Resolutie van het Europees Parlement van 14 maart 2013 over integratie van migranten, gevolgen voor de arbeidsmarkt en externe dimensie van de coördinatie van de sociale zekerheid in de EU 2012/2131(INI).
Het Europees Parlement,
– gezien het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, met name de artikelen 15, 18, 20, 21 en 34 daarvan,
– gezien de mededeling van de Commissie van 30 maart 2012 getiteld „De externe dimensie van de coördinatie van de sociale zekerheid door de EU” (COM(2012)0153),
– gezien de mededeling van de Commissie van 18 november 2011 getiteld „De totaalaanpak van migratie en mobiliteit” (COM(2011)0743),
– gezien de mededeling van de Commissie van 20 juli 2011 getiteld „Europese agenda voor de integratie van onderdanen van derde landen” (COM(2011)0455),
– gezien de mededeling van de Commissie van 18 april 2012 getiteld „Naar een banenrijk herstel” (COM(2012)0173),
– gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 22 februari 2012 over de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van des Regio’s: Europese agenda voor de integratie van onderdanen van derde landen (SOC/427),
– gezien het advies van het Comité van de Regio's van 16 februari 2012 getiteld „Nieuwe Europese integratieagenda”,
– gezien het initiatiefadvies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 18 september 2012: „De bijdrage van allochtone ondernemers aan de economie van de EU”(1),
– gezien de Eurofound-studie van 2011 met de titel „Promoting ethnic entrepreneurship in the European cities” („Het bevorderen van etnisch ondernemerschap in de Europese steden”),
– gezien het gezamenlijk verslag 2012 van 20 februari 2012,
– gezien het verslag van de Commissie van 5 december 2011over de resultaten en over de kwalitatieve en kwantitatieve aspecten van de uitvoering van het Europees Fonds voor de integratie van onderdanen van derde landen voor de periode 2007-2009 (COM(2011)0847),
– gezien het samenvattende verslag „Sixth meeting of the European Integration Forum: the involvement of countries of origin in the integration process (Brussels, 9 and 10 November 2011)”,
– gezien de studie „De integratie van migranten en haar gevolgen voor de arbeidsmarkt”, (Europees Parlement, 2011),
– gezien de studie „EMN-syntheseverslag: voorzien in de behoefte aan arbeidskracht door middel van migratie”, (Europees Parlement, 2011),
– gezien de studie „Gallup World Poll: the many faces of global migration’ (IOM and Gallup, 2011),
– gezien de Eurofound-publicaties „Quality of Life in Ethnically Diverse Neighbourhoods” („De levenskwaliteit in etnisch heterogene wijken”) (2011), „Working conditions of Nationals with a Foreign Background” („Arbeidsomstandigheden van onderdanen met een buitenlandse achtergrond”) (2011) en „Employment and Working Conditions of Migrant Workers”(„Werkgelegenheid en arbeidsomstandigheden van migranten”) (2007),
– gezien het onderzoek dat is uitgevoerd door het Europees netwerk van steden voor lokaal integratiebeleid (CLIP), dat is opgericht door het Congres van gemeenten en regio's van de Raad van Europa, de stad Stuttgart en Eurofound,
– gezien de conclusies van de Raad van 4 mei 2010 en de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten in het kader van de Raad bijeen, over „Integratie als aanjager van ontwikkeling en sociale samenhang”,
– gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 17 maart 2010 over het onderwerp „Integratie en sociale agenda” (SOC/364),
– gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 17 februari 2010 over het onderwerp „Integratie en sociale agenda” (SOC/362),
– gezien het programma van Stockholm „Een open en veilig Europa ten dienste en ter bescherming van de burger”, aangenomen door de Europese Raad (10 -11 december 2009),
– gezien Richtlijn 2003/86/EG van de Raad van 22 september 2003 inzake het recht op gezinshereniging(2),
– gezien Richtlijn 2003/109/EG van de Raad van 25 november 2003 betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen(3),
– gezien Richtlijn 2011/98/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 betreffende één enkele aanvraagprocedure voor een gecombineerde vergunning voor onderdanen van derde landen om te verblijven en te werken op het grondgebied van een lidstaat, alsmede inzake een gemeenschappelijk pakket rechten voor werknemers uit derde landen die legaal in een lidstaat verblijven(4),
– gezien Richtlijn 2009/52/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2009 tot vaststelling van minimumnormen inzake sancties en maatregelen tegen werkgevers van illegaal verblijvende onderdanen van derde landen(5),
– gezien Richtlijn 2009/50/EG van de Raad van 25 mei 2009 betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van onderdanen van derde landen met het oog op een hooggekwalificeerde baan („blauwe kaart-richtlijn”)(6),
– gezien Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven(7),
– gezien zijn resolutie van 14 januari 2009 over de situatie van de grondrechten in de Europese Unie 2004-2008(8),
– gezien de mededeling van de Commissie van 16 mei 2007 getiteld „Circulaire migratie en mobiliteitspartnerschappen tussen de Europese Unie en derde landen” (COM(2007)0248),
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 6 juli 2006 over strategieën en middelen voor de integratie van immigranten in de Europese Unie(9),
– gezien Richtlijn 2005/71/EG van de Raad van 12 oktober 2005 betreffende een specifieke procedure voor de toelating van onderdanen van derde landen met het oog op wetenschappelijk onderzoek(10),
– gezien de mededeling van de Commissie van 1 september 2005, getiteld „Een gemeenschappelijke agenda voor integratie - Kader voor de integratie van onderdanen van derde landen in de Europese Unie” (COM(2005)0389),
– gezien de mededeling van de Commissie van 10 mei 2005 getiteld „Het Haags Programma: tien prioriteiten voor de komende vijf jaar, het partnerschap voor Europese vernieuwing op het gebied van vrijheid, veiligheid en recht” (COM(2005)0184),
– gezien de conclusies van 19 november 2004 van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten over de gemeenschappelijke basisbeginselen voor het beleid inzake de integratie van immigranten in de Europese Unie,
– gezien het programma van Tampere waarover op 15 en 16 oktober 1999 overeenstemming werd bereikt,
– gezien Richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep(11),
– gezien Richtlijn 2000/43/EG van de Raad van 29 juni 2000 houdende toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van personen ongeacht ras of etnische afstamming(12),
– gelet op Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels(13),
– gezien Verordening (EU) nr. 1231/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot uitbreiding van Verordening (EG) nr. 883/2004 en Verordening (EG) nr. 987/2009 tot onderdanen van derde landen die enkel door hun nationaliteit nog niet onder deze verordeningen vallen(14),
– gezien de uitspraken van het Europees Hof van Justitie in de zaken C-214/94, C-112/75, C-110/73, C-247/96, C-300/84, C-237/83, C-60/93 en C-485/07,
– gezien de artikelen 48, 78, 79 en 352 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien artikel 48 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken en de adviezen van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken, de Commissie buitenlandse zaken, de Commissie ontwikkelingssamenwerking en de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid (A7-0040/2013),
A. overwegende dat de Europese beroepsbevolking vanaf 2012 krimpt en zonder immigratie in de komende tien jaar met 14 miljoen mensen terugloopt; overwegende dat deze cijfers van lidstaat tot lidstaat sterk uiteenlopen;
B. overwegende dat in 2011 in de 27 lidstaten van de EU 48,9 miljoen mensen woonden die in het buitenland werden geboren (dat is 9,7% van de totale bevolking van de EU), waarvan 16,5 mensen miljoen afkomstig waren van een andere EU-lidstaat (3,3%) en 32,4 miljoen van buiten de EU (6,4%);
C. overwegende dat dit gebrek aan vakbekwame werknemers ondanks een werkloosheidspercentage in de EU van ca. 10 % (23,8 miljoen) zich al doet gevoelen en in de komende jaren nog zal toenemen: zo zullen in 2015 in geheel Europa al tussen de 380.000 en 700.000 IT- vacatures bestaan; overwegende dat maatregelen die een einde moeten maken aan dit tekort aan vakbekwaam personeel gericht moeten zijn op een betere scholing, beroepsopleiding, de ontwikkeling van vakbekwaamheid en loopbaanbevorderingsbeleid van de zijde van de lidstaten en het bedrijfsleven, de identificatie van nieuwe doelgroepen en een betere toegankelijkheid op voet van gelijkheid tot hoger onderwijs voor EU-burgers;
D. overwegende dat, blijkens onderzoek van Eurobarometer, 70% van de EU-burgers denkt dat immigranten nodig zijn voor de Europese economie; overwegende dat het aantal in landen buiten de EU-27 geboren onderdanen wordt geschat op 32 miljoen, wat overeenkomt met 6,5% van de totale bevolking;
E. overwegende dat de arbeidsparticipatie van onderdanen van derde landen tussen de 20 en 64 jaar in de EU gemiddeld 10% onder de participatiegraad van de autochtone bevolking ligt en dat bovendien veel migranten in de EU banen onder hun kwalificatieniveau hebben of werken in een onzeker dienstverband, een verschijnsel dat kan worden tegengegaan door uitbreiding van de werkingssfeer van algemeen toepasbare, collectieve loonovereenkomsten waar deze bestaan; overwegende dat de vraag naar vakbekwaam personeel stijgt en in een hoger tempo zal toenemen dan die naar minder gekwalificeerde werknemers, maar dat het gemiddelde opleidingsniveau van onderdanen uit derde landen lager ligt dan het opleidingsniveau van EU-burgers, en jongeren met een migratie-achtergrond een hoger risico lopen het onderwijs- en opleidingssysteem te verlaten zonder een diploma hoger middelbaar onderwijs behaald te hebben;
F. overwegende dat de EU weliswaar een gestage toestroom aan migranten kan verwachten, maar op wereldschaal moet meedoen aan de wedloop om de beste en meest getalenteerde mensen om talent aan te trekken en te behouden; overwegende dat de demografische veranderingen en de toenemende wereldwijde concurrentie betekenen dat de EU aandacht moet besteden aan problemen die deze vormen van migratie kunnen afschrikken en ook sociale innovatie moet bevorderen;
G. overwegende dat door verscheidenheid gekenmerkte, open en tolerante samenlevingen waarschijnlijk eerder geschoolde werknemers aantrekken die beschikken over het menselijke en creatieve kapitaal dat vereist is om kenniseconomieën een impuls te geven en dat de aantrekkingskracht van Europa derhalve ook afhangt van een actieve benadering van de werkgelegenheid, het bieden van gelijke toegang tot werk, het vooruitzicht op een geslaagde integratie door waarborging van toegang op voet van gelijkheid en non-discriminatie op het terrein van werk en scholing, alsmede gelijkheid en een succesvolle scholing of opleiding van leerlingen met een migratie-achtergrond in het kader van een cultuur die maakt dat migranten zich welkom voelen, en van het uit de weg ruimen van administratieve hinderpalen;
H. overwegende dat genderstereotypen dieper geworteld zijn binnen immigrantengemeenschappen en dat migrantenvrouwen vaker slachtoffer zijn van verschillende soorten geweld jegens vrouwen, in het bijzonder gedwongen huwelijken, genitale verminking, zogenaamde eerwraak, geweld in intieme relaties, seksuele intimidatie op het werk, mensenhandel en seksuele uitbuiting;
I. overwegende dat uit cijfers van de Gallup World Poll 2011 blijkt dat in de gehele wereld het aantal potentiële migranten die verklaren bij voorkeur tijdelijk voor een arbeidsverblijf in een ander land het eigen land te verlaten twee maal zo groot is als het aantal dat permanent naar een ander land zou willen emigreren;
J. overwegende dat werkgelegenheid de sleutel tot een geslaagde integratie biedt en dat in de integratiebeginselen van de EU wordt benadrukt dat een duurzame, betaalde baan of zelfstandig ondernemerschap van hoge kwaliteit van essentieel belang zijn voor het proces van integratie, aangezien deze „een centrale plaats innemen bij de participatie van immigranten aan de samenleving van het gastland, en voor het zichtbaar maken van hun bijdragen”;
K. overwegende dat naar schatting 1,9 tot 3,8 miljoen immigranten in een onregelmatige situatie in de EU wonen en werken;
L. overwegende dat sinds 2000 dank zij de bijdrage van immigranten ongeveer een kwart van alle nieuw ontstane arbeidsplaatsen werd gecreëerd; overwegende dat migranten steeds vaker als zelfstandig ondernemer hun weg naar de arbeidsmarkt proberen te vinden, maar daarbij ook vaker met financiële problemen te maken krijgen; overwegende dat ondernemers met een migratie-achtergrond en door etnische minderheden gedreven ondernemingen een belangrijke rol kunnen spelen bij de werkgelegenheidsschepping en een functie als leider in de gemeenschap en bruggenbouwer naar wereldmarkten kunnen vervullen en aldus aan een geslaagdere integratie kunnen bijdragen; overwegende dat de lidstaten daarom meer informatie aan deze groepen moeten verstrekken en ze bewust moeten maken van de mogelijkheden die voor hen openstaan, bij voorbeeld door een 'one-stop-shop'-website te ontwikkelen voor aspirant-ondernemers die informatie geeft over mogelijkheden en uitdagingen, over Europese en nationale subsidies en over ondersteuning biedende organisaties en instanties op het gebied van zelfstandig ondernemerschap;
M. overwegende dat leerlingen met een migratie-achtergrond zich in het onderwijssysteem nog steeds in een nadelige positie bevinden en vaker dan anderen hun opleiding afbreken zonder een diploma te hebben behaald;
N. overwegende dat bureaucratische obstakels, niet-erkenning van kwalificaties en het gebrek aan mogelijkheden tot bijscholing de oorzaak zijn van het feit dat de „skills mismatch” en de daarmee gepaard gaande „brain waste” vaker voorkomen bij immigranten dan bij autochtonen;
O. overwegende dat de economische globalisering hand in hand gaat met de sociale globalisering en dat dit vooral gevolgen heeft voor de externe coördinatie van de sociale zekerheid voor onderdanen van lidstaten van de EU en van derde landen;
P. overwegende dat werkgelegenheidsbeleid en nabuurschapsbeleid hand in hand gaan in de zin dat beter kan worden voorzien in de vraag naar arbeidskrachten op de Europese arbeidsmarkt;
Q. overwegende dat het voor de individuele lidstaten onmogelijk zal zijn om met alle derde landen bilaterale wederzijdse overeenkomsten over de sociale zekerheid te sluiten en dat een poging daartoe zou leiden tot een gefragmenteerd systeem met een ongelijke behandeling van de burgers van de diverse lidstaten van de EU, en voorts overwegende dat daarom optreden op Europees niveau nodig is; overwegende dat daarom optreden op Europees niveau nodig is;
R. overwegende dat de behandeling van het thema integratie van onderdanen van derde landen op de arbeidsmarkt en de daarmee verband houdende integratie in het algemeen verdeeld is over een groot aantal directoraten-generaal van de Commissie en van de Europese dienst voor extern optreden;
S. overwegende dat ook tussen de afzonderlijke afdelingen en niveaus van overheidsinstanties en verschillende organen een dergelijke gefragmenteerde benadering op nationaal niveau mogelijk is, terwijl lokale en regionale autoriteiten van cruciale betekenis zijn om integratiestrategieën op het niveau van de bevolking uit te voeren;
T. overwegende dat vrouwelijke migranten vaker te maken krijgen met werkloosheid, laagbetaalde banen en de „skills mismatch”;
U. overwegende dat migrantenvrouwen vaak werkzaam zijn in sectoren als de informele zorg, die in sommige lidstaten niet door het socialezekerheidsstelsel worden erkend, en overwegende dat zij derhalve niet kunnen terugvallen op een pensioenregeling wanneer zij met pensioen gaan en bijgevolg op hogere leeftijd onder armoede gebukt gaan;
V. overwegende dat een groot deel van de studenten uit derde landen in de EU niet in de EU werken na voltooiing van hun studie;
W. overwegende dat mensen met een migratie-achtergrond vaker lijden onder slechte schoolprestaties, sociale uitsluiting met inbegrip van problemen op het gebied van arbeidsparticipatie, racisme, vreemdelingenhaat en discriminatie, allemaal factoren die hun integratie op de arbeidsmarkt in de weg staan;
1. benadrukt dat voor de integratie op de arbeidsmarkt en in de maatschappij enerzijds inzet van beide zijden nodig is, in het bijzonder bij het leren van een taal, kennis van en respect voor de juridische, politieke en sociale stelsels, zeden, gebruiken en het deel uitmaken van de samenleving in het land waarin men is opgenomen en anderzijds door een maatschappij op te bouwen waarin niemand wordt uitgesloten en die toegang biedt tot de arbeidsmarkt tot instellingen, alsook tot onderwijs, sociale zekerheid, gezondheidszorg, tot goederen, diensten en huisvesting, en die het recht verschaft aan het democratische proces deel te nemen; benadrukt derhalve dat onderwijsinstellingen, religieuze en sociale instellingen, sport- en culturele verenigingen, de strijdkrachten, de sociale partners, in het bijzonder de vakbonden, ondernemingen en aanwervingsbureaus in dit verband een bijzondere maatschappelijke verantwoordelijkheid hebben en herinnert er ook aan dat iedere actor het integratieproces verschillende sterke punten heeft te bieden;
2. meent dat een wederzijds engagement voor integratie slechts dan op de grootst mogelijke steun in de samenleving zal kunnen rekenen indien het op een succesvolle manier kan worden gemainstreamd en indien de lidstaten de kwestie actief en openlijk bespreken met het publiek en geloofwaardige manieren aanreiken om de huidige uitdagingen het hoofd te bieden;
3. merkt op dat integratie een voortdurend proces in twee richtingen is waarbij zowel de onderdanen van buiten de EU als de samenleving van het gastland betrokken moeten zijn; is ingenomen met de vele goede praktijkvoorbeelden in de hele EU van de integratie van migranten, asielzoekers en personen die internationale bescherming genieten, vaak door middel van projecten die worden uitgevoerd door plaatselijke autoriteiten, die een sleutelrol spelen bij de verwezenlijking van integratiedoelstellingen;
4. wijst erop dat de meest doeltreffende integratie in plaatselijke gemeenschappen begint en dringt bijgevolg aan op EU-steun voor de oprichting van een integratienetwerk van plaatselijke en regionale autoriteiten, met de betrokkenheid van alle maatschappelijke organisaties die actief zijn op het terrein in overeenstemming met de „bottom-upbenadering”, en mogelijk naar het voorbeeld van de projecten CLIP(15), ERLAIM(16), ROUTES, City2City en EUROCITIES; benadrukt dat steden in dit opzicht een belangrijke rol te spelen hebben en bijzondere steun verdienen;
5. verlangt dat de lidstaten resoluut optreden tegen discriminatie van onderdanen van derde landen en andere EU-burgers, in het bijzonder tegen formele en informele discriminatie bij het zoeken naar werk en op de werkplek; is van mening dat strenge maatregelen moeten worden genomen tegen de discriminatie en het racisme die de economische en financiële crisis met zich meebrengt en tegen de daarmee gepaard gaande stijging van de werkloosheid; benadrukt dat werkgevers wettelijk verplicht zijn alle werknemers gelijk te behandelen en niet te discrimineren op grond van godsdienst, geslacht, etnische origine of nationaliteit, waarmee zij naleving van de grondrechten, non-discriminatie en gelijke kansen bevorderen, hetgeen cruciaal is voor het integratieproces; verlangt dat de Commissie en de lidstaten erop toezien dat de beloning en de rechten in het kader van collectieve overeenkomsten in de gastlanden ook voor migranten worden nageleefd; vraagt de lidstaten toe te zien op een daadwerkelijke naleving teneinde loon- en sociale dumping tegen te gaan, gemeenschappelijke richtsnoeren op te stellen voor het aanpakken van arbeidsgerelateerde discriminatie en maatregelen te treffen om de negatieve uitwerkingen op te vangen die wettelijke voorschriften op het leven van migranten kunnen hebben en bovendien activerend beleid te ondersteunen die een snellere groei kunnen bevorderen, maar ook kunnen leiden tot terugdringing van ongelijkheid en inkomensverschillen;
6. roept de lidstaten op hun migratiebeleid op het gebied van werkgelegenheid beter te integreren om het tekort aan arbeidskrachten te verhelpen en de binnenlandse productie te stimuleren;
7. verzoekt de Commissie om de uitbreidingslanden middels pretoetredingssteun en nauwer toezicht op de gemaakte vorderingen te helpen nog meer inspanningen te leveren voor de sociale en economische inclusie van de Roma, met extra aandacht voor de situatie van Roma-vrouwen en -meisjes;
8. is van mening dat het integratiebeleid en de integratiemaatregelen van de lidstaten gedifferentieerder, individueel gerichter en hoogwaardiger moeten worden, waarbij het vooral noodzakelijk is een differentiëring aan te brengen tussen de behoeften van de verschillende doelgroepen, bijvoorbeeld hooggekwalificeerden en laaggekwalificeerden, EU-burgers en onderdanen van derde landen, migranten met en migranten zonder het vooruitzicht op een baan, met en zonder talenkennis of met en zonder familiebanden in het gastland, zodat wordt ingegaan op de behoeften van alle migranten; wijst er opnieuw op dat participatie afhangt van de beschikbaarheid en betaalbaarheid van dergelijke maatregelen en eveneens van het recht om vergezeld te worden door naaste familieleden en van het recht op werk voor levenspartners;
9. herinnert eraan dat ongeveer de helft van de migranten in de EU vrouwen zijn en dat een onafhankelijk migratiestatuut voor vrouwen en het recht om te werken voor echtgenoten cruciale elementen zijn om te zorgen voor een doeltreffende integratie;
10. wenst dat op lokaal, nationaal en Europees niveau een alomvattende benadering wordt gekozen die vergelijkbaar is met de gender mainstreaming; dringt op invoering van het beginsel van „integratie mainstreaming”, wat inhoudt dat bij alle instrumenten op politiek, wetgevend en financieel terrein rekening wordt gehouden met integratievraagstukken en roept derhalve de lidstaten op, de nationale contactpunten voor integratie verslag te laten uitbrengen over de voortgang die op dit vlak wordt gemaakt; vraagt de Commissie daarnaast om instelling van een multidisciplinaire integratiewerkgroep die zich bezighoudt met de onderwerpen integratie, (arbeids-)migratie en integratie op de arbeidsmarkt en die alle daarmee belaste directoraten-generaal, de Europese dienst voor extern optreden evenals de belanghebbenden omvat;
11. is verheugd over de oprichting van het Europese Integratieforum, dat een platform biedt voor het maatschappelijk middenveld om uitdagingen en prioriteiten op het vlak van kwesties met betrekking tot de integratie van migranten te bespreken; is voorstander van sterkere verbindingen tussen het Forum en het lopende politieke en wetgevende proces op EU-niveau;
12. is van mening dat succesvolle integratie eveneens deelname aan politieke besluitvormingsprocessen inhoudt, en dat met name de deelname van migranten aan het maatschappelijke leven moet worden bevorderd; is bijgevolg voorstander van een uitbreiding van de mogelijkheden voor deelname aan het maatschappelijke leven en voor politieke medezeggenschap van personen met een migratieachtergrond, en van stimulansen om dergelijke mogelijkheden te benutten;
13. wijst opnieuw op het belang van stemrecht voor migranten, met name op plaatselijk niveau, als belangrijk hulpmiddel voor integratie en actief burgerschap; is bezorgd over de politieke ondervertegenwoordiging van minderheden op alle bestuursniveaus, met inbegrip van het niveau van de lidstaten en in het Europees Parlement;
14. benadrukt dat het belangrijk is te onderkennen dat een sterke culturele identiteit geen afbreuk hoeft te doen aan de sterkte van de nationale identiteit, en dat de nationale identiteit voldoende open en flexibel moet zijn om de specifieke kenmerken van de verschillende culturele achtergronden van burgers, die tezamen een pluralistische staat vormen, in zich op te nemen en een plaats te geven;
15. onderstreept dat de landen van herkomst er ook verantwoordelijk voor zijn dat integratie op de arbeidsmarkt wordt vergemakkelijkt door het aanbieden van betaalbare taal- en andere voorbereidende cursussen, door informatie aan te bieden, door erop toe te zien dat aanwervingsbureaus zich verantwoord gedragen en door contacten met hun diaspora en/of de desbetreffende diensten van hun in het gastland gevestigde ambassades te onderhouden; moedigt de landen van herkomst derhalve aan om door te gaan met de ontwikkeling van programma's in dit verband;
16. verlangt dat in het kader van taal- en integratieprogramma's - onafhankelijk van de historische en culturele achtergrond, de kwalificaties of het professionele expertisegebied van de immigrant - de geschiedenis, cultuur, waarden en beginselen van de Europese democratie, de rechtsstaatsregels en de Europese herinnering worden onderwezen, dat daarbij aandacht wordt besteed aan de rechten en andere beginselen die zijn vervat in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en waarbij ook diepgewortelde genderstereotypen worden bestreden;
17. wijst erop dat vrouwelijke migranten een steeds belangrijkere rol spelen bij de integratie, aangezien zij een groot potentieel voor de arbeidsmarkt vormen en dikwijls een belangrijke rol spelen bij de opvoeding van de kinderen en het doorgeven van normen en waarden, maar ook omdat zij het vaakst te maken krijgen met discriminatie en geweld; verzoekt de Commissie en de lidstaten de juridische en sociale positie van vrouwen significant te verbeteren om discriminatie op alle beleidsterreinen te vermijden en de potentiële bijdrage die vrouwen met name aan de economische en sociale ontwikkeling kunnen leveren, te benutten;
18. verzoekt de lidstaten om onderwijs- en communicatieprogramma's op te zetten teneinde migrantenvrouwen voor te lichten over hun rechten en verantwoordelijkheden en om meertalige adviesdiensten voor vrouwen in het leven te roepen;
19. doet een beroep op de Commissie en de lidstaten om nauw samen te werken met netwerken en ngo's die zich bezighouden met problemen in verband met migrantenvrouwen, teneinde genderbewust beleid te ontwikkelen en het concept van gendergelijkheid te mainstreamen waarmee de mensenrechten van migrantenvrouwen worden beschermd, gelijke kansen worden geboden op het stuk van de werkgelegenheid en de toegang tot de arbeidsmarkt, waarbij gelijke rechten worden gewaarborgd, en alle soorten geweld, arbeids- en seksuele uitbuiting, genitale verminking van vrouwen, oneerlijke praktijken, ontvoering, slavernij, gedwongen huwelijken en handel in vrouwen worden bestreden en voorkomen;
20. onderstreept dat het gebrek aan geschoolde werknemers tegelijkertijd door middel van gericht onderwijs, gerichte beroepsopleidingen en levenslange leerprocessen in de lidstaten, ook in bedrijven, moet worden aangepakt; stelt daartoe voor de internationale dimensie van het EU-mobiliteitsprogramma voor „levenslang leren” te verbreden; benadrukt verder dat onderpresteren en hoge percentages vroegtijdige schoolverlaters onder kinderen van migrerende werknemers terug moeten worden gedrongen door de rechten van minderjarigen op scholing te garanderen met behulp van maatregelen als financiering, studiebeurzen, vervolgopleidingen en het verstrekken, in zo veel mogelijk talen, van informatie over de onderwijsstelsels in de lidstaten en de daaraan verbonden rechten en plichten; herinnert aan het succes van het duale onderwijs/beroepsopleidingsstelsel dat sommige lidstaten gebruiken om jonge migranten te helpen toegang tot de arbeidsmarkt te krijgen en de werkloosheid onder jongeren te doen dalen; acht het noodzakelijk dat onderwijzend personeel zo wordt opgeleid dat het met diversiteit kan omgaan, en na te denken over middelen om migranten aan te werven voor banen in de overheidssector, in het bijzonder als docenten; moedigt de lidstaten aan om tot etnische minderheden behorende ondernemers te steunen en hun belangrijke rol bij integratie, werkgelegenheidsschepping en leiderschap van gemeenschappen ter erkennen;
21. dringt er bij de lidstaten op aan hun studenten uit het buitenland te informeren over de mogelijkheden op de arbeidsmarkt na hun studie en hun makkelijker toegang tot de nationale arbeidsmarkt te bieden, aangezien deze studenten door het leven in het gastland, hun taalkennis en de afronding van een opleiding reeds in het desbetreffende land als geïntegreerd mogen worden beschouwd; wijst er bovendien op dat het voor de EU ook economisch ongunstig is de investeringen in een universitaire studie te verspelen omdat de betrokkenen geen arbeidsplaatsen in de EU mogen bezetten; doet daarom een beroep op de lidstaten de vraag naar arbeidskrachten beter te beoordelen en eerlijke kansen te creëren voor migranten die hun studie hebben afgerond op het grondgebied van een EU-lidstaat en op zoek zijn naar een baan;
22. wijst er nogmaals op dat werkzoekenden op de Europese arbeidsmarkten voornamelijk afkomstig zijn uit de naburige landen van de EU en een echte troef vormen voor de ontwikkeling van deze markten, en dat overeenkomsten op het gebied van onderwijsprogramma's, historische achtergrond en talen belangrijke pluspunten voor hun integratie zijn;
23. vraagt de Commissie te mogelijkheid te onderzoeken van het opzetten en invoeren van een gemeenschappelijk Europees, op transparante criteria gebaseerd toegangsstelsel te ontwikkelen en in te voeren, dat aansluit bij de benadering van het Europees kwalificatiekader van het vergaren en overdragen van (studie)punten, en waaraan de lidstaten op vrijwillige basis zouden kunnen deelnemen; constateert dat een dergelijk stelsel aan de arbeidsmarktomstandigheden moet worden aangepast om de werving van dringend noodzakelijke vakmensen te vergemakkelijken;
24. onderstreept dat het beginsel van gelijk loon en gelijke arbeidsvoorwaarden voor gelijk werk op dezelfde werkplek van toepassing moet zijn op uit de EU en uit derde landen afkomstige vakmensen;
25. verlangt van de Commissie om in verband met het bovengenoemde toegangsstelsel na te denken over de ontwikkeling van een internationaal platform bij EURES voor gestandaardiseerde banen- en deskundigheidsprofielen, daarbij rekening houdend met de benadering van het Europees kwalificatiekader van het accumuleren en overdragen van punten, teneinde zo het werven en het vergelijken van de capaciteiten, vakbekwaamheden en kwalificaties van werkzoekende migranten te vergemakkelijken;
26. wijst er met nadruk op dat deelneming aan een toegangsstelsel dat gebaseerd zou zijn op de benadering van het Europees kwalificatiekader van de vergaring en overdracht van punten de aantrekkingskracht van de lidstaten voor gekwalificeerde onderdanen van derde landen zou verhogen en dat het voor hen ook een vereenvoudiging zou opleveren;
27. onderstreept het belang van een op de behoeften gerichte, gekwalificeerde migratie die vergezeld gaat van integratiemaatregelen, en wenst dat de Commissie en de lidstaten samen met hun regio's en steden een gemeenschappelijke Europese coördinatie voor het vaststellen van de behoefte aan arbeidskracht invoeren om de arbeidsmigratie beter te sturen; is daarom ingenomen met het voorstel van de Commissie om een Europees platform voor dialoog over het beheer van arbeidsmigratie in te stellen en tevens een regelmatige, systematische beoordeling van de EU-arbeidsmarkten op het gebied van vraag en aanbod tot 2020 in te voeren, die is opgedeeld naar sector, beroep, kwalificatieniveau en lidstaat; merkt op dat een dergelijk plan tevens het tekort aan arbeidskrachten in de EU op de korte, middellange en lange termijn duidelijk in kaart moet brengen;
28. bepleit dat een dergelijk stelsel ten minste voorziet in een lijst van beroepen die met een gebrek aan vakmensen kampen en in een analyse van de behoeften aan de hand van gegevens van werkgevers;
29. vraagt de lidstaten, rekening houdend met de communautaire preferentieclausule en zowel ondanks als wegens het voortdurende gebrek aan vakmensen, de mobiliteit binnen de EU te bevorderen en zo de wervingsvoorwaarden, de werving zelf en de integratie van EU-burgers uit andere lidstaten te vergemakkelijken; roept de lidstaten op middelen en instrumenten te ontwikkelen om oplossingen te vinden voor tekorten aan arbeidskrachten door middel van mobiliteit binnen de EU en te investeren in diensten voor de re-integratie van EU-migranten die er niet in geslaagd zijn een baan te vinden en daarom teruggegaan zijn naar hun land van herkomst;
30. benadrukt dat het niet passend is het onderwerp arbeidsmigratie te gebruiken om het publiek bang te maken; merkt op dat vooropgezette, op vooroordelen en wrok gebaseerde meningen de solidariteit ondermijnen die de hoeksteen van de samenleving vormt, en dat de populistische uitbuiting van het onderwerp bijgevolg krachtig dient te worden verworpen;
31. wijst opnieuw op de belangrijke rol die massamedia spelen bij het vormen van de publieke opinie betreffende immigratie en integratie, en roept op tot verantwoordelijke journalistiek om wederzijds respect en begrip met betrekking tot gelijkenissen en verschillen in de hand te werken;
32. wenst dat migranten, vluchtelingen en asielzoekers makkelijker toegang tot de arbeidsmarkt krijgen, zonder te stuiten op moeilijkheden die deze toegang in de weg staan, en dat zij kunnen rekenen op een snelle en betaalbare beoordeling en, indien van toepassing, erkenning en validering van hun diploma's, kwalificaties en capaciteiten, die zij door middel van formeel, niet-formeel en informeel onderwijs hebben verworven; vraagt de Commissie daarom concrete voorstellen te doen voor een mechanisme voor de erkenning van kwalificaties en diploma's van onderdanen van derde landen, waaronder een effectieve beoordeling van hun capaciteiten in het geval dat documenten niet kunnen worden voorgelegd; wijst erop dat het derhalve van belang is transparantie te ondersteunen ten aanzien van vaardigheden, kwalificaties en capaciteiten in partnerlanden;
33. wijst erop dat arbeidsmarktgeoriënteerde immigratie positieve effecten op de socialezekerheidsstelsels in de gastlidstaten kan hebben, een goed gekwalificeerd arbeidspotentieel waarborgt en tevens concurrentievoordelen oplevert dankzij culturele diversiteit (talenkennis, buitenlandervaring, mobiliteit, enz.);
34. verzoekt de Commissie en de lidstaten om samen met de partnerlanden sterker de nadruk te leggen op de bestrijding van kinderarbeid, zodat voor volwassenen fatsoenlijke banen worden gecreëerd en kinderen een geschikte opleiding kunnen volgen;
35. bepleit het in praktijk brengen van de vrijheid van vereniging van vakbonden en van het recht op collectief onderhandelen zonder uitzondering, voor het realiseren, verbeteren en verdedigen van fatsoenlijke arbeidsomstandigheden;
36. wenst dat migranten zo snel mogelijk worden voorbereid op de arbeidsmarkt ter plaatse wijst in dit verband op de beproefde praktijken voor opneming op de arbeidsmarkt, bijvoorbeeld het aanwijzen van mentoren voor migranten, integratieloodsen en de benadering „migranten voor migranten” en beroepsgerelateerde taalcursussen, alsook het bieden van hulp aan en begeleiding van migrantenkinderen in de leerplichtige leeftijd, en ondersteuning van startende ondernemingen van gekwalificeerde personen met een migratie-achtergrond;
37. wijst erop dat het leren van de taal van het gastland de basis vormt voor succes op de op dienstverlening gerichte Europese arbeidsmarkt; onderstreept voorts dat de lidstaten voldoende mogelijkheden voor het leren van talen moeten creëren, zodat taalbarrières op het werk niet langer een obstakel vormen; is zeer te spreken over de eigen initiatieven die het bedrijfsleven op dit gebied ontplooit;
38. roept de lidstaten in dit verband op migranten beter te informeren over de kansen en uitdagingen, over Europese en nationale subsidies, en over ondersteuning biedende organisaties en lichamen op het gebied van zelfstandig ondernemerschap;
39. stelt aan de Commissie voor om het jaar 2016 uit te roepen tot het Europese jaar van de integratie en vraagt haar het accent te leggen op „integratie door middel van werk”; vraagt de Commissie het jaar van de integratie inhoud te geven met concrete wetsteksten en benchmarks voor de lidstaten;
40. dringt er bij de lidstaten op aan de beproefde praktijken bij de bevordering van diversiteit op de arbeidsplaats uit te werken en verder te ontwikkelen, zoals coaching, steun voor starters, integratieprogramma's, gesubsidieerde arbeid, focusgroepen, diversifiëringsplannen, individuele begeleiding, training van taalkennis en van competenties en anti-discriminatiecampagnes;
41. merkt op dat er in veel lidstaten onvoldoende inspanningen worden geleverd om migranten te integreren en dat er bijgevolg nog steeds behoefte is aan gerichte inspanningen van de overheden; meent dat dit ook te wijten is aan een verkeerde aanpak waarbij migranten hoofdzakelijk als een risico voor de veiligheid worden voorgesteld, en dat de positieve integratieaspecten onvoldoende worden waargenomen; meent dat vaak daarom in het land van herkomst verworven kwalificaties niet naar behoren worden erkend;
42. wijst op de mogelijkheden die er zijn om het potentieel van de circulaire (arbeids)migratie te laten uitmonden in een „triple win situation”, waarbij zowel de migrant als het gastland en het land van herkomst profiteren, en dringt er bij de lidstaten op aan zich open te stellen voor deze vorm van immigratie en emigratie en hem te vergemakkelijken;
43. benadrukt dat het bij circulaire migratie belangrijk is het individu centraal te stellen en dat zijn verworven kennis en vaardigheden bij terugkeer ingezet moeten kunnen worden;
44. doet een beroep op de Commissie en de lidstaten de samenwerking met derde landen op het gebied van de circulaire migratie te versterken en dit onderwerp in onderhandelingen en overeenkomsten mee te nemen, in het bijzonder de totaalaanpak van migratie en mobiliteit en de daaraan verbonden dialogen over migratie en mobiliteit en mobiliteitspartnerschappen;
45. aanvaardt, indien een van de partijen niet gereed is om de volledige reeks verplichtingen die voortvloeien uit een mobiliteitspartnerschap aan te gaan, als alternatief kader gemeenschappelijke agenda's voor migratie en mobiliteit tussen de EU en derde landen, maar benadrukt dat dit slechts een overgangsfase kan zijn;
46. is in dit verband bijzonder ingenomen met de geplande instelling van „Migration and Mobility Resource Centres” (MMRC's) in de partnerlanden in het kader van de mobiliteitspartnerschappen en de gemeenschappelijke agenda's, en vraagt het idee van dergelijke centra ook aan andere derde landen voor te stellen;
47. dringt aan op de bevordering van intelligente strategieën betreffende de circulaire migratie die de noodzakelijke middelen en juridische garanties en voorwaarden bieden om veilige arbeidsplaatsen te creëren en onregelmatige immigratie te voorkomen;
48. merkt op dat voor het welslagen van dit soort samenwerking een engagement op de lange termijn nodig is en de EU een unieke positie inneemt om dit engagement aan te gaan via haar financiële instrumenten, bijvoorbeeld door ondersteuning van terugkeer- en integratieprogramma's met als onderdeel circulaire migratie;
49. onderstreept dat het noodzakelijk is programma's voor circulaire migratie flexibel vorm te geven en daarbij rekening te houden met artikel 8 van het EVRM, Richtlijn 2003/109/EG en Richtlijn 2003/86/EG;
50. onderstreept dat daarbij een taal- en vaardigheidstraining voor de aankomst in het gastland alsmede een voorbereiding op de terugkeer zinvol zijn en herinnert aan de mogelijkheid om zogenaamde „pre departure desks” (bureaus die het vertrek voorbereiden) zowel in het land van herkomst als in het gastland in te richten;
51. verzoekt de Commissie in dit verband, in aanmerking nemend dat migratie en arbeidsmarktpolitiek hand in hand dienen te gaan, zich sterker te richten op de verbanden tussen de behoefte aan arbeidskrachten, circulaire migratie, ontwikkelingsbeleid en buitenlands- en nabuurschapsbeleid, en aan zo'n beleid voorrang te geven; is zeer te spreken over de financiële ondersteuning die de EU tot dusver heeft verstrekt voor migratiebeheer in derde landen, bijvoorbeeld Migratie EU expertise II (MIEUX II) en verlangt dat bij de financiering van Europese projecten een maximale hoeveelheid synergieën tussen het Europees Sociaal Fonds en het Fonds voor asiel en migratie tot stand komt;
52. is opgetogen over de bestaande EU-instrumenten voor de formulering van integratiebeleid, zoals het netwerk van nationale contactpunten voor integratie, de Europese website over integratie, het Europees handboek betreffende integratie, het Europees Integratiefonds, het Fonds voor asiel en migratie, de EU-portaalsite over immigratie en de Europese integratiemodules;
53. verwijst opnieuw naar de gemeenschappelijke basisbeginselen van de EU inzake de integratie van immigranten; betreurt het dat de lidstaten momenteel geen gebruik maken van het volledige potentieel van het Europees Integratiefonds en herinnert eraan dat dit fonds tot doel heeft de maatregelen van de lidstaten te ondersteunen om de gemeenschappelijke basisbeginselen inzake de integratie van immigranten toe te passen;
54. benadrukt dat de optimale praktijken in de lidstaten en niet-EU-landen met het meest genderneutrale immigratiebeleid moeten worden vastgesteld en gedeeld en dat de uitwisseling ervan moet worden bevorderd;
55. benadrukt dat het Europees jaar van de burgers 2013 optimaal moet worden benut om de vrije mobiliteit en de volledige participatie van migrantenvrouwen in de Europese samenleving tot speerpunt te maken;
56. verzoekt de lidstaten om op migranten gerichte campagnes ter bestrijding van diepgewortelde genderstereotypen in de betrokken gemeenschappen te organiseren, opdat de integratie en de deelname van migrantenvrouwen aan het maatschappelijk leven, de economie, scholing en de arbeidsmarkt wordt verbeterd en gendergerelateerd geweld wordt bestreden;
57. vraagt aandacht voor het feit dat veel potentiële migranten in hun land van herkomst met lange wachttijden in de consulaire dienst van de lidstaten te kampen hebben en dat daarom een snelle, betrouwbare en soepele bemiddeling voor een circulair dienstverband uiterst moeilijk is; verzoekt daarom de Commissie en de lidstaten daarom intensiever na te denken over de opbouw van een gemeenschappelijke Europese consulaire dienst in de EU-delegaties en ambassades van de lidstaten;
58. moedigt de opleiding aan van het personeel bij de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO), in het bijzonder van het personeel in EU-delegaties, inzake de algehele aanpak van migratie, om effectieve mainstreaming van het communautaire immigratiebeleid in haar externe optreden te verzekeren;
59. spoort de EDEO met klem aan te streven naar een meer actieve coördinerende rol in de externe dimensie van de uitwerking van het migratiebeleid;
60. herinnert aan het belang van een slim grensbeheer van de zijde van de EU, en aan de mogelijkheid tot controle door middel van biometrische gegevens;
61. is van mening dat voor toegang en verblijf duidelijke, eerlijke en niet-discriminerende regels moeten gelden die overeen dienen te stemmen met de normen van de rechtsstaat op nationaal en EU-niveau; wijst erop dat toegangscriteria eenvoudig te begrijpen moeten zijn en een lange tijd geldig moeten blijven; merkt op dat de mogelijkheid om in de nabije toekomst verblijfsvergunningen van lange termijn in te voeren een belangrijk vooruitzicht is met het oog op integratie; onderstreept dat talenkennis belangrijk is en dient te worden aangemoedigd en ondersteund, maar dat ze niet mag worden gebruikt als selectie- of sanctiecriterium;
62. merkt, verwijzend naar richtlijnen 2008/115/EG en 2009/52/EG, op dat illegale arbeidsmigratie niet enkel kan worden verminderd door middel van doeltreffend toezicht, maar eveneens door op een effectievere manier kansen te bieden voor legale immigratie;
63. betreurt de recente wijzigingen aan de regelgeving inzake het „recht op nationaliteit bij geboorte” in bepaalde lidstaten, waardoor het aantal staatlozen in de EU toeneemt;
64. onderstreept dat zowel legale als illegale immigratie fenomenen van deze tijd zijn en dat er een gemeenschappelijk rechtskader inzake migratiebeleid nodig is voor de bescherming van migranten en mogelijke slachtoffers, met name vrouwen en kinderen, die kwetsbaar zijn voor verschillende vormen van georganiseerde misdaad in de context van migratie, zoals mensenhandel; benadrukt ook dat illegale migratie kan worden verminderd door middel van een gemeenschappelijk rechtskader;
65. betreurt het feit dat veel migrantenvrouwen in hun land van oorsprong worden misleid met de belofte van een arbeidscontract in een ontwikkeld land en zelfs worden gekidnapt om door criminelen en netwerken van mensenhandelaren seksueel te worden uitgebuit; verzoekt de lidstaten hun inspanningen te verhogen om deze onmenselijke misbruikpraktijken te bestrijden;
66. doet een beroep op de Raad, de Commissie en de lidstaten om een juridisch kader te scheppen waarmee vrouwelijke immigranten het recht op een eigen paspoort en verblijfsvergunning wordt gegarandeerd en waarmee het mogelijk is eenieder die hun deze documenten ontneemt strafrechtelijk aansprakelijk te stellen;
67. benadrukt dat migrantenvrouwen, onafhankelijk van hun opleidingsniveau en beroepservaring, voor het merendeel werkzaam zijn in de huishoudelijke dienstverlening en de persoonlijke verzorging; stelt aan de kaak dat het overgrote deel van deze vrouwen geen contract heeft en een erg laag salaris ontvangt zonder dat enige aanspraak op sociale rechten kan worden gemaakt;
68. is ingenomen met het feit dat het IAO-Verdrag nr. 189 over huishoudelijk werkers in 2013 in werking treedt, en verzoekt alle EU-lidstaten het verdrag onverwijld te ratificeren;
69. is verheugd over de reeds bestaande besluiten van de EU over de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels die tot stand zijn gekomen met Algerije, Marokko, Tunesië, Kroatië, Macedonië en Israël, en over de lopende onderhandelingen over vergelijkbare overeenkomsten met Montenegro, San Marino, Albanië en Turkije; roept de Commissie evenwel op de coördinatie van de sociale zekerheid voor onderdanen van derde landen ter hand te nemen, in het bijzonder het behoud van rechten bij het verlaten van en de terugkeer in de EU, en het migratiebeleid van de EU aan te vullen met adequate maatregelen die gericht zijn op de reeds verworven socialezekerheidsrechten van de migranten;
70. toont zich in dit verband ook ingenomen met het Ibero-Amerikaans akkoord over sociale zekerheid en doet de suggestie de mogelijkheid te scheppen dat nog meer lidstaten dan Portugal en Spanje tot deze overeenkomst als platform van de Europese coördinatie toetreden; benadrukt dat bilaterale overeenkomsten tussen EU-lidstaten en derde landen weliswaar kunnen voorzien in betere bescherming op het gebied van sociale zekerheid, maar dat onderdanen van derde landen bij een verhuizing uit een EU-lidstaat naar een andere EU-lidstaat vanwege deze overeenkomsten wellicht niet goed op de hoogte zijn van hun socialezekerheidsrechten; is daarom verheugd over het voorstel van de Commissie een EU-mechanisme in te stellen voor de uitwisseling van goede praktijken en informatie over coördinatie van de socialezekerheidsstelsels en stelt voor dat de Commissie de bestaande, bilaterale nationale overeenkomsten op transparante wijze verzamelt, verwerkt en beschikbaar stelt; verzoekt de Commissie te zorgen voor begeleiding van lidstaten die een bilaterale overeenkomst aangaan, waarbij zowel de EU-wetgeving inzake coördinatie van de sociale zekerheid als de IAO-verdragen inzake sociale zekerheid worden nageleefd, zodat een uniformere toepassing binnen de EU kan worden gewaarborgd;
71. doet een beroep op de lidstaten en de Commissie de werkingssfeer van de associatieovereenkomsten van de EU met zowel derde landen als grotere regio's op het punt van de sociale zekerheid te verbreden; verlangt derhalve dat de externe dimensie van de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels een belangrijk punt wordt in de externe betrekkingen van de EU en in de onderhandelingen met derde landen;
72. wijst erop dat door uitvaardiging van Verordening (EU) Nr. 1231/2010 weliswaar werd bereikt dat de rechten op grond van Verordening (EG) Nr. 883/2004 tot onderdanen van beide landen werden uitgebreid, maar dat slechts bij grensoverschrijdende activiteiten binnen de EU aanspraak op deze rechten kan worden gemaakt, zodat de meerderheid van de onderdanen van derde landen is uitgesloten; verwacht dat reeds in de EU-wetgeving opgenomen maatregelen inzake toegang tot sociale zekerheid, zoals de gecombineerde vergunning-richtlijn, volledig ten uitvoer worden gelegd;
73. is in dit verband ingenomen met de uitgebreidere regelgeving voor onderdanen van derde landen in Richtlijn 2009/50/EG (de blauwe kaart-richtlijn), en verzoekt de Commissie de tenuitvoerlegging van de richtlijn en de gevolgen ervan op de arbeidsmarkt te evalueren;
74. benadrukt dat de rechten van EU-burgers ook buiten de EU, en daarbij ook wanneer zij in derde landen werken of gewerkt hebben, moeten worden beschermd;
75. wenst daarom dat gestreefd wordt naar een uniforme en wederzijdse EU-benadering voor de coördinatie van de sociale zekerheid tegenover derde landen die voor alle EU-burgers en onderdanen van derde landen geldt en geen afbreuk doet aan de rechten van onderdanen van derde landen die voortvloeien uit de associatieverdragen en de jurisprudentie van het Hof van Justitie;
76. stelt voor om in dit verband ook aandacht te geven aan een facultatief, vrijwillig en overkoepelend „28e regime voor financiële participatie van werknemers” voor immigranten en EU-burgers in andere EU-Landen;
77. is ingenomen met de invoering van de Europese ziektekostenverzekeringskaart, en dringt erop aan dat het gebruik van de kaart wordt uitgebreid en vereenvoudigd;
78. benadrukt dat de aantrekkingskracht van de Europese arbeidsmarkt er ook van afhangt of aanspraken op pensioenen en sociale zorg overdraagbaar zijn en bij een eventuele terugkeer geldig blijven;
79. is ingenomen met de vaststelling van de gecombineerde vergunning-richtlijn, op grond waarvan onderdanen van derde landen en hun nabestaanden pensioenen kunnen overdragen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 883/2004; verzoekt het huidige en volgende EU-voorzitterschap om samen met de Commissie onderhandelingen te hervatten over het voorstel voor een richtlijn betreffende de overdraagbaarheid van aanvullende pensioenrechten;
80. benadrukt dat de EU een pioniersrol kan vervullen in de externe dimensie van de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels, en in de positie verkeert om wereldwijd geldende normen te stellen;
81. wijst erop dat de juiste informatiesystemen voor migranten ontwikkeld moeten worden, onder andere op het gebied van toegang tot de relevante programma's en diensten, waarmee potentiële migranten een juiste inschatting kunnen maken van de kosten en baten van migratie en ondersteund worden bij het nemen van een beslissing; stelt voor immigranten direct bij aankomst te informeren over hun rechtspositie bij terugkeer; wenst dat het MISSOC (Systeem van wederzijdse informatie over sociale bescherming in de lidstaten van de EU) voor dit doel wordt gebruikt;
82. verzoekt de Commissie en de lidstaten om Europese en nationale voorlichtingscampagnes te organiseren ter bevordering van de participatie van migrantenvrouwen aan het democratische leven, alsook om uitwisselingsplatformen voor migrantenvrouwen op te zetten en te ondersteunen;
83. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, het Comité van de regio's, het Europees Economisch en Sociaal Comité en de nationale parlementen.