslag uit te brengen aan het Europees Parlement en de Raad over de tenuitvoerlegging van de OESO-richtsnoeren;
31. benadrukt dat het van belang is om het MVO-beleid van de Unie te ontwikkelen in overeenstemming met de internationale normen, teneinde uiteenlopende nationale interpretaties en mogelijke concurrentiële voor- of nadelen op nationaal of internationaal niveau te vermijden;
32. benadrukt dat alle 27 lidstaten vaart moeten maken met de herziening van hun nationale actieplannen inzake MVO, en met de ontwikkeling van nationale plannen voor de tenuitvoerlegging van de desbetreffende OESO-richtsnoeren en VN-richtsnoeren, die uiterlijk in december 2013 gereed moeten zijn; is van oordeel dat de lidstaten ervoor moeten zorgen dat deze plannen worden opgesteld met medewerking van alle betrokken belanghebbenden, waaronder ngo's, het maatschappelijk middenveld, vakbonden, werkgeversorganisaties en nationale mensenrechteninstellingen; verzoekt de EU ervoor te zorgen dat er gemakkelijker kan worden geprofiteerd van de ervaringen van de lidstaten die dit proces momenteel ondergaan; moedigt de lidstaten aan voort te bouwen op de in de norm ISO 26 000 vervatte richtsnoeren, de meest recente versie van het Global Reporting Initiative en de door de Europese Groep van nationale mensenrechteninstellingen ontwikkelde handleiding;
33. dringt aan op grotere beleidscoherentie op EU-niveau door openbare aanbestedingen, exportkredieten, goed bestuur, concurrentie, ontwikkeling, handel, investeringen en andere beleidsterreinen en overeenkomsten in overeenstemming te brengen met de internationale sociale, milieu- en mensenrechtennormen die zijn verankerd in de desbetreffende richtsnoeren en beginselen van de OESO en de VN; pleit in dit verband voor inspanningen om samen te werken met de vertegenwoordigers van werknemers, werkgevers en consumenten en voor het opvolgen van het desbetreffende adviezen van de NMI, zoals het verslag over mensenrechten en aanbestedingen dat de Europese Groep van nationale mensenrechteninstellingen bij de Commissie heeft ingediend; dringt aan op een betekenisvolle en adequate effectbeoordeling van wetgevingsvoorstellen om eventuele incoherentie met de VN-richtsnoeren tijdig op te sporen, en dringt aan op coördinatie met de werkgroep voor het bedrijfsleven en de mensenrechten van de VN om verschillende en tegenstrijdige interpretaties van de VN-richtsnoeren te vermijden;
34. juicht met name de opname van de ICT-sector in specifieke Europese richtsnoeren over het bedrijfsleven en de mensenrechten toe; erkent de serieuze dilemma's die ontstaan door de noodzaak de privacy te beschermen en strafbare inhoud te bestrijden enerzijds en de doelstelling om de vrijheid van meningsuiting te verdedigen anderzijds, zoals is aangetoond door de recente controverse die werd veroorzaakt door de op YouTube geplaatste anti-islamitische video; roept nog veel meer Europese bedrijven op deel te nemen aan het toonaangevende multistakeholderinitiatief op dit gebied, het Global Network Initiative (GNI), waar momenteel voornamelijk in de VS gevestigde bedrijven bij zijn aangesloten;
35. staat erop dat alle „financiering voor handel en ontwikkeling” die door investeringsfaciliteiten van de EU, de Europese Investeringsbank en de Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling aan particuliere actoren wordt toegekend, gepaard gaat met contractbepalingen die overeenstemming met de OESO-richtsnoeren voor multinationale ondernemingen en de VN-richtsnoeren voor het bedrijfsleven en de mensenrechten verplicht stellen, inclusief bepalingen inzake verantwoordingsplicht en een duidelijk klachtenmechanisme; dringt er nogmaals bij de lidstaten op aan hetzelfde te doen ten aanzien van de verlening van exportkredieten aan bedrijven;
36. is ingenomen met het initiatief van de Commissie inzake nationale actieplannen voor de tenuitvoerlegging van de VN-richtsnoeren betreffende het bedrijfsleven en mensenrechten; roept de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) op een veel grotere rol te spelen bij het leiden van de tenuitvoerlegging op hoog niveau en bij het aansporen tot effectief toezicht en effectieve verslaglegging; dringt aan op de uitvoering van een „peer review”-procedure tussen de lidstaten teneinde de tenuitvoerlegging te bevorderen; verzoekt de Commissie en de EDEO om de tenuitvoerlegging van de actieplannen te evalueren en de op EU-niveau genomen maatregelen te beoordelen, en hierover voor het einde van 2014 aan de Europese Raad en het Parlement verslag uit te brengen;
37. erkent dat bedrijven steeds vaker in kwetsbare landen opereren en dat zij een zorgplicht hebben om hun personeel tegen conflicten, terrorisme en georganiseerde criminaliteit te beschermen; benadrukt niettemin dat bedrijven eveneens de plicht hebben ervoor te zorgen dat veiligheidsmaatregelen geen afbreuk doen aan de vredessituatie of de veiligheid van anderen op de plaatsen waar zij opereren, aangezien dit hen zou kunnen blootstellen aan beschuldigingen van medeplichtigheid aan schending van mensenrechten; verzoekt de Commissie en de lidstaten te zorgen voor een veel wijder verspreide onderschrijving van de internationale beginselen op het gebied van vrijwillige veiligheid en te streven naar de goedkeuring van een internationaal regelgevingskader inzake de regulering van en de controle en het toezicht op de activiteiten van particuliere militaire en beveiligingsondernemingen;
38. roept ondernemingen en andere belanghebbenden op constructief deel te nemen aan de procedure van de Commissie voor de ontwikkeling van sectorspecifieke mensenrechtenrichtsnoeren en deze, na voltooiing ervan, toe te passen;
39. roept de Commissie, en met name DG Justitie, op om voorstellen in te dienen om de toegang tot de rechter in EU-rechtbanken beter te faciliteren in geval van de meest extreme, schandelijke gevallen van mensenrechten- en arbeidsrechtenschendingen door in Europa gevestigde bedrijven, hun dochterondernemingen, onderaannemers of handelspartners, zoals aanbevolen door de speciale vertegenwoordiger van de secretaris-generaal van de Verenigde Naties voor het bedrijfsleven en de mensenrechten;
40. merkt tevens op dat er behoefte bestaat aan uitgewerkte rapportagemechanismen voor schendingen van mensenrechten in individuele ondernemingen;
41. is van oordeel dat de studie „Green Matters” ondubbelzinnig het positieve verband aantoont tussen bedrijven die MVO nastreven en het behalen van betere financiële prestaties gedurende de periode dat zij de crisis te boven komen; onderschrijft het concept van „verantwoorde concurrentie” en benadrukt dat de potentiële markt voor sociaal en ecologisch verantwoorde goederen en diensten een cruciale afzetmogelijkheid voor bedrijven biedt en tegelijkertijd tegemoet komt aan maatschappelijke behoeften;
42. deelt de in de Global CEO Survey van 2012 geïdentificeerde zakenvisie dat een duurzame bedrijfsgroei nauwe samenwerking met de lokale bevolking, overheden en zakenpartners alsook investeringen in lokale gemeenschappen vereist; is voorstander van en roept op tot intensivering van bedrijfsinitiatieven met betrekking tot het scheppen van banen, opleiding, hulp bij het beheer van schaarse middelen en bevordering van gezondheidsoplossingen;
43. roept de Commissie, en met name DG Handel, op om te opteren voor een „actieve” in plaats van een „passieve” benadering van de OESO-richtsnoeren, met name door zich te houden aan de OESO-verklaring inzake internationale investeringen en multinationale ondernemingen, waar de OESO-richtsnoeren onderdeel van zijn, en te zorgen voor de bevordering van en voortdurende steun voor de OESO-richtsnoeren door middel van de EU-delegaties in derde landen, capaciteitsopbouwende initiatieven in samenwerking met bedrijven, vakbonden en het maatschappelijk middenveld in derde landen voor de tenuitvoerlegging van de richtsnoeren te financieren, en ervoor te zorgen dat de richtsnoeren nadrukkelijk worden vermeld in alle nieuwe overeenkomsten tussen de EU en derde landen, met inbegrip van alle handels- en investeringsverdragen; dringt er bij de EU op aan grote diplomatieke inspanningen te leveren om wereldwijd meer landen te overtuigen zich aan te sluiten, en concrete steun te verlenen aan organisaties van het maatschappelijk middenveld voor het aan de orde stellen van „concrete gevallen” van vermeende schendingen, in samenwerking met de lidstaten;
44. is van mening dat MVO een belangrijk hulpmiddel is om de EU in staat te stellen de tenuitvoerlegging van verdragen van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO) wereldwijd te steunen; verzoekt de Commissie steun te verlenen aan de Europese organisaties en sociale partners die projecten willen ondernemen die in overeenstemming zijn met de OESO-richtsnoeren en andere internationale MVO-normen, met het oog op het opbouwen van capaciteit in derde landen; verzoekt de Commissie een specifieke doelstelling te bepalen voor de onderhandeling en sluiting van nieuwe kaderovereenkomsten inzake aan MVO-gerelateerde kwesties en de sociale partners aan te moedigen deze overeenkomsten te sluiten in het kader van hun nieuwe sectorspecifieke benadering van MVO; verzoekt de Commissie, en met name DG Werkgelegenheid, arbeidsnormen in MVO te integreren door in samenwerking met regeringen van derde landen proefprojecten met betrekking tot „fatsoenlijk werk” uit te voeren;
45. staat achter de mededeling van de Commissie getiteld „Een vernieuwde EU-strategie 2011-2014 ter bevordering van maatschappelijk verantwoord ondernemen” waarin staat dat „sociaal verantwoord ondernemen respect voor de wetgeving en de collectieve arbeidsovereenkomsten tussen sociale partners veronderstelt”; is van oordeel dat MVO een aanvulling moet vormen op, doch geenszins een vervanging moet zijn voor, wetgeving, collectieve onderhandelingen of dialoog met in vakbonden georganiseerde werknemers; is van mening dat bedrijven zich ertoe moeten verbinden hun MVO-beleid - en elementen daarvan zoals een jaarlijks bedrijfsverslag over de sociale en milieueffecten van hun activiteiten - met de werknemers en hun vertegenwoordigers te bespreken; is van mening dat een optioneel regelgevingskader voor EFA's moet worden goedgekeurd op grond van de mogelijke inhoud van een dergelijk kader, zoals beschreven in het werkdocument van de diensten van de Commissie over dat onderwerp;
46. Dringt er bij de EU en met name bij de Commissie op aan:
–
ervoor te zorgen dat de thema's maatschappelijk verantwoord ondernemen en mensenrechten in het nieuwe meerjarig financieel kader (MFK) voor de periode 2014-2020 deel uitmaken van de prioriteiten van de afzonderlijke financiële instrumenten; en tevens
–
specifieke steun te ontwikkelen in het kader van het EIDM voor opleiding en algemene capaciteitsopbouw op het gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen en mensenrechten voor maatschappelijke organisaties, NMI, mensenrechtenbeschermers, vakbonden en andere mensenrechtenorganisaties;
47. is ingenomen met het feit dat het bedrijfsleven de VN-topconferentie Rio+20 heeft benut om te pleiten voor een nieuwe globale conventie inzake de verantwoordelijkheid van bedrijven binnen het VN-systeem; is van oordeel dat de EU, hoewel het waarschijnlijk nog enkele jaren duurt voordat een dergelijke conventie wordt gerealiseerd, op constructieve wijze aan het debat moet deelnemen; is niettemin van mening dat dergelijke discussies beleidsmakers in de bedrijfs- en overheidswereld er niet van mogen weerhouden dringend over te gaan tot de tenuitvoerlegging van bestaande MVO-instrumenten; vestigt de aandacht op het feit dat er verschillende modellen bestaan met betrekking tot de vraag hoe nieuwe vormen van mondiale governance in verband met MVO tot stand kunnen komen in aanvulling op het VN-systeem, bijvoorbeeld door bevordering van de verspreiding van de OESO-richtsnoeren onder niet-lidstaten of via een afzonderlijk initiatief van gelijkgestemde overheden; roept de EU, de Commissie en de lidstaten op tot het ontwikkelen en promoten van specifieke voorstellen voor overeenstemming over een concrete en verifieerbare bijdrage van het bedrijfsleven aan de voorgestelde VN-doelstellingen inzake duurzame ontwikkeling na 2015;
Overheidsbeleid voor MVO
48. onderschrijft het standpunt, kenbaar gemaakt in het eerste verslag van het Multistakeholderforum van juni 2004, dat overheidsinstanties een belangrijke rol kunnen spelen door hun bindende en stimulerende functies aan te wenden om MVO te bevorderen, onder meer bij aanbestedingen voor overheidsopdrachten, en roept de lidstaten op deze inspanningen, via de Groep op hoog niveau en andere kanalen, een nieuw elan te geven;
49. dringt erop aan dat, wanneer de EU of haar lidstaten optreden als zakenpartner (bijv. in verband met openbare aanbestedingen, staatsbedrijven, joint ventures, exportkredietgaranties en grootschalige projecten in derde landen), zij de eerbiediging van de richtsnoeren en beginselen van de OESO en de VN als een prioriteit beschouwen en dit tot uiting laten komen in specifieke bepalingen die consequenties omvatten voor bedrijven die sociale, milieu- en mensenrechtennormen onmiskenbaar overtreden;
50. benadrukt hoe belangrijk het VN-raamwerk „Protect, Respect and Remedy” (beschermen, respecteren en herstellen) is, en is van mening dat er passende maatregelen moeten worden genomen om de drie pijlers hiervan, namelijk de taak van de overheid om tegen mensenrechtenschendingen te beschermen, de verantwoordelijkheid van ondernemingen om de mensenrechten te eerbiedigen, en de noodzaak van een doeltreffendere toegang tot rechtsmiddelen, ten uitvoer te kunnen leggen;
51. onderstreept dat Europese ondernemingen, hun dochterondernemingen en toeleveranciers, gezien hun gewicht in het internationale handelsverkeer, een fundamentele rol spelen in de mondiale bevordering en verspreiding van sociale en arbeidsnormen; erkent dat het vaak zinvoller is om klachten over EU-bedrijven die actief zijn in het buitenland ter plekke op te lossen; is ingenomen met de nationale contactpunten van de OESO als staatgebonden niet-wettelijke mechanismen die bij een breed scala aan zakelijke en mensenrechtengeschillen kunnen bemiddelen; dringt echter aan op grotere inspanningen van bedrijven voor het ontwikkelen van geschillenmechanismen die in overeenstemming zijn met de in de VN-richtsnoeren vervatte doeltreffendheidscriteria, en op aanvullende sturing op grond van gezaghebbende internationaal erkende beginselen en richtsnoeren, met name de onlangs bijgewerkte OESO-richtsnoeren voor multinationale ondernemingen, de tien beginselen van het United Nations Global Compact, de ISO-norm 26 000 voor maatschappelijke verantwoordelijkheid van organisaties en de Tripartiete Verklaring van de Internationale Arbeidsorganisatie over beginselen inzake multinationale ondernemingen en sociaal beleid;
52. dringt aan op de ontwikkeling van doeltreffendere normen inzake transparantie en verantwoordingsplicht voor EU-technologiebedrijven met betrekking tot de uitvoer van technologieën die kunnen worden gebruikt om de mensenrechten te schenden of om de veiligheidsbelangen van de EU te schaden;
53. dringt aan op de toepassing van het „ken uw eindgebruiker”-beginsel om voor beter toezicht te zorgen en stroomopwaartse en stroomafwaartse mensenrechtenschendingen in toeleveringsketens en productie- of handelsstromen te voorkomen;
54. is van oordeel dat de lidstaten bedrijven verantwoordelijk moeten houden voor het goedkeuren van beginselen en proactief beleid, teneinde discriminatie en sociale uitsluiting tegen te gaan, gendergelijkheid te bevorderen en de grondrechten van iedereen te eerbiedigen;
55. verzoekt de Commissie en de lidstaten om, gezien de multistakeholderbenadering van MVO, te overwegen meer waarnemers de tweejaarlijkse bijeenkomsten van de groep deskundigen op hoog niveau te laten bijwonen, waaronder waarnemende vertegenwoordigers bestaande uit de twee rapporteurs van de relevante commissies van het Europees Parlement, vertegenwoordigers van het Milieuprogramma van de Verenigde Naties, de Mensenrechtenraad van de Verenigde Naties en de Internationale Arbeidsorganisatie, en telkens een aangewezen waarnemer namens het Europese bedrijfsleven, vakbonden en het maatschappelijk middenveld waarover overeenstemming moet worden bereikt door de coördinerende commissie van het Multistakeholderforum;
56. erkent dat de noodzaak om de EU-instellingen dichter bij de burgers van de Unie te brengen, zoals uiteengezet in de Verklaring van Laken van 2001, nog steeds actueel is; ondersteunt derhalve een officiële bestudering van het „Solidarité-voorstel” voor een interinstitutioneel programma voor menselijk potentieel in de EU-instellingen, teneinde de maatschappelijke betrokkenheid van personeel en stagiairs van de instellingen te bevorderen via vrijwillige humanitaire en positieve sociale activiteiten, zowel in het kader van personeelsopleiding als in de vorm van vrijwilligerswerk; benadrukt dat het voorgestelde programma kostenbesparend is, een hoge toegevoegde waarde biedt en helpt het beleid en de programma's van de EU te promoten en uit te voeren; roept alle lidstaten dringend op om vrijwilligerswerk van werknemers in hun nationale actieplannen op te nemen; dringt aan op de ondertekening van een „contract” via het Europees Ontwikkelingsfonds voor vrijwilligerscentra teneinde maatschappelijke organisaties in heel Europa bij de verwezenlijking van deze doelstelling te betrekken;
57. dringt er bij de bedrijven op aan om internationaal vrijwilligerswerk onder werknemers aan te moedigen, teneinde de synergie tussen de publieke en private sector met betrekking tot ontwikkelingssamenwerking te bevorderen; vraagt de Commissie om dergelijke bedrijfsinitiatieven via het toekomstig Europees vrijwilligerskorps voor humanitaire hulpverlening te steunen;
58. is van mening dat de lidstaten bedrijven moeten aansporen beleid te ontwikkelen en maatregelen te nemen ten aanzien van de noodzaak om het privé- en gezinsleven van al hun werknemers te eerbiedigen; is van mening dat deze beleidslijnen en maatregelen in overeenstemming moeten zijn met het beginsel van gelijkheid en moeten resulteren in onderhandelingen over de duur en organisatie van arbeidstijden, loonniveaus, de beschikbaarheid van bepaalde praktische voorzieningen voor werknemers en flexibele arbeidsomstandigheden, met inbegrip van de aard van arbeidsovereenkomsten en de mogelijkheid van loopbaanonderbrekingen;
59. erkent dat in veel MVO-initiatieven sociale indicatoren achterblijven bij milieu-indicatoren voor wat betreft economische waardering en algemene specificiteit; is van mening dat, ondanks het handboek inzake sociale aanbestedingen, de EU zelf op dit gebied te terughoudend is geweest; dringt aan op een studie naar de „benutting van sociaal kapitaal” ten behoeve van een breed, door Europa geleid debat over het beter integreren van sociale effecten in duurzaam ondernemingsbeheer; ondersteunt de financiering van proefprojecten ter ontwikkeling van sociale indicatoren, sociale ratingbureaus en de uitvoering van sociale audits in een aantal lidstaten en bedrijfssectoren;
60. verwelkomt de erkenning van de rol die de aanbesteding van overheidsopdrachten moet spelen bij de bevordering van MVO in de praktijk, met inbegrip van de toegang tot scholing, gelijkheid, eerlijke handel, evenals de maatschappelijke integratie van kansarme werknemers en van mensen met een beperking, teneinde bedrijven te stimuleren om hun maatschappelijke verantwoordelijkheid te vergroten; is evenwel van mening dat het onduidelijk blijft in hoeverre opeenvolgende wijzigingen van de EU-aanbestedingsregels daadwerkelijk door overheidsinstanties ter hand zijn genomen en welke algehele effecten zijn bereikt in de zin van betere milieu- of sociale prestaties van bedrijven en bevordering van MVO; dringt aan op verder onderzoek en effectbeoordelingen om tot duidelijke aanbevelingen te komen, teneinde bedrijven begrijpelijke stimulansen te bieden; verzoekt in dit kader tevens een studie uit te voeren naar de toenemende praktijk van bedrijven om MVO-clausules in hun eigen private aankoopactiviteiten in te bouwen, d.w.z. in overeenkomsten tussen ondernemingen, en roept op tot het identificeren van goede praktijken op dit gebied;
61. steunt het gebruik van informatie- en communicatietechnologieën en de sociale media om belangstellenden wereldwijd aan te moedigen actiever deel te nemen aan overleg tussen de verschillende belanghebbenden;
62. prijst de lidstaten voor hun grote inspanningen om nationale actieplannen inzake MVO te ontwikkelen en uit te voeren in overleg met nationale multistakeholderplatformen in tal van EU-landen; is evenwel bezorgdheid over het feit dat een groot aantal publieke beleidsmaatregelen nog geen significante, zichtbare effecten heeft gehad ten aanzien van de bevordering van MVO; dringt aan op meer onderzoek naar en evaluatie van publieke beleidsmaatregelen die verband houden met MVO op Europees niveau; roept de Commissie op om zelf het goede voorbeeld als verantwoordelijk werkgever te geven door haar eigen MVO-rapport overeenkomstig het supplement voor de publieke sector van het GRI openbaar te maken, het personeel van de Commissie „gepast verlof” te geven om zich op initiatieven voor vrijwilligerswerk van werknemers te richten, en het gebruik van pensioenfondsbeleggingen volgens ethische criteria te herzien;
63. dringt er op aan dat het Europees Jaar van het burgerschap 2013 een specifiek onderdeel over burgerschap van bedrijven omvat, waarbij ondernemers en zakenmensen worden aangemoedigd om deel te nemen aan bestaande MVO-initiatieven in de lidstaten en om op EU-niveau het concept van een „goede bedrijfsburger” te bevorderen en te ontwikkelen;
64. is verheugd over het voornemen van de Commissie om in haar nieuwe prijzenprogramma voort te bouwen op bestaande praktijken op dit gebied; is van mening dat de prijzen MVO kunnen stimuleren, maar alleen als winnaars daadwerkelijk een voorbeeld van beste praktijken representeren op nationaal, Europees en wereldwijd niveau; verzoekt de Commissie een onafhankelijk panel van deskundigen samen te stellen om dit te beoordelen en het programma zowel dit jaar als de komende jaren permanent te controleren; dringt erop aan dat de publiciteit rondom de prijzen de echte complexiteit van de desbetreffende uitdagingen weerspiegelt en de nadruk legt op lering voor alle bedrijven en niet uitsluitend de winnaars;
65. acht het van essentieel belang dat de Commissie de aangekondigde gemeenschappelijke op de levenscycluskosten gebaseerde methode om milieuprestaties te meten, zo snel mogelijk ontwikkelt; is van mening dat een dergelijke methode nuttig zou zijn om zowel de transparantie van bedrijfsinformatie als de beoordeling door de overheid van de milieuprestaties van bedrijven te bevorderen;
66. roept de Commissie op haar inspanningen te intensiveren om, in haar werkprogramma, met nieuwe voorstellen te komen om lacunes in het bestuur met betrekking tot internationale MVO-normen aan te pakken, zoals aanbevolen in de op haar verzoek uitgevoerde „Edinburgh-studie”;
67. verzoekt de lidstaten actie te ondernemen om de effectiviteit van het MVO-beleid te versterken door bijvoorbeeld het belonen van verantwoord gedrag van ondernemingen in de vorm van stimulansen voor investeringsbeleid en toegang tot overheidsinvesteringen;
68. prijst de plannen van de Commissie om initiatieven te ontplooien op het gebied van verantwoorde productie en consumptie; is van oordeel dat de EU kan voortbouwen op de ervaring die is opgedaan met MVO-initiatieven inzake specifieke opleiding en capaciteitsopbouw voor inkopers in bedrijven; is van mening dat het geplande initiatief inzake transparantie een belangrijke drijfveer kan vormen voor de ethische consumentenbeweging; dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan te overwegen of het haalbaar en wenselijk is om een Europees sociaal keurmerk te introduceren voor alle bedrijven die MVO toepassen, teneinde hun inspanningen zichtbaarder te maken voor consumenten en investeerders, en om, door voort te bouwen op bestaande keurmerkinitiatieven, voortdurend de bottom-upsamenwerking te bevorderen onder de auspiciën van de internationale alliantie voor accreditering en etikettering op sociaal en milieugebied (ISEAL); stelt voor dat ondernemingen met een dergelijk keurmerk regelmatig worden gecontroleerd voor wat betreft de naleving van de in het keurmerk vastgelegde sociale bepalingen op het gebied van MVO;
Verbinden van maatschappelijk verantwoord beleggen en bekendmaking
69. wijst erop dat de vraag van institutionele investeerders een belangrijke stimulans voor maatschappelijk en duurzaam verantwoord investeren blijft, maar dat de nadruk niet primair op milieuaspecten moet blijven liggen; merkt in dit verband op dat bekendmaking aan investeerders en consumenten een belangrijke motor is voor MVO en dat deze bekendmaking moet zijn gebaseerd op gemakkelijk toepasbare en meetbare sociale en milieubeginselen; is verheugd over de stappen van de Commissie om samen met de investeerdersgemeenschap aan MVO-kwesties te werken; dringt erop aan dat deze samenwerking stevig wordt gegrondvest op steun voor de VN-beginselen inzake verantwoord investeren en het beginsel van geïntegreerde verslaglegging;
70. merkt op dat begunstigden van langertermijninvesteerders, zoals pensioenfondsen, belang hebben bij duurzame rendementen en verantwoord gedrag van ondernemingen; acht het van belang dat de stimulansen voor investeringsagenten effectief worden afgestemd op de belangen van de begunstigden en dat deze niet beperkt blijven tot een nauwe interpretatie van die belangen, waarbij alleen wordt gekeken naar het maximaliseren van de kortetermijnrendementen; onderschrijft een rechtskader ter ondersteuning van deze doelstelling; is verheugd dat de Commissie voorstellen uitwerkt over langetermijninvesteringen en over corporate governance aan de hand waarvan deze vraagstukken kunnen worden aangepakt;
71. ondersteunt het voornemen van de Commissie een voorstel in te dienen over de bekendmaking van niet-financiële informatie door bedrijven; is ingenomen met het feit dat dit voorstel wordt gebaseerd op een brede openbare raadpleging en op een reeks workshops met relevante belanghebbenden; waarschuwt dat het gebruik van de term 'niet-financieel' de zeer reële financiële gevolgen voor ondernemingen van sociale, milieu- en mensenrechteneffecten, niet mag verhullen; is van mening dat dit voorstel de EU in de gelegenheid stelt om Europese ondernemingen aan te bevelen de VN-richtsnoeren betreffende het bedrijfsleven en mensenrechten toe te passen en te voldoen aan de normen inzake geïntegreerde verslaglegging zoals die momenteel worden ontwikkeld door de internationale geïntegreerde verslagleggingsraad (IIRC); benadrukt dat eventuele oplossingen flexibel moeten zijn en geen buitensporige administratieve lasten en kosten met zich mee mogen brengen;
72. wijst erop dat de geloofwaardigheid van ondernemingsactiviteiten zou worden vergroot indien de beoordeling van de sociale verslaglegging door een extern instituut plaatsvindt;
Het vooruithelpen van MVO
73. steunt een verdere leidinggevende rol van het Europees Multistakeholderforum bij de ondersteuning van de tenuitvoerlegging van de voorstellen die zijn opgenomen in de mededeling van de Commissie; herinnert eraan dat MVO in Europa op veel grotere schaal zou kunnen worden verspreid, indien het beter wordt afgestemd op kmo´s; verzoekt alle deelnemers de werkzaamheden van het forum op een flexibele, ruimdenkende manier tegemoet te treden met de bereidheid om tot consensus te komen, overeenkomstig de ware geest van MVO;
74. wijst er nogmaals op dat de vakbondsrechten en -vrijheden en de vertegenwoordiging van democratisch gekozen representatieve werknemersorganen centraal staan in iedere MVO-strategie; prijst het uitgebreide EU-kader voor sectorale en sectoroverschrijdende socialedialoogstructuren en roept op tot volledige en actieve raadpleging en betrokkenheid van representatieve organisaties en vakbonden, met name bij de ontwikkeling en uitvoering van en het toezicht op MVO-processen en -structuren van bedrijven, waarbij in een oprecht partnerschap wordt samengewerkt met werkgevers; verzoekt de Commissie om vakbonden en werknemersvertegenwoordigers, die cruciale actoren zijn, uitdrukkelijk als partners te betrekken bij de dialoog over MVO-gerelateerde onderwerpen, naast ondernemingen en andere belanghebbenden; is van oordeel dat de sociale partners een belangrijke rol kunnen vervullen bij de bevordering van maatschappelijke verantwoordelijkheid van bedrijven en stelt vast dat MVO bijdraagt aan de sociale dialoog en deze faciliteert;
75. dringt erop aan in het MVO-beleid specifieke maatregelen op te nemen tegen onwettige praktijken met zwarte lijsten waarmee werkers van de arbeidsmarkt worden geweerd, vaak wegens hun vakbondslidmaatschap en -activiteiten of hun rol als personeelsvertegenwoordiger in gezondheids- en veiligheidskwesties;
76. dringt erop aan dat bedrijven waarvan is aangetoond dat zij werknemers op een zwarte lijst zetten of mensenrechten en arbeidsnormen schenden, geen EU-subsidies en -financiering mogen ontvangen en niet mogen deelnemen aan aanbestedingen voor andere overheidsopdrachten op EU-, nationaal of ander overheidsniveau;
77. merkt op dat MVO-beleid niet alleen door de hoofdonderneming of -aannemer moet worden nageleefd, maar ook door de onderaannemers of toeleveringsketens waarvan gebruik wordt gemaakt, ongeacht of het levering van goederen, werknemers of diensten betreft en of de activiteiten in de EU of in een derde land plaatsvinden, waarbij wordt gezorgd voor gelijke concurrentievoorwaarden op grond van een rechtvaardig loon en fatsoenlijke arbeidsomstandigheden, en waarbij vakbondsrechten en -vrijheden worden gewaarborgd;
78. onderschrijft de richtlijn van de Commissie over minimumnormen voor slachtoffers en dringt erop aan dat in het MVO-beleid van bedrijven in de desbetreffende sectoren (zoals reizen, verzekeringen, huisvesting en telecommunicatie) positieve en praktische strategieën en constructies worden opgenomen ter ondersteuning van slachtoffers van een misdrijf en hun gezinnen gedurende een crisis, en dat specifiek beleid wordt ontwikkeld voor werknemers die het slachtoffer van een misdrijf worden, of dat nu op het werk of erbuiten is;
79. deelt de mening dat er geen „one size fits all”-benadering van MVO kan bestaan, maar erkent dat een overvloed aan verschillende MVO-initiatieven weliswaar bewijst dat het belang van MVO-beleid wordt onderkend, doch extra kosten met zich mee kan brengen, een belemmering kan vormen voor de tenuitvoerlegging ervan en het vertrouwen en de rechtvaardigheid kan ondermijnen; is van mening dat er bij de tenuitvoerlegging van MVO-richtsnoeren voldoende speelruimte moet bestaan voor de specifieke eisen van de afzonderlijke lidstaten en regio´s, met speciale aandacht voor de capaciteit van kmo´s; verwelkomt niettemin de actieve samenwerking van de Commissie, het Parlement en de Raad met andere internationale organen teneinde op de lange termijn een fundamentele convergentie van MVO-initiatieven te verwezenlijken, de uitwisseling en bevordering van goede bedrijfspraktijken met betrekking tot MVO, alsook de bevordering van de in de internationale ISO norm ISO 26 000 vastgelegde richtsnoeren, teneinde tot één allesomvattende, coherente en transparante definitie van MVO te komen; dringt er bij de Commissie op aan een doeltreffende bijdrage te leveren aan de begeleiding en coördinatie van het beleid van de EU-lidstaten om aldus het risico dat er als gevolg van divergente benaderingen extra kosten ontstaan voor in meerdere lidstaten actieve ondernemingen, zo veel mogelijk te beperken;
80. is van oordeel dat de veronderstelling dat MVO een „luxegoed” is dat alleen in tijden van voorspoed door bedrijven wordt gesteund definitief is weerlegd door de toenemende toepassing van MVO door het bedrijfsleven; is van mening dat dit een achterhaalde aanname was waarbij het belang van reputatie en de mate van externe risico's voor de winstgevendheid van moderne bedrijven over het hoofd werden gezien; roept alle Europese beleidsmakers op om op hun beurt MVO op alle niveaus van economisch beleid te integreren en de rol van MVO in de Europa 2020-strategie te versterken;
81. onderstreept dat MVO moet gelden voor de gehele toeleveringsketen overal ter wereld, met inbegrip van alle niveaus van onderaanneming, en dat er, ongeacht of het gaat om levering van goederen, werknemers of diensten, bepalingen in moeten worden opgenomen om de bescherming ook voor migrerende, uitgezonden en gedetacheerde werknemers te laten gelden; benadrukt tevens dat MVO moet zijn gebaseerd op eerlijke beloning en behoorlijke arbeidsomstandigheden, terwijl de vakbondsrechten en –vrijheden moeten worden gewaarborgd; is van mening dat het begrip „verantwoord toeleveringsbeheer’ nader moet worden uitgewerkt als mechanisme voor de bevordering van MVO;
82. prijst de inspanningen van bepaalde business schools om MVO te bevorderen, maar erkent dat zij slechts een minderheid vormen; verzoekt de groep op hoog niveau en de lidstaten om, in samenwerking met de Commissie en, indien van toepassing, universiteiten, manieren uit te werken om MVO, verantwoord beheer en verantwoord burgerschap te integreren in het onderwijs en in beroepsopleidingen met betrekking tot bedrijfsbeheer, om zo MVO tot een sleutelelement van strategisch bedrijfsbestuur te maken en het concept van duurzame consumptie te bevorderen; is van mening dat ook kinderen moeten worden betrokken bij regelingen voor jonge ondernemers; roept de Commissie op om verdere financiële steun beschikbaar te stellen voor onderwijs- en opleidingsprojecten met betrekking tot MVO in het kader van de EU-programma´s „Een leven lang leren” en „Jeugd in actie”;
83. herhaalt dat MVO toepasbaar moet zijn voor alle ondernemingen met het oog op eerlijke en gelijke concurrentievoorwaarden; wijst er evenwel op dat de manier waarop mijnbouwondernemingen in ontwikkelingslanden te werk gaan, noopt tot een aanpak die niet alleen op vrijwilligheid is gebaseerd; onderstreept dat investeringen van oliebedrijven in Nigeria een goede illustratie vormen van de beperkingen van MVO zoals er op dit moment invulling aan wordt gegeven, waarbij ondernemingen hebben nagelaten MVO-initiatieven te nemen om duurzame bedrijfspraktijken tot stand te brengen of om bij te dragen aan de ontwikkeling van hun gastlanden; geeft zijn volledig steun aan het wetgevingsvoorstel voor een rapportageplicht van land tot land overeenkomstig de normen van het initiatief inzake transparantie van winningsindustrieën (Extractive Industries Transparency Initiative), waarbij verkopen en winsten, evenals belastingen en inkomsten moeten worden gemeld, om corruptie tegen te gaan en belastingontwijking te voorkomen; vraagt de Europese mijnbouwondernemingen die in ontwikkelingslanden actief zijn het goede voorbeeld te geven op het punt van maatschappelijke verantwoordelijkheid en de bevordering van behoorlijke arbeid;
84. dringt aan op normen op EU-niveau inzake de eerbiediging van mensenrechten en het zorgvuldigheidsbeginsel met betrekking tot de toeleveringsketens, die onder meer moeten voldoen aan de zorgvuldigheidsrichtsnoeren van de OESO voor verantwoorde toeleveringsketens van mineralen uit risicovolle en conflictgebieden, en die onder andere gericht moeten zijn op terreinen waar de kans op potentiële negatieve of positieve effecten op de mensenrechten het hoogst is, bijvoorbeeld mondiale en lokale leveringsketens, conflictmineralen, uitbesteding en landroof, en regio´s waar het arbeidsrecht en de bescherming van werknemers ontoereikend zijn of waar producten worden geproduceerd die gevaarlijk zijn voor het milieu en de volksgezondheid; is ingenomen met de reeds door de EU opgezette programma's, met name het programma voor wetshandhaving, governance en handel in de bosbouw (FLEGT), en ondersteunt particuliere initiatieven zoals het initiatief inzake transparantie van winningsindustrieën (EITI);
85. vraagt de Commissie om verdere initiatieven te ontplooien ter ontsluiting en versterking van het MVO-potentieel om de klimaatverandering tegen te gaan (door het te koppelen aan hulpbronnen- en energie-efficiëntie), bijvoorbeeld met betrekking tot de procedures die ondernemingen hanteren om hun grondstoffen in te kopen;
86. onderstreept dat EU-hulp aan regeringen van derde landen bij de invoering van sociale en milieuregelgeving en werkzame inspectieregelingen een noodzakelijke aanvulling vormt op de inspanningen om het door het Europese bedrijfsleven betrachte MVO wereldwijd uit te dragen;
87. is van oordeel dat de regeringen van de lidstaten de EIB moeten vragen een clausule met betrekking tot MVO in haar overeenkomsten op te nemen;
88. verzoekt de Commissie MVO in multilaterale fora te bevorderen door steun te geven aan nauwere samenwerking tussen de WTO en andere multilaterale gremia die zich met MVO bezighouden, zoals de IAO en de OESO;
89. dringt erop aan een stelsel van transnationale juridische samenwerking op te zetten tussen de EU en derde landen die bilaterale handelsovereenkomsten ondertekenen, om ervoor te zorgen dat slachtoffers van inbreuken op sociale of milieuwetgeving, of van het in gebreke blijven bij de inachtneming van MVO-regels, door multinationals en hun dochterbedrijven effectief toegang tot de rechter hebben in het land waar de inbreuk heeft plaatsgevonden, en steunt internationale juridische procedures die het mogelijk maken om, in voorkomend geval, overtredingen van de wettelijke regels door ondernemingen te bestraffen;
90. benadrukt dat nieuwe technologieën reeds in de onderzoeks- en ontwikkelingsfase moeten worden beoordeeld voor wat betreft hun effect op de mensenrechten, en dringt erop aan in dergelijke beoordelingen ook scenariostudies op te nemen en na te denken over normen voor het integreren van mensenrechten in het ontwerp van deze technologieën (mensenrechten 'by design');
91. merkt op dat MVO een mechanisme is waarmee werkgevers hun werknemers en plaatselijke gemeenschappen in ontwikkelingslanden kunnen ondersteunen, dat eerbiediging van de MVO-beginselen en van arbeidsnormen die landen kan helpen de vruchten te plukken van meer internationale handel, en dat MVO ervoor kan zorgen dat winsten eerlijk worden verdeeld, met het oog op de totstandbrenging van duurzame economische en sociale welvaart, en de bestrijding van armoede, met name in tijden van financiële crises;
92. moedigt de EU aan een actieve rol te spelen bij het geven van voorlichting over de bijdrage die het bedrijfsleven kan leveren aan de samenleving door middel van MVO op het gebied van cultuur, onderwijs, sport en jeugdzaken;
93. moedigt mediabedrijven aan om transparante journalistieke normen in hun MVO-beleid op te nemen, met inbegrip van waarborgen voor bronbescherming en de rechten van klokkenluiders;
94. roept de Commissie op om gevestigde, goed werkende MVO-initiatieven veilig te stellen door een MVO-test in te voeren waarmee het effect van toekomstige wetgevings- en administratieve initiatieven op MVO-maatregelen wordt beoordeeld, en om relevante resultaten in aanmerking te nemen bij het opstellen van voorstellen;
95. verwelkomt, met het oog op de duurzaamheid, verplichtingen voor marktdeelnemers en verzoekt de Commissie MVO-initiatieven te volgen en te evalueren;
o o o
96. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de regeringen en parlementen van de lidstaten.
http://www.business-humanrights.org/SpecialRepPortal/Home/Protect Respect-Remedy-Framework en http://www.consilium.europa.eu/uedocs/cms_data/docs/pressdata/EN/foraff/111819.pdf