Index 
Aangenomen teksten
Donderdag 7 februari 2013 - Straatsburg
Gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde wat betreft een snellereactiemechanisme tegen btw-fraude *
 Europees semester voor economische beleidscoördinatie: jaarlijkse groeianalyse 2013
 Europees semester voor economische beleidscoördinatie: sociale en werkgelegenheidsaspecten in de jaarlijkse groeianalyse 2013
 Betere governance van de interne markt
 22ste zitting van de Raad voor de mensenrechten van de Verenigde Naties
 Justitiële opleidingen - gerechtscoördinatoren
 Europese Investeringsbank - Jaarverslag 2011
 Laos: het geval van Sombath Somphone
 Detentie van mensenrechtenactivisten in Zimbabwe
 Recente aanvallen op gezondheidswerkers in Pakistan

Gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde wat betreft een snellereactiemechanisme tegen btw-fraude *
PDF 240kWORD 29k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 7 februari 2013 over het voorstel voor een richtlijn van de Raad tot wijziging van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde wat betreft een snellereactiemechanisme tegen btw-fraude (COM(2012)0428 – C7-0260/2012 – 2012/0205(CNS))
P7_TA(2013)0051A7-0014/2013

(Bijzondere wetgevingsprocedure – raadpleging)

Het Europees Parlement,

–  gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(2012)0428),

–  gezien artikel 113 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C7-0260/2012),

–  gezien artikel 55 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken (A7-0014/2013),

1.  hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement;

2.  verzoekt de Commissie haar voorstel krachtens artikel 293, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie dienovereenkomstig te wijzigen;

3.  verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen;

4.  wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in het voorstel van de Commissie;

5.  verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.

Door de Commissie voorgestelde tekst   Amendement
Amendement 1
Voorstel voor een richtlijn
Overweging -1 (nieuw)
(-1)  Een krachtiger bestrijding van belastingfraude en -ontduiking is van essentieel belang voor het herstel en het behoud van de stabiliteit en de kracht van de overheidsfinanciën overal in de Unie.
Amendement 2
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 1
(1)  Belastingfraude op het gebied van de indirecte belastingen leidt tot een aanzienlijke derving van begrotingsinkomsten en heeft een negatieve invloed op de concurrentievoorwaarden en aldus op de werking van de interne markt. Recentelijk hebben specifieke vormen van plotse en grootschalige belastingfraude het licht gezien, waarbij met name gebruik wordt gemaakt van elektronische hulpmiddelen, die het gemakkelijker maken om snel en op grote schaal illegale activiteiten te verrichten.
(1)  Belastingfraude op het gebied van de indirecte belastingen resulteert in aanzienlijke verliezen voor de overheidsfinanciën en heeft een negatieve invloed op de concurrentievoorwaarden en aldus op de eerlijke en efficiënte werking van de interne markt. Dergelijke verliezen moeten aan banden worden gelegd, in het bijzonder in tijden van streng begrotingsbeleid. Recentelijk hebben specifieke vormen van plotse en grootschalige belastingfraude het licht gezien, waarbij met name gebruik wordt gemaakt van elektronische hulpmiddelen, die het gemakkelijker maken om snel en op grote schaal illegale activiteiten te verrichten, vaak over de grenzen van lidstaten heen.
Amendement 3
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 2
(2)  Teneinde bepaalde vormen van belastingfraude of –ontwijking te voorkomen, kunnen de lidstaten overeenkomstig Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde verzoeken om te mogen afwijken van de bepalingen van die richtlijn. Voor het verlenen van een machtiging voor een dergelijke derogatie is een voorstel van de Commissie vereist dat door de Raad moet worden goedgekeurd. Uit recente ervaringen is gebleken dat de machtigingsprocedure niet altijd flexibel genoeg is om een direct en passend antwoord te geven op de verzoeken van de lidstaten.
(2)  Teneinde bepaalde vormen van belastingfraude of –ontwijking te voorkomen, kunnen de lidstaten overeenkomstig Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde verzoeken om te mogen afwijken van de bepalingen van die richtlijn. Voor het verlenen van een machtiging voor een dergelijke derogatie is een voorstel van de Commissie vereist dat door de Raad moet worden goedgekeurd. Uit recente ervaringen is gebleken dat de machtigingsprocedure niet altijd snel of flexibel genoeg is om een direct en passend antwoord te geven op de verzoeken van de lidstaten.
Amendement 4
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 7
(7)  De aanwijzing van de ontvanger als de tot voldoening van de btw gehouden persoon (verleggingsregeling) is een doeltreffende maatregel om onmiddellijk een einde te maken aan de bekendste vormen van belastingontduiking in bepaalde sectoren. Aangezien de omstandigheden mettertijd evenwel kunnen wijzigen, kan het ook dienstig zijn in andere maatregelen te voorzien. Te dien einde moet de Raad, in voorkomend geval, op voorstel van de Commissie het snellereactiemechanisme van toepassing verklaren op andere maatregelen. Het soort maatregelen waarvoor machtiging kan worden verleend, moet worden vastgelegd opdat de Commissie nadien zo snel mogelijk machtiging voor derogaties kan verlenen.
(7)  De aanwijzing van de ontvanger als de tot voldoening van de btw gehouden persoon („verleggingsregeling”) is een doeltreffende maatregel om onmiddellijk een einde te maken aan de bekendste vormen van belastingontduiking in bepaalde sectoren („carrouselfraude”). Gezien de bestaande tekortkomingen van het btw-stelsel en afhankelijk van hoe de omstandigheden mettertijd kunnen wijzigen, kan het echter ook dienstig zijn in andere maatregelen te voorzien. Te dien einde moet de Commissie, in voorkomend geval, andere maatregelen voorstellen die van toepassing zijn op het snellereactiemechanisme. Die maatregel moet met eenparigheid van stemmen worden goedgekeurd door de Raad na raadpleging van het Europees Parlement. Het soort maatregelen waarvoor machtiging kan worden verleend, moet grondig en op transparante wijze worden vastgelegd opdat de Commissie nadien zo snel mogelijk machtiging voor derogaties kan verlenen.
Amendement 5
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 9 bis (nieuw)
(9 bis)  Met het oog op de constante ontwikkeling en verbetering van het snellereactiemechanisme, brengt de Commissie regelmatig verslag uit aan het Europees Parlement en de Raad over de toepassing ervan, waarbij zij nog andere onder de werking van het mechanisme te brengen maatregelen bekijkt, en nieuwe manieren om de samenwerking tussen de lidstaten in het algemene kader van het mechanisme te versterken.
Amendement 6
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 9 ter (nieuw)
(9 ter)  Om het snellereactiemechanisme bevredigend te laten functioneren moet de Commissie te allen tijde snel en juist kunnen handelen in deze kwesties. Het personeel en andere middelen van het snellereactiemechanisme moeten daarom adequaat zijn en er moet een versnelde besluitvormingsprocedure worden opgezet en gehandhaafd.
Amendement 7
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 9 quater (nieuw)
(9 quater)  Omdat toepassing van een bijzondere maatregel in de ene lidstaat gevolgen kan hebben op het btw-stelsel van de andere lidstaten, moet de Commissie omwille van de transparantie alle lidstaten steeds verwittigen van elk verzoek dat wordt ingediend, en van elk besluit dat daarover wordt genomen.
Amendement 8
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 9 quinquies (nieuw)
(9 quinquies)  Bij het verbeteren en verfijnen van het snellereactiemechanisme dient de Commissie uitgebreid te overleggen met ondernemingen uit fraudegevoelige sectoren en andere belanghebbende partijen.
Amendement 9
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 10
(10)  Daar de doelstelling van het overwogen optreden, namelijk een einde maken aan plotse en grootschalige btw-fraude die zeer vaak een internationale dimensie heeft, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt, omdat deze afzonderlijk niet de mogelijkheden hebben om op te treden tegen fraudecircuits met betrekking tot nieuwe vormen van handel die zich over verschillende landen tegelijkertijd uitstrekken, en derhalve, teneinde een sneller en daardoor ook een gepaster en doeltreffender antwoord te bieden op deze praktijken, beter op het niveau van de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.
(10)  Daar de doelstelling van het overwogen optreden, namelijk een einde maken aan plotse en grootschalige btw-fraude die zeer vaak een internationale dimensie heeft, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt, omdat deze afzonderlijk niet de mogelijkheden hebben om op te treden tegen fraudecircuits met betrekking tot nieuwe vormen van handel die zich over verschillende landen tegelijkertijd uitstrekken, en derhalve, teneinde een sneller en daardoor ook een gepaster en doeltreffender antwoord te bieden op deze praktijken, beter op het niveau van de Unie kan worden verwezenlijkt, moet de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.
Amendement 10
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 1
Richtlijn 2006/112/EG
Afdeling 1 bis – artikel 395 bis – lid 1 – onder a)
(a) aanwijzing van de ontvanger als de tot voldoening van de btw gehouden persoon ter zake van specifieke leveringen van goederen en diensten in afwijking van artikel 193, na een daartoe strekkend verzoek als bedoeld in lid 2 van dit artikel;
(a) aanwijzing van de ontvanger als de tot voldoening van de btw gehouden persoon ter zake van specifieke leveringen van goederen en diensten in afwijking van artikel 193 („verleggingsregeling”), na een daartoe strekkend verzoek als bedoeld in lid 2 van dit artikel;
Amendement 11
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 1
Richtlijn 2006/112/EG
Afdeling 1 bis – artikel 395 bis – lid 1 – onder b)
(b) iedere andere maatregel die door de Raad op voorstel van de Commissie met eenparigheid van stemmen wordt aangenomen.
(b) iedere andere maatregel die door de Commissie wordt voorgesteld en met eenparigheid van stemmen wordt goedgekeurd door de Raad na raadpleging van het Europees Parlement.
Amendement 12
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 1
Richtlijn 2006/112/EG
Afdeling 1 bis – artikel 395 bis – lid 1 – tweede alinea
Voor de toepassing van punt a) wordt de bijzondere maatregel onderworpen aan passende controlemaatregelen door de lidstaten met betrekking tot de belastingplichtigen die de goederen leveren of diensten verrichten waarop de maatregel van toepassing is.

Voor de toepassing van punten a) en b) wordt een eventueel aangewende bijzondere maatregel onderworpen aan passende controlemaatregelen door de lidstaten met betrekking tot de belastingplichtigen die de goederen leveren of diensten verrichten waarop de maatregel van toepassing is.

Amendement 13
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 1
Richtlijn 2006/112/EC
Afdeling 1 bis – artikel 395 bis – lid 1 – alinea 4 bis (nieuw)
De in dit lid geregelde procedure wordt binnen drie maanden voltooid.

Amendement 14
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 1
Richtlijn 2006/112/EG
Afdeling 1 bis – artikel 395 bis – lid 2 – eerste alinea
2.  Een lidstaat die een maatregel als bedoeld in lid 1 wil treffen, dient een verzoek in bij de Commissie. Hij deelt de Commissie mee om welke sector het gaat, de vorm en de kenmerken van de fraude, het plotse en grootschalige karakter ervan alsook de gevolgen in termen van aanzienlijke en onherstelbare financiële verliezen. Wanneer de Commissie meent niet over alle nodige gegevens te beschikken, neemt zij binnen een maand na ontvangst van het verzoek contact op met de betrokken lidstaat en deelt zij hem mee welke aanvullende gegevens vereist zijn.
2.  Een lidstaat die een maatregel als bedoeld in lid 1 wil treffen, dient een verzoek in bij de Commissie. Hij deelt de Commissie, de bevoegde commissies van het Europees Parlement en de Rekenkamer mee om welke sector het gaat, de vorm en de kenmerken van de fraude, het plotse en grootschalige karakter ervan alsook de gevolgen in termen van aanzienlijke en onherstelbare financiële verliezen. Wanneer de Commissie meent niet over alle nodige gegevens te beschikken, neemt zij binnen twee weken na ontvangst van het verzoek contact op met de betrokken lidstaat en deelt zij hem mee welke aanvullende gegevens vereist zijn. De Commissie raadpleegt indien van toepassing en indien mogelijk tevens de sector in kwestie.
Amendement 15
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 1
Richtlijn 2006/112/EG
Afdeling 1 bis – artikel 395 bis – lid 2 – tweede alinea
Zodra de Commissie over alle gegevens beschikt die zij nodig acht voor de beoordeling van het verzoek, wordt de betrokken lidstaat binnen een maand door de Commissie ofwel machtiging voor de bijzondere maatregel verleend ofwel in kennis gesteld van het feit dat zij bezwaar maakt tegen de gevraagde maatregel.

Zodra de Commissie over alle gegevens beschikt die zij nodig acht voor de beoordeling van het verzoek:

(a) stelt zij de betrokken lidstaat daarvan in kennis;
(b) zendt zij het verzoek in de oorspronkelijke taal naar de andere lidstaten door;
(c) wordt de betrokken lidstaat binnen een maand door de Commissie ofwel machtiging voor de bijzondere maatregel verleend ofwel tegelijk met de andere lidstaten, de bevoegde commissies van het Europees Parlement en de Europese Rekenkamer door middel van een gedetailleerde motivering in kennis gesteld van het feit dat zij bezwaar maakt tegen de gevraagde maatregel.
Amendement 16
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 1
Richtlijn 2006/112/EG
Afdeling 1 bis – artikel 395 quater (nieuw)
Artikel 395 quater

Om de drie jaar en voor het eerst uiterlijk op 1 juli 2014, dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in over de toepassing van het op grond van deze afdeling ingestelde snellereactiemechanisme. In het verslag worden nog andere in het toepassingsgebied van het mechanisme op te nemen bijzondere maatregelen bekeken en nieuwe manieren om de samenwerking tussen de lidstaten in het algemene kader van het mechanisme te versterken.

Amendement 17
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 1 bis (nieuw)
Artikel 1 bis

De Commissie brengt uiterlijk op 1 januari 2014 verslag uit over de wijze waarop de gewone derogatieprocedure van artikel 395 van Richtlijn 2006/112/EG kan worden versneld. In dit verslag moet worden aangegeven met welke wijzigingen in bestaande structuren en gewoontes kan worden bereikt dat de Commissie de procedure altijd binnen vijf maanden na ontvangst van een verzoek van een lidstaat kan voltooien. Indien nodig worden er wetgevingsvoorstellen bij het verslag gevoegd.

Amendement 18
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 2 – lid 2
2.  De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.
2.  De lidstaten delen het Europees Parlement en de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van nationaal recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.
Amendement 19
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 3
Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie. De richtlijn wordt uiterlijk ...* met Richtlijn 2006/112/EG geconsolideerd.

*Drie maanden na de datum van inwerkingtreding van deze verordening.

Europees semester voor economische beleidscoördinatie: jaarlijkse groeianalyse 2013
PDF 147kWORD 30k
Resolutie van het Europees Parlement van 7 februari 2013 over het Europees semester voor economische beleidscoördinatie: jaarlijkse groeianalyse 2013 (2012/2256(INI))
P7_TA(2013)0052A7-0032/2013

Het Europees Parlement,

–  gezien artikel 225 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name de artikelen 9 en 151 en artikel 153, lid 1, onder e),

–  gezien de conclusies van de Europese Raad van 28 en 29 juni 2012,

–  gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 136 juncto artikel 121, lid 2,

–  gezien de mededeling van de Commissie van 28 november 2012 over de jaarlijkse groeianalyse 2013 (COM(2012)0750),

–  gezien artikel 48 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken en de adviezen van de Begrotingscommissie, de Commissie regionale ontwikkeling en de Commissie constitutionele zaken (A7-0032/2013),

A.  overwegende dat de eurozone als geheel een „double-dip”-recessie doormaakt als gevolg van buitensporige schulden en de financiële crisis;

B.  overwegende dat de crisis verwoestende gevolgen heeft gehad voor het leven van miljoenen Europeanen, zoals blijkt uit de officiële werkgelegenheidsstatistieken: in de EU hebben sinds 2008 al meer dan 8 miljoen mensen hun baan verloren, meer dan 25 miljoen Europeanen hebben momenteel geen werk, van wie er bijna 11 miljoen al langer dan een jaar werkloos zijn, de werkloosheid treft momenteel bijna 10 miljoen jonge mensen en alleen al in het afgelopen jaar hebben 2 miljoen mensen hun baan verloren;

C.  overwegende dat de starre regelgeving inzake de arbeidsmarkt in verscheidene lidstaten niet genoeg flexibiliteit biedt om schokken zoals de huidige crisis doeltreffend op te vangen; overwegende dat de huidige wetgeving inzake de arbeidsmarkt insiders in onevenredige mate beschermt en de integratie van jonge mensen op de arbeidsmarkt in de weg staat;

D.  overwegende dat het verschil in werkloosheidscijfers tussen de lidstaten dramatisch is toegenomen;

E.  overwegende dat eraan herinnerd moet worden dat het gemiddelde overheidstekort in de eurozone in 2007, bij het begin van de crisis, slechts 0,7% bedroeg;

F.  overwegende dat eraan herinnerd dient te worden dat enkele van de landen die het nu het moeilijkst hebben in 2007, bij het begin van de crisis, een veel te groot geaccumuleerd tekort op de lopende rekening hadden;

G.  overwegende dat het gemiddelde overheidstekort in de eurozone in 2009 een piek van 6,3% bereikte en dat er sindsdien een omgekeerde trend is waar te nemen, met een gemiddeld begrotingstekort van 6,2% in 2010, 4,1% in 2011 en een verdere afname in de eerste twee kwartalen van 2012;

H.  overwegende dat een geloofwaardige inzet voor een op groeibevorderende consolidatie gericht beleid een absolute voorwaarde vormt voor een duurzame oplossing voor de buitensporige schulden en tekorten in de meeste lidstaten;

I.  overwegende dat de crisis de absolute noodzaak belicht om alomvattende, evenwichtige, gedifferentieerde en duurzame groeistimulerende structurele hervormingen door te voeren of af te ronden;

J.  overwegende dat de interne markt een belangrijke motor voor de economische groei en werkgelegenheid in Europa is en overwegende dat een meer ambitieuze tenuitvoerlegging van de dienstenrichtlijn alleen al zou kunnen zorgen voor een geschatte extra 1,8% van het bbp; overwegende dat de Unie het zich in het bijzonder in de huidige economische context niet kan veroorloven dergelijke mogelijkheden voor onmiddellijke groei onbenut te laten; overwegende dat een strenge omzetting, tenuitvoerlegging, toepassing en handhaving van bepalingen inzake de interne markt derhalve onmisbaar zijn om te kunnen profiteren van deze onbenutte en directe mogelijkheden;

K.  overwegende dat onhoudbare schuldenlasten nadelige effecten hebben op de algehele economische situatie; overwegende dat begrotings- en macro-economische discipline en -coördinatie krachtig moeten worden afgedwongen teneinde tekorten en schuldenlasten zoals die zich gedurende het afgelopen decennium in Europa hebben voorgedaan, te voorkomen, aangezien deze in een aantal lidstaten een rampzalig effect hebben gehad op de duurzame groei en de financiële stabiliteit alsook op de werkgelegenheid;

L.  overwegende dat deze strategie van stringenter begrotingsbeleid erop is gericht de toename van de overheidsuitgaven onder het percentage van de trendmatige groei van het bbp op de middellange termijn te houden;

M.  overwegende dat de toekomstige economische welvaart van Europa voornamelijk afhangt van zijn vermogen het arbeidspotentieel ten volle te benutten, onder meer door de participatie van vrouwen en jongeren op de arbeidsmarkt te vergroten;

N.  overwegende dat een geleidelijke en soepele begrotingsconsolidatie de voorkeur verdient boven een strategie waarbij begrotingsonevenwichtigheden op snelle en abrupte wijze worden beperkt, maar dat de toestand van de economie van sommige lidstaten geen ruimte laat voor een alternatief om weer toegang tot de markt te krijgen en een terugkeer van investeringen te bewerkstelligen;

O.  overwegende dat de geharmoniseerde indexcijfers van de consumptieprijzen (GICP-cijfers) significante verschillen binnen de economische en monetaire unie laten zien;

P.  overwegende dat de door verscheidene lidstaten getroffen consolidatiemaatregelen een ongekende omvang hebben bereikt;

Q.  overwegende dat de staatsobligatiemarkten in de eurozone, in weerwil van de hervormings- en consolidatie-inspanningen van de lidstaten, nog steeds onder druk staan, hetgeen tot uiting komt in hoge rentespreads en volatiele rentetarieven; overwegende dat de bezorgdheid van de financiële markten over de betrouwbaarheid van de overheids- en particuliere financiën in diverse lidstaten een van de directe aanleidingen en fundamentele oorzaken van de nooit eerder vertoonde verschillen vormde;

R.  overwegende dat het verschil in concurrentievermogen binnen de eurozone van invloed is op de verschillen in de rente op staatsobligaties;

S.  overwegende dat een hoge rente op staatsobligaties in sommige lidstaten van de eurozone deels wordt veroorzaakt door een vermeend gebrek aan geloofwaardigheid voor wat betreft hun vermogen om structurele hervormingen door te voeren;

T.  overwegende dat de eurozone er niet in is geslaagd de algehele afname van de rente op staatsobligaties gedurende de eerste tien jaar van het bestaan van de euro, aan te grijpen om het verschil in concurrentievermogen te verkleinen, wat onder andere tot uiting is gekomen in aanhoudend grote tekorten op de lopende rekening en snel stijgende unitaire arbeidskosten in sommige lidstaten;

U.  overwegende dat de huidige aanpassing in bepaalde landen politiek, economisch en sociaal gezien minder ingewikkeld zou zijn wanneer het positieve economische klimaat gedurende de eerste tien jaar van het bestaan van de euro voor aanpassing was benut;

V.  overwegende dat leningen aan de private sector, die van cruciaal belang is voor de financiering van de reële economie, ondermaats blijven en dat particuliere kredietstromen in verscheidene lidstaten teruglopen, ondanks de diverse door de ECB opgezette liquiditeitsprogramma´s;

W.  overwegende dat kleine en middelgrote ondernemingen (kmo´s) de motor van de Europese economie vormen en dat lidstaten hen moeten steunen door hun administratieve lasten te verlichten;

X.  overwegende dat de terugkeer van investeringsstromen pas kan worden bewerkstelligd indien de aanpassing geloofwaardig overkomt;

Y.  overwegende dat de bijdragecapaciteit van de belastingplichtigen in verscheidene lidstaten zwaar onder druk staat; overwegende dat de Europese schaduweconomie op 22,1% van de totale economische activiteit wordt geraamd, terwijl het hieruit voortvloeiende verlies aan belastingopbrengsten wordt geschat op circa één biljoen EUR per jaar; overwegende dat eenvoudige en voorspelbare stelsels van lage belastingen de naleving van belastingwetgeving verbeteren;

Z.  overwegende dat de jaarlijkse groeianalyse 2013 beoogt de economische prioriteiten voor 2013 vast te stellen;

AA.  overwegende dat de ontwikkeling van de pijler van groeivriendelijke begrotingsconsolidatie moet worden gecombineerd met groeibevorderende structurele hervormingen en de ontwikkeling van de pijlers van solidariteit en democratie in alle lidstaten;

AB.  overwegende dat de interne markt de belangrijkste motor voor groei en banen van de EU is via schaalvoordelen en een beter concurrentievermogen, maar dat de lidstaten zich zelfgenoegzaam tonen ten aanzien van de tenuitvoerlegging van wetgeving inzake de interne markt, zoals met name de dienstenrichtlijn;

AC.  overwegende dat elke lidstaat nationale consensus moet nastreven ten aanzien van een hervormingsstrategie zodat deze begrijpelijk en aanvaardbaar wordt gemaakt voor de burgers en de verschillende economische actoren, teneinde aldus verdeeldheid, weerstand en acties te voorkomen die alleen zijn gebaseerd op eigenbelang op de korte termijn en een gevaar vormen voor de verwezenlijking van de vastgestelde doelstellingen;

AD.  overwegende dat een concurrentiebeleid dat is gebaseerd op de beginselen van open markten en gelijke concurrentievoorwaarden in alle sectoren een hoeksteen is van de onbelemmerde werking van de interne markt;

1.  verwelkomt de teneur van de door de Commissie gepresenteerde jaarlijkse groeianalyse 2013; is van mening dat het een passend vervolg is op het Europees Semester 2012 in het algemeen en de jaarlijkse groeianalyse 2012 in het bijzonder; is met name ingenomen met de toegenomen helderheid die de Commissie in de landenspecifieke strategieën heeft aangebracht door prioriteit te geven aan de vorderingen in de eurolanden, alsook aan vorderingen in structureel opzicht boven vorderingen in nominaal opzicht;

2.  is ingenomen met de erkenning in de jaarlijkse groeianalyse 2013 dat sectoren en activiteiten die duurzame groei en groene banen bevorderen van essentieel belang zijn voor een uitweg uit de crisis; benadrukt dat de oplossingen die specifiek zijn gericht op de huidige staatschulden- en financiële crisis, met name de structurele hervormingen, gepaard moeten gaan met maatregelen die het concurrentievermogen en de groei van de Europese economie op de lange termijn bevorderen en die helpen het vertrouwen te herstellen;

3.  is het eens met de Commissie dat groeibevorderende begrotingsconsolidatie noodzakelijk is voor een uitweg uit de crisis; wijst er nogmaals op dat het verband tussen groei en consolidatie voor een groot deel wordt bepaald door de invulling van de consolidatie; benadrukt in dit verband dat de juiste combinatie van maatregelen aan de uitgavenzijde en de inkomstenzijde afhankelijk is van de context, en dat consolidatie op grond van bezuinigingen op onproductieve uitgaven in plaats van op grond van de verhoging van de inkomsten op de middellange termijn doorgaans duurzamer en bevorderlijker voor de groei is, doch op de korte termijn juist de recessie versterkt;

4.  verwelkomt de ontwerpbepaling in het „twopack” inzake een meer kwalitatief toezicht op en een betere beoordeling van de overheidsfinanciën alsook inzake beoordelingen van de kostenvoordelen van overheidsinvesteringen;

5.  is ingenomen met de ontwerpbepalingen in het „twopack” ter bevordering van de economische dialoog en het algehele toezicht op het semesterproces door de nationale parlementen en het Europees Parlement;

6.  betreurt dat op EU-niveau overeengekomen beleid en maatregelen in de lidstaten niet ten uitvoer worden gelegd, waardoor deze maatregelen niet ten volle kunnen worden benut;

7.  verzoekt de Commissie waakzaam te blijven ten aanzien van haar beleidskoers en deze koers aan te passen op grond van een algemene kosten-batenanalyse van de in de Unie gehanteerde beleidscombinatie, en om, desgewenst, haar in de jaarlijkse groeianalyse opgenomen beleidsaanbevelingen voor volgend jaar te herzien;

8.  dringt er bij de lidstaten op aan buitensporige tekorten weg te werken binnen de door de Raad vastgestelde termijn en herinnert eraan dat het „six pack” voorziet in een zeker mate van flexibiliteit;

9.  spoort de lidstaten aan hun nationale begrotingskader te verbeteren teneinde een efficiënt en duurzaam begrotingsbeleid te bevorderen;

10.  benadrukt dat de lidstaten een op hun eigen begrotingssituatie afgestemde strategie moeten volgen en dat ze de toename van hun overheidsuitgaven onder het percentage van de trendmatige groei van het bbp op de middellange termijn moeten houden;

11.  is ingenomen met de erkenning van de rol van de interne markt en van de noodzaak om de vele resterende belemmeringen in de dienstensector weg te nemen; herinnert eraan dat er nog steeds veel moet worden gedaan om een daadwerkelijke Europese interne markt tot stand te brengen;

12.  dringt er bij de Commissie op aan de situatie van de lidstaten te volgen in het licht van de ernstige economische neergang, zoals uiteengezet in het herziene stabiliteits- en groeipact;

13.  verzoekt de Commissie en de Raad een evenwicht te zoeken tussen de behoefte aan productieve private en overheidsinvesteringen enerzijds en de doelstellingen inzake begrotingsdiscipline anderzijds, door in hun beoordeling van stabiliteits- en convergentieprogramma's nauwkeurig te kijken naar groeibevorderende investeringsprogramma´s met volledige inachtneming van de in het EU-recht vastgelegde bepalingen; is van mening dat groeibevorderende begrotingsconsolidatie een duurzame koers van de overheidsfinanciën kan bewerkstelligen en tegelijkertijd het vertrouwen van investeerders kan herstellen;

14.  ziet in dit opzicht uit naar het verslag van de Commissie betreffende de kwaliteit van de overheidsuitgaven en de herziening van de ruimte voor mogelijke actie binnen de grenzen van het EU-kader met betrekking tot de kwalificatie van investeringsprogramma's;

15.  verzoekt de Commissie onverwijld te beginnen met de ontwikkeling van methoden om ervoor te zorgen dat elementen van duurzame begrotingsdiscipline gepaard gaan met concrete voorstellen inzake groei en banen, en om groeibevorderende private investeringen, solidariteit tussen de lidstaten en democratische legitimiteit, en de noodzakelijke structurele hervormingen te bevorderen, met name teneinde de jeugdwerkloosheid terug te dringen, onder meer door de kwalificaties van jongeren beter af te stemmen op de vraag op de arbeidsmarkt, de fragmentatie van de arbeidsmarkt te bestrijden, de houdbaarheid van pensioenstelsels te verbeteren, de doeltreffendheid van belastingstelsels te verhogen, de concurrentie in de desbetreffende domeinen van de dienstensector te versterken, de toegang tot krediet te vereenvoudigen, de bureaucratie te verminderen, onnodige bestuursniveaus te schrappen en belastingontduiking te bestrijden; is ingenomen met de grotere democratische legitimiteit in het Europees semester; herinnert eraan dat de democratische legitimiteit binnen het Europees semester verder moet worden versterkt;

16.  verzoekt de Commissie en de Raad zich in te spannen om de kwaliteit, de nationale specificiteit en de geschiktheid van de landenspecifieke aanbevelingen voortdurend en op adequate wijze bij te stellen en te verbeteren;

17.  herhaalt dat de Raad, om de geloofwaardigheid van de jaarlijkse groeianalyse en van het gehele semesterproces te behouden, zich moet rechtvaardigen ingeval hij de aanbevelingen van de Commissie op basis van de jaarlijkse groeianalyse weigert op te volgen; is verheugd over het „naleven of motiveren”-beginsel dat met het „six pack” met betrekking tot de landenspecifieke aanbevelingen is ingevoerd en uit hoofde waarvan de Raad in het openbaar rekenschap moet afleggen over eventuele wijzigingen die hij in de Commissievoorstellen aanbrengt, en is van oordeel dat dit beginsel in de praktijk moet worden versterkt;

18.  verzoekt de Commissie en de Raad ervoor te zorgen dat investeringen in onderzoek, ontwikkeling en innovatie worden vergroot en op elkaar worden afgestemd, en dat de resultaten snel door de publieke en private sectoren in Europa worden omgezet in een concurrentievoordeel en toegenomen productiviteit;

19.  verzoekt de Commissie en de Raad hun inspanningen te intensiveren om de afhankelijkheid van ingevoerde energie en grondstoffen te verkleinen, teneinde een in milieu-, economisch en sociaal opzicht duurzamer Europa tot stand te brengen;

20.  doet een beroep op de lidstaten om het met spoed eens te worden over een meerjarig financieel kader (MFK), waarbij wordt gewaarborgd dat de rol daarvan als bron van broodnodige langetermijninvesteringen in sectoren en activiteiten die duurzame groei bevorderen en veel groene banen bevatten, wordt versterkt; benadrukt het belang van de structuur van de EU-begrotingen, die investeringen in terreinen die veel meerwaarde opleveren, moet bevorderen;

21.  verzoekt de Commissie met een integrale benadering te komen om in het kader van de Europa 2020-doelstellingen de duurzaamheid aan te pakken, die onder meer gericht moet zijn op de voltooiing van de interne markt, versterking van het concurrentievermogen, een daadwerkelijk Europees industriebeleid, een solide en gericht cohesiebeleid evenals de garantie dat Europa al zijn kracht en invloed in zijn externe handelsrelaties zal aanwenden; dringt er bij de Commissie op aan de uit het aantrekken van directe buitenlandse investeringen en de handel met derde landen voortvloeiende bronnen voor nieuwe groei ten volle te benutten, met name door de trans-Atlantische economische betrekkingen te verdiepen en uit te breiden; wijst erop dat een dergelijke agenda de hiermee samenhangende doelstellingen moet omvatten inzake het hernieuwen en openstellen van de trans-Atlantische markt, de versterking van de grondbeginselen van de internationale economische orde, en de uitbreiding van het op regels gebaseerde multilaterale stelsel, zodat hierin nieuwe leden en nieuwe terreinen van economische mogelijkheden kunnen worden opgenomen; verzoekt de Commissie voorts de sluiting van lopende vrijhandelsovereenkomsten te versnellen;

22.  is ingenomen met de erkenning van de rol van de interne markt en van de noodzaak om de vele resterende belemmeringen in de dienstensector weg te nemen; herinnert eraan dat er nog steeds veel moet worden gedaan om een daadwerkelijke Europese interne markt tot stand te brengen; verzoekt de Commissie de handhaving van de tenuitvoerlegging van de wetgeving inzake de interne markt te intensiveren; dringt er bij de lidstaten op aan de wetgeving inzake de interne markt, en met name de dienstenrichtlijn, volledig ten uitvoer te leggen;

23.  verwelkomt het eerste verslag over de stand van integratie van de interne markt 2013 als begeleiding van en aanvulling op de jaarlijkse groeianalyse; benadrukt dat de interne markt een belangrijke rol speelt bij het herstel van het concurrentievermogen van de Unie en derhalve als hefboom fungeert voor economische groei en banen; verzoekt de Commissie en de lidstaten om aanverwante tekortkomingen in de landenspecifieke aanbevelingen adequaat aan te pakken en de voortdurende en regelmatige evaluatie van de tenuitvoerlegging en handhaving van de bepalingen inzake de interne markt te versterken met het oog op een verbeterde economische groei;

24.  maakt zich zorgen over het feit dat veel lidstaten achterop raken voor wat betreft hun productiviteit; benadrukt de rol van structurele hervormingen bij de aanpak van dit probleem; verzoekt de Commissie in haar volgende jaarlijkse groeianalyse verslag uit te brengen over het toezicht op de ontwikkelingen op het stuk van de productiviteit van kapitaal en hulpbronnen;

25.  onderstreept dat strikte handhaving van een EU-mededingingsbeleid dat is gebaseerd op de beginselen van een open markt en gelijke concurrentievoorwaarden in alle sectoren, een hoeksteun vormt van een succesvolle interne markt en een noodzakelijke voorwaarde is voor het scheppen van duurzame, op kennis gebaseerde banen;

26.  onderstreept dat vastberaden inspanningen van de lidstaten om de houdbaarheid van de overheidsfinanciën in een passend tempo veilig te stellen, nodig zijn, doch alleen kans van slagen hebben als buitensporige macro-economische onevenwichtigheden worden verminderd; wijst erop dat deze doelstellingen alleen gelijktijdig kunnen worden verwezenlijkt door middel van groei in de eurozone als geheel;

27.  neemt kennis van het feit dat er een nieuwe indicator is toegevoegd aan het scorebord voor macro-economische onevenwichtigheden met betrekking tot de financiële sector; betreurt dat de Commissie zich niet heeft gehouden aan de in Verordening (EU) nr. 1176/2011 vastgelegde procedure waarin het volgende wordt gesteld: „De Commissie moet nauw samenwerken met het Europees Parlement en de Raad bij het opstellen van het scorebord en de reeks van macro-economische en macrofinanciële indicatoren voor de lidstaten” en volgens welke de Commissie meer in het bijzonder moet komen met „suggesties voor commentaar aan de bevoegde commissies van het Europees Parlement en de bevoegde comités van de Raad met betrekking tot de plannen om indicatoren en drempelwaarden vast te stellen en aan te passen”;

28.  herinnert de Commissie eraan dat het van het allergrootste belang is om de in Verordening (EU) nr. 1176/2011 vastgelegde procedure in de toekomst nauwgezetter na te leven teneinde interinstitutioneel vertrouwen en een hoogwaardige economische dialoog tot stand te brengen;

29.  verzoekt de Commissie en de Raad grondig en snel te handelen teneinde daadwerkelijk inhoud en effectiviteit te geven aan het Pact voor groei en banen zoals overeengekomen tijdens de Europese Raad van 28 en 29 juni 2012;

30.  dringt aan op een snelle goedkeuring van het zogenaamde „twopack”;

31.  neemt kennis van de inwerkingtreding van het Verdrag inzake stabiliteit, coördinatie en bestuur (begrotingspact); is van oordeel dat het begrotingspact zo spoedig mogelijk moet worden omgezet in secundaire wetgeving van de Unie op grond van een beoordeling van de ervaring met de toepassing ervan en overeenkomstig het VEU en het VWEU;

32.  is ingenomen met het „Actieplan ter versterking van de strijd tegen belastingfraude en belastingontduiking”, de aanbevelingen over „maatregelen om derde landen aan te moedigen minimumnormen voor goed bestuur in belastingzaken toe te passen” en de aanbevelingen inzake „agressieve fiscale planning” die door de Commissie op 6 december 2012 zijn aangenomen; staat achter de actieve houding van de Commissie en in het bijzonder van de commissaris voor belastingen, douane, fraudebestrijding, audit en statistieken; verzoekt de lidstaten de aanbevelingen van de Commissie op te volgen, onmiddellijke en gecoördineerde maatregelen te treffen tegen belastingparadijzen en agressieve fiscale planning, en om aldus een eerlijkere spreiding van de begrotingsinspanningen en de toegenomen inkomsten van de lidstaten te waarborgen;

33.  vindt het een goede zaak dat eindelijk „alle lidstaten erkennen hoe belangrijk het is om doeltreffende maatregelen te nemen om belastingontduiking en -fraude te bestrijden, ook in tijden van bezuinigingen op de begroting en economische crisis” zoals vermeld in de conclusies van de Raad Economische en Monetaire Zaken van 13 november 2012;

34.  herinnert eraan dat gemeenschappelijke wetgeving inzake de begrotingskaders van de lidstaten is bedoeld om ervoor te zorgen dat de lidstaten zich blijven houden aan de gezamenlijk overeengekomen regels en niet om de beleidskeuzes van een lidstaat te specificeren;

35.  verzoekt de Commissie om de jaarlijkse groeianalyse ieder jaar begin november te presenteren in de bevoegde commissies van het Parlement, te beginnen op 4-5 november 2013, teneinde het Parlement voldoende tijd te geven om zijn standpunten in het volgend Europees semester uiteen te zetten;

36.  betreurt dat de Commissie in haar mededeling met als titel „Jaarlijkse groeianalyse 2013” (COM(2012)0750) niet op correcte wijze heeft verwezen naar de rol van de EU-begroting in het proces van het Europees semester; betreurt met name dat de Commissie wel hoofdprioriteiten voorstelt, doch nalaat feitelijke en concrete gegevens te verstrekken over hoe de EU-begroting daadwerkelijk een stimulerende, katalyserende, synergetische en aanvullende rol kan vervullen met betrekking tot lokale, regionale en nationale beleidsvormen en investeringen teneinde deze prioriteiten uit te voeren;

37.  is ervan overtuigd dat financiering op EU-niveau besparingen voor de begrotingen van alle lidstaten kan opleveren en dat hier de nadruk op moet worden gelegd; is van mening dat de EU-begroting een cruciale rol vervult bij de bevordering van groei, het creëren van meer banen, en het succesvol terugdringen van macro-economische onevenwichtigheden in de Unie, en in wezen ook bij de verwezenlijking van de Europa 2020-doelstellingen; betreurt eens te meer dat de Commissie nalaat deze kwestie in haar mededeling over de jaarlijkse groeianalyse aan de orde te stellen;

38.  erkent de beoordeling van de Commissie dat de gezamenlijke schulden van overheids- en particuliere actoren de ruimte voor nieuwe activiteiten en investeringen in de lidstaten beperken; verzoekt de lidstaten niettemin om hun bni-bijdrage aan de EU-begroting niet als een aanpassingsvariabele in hun consolidatie-inspanningen te beschouwen en er evenmin naar te streven om de omvang van de groeibevorderende uitgaven uit de EU-begroting kunstmatig te verlagen, hetgeen in strijd zou zijn met de politieke toezeggingen die zij op het hoogste niveau hebben gedaan; is zich evenwel ten volle bewust van de economische spanning tussen de noodzaak van consolidering van de overheidsfinanciën op korte termijn en een potentiële verhoging van de op het bni gebaseerde bijdrage van sommige lidstaten als gevolg van een verhoging van het betalingsniveau in de EU-begroting; dringt daarom nogmaals krachtig aan op hervorming van de financieringsregeling voor de EU-begroting – waarover in de onderhandelingen over het MFK voor de periode 2014-2020 een akkoord moet worden bereikt – door het aandeel van de op het bni gebaseerde bijdragen van de lidstaten in de EU-begroting tegen 2020 terug te brengen tot 40% en daarmee een bijdrage te leveren aan hun consolidatie-inspanningen(1);

39.  herinnert eraan dat de Europese begroting hoofdzakelijk een investeringsbegroting is, waarbij 94% van het totale bedrag opnieuw in de lidstaten wordt geïnvesteerd;

40.  verzoekt de Commissie geactualiseerde informatie te verstrekken over de huidige inspanningen van de lidstaten om het gebruik van de structuur- en cohesiefondsen van de EU te herprogrammeren en te versnellen teneinde groei en sociale samenhang te ondersteunen, met name voor kmo's, en de jeugdwerkloosheid te bestrijden;

41.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

(1) Aangenomen teksten, P7_TA(2012)0245.


Europees semester voor economische beleidscoördinatie: sociale en werkgelegenheidsaspecten in de jaarlijkse groeianalyse 2013
PDF 230kWORD 64k
Resolutie
Bijlage
Resolutie van het Europees Parlement van 7 februari 2013 over het Europees semester voor economische beleidscoördinatie: sociale en werkgelegenheidsaspecten in de jaarlijkse groeianalyse 2013 (2012/2257(INI))
P7_TA(2013)0053A7-0024/2013

Het Europees Parlement,

–  gezien artikel 3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU),

–  gezien de artikelen 9, 151 en 153 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU),

–  gezien artikel 145, 148 en 152 alsmede artikel 153, lid 5, van het VWEU,

–  gezien artikel 28 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie,

–  gezien de mededeling van de Commissie van 28 november 2012 over de jaarlijkse groeianalyse 2013 (COM(2012)0750) en het ontwerp van het gezamenlijk verslag over de werkgelegenheid dat als bijlage is bijgevoegd,

–  gezien de mededeling van de Commissie van 23 november 2011 over de jaarlijkse groeianalyse 2012 (COM(2011)0815) en het ontwerp van het gezamenlijk verslag over de werkgelegenheid dat als bijlage is bijgevoegd,

–  gezien zijn resolutie van 26 oktober 2012 over het Europees Semester voor economische beleidscoördinatie: uitvoering van de prioriteiten voor 2012(1),

–  gezien zijn resolutie van 1 december 2011 over het Europees semester voor economische beleidscoördinatie(2),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 3 maart 2010 getiteld „Europa 2020: een strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei” (COM(2010)2020),

–  gezien zijn standpunt van 8 september 2010 over het voorstel voor een besluit van de Raad betreffende de richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten: deel II van de geïntegreerde richtsnoeren van Europa 2020(3),

–  gezien Besluit 2010/707/EU van de Raad van 21 oktober 2010 betreffende de richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten(4),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 18 april 2012 getiteld „Naar een banenrijk herstel” (COM(2012)0173),

–  gezien mondelinge vraag O-000120/2012 aan de Commissie en de daarmee samenhangende resolutie van 14 juni 2012 over „Naar een banenrijk herstel”(5),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 23 november 2010 getiteld „Een agenda voor nieuwe vaardigheden en banen: A European contribution towards full employment’ (COM(2010)0682)(6),

–  gezien zijn resolutie van 26 oktober 2011 over de agenda voor nieuwe vaardigheden en banen(7),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 16 december 2010 getiteld „Het Europees platform tegen armoede en sociale uitsluiting: een Europees kader voor sociale en territoriale samenhang” (COM(2010)0758),

–  gezien zijn resolutie van 15 november 2011 over het Europees platform tegen armoede en sociale uitsluiting(8),

–  gezien Aanbeveling 2008/867/EG van de Commissie van 3 oktober 2008 over de actieve inclusie van personen die van de arbeidsmarkt zijn uitgesloten(9),

–  gezien de mededeling van de Commissie getiteld Initiatief „Kansen voor jongeren” (COM(2011)0933),

–  gezien mondelinge vraag B7-0113/2012 aan de Commissie en de daarmee samenhangende resolutie van 24 mei 2012 over het Initiatief „Kansen voor jongeren”(10),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 15 september 2010 getiteld „Jeugd in beweging: een initiatief om jongeren ten volle te betrekken bij het realiseren van slimme, duurzame en inclusieve groei in de Europese Unie” (COM(2010)0477),

–  gezien zijn resolutie van 12 mei 2011 over Jeugd in beweging: een kader voor de verbetering van de onderwijs- en beroepsopleidingsstelsels in Europa(11),

–  gezien zijn resolutie van 6 juli 2010 over het bevorderen van de toegang van jongeren tot de arbeidsmarkt en het versterken van de positie van stagiair en leerling(12),

–  gezien zijn resolutie van 7 september 2010 over de ontwikkeling van het werkgelegenheidspotentieel van een nieuwe duurzame economie(13),

–  gezien Richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep(14),

–  gezien zijn resolutie van 20 november 2012 over het sociale investeringspact - een reactie op de crisis(15),

–  gezien het Europees pact voor gendergelijkheid (2011-2020), dat op 7 maart 2011 door de Raad is goedgekeurd,

–  gezien Richtlijn 1999/70/EG van de Raad van 28 juni 1999 betreffende de door het EVV, de UNICE en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd(16),

–  gezien Richtlijn 97/81/EG van 15 december 1997 van de Raad betreffende de door de UNICE, het CEEP en het EVV gesloten raamovereenkomst inzake deeltijdarbeid(17),

–  gezien artikel 48 van het Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken en het advies van de Commissie regionale ontwikkeling (A7-0024/2013),

A.  overwegende dat de crisis verstrekkende gevolgen heeft voor de werkgelegenheid en de samenleving en dat deze momenteel nog eens verergerd worden door de begrotingsconsolidatie van bepaalde landen naar aanleiding van de staatsschuldcrisis en door het krappe monetaire beleid in de eurozone dat sterk afwijkt van het monetaire beleid in andere grote economische regio's en bovendien geen doeltreffende oplossing biedt voor de staatsschuldcrisis en de groei niet stimuleert; overwegende dat de crisis negatieve gevolgen heeft voor de kwaliteit en de kwantiteit van de sociale investeringen in Europa; overwegende dat de eurozone zich in een recessie bevindt en de EU momenteel de enige grote regio in de wereld is waar de werkloosheid nog altijd stijgt;

B.  overwegende dat de werkgelegenheid in 2012 is verslechterd en dat de vooruitzichten voor 2013 zeer somber zijn; overwegende dat de arbeidsmarkt verder gesegmenteerd is, de langdurige werkloosheid alarmerende niveaus heeft bereikt, de armoede onder werkenden nog altijd een groot probleem is, de gemiddelde inkomens van huishoudens in veel lidstaten dalen en indicatoren in de richting wijzen van steeds wijder verspreide en steeds ernstigere vormen van armoede en sociale uitsluiting, dit alles onder toename van de armoede onder werkenden en maatschappelijke polarisering in veel lidstaten;

C.  overwegende dat de werkloosheid in de EU sinds 2008 flink is gestegen tot wel 25 miljoen personen, oftewel 10,5% van de beroepsbevolking; overwegende dat alleen al in het afgelopen jaar het aantal werklozen gestegen is met 2 miljoen; overwegende dat de daling van de werkgelegenheid het grootst is in de landen die voor omvangrijkere begrotingsconsolidatie hebben gekozen;

D.  overwegende dat de situatie op de arbeidsmarkt met name voor jongeren ernstig is, ongeacht hun opleidingsniveau, en dat jongeren vaak genoegen moeten nemen met onzekere arbeidscontracten en onbetaalde stages; overwegende dat de moeilijke situatie waarin jongeren verkeren deels het gevolg is van een slechte aansluiting van de verworven kennis en vaardigheden op de behoeften van de arbeidsmarkt, beperkte geografische mobiliteit, voortijdige schoolverlaters zonder diploma, een gebrek aan relevante vaardigheden en werkervaring, onzekere dienstverbanden, beperkte opleidingsmogelijkheden en ontoereikend actief arbeidsmarktbeleid;

E.  overwegende dat meer dan een op de vijf jongeren in de EU (22,8%) geen werk heeft en dat een aantal lidstaten kampt met een jeugdwerkloosheidspercentage van meer dan 50%; overwegende dat meer dan 7 miljoen Europeanen onder de 25 jaar niet werken, of geen onderwijs of opleiding volgen (NEET); overwegende dat deze aantallen steeds verder stijgen en er een verloren generatie dreigt te ontstaan; overwegende dat de kosten van nietsdoen met betrekking tot NEET geschat worden op EUR 153 miljard voor de hele EU;

F.  overwegende dat de Commissie na de Europese Raad van 30 januari 2012, in het kader van het initiatief „Kansen voor jongeren”, de lidstaten heeft opgeroepen uitgebreide initiatieven voor werkgelegenheid, onderwijs en vaardigheden voor jongeren op te zetten en uit te voeren, en om binnen hun nationale hervormingsprogramma’s plannen voor jeugdwerkgelegenheid te ontwikkelen; overwegende dat deze in de meeste lidstaten evenwel nog niet gepresenteerd zijn;

G.  overwegende dat mensen die de pensioengerechtigde leeftijd naderen, langdurig werklozen, werknemers uit derde landen en laagopgeleide arbeiders eveneens tot de zwaarst door de crisis getroffenen behoren;

H.  overwegende dat het noodzakelijk is de nodige hervormingen door te voeren om de duurzaamheid van de pensioenstelsels te waarborgen; overwegende dat er in dit verband nog altijd bewegingsruimte bestaat om de effectieve pensioenleeftijd te verhogen zonder de verplichte pensioenleeftijd te verhogen, namelijk door het vervroegd uittreden uit de arbeidsmarkt terug te dringen; overwegende dat om de feitelijke pensioenleeftijd met succes te verhogen, hervormingen van de pensioenstelsels gepaard moeten gaan met beleidsmaatregelen voor de ontwikkeling van arbeidsmogelijkheden voor oudere werknemers, toegang tot een leven lang leren, alsmede met de introductie van fiscale stimuleringsmaatregelen die ertoe aanzetten langer te blijven werken, en die een actief en gezond verouderingsproces ondersteunen;

I.  overwegende dat de langdurige werkloosheid in het tweede kwartaal van 2012 een alarmerende omvang heeft bereikt toen uit de werkloosheidscijfers bleek dat 11,1 miljoen werkloze Europeanen meer dan één jaar werkloos waren, goed voor 4,6% van de totale beroepsbevolking; overwegende dat de kans van werklozen om werk te vinden in de meeste lidstaten is gedaald, met name in de lidstaten met aanzienlijke budgettaire consolidatiemaatregelen;

J.  overwegende ongeveer 120 miljoen mensen in de EU-27 met sociale uitsluiting worden bedreigd, omdat zij een hoog risico op armoede lopen, ernstig materieel gedepriveerd zijn of in huishoudens leven met een zeer lage arbeidsparticipatie;

K.  overwegende dat de uitgaven voor sociale bescherming in bijna alle lidstaten zijn teruggebracht en overwegende dat het Comité voor Sociale Bescherming (SPC) ervoor waarschuwt dat steeds meer mensen worden geconfronteerd met het risico op inkomensarmoede, kinderarmoede, ernstige materiële ontbering en sociale uitsluiting als gevolg van de impact van budgettaire consolidatiemaatregelen;

L.  overwegende dat er voor economisch herstel, begrotingsconsolidatie en de toekomstige houdbaarheid van de verzorgingsstaat en de overheidsfinanciën op de lange termijn groei en een hoge werkgelegenheid nodig is;

M.  overwegende dat gerichte sociale investeringen een belangrijk onderdeel moeten vormen van het antwoord van de lidstaten op de crisis, aangezien deze cruciaal zijn voor de verwezenlijking van de werkgelegenheids-, sociale en onderwijsdoelstellingen van de Europa 2020-strategie;

N.  overwegende dat de Europese Raad op 30 januari 2012 verklaarde dat „groei en werkgelegenheid pas weer zullen opbloeien als we een consequente aanpak volgen die steunt op een brede basis, die een combinatie is van een slimme begrotingsconsolidatie die blijft investeren in toekomstige groei, van gezond macro-economisch beleid en van een actieve werkgelegenheidsstrategie die de sociale cohesie in stand houdt”;

O.  overwegende dat de begrotingsconsolidatie gezien de hoge schulden en de uitdagingen voor de overheidsfinanciën op de lange termijn moet worden voortgezet, maar dat terdege rekening moet worden gehouden met het feit dat het een middellange- tot langetermijndoelstelling betreft; overwegende dat begrotingsconsolidatie op de korte termijn negatieve gevolgen kan hebben voor de groei en de werkgelegenheid, in het bijzonder in landen die in recessie zijn of een verwaarloosbare groei laten zien, hetgeen ten koste gaat van de toekomstige economische groei en het vermogen om werkgelegenheid te scheppen; overwegende dat begrotingsconsolidatie derhalve moet worden geïmplementeerd op een wijze die het groei- en werkgelegenheidcreërendpotentieel van de economie of haar sociale weefsel niet schaadt;

P.  overwegende dat de spanningen op de financiële markten onverminderd hoog zijn en dat de onevenwichtigheden tussen de lidstaten bij de toegang tot financiering wijdverspreid zijn; overwegende dat de hoge risicopremies bij excessieve staatsschulden buitengewoon toenemen, waardoor grotere begrotingsconsolidatie vereist is, de crisis wordt verhevigd en groei en werkgelegenheid derhalve worden belemmerd;

Q.  overwegende dat de Europese Unie ondanks de dringende aard van de situatie bijna geen enkele van de Europa 2020-doelstellingen haalt en de vooruitgang in de lidstaten ten aanzien van de doelstellingen van de Europa 2020-strategie teleurstellend is; overwegende dat de verbintenissen die zijn neergelegd in de nationale hervormingsprogramma's 2012 ontoereikend zijn om het leeuwendeel van de doelstellingen op de EU-niveau te kunnen behalen;

R.  overwegende dat investeringen in onderwijs en opleiding, onderzoek en innovatie - cruciaal voor de economische groei en de schepping van nieuwe werkgelegenheid - in de EU nog altijd achterblijven bij die van haar belangrijkste economische partners en concurrenten in de rest van de wereld; overwegende dat productieve investeringen op deze vlakken cruciaal zijn voor een duurzaam herstel van de crisis, maar ook om de economie van de EU op de weg van concurrentievermogen en productiviteit te consolideren;

S.  overwegende dat de genderdimensie van cruciaal belang is voor het behalen van de hoofddoelstellingen van de Europa 2020-strategie doordat vrouwen de grootste onaangesproken arbeidsreserve vormen; overwegende dat vrouwen het leeuwendeel van de armen in de EU vertegenwoordigen; overwegende dat bezuinigingen op publieke diensten, zoals kinderdagopvang en de zorg voor overige afhankelijke personen, een negatief effect hebben op vrouwen en, in het verlengde daarvan, op hun vermogen om deel te nemen aan de arbeidsmarkt; overwegende dat er tijdens het Europees semester specifieke aandacht nodig is voor gendermainstreaming en specifiek beleid ten behoeve van vrouwen; overwegende dat de wettelijke pensioenleeftijd van vrouwen gelijk moet worden getrokken met die van mannen;

T.  overwegende dat er in de context van het Europees semester voor meer interactie gezorgd moet worden tussen het werkgelegenheids-, sociaal en economisch beleid, zoals uiteengezet in de artikelen 121 en 148 VWEU;

U.  overwegende dat het van essentieel belang is dat de democratische verantwoording, inbreng en legitimiteit van alle bij het Europees semester betrokken partijen worden bevorderd; overwegende dat gepaste betrokkenheid van het Europees Parlement hier een essentieel onderdeel van uitmaakt;

V.  overwegende dat de nationale parlementen de vertegenwoordigers zijn van en de waarborgen voor de door de burgers verworven en gedelegeerde rechten; overwegende dat bij de invoering van het Europees semester de prerogatieven van de nationale parlementen volledig geëerbiedigd moeten worden;

Kernboodschappen met het oog op de voorjaarsbijeenkomst van de Europese Raad

1.  verzoekt de Europese Raad de volgende boodschappen in zijn beleidsrichtsnoeren voor het Europees semester 2013 te verwerken en machtigt zijn Voorzitter dit standpunt tijdens de voorjaarsbijeenkomst van de Europese Raad (14-15 maart 2013) te verdedigen; verwijst in het bijzonder naar de specifieke aanbevelingen die door de Europese Raad in zijn beleidsrichtsnoeren moeten worden opgenomen, die bij deze resolutie zijn gevoegd;

2.  betreurt het feit dat de prioriteiten die zijn vastgesteld tijdens het Europees semester van vorig jaar - in het bijzonder die ten aanzien van de schepping van nieuwe werkgelegenheid, de kwaliteit van werkgelegenheid en de bestrijding van armoede en sociale uitsluiting - niet de beoogde resultaten hebben opgeleverd;

3.  wijst op het feit dat de economische situatie en de sociale gevolgen van de crisis in het afgelopen jaar verder zijn verslechterd en benadrukt daarom dat de lidstaten meer werk moeten maken van de beleidsrichtsnoeren voor 2013 waartoe zij zich verbonden hebben, in het bijzonder op het gebied van het werkgelegenheids- en het sociale beleid;

I.  Doelstellingen Europa 2020

4.  verzoekt de Europese Raad ervoor te zorgen dat de jaarlijkse beleidsrichtsnoeren die zijn vastgesteld aan de hand van de groeianalyse volledig gericht zijn op de verwezenlijking van alle doelstellingen in de Europa 2020-strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei; betreurt dat er in de jaarlijkse groeianalyse 2013 geen voortgangsverslag van Europa 2020 is opgenomen, en vraagt de Commissie daarom dit verslag tijdig vóór de vergadering van de Europese Raad van dit voorjaar te presenteren;

5.  betreurt het dat de beleidsrichtsnoeren voor 2012 en de tenuitvoerlegging daarvan ontoereikend zijn gebleken ten aanzien van de verwezenlijking van de in de Europa 2020-strategie vastgelegde politieke doelstellingen; betreurt het dat sommige lidstaten steeds verder verwijderd raken van de 2020-doelstellingen;

6.  betreurt het feit dat de verbintenissen die zijn neergelegd in de nationale hervormingsprogramma's voor 2012 ontoereikend zijn om het leeuwendeel van de doelstellingen op EU-niveau te kunnen behalen; is ernstig bezorgd dat de huidige nationale doelstellingen ontoereikend zullen zijn om de hoofddoelstellingen van de EU 2020-strategie op het gebied van werkgelegenheid, onderwijs en de vermindering van de armoede te kunnen realiseren;

7.  verzoekt de lidstaten om de nodige verbintenissen op te nemen in hun nationale hervormingsprogramma's van 2013 ter verwezenlijking van de Europa 2020-doelstellingen;

8.  verzoekt de Europese Raad er in zijn beleidsrichtsnoeren voor te zorgen dat voldoende EU-fondsen bestemd worden om de doelstellingen van de Europa 2020-strategie te halen; dringt er bij de lidstaten op aan beschikbare middelen doeltreffender in te zetten voor de verwezenlijking van de doelstellingen van de Europa 2020-strategie;

II.  Schepping nieuwe werkgelegenheid middels structurele hervormingen en groeigerichte investeringen

9.  betreurt het feit dat het leeuwendeel van de lidstaten vorig jaar niet zoals beloofd een nationaal banenplan heeft ingediend in het kader van hun nationaal hervormingsplan voor 2012; verzoekt de lidstaten voor wat dit betreft in 2013 wel hun beloftes na te komen; benadrukt dat de nationale banenplannen omvangrijke maatregelen dienen te omvatten ten behoeve van de schepping van nieuwe werkgelegenheid en groene werkgelegenheid in het bijzonder, alsook een duidelijk verband tussen werkgelegenheidsbeleid en financiële instrumenten, en verder arbeidsmarkthervormingen, een duidelijk tijdspad voor de tenuitvoerlegging van de meerjarige hervormingsagenda tijdens het navolgende jaar, alsook een indicatie van de sectoren en regio's waar er specialisatietekorten en -overschotten bestaan;

10.  betreurt het feit dat de Commissie de opstelling van nationale banenplannen niet verplicht heeft gesteld en verzoekt de Commissie om tijdens elk jaarlijks Europees semester toezicht te houden op de voorbereiding van deze plannen;

11.  verzoekt de lidstaten om werkgelegenheidsbevorderende maatregelen te treffen zoals hervormingen van de belastingen op arbeid die werkgelegenheidsprikkels bevatten, bevordering en ondersteuning van daadwerkelijk en vrijwillig zelfstandig ondernemerschap en startende ondernemingen, verbetering van het ondernemingsklimaat, bevordering van de toegang van het MKB tot financiering, omvorming van informeel en zwart werk tot reguliere werkgelegenheid, hervorming van de arbeidsmarkt - daar waar nodig - om deze wendbaarder, dynamischer en inclusiever te maken en tegelijkertijd te zorgen voor adequate zekerheid voor werknemers, het aan werkgevers en werknemers aanbieden van de vaardigheden en de instrumenten die hen in staat stellen zich aan te passen aan de veranderende behoeften van de arbeidsmarkt, modernisering van de loonvormingssystemen – met de actieve deelname van de sociale partners binnen het kader van de sociale dialoog, met inachtneming van de nationale verschillen tussen de werkgevers-werknemersbetrekkingen – teneinde lonen te doen aansluiten op de ontwikkeling van de productiviteit binnen de grenzen van hetgeen nodig is om een waardig leven te kunnen leiden, en benutting van het hoge werkgelegenheidspotentieel van sectoren als de groene economie, gezondheids- en sociale zorg en de ICT-sector ten behoeve van nieuwe duurzame en kwalitatief goede banen;

III.  Jeugdwerkgelegenheid

12.  verzoekt de Europese Raad om de jeugdwerkloosheid tot een van de prioriteiten van de beleidsrichtsnoeren voor 2013 uit te roepen;

13.  verzoekt de lidstaten om beslissende maatregelen te treffen ter bestrijding van de jeugdwerkloosheid met inbegrip van doelgerichte actieve arbeidsmarktbeleidsmaatregelen, maatregelen om vraag en aanbod op de arbeidsmarkt beter op elkaar te doen aansluiten - in het bijzonder door vroegtijdige schoolverlating of voortijdige uitval uit stageprogramma's te voorkomen en ervoor te zorgen dat onderwijs- en opleidingsstelsels jongeren op doeltreffende wijze de benodigde vaardigheden bijbrengen - alsook bevordering van het ondernemerschap en doeltreffende steun aan jongeren voor het opzetten van een eigen bedrijf en de benodigde kaders voor een goede overgang van onderwijs naar werk;

14.  steunt met klem het voorstel van de Commissie betreffende jeugdgarantieregelingen; dringt erop aan deze snel te implementeren en er voldoende financiële middelen voor te reserveren; is van oordeel dat het ESF een belangrijke rol moet spelen bij het financieren van de jeugdgarantieregelingen en dat voor een goed evenwicht moet worden gezorgd tussen EU-financiering en financiering door de lidstaten;

15.  dringt er bij de lidstaten op aan om allesomvattende strategieën te ontwikkelen voor jongeren die niet werken of geen onderwijs of opleiding volgen (NEET); dringt er tevens bij hen op aan om bij de ontwikkeling van deze strategieën financiële solidariteit te tonen met de lidstaten die over een beperktere ruimte in hun begroting beschikken;

IV.  Wendbaardere, dynamischere en inclusievere arbeidsmarkten en werkgelegenheid van hogere kwaliteit

16.  betreurt het feit dat de jaarlijkse groeianalyse 2013 niet ingaat op de kwaliteit van werkgelegenheid en te weinig aandacht besteedt aan de schepping van de benodigde randvoorwaarden voor een hogere arbeidsparticipatie, met name die van vrouwen, werknemers van boven de 45, personen met een handicap en de meest kansarmen;

17.  wijst opnieuw op het feit dat de kloof tussen de lidstaten, met name qua werkgelegenheid en sociale indicatoren, groter wordt; merkt op dat de lidstaten met relatief ongesegmenteerde arbeidsmarkten, met sterke sociale voorzieningen, de mogelijkheid om arbeidsuren en arbeidstijd tijdelijk aan te passen en met andere flexibele arbeidspatronen (interne flexibiliteit) en met krachtige modellen voor collectieve arbeidsonderhandelingen, qua werkgelegenheid en op sociaal vlak minder te lijden hebben van de crisis;

18.  pleit voor wendbaardere en dynamischere arbeidsmarkten die beter om kunnen gaan met grote economische schokken zonder dat er ontslagen moeten vallen alsook voor inclusievere arbeidsmarkten, dit alles middels bevordering van de arbeidsparticipatie van met name kwetsbare en kansarme personen;

19.  benadrukt met klem dat de bezuinigingen niet ten koste mogen gaan van de kwaliteit van de werkgelegenheid, de sociale bescherming en de veiligheidsnormen; moedigt de lidstaten aan te bevorderen dat wordt vastgesteld welke ondernemingen en mkb's zich inspannen om zich socialer te gedragen dan de wettelijke minimumverplichtingen;

V.  Investeren in onderwijs en opleiding

20.  wijst op de cruciale rol van onderwijs en opleiding voor het behalen van de doelstellingen van de Europa 2020-strategie;

21.  onderstreept het belang om jongeren voor het onderwijs te behouden om zo het aantal jongeren dat niet werkt of geen onderwijs of opleiding volgt (NEET), te doen afnemen;

22.  verzoekt de lidstaten om niet alleen een op langetermijnhoudbaarheid gericht, groeibevorderend en gedifferentieerd begrotingsconsolidatiebeleid te voeren, maar ook zorg te dragen voor doeltreffende en voldoende investeringen in onderwijs, opleiding en levenslang leren, teneinde zich te houden aan alle in het kader van de Europa 2020-strategie gedane toezeggingen;

23.  roept de lidstaten op om de Europese uitwisselingsprogramma’s voor onderwijs, opleiding, jeugd en sport op te nemen in de maatregelen die in het kader van het Europees semester worden genomen;

VI.  Waarborging van de kwaliteit van de openbare dienstverlening en bestrijding van armoede en sociale uitsluiting

24.  is uiterst bezorgd over de stijging van de armoede en de werkloosheid onder alle leeftijdscategorieën sinds het laatste Europees semester van 2012;

25.  is ingenomen met het feit dat de jaarlijkse groeianalyse 2013 ingaat op armoede en sociale uitsluiting en tevens de maatschappelijke gevolgen van de crisis aanpakt; verzoekt de Commissie om deze maatregelen duidelijk in de landenspecifieke aanbevelingen naar voren het halen, alsook om in het bijzonder iets te doen aan de armoede onder werkenden, de armoede onder mensen met beperkte of geheel geen banden met de arbeidsmarkt, alsook aan de armoede onder ouderen; verzoekt de Europese Raad om deze richtsnoeren tot prioriteit te verheffen;

26.  pleit voor de uitvoering van geïntegreerde strategieën voor actieve integratie als een kernelement van de Europese en nationale sociale beleidsagenda's;

VII.  Streven naar proportionele, gedifferentieerde en groeivriendelijke begrotingsconsolidatie, onderwijl zorgend voor economisch herstel en schepping van nieuwe werkgelegenheid

27.  onderkent de noodzaak van evenredige, gedifferentieerde en groeibevorderende begrotingsconsolidatie om negatieve gevolgen daarvan voor de groei en de werkgelegenheid op de korte, middellange en lange termijn te vermijden en tegelijkertijd de houdbaarheid van de overheidsfinanciën te garanderen; stelt met klem dat het effect van begrotingsconsolidatie moet worden beoordeeld aan de hand van het effect ervan op de groei, de werkgelegenheid en sociale insluiting op de korte termijn, in het bijzonder in landen die in recessie zijn of een verwaarloosbare groei te zien geven; roept de Commissie en de Europese Raad op gebruik te maken van de flexibiliteit ten tijde van economische neergang waarin is voorzien in Verordening (EU) nr. 1175/2011 en Verordening (EU) nr. 1177/2011 van de Raad;

28.  benadrukt dat de Commissie meer rekening moet houden met specifieke lokale, regionale en nationale trends, alsook met mogelijke fouten in haar vooruitzichten, die de basis vormen voor de jaarlijkse groeianalyse;

29.  is van mening dat begrotingsconsolidatie proportioneel en groeivriendelijk dient te zijn en dat het tempo ervan dient te worden afgestemd op de begrotingsruimte van de lidstaten en dat van de Europese economie in haar geheel, om negatieve groei- en werkgelegenheidseffecten te vermijden en voor houdbaarheid van de overheidsschulden te zorgen;

30.  roept de Commissie op haar modellen opnieuw af te stemmen op de gevolgen voor de groei en de werkgelegenheid van het multiplicatoreffect van de begrotingsbezuinigingen van de lidstaten, overeenkomstig de recente herzieningen door het IMF;

31.  verzoekt de Europese Raad om te zorgen voor samenhang tussen de verschillende prioriteiten van zijn beleidsrichtsnoeren, teneinde ervoor te zorgen dat het groei- en werkgelegenheidspotentieel op de lange termijn niet wordt aangetast, de armoede en de sociale uitsluiting niet wordt vergroot en de universele toegang tot kwalitatief hoogwaardige openbare dienstverlening niet onder druk komt te staan; is van mening dat er in de allereerste plaats geïntegreerde hervormingsmaatregelen en investeringen gedaan moeten worden die enerzijds de groei en de schepping van nieuwe werkgelegenheid bevorderen en anderzijds de houdbaarheid van de overheidsfinanciën op lange termijn waarborgen;

32.  roept de Europese Raad op om, mocht hij de eerste prioriteit van de jaarlijkse groeianalyse 2013, te weten „gedifferentieerde en groeivriendelijke begrotingsconsolidatie”, goedkeuren, specifiek uit te leggen hoe deze kan worden uitgevoerd in volledige overeenstemming met het doel van grotere sociale cohesie en armoedebestrijding, zoals opgenomen in zijn vierde prioriteit, te weten „bestrijding van de werkloosheid en de sociale gevolgen van de crisis”;

33.  benadrukt de noodzaak van volledige samenhang tussen begrotingsconsolidatie en economische maatregelen enerzijds en sociaal beleid, groei- en werkgelegenheidsmaatregelen anderzijds;

34.  wijst erop dat de Structuurfondsen en het Cohesiefonds vanwege hun financiële omvang en de doelen die ermee nagestreefd worden in deze tijd van forse begrotingsbezuinigingen en verminderde leenmogelijkheden in de particuliere sector een essentieel middel vormen waarover de lidstaten kunnen beschikken om de economie te stimuleren en de groei- en werkgelegenheidsdoelstellingen van de Europa 2020-strategie te helpen verwezenlijken; benadrukt in dit verband dat het cohesiebeleid een sleutelrol speelt bij de ontwikkeling van nationale programma's in het kader van het Europees semester en daarom een van de hoofdpunten van de jaarlijkse groeianalyse moet vormen en moet bijdragen tot het jaarlijks debat over groei en werkgelegenheid in de EU;

VIII.  Democratische legitimiteit en betrokkenheid van het maatschappelijk middenveld

35.  is bezorgd over het feit dat het Europees Parlement, de nationale parlementen, de sociale partners en het maatschappelijk middenveld nog altijd een beperkte rol spelen in het Europees semester; wijst op het feit dat de beleidsrichtsnoeren in de door de Commissie geïnitieerde en door de Europese Raad te bekrachtigen jaarlijkse groeianalyse zonder parlementaire en maatschappelijke inbreng tot stand komen en dus de nodige democratische legitimiteit ontberen;

36.  is van mening dat betrokkenheid van het Europees Parlement onontbeerlijk is voor de benodigde democratische legitimiteit; is van mening dat de Europese Raad bij ontstentenis van een rechtsgrond voor de gewone wetgevingsprocedure in verband met de jaarlijkse groeianalyse rekening dient te houden met de op- en aanmerkingen van het Europees Parlement om op die manier de beleidsrichtsnoeren democratisch legitiem te maken;

37.  vraagt de Commissie de lidstaten te verplichten maximale transparantie te garanderen bij de uitwerking van de nationale hervormingsprogramma’s, evenals uitgebreide betrokkenheid van de nationale parlementen en de sociale partners bij dit proces;

Aanvullende inspanningen op het vlak van werkgelegenheid en samenleving
Schepping nieuwe werkgelegenheid middels structurele hervormingen en groeigerichte investeringen

38.  wijst er nog eens op dat er voor het versterken van banenrijke groei werkgelegenheidsbeleid nodig is dat de schepping van nieuwe werkgelegenheid stimuleert, positieve overgangen van de ene naar de andere baan en van werkloosheid naar werkgelegenheid faciliteert, het arbeidsaanbod vergroot en de aansluiting op de behoeften van de arbeidsmarkt geografisch en qua vaardigheden verbetert;

39.  benadrukt het belang van arbeidsmarkthervormingen ter verhoging van de arbeidsproductiviteit en -efficiëntie om zo het concurrentievermogen van de economie van de EU te verbeteren en te zorgen voor duurzame groei en nieuwe werkgelegenheid, terwijl tegelijkertijd het Europees sociaal acquis en de beginselen daarvan strikt worden nageleefd, zowel naar de letter als naar de geest; is van mening dat arbeidsmarkthervormingen op dusdanige wijze dienen te worden uitgevoerd dat de kwaliteit van de werkgelegenheid wordt bevorderd;

40.  wil de lidstaten voorstellen om in zoverre de overheidsfinanciën dit toelaten de belastingen op arbeid te verminderen, vooral ten behoeve van laaggeschoolde en laagbetaalde werknemers en kwetsbare groeperingen; is van mening dat specifieke doelgerichte tijdelijke verminderingen van sociale zekerheidsbijdragen en loonsubsidiëring voor nieuwe werknemers - vooral die ten behoeve van laaggeschoolde en langdurig werklozen - uiterst doeltreffende prikkels zijn ten behoeve van nieuwe werkgelegenheid;

41.  merkt op dat demografische veranderingen duidelijk gevolgen hebben voor de sociale infrastructuur en dus een serieuze uitdaging vormen voor alle generaties in de hele EU; benadrukt in dit verband dat de Commissie in haar analyse meer aandacht moet besteden aan de rol van het cohesiebeleid bij het oplossen van demografische problemen;

42.  benadrukt de noodzaak tot hervorming van de pensioenstelsels teneinde deze duurzaam te maken; is van mening dat de pensioengerechtigde leeftijd beoordeeld zou kunnen worden op basis van de ontwikkeling van een gezonde levensverwachting, maar brengt in herinnering dat de feitelijke pensioenleeftijd zonder verhoging van de pensioengerechtigde leeftijd kan worden verhoogd door het aantal mensen dat vroegtijdig met pensioen gaat te verminderen; is er van overtuigd dat om de feitelijke pensioenleeftijd met succes te kunnen verhogen, de hervormingen van de pensioenstelsels gepaard dienen te gaan met beleid dat het gebruik van regeling voor vervroegd pensioen en andere regelingen voor vervroegd uittreden beperkt, de arbeidskansen van oudere werknemers bevordert, de toegang tot levenslang leren waarborgt, beleidsmaatregelen omvat inzake belastingen en uitkeringen die ertoe aanzetten langer te blijven werken en die het actief gezond ouder worden bevorderen;

43.  verzoekt de Commissie om samen met de lidstaten ervoor te zorgen dat bezuinigingsprogramma's geen barrières opwerpen voor werkgelegenheidsbevorderende maatregelen en groeibevorderend beleid en niet ten koste gaan van de sociale zekerheid; dringt er bij de lidstaten op aan om voorrang te verlenen aan groeivriendelijke uitgaven als voor onderwijs, levenslang leren, onderzoek, innovatie en energie-efficiëntie, alsmede om te zorgen voor een doeltreffende inzet van de middelen daarvoor;

44.  is het met de Commissie eens dat innovatieve EU-financieringsinstrumenten als katalysatoren voor doelgerichte investering kunnen dienen, een multiplicatoreffect van de EU-begroting teweeg kunnen brengen en het groeipotentieel van de EU kunnen vergroten; dringt er daarom bij de Commissie op aan dat zij de lidstaten en de regio's gedetailleerde gegevens, verdere bijstand en leidraden verstrekt met betrekking tot een striktere toepassing van financieringsinstrumenten van het cohesiebeleid in 2013 en de volgende programmeringsperiode (2014-2020); verzoekt de lidstaten de Commissie te volgen en in hun respectieve nationale hervormingsprogramma's ook duidelijk te vermelden hoe zij de Structuurfondstoewijzingen willen gaan gebruiken om groei- en werkgelegenheidbevorderende prioriteiten te bevorderen met gebruikmaking van financieringsinstrumenten;

45.  is ingenomen met de beoogde benutting van het werkgelegenheidsscheppend potentieel van belangrijke sectoren als innovatieve industriesectoren, de dienstensector, de groene economie, de gezondheids- en sociale zorg (de zogeheten witte sector) en de ICT-sector in de prioriteiten voor de groeianalyse voor 2013; verzoekt de Commissie en lidstaten om initiatieven ten behoeve van de ontwikkeling van deze sectoren met een hoog werkgelegenheidspotentieel te ondersteunen;

46.  wijst er nogmaals op dat het werkgelegenheidsscheppend potentieel van deze nieuwe sectoren om de nodige aanpassingen vraagt, voornamelijk van lager geschoolde en oudere werknemers, alsmede om nieuwe vaardigheden; verzoekt de Commissie en de lidstaten niet alleen in beeld te brengen welke vaardigheden in deze sectoren nodig zullen zijn, maar er ook voor te zorgen dat daadwerkelijk geïnvesteerd wordt in onderwijs en opleiding, waarmee deze vaardigheden gerealiseerd kunnen worden;

47.  betreurt het feit dat er op geen enkele wijze gewag wordt gemaakt van mogelijke stappen voor de tenuitvoerlegging van gendermainstreaming in de prioriteiten van de Jaarlijkse groeianalyse 2013; is van mening dat voor de verwezenlijking van de hoofddoelstelling voor de werkgelegenheid van de Europa 2020-strategie aanzienlijke verhoging van de arbeidsparticipatie van vrouwen cruciaal is; verzoekt de Commissie en de lidstaten om alle nodige maatregelen te treffen ter bevordering van een hogere werkgelegenheid onder vrouwen, zoals betaalbare zorg en kinderzorg, passende moederschaps-, vaderschaps- en ouderschapsverlofregelingen, alsook flexibele arbeidstijden en werklocaties;

48.  verzoekt de lidstaten het ondernemingsklimaat - voor het MKB in het bijzonder - te verbeteren en verzoekt de Commissie en de Europese Raad om de inspanningen ter verbetering van de interne markt te intensiveren, de digitale economie te bevorderen en zich te concentreren op slimme regelgeving teneinde onnodige bureaucratie weg te snijden; is ingenomen met de Akte voor de interne markt II en pleit voor een snelle en volledige tenuitvoerlegging daarvan;

49.  roept de Commissie op de governance van de interne markt tot een topprioriteit te maken, aangezien deze aanzienlijk bijdraagt tot de verwezenlijking van de doelstellingen van het Europees semester, namelijk duurzame economische groei en werkgelegenheid; is van mening dat de landenspecifieke aanbevelingen van de Commissie de lidstaten daarnaast meer praktische oplossingen voor een betere werking van de interne markt moeten bieden, zodat de voltooiing van de interne markt op meer steun kan rekenen van de publieke opinie en de politiek;

50.  is ingenomen met de erkenning van het belang van toegang tot financiering voor het MKB, aangezien het de hoeksteen van de werkgelegenheid en schepping van nieuwe werkgelegenheid in de EU is, alsmede omdat het aldus een belangrijk middel kan zijn ter bestrijding van de jeugdwerkloosheid en de genderkloof; dringt er bij de lidstaten op aan om in hun nationale groeiplannen absolute prioriteit te geven aan toegang tot financiering voor kmo's; dringt er bij de lidstaten op aan eenvoudige toegang te bieden tot de Europese fondsen die daarvoor bestemd zijn;

51.  erkent het belang van een grotere leningscapaciteit van de EIB en beveelt aan dat die capaciteit wordt afgesteld op de EU-prioriteiten inzake het uitbannen van regionale verschillen; verzoekt de Commissie de lidstaten te vragen een deel van hun Structuurfondstoewijzingen te gebruiken om het kredietrisico van de EIB te delen en leninggaranties te verstrekken aan kmo's en microbedrijven, zodat de economische bedrijvigheid in alle sectoren en regio's gestimuleerd wordt, waardoor er nieuwe banenkansen kunnen ontstaan en er een oplossing komt voor het gebrek aan toegang tot krediet waarmee de kmo's momenteel kampen;

52.  verzoekt de lidstaten om ondernemerschap - met inbegrip van sociaal ondernemerschap - alsook beginnende ondernemingen te bevorderen en te ondersteunen, in het bijzonder met behulp van bedrijfsontwikkelingsprogramma's en toegang tot financiering;

53.  verzoekt de Europese Commissie om het sociaal ondernemerschap binnen het meerjarig kader 2014-2020 krachtig te ondersteunen, aangezien er hier duidelijk een groot potentieel bestaat voor nieuwe banen en innovatieve groei;

54.  dringt er bij de Commissie op aan om voor het behalen van de doelstellingen van de Europa 2020-strategie alle instrumenten en financiële steun van de EU ten volle in te zetten; verzoekt de lidstaten om volledig gebruik te maken van de Structuurfondsen ter bevordering van de inzetbaarheid op de arbeidsmarkt van mensen en ter doeltreffende bestrijding van structurele, langdurige en jongerenwerkloosheid;

55.  merkt op dat het cohesiebeleid, als essentieel investeringsinstrument van de EU dat een belangrijke rol speelt in de Europa 2020-strategie en nauwkeurig afgestemd is op lokale, regionale en nationale investeringsbehoeften, niet alleen de verschillen tussen regio's helpt verkleinen, maar ook bijdraagt tot het economisch herstel van de lidstaten en tot de verwezenlijking van duurzame groei en banengroei in de lidstaten en in de Unie in haar geheel; merkt op dat het cohesiebeleid derhalve een van de beste beschikbare instrumenten is om ervoor te zorgen dat het herstel werkelijk zoveel banen zal opleveren als de Commissie in de jaarlijkse groeianalyse 2013 in het vooruitzicht stelt; is in dit verband van mening dat elke verlaging van de begroting voor het cohesiebeleid ernstige negatieve gevolgen zou hebben voor de Europa 2020-doelen en dringt er derhalve op een aan dat er in de nieuwe programmeringsperiode voldoende middelen voor het cohesiebeleid worden uitgetrokken, op een peil dat tenminste gelijk is aan dat van de huidige programmeringsperiode 2007-2013, en dat het beleid voor alle EU-regio's blijft gelden;

56.  acht het verheugend dat de Commissie in de jaarlijkse groeianalyse 2013 erkent dat verdere uitbreiding van de administratieve capaciteit nodig is om nog ongebruikte Structuurfondsmiddelen sneller te kunnen verdelen; wijst erop dat dit streven vooral betrekking moet hebben op de overheden op nationaal, regionaal en lokaal niveau; benadrukt dat sneller uitgeven van nog niet gebruikte Structuurfondsmiddelen de marktliquiditeit kan helpen verbeteren;

57.  verzoekt de Commissie en de lidstaten ervoor te zorgen dat het regionaal beleid een belangrijke rol blijft spelen bij de ontwikkeling van nationale programma's in het kader van het Europees semester en een belangrijk middel is om de gestelde middellange- en langetermijndoelen op het gebied van sociaal beleid en werkgelegenheid te bereiken;

58.  acht het essentieel dat het cohesiebeleid de interne verschillen in concurrentievermogen en de structurele ongelijkheden helpt verkleinen dankzij de mogelijkheid om dit beleid aan te passen aan de specifieke situatie en behoeften op lokaal, regionaal en nationaal niveau; is in dit verband ingenomen met het initiatief van de Commissie om waar mogelijk nog ongebruikte Structuurfondsmiddelen te herprogrammeren ten behoeve van energie-efficiëntie, jeugdwerkgelegenheid en kmo's, aangezien deze een belangrijke rol zullen spelen bij de verwezenlijking van de Europa 2020-doelstellingen; wenst naar behoren te worden geïnformeerd over de wijze waarop dit initiatief op nationaal niveau in praktijk wordt gebracht;

Jongeren aan werk helpen

59.  verzoekt de lidstaten maatregelen te treffen om jongeren eenvoudiger de overstap te laten maken van onderwijs en opleiding naar de arbeidsmarkt; wijst in dit verband op het succes van „duale beroepsopleidingen” in een aantal lidstaten, die voor de hoogste werkgelegenheid onder jongeren in de Europese Unie zorgen;

60.  acht het essentieel om jongeren te helpen op effectievere wijze vaardigheden te verwerven, hetgeen meer samenwerking en betere communicatie tussen ondernemingen, overheden en onderwijsinstellingen vereist;

61.  is ingenomen met de aankondiging van de Commissie dat zij een jongerenwerkgelegenheidpakket zal uitbrengen; verzoekt de lidstaten om in nauwe samenwerking met de sociale partners de Jeugdgarantie te bevorderen en te ontwikkelen, om zo alle jongeren in de EU na maximaal 4 maanden werkloosheid een baan, stage, aanvullende opleiding of een combinatie van werk en opleiding te bieden; is van oordeel dat EU-financiering, met name met middelen van het ESF, een belangrijke rol bij de medefinanciering van jeugdgarantiestelsels moet spelen; verzoekt de Commissie technische bijstand te verlenen aan de lidstaten en regio's met het oog op het implementeren van dergelijke regelingen en om hen te helpen goed gebruik te maken van het ESF ten behoeve van de ontwikkeling van de Jeugdgarantieregelingen; onderstreept dat de nationale sectorale partners in nauwe samenwerking met de lokale en regionale autoriteiten een belangrijke rol moeten spelen bij de uitvoering van de jeugdgarantiestelsels;

62.  merkt op dat de jeugdgarantieregelingen ingepast moeten worden in een kwaliteitskader, teneinde ervoor te zorgen dat deze regelingen van hoog niveau zijn en dat bij de aangeboden opleidingen, stages en banen strenge normen inzake arbeidsvoorwaarden- en omstandigheden en gezondheids- en veiligheidsregels worden geëerbiedigd; is van oordeel dat in dit kader alle jongeren een gepersonaliseerd keuzetraject moet worden geboden en op maat moeten worden ondersteund;

63.  is ingenomen met de suggestie van de Commissie om via het Comité voor de werkgelegenheid te zorgen voor multilateraal toezicht op de uitvoering van de jeugdgarantiestelsels, en vraagt of het Europees Parlement hierbij betrokken kan worden;

64.  is ingenomen met het voorstel van de Commissie om een voorstel voor een Mededeling van de Raad over de jeugdgarantieregelingen te presenteren; verzoekt de lidstaten en de regio's om het ondernemerschap en het zelfstandig ondernemerschap onder jongeren te bevorderen en specifiek voor jongeren ontwikkelde programma's voor het opzetten van een eigen bedrijf te ontwikkelen;

65.  benadrukt dat de Europese Raad in januari 2012 een proefproject heeft voorgesteld om de acht lidstaten met de hoogste jeugdwerkloosheid te helpen een deel van de toewijzingen van de EU-structuurfondsen opnieuw toe te wijzen aan de bestrijding van de jeugdwerkloosheid; betreurt dat de Commissie in mei 2012 de schattingen van de beschikbare fondsen voor hernieuwde toewijzing aanzienlijk heeft verlaagd van 82 miljard euro naar 29,8 miljard euro, waardoor het bereik van de proefprojecten is beperkt; betreurt dat slechts een klein gedeelte van deze fondsen tot op heden opnieuw is toegewezen om jongeren te helpen een baan te vinden;

66.  is ingenomen met het voorstel om in de programmeringsperiode 2014-2020 intensiever gebruik te maken van het Europees Sociaal Fonds ten behoeve van maatregelen ter ondersteuning van de werkgelegenheid onder jongeren; pleit voor specifieke aanwending van de middelen voor jongeren uit het ESF voor stages en ondernemerschap; is ingenomen met het feit dat onbestede middelen uit het Structuurfonds voor de periode 2007-2013 speciaal zullen worden ingezet ter bestrijding van de hoge jeugdwerkloosheid en ter ondersteuning van het MKB;

Investeren in onderwijs en opleiding

67.  acht het van groot belang dat de in specifieke sectoren en/of regio's aanwezige vaardigheden doorlopend worden opgevolgd en dat mogelijke mismatches zo snel mogelijk uit de wereld worden geholpen; verzoekt de Commissie en de lidstaten om nauw samen te werken bij de uitwerking van het EU-vaardigheidspanorama teneinde een allesomvattend overzicht te geven van de vraag naar de verschillende vaardigheden in de EU;

68.  verzoekt de EU en de lidstaten de samenwerking en synergieën tussen de onderwijs-/opleidingssector en het bedrijfsleven te verbeteren om vroeger te kunnen inspringen op de behoefte aan bepaalde vaardigheden en het onderwijs- en opleidingsstelsel dienovereenkomstig aan te passen aan de behoeften van de arbeidsmarkt en zo de arbeidsbevolking met de benodigde vaardigheden toe te rusten, overeenkomstig de veranderende werkomgevingen en de individuele behoeften van een vergrijzende beroepsbevolking, en de overgang van onderwijs en opleiding naar werk te vereenvoudigen;

69.  verzoekt de lidstaten om voorrang te geven aan investeringen in onderwijs, opleiding, de bevordering van ondernemersvaardigheden, alsook aan levenslang leren voor alle leeftijdscategorieën, dit niet alleen middels formeel leren, maar tevens middels de ontwikkeling van niet-formeel en informeel leren; waarschuwt voor de sociale en economische kosten op de lange termijn van bezuinigingen op onderwijs- en opleidingsbegrotingen, gezien het feit dat deze het herstel bemoeilijken en een negatieve invloed hebben op het concurrentievermogen van de economieën van de lidstaten;

70.  wijst op het feit dat de gebruikmaking van nieuwe leermogelijkheden en optimale uitbuiting van kennis, vaardigheden en competenties die buiten het formele onderwijscircuit om verkregen zijn een belangrijke rol kunnen spelen bij de verbetering van de inzetbaarheid op de arbeidsmarkt; benadrukt het belang van niet-formele en informele validering van leerresultaten; is ingenomen met het voorstel van de Commissie voor een aanbeveling van de raad waarin de lidstaten worden opgeroepen om tegen 2015 valideringsstelsels op te zetten die verbonden worden aan het Europees kwalificatiekader, met inbegrip van de mogelijkheid om op basis van niet-formeel of informeel leren een volledige of gedeeltelijke kwalificatie te verwerven;

71.  moedigt de doeltreffende tenuitvoerlegging van het nationale kwalificatiekader (NQF) aan als instrument ter bevordering van de toepassing van het concept levenslang leren; herhaalt zijn oproep aan de Commissie om het Europees vaardighedenpaspoort nu daadwerkelijk tot stand te brengen om te komen tot transparantie en een grotere grensoverschrijdende mobiliteit van werknemers;

72.  acht het van groot belang dat de kwaliteit, de competentie en de status van onderwijzend personeel wordt verbeterd, omdat dit allesbepalend is voor een hoogpresterend Europees onderwijs- en opleidingssysteem; verzoekt de Commissie hier de nodige inspanningen en middelen voor te leveren;

Wendbaardere, dynamischere en inclusievere arbeidsmarkten en werkgelegenheid van hogere kwaliteit

73.  is van mening dat de arbeidsmarkthervormingen gericht moeten zijn op verhoging van de productiviteit en het concurrentievermogen, echter met behoud van de kwaliteit van de werkgelegenheid; verzoekt de Europese Raad in de beleidsrichtsnoeren voor 2013 aandacht te besteden aan de kwaliteit van de werkgelegenheid, met name als het gaat om de toegang van werkenden tot een minimaal pakket arbeidsrechten, zoals neergelegd in de Verdragen, en zonder afbreuk te doen aan de wetgeving van de lidstaten;

74.  is van mening dat structurele arbeidsmarkthervormingen leiden moeten tot interne flexibiliteit waarmee in tijden van economische schokken de werkgelegenheid behouden kan worden en die de kwaliteit van de werkgelegenheid moeten waarborgen, veiligheid bieden bij de overgang van de ene naar de andere baan, zorgen voor werkloosheidsuitkeringen gebaseerd op strikte activeringseisen met voldoende prikkels om te gaan werken enerzijds en voldoende inkomen anderzijds, zorgen voor contractuele regelingen ter bestrijding van de segmentering van de arbeidsmarkt, kunnen anticiperen op economische herstructureringen en zorgen voor toegang tot levenslang leren;

75.  roept de lidstaten op onzekere dienstverbanden en schijnzelfstandigheid te bestrijden en verdere verspreiding ervan te voorkomen, alsook ervoor te zorgen dat mensen met tijdelijke of deeltijdcontracten of zelfstandige ondernemers afdoende sociale bescherming en toegang tot opleiding hebben;

76.  verzoekt de lidstaten om de arbeidswetgeving waar nodig te verbeteren en te werken aan het bevorderen van stabiele arbeidsbetrekkingen, het ontwikkelen en ondersteunen van de juiste omstandigheden voor het bieden van flexibelere arbeidspatronen in combinatie met een adequate mate van sociale bescherming, in het bijzonder voor oudere en jongere werkenden, alsook het bevorderen - met behulp van mobiliteitsprogramma's - van de mobiliteit van werkenden;

77.  verzoekt de Commissie en de lidstaten de lage arbeidsparticipatie van kansarmen te verbeteren, onder meer van personen die tot een minderheid behoren (zoals de Roma) en personen met een handicap, en om te allen tijde te zorgen voor lonen die een waardig bestaan mogelijk maken;

78.  verzoekt de lidstaten de reikwijdte en doeltreffendheid van actief arbeidsmarktbeleid te vergroten, in nauwe samenwerking met de sociale partners, met ondersteuning van activeringsprikkels als programma's om de overgang van sociale bijstand naar werk te vergemakkelijken, en adequate socialezekerheidsstelsels teneinde de inzetbaarheid voor de arbeidsmarkt in stand te houden, mensen te steunen om opnieuw aan het werk te kunnen en fatsoenlijke levensomstandigheden te waarborgen;

79.   verzoekt de lidstaten te anticiperen op herstructureringsprocessen teneinde werkgelegenheid te kunnen bewaren, de interne en externe mobiliteit te bevorderen en de mogelijke negatieve effecten van herstructureringsprocessen tot een minimum te beperken; verzoekt de lidstaten de nationale wetgeving en bestaande EU-richtlijn zoals de richtlijn inzake collectief ontslag, de richtlijn inzake de overgang van ondernemingen en de kaderrichtlijn inzake informering en raadpleging onder de naleving van het subsidiariteitsbeginsel doeltreffend ten uitvoer te leggen; is van mening dat EU-middelen een belangrijke rol zouden moeten spelen bij het vermijden, minimaliseren of verzachten van mogelijke negatieve effecten van herstructureringsprocessen;

80.  verzoekt de Commissie en de lidstaten om voor een doeltreffende handhaving van Richtlijn 2000/78/EG tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep te zorgen;

81.  verzoekt de Commissie en de lidstaten om met het oog op een betere integratie van de Europese arbeidsmarkt stappen te ondernemen ter verbetering van de mobiliteit binnen en tussen arbeidsmarkten, door juridische en administratieve obstakels voor het vrij verkeer van werkenden binnen de EU uit de weg te ruimen, zoals de overgangsbeperkingen op de arbeidsmarkt voor werknemers uit Roemenië en Bulgarije, en door verbetering van de rechten op sociale zekerheid en de arbeidsomstandigheden van werknemers die gebruikmaken van hun recht op vrij verkeer; verzoekt de lidstaten meer gebruik te maken van EURES om te zorgen voor betere grensoverschrijdende afstemming van vacatures en werkzoekenden;

82.  brengt de toenemende armoede en werkloosheid onder alle leeftijden in herinnering; verzoekt de Commissie en de lidstaten in dit verband om nieuwe verbintenissen aan te gaan ter bestrijding van deze situatie, met name de armoede onder werkenden, onder mensen met beperkte of geheel geen banden met de arbeidsmarkt, met inbegrip van langdurig werkloze ouderen, en onder ouderen;

83.  roept de lidstaten op ervoor te zorgen dat de negatieve effecten van de begrotingsconsolidatie voor de gendergelijkheid en de werkgelegenheid en armoede onder vrouwen worden gecompenseerd door in de nationale begrotingen een benadering van gendermainstreaming op te nemen, door sterkere genderspecifieke aanbevelingen aan de lidstaten te doen en door de belangrijkste Europa 2020-doelstellingen en de bijbehorende nationale doelstellingen uit te splitsen per geslacht;

Waarborging van de kwaliteit van de openbare dienstverlening, bestrijding van armoede en bevordering van sociale integratie

84.  verzoekt de lidstaten de adequaatheid en doeltreffendheid van stelsels voor sociale bescherming te verbeteren en ervoor te zorgen dat ze buffers blijven vormen tegen armoede en sociale uitsluiting; merkt tegelijkertijd op dat het Europese sociale model moet worden gemoderniseerd in de richting van „activerende welvaartsstaten”, die investeren in mensen en die instrumenten en prikkels bieden met het oog op het creëren van duurzame banen en groei en het voorkomen van sociale onevenwichtigheden;

85.  verzoekt de lidstaten strategieën voor actieve integratie en adequate en betaalbare hoogwaardige diensten en trajectbenaderingen van kwaliteitswerk uit te voeren om marginalisering van mensen met een laag inkomen en kwetsbare groepen tegen te gaan;

86.  verzoekt de lidstaten in hun nationale hervormingsprogramma's te specificeren hoe EU-middelen zullen worden besteed om de nationale armoededoelstellingen en andere doelstellingen op het gebied van sociale zaken, werkgelegenheid en onderwijs waarmee de Europa 2020-doelstellingen kunnen worden gehaald, te steunen;

87.  verzoekt de EU en de lidstaten ervoor te zorgen dat alle eventuele hervormingen in de zorgstelsels gericht zijn op verbetering van de kwaliteit en waarborging van de adequaatheid, betaalbaarheid en toegang voor iedereen, alsook op waarborging van de duurzaamheid;

88.  is van mening dat doelgerichte subsidies voor het in dienst nemen van nieuwe werknemers uit kansarme groepen een doeltreffende manier zijn om de arbeidsparticipatie binnen deze groepen te verhogen;

89.  verzoekt de lidstaten en de Commissie erop toe te zien dat begrotingsconsolidatie niet strijdig is met de werkgelegenheids- en sociale dimensie van de Europa 2020-strategie;

90.  is bezorgd over de sociale impact van de crisis op armoede onder vrouwen; verzoekt de Commissie de effecten van begrotingsconsolidatie op gendergelijkheid en de werkgelegenheid onder vrouwen te onderzoeken;

91.  verzoekt de lidstaten maatregelen te treffen ter vermindering van de armoede onder werkenden, bijvoorbeeld door te zorgen voor voldoende arbeidsparticipatie in huishoudens en door de stijging van mensen in laagbetaalde of onzekere arbeidsposities op de arbeidsladder te bevorderen; verzoekt de lidstaten om de armoede onder werkenden te bestrijden met behulp van arbeidsmarktbeleid gericht op een loon waarmee mensen met werk in hun levensonderhoud kunnen voorzien;

92.  verzoekt de Commissie elk jaar aan het begin van november, en voor het eerst op 4 en 5 november 2013, in de bevoegde commissies van het Parlement de jaarlijkse groeianalyse toe te lichten, teneinde het Parlement voldoende tijd te geven in daaropvolgende Europese semesters zijn standpunten kenbaar te maken;

Verdere inspanningen ter bevordering van governance, toewijding en democratische legitimiteit

93.  verzoekt de lidstaten ervoor te zorgen dat nationale en regionale parlementen, sociale partners, overheidsinstellingen en het maatschappelijk middenveld nauw betrokken worden bij de tenuitvoerlegging en bewaking van de beleidsrichtsnoeren in het kader van de Europa 2020-strategie en economisch governance teneinde te zorgen voor een gevoel van verantwoordelijkheid;

94.  roept de Europese Raad en de Commissie op om het toezicht op en de evaluatie van werkgelegenheids-, sociale en onderwijsdoelstellingen van de Europa 2020-strategie beter in het Europees semester 2013 te integreren;

95.  herhaalt zijn oproep het Europees semester van meer democratische legitimiteit te voorzien; verzoekt de Europese Raad bij de vaststelling van de richtsnoeren voor 2013 terdege rekening te houden met de punten van zorg en voorstellen van het Europees Parlement;

96.  wenst dat het Parlement op gepaste wijze betrokken wordt bij het Europees semester, zodat het de belangen van de burgers kan behartigen en zo meer legitimiteit kan verlenen aan het door de lidstaten te voeren sociaal beleid;

97.  pleit voor een sterkere rol voor de nationale parlementen als het gaat om de betrokkenheid bij de economische en sociale beleidsvorming in het kader van het Europees semester, dit ter vergroting van de legitimiteit van de genomen besluiten;

98.  dringt aan op betrokkenheid van de sociale partners en het maatschappelijk middenveld om de adequaatheid en de effectiviteit van de sociale beleidsmaatregelen te vergroten;

o
o   o

99.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de regeringen en parlementen van de lidstaten.

BIJLAGE

SPECIFIEKE, DOOR DE EUROPESE RAAD IN ZIJN BELEIDSRICHTSNOEREN OP TE NEMEN AANBEVELINGEN

Europa 2020-doelstellingen

Aanbeveling 1: verwezenlijken van de Europa 2020-doelstellingen

De beleidsrichtsnoeren die de Raad jaarlijks op basis van de groeianalyse uitvaardigt, dienen naar de mening van het Europees Parlement erop gericht te zijn dat:

Alle doelstellingen van de Europa 2020-strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei behaald worden.

De verbintenissen in de nationale hervormingsprogramma's voor 2013 afdoende zijn om de Europa 2020-doelstellingen te kunnen behalen.

De lidstaten hun nationale begrotingen doeltreffender aanwenden ten behoeve van de Europa 2020-doelstellingen.

Er afdoende EU-middelen worden uitgetrokken ten behoeve van de Europa 2020-doelstellingen.

Schepping nieuwe werkgelegenheid middels structurele hervormingen en groeigerichte investeringen

Aanbeveling 2.1: over nationale banenplannen

De beleidsrichtsnoeren die de Raad jaarlijks op basis van de groeianalyse uitvaardigt, dienen naar de mening van het Europees Parlement erop gericht te zijn dat:

De lidstaten als onderdeel van hun NHP voor 2013 een nationaal banenplan indienen.

NHP's bevatten:

   alomvattende maatregelen voor nieuwe banen en groene werkgelegenheid, met name in sectoren met een groot potentieel voor nieuwe banen,
   een verband tussen werkgelegenheidsbeleid en financiële instrumenten,
   arbeidsmarkthervormingen, indien noodzakelijk,
   actief arbeidsmarktbeleid voor werkloze jongeren, langdurig werklozen, oudere werklozen en andere kwetsbare groeperingen,
   een duidelijk tijdschema voor de uitvoering van de meerjarige hervormingsagenda in de komende 12 maanden en een indicatie van zowel de sectoren als de regio's met tekorten en overschotten aan specialisaties.

Aanbeveling 2.2: over hervorming van de belastingen op arbeid

De beleidsrichtsnoeren die de Raad jaarlijks op basis van de groeianalyse uitvaardigt, dienen naar de mening van het Europees Parlement erop gericht te zijn dat:

De lidstaten de belastingen op arbeid dusdanig hervormen dat de werkgelegenheid wordt gestimuleerd.

De lidstaten kijken naar de mogelijkheden voor verlaging van de belasting op arbeid, in het bijzonder in de vorm van doelgerichte tijdelijke verlagingen van de socialezekerheidsbijdragen of loonsubsidieregelingen voor nieuwe werknemers, in het bijzonder voor laagbetaalde en laaggeschoolde werknemers, langdurig werklozen en andere kwetsbare groeperingen, in combinatie met waarborgen betreffende de houdbaarheid op de lange termijn van de overheidspensioenstelsels.

Aanbeveling 2.3: bestrijd zwart werk

De beleidsrichtsnoeren die de Raad jaarlijks op basis van de groeianalyse uitvaardigt, dienen naar de mening van het Europees Parlement erop gericht te zijn dat:

Informeel en zwart werk wordt omgezet in reguliere werkgelegenheid, onder meer door de capaciteit van arbeidsinspecties te versterken.

Aanbeveling 2.4: over loonvormingssystemen

De beleidsrichtsnoeren die de Raad jaarlijks op basis van de groeianalyse uitvaardigt, dienen naar de mening van het Europees Parlement erop gericht te zijn dat:

De loonvormingssystemen worden gemoderniseerd - in het kader van de sociale dialoog met de actieve betrokkenheid van de sociale partners en met eerbiediging van de verschillende nationale modellen inzake arbeidsbetrekkingen - om de lonen te laten aansluiten op productiviteitstrends, waarbij lonen wel altijd een waardig bestaan mogelijk moeten maken.

Aanbeveling 2.5: verduurzaam de pensioenstelsels middels hervormingen

De beleidsrichtsnoeren die de Raad jaarlijks op basis van de groeianalyse uitvaardigt, dienen naar de mening van het Europees Parlement erop gericht te zijn dat:

De nodige hervormingen worden doorgevoerd teneinde de pensioenstelsels duurzaam te maken door:

–  de pensioenleeftijd eventueel te beoordelen met inachtneming van de ontwikkeling van de gezonde levensverwachting,

–  de daadwerkelijke pensioenleeftijd te verhogen door verbetering van de arbeidsomstandigheden, vermindering van het aantal mensen dat vroegtijdig met pensioen gaat (bijvoorbeeld door stimulerende fiscale maatregelen om te blijven werken) en werkenden een flexibele overgang van werk naar pensioen te laten maken,

–  beleid ter verbetering van de arbeidskansen voor oudere werknemers, toegang tot levenslang leren en actief gezond ouder worden centraal te stellen in hervormingen van de pensioenstelsels om te voorkomen dat oudere werknemers langer werkloos zijn.

Aanbeveling 2.6: over groeigerichte investeringen

De beleidsrichtsnoeren die de Raad jaarlijks op basis van de groeianalyse uitvaardigt, dienen naar de mening van het Europees Parlement erop gericht te zijn dat:

Bezuinigingsprogramma's geen barrières opwerpen voor werkgelegenheidsbevorderende maatregelen en groeibevorderend beleid en niet ten koste gaan van de sociale bescherming.

De lidstaten voorrang geven aan groeivriendelijke investeringen in onderwijs, levenslang leren, onderzoek, innovatie en energie-efficiëntie.

Aanbeveling 2.7: buit het werkgelegenheidsscheppend potentieel van belangrijke sectoren als de groene economie, de gezondheids- en sociale zorg en de ICT-sector volledig uit

De beleidsrichtsnoeren die de Raad jaarlijks op basis van de groeianalyse uitvaardigt, dienen naar de mening van het Europees Parlement erop gericht te zijn dat:

De Commissie en lidstaten steun geven aan initiatieven en investeringen gericht op de ontwikkeling van sectoren met een hoog werkgelegenheidsscheppend potentieel, zoals de innovatieve industrieën, de groene economie, de dienstensector, de gezondheids- en sociale zorg en de ICT-sector.

De Commissie en de lidstaten wordt verzocht tevoren in beeld te brengen welke vaardigheden deze sectoren nodig zullen hebben en te investeren in onderwijs en opleidingen om te voorzien in deze nieuwe vaardigheden en om de aanpassing van werkenden - lagergeschoolden en ouderen in het bijzonder - te bevorderen.

Aanbeveling 2.8: structurele hervormingen ten behoeve van nieuwe werkgelegenheid voor vrouwen

De beleidsrichtsnoeren die de Raad jaarlijks op basis van de groeianalyse uitvaardigt, dienen naar de mening van het Europees Parlement erop gericht te zijn dat:

Gendermainstreaming wordt toegepast in de beleidsrichtsnoeren uitgevaardigd door de Europese Raad.

De nodige maatregelen worden getroffen ter bevordering van de werkgelegenheid onder vrouwen, zoals betaalbare zorg en kinderzorg, passende moederschaps-, vaderschaps- en ouderschapsverlofregelingen, alsook flexibele arbeidstijden en werkplaatsen.

Aanbeveling 2.9: volledige voltooiing van de interne markt

De beleidsrichtsnoeren die de Raad jaarlijks op basis van de groeianalyse uitvaardigt, dienen naar de mening van het Europees Parlement erop gericht te zijn dat:

De Commissie en de Europese Raad de inspanningen ter verbetering van de interne markt opvoeren, de digitale economie versterken en zich richten op intelligente regelgeving ter bestrijding van onnodige bureaucratie. De Akte voor de interne markt II onverwijld ten uitvoer wordt gelegd.

De landenspecifieke aanbevelingen van de Commissie de lidstaten tegelijk meer praktische oplossingen voor een betere werking van de interne markt bieden, zodat de voltooiing van de interne markt op meer steun kan rekenen van de publieke opinie en de politiek.

Aanbeveling 2.10: verbeter het ondernemingsklimaat, in het bijzonder voor het MKB

De beleidsrichtsnoeren die de Raad jaarlijks op basis van de groeianalyse uitvaardigt, dienen naar de mening van het Europees Parlement erop gericht te zijn dat:

De lidstaten de nodige wetgevende en administratieve maatregelen treffen ter verbetering van het ondernemingsklimaat, in het bijzonder voor het MKB.

De Commissie en de lidstaten de toegang tot financiering voor het MKB tot absolute beleidsprioriteit verheffen.

De lidstaten het ondernemerschap - met inbegrip van sociaal ondernemerschap - alsook beginnende ondernemingen bevorderen en ondersteunen, in het bijzonder met behulp van bedrijfsontwikkelingsprogramma's en toegang tot financiering.

Aanbeveling 2.11: benut de EU-fondsen volledig

De beleidsrichtsnoeren die de Europese Raad jaarlijks op basis van de groeianalyse goedkeurt, dienen naar de mening van het Europees Parlement erop gericht te zijn dat:

De lidstaten de structuurfondsen volledig gebruiken om de inzetbaarheid op de arbeidsmarkt te verbeteren en jeugd-, structurele en langetermijnwerkloosheid effectief te bestrijden en de Europa 2020-doelstellingen te verwezenlijken.

De Commissie wordt verzocht om te onderzoeken hoe het medefinancieringspercentage van de structuurfondsen kan worden verhoogd voor de lidstaten met de hoogste werkloosheid, teneinde hen te helpen bij het ondervangen van de beperking van hun nationale beleidsruimte en bij de financiering van een actief arbeidsmarktbeleid. De Commissie wordt verzocht om na te denken over de mogelijkheid om daartoe aanvullende middelen uit andere bronnen aan te trekken.

Voor de programmeringsperiode 2014-2020 ten minste 25% van de middelen van het Cohesiefonds aan het ESF wordt toegewezen.

Jongeren aan werk helpen

Aanbeveling 3.1: werkgelegenheid voor jongeren als prioriteit

De beleidsrichtsnoeren die de Raad jaarlijks op basis van de groeianalyse uitvaardigt, dienen naar de mening van het Europees Parlement erop gericht te zijn dat:

De Europese Raad jeugdwerkloosheid uitroept tot één van zijn prioriteiten in de beleidsrichtsnoeren 2013. De lidstaten in het kader van hun nationale banenprogramma's een jeugdbanenplan opstellen en de Commissie toezicht houdt op de beleidsdoelstellingen daarvan.

Maatregelen ter bestrijding van de jeugdwerkloosheid bestaan uit:

   doelgerichte actieve arbeidsmarktbeleidsmaatregelen,

–  invoering, door de lidstaten en regio's in nauwe samenwerking met de sociale partners, van een Jeugdgarantie om ervoor te zorgen dat iedereen in de EU die jonger is dan 25 jaar na maximaal vier maanden werkloosheid of het verlaten van het formeel onderwijs een kwalitatief goede baan, verder onderwijs of een stageplaats krijgt aangeboden. Deze regelingen dienen in het bijzonder met geld van de Unie, met name het ESF, te worden gefinancierd,

   maatregelen om qua vaardigheden vraag en aanbod op de arbeidsmarkt beter op elkaar af te stemmen - in het bijzonder door vroegtijdige schoolverlating of voortijdige uitval uit stageprogramma's te voorkomen en ervoor te zorgen dat het onderwijs- en opleidingsstelsels jongeren op doeltreffende wijze de benodigde vaardigheden bijbrengen,
   kaders ter vereenvoudiging van de overgang van onderwijs en opleiding naar werk,
   maatregelen ter bevordering van het zelfstandig ondernemerschap onder jongeren en tenuitvoerlegging van specifiek voor jongeren ontwikkelde programma's voor het opzetten van een eigen bedrijf.

Aanbeveling 3.2: over jongeren die niet werken of geen onderwijs of opleiding volgen (NEET)

De beleidsrichtsnoeren die de Raad jaarlijks op basis van de groeianalyse uitvaardigt, dienen naar de mening van het Europees Parlement erop gericht te zijn dat:

De lidstaten met steun van de EU-instellingen allesomvattende strategieën ontwikkelen voor jongeren die niet werken of geen onderwijs of opleiding volgen (NEET).

De lidstaten en regio's in nauwe samenwerking met de sociale partners een Jeugdgarantie bevorderen en ontwikkelen om ervoor te zorgen dat iedereen in de EU die jonger is dan 25 jaar na maximaal vier maanden werkloosheid een baan, een stageplaats, een aanvullende opleiding of een combinatie van werk en opleiding krijgt aangeboden.

De Commissie de lidstaten en regio's technische bijstand verleent om hen te helpen goed gebruik te maken van het ESF ten behoeve van de ontwikkeling van de Jeugdgarantie.

Aanbeveling 3.3: maak meer gebruik van de EU-fondsen ter bestrijding van de jeugdwerkloosheid

De beleidsrichtsnoeren die de Raad jaarlijks op basis van de groeianalyse uitvaardigt, dienen naar de mening van het Europees Parlement erop gericht te zijn dat:

Er meer gebruik wordt gemaakt van het Europees Sociaal Fonds ten behoeve van ondersteunende maatregelen voor de jeugdwerkgelegenheid in de programmeerperiode 2014-2020.

De ESF-middelen voor jongerengerelateerde maatregelen specifiek worden ingezet voor stages en ondernemerschap.

Investeren in onderwijs en opleiding

Aanbeveling 4.1: laat vaardigheden beter aansluiten op de vraag van de arbeidsmarkt

De beleidsrichtsnoeren die de Raad jaarlijks op basis van de groeianalyse uitvaardigt, dienen naar de mening van het Europees Parlement erop gericht te zijn dat:

In specifieke sectoren en/of regio's vaardigheidsbehoeften beter worden opgevolgd en dat mogelijke mismatches zo snel mogelijk uit de wereld worden geholpen.

De Commissie en de lidstaten nauw samenwerken bij de uitwerking van het EU-vaardigheidspanorama teneinde een allesomvattend overzicht te geven van de vraag naar de verschillende vaardigheden in de EU.

De samenwerking en synergieën tussen onderwijs- en opleidingssector enerzijds en het bedrijfsleven anderzijds worden verbeterd om vroeger te kunnen inspringen op de behoefte aan bepaalde vaardigheden en aldus het onderwijs- en opleidingsstelsel aan te passen aan de behoeften van de arbeidsmarkt teneinde de arbeidsbevolking met de benodigde vaardigheden toe te rusten en de overgang van onderwijs en opleiding naar werk te vereenvoudigen.

De toegang tot levenslang leren voor alle leeftijdscategorieën wordt bevorderd, dit niet alleen middels formeel leren, maar tevens middels de ontwikkeling van niet-formeel en informeel leren.

Er tegen 2015 een valideringsstelsel van niet-formeel en informeel leren wordt opgezet dat gelinkt wordt aan het Europees kwalificatiekader.

Het nationaal kwalificatiekader krachtig wordt uitgevoerd en het Europees vaardighedenpaspoort nu daadwerkelijk tot stand komt.

Aanbeveling 4.2: investeer in onderwijs en opleiding

De beleidsrichtsnoeren die de Raad jaarlijks op basis van de groeianalyse uitvaardigt, dienen naar de mening van het Europees Parlement erop gericht te zijn dat:

Overheden niet alleen streven naar consolidatie van overheidsfinanciën, maar tevens voor doeltreffende investeringen in onderwijs en opleidingen zorgen.

Er maatregelen worden getroffen en middelen worden vrijgemaakt om de kwaliteit, de competentie en de status van onderwijzend personeel te verbeteren.

Wendbaardere, dynamischere en inclusievere markten en werkgelegenheid van hogere kwaliteit

Aanbeveling 5.1: over hervorming van de arbeidsmarkt

De beleidsrichtsnoeren die de Raad jaarlijks op basis van de groeianalyse uitvaardigt, dienen naar de mening van het Europees Parlement erop gericht te zijn dat:

Structurele arbeidsmarkthervormingen ter verhoging van de arbeidsproductiviteit en -efficiëntie worden bevorderd om zo het concurrentievermogen van de Europese economie te verbeteren en te zorgen voor duurzame groei en nieuwe werkgelegenheid.

De arbeidsmarkthervormingen dienen:

   in combinatie met afdoende sociale zekerheid te zorgen voor interne flexibiliteit waarmee in tijden van grote economische schokken de werkgelegenheid behouden kan worden,
   de voorwaarden te scheppen voor het combineren van arbeid en zorgtaken,
   te zorgen voor positieve en veilige overgangen van de ene naar de andere baan en van werkloosheid naar werkgelegenheid,
   te zorgen voor werkloosheidsuitkeringen gekoppeld aan effectief actief arbeidsmarktbeleid en activeringseisen, met voldoende prikkels om te gaan werken en tegelijkertijd voldoende inkomen,
   de arbeids- en sociale rechten van werknemers terdege te eerbiedigen,
   arbeidsmarktsegmentering en onzeker werk te bestrijden,
   de coördinatie van de sociale dialoog op EU-niveau te versterken,
   vooruit te lopen op economische herstructureringen,
   de toegang tot levenslang leren te garanderen,
   de lage arbeidsparticipatie van kansarmen te verbeteren, onder meer van personen die tot een minderheid behoren (zoals de Roma) en personen met een handicap,
   het arbeidsaanbod te vergroten en de aansluiting op de behoeften van de arbeidsmarkt geografisch en qua vaardigheden te verbeteren,
   de reikwijdte en doeltreffendheid van actief arbeidsmarktbeleid te vergroten, in nauwe samenwerking met de sociale partners, met ondersteuning van actief arbeidsmarktbeleid als programma's om de overgang van sociale bijstand naar werk te vergemakkelijken, en adequate socialezekerheidsstelsels teneinde de inzetbaarheid voor de arbeidsmarkt in stand te houden, mensen te steunen om opnieuw aan het werk te kunnen en fatsoenlijke levensomstandigheden te waarborgen,
   de arbeidswetgeving te verbeteren en de juiste omstandigheden te creëren en in stand te houden voor flexibelere arbeidspatronen, in het bijzonder voor oudere en jongere werkenden.

Aanbeveling 5.2: bevorder de mobiliteit van werknemers

De beleidsrichtsnoeren die de Raad jaarlijks op basis van de groeianalyse uitvaardigt, dienen naar de mening van het Europees Parlement erop gericht te zijn dat:

Er beleid en maatregelen tot stand worden gebracht ter bevordering van de mobiliteit binnen en tussen arbeidsmarkten, zoals mobiliteitsprogramma's.

Juridische en administratieve obstakels uit de weg worden geruimd alsook de arbeidsomstandigheden en de sociale zekerheid worden verbeterd ter bevordering van het vrij verkeer van werkenden binnen de EU om zo de integratie van de Europese arbeidsmarkt te verdiepen.

De lidstaten meer gebruik maken van EURES om te zorgen voor een betere grensoverschrijdende afstemming van vacatures en werkzoekenden.

Aanbeveling 5.3: over de kwaliteit van werkgelegenheid

De beleidsrichtsnoeren die de Raad jaarlijks op basis van de groeianalyse uitvaardigt, dienen naar de mening van het Europees Parlement erop gericht te zijn dat:

Er in de beleidsrichtsnoeren voor 2013 aandacht wordt besteed aan de kwaliteit van de werkgelegenheid, met name als het gaat om de toegang van werkenden tot een minimaal pakket arbeidsrechten zoals neergelegd in de Verdragen en zonder afbreuk te doen aan de wetgeving van de lidstaten.

Arbeidsmarkthervormingen dusdanig worden uitgevoerd dat de kwaliteit van de werkgelegenheid wordt bevorderd.

Onzekere dienstverbanden en schijnzelfstandigheid worden bestreden en verdere verspreiding ervan voorkomen en ervoor wordt gezorgd dat mensen met tijdelijke of deeltijdcontracten of zelfstandige ondernemers afdoende sociale bescherming genieten en toegang hebben tot opleiding.

Wordt gezorgd voor een doeltreffende handhaving van Richtlijn 2000/78/EG tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep.

Waarborg de kwaliteit van de openbare dienstverlening, bestrijd de armoede en bevorder de sociale integratie

Aanbeveling 6.1: waarborg de kwaliteit van de openbare dienstverlening

De beleidsrichtsnoeren die de Raad jaarlijks op basis van de groeianalyse uitvaardigt, dienen naar de mening van het Europees Parlement erop gericht te zijn dat:

Erop wordt toegezien dat begrotingsconsolidatie niet strijdig is met de werkgelegenheids- en sociale dimensie van de Europa 2020-strategie.

Hervormingen in de zorgstelsels gericht zijn op verbetering van de kwaliteit en waarborging van adequaatheid, betaalbaarheid en toegang voor iedereen, alsook op waarborging van de duurzaamheid.

Aanbeveling 6.2: bestrijd de armoede en bevorder sociale integratie

De beleidsrichtsnoeren die de Raad jaarlijks op basis van de groeianalyse uitvaardigt, dienen naar de mening van het Europees Parlement erop gericht te zijn dat:

De bestrijding van armoede en werkloosheid onder alle leeftijden, met name de armoede onder werkenden, mensen met beperkte of geheel geen banden met de arbeidsmarkt en ouderen, een speerpunt wordt van de beleidsrichtsnoeren van de Europese Raad.

De adequaatheid en doeltreffendheid van stelsels voor sociale bescherming wordt verbeterd en ervoor wordt gezorgd dat ze buffers blijven vormen tegen armoede en sociale uitsluiting.

Er strategieën worden uitgevoerd voor actieve integratie en adequate en betaalbare hoogwaardige diensten alsmede trajectbenaderingen van kwaliteitswerk om zo marginalisering van mensen met een laag inkomen en kwetsbare groepen tegen te gaan.

De Commissie de effecten van begrotingsconsolidatie op gendergelijkheid en de werkgelegenheid onder vrouwen onderzoekt.

De negatieve effecten van begrotingsconsolidatie op gendergelijkheid, werkgelegenheid onder vrouwen en armoede teniet worden gedaan door de lidstaten dringendere genderspecifieke aanbevelingen te doen en de hoofddoelstellingen van EU 2020 en de daaruit afgeleide nationale doelstellingen op te splitsen naar geslacht.

Er beleid wordt ontwikkeld en er maatregelen worden getroffen ter vermindering van de armoede onder werkenden, bijvoorbeeld door te zorgen voor voldoende arbeidsparticipatie in huishoudens en door de stijging van mensen in laagbetaalde of onzekere arbeidsposities op de arbeidsladder te bevorderen.

De lidstaten armoede onder werkenden bestrijden door een arbeidsmarktbeleid te voeren dat gericht is op het garanderen van een loon waarmee mensen met werk in hun levensonderhoud kunnen voorzien.

De lidstaten bekijken of ze doelgerichte subsidies voor het in dienst nemen van nieuwe werknemers uit kansarme groepen zouden kunnen invoeren.

De lidstaten in hun nationale hervormingsprogramma's specificeren hoe EU-middelen zullen worden besteed om de nationale armoededoelstellingen en andere doelstellingen op het gebied van sociale zaken, werkgelegenheid en onderwijs waarmee de Europa 2020-doelstellingen kunnen worden gehaald, te steunen.

Een proportionele, gedifferentieerde en groeivriendelijke begrotingsconsolidatie, onderwijl zorgend voor economisch herstel en schepping van nieuwe werkgelegenheid

Aanbeveling 7: streef naar een proportionele, gedifferentieerde en groeivriendelijke begrotingsconsolidatie en zorg tegelijkertijd voor economisch herstel en schepping van nieuwe werkgelegenheid

De beleidsrichtsnoeren die de Raad jaarlijks op basis van de groeianalyse uitvaardigt, dienen naar de mening van het Europees Parlement erop gericht te zijn dat:

Begrotingsconsolidatieprogramma's worden geïmplementeerd teneinde de houdbaarheid van de overheidsfinanciën te garanderen, maar dan wel op een evenredige en gedifferentieerde groeivriendelijke manier, opdat er investeringen gedaan kunnen worden ten behoeve van de EU 2020-strategie en ten volle gebruik wordt gemaakt van de door het stabiliteits- en groeipact geboden flexibiliteit.

De begrotingsmultiplicatoren worden herzien om ervoor te zorgen dat het effect van begrotingsconsolidatie op groei en het scheppen van werkgelegenheid in de context van recessie niet systematisch wordt onderschat.

Het tempo van de consolidatie wordt herzien om deze af te stemmen op de begrotingsruimte van de lidstaten om potentiële negatieve groei- en werkgelegenheidseffecten te voorkomen, en de houdbaarheid van de overheidsschulden te garanderen.

Er samenhang bestaat tussen de verschillende prioriteiten van de beleidsrichtsnoeren, teneinde ervoor te zorgen dat begrotingsconsolidatie niet ten koste gaat van het duurzamegroei- en werkgelegenheidspotentieel, de armoede en de sociale uitsluiting niet vergroot en de kwaliteit van de openbare dienstverlening niet verslechtert.

Begrotingsconsolidatie en economische hervormingsmaatregelen enerzijds en armoedebestrijding en verhoging van de werkgelegenheid anderzijds elkaar op generlei wijze in de weg zitten.

Verdere inspanningen ter bevordering van governance, toewijding en democratische legitimiteit

Aanbeveling 8: vergroting democratische legitimiteit Europees semester

De beleidsrichtsnoeren die de Raad jaarlijks op basis van de groeianalyse uitvaardigt, dienen naar de mening van het Europees Parlement erop gericht te zijn dat:

De nationale en regionale parlementen, sociale partners, overheidsinstellingen en het maatschappelijk middenveld nauw betrokken worden bij de tenuitvoerlegging en bewaking van de beleidsrichtsnoeren in het kader van de Europa 2020-strategie en economisch governance teneinde een gevoel van verantwoordelijkheid hiervoor te bewerkstelligen.

Het Europees Parlement op gepaste wijze betrokken wordt bij het Europees semester.

De Europese Raad bij de vaststelling van de richtsnoeren voor 2013 terdege rekening houdt met de punten van zorg en de voorstellen van het Europees Parlement.

(1) Aangenomen teksten, P7_TA(2012)0408.
(2) Aangenomen teksten, P7_TA(2011)0542.
(3) PB C 308 E van 20.10.2011, blz. 116.
(4) PB L 308 van 24.11.2010, blz. 46.
(5) Aangenomen teksten, P7_TA(2012)0260.
(6) Zie rectificatie, versie 26 november 2010.
(7) Aangenomen teksten, P7_TA(2011)0466.
(8) Aangenomen teksten, P7_TA(2011)0495.
(9) PB L 307 van 18.11.2008, blz. 11.
(10) Aangenomen teksten, P7_TA(2012)0224.
(11) Aangenomen teksten, P7_TA(2011)0230.
(12) PB C 351 E van 02.12.11, blz. 29.
(13) PB C 308 E van 20.10.2011, blz. 6.
(14) PB L 303 van 02.12.00, blz. 16.
(15) Aangenomen teksten, P7_TA(2012)0419.
(16) PB L 175 van 10.07.99, blz. 43.
(17) PB L 14 van 20.01.98, blz. 9.


Betere governance van de interne markt
PDF 262kWORD 45k
Resolutie
Bijlage
Resolutie van het Europees Parlement van 7 februari 2013 met aanbevelingen aan de Commissie betreffende de governance van de interne markt (2012/2260(INL))
P7_TA(2013)0054A7-0019/2013

Het Europees Parlement,

–  gezien artikel 225 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU),

–  gezien artikel 26, lid 3, van het VWEU,

–  gezien de mededeling van de Commissie van 8 juni 2012 getiteld „Betere governance van de interne markt” (COM(2012)0259),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 28 november 2012 getiteld „Jaarlijkse groeianalyse 2013” (COM(2012)0750) en het verslag van de Commissie getiteld „Stand van zaken op het gebied van de integratie van de interne markt 2013 – Bijdrage aan de jaarlijkse groeianalyse 2013” (COM(2012)0752),

–  gezien de beoordeling van de Europese meerwaarde van betere governance van de interne markt, die deel uitmaakte van de beleidscyclus van het Europees semester, uitgevoerd door de Afdeling Europese Toegevoegde Waarde van het Europees Parlement en toegezonden aan de Commissie interne markt en consumentenbescherming op 7 februari 2013,

–  gezien de mededeling van de Commissie van 3 maart 2010 getiteld „Europa 2020 – Een strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei” (COM(2010)2020),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 27 oktober 2010 getiteld „Naar een Single Market Act – Voor een sociale markteconomie met een groot concurrentievermogen – 50 voorstellen om beter samen te werken, te ondernemen en zaken te doen” (COM(2010)0608),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 13 april 2011 getiteld „Akte voor de interne markt – Twaalf hefbomen voor het stimuleren van de groei en het versterken van het vertrouwen – ”Samen werk maken van een nieuwe groei„” (COM(2011)0206),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 3 oktober 2012 getiteld „Akte voor de interne markt II – Samen voor nieuwe groei” (COM(2012)0573),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 8 juni 2012 getiteld „Over de tenuitvoerlegging van de dienstenrichtlijn – ”Een partnerschap voor nieuwe groei in diensten 2012-2015„ (COM(2012)0261),

–  gezien het verslag van Mario Monti aan de voorzitter van de Europese Commissie van 9 mei 2010 getiteld „Een nieuwe strategie voor de interne markt – In dienst van Europa's economie en samenleving”,

–  gezien het Witboek van de Commissie van 28 maart 2011 getiteld „Stappenplan voor een interne Europese vervoersruimte – werken aan een concurrerend en zuinig vervoerssysteem” (COM(2011)0144),

–  gezien het verslag van de voorzitter van de Europese Raad van 26 juni 2012 getiteld „Naar een echte economische en monetaire unie” en het tussentijds verslag hierover van 12 oktober 2012 en het eindverslag van 5 december 2012 daarop,

–  gezien het scorebord van de interne markt nr. 23 (september 2011) en de resolutie van het Parlement hierover van 22 mei 2012(1),

–  gezien het scorebord van de interne markt nr. 25 (oktober 2012),

–  gezien het werkdocument van de diensten van de Commissie van 24 februari 2012 getiteld „De interne markt laten renderen – Jaarlijkse governance-controle 2011” (SWD(2012)0025),

–  gezien de conclusies van de Raad Concurrentievermogen van 30-31 mei 2012 over de digitale interne markt en de governance van de interne markt,

–  gezien de beraadslagingen van de Raad Concurrentievermogen van 10-11 oktober 2012 over de Akte voor de interne markt,

–  gezien de conclusies van de Europese Raad van 28-29 juni 2012,

–  gezien de conclusies van de Europese Raad van 18-19 oktober 2012,

–  gezien de bijdrage en de conclusies van de XLVIIIe Conferentie van parlementaire commissies voor Uniezaken van de parlementen van de Europese Unie (COSAC) van 14-16 oktober 2012,

–  gezien zijn resolutie van 20 mei 2010 over het verwezenlijken van een interne markt voor consumenten en burgers(2),

–  gezien zijn resolutie van 6 april 2011 over governance en partnerschap op de interne markt(3),

–  gezien zijn resolutie van 14 juni 2012 over „de toekomst van de Single Market Act”(4),

–  gezien zijn resolutie van 5 juli 2011 over een efficiëntere en eerlijkere handels- en distributiemarkt(5),

–  gezien de artikelen 42 en 48 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie interne markt en consumentenbescherming en de adviezen van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken en de Commissie regionale ontwikkeling (A7-0019/2013),

A.  overwegende dat een goed werkende en doeltreffende interne markt op basis van een sociale markteconomie met een groot concurrentievermogen meer dan ooit noodzakelijk is om de Europese economie nieuw leven in te blazen, de groei en het concurrentievermogen te stimuleren en banen te creëren; overwegende dat de interne markt op dat doel moet zijn gericht door een concreet antwoord te bieden op de crisis en tegelijkertijd de veiligheid van de consument te waarborgen en de sociale cohesie te bevorderen;

B.  overwegende dat de interne markt een noodzakelijke rol vervult bij de verwezenlijking van de doelstellingen van de Europa 2020-strategie voor een slimme, duurzame en inclusieve groei;

C.  overwegende dat de interne markt twintig jaar nadat zij officieel is gecreëerd nog steeds niet volledig is voltooid, met name omdat de lidstaten de circa 1500 richtlijnen en circa 1000 verordeningen nog niet volledig hebben omgezet of uitgevoerd;

D.  overwegende dat het beheer van de interne markt zo snel mogelijk moet worden versterkt en dat de omzetting, uitvoering en handhaving van de onderliggende regels dringend moeten worden verbeterd;

E.  overwegende dat de interne markt met de grootst mogelijke vastberadenheid en spoed moet worden voltooid en dat daarbij moet worden gezorgd voor het nodige evenwicht tussen de economische, sociale en milieudimensie ervan;

F.  overwegende dat de interne markt niet los kan worden gezien van ander horizontaal beleid op gebieden zoals de bescherming van consumenten en werknemers, sociale rechten, milieu en duurzame ontwikkeling;

G.  overwegende dat de voltooiing van de interne markt de grondslag vormt voor de voltooiing van de politieke en economische integratie van de Unie en de noodzakelijke verbinding vormt tussen alle lidstaten, ongeacht of zij al dan niet deel uitmaken van de eurozone;

H.  overwegende dat de correcte aansturing van de interne markt en de verdere ontwikkeling van de regio's elkaar aanvullen, de vooruitzichten voor lokale en regionale groei aanzienlijk kunnen verbeteren en gezamenlijk een sterk Europa tot stand kunnen brengen dat wordt gekenmerkt door cohesie en concurrentiebestendigheid; met name overwegende dat de Europese territoriale samenwerking gebaseerd is op concepten die te vergelijken zijn met die van de interne markt, zoals het bevorderen van grensovertredende interactie en het wederzijds profiteren van regionale en plaatselijke infrastructuur, investeringen en markten; overwegende dat de interne markt verder kan worden versterkt door het aanpakken van markttekortkomingen, het consolideren van de grensoverschrijdende territoriale samenwerking en het vergemakkelijken van de activiteiten en financiering van lokale en regionale overheden in het kader van territoriale pacten;

I.  overwegende dat, ondanks de politieke toezeggingen die op het hoogste niveau zijn gedaan en de inspanningen van de Commissie en de lidstaten, de gemiddelde omzettingsachterstand is opgelopen van 0,7% in 2009 tot 1,2% in februari 2012, en dat deze, na enige verbetering gedurende de afgelopen maanden, momenteel 0,9% bedraagt; overwegende dat er nog meer inspanningen moeten worden geleverd, omdat deze achterstand het wantrouwen jegens de Europese Unie in het algemeen en de interne markt in het bijzonder in de hand werkt;

J.  overwegende dat de interne markt fungeert als de ruggengraat van de Unie, en dat de goede werking ervan de grondslag en het kader vormt voor het economisch en sociaal herstel in Europa, en dat een en ander derhalve van uitermate groot belang is; overwegende dat in dat verband de eerbiediging van de sociale rechten, conform het nationale recht en de praktijken met betrekking tot het recht van de Unie, onontbeerlijk is;

K.  overwegende dat – zoals wordt aangegeven door de scoreborden voor de consumentenmarkten en de integratietoets voor de interne markt met betrekking tot de vier vrijheden – de intensievere concurrentie als gevolg van het integratieproces als een krachtige stimulans fungeert om de Europese consumenten een breder scala aan goedkopere en betere kwaliteitsproducten aan te bieden;

L.  overwegende dat de potentiële economische voordelen van een volledige en correcte tenuitvoerlegging van Richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt(6) een groeipotentieel zouden opleveren dat zich situeert tussen 0,8% en 2,6% van het bruto binnenlands product (bbp), dat zich binnen vijf à tien jaar na de implementatie van die richtlijn concreet zou manifesteren;

M.  overwegende dat de Unie volgens ramingen van de Commissie er de komende tien jaar nog eens 4% van het bbp op kan vooruitgaan door een snelle ontwikkeling van de interne markt te stimuleren;

N.  overwegende dat de internemarktstrategie moet worden gecoördineerd op basis van een pragmatische, coherente en breed opgezette overeenkomst die door alle lidstaten en door de Europese instellingen wordt gesteund; overwegende dat een krachtig leiderschap van de zijde van alle Europese instellingen en een duidelijke politieke inbreng van de zijde van de lidstaten nog steeds noodzakelijk zijn om de richtlijnen en verordeningen met betrekking tot de interne markt volledig uit te voeren en te handhaven en de geloofwaardigheid van en het vertrouwen in de interne markt te vergroten;

O.  overwegende dat de voorzitter van de Europese Raad in zijn bovengenoemd verslag van 26 juni 2012 heeft benadrukt dat volledige compatibiliteit met de interne markt, alsook openheid en transparantie van groot belang zijn om tot een diepere economische en monetaire unie te komen; overwegende dat de voorzitter van de Europese Raad in het eindrapport van 5 december 2012 verder de noodzaak heeft onderstreept om de interne markt op korte termijn te voltooien omdat zij een krachtig instrument is om de groei te bevorderen;

P.  overwegende dat er nog steeds behoefte is aan concrete stappen, zowel van de lidstaten als van de Unie, om het vrije verkeer van goederen, personen, diensten en kapitaal in de Europese Unie volledig ten uitvoer te kunnen leggen; overwegende dat het bieden van nieuwe zakelijke kansen voor bedrijven, met name voor kleine en middelgrote ondernemingen (kmo's), onder meer door een strikte toepassing van de kmo-toets in het kader van de effectbeoordelingen die worden uitgevoerd door de Commissie en het Parlement, het boeken van snelle vooruitgang met de agenda voor slimme regelgeving en op maat gesneden wetgeving voor de verschillende soorten bedrijven, voor zover mogelijk zonder afbreuk te doen aan algemene doelstellingen zoals gezondheid en veiligheid op het werk, ook kan helpen de Europese economieën nieuw leven in te blazen;

Q.  overwegende dat de waardevolle rol van centrale aanspreekpunten in de context van de interne markt, waaronder ook elektronische en fysieke éénloketsystemen, moet worden erkend bij het terugdringen van administratieve rompslomp en transactiekosten, het verbeteren van de efficiëntie, de toegankelijkheid van de markt, de transparantie en de concurrentie, met als gevolg lagere overheidsuitgaven en meer mogelijkheden voor bedrijven, ook voor kmo's en micro-ondernemingen, om toegang te krijgen tot markten en bestaande werkgelegenheid te behouden en nieuwe banen te scheppen;

Betere wetgeving

R.  overwegende dat de Commissie moet streven naar meer horizontale coördinatie en samenhang bij de voorbereiding van wetgevingsvoorstellen die relevant zijn voor de interne markt; overwegende dat de Commissie grondige effectbeoordelingen moet verrichten, ook naar de geconstateerde territoriale effecten, met overtuigende argumenten die de behoefte aan internemarktregelgeving aantonen vooraleer zij wetgevingsvoorstellen aanneemt;

S.  overwegende dat de Commissie overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel waar nodig en vooral wanneer een beoordelingsmarge niet vereist is bij de uitvoering van Uniewetgeving, de voorkeur moet geven aan verordeningen in plaats van richtlijnen als optimaal rechtsinstrument ter regulering van de interne markt;

T.  overwegende dat de lidstaten en de Commissie een „internemarkttest” op het niveau van de lidstaten moeten invoeren om na te gaan of nieuwe nationale wetgeving negatieve gevolgen kan hebben voor de efficiënte werking van de interne markt; overwegende dat de Commissie zich zou moeten beraden over de toepasbaarheid van een meldsysteem voor nationale wetsontwerpen die een negatieve invloed op de werking van de interne markt kunnen hebben, een en ander ter aanvulling van de procedure van Richtlijn 98/34/EG om een ​​horizontaal instrument te creëren, het preventieve karakter daarvan te versterken wanneer de Commissie een omstandig advies uitbrengt over een ontwerpwet, en de toepassing daarvan te garanderen ten einde de incorrecte toepassing van Uniewetgeving op lokaal niveau tegen te gaan;

U.  overwegende dat het van essentieel belang is dat de administratieve samenwerking tussen de lidstaten op een efficiënte, doelgerichte en kosteneffectieve manier gestalte krijgt, zoals het geval is bij het Informatiesysteem interne markt (IMI); overwegende dat het IMI altijd moet worden gebruikt, ook op andere terreinen, teneinde het functioneler te maken en administratieve rompslomp te verminderen, de transparantie te vergroten en alle actoren binnen de interne markt in staat te stellen ten volle van de voordelen ervan te profiteren;

Betere omzetting, uitvoering en toepassing

V.  overwegende dat iedere lidstaat elke richtlijn op een consistente manier moet omzetten, en alle voorzieningen moet treffen om een wetgevingshandeling van de Unie in haar geheel, gezamenlijk en op hetzelfde moment om te zetten en om ervoor te zorgen dat de nationale omzetting van deze handeling de weerspiegeling vormt van het compromis dat op Unieniveau is bereikt, aangezien incorrecte of te late omzetting concurrentie in de interne markt verstoort en het burgers en bedrijven onmogelijk maakt ten volle van de interne markt te profiteren;

W.  overwegende dat er behoefte is aan meer transparantie betreffende de uitvoering en uniforme toepassing van het Unierecht in de lidstaten; overwegende dat concordantietabellen in een geïntegreerde interne markt een steeds nuttiger instrument zullen worden om de nationale omzetting van de regels van de Unie gestalte te geven, en dat de Commissie deze tabellen bijgevolg vaker moet opvragen;

Toezicht op de uitvoering

X.  overwegende dat de uitwisseling van ervaringen en beproefde methoden tussen lidstaten van cruciaal belang is om inzicht te krijgen in de nationale mechanismen voor de toepassing van het Unierecht en in de nog resterende obstakels voor de interne markt; overwegende dat de lidstaten onderling en met de Commissie voorafgaand aan de omzetting informatie moeten uitwisselen teneinde correcte omzetting te kunnen garanderen en versnippering te voorkomen; overwegende dat het toezicht op de uitvoering van het Unierecht een van de kerntaken van de Commissie en haar ambtenaren is; overwegende dat de Commissie, ten einde haar toezeggingen na te komen om de lidstaten bij de omzetting en implementatie van Uniewetgeving bij te staan, een netwerk van ambtenaren kan opzetten en coördineren dat belast is met de uitvoering van alle nieuwe Uniewetgeving buiten SOLVIT, waardoor een platform voor uitwisseling en collegiale toetsing kan worden gecreëerd om nauw met de lidstaten samen te werken en zo de algehele kwaliteit van de uitvoering te verbeteren en de uitvoeringsproblemen op te lossen die de lidstaten ondervinden; overwegende dat uitwisseling tussen de lidstaten moet worden bevorderd van nationale ambtenaren die belast zijn met de uitvoering van het Unierecht, om een betere informatiestroom en beproefde methoden te stimuleren;

Y.  overwegende dat louter kwantitatieve statistieken omtrent de uitvoering van internemarktwetgeving niet de mogelijkheid bieden om de kwaliteit van de uitvoering en de bijzondere impact van specifieke sleutelinstrumenten op de interne markt te kunnen meten; overwegende dat er derhalve behoefte is aan een politieke en kwalitatieve beoordeling van de uitvoering van de wetgeving en de voortgang van de interne markt, met name wat betreft de economische relevantie van nieuwe internemarktwetgeving en de toepassing van bestaande wetgeving;

Z.  overwegende dat bij een dergelijke beoordeling een onderscheid moet worden gemaakt tussen niet-omzetting, wat neerkomt op een duidelijke tekortkoming van de betrokken lidstaat, en potentiële niet-conformiteit, die het gevolg kan zijn van een andere interpretatie en een ander begrip van het Unierecht; overwegende dat volgens de Verdragen uiteindelijk alleen het Europees Hof van Justitie als openbaar orgaan bevoegd is om vast te stellen wanneer nationale wetgeving niet in overeenstemming is met het Unierecht; overwegende dat derhalve geen enkele andere instelling dergelijke wetgeving niet-conform kan verklaren; overwegende dat het Parlement jaarlijks een lijst dient te ontvangen van niet-omgezette of niet correct omgezette Uniewetgeving in de betrokken lidstaten;

AA.  overwegende dat over de vormen van conditionaliteit in de structuurfondsen in verband met de omzetting van internemarktrichtlijnen in de lidstaten nog altijd wordt onderhandeld in het kader van de wetgevingsprocedure voor de aanneming van de nieuwe verordeningen; overwegende dat dergelijke maatregelen alleen als laatste redmiddel mogen worden gebruikt, en dat het gebruiken van financiële steun van de Unie als pressiemiddel om tot tijdige omzetting van internemarktregels aan te zetten goed moet worden afgewogen;

Betere handhaving

AB.  overwegende dat er ter verbetering van het internemarktbeleid een nultolerantiebeleid moet worden gevoerd ten aanzien van lidstaten die de internemarktregels niet naar behoren uitvoeren;

AC.  overwegende dat de niet-nakomingsprocedures zoals die zijn vastgelegd in artikel 258 van het VWEU en door de Commissie worden toegepast, niet de mogelijkheid bieden om tekortkomingen bij de uitvoering en toepassing van internemarktbepalingen in de lidstaten op een snelle manier aan te pakken en recht te zetten;

AD.  overwegende dat de bestaande niet-nakomingsprocedures vaak ontoereikend blijken te zijn om te kunnen voldoen aan de verwachtingen van individuele consumenten en bedrijven, en dat er op Unieniveau een geïntegreerde, snelwerkende en financieel toegankelijke verhaalmogelijkheid moet worden ingesteld;

AE.  overwegende dat de lidstaten en de Europese Raad derhalve in het kader van toekomstige herzieningen van het VWEU moeten blijven werken aan de verdere ontwikkeling van niet-nakomingsprocedures; overwegende dat in afwachting daarvan alles in het werk moet worden gesteld om te komen tot een stringentere toepassing van niet-nakomingsprocedures wegens inbreuken op de bepalingen van het Unierecht op het gebied van de interne markt; overwegende dat in dat verband actiever gebruik moet worden gemaakt van snellere procedures binnen de Commissie en, in voorkomend geval, van procedures voor voorlopige maatregelen voor het Hof van Justitie conform artikel 279 VWEU; overwegende dat sommige rechtshandelingen van de Unie voorzien in voorlopige maatregelen die door de nationale rechter kunnen worden genomen om een ​​dreigende inbreuk te voorkomen, bijvoorbeeld in de vorm van gerechtelijke bevelen; overwegende dat deze kunnen als model dienen voor effectievere procedures en dat het gebruik van dergelijke voorlopige maatregelen derhalve op alle relevante terreinen in overweging moet worden genomen;

AF.  overwegende dat het EU Pilot-project positieve resultaten heeft opgeleverd wat betreft de correcte toepassing van het Unierecht en snellere oplossingen biedt voor de problemen die burgers en bedrijven ondervinden; overwegende dat de Commissie het gebruik van EU Pilot derhalve moet bevorderen en het nog effectiever moet inzetten om inbreuken op de internemarktregels beter te kunnen opsporen en corrigeren, zonder haar toevlucht te moeten nemen tot tijdrovende niet-nakomingsprocedures;

AG.  overwegende dat SOLVIT een belangrijke rol te vervullen heeft als essentieel instrument voor probleemoplossing op nationaal niveau en dus ook bij het waarborgen van een betere naleving van de Uniewetgeving met betrekking tot de interne markt, maar dat het potentieel van SOLVIT niettemin onderbenut blijft; overwegende dat concrete stappen om de zichtbaarheid van SOLVIT te verbeteren en een intensievere communicatie met de Europese burgers over SOLVIT te bewerkstelligen, moeten worden aangemoedigd om het potentieel ervan binnen de huidige begroting beter te kunnen benutten; overwegende dat er meer inspanningen moeten worden geleverd om SOLVIT beter te integreren in het scala van bijstandsdiensten en handhavingsinstrumenten dat op nationaal en Unieniveau ter beschikking staat; overwegende dat er daarom ook behoefte is aan verbeteringen met betrekking tot de gebruiksvriendelijkheid en de duidelijkheid van de informatie die wordt verstrekt via de éénloketsystemen in de lidstaten;

AH.  overwegende dat de Commissie zich krachtiger moet inzetten voor de correcte implementatie en handhaving van alle in de lidstaten vigerende regels, dat zij sneller moet reageren op berichten en klachten over incorrecte toepassing van het Unierecht en de nodige stappen moet ondernemen om bestaande inconsistenties weg te nemen;

AI.  overwegende dat de Commissie, nadat hiervan een politieke evaluatie is opgemaakt, energiek gebruik moet maken van al haar bevoegdheden en alle sanctiemechanismen waarover zij beschikt optimaal moet benutten;

AJ.  overwegende dat de „EU sweeps” – door de Commissie gecoördineerde en tegelijkertijd door de bevoegde nationale instanties in de lidstaten uitgevoerde monitoringactiviteiten – een nuttig instrument blijken te zijn om de Commissie en de lidstaten in staat te stellen gezamenlijk toezicht te houden op de toepassing van bestaande internemarktwetgeving in de lidstaten; overwegende dat bij een aantal recent uitgevoerde controleacties aan het licht is gekomen dat de voorschriften inzake consumentenbescherming in de bankensector in de hele Unie slecht worden nageleefd; overwegende dat de Commissie de lidstaten derhalve een grootscheepsere toepassing van „EU sweeps” moet voorstellen om het toezicht te faciliteren, met name voor minder goed toegeruste en voorbereide nationale instanties; overwegende dat ook moet worden nagedacht over de coördinatie van de controleacties van de EU op andere terreinen en dat de „EU sweeps” ook moeten worden uitgebreid tot offlineproducten en -diensten;

Wetgevingspakket voor de interne markt

AK.  overwegende dat het wetgevingspakket voor de interne markt (de zgn. „Single Market Acts”) deel uitmaakt van de inspanningen om het internemarktbeleid te versterken door de coördinatie te verbeteren, met name in de prewetgevingsfase;

AL.  overwegende dat het systeem om op gezette tijden Single Market Acts in te dienen zonder meer als positief moet worden gezien, aangezien het daarmee mogelijk wordt gemaakt op regelmatige basis de prioriteiten voor de ontwikkeling van de interne markt te bepalen en te bespreken;

AM.  overwegende dat de Single Market Act een belangrijke transversale strategie was om ernstige, nog steeds bestaande tekortkomingen van de interne markt te verhelpen; overwegende dat deze strategie de mogelijkheid bood tot het horizontaal uitwerken van concrete wetgevings- en niet-wetgevingsmaatregelen, waardoor ongebruikt groeipotentieel kan worden aangesproken en belemmeringen voor de interne markt kunnen worden weggenomen; overwegende dat er in de door de Commissie ingediende voorstellen in dat opzicht op sommige punten wel vooruitgang te bespeuren is, maar dat er nog meer werk moet worden gemaakt van de perspectieven op lange termijn; overwegende dat de Commissie zich op korte termijn vooral moet toeleggen op de verdere uitwerking van de voorstellen die al in de Single Market Act zijn vervat, en met name die met betrekking tot het horizontale markttoezichtinstrument en de transparantie van bankkosten en niet-financiële informatie van de zijde van bedrijven;

AN.  overwegende dat de Single Market Act II op deze weg voortgaat door geïntegreerde netwerken, de mobiliteit van burgers en bedrijven, de digitale economie en het sociaal ondernemerschap, samen met het consumentenvertrouwen als de vier pijlers voor toekomstige groei te definiëren; overwegende dat wetgevingsvoorstellen om het recht op toegang tot een basisbankrekening te garanderen, de herziening van de Richtlijn 2007/64/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 november 2007 betreffende betalingsdiensten in de interne markt(7) en het faciliteren van langetermijninvesteringen in de reële economie te waarborgen in dit verband een belangrijke bijdrage kunnen leveren; overwegende dat de Commissie bij het voorstellen van de maatregelen, en het Parlement en de Raad bij de beraadslaging daarover elk van de beoogde maatregelen grondig moeten beoordelen, evenals de mogelijkheden om een bijzonder concurrentiebestendige socialemarkteconomie tot stand te brengen, en dat zij werk moeten maken van een snelle goedkeuring en toepassing daarvan;

AO.  overwegende dat de Single Market Act ook de sociaaleconomische problemen van de EU moet aanpakken en moet streven naar een markt die in dienst staat van de burgers;

AP.  overwegende dat toekomstige horizontale concepten gericht moeten zijn op de voltooiing van de Digitale Interne Markt, zodat de burgers ten volle van digitale oplossingen kunnen profiteren, en dat zij ook de concurrentiebestendigheid van de bedrijven in de Unie moeten waarborgen;

Sleutelterreinen

AQ.  overwegende dat de Commissie voorstelt haar activiteiten te richten op een aantal specifieke sleutelterreinen en instrumenten; overwegende dat de nadruk echter moet komen te liggen op een beperkt aantal instrumenten en activiteiten om te komen tot zichtbare verbeteringen bij de toepassing van de internemarktregels; overwegende dat de Digitale Interne Markt, de dienstensector, de energiesector, de sectoren overheidsopdrachten, onderzoek en innovatie, alsmede de bescherming van de consument en de verbetering van de mobiliteit van de burgers, met name van werknemers en vakmensen, behoren tot de belangrijkste sleutelterreinen voor groei;

AR.  overwegende dat deze belangrijke terreinen en instrumenten jaarlijks kunnen worden herzien om naar behoren rekening te houden met de huidige ontwikkelingen in de lidstaten, in het bijzonder met de voor de gebieden die op basis van gedocumenteerde evaluaties kunnen worden beschouwd als de voor de interne markt economisch meest relevante gebieden, zodat deze ook in aanmerking worden genomen bij de besluitvorming binnen de instellingen van de Unie; overwegende dat de methodiek voor het bepalen van de belangrijkste terreinen voor het verbeteren van de werking van de interne markt regelmatig moeten worden herzien, onder inaanmerkingneming van de groeidoelstellingen en de groeivooruitzichten;

AS.  overwegende dat de lidstaten en instellingen van de Unie zich zouden moeten concentreren op de vaststelling en snelle toepassing van de wet- en regelgeving op de sleutelterreinen die essentieel zijn voor groei en werkgelegenheid, zoals ook wordt onderstreept in het Pact voor groei en banen;

AT.  overwegende dat er meer moet worden gedaan om de financiële diensten zo te regelen dat de consumenten passende informatie krijgen en naar behoren worden beschermd, dat financiële producten, met name wanneer die risico's inhouden, op transparante wijze kunnen worden beoordeeld en dat het mogelijk wordt alternatieve oplossingen aan te reiken voor geschillenbeslechting en middelen die zorgen voor effectieve schadeloosstelling van en terugbetaling aan consumenten;

AU.  overwegende dat een behoorlijk functionerende en volledig voltooide interne markt niet effectief kan zijn zonder een geïntegreerd, onderling gekoppeld en efficiënt Europees vervoerssysteem dat van vitaal belang is voor het waarborgen van een vlot verkeer van goederen, personen en diensten, de essentiële en fundamentele vrijheden van de interne markt;

AV.  overwegende dat een interne Europese vervoersruimte het vervoer van personen en goederen moet vergemakkelijken, de kosten moet drukken en het Europees vervoer duurzamer moet maken door de interoperabele en duurzame trans-Europese vervoersnetwerken te voltooien, alle resterende barrières tussen vervoerswijzen en nationale systemen op te heffen en het ontstaan van multinationale en multimodale operatoren te faciliteren; overwegende dat het spoorvervoer, het maritiem vervoer, het vrachtvervoer over de weg, alsmede het gemeenschappelijk Europees luchtruim en de uniforme interpretatie van passagiersrechten een cruciale rol vervullen bij de voltooiing van de interne Europese vervoersruimte;

Een interne markt voor alle betrokken actoren

AW.  overwegende dat de burgers van de Unie, en in het bijzonder studenten, vakmensen en ondernemers, alsook kleine en middelgrote ondernemingen in alle lidstaten moeten worden uitgenodigd om met suggesties te komen voor de wijze waarop de interne markt het best volledig kan worden verwezenlijkt; voorts overwegende dat alle instellingen moeten worden aangemoedigd een procedure voor openbare raadpleging en dialoog met het maatschappelijk middenveld in het leven te roepen om te waarborgen dat naar behoren rekening wordt gehouden met de behoeften van de burgers, consumenten en bedrijven en dat de voorgestelde beleidsmaatregelen voor alle actoren een meerwaarde opleveren; overwegende dat er behoefte is aan adequate instrumenten om de burgers op de hoogte te stellen van het recht van de Unie;

AX.  overwegende dat de interne markt zich moet concentreren op de rechten van alle belanghebbenden; overwegende dat een sterkere en vroegtijdigere betrokkenheid van de sociale partners, van het maatschappelijk middenveld en van alle andere partijen die betrokken zijn bij het ontwerp, de vaststelling, uitvoering en monitoring van de maatregelen die nodig zijn om de groei en de rechten van de burgers in de interne markt te versterken – ook op basis van vormen van onlineparticipatie en e-democratie – essentieel is voor het herstel van het vertrouwen in de interne markt;

AY.  overwegende dat lokale en regionale actoren middels lokaal en regionaal zelfbestuur tal van door de Uniewetgeving op het gebied van de interne markt voorziene taken vervullen, met name op het stuk van aanbestedingen, staatssteun, diensten van algemeen economisch belang en concessieverlening; overwegende dat deze beleidstaken goed moeten worden uitgevoerd, onder meer ter beperking van de tekortkomingen in het cohesiebeleid; overwegende dat het leveren van kwalitatief hoogwaardige openbare diensten voor de burgers in alle regio's van de Unie essentieel is voor een dynamische en krachtige interne markt, en dat een effectief beheer van de interne markt daarom ook de belangen van lokale en regionale actoren in aanmerking moet nemen;

AZ.  overwegende dat de strategie voor de interne markt het sociaal welzijn, de convergentie en de rechten van werknemers moet bevorderen, sociale dumping moet tegengaan en billijke arbeidsvoorwaarden voor alle Europeanen moet waarborgen;

BA.  overwegende dat er moet worden voorzien in één gemakkelijk toegankelijke en eerstelijns hulpdienst op nationaal niveau waarop bedrijven en burgers, alsook gehandicapten, een beroep kunnen doen wanneer zij belemmerd worden in hun pogingen om de rechten en kansen te benutten die de interne markt biedt; overwegende dat de nodige aandacht moet worden besteed aan het verminderen van belemmeringen voor de toegankelijkheid van de gebouwde omgeving en diensten, zodat alle burgers kunnen profiteren van de interne markt;

Europees semester

BB.  overwegende dat het Europees semester het kader aanreikt om het economisch beleid te coördineren en bedoeld is om een inventaris op te maken van de begrotings- en economische situatie in de lidstaten, maar geen rekening houdt met de situatie van de interne markt, ondanks het cruciale belang daarvan voor de economie van alle lidstaten;

BC.  overwegende dat de interne markt een belangrijke rol kan spelen bij het bevorderen van de sociale cohesie in de Unie; overwegende dat de verbetering van het economische governancekader gebaseerd moet zijn op een reeks aan elkaar gekoppelde en samenhangende beleidsmaatregelen die de groei en de werkgelegenheid bevorderen en dat de volledige ontplooiing van de interne markt daarvoor van essentieel belang is;

BD.  overwegende dat de Commissie in het kader van de jaarlijkse beleidscyclus van het Europees semester moet toezien op de voltooiing van de interne markt en de effectieve toepassing van de daarmee verband houdende voorschriften, en dat zij daarbij rekening moet houden met de jaarlijkse governancecontrole en met de rapporteringsmechanismen van het scorebord van de interne markt; voorts overwegende dat in het kader van het jaarlijkse toezicht ook moet worden beoordeeld in welke mate consumenten en bedrijven baat hebben bij de interne markt en moet worden gerapporteerd welke obstakels de werking ervan belemmeren;

BE.  overwegende dat elke voorjaarsbijeenkomst van de Europese Raad gewijd zou moeten zijn aan de beoordeling op basis van een toezichtmechanisme van de situatie van de interne markt;

BF.  overwegende dat het opportuun is naar elke lidstaat afzonderlijk te kijken door steeds nauwer met de nationale parlementen samen te werken om tekortkomingen op het gebied van omzetting, uitvoering en toepassing te identificeren en deze via landenspecifieke aanbevelingen aan te pakken;

BG.  overwegende dat de jaarlijkse groeianalyse 2013 de aanzet heeft gegeven tot de derde cyclus van het Europees semester en dat deze nu voor het eerst ook een jaarverslag omvat over de stand van de internemarktintegratie; overwegende dat deze grotere aandacht voor de interne markt in het kader van het Europees semester nodig is om de groei- en werkgelegenheidsmogelijkheden in Europa beter te benutten en burgers en bedrijven in staat te stellen daar ten volle van te profiteren;

BH.  overwegende dat het bovengenoemde verslag over de stand van de internemarktintegratie 2013 echter geen nieuwe inzichten verschaft omtrent de stand van zaken in de lidstaten, en evenmin voldoende uitgewerkte conclusies oplevert met betrekking tot het groeipotentieel dat concreet door de interne markt wordt gegenereerd; overwegende dat de keuze van prioritaire gebieden in het integratieverslag met uitvoerige gegevens moet worden onderbouwd;

BI.  overwegende dat de toekomstige rapportage over de stand van zaken op het gebied van de internemarktintegratie derhalve meer duidelijkheid moet bieden omtrent de bestaande tekortkomingen in de interne markt, en concretere richtsnoeren moet aanreiken voor mogelijke oplossingen en te verwachten voordelen, teneinde bruikbare reacties van de lidstaten te kunnen opleveren;

BJ.  overwegende dat het verslag over de stand van de internemarktintegratie 2013 vooral de nadruk legt op de dienstensector, en er onder meer op aandringt dat Richtlijn 2006/123/EG volledig wordt nageleefd; overwegende dat deze oproep weliswaar terecht is maar niet weet te overtuigen indien hij niet gepaard gaat met zowel ondersteunende als stringente maatregelen met het oog op de correcte omzetting en interpretatie en de volledige uitvoering van die richtlijn;

BK.  overwegende dat het verslag een aantal prioriteiten voor de energie- en de vervoersmarkt opsomt, en overwegende dat veel van die prioriteiten wijzen op een gebrek aan nationale en Europese investeringen en concurrentiekracht op sommige terreinen; overwegende dat er behoefte is aan verder onderzoek en feitelijke informatie over deze markten om met overtuigingskracht te kunnen pleiten voor specifieke acties en oproepen tot de lidstaten; overwegende dat een geïntegreerde, interoperabele en toegankelijke Europese vervoersinfrastructuur, de totstandbrenging van een interne energiemarkt, en tegelijkertijd een robuuste concurrentiecapaciteit en betere bescherming van de consument, en een ambitieus Europees industriebeleid van vitaal belang zijn om de goede werking van de interne markt te kunnen garanderen;

BL.  overwegende dat de digitale economie ook wordt beschouwd als een van de prioritaire terreinen; overwegende dat de Digitale Interne Markt geactualiseerde en praktisch inzetbare transparantie- en consumentenbeschermingsmechanismen vereist; overwegende dat een tijdige en correcte omzetting en toepassing van Richtlijn 2011/83/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2011 betreffende consumentenrechten(8) derhalve een van de essentiële factoren is voor de ontwikkeling van de digitale economie;

BM.  overwegende dat de burgers van de Unie nog niet ten volle hebben geprofiteerd van de mogelijkheden die de interne markt op tal van terreinen te bieden heeft, met name voor het vrije verkeer van personen en werknemers; overwegende dat de arbeidsmobiliteit in heel Europa nog steeds te gering is en dat er behoefte is aan krachtigere maatregelen om de nog resterende belemmeringen weg te nemen en het beginsel van gelijke behandeling van werknemers in het kader van de toepassing van de Verdragen en overeenkomstig de nationale wetgevingen en praktijken te garanderen;

BN.  overwegende dat Richtlijn 2011/7/EU van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 betreffende bestrijding van betalingsachterstand bij handelstransacties(9) een fundamenteel instrument is om de enorme schulden van overheden jegens tal van bedrijven, met name kmo's, terug te dringen, en overwegende dat de omzetting daarvan snel en adequaat haar beslag moet krijgen teneinde het aantal gevallen van insolventie te doen afnemen;

BO.  overwegende dat er meer innovatiegerichte acties nodig zijn ter ondersteuning van de op het concept van een socialemarkteconomie gebaseerde interne markt; overwegende dat de jaarlijkse groeianalyse 2013 met een interessant voorstel is gekomen voor de invoering van een insolventieregeling voor consumenten, en overwegende dat dit voorstel nader moet worden bekeken, gezien het feit dat dergelijke maatregelen een essentiële rol kunnen spelen bij zowel de consumentenbescherming als de voorkoming van mogelijke systeemrisico's voor de financiële sector;

BP.  overwegende dat er behoefte is aan een ambitieuze agenda voor de consumenten met onder meer wetgevings- en programmeringsmaatregelen, die ten doel heeft de gemiddelde consument meer verantwoordelijkheidsbesef bij te brengen en kwetsbare consumenten beter te beschermen;

BQ.  overwegende dat de verwezenlijking van de Europa 2020-doelstellingen, waarop het Europees semester moet gericht zijn, afhangt van de volledige ontplooiing van de mogelijkheden van de interne markt, van de inzet van de Unie in haar geheel en van de daadwerkelijke medewerking van de lidstaten;

BR.  overwegende dat het Europees semester nog systematischer moet worden gekoppeld aan de initiatieven die de Unie momenteel ontplooit en rekening moet houden met de voltooiing van de interne markt om te zorgen voor samenhang in het Europees economisch beleid, met name teneinde de nodige convergentie tussen de landen van de eurozone en de andere lidstaten te waarborgen;

BS.  overwegende dat de kwaliteit van de nationale hervormingsprogramma's in het kader van het Europees semester grote verschillen vertoont op punten zoals concreetheid, transparantie, uitvoerbaarheid en volledigheid en dat die programma's verder moeten worden uitgediept, verbeterd en voldoende ambitieus gemaakt om de doelstellingen inzake economische integratie en voltooiing van de interne markt te kunnen verwezenlijken;

BT.  overwegende dat de lidstaten zo gedetailleerd mogelijke informatie moeten verstrekken, ook omtrent de wijze waarop de voorschriften op de sleutelgebieden van de interne markt moeten worden toegepast en ten uitvoer gelegd;

BU.  overwegende dat er een nieuwe methode moet worden toegepast voor het Europees semester, die inhoudt dat de prioriteiten voor de interne markt tegelijk met de economische en begrotingsprioriteiten moeten worden besproken, zodat deze terreinen, samen met de werkgelegenheids- en sociale prioriteiten, in één geïntegreerd coördinatiekader met elkaar kunnen worden verbonden;

BV.  overwegende dat de landenspecifieke aanbevelingen rekening moeten houden met de stand en de toepassingswijze van de wetgeving inzake de interne markt, waarbij specifiek de nadruk moet liggen op de sleutelgebieden en prioriteiten die jaarlijks worden vastgesteld;

BW.  overwegende dat de landenspecifieke aanbevelingen de lidstaten tegelijkertijd meer praktische oplossingen moeten aanreiken voor een betere werking van de interne markt, zodat de voltooiing van de interne markt op meer steun kan rekenen van de publieke opinie en de politiek;

BX.  overwegende dat de beoordeling van de situatie van de interne markt een integraal onderdeel van het Europees semester moet worden, waarbij een rubriek „governance van de interne markt” moet worden ingevoerd naast de rubriek „economische governance”; overwegende dat het voorstel van de Commissie om een jaarverslag over de integratie van de interne markt voor te bereiden ter aanvulling van het gegevensmateriaal voor de landenspecifieke aanbevelingen, de basis kan vormen voor een toekomstige jaarlijkse internemarktcyclus binnen het Europees semester;

BY.  overwegende dat het Europees semester moet worden ingevoerd met de volledige betrokkenheid van de nationale parlementen en zich moet voltrekken met inachtneming van de prerogatieven van het Europees Parlement;

1.  verzoekt de Commissie zo spoedig mogelijk – onder inaanmerkingneming als mogelijke rechtsgrondslag van alle relevante bepalingen van het VWEU met betrekking tot de interne markt, inclusief artikel 26, lid 3 VWEU – een voorstel voor een wetgevingshandeling ter verbetering van de governance van de interne markt in te dienen aan de hand van de in bijlage dezes vervatte gedetailleerde aanbevelingen;

2.  bevestigt dat deze aanbevelingen in overeenstemming zijn met de grondrechten en het subsidiariteitsbeginsel;

3.  is van oordeel dat de financiële gevolgen van het verlangde voorstel gedekt moeten worden door bestaande middelen uit de begroting;

o
o   o

4.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie en de bijgaande gedetailleerde aanbevelingen te doen toekomen aan de Commissie en de Raad, alsmede aan de Europese Raad en de parlementen en regeringen van de lidstaten.

BIJLAGE:

GEDETAILLEERDE AANBEVELINGEN BETREFFENDE DE INHOUD VAN HET VERLANGDE VOORSTEL

Aanbeveling 1: Een consistent kader voor de internemarktgovernance vaststellen

Het Europees Parlement is van mening dat het in te dienen wetgevingsvoorstel in de volgende regulering moet voorzien:

–  Er moet een voorstel voor een wetgevingshandeling ter versterking van de internemarktgovernance worden ingediend om de goede werking van de interne markt van de Unie te helpen waarborgen en inclusieve economische groei in Europa te bevorderen. Het voorstel moet zijn gebaseerd op de relevante VWEU-bepalingen met betrekking tot de interne markt. Tevens dient de Commissie zich te beraden over de indiening van een voorstel op basis van artikel 26, lid 3 VWEU.

  De procedure dient te voorzien in adequate betrokkenheid van het Europees Parlement bij de vaststelling van het internemarktgovernancekader. Tevens dient zij te voorzien in de vaststelling door het Europees Parlement en de Raad van andere maatregelen die nodig zijn om de internemarktgovernance te versterken, inzonderheid maatregelen op de gebieden waarop het regelgevingskader van de Unie is vastgesteld overeenkomstig de gewone wetgevingsprocedure van artikel 294 VWEU.

–  Deze handeling mag geen afbreuk doen aan het reeds bestaande regelgevingskader voor de interne markt of aan de regels die in diverse sectoren moeten worden ingevoerd. Evenmin mag zij afbreuk doen aan de prerogatieven van de instellingen die zijn vastgelegd in de Verdragen, met name aan die van de Commissie, of aan de verplichtingen van de lidstaten die voortvloeien uit de Verdragen of het internemarktacquis.

–  De handeling moet het regelgevingskader voor de interne markt aanvullen en de omzetting, uitvoering, toepassing en handhaving van de regels en vrijheden van de interne markt bevorderen.

–  De handeling moet tevens voorzien in de vaststelling van internemarktrichtsnoeren voor de Unie. Deze richtsnoeren moeten de te verwezenlijken doelstellingen omvatten, evenals prioriteiten voor acties en te garanderen voorwaarden, en moeten vergezeld gaan van werkmethoden en procedures om de governance van de interne markt te versterken.

–  Er moeten procedures worden vastgesteld voor de indiening, beoordeling en supervisie van nationale actieplannen en voor de vaststelling van internemarktgerelateerde landenspecifieke aanbevelingen.

–  Ook moeten er aanvullende maatregelen worden vastgesteld die nodig zijn om de uitvoering en handhaving van het regelgevingskader voor de interne markt te verbeteren.

–  De relatie tussen de governancecyclus van de interne markt en de jaarlijkse beleidscyclus van het Europees semester moet nader worden aangegeven.

Aanbeveling 2: De doelstellingen en -prioriteiten voor door de Unie te ondernemen acties vaststellen om de werking van de interne markt te verbeteren

Het Europees Parlement is van mening dat het in te dienen wetgevingsvoorstel in de volgende regulering moet voorzien:

–  Om te bewerkstelligen dat de interne markt daadwerkelijk voor groei zorgt, banen creëert en het vertrouwen van consument en bedrijfsleven versterkt, moet de Unie richtsnoeren vaststellen teneinde de werking van de interne markt te verbeteren. Deze richtsnoeren moeten het volgende omvatten:

   a) doelstellingen en prioriteiten voor door de Unie en de lidstaten te ondernemen acties;
   b) te creëren voorwaarden om de governance van de interne markt verder te verbeteren.

–  Een beperkt aantal doelstellingen en prioriteiten voor acties op gebieden waar een beter werkende interne markt wellicht de grootste voordelen voor groei en banen in de hele Unie kan opleveren.

–  De selectie van doelstellingen en -prioriteiten voor actie moet gebaseerd zijn op de volgende criteria:

   a) productiebenchmarking die gebruik maakt van een reeks kwantitatieve kernindicatoren welke betrekking hebben op de input bij de productie van goederen en diensten, om na te gaan in welke sectoren het onontgonnen potentieel om groei te creëren het grootst is;
   b) economisch belang, waarbij wordt nagegaan of de sector in termen van economische omvang belangrijk genoeg is om een niet te verwaarlozen effect te hebben op de groei wanneer de wezenlijke oorzaken van het onontgonnen potentieel in die sector worden aangepakt;
   c) dynamische factoren, waarbij wordt nagegaan of de sector zelf al zijn onontgonnen potentieel aanboort, aan de hand van factoren zoals de mate waarin hij werkgelegenheidsgroei creëert en waarin hij convergeert naar de als norm geldende arbeidsproductiviteitsniveaus;
   d) internemarktfactoren, waarbij wordt nagegaan of er aanwijzingen zijn dat verbeteringen op de interne markt onontgonnen potentieel zouden kunnen ontsluiten;
   e) factoren met betrekking tot aanvullende elementen ter bescherming en vrijwaring van de belangen van consumenten, werknemers en burgers.

Aanbeveling 3: De voorwaarden bepalen waaraan moet worden voldaan om de internemarktgovernance te verbeteren

Het Europees Parlement is van mening dat het in te dienen wetgevingsvoorstel in de volgende regulering moet voorzien:

–  De te creëren voorwaarden om de governance van de interne markt verder te verbeteren, moeten het volgende omvatten:

   a) bij de opstelling en uitvoering van de internemarktregels de beginselen van slimme regelgeving toepassen om ervoor te zorgen dat deze regels op een zodanige wijze worden opgesteld, omgezet en uitgevoerd dat zij daadwerkelijk functioneren voor degenen voor wie zij bestemd zijn;
   b) de administratieve rompslomp, met name voor kleine en middelgrote ondernemingen, tot een minimum beperken;
   c) wanneer bedrijven en burgers procedures moeten volgen, moeten die snel langs elektronische weg kunnen worden afgehandeld;
   d) garanderen dat bedrijven en burgers toegang hebben tot inlichtingen en hulp en dat zij zo nodig snel, effectief en betaalbaar verhaal kunnen zoeken;
   e) slimmer gebruik maken van informatietechnologie om burgers en bedrijven te informeren en hen in staat te stellen hun rechten en kansen te benutten, en initiatieven op nationaal en Unieniveau beter op elkaar afstemmen;
   f) beter gebruik maken van onlinetools zoals het informatiesysteem voor de interne markt (IMI) bij grensoverschrijdende samenwerking tussen administratieve diensten;
   g) éénloketsystemen verder ontwikkelen;
   h) daadwerkelijk gebruik maken van snelle en effectieve probleemoplossings- en verhaalmechanismen door o.a. te voorzien in één gemakkelijk toegankelijke eerstelijnshulpdienst op nationaal niveau waarop burgers en bedrijven een beroep kunnen doen wanneer zij problemen hebben om de rechten en kansen die de interne markt hen biedt, te benutten.

Aanbeveling 4: Aanvullende maatregelen vaststellen die nodig zijn om de uitvoering en handhaving van het regelgevingskader voor de interne markt te verbeteren

Het Europees Parlement is van mening dat het in te dienen wetgevingsvoorstel in de volgende regulering moet voorzien:

–  Om de uitvoering en handhaving van het regelgevingskader voor de interne markt te verbeteren, moet de Commissie:

   a) voor richtlijnen die nog moeten worden omgezet, haar steun aan de lidstaten bij de omzetting versterken;
   b) systematisch op conformiteit toetsen en ondersteunende maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat de regels in de praktijk in alle lidstaten functioneren;
   c) met betrekking tot wetgeving die al is omgezet en ten uitvoer gelegd, grondige evaluaties verrichten om na te gaan hoe de regels zijn uitgevoerd en in de praktijk functioneren, zowel in praktisch als in economisch opzicht;
   d) de rapportering achteraf over de uitvoering verbeteren, waarbij de nadruk moet liggen op de naleving door de lidstaten en waarbij de prestatiebeoordelingen gericht moeten zijn op de efficiëntie van de goedgekeurde beleidsmaatregelen;
   e) exercities voor collegiale toetsing met de lidstaten organiseren.

–  Om de uitvoering en handhaving van het regelgevingskader voor de interne markt te verbeteren, moeten de lidstaten:

   a) ontwerpomzettingsmaatregelen aan de Commissie voorleggen wanneer zij of de Commissie dat passend achten, om er tevens voor te zorgen dat correcte omzetting vooraf wordt beoordeeld en om conformiteit en een snelle uitvoering te bewerkstelligen;
   b) tijdens het omzettingsproces en de uitvoering regelmatig de belanghebbenden en het maatschappelijk middenveld raadplegen, waaronder consumenten, het bedrijfsleven en de lokale en regionale instanties;
   c) online een toelichting geven op de wijze waarop zij regels hebben omgezet en hoe deze regels in de praktijk functioneren.

Aanbeveling 5: Toezien op de indiening, beoordeling en supervisie van nationale actieplannen

Het Europees Parlement is van mening dat het in te dienen wetgevingsvoorstel in de volgende regulering moet voorzien:

–  De lidstaten moeten nationale actieplannen opstellen en aan de Commissie voorleggen, die tot doel hebben de doelstellingen en -prioriteiten voor actie door de Unie ten uitvoer te leggen om de werking van de interne markt te verbeteren. De actieplannen moeten een lijst van te nemen gedetailleerde maatregelen bevatten, evenals een stappenplan voor de uitvoering daarvan.

–  De nationale actieplannen moeten worden opgesteld in overleg met relevante belanghebbenden die economische en sociale belangen vertegenwoordigen, evenals de belangen van de consumenten.

–  De Commissie moet samen met het Raadgevend Comité voor de interne markt de nationale actieplannen beoordelen en een samenvattend verslag doen toekomen aan het Europees Parlement en de Raad.

–  Bij de beoordeling van de nationale actieplannen moet rekening worden gehouden met het scorebord voor de interne markt en met het verslag over de internemarktgovernance.

–  De Commissie moet toezien op de vorderingen bij de uitvoering van de nationale actieplannen. Hiertoe moeten de lidstaten de Commissie alle relevante informatie verstrekken die nodig wordt geacht om de vorderingen te beoordelen.

–  De indiening en beoordeling van de nationale actieplannen moeten gezien worden als gecoördineerde acties die binnen een geïntegreerd kader deel uitmaken van een jaarcyclus voor het vaststellen van beleidsprioriteiten met het oog op de volledige verwezenlijking van de interne markt, waarbij rekening wordt gehouden met de economische, de sociale en de milieudimensie.

Aanbeveling 6: Afzonderlijke internemarktgerelateerde landenspecifieke aanbevelingen vaststellen

Het Europees Parlement is van mening dat het in te dienen wetgevingsvoorstel in de volgende regulering moet voorzien:

–  Op grond van de beoordeling van de nationale actieplannen en met behulp van andere relevante internemarktinstrumenten stelt de Raad, op voorstel van de Commissie en na raadpleging van het Europees Parlement, op basis van de beleidsprioriteiten voor actie in de als sleutelgebieden beschouwde sectoren, internemarktgerelateerde aanbevelingen aan de lidstaten vast die tot doel hebben de omzetting, uitvoering en handhaving van internemarktregels te verbeteren.

–  Wanneer de Raad aanbevelingen tot de lidstaten richt, moet hij ten volle gebruik maken van de instrumenten waarin het VWEU voorziet.

–  Wanneer een internemarktgerelateerde aanbeveling wordt gedaan, moet de bevoegde commissie van het Europees Parlement vertegenwoordigers van de betrokken lidstaat kunnen uitnodigen om aan een gedachtewisseling deel te nemen, en moeten vertegenwoordigers van de Commissie kunnen worden uitgenodigd om met het parlement van de betrokken lidstaat van gedachten te wisselen.

Aanbeveling 7: In het kader van het Europees semester een pijler „interne markt” vaststellen

Het Europees Parlement is van mening dat het in te dienen wetgevingsvoorstel in de volgende regulering moet voorzien:

–  Om ervoor te zorgen dat de interne markt concrete resultaten oplevert voor burgers, consumenten, werknemers en bedrijven, moet de jaarlijkse cyclus van het Europees semester worden gebruikt als platform voor beleidsaansturing, rapportering en monitoring van de vorderingen van de lidstaten en de Unie om de doelstellingen van de interne markt te verwezenlijken en corrigerende maatregelen vast stellen.

–  In het kader van het Europees semester moet een pijler „interne markt” worden vastgesteld.

–  De pijler „interne markt” van het Europees semester moet het volgende omvatten:

   a) het scorebord voor de interne markt, inclusief gedetailleerde landenspecifieke verslagen over de uitvoering en toepassing van de internemarktwetgeving;
   b) de door de lidstaten uitgewerkte implementatievoorschriften voor internemarktwetgeving, waarbij de nadruk moet liggen op de sleutelgebieden en de jaarlijks vastgestelde beleidsprioriteiten;
   c) de voorstellen van de Commissie voor beleidsprioriteiten voor het komende jaar, zowel op het niveau van de Unie als van de lidstaten, gepresenteerd in de context van de jaarlijkse groeianalyse en van het jaarverslag over de integratie van de interne markt. Het jaarverslag moet ook een beoordeling bevatten van hoe de interne markt in de praktijk functioneert. Deze voorstellen voor beleidsprioriteiten moeten gebaseerd zijn op de bevindingen van het scorebord voor de interne markt en andere toezichtsinstrumenten voor de interne markt, ten einde overlapping te vermijden, doeltreffende en duidelijke aanbevelingen vast te stellen en de samenhang van het Europees economisch beleid te waarborgen;
   d) de vaststelling van beleidsprioriteiten voor te nemen actie en te verwezenlijken doelstellingen om de resterende belemmeringen op Unie- en nationaal niveau weg te nemen, in de vorm van richtsnoeren voor de interne markt;
   e) de indiening door de lidstaten van nationale actieplannen om de richtsnoeren voor de interne markt uit te voeren;
   f) de beoordeling van de nationale actieplannen door de Commissie, in nauwe samenwerking met het Raadgevend Comité voor de interne markt, waarbij rekening wordt gehouden met het scorebord voor de interne markt en met het jaarverslag over de governance van de interne markt;
   g) de vaststelling door de Raad en het Europees Parlement van afzonderlijke internemarktgerelateerde aanbevelingen aan de lidstaten, op grond van een voorstel van de Commissie.

Aanbeveling 8: De democratische verantwoordingsplicht en de rol van het Europees Parlement en van de nationale parlementen vergroten

Het Europees Parlement is van mening dat het in te dienen wetgevingsvoorstel in de volgende regulering moet voorzien:

–  Het Europees Parlement moet conform de Verdragen worden betrokken bij de totstandbrenging van het internemarktgovernancekader. Het moet ook worden betrokken bij, en op zijn minst door de Raad worden geraadpleegd over de vaststelling van andere maatregelen die nodig zijn om de internemarktgovernance te verbeteren, onder meer in relatie tot de doelstellingen, prioriteiten en geplande beleidsmaatregelen van de Unie.

–  Vóór de voorjaarstop van de Europese Raad moet het Europees Parlement de jaarlijkse groeianalyse bespreken en stemmen over de amendementen betreffende het jaarverslag over de integratie van de interne markt dat aan de Europese Raad moet worden voorgelegd.

–  De Voorzitter van het Europees Parlement moet op de voorjaarstop van de Europese Raad het standpunt van het Europees Parlement over de integratie van de interne markt toelichten.

–  De Raad en de Commissie moeten aanwezig zijn op interparlementaire bijeenkomsten tussen het Europees Parlement en de nationale parlementen, waarop de integratie van de interne markt wordt besproken.

(1) Aangenomen teksten, P7_TA(2012)0211.
(2) PB C 161 E van 31.5.2011, blz. 84.
(3) PB C 296 E van 2.10.2012, blz. 51.
(4) Aangenomen teksten, P7_TA(2012)0258.
(5) PB C 33 E van 5.2.2013, blz.9.
(6) PB L 376 van 27.12.2006, blz. 36.
(7) PB L 319 van 5.12.2007, blz. 1.
(8) PB L 304 van 22.11.2011, blz. 64.
(9) PB L 48 van 23.2.2011, blz. 1.


22ste zitting van de Raad voor de mensenrechten van de Verenigde Naties
PDF 163kWORD 39k
Resolutie van het Europees Parlement van 7 februari 2013 over de 22e zitting van de Mensenrechtenraad van de Verenigde Naties (2013/2533(RSP))
P7_TA(2013)0055RC-B7-0055/2013

Het Europees Parlement,

–  gezien de Universele Verklaring van de rechten van de mens en de VN-verdragen over de rechten van de mens en de facultatieve protocollen hierbij,

–  gezien resolutie 60/251 van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties, waarmee de Raad voor de mensenrechten van de VN (UNHRC) is opgericht,

–  gezien de millenniumverklaring van de Verenigde Naties van 8 september 2000 en de resoluties van de Algemene Vergadering van de VN daarover,

–  gezien het Europees Verdrag betreffende de rechten van de mens, het Europees Sociaal Handvest en het Handvest van de grondrechten van de EU,

–  gezien het strategisch EU-kader voor mensenrechten en democratie en het EU-actieplan voor mensenrechten en democratie, aangenomen op de 3179e bijeenkomst van de Raad Buitenlandse Zaken van 25 juni 2012,

–  gezien zijn aanbeveling aan de Raad van 13 juni 2012 over de speciale EU-vertegenwoordiger voor de mensenrechten(1),

–  gezien zijn eerdere resoluties over de VN-Mensenrechtenraad (UNHRC), met de prioriteiten van het Parlement in dit verband; met name gezien zijn resolutie van 16 februari 2012 over het standpunt van het Parlement inzake de 19e zitting van de VN-Mensenrechtenraad(2),

–  gezien het verslag van de delegatie van zijn Subcommissie mensenrechten over haar aanwezigheid bij de 19e zitting van de UNHRC en het verslag van de gezamenlijke delegatie van zijn Commissie buitenlandse zaken, zijn Subcommissie mensenrechten en zijn Subcommissie veiligheid en defensie, die de 67e zitting van de Algemene Vergadering van de VN heeft bijgewoond,

–  gezien zijn spoedresoluties over mensenrechtenkwesties,

–  gezien zijn resolutie van 13 december 2012 over de herziening van de mensenrechtenstrategie van de EU(3),

–  gezien zijn resolutie van 13 december 2012 over het jaarverslag over mensenrechten en democratie in de wereld in 2011 en het beleid van de Europese Unie ter zake(4),

–  gezien de artikelen 2, 3, lid 5, 18, 21, 27 en 47 van het Verdrag betreffende de Europese Unie,

–  gezien de op stapel staande zittingen van de UNHRC in 2013, met name de 22e gewone zitting die zal worden gehouden van 25 februari tot en met 22 maart 2013,

–  gezien artikel 110, lid 2 en lid 4, van zijn Reglement,

A.  overwegende dat respect voor het universele karakter van de mensenrechten, en de bevordering en handhaving daarvan, deel uitmaakt van de ethische en juridische verworvenheden van de Europese Unie en één van de grondstenen van de eenheid en integriteit van Europa vormt(5);

B.  overwegende dat een succesvolle uitvoering door de EU van de recente herziening van haar mensenrechtenstrategie de geloofwaardigheid van de EU in de UNHRC moet doen toenemen, door meer consistentie teweeg te brengen tussen het intern en extern beleid van de Unie;

C.  overwegende dat de EU ernaar moet streven zich in verenigde gemeenschappelijke standpunten uit te spreken tegen schendingen van mensenrechten om de best mogelijke resultaten te behalen, en in dit verband de samenwerking en de organisatorische afspraken en de coördinatie tussen de lidstaten moet blijven verbeteren;

D.  overwegende dat de Raad van de Europese Unie een strategisch kader voor mensenrechten en democratie heeft aangenomen, en een actieplan voor de uitvoering daarvan, teneinde tot een doeltreffender, zichtbaarder en consistenter EU-beleid op dit vlak te komen;

E.  overwegende dat er op 25 juli 2012 een speciale EU-vertegenwoordiger voor de mensenrechten benoemd is, die ressorteert onder de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid en wiens rol het is om de doeltreffendheid en de zichtbaarheid van het mensenrechtenbeleid van de EU te vergroten en bij te dragen tot de uitvoering van het strategisch kader en het actieplan voor mensenrechten en democratie;

F.  overwegende dat een delegatie van de Subcommissie mensenrechten voor de 22e zitting van de UNHRC naar Genève zal afreizen, zoals ook in de afgelopen jaren voor de zittingen van de UNHRC het geval was;

1.  neemt er kennis van dat de bevestiging van de prioriteiten van de EU voor de 22e zitting van de UNHRC nog gaande is; juicht het toe dat de EU het accent legt op de situatie in Syrië, Birma/Myanmar, de Democratische Volksrepubliek Korea (DPRK) en Mali, en haar steun geeft aan de uitbreiding van het mandaat van de speciale rapporteur met betrekking tot de mensenrechten in Iran; steunt tevens de nadruk op thematische kwesties zoals vrijheid van gedachte, godsdienst en levensovertuiging, de afschaffing van de doodstraf, de rechten van het kind, bedrijfsleven en mensenrechten, geweld tegen vrouwen en LGBTI-rechten;

2.  vindt het verheugend dat op de agenda van de 22e gewone zitting paneldiscussies staan over het mainstreamen van de mensenrechten, het negatieve effect van de financieel-economische crisis en van corruptie op de uitoefening van de mensenrechten en de herdenking van de 20e verjaardag van de goedkeuring van de Verklaring en het actieprogramma van Wenen, interactieve debatten, bijv. over de rechten van personen met een handicap, en uitgebreide bijeenkomsten over diverse onderwerpen, zoals het recht van kinderen op het hoogst haalbare niveau van gezondheidszorg; verzoekt de Europese dienst voor extern optreden (EDEO) en de lidstaten een actieve bijdrage aan deze debatten te leveren en duidelijk te verklaren dat de mensenrechten universeel, ondeelbaar en onderling afhankelijk zijn;

3.  is verheugd over de verslagen die de speciale rapporteurs zullen indienen over o.a. de mensenrechtensituatie in Iran, Birma/Myanmar en de sinds 1967 bezette Palestijnse gebieden, naast het schriftelijke verslag dat de hoge commissaris voor de mensenrechten zal indienen over de mensenrechtensituatie in Mali, met name in het noordelijke deel van het land, alsmede over huisvesting als onderdeel van het recht op een adequaat levenspeil, over het recht op non-discriminatie in dit verband, over de vrijheid van gedachte, godsdienst of levensovertuiging en over de bevordering en bescherming van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden in het kader van de terrorismebestrijding;

De werkzaamheden van de VN-Mensenrechtenraad

4.  stelt vast dat in september 2012 18 nieuwe leden in de UNHRC werden gekozen wier lidmaatschap op 1 januari 2013 inging, te weten: Argentinië, Brazilië, Ivoorkust, Estland, Ethiopië, Gabon, Duitsland, Ierland, Japan, Kazachstan, Kenia, Montenegro, Pakistan, de Republiek Korea, Sierra Leone, de Verenigde Arabische Emiraten, de Verenigde Staten van Amerika en de Bolivariaanse Republiek Venezuela; en constateert dat negen lidstaten van de EU nu lid van de UNHRC zijn;

5.  neemt kennis van de verkiezing van een nieuwe voorzitter van de Mensenrechtenraad, Remigiusz A. Henczel, uit Polen, en van vier ondervoorzitters voor 2013, sjeik Ahmed Ould Zahaf (Mauritanië), Iruthisham Adam (Malediven), Luis Gallegos Chiriboga (Ecuador) and Alexandre Fasel (Zwitserland);

6.  onderstreept dat verkiezingen voor de UNHRC gebaseerd moeten zijn op concurrentie, en spreekt zich uit tegen het feit dat regionale groepen verkiezingen zonder tegenkandidaten arrangeren; herinnert aan het belang van normen voor UNHRC-lidmaatschap met betrekking tot inzet en resultaten op het gebied van de mensenrechten; benadrukt dat de leden van de UNHRC zich aan de hoogste normen moeten houden met betrekking tot de bevordering en bescherming van de mensenrechten; herhaalt het belang van strikte en transparante criteria voor de wederopneming van geschorste leden;

7.  betreurt het dat de autoriteiten van Kazachstan, een nieuw verkozen lid van de UNHRC, tot nu toe hebben geweigerd een onafhankelijk internationaal onderzoek naar de gebeurtenissen in Zjanaozen toe te staan, ondanks verzoeken daartoe van de hoge commissaris van de VN voor de rechten van de mens en van het Parlement;

8.  blijft bezorgd over het fenomeen „blokpolitiek” en de gevolgen ervan voor de geloofwaardigheid van de UNHRC en de doeltreffendheid van zijn werkzaamheden;

9.  is verheugd over de benoeming door de Algemene Vergadering van de VN van Navanethem Pillay voor een tweede termijn als hoge commissaris voor de rechten van de mens; bekrachtigt opnieuw zijn sterke steun aan het Kabinet van de hoge commissaris, en aan zijn onafhankelijkheid en integriteit;

10.  prijst de hoge commissaris voor de rechten van de mens voor haar inspanningen in het proces ter versterking van de verdragsorganen, en is ingenomen met het verslag dat zij hierover op 22 juni 2012 heeft uitgebracht; bevestigt nogmaals dat er veel belanghebbenden bij de verdragsorganen zijn betrokken en benadrukt dat het maatschappelijk middenveld voortdurend een rol moet spelen in deze processen; onderstreept voorts dat de onafhankelijkheid en de doeltreffendheid van de verdragsorganen moeten worden beschermd en versterkt; benadrukt dat er voldoende middelen moeten worden gevonden opdat de verdragsorganen hun toenemende werklast aankunnen; verzoekt de EU een voortrekkersrol te vervullen bij het garanderen van een doeltreffende werking van het stelsel van verdragsorganen, ook ten aanzien van een adequate financiering;

Landen van de Arabische lente

11.  veroordeelt in de meest nadrukkelijke termen het toenemende en willekeurige geweld dat het regime-Assad tegen de Syrische bevolking gebruikt, waaronder de inzet van zware artillerie en de beschieting van bevolkte gebieden, standrechtelijke executies en verdwijningen; is sterk gekant tegen de voortzetting van stelselmatige mensenrechtenschendingen door het regime, die kunnen ontaarden in misdaden tegen de menselijkheid; geeft uiting aan zijn diepe bezorgdheid over de voortdurend verslechterende situatie van de burgerbevolking; veroordeelt daarnaast de mensenrechtenschendingen die door groeperingen en strijdkrachten van de oppositie worden begaan; doet een beroep op alle gewapende groepen om onmiddellijk een einde te maken aan het geweld in Syrië; herhaalt zijn verzoek aan het regime-Assad per direct af te treden en het verzoek om aan te vangen met een vreedzaam proces van politieke overgang; dringt er bij alle partijen in het conflict op aan te waarborgen dat internationale humanitaire hulp overal op veilige wijze de grenzen kan passeren;

12.  geeft uiting aan zijn bezorgdheid over de gevolgen van de Syrische crisis voor de veiligheid en stabiliteit in de regio; verzoekt de Commissie en de lidstaten de landen in de regio bij te staan in hun streven om humanitaire hulp aan de vluchtelingen uit Syrië te verlenen;

13.  is er verheugd over dat de UNHRC aandacht blijft besteden aan de penibele toestand van de mensenrechten en humanitaire situatie in Syrië, zoals blijkt uit de VN-resoluties over de situatie in dit land die werden aangenomen op de 19e, 20e en 21e bijeenkomsten van de UNHRC en de speciale bijeenkomst van deze raad over de Syrië van 1 juni 2012; dringt er bij de EDEO en de lidstaten op aan erop toe te zien dat de situatie in Syrië de hoogste prioriteit blijft krijgen binnen het VN-kader, met name in de UNHRC; herhaalt hoe belangrijk het is dat ervoor wordt gezorgd dat er verantwoording moet worden afgelegd voor de schendingen van de internationale mensenrechten en het humanitair recht die gedurende het conflict hebben plaatsgevonden;

14.  betuigt zijn volledige steun aan de onafhankelijke onderzoekscommissie voor Syrië en aan de verlenging van het mandaat van deze commissie door de UNHRC; onderstreept het belang van het toelaten van digitaal bewijs van misdaden, geweld en mensenrechtenschendingen; is verheugd over de benoeming van Carla del Ponte en Vitit Muntarbhorn als nieuwe leden en over de benoeming van Paolo Pinheiro als speciale rapporteur over Syrië, die zijn werkzaamheden zal aanvaarden wanneer het mandaat van de onderzoekscommissie afloopt; is verheugd over het rapport van de commissie waarin zij de gruwelijkheden in Syrië beschrijft;

15.  betreurt het dat er nog geen overeenstemming is bereikt over de goedkeuring van een resolutie over de situatie in Syrië in de VN-Veiligheidsraad en dat daarmee de mogelijkheid wordt geblokkeerd om doeltreffend druk uit te oefenen met het oog op beëindiging van het geweld in het land; verzoekt de leden van de VN-Veiligheidsraad zich bewust te zijn van hun verantwoordelijkheid jegens het Syrische volk; prijst de diplomatieke inspanningen van de VV/HV en de lidstaten van de EU om China en Rusland op dit punt over de streep te trekken; verzoekt hen deze inspanningen voort te zetten; herinnert alle landen die lid van de VN zijn daarnaast aan het door de Algemene Vergadering van de VN onderschreven beginsel „verplichting te beschermen”;verzoekt alle staten te werken aan doorverwijzing van de situatie in Syrië naar het Internationaal Strafhof, en is verheugd over het Zwitserse initiatief om namens 58 landen, waaronder 26 lidstaten van de EU, hierover een gemeenschappelijke brief op te stellen; verzoekt de hoge vertegenwoordiger van de EU om zich persoonlijk in te zetten voor de totstandbrenging van een brede en inclusieve internationale coalitie die die doorverwijzing steunt;

16.  is verheugd over het definitieve verslag van de onafhankelijke onderzoekscommissie voor Libië dat op de 19e bijeenkomst van de UNHRC werd voorgelegd en dat de schendingen van de mensenrechten die in dit land zijn begaan aan de kaak stelt; dringt er bij de UNHRC op aan zijn bezorgdheid uit te spreken over de voortdurende overtredingen, de situatie te blijven volgen en te verlangen dat de hoge commissaris verslag uitbrengt over de mensenrechtensituatie in Libië;

17.  verzoekt de Verenigde Arabische Emiraten, een nieuw verkozen lid van de Mensenrechtenraad en een van de 14 landen wier staat van dienst op mensenrechtengebied wordt onderzocht door de Werkgroep universele periodieke toetsing, een einde te maken aan de vervolging van politieke activisten en mensen die vreedzaam opkomen voor de mensenrechten, en hun toezegging gestand te doen om zich aan de hoogste normen te houden met betrekking tot de bevordering en bescherming van de mensenrechten;

18.  spreekt zijn bezorgdheid uit over de situatie van mensen die in Bahrein opkomen voor de mensenrechten en actief zijn in de politieke oppositie; herhaalt zijn oproep aan de lidstaten van de EU om zich in te zetten voor de aanneming, tijdens de 22e bijeenkomst van de UNHRC, van een resolutie over de mensenrechtensituatie in Bahrein, inclusief de ontwikkeling van een internationaal mechanisme voor het monitoren van de tenuitvoerlegging van de aanbevelingen van de onafhankelijke onderzoekscommissie Bahrein, met inbegrip van die betreffende de mensenrechtenactivisten;

19.  is ingenomen met de in oktober 2012 aangenomen UNHRC-resolutie over technische bijstand aan en capaciteitsopbouw voor Jemen op het vlak van de mensenrechten en de opening van een landenkantoor van het Bureau van de hoge commissaris voor de rechten van de mens in Jemen; dringt er bij de UNHRC op aan de situatie in het land te blijven volgen;

20.  spreekt zijn ernstige bezorgdheid uit over de voortdurende politieke instabiliteit en het opnieuw oplaaiende geweld in Egypte; steunt de overgang naar een democratische samenleving, op basis van de rechtsstaat en een constitutioneel kader dat de mensenrechten en de fundamentele vrijheden, in het bijzonder de vrijheid van meningsuiting, de rechten van de vrouw en de eerbiediging van minderheden, volledig respecteert; verzoekt de Egyptische autoriteiten met klem een transparant onderzoek te starten naar het gebruik van geweld door veiligheidstroepen en de politie tegen demonstranten, en ervoor te zorgen dat verantwoordelijkheid wordt afgelegd voor de mensenrechtenschendingen; herhaalt het standpunt van de EU tegen de doodstraf en verzoekt in dit verband een moratorium op de uitvoering van de doodstraf in Egypte in te stellen, ook in het geval van de 21 mensen die onlangs ter dood zijn veroordeeld vanwege de ramp in het voetbalstadion in Port Said van vorig jaar;

21.  spreekt zijn bezorgdheid uit over de voortdurende mensenrechtenschendingen in de Westelijke Sahara; dringt erop aan dat de grondrechten van de volkeren van de Westelijke Sahara, waaronder de vrijheid van vereniging, meningsuiting en betoging, worden beschermd; eist vrijlating van alle politieke gevangenen van het Sahrawivolk; is verheugd over de instelling van een speciale gezant voor de Sahel en onderstreept de noodzaak van internationaal toezicht op de mensenrechtensituatie in de Westelijke Sahara; is voorstander van een eerlijke en blijvende oplossing van het conflict, op basis van het recht op zelfbeschikking van het Sahrawivolk, in overeenstemming met de desbetreffende resoluties van de Verenigde Naties;

Andere punten

22.  is verheugd over het besluit van de UNHRC een speciale rapporteur voor de situatie op het gebied van de mensenrechten in Belarus te benoemen, en neemt kennis van de alle regio's overschrijdende steun voor de resolutie waarin dit mandaat werd vastgesteld, wat een illustratie vormt van het feit dat de slechte mensenrechtensituatie in het land door staten op de gehele wereld wordt erkend;

23.  is ingenomen met de verlenging van het mandaat van de onafhankelijke deskundigen inzake Ivoorkust, Haïti en Somalië; dringt er bij de autoriteiten van deze landen op aan volledig samen te werken met degenen die deze mandaten uitoefenen;

24.  verzoekt om de verlenging van het mandaat van de speciale rapporteur voor de mensenrechtensituatie in Iran;

25.  verzoekt om de verlenging met nog een jaar van het mandaat van de speciale rapporteur voor de mensenrechtensituatie in de Democratische Volksrepubliek Korea; ziet tot zijn tevredenheid dat de resolutie over de Democratische Volksrepubliek Korea bij consensus werd aangenomen, wat een illustratie vormt van de sterke steun voor dit mandaat; dringt er bij de regering van de Democratische Volksrepubliek Korea op aan ten volle met de rapporteur samen te werken en zijn bezoek aan het land te faciliteren; dringt er bij de UNHRC op aan om naar aanleiding van de oproep van de hoge commissaris voor de rechten van de mens een internationale onderzoekscommissie in te stellen die de ernstige misdrijven die decennialang in het land hebben plaatsgevonden moet onderzoeken;

26.  is ingenomen met de resolutie over Birma/Myanmar die in de UNHRC is aangenomen en verzoekt om de verlenging van het mandaat van de speciale rapporteur voor de mensenrechtensituatie in dat land; neemt kennis van de stappen die de Birmaanse regering sinds begin 2011 heeft genomen voor het herstel van de burgerlijke vrijheden in het land; geeft echter uiting aan zijn ernstige bezorgdheid over het grote aantal burgerslachtoffers als gevolg van de militaire operaties in de staat Kashin en de golf van geweld tussen gemeenschappen in de staat Rakhine en de dodelijke slachtoffers en gewonden, de vernietiging van eigendommen en de verplaatsing van lokale gemeenschappen die hiervan het gevolg waren; is van oordeel dat de onderliggende oorzaak van deze situatie is gelegen in het al lang bestaande discriminatiebeleid tegen de Rohingya- en de Kashin-bevolking; onderstreept dat er meer moet worden gedaan om de fundamentele oorzaak van het probleem weg te nemen; dringt er bij de regering van Myanmar op aan de tenuitvoerlegging van zijn toezegging tot het openen van een OHCHR-landenkantoor in Myanmar te versnellen, en benadrukt dat de voortdurende controle en verslaglegging door de speciale rapporteur in de huidige context moet worden gehandhaafd;

27.  is tevens verheugd over de resolutie over Sri Lanka, waarin de nadruk ligt op verzoening en verantwoordingsplicht in het land; herhaalt zijn steun voor de aanbevelingen van het door de secretaris-generaal van de VN in het leven geroepen panel van deskundigen inzake Sri Lanka, waaronder de strikte eerbiediging van de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht om, onder andere, tot daadwerkelijke vervolging van de plegers van de oorlogsmisdaden uit het verleden te komen;

28.  is verheugd over de tijdens de 20e zitting van het UNHCR aangenomen resolutie tot benoeming van een speciale rapporteur voor de mensenrechtensituatie in Eritrea; merkt op dat dit de eerste keer is dat de UNHRC zich met dit punt heeft beziggehouden, en geeft uiting aan zijn bewondering voor de voortrekkersrol die Afrikaanse landen in deze kwestie hebben gespeeld;

29.  ziet tot zijn tevredenheid dat de situatie in Mali nauwlettend door de UNHRC wordt gevolgd en geeft uiting aan zijn bewondering voor het leiderschap van de Afrikaanse staten die deze kwestie onder de aandacht van de UNHRC hebben gebracht; dringt er bij de UNHRC op aan de spoedige inzet van controlecapaciteiten in Mali te ondersteunen en te verlangen dat het Bureau van de hoge commissaris voor de rechten van de mens (OHCHR) verslag blijft uitbrengen over de situatie in het land;

30.  constateert met instemming dat de resolutie inzake de Democratische Republiek Congo is aangenomen, maar blijft bezorgd over de mensenrechtensituatie in het land, vooral in de provincie Noord-Kivu in het oosten; veroordeelt ten scherpste de aanvallen van de rebellenstrijdkrachten in het oosten van het land op de burgerbevolking, inclusief vrouwen en kinderen, met name door de M23; veroordeelt ten scherpste het systematisch gebruik van verkrachting als oorlogswapen; spreekt er zijn ernstige bezorgdheid over uit dat kinderen nog steeds als soldaten worden gebruikt, en wenst dat zij worden ontwapend, gerehabiliteerd en gereïntegreerd; is verheugd over de inspanningen die de lidstaten van de Internationale Conferentie voor de regio van de Grote Meren, de Afrikaanse Unie en de VN zich getroosten om een vreedzame politieke oplossing voor de crisis te vinden; dringt opnieuw aan op herinstelling van een onafhankelijke deskundige van de VN inzake de mensenrechtensituatie in de Democratische Republiek Congo, teneinde over een betrouwbaar mechanisme te beschikken dat zich richt op een verbetering van de situatie betreffende de ernstige en reeds lang bestaande bezorgdheid over de mensenrechten in dit land;

31.  geeft uiting aan zijn bezorgdheid over de situatie in de Centraal-Afrikaanse Republiek, waar gewapende groeperingen diverse steden in het noordoosten van het land hebben aangevallen en bezet; verwelkomt de overeenkomsten die op 11 januari 2013 in Libreville werden ondertekend, met inbegrip van het staakt-het-vuren en de politieke overeenkomst over de oplossing van de crisis in het land; benadrukt hoe belangrijk het is dat deze overeenkomsten spoedig worden uitgevoerd; is verheugd over de verklaring van 11 januari 2013 van de VV/HV, waarin aan alle ondertekenende partijen wordt geappelleerd om zich aan deze overeenkomsten te houden; dringt er bij de lidstaten op aan deze kwestie in de UNHRC aan de orde te stellen om het punt van de situatie in de Centraal-Afrikaanse Republiek hoog op de internationale agenda te houden;

32.  geeft uiting aan zijn bezorgdheid over de situatie in Israël en de Gazastrook nadat het conflict eind 2012 is geëscaleerd, en veroordeelt alle gepleegde gewelddaden; spreekt opnieuw de wens uit dat de blokkade van de Gazastrook wordt opgeheven, met inachtneming van de legitieme veiligheidsbedenkingen van Israël, en roept op tot het nemen van maatregelen ten behoeve van de wederopbouw en het economische herstel van de Gazastrook; is verheugd over de tijdens de 19e zitting van de UNHRC ingestelde internationale onderzoeksmissie in de bezette Palestijnse gebieden en ziet uit naar het verslag van deze missie tijdens de 22e zitting van de UNHRC; maakt zich zorgen over het feit dat Israël de samenwerking met de UNHRC en de universele periodieke toetsing heeft opgeschort; steunt ten volle alle inspanningen die gericht zijn op een tweestatenoplossing;

33.  is verheugd over de aanneming in de Algemene Vergadering van de VN op 29 november 2012 van de resolutie waardoor Palestina een niet-lidstaat met waarnemersstatus van de VN is geworden; herhaalt zijn steun voor deze inspanningen; neemt kennis van de door de EU betuigde steun aan een volledig VN-lidmaatschap voor Palestina als onderdeel van een politieke oplossing van het Israëlisch-Palestijnse conflict; bevestigt opnieuw dat de EU geen wijzigingen aan de grenzen van vóór 1967 zal aanvaarden, ook niet met betrekking tot Jeruzalem, tenzij de partijen hierover overeenstemming hebben bereikt;

34.  is verheugd over het belang dat de UNHRC toekent aan het recht op huisvesting, en vraagt de Unie en de lidstaten te werken aan het bevorderen van de toegang tot adequate huisvesting als een fundamenteel recht;

35.  veroordeelt de massale terechtstellingen die onlangs in Iran plaatsvonden; bevestigt dat het in alle gevallen en onder alle omstandigheden nadrukkelijk gekant is tegen de doodstraf;

36.  betreurt de terechtstellingen die in 2012 in Japan hebben plaatsgevonden, nadat hiervoor in 2011 een moratorium had gegolden, evenals de zes terechtstellingen die in december 2012 in Taiwan zijn voltrokken, en het feit dat in 2012 de uitvoering van de doodstraf in Saudi-Arabië is doorgegaan; vindt het uiterst betreurenswaardig dat het feitelijke moratorium dat door India sinds 2004 met betrekking tot de doodstraf in acht was genomen, met de terechtstelling van een veroordeelde in november 2012 is beëindigd, hetgeen ook ingaat tegen de mondiale trend in de richting van afschaffing; dringt er bij alle landen die de doodstraf nog kennen, op aan deze af te schaffen of althans een moratorium op terechtstellingen in te stellen;

37.  herinnert eraan dat de EU prioriteit toekent aan de bestrijding van foltering en andere vormen van mishandeling; verzoekt de Commissie en de lidstaten samen te werken aan de bestrijding van de gesel van foltering en de ondersteuning van slachtoffers, met name door bij te dragen aan het vrijwillige fonds voor de slachtoffers van foltering van de VN en het speciale fonds dat krachtens het facultatieve protocol bij het Verdrag tegen foltering is ingesteld;

38.  neemt met tevredenheid kennis van de aanneming van de resolutie van de UNHRC over vrijheid van godsdienst of van levensovertuiging; benadrukt hoeveel belang de EU aan dit thema hecht; doet een beroep op de lidstaten zich met dit vraagstuk te blijven bezighouden, en ziet uit naar de nieuwe richtsnoeren van de EU, die begin dit jaar worden verwacht; prijst de speciale VN-rapporteur inzake de vrijheid van godsdienst of levensovertuiging voor diens werkzaamheden; onderstreept het belang van de verlenging van dit mandaat tijdens de 22e zitting van de UNHRC; legt er de nadruk op dat nog steeds de noodzaak bestaat om het probleem van de discriminatie van religieuze minderheden in de gehele wereld aan te pakken; herhaalt dat vrijheid van gedachten, overtuiging en godsdienstvrijheid, met inbegrip van de vrijheid om van godsdienst of levensovertuiging te veranderen, een fundamenteel mensenrecht is;

39.  is ingenomen met de vervolgwerkzaamheden van de hoge commissaris voor de mensenrechten aan het verslag inzake discriminerende wetgeving en praktijken en gewelddaden tegen individuen op basis van hun seksuele geaardheid en genderidentiteit; zet aan tot een verdere follow-up, onder andere via regionale bijeenkomsten, en de actieve participatie van EU-lidstaten, de Raad en de EDEO; betreurt in dit verband ten zeerste de toepassing van de doodstraf, detentie of strafrechtelijke veroordelingen op grond van seksuele geaardheid in sommige landen, en dringt erop aan hieraan onmiddellijk een einde te maken; is verheugd over het leiderschap van de secretaris-generaal van de VN en de hoge commissaris voor de mensenrechten op dit vlak, zowel binnen, als buiten de UNHRC; betreurt de voortdurende pogingen om de universaliteit en ondeelbaarheid van mensenrechten te ondermijnen, in het bijzonder met een resolutie over „traditionele waarden”;

40.  neemt nota van het eerste jaarlijkse Forum over bedrijfsleven en mensenrechten van 4 tot 6 december 2012 in Genève, waar een breed scala aan belanghebbenden bijeen is gekomen om over de uitvoering van de VN-richtsnoeren op dit gebied te discussiëren; steunt het initiële overleg tijdens het Forum over de vraag hoe ervoor kan worden gezorgd dat regeringen en bedrijven regelgevings-, beleids- en uitvoeringskaders vaststellen om mensenrechtenschendingen in verband met zakelijke transacties tegen te gaan;

41.  is verheugd over het werk van de open intergouvernementele werkgroep met betrekking tot particuliere militaire en veiligheidsorganisaties, die tot taak heeft te onderzoeken of voor deze organisaties een internationaal regelgevingskader tot stand kan worden gebracht; beseft dat nauwkeurig is gekeken naar de optie om een juridisch bindend instrument inzake de regeling en bewaking van en het toezicht op de activiteiten van particuliere militaire en veiligheidsorganisaties op te tuigen, en spreekt zijn steun uit voor een dergelijk juridisch bindend regelgevingskader; onderstreept dat verantwoordingsplicht daarin een belangrijke plaats moet innemen, en verzoekt particuliere militaire en veiligheidsorganisaties die de gedragscode voor particuliere veiligheidsdienstverleners nog niet hebben ondertekend, zich daaraan te houden; ziet uit naar de presentatie van het rapport van de werkgroep; dringt aan op verlenging van het mandaat van deze werkgroep;

42.  benadrukt het belang van het universele karakter van de universele periodieke toetsing (UPR), en bevestigt nogmaals het belang van de UPR voor een goed begrip van de mensenrechtensituatie ter plaatse in alle VN-lidstaten;

43.  is ingenomen met de aanvang van de tweede cyclus van de UPR en met de goedkeuring van de eerste resultaten; herhaalt dat in de tweede cyclus de nadruk moet komen te liggen op de uitvoering van de aanbevelingen die tijdens de eerste cyclus zijn aanvaard; dringt er echter opnieuw op aan dat de aanbevelingen die door sommige landen niet gedurende de eerste cyclus werden geaccepteerd, bij de voortzetting van het UPR-proces worden heroverwogen;

44.  is van mening dat de uitvoering cruciaal is om het potentieel van het UPR-proces tot uiting te laten komen; herhaalt daarom dat het belangrijk is dat de Commissie en de lidstaten aan de landen die worden getoetst technische hulp verlenen voor het uitvoeren van de aanbevelingen; spoort landen daarnaast aan met tussentijdse updates te komen om zo bij te dragen aan een betere uitvoering;

45.  verzoekt de lidstaten van de EU deel te nemen aan de interactieve UPR-dialogen om specifieke en meetbare aanbevelingen te doen om zo de kwaliteit van de follow-up en de uitvoering van aanvaarde aanbevelingen te verbeteren;

46.  pleit ervoor dat de UPR-aanbevelingen stelselmatig in de mensenrechtendialogen en het overleg van de EU alsook in de landenstrategieën van de EU op het vlak van mensenrechten worden opgenomen, om te zorgen voor een follow-up van de UPR-resultaten; pleit er evenzo voor dat het Parlement deze aanbevelingen aankaart tijdens zijn eigen werkbezoeken aan derde landen;

47.  is ingenomen met maatregelen waarbij de volledige deelname van een breed scala aan belanghebbenden in het UPR-proces mogelijk wordt; is in dit verband verheugd over de wijzigingen in de lijst van sprekers, waardoor alle landen die iets in te brengen hebben tijdens het UPR-proces daartoe de mogelijkheid hebben; herhaalt zijn waardering voor de sterkere rol die nationale mensenrechtenorganisaties toebedeeld hebben gekregen, in overeenstemming met de beginselen van Parijs; is tevreden over de intensievere deelname uit het veld als gevolg van het toegenomen gebruik van videoconferenties;

48.   vindt dat er meer kan worden gedaan om het maatschappelijk middenveld bij het UPR-proces te betrekken, zo ook bij de uitvoering van de resultaten van de UPR, en in meer algemene zin bij de werkzaamheden van de UNHRC;

Speciale Procedures

49.  bevestigt de cruciale rol die de speciale procedures spelen in de geloofwaardigheid en de doeltreffendheid van het werk van de UNHRC, en de centrale positie daarvan in het mensenrechtenapparaat van de VN; herhaalt dat het een sterke voorstander van de speciale procedures is en benadrukt dat de onafhankelijkheid van deze mandaten essentieel is;

50.  verzoekt de landen met klem volledig mee te werken aan de speciale procedures, onder andere door mandaathouders voor landenbezoeken zo snel mogelijk te ontvangen, mee te werken als er dringende verzoeken worden gedaan of vermeende schendingen van de mensenrechten aan de orde worden gesteld, en te zorgen voor een passende follow-up van de aanbevelingen van de mandaathouders; verzoekt de leden van de UNHRC met klem als voorbeeld in deze kwesties te dienen;

51.  is ingenomen met de maatregelen die de EU heeft genomen om een permanente uitnodiging aan alle speciale procedures van de VN op het vlak van mensenrechten gezamenlijk uit te doen gaan, waarmee zij een voorbeeld stellen; spoort andere lidstaten van de VN aan hetzelfde te doen;

52.  verwerpt alle vormen van represailles tegen personen die hun medewerking verlenen aan het UPR-proces en de speciale procedures; benadrukt dat door dergelijk optreden het hele mensenrechtensysteem van de VN wordt ondermijnd; verzoekt alle landen met klem te zorgen voor de juiste bescherming tegen dergelijke intimidaties;

Betrokkenheid van de EU

53.  kan niet genoeg benadrukken dat de EU actief betrokken moet zijn bij de mensenrechtenmechanismen van de VN, met inbegrip van de UNHRC; spoort lidstaten aan hier invulling aan te geven door resoluties te steunen, actief deel te nemen aan debatten en interactieve dialogen, en verklaringen af te leggen; steunt de ontwikkeling waarbij de EU zich steeds vaker aansluit bij regio-overschrijdende initiatieven;

54.  benadrukt dat het werk dat wordt verzet in Genève in het kader van de UNHRC moet worden geïntegreerd in de desbetreffende interne en externe activiteiten van de EU, dus ook van het Parlement;

55.  onderstreept het belang van de instelling van de functie van speciale EU-vertegenwoordiger voor mensenrechten; spoort de speciale EU-vertegenwoordiger voor mensenrechten aan de doeltreffendheid, de samenhang en de zichtbaarheid van het EU-mensenrechtenbeleid in de context van de UNHRC te vergroten, en een nauwe samenwerking tot stand te brengen met het Bureau van de hoge commissaris voor de mensenrechten en de speciale procedures;

56.  spoort de VV/HV en de speciale EU-vertegenwoordiger aan aanwezig te zijn bij de bijeenkomsten van de UNHRC op hoog niveau;

57.  wijst opnieuw op de potentiële doeltreffendheid van EU-optreden als de Unie en haar lidstaten hun krachten bundelen; onderstreept dat het belangrijk is dat wordt doorgegaan met een versterking van de coördinatie en samenwerking tussen de lidstaten op dit punt, zodat ten aanzien van mensenrechtenvraagstukken gemeenschappelijke standpunten kunnen worden bereikt; roept opnieuw op tot doortastender en ambitieuzer optreden en concrete toezeggingen in plaats van genoegen te nemen met de kleinste gemene deler; spoort de EDEO in dit verband aan om met name via de EU-delegaties in Genève en New York voor meer coherentie te zorgen, op basis van tijdig en inhoudelijk overleg;

58.  benadrukt het belang van de ratificatie van het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap, aangezien dit de eerste keer is dat de EU een VN-verdrag heeft bekrachtigd als juridische entiteit; en verzoekt de EU het Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en van huiselijk geweld te ondertekenen en te bekrachtigen;

59.  herinnert er opnieuw aan hoe belangrijk het is dat de lidstaten van de EU streven naar de verwezenlijking van de ondeelbaarheid en universaliteit van de mensenrechten, en dat zij het werk van de UNHRC op dit gebied ondersteunen, met name door de mensenrechteninstrumenten te ratificeren die dit orgaan heeft opgesteld; geeft andermaal zijn teleurstelling te kennen dat de Overeenkomst over de bescherming van de rechten van alle migrerende werknemers en hun gezinsleden nog steeds door geen enkele lidstaat van de EU is geratificeerd; betreurt andermaal dat diverse lidstaten het Verdrag ter bescherming van alle personen tegen gedwongen verdwijning of het facultatief protocol bij het Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing nog niet hebben goedgekeurd en/of geratificeerd en dat slechts twee lidstaten het facultatief protocol bij het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten hebben geratificeerd; herhaalt zijn oproep aan alle lidstaten om deze overeenkomsten en protocollen te ratificeren, en moedigt hen aan tot het ondertekenen en ratificeren van het recente facultatieve protocol bij het Verdrag inzake de rechten van het kind betreffende een communicatieprocedure, dat op 28 februari 2012 in Genève, Zwitserland, is geopend voor ondertekening; benadrukt dat de EU-lidstaten hun periodieke verslagen op tijd moeten indienen bij de controlerende organen van de VN;

60.  herhaalt dat het cruciaal is dat de EU de onafhankelijkheid van het Bureau van de hoge commissaris voor de mensenrechten verdedigt, en dat ervoor wordt gezorgd dat dit zijn taken op onpartijdige wijze kan blijven uitoefenen; herinnert eraan dat het van belang is dat er toereikende financiering beschikbaar wordt gesteld, zodat de regionale kantoren van het OHCHR kunnen blijven functioneren;

61.  stelt vast dat de bescherming van mensenrechtenverdedigers een hoofdprioriteit is van het mensenrechtenbeleid van de EU; beklemtoont dat represailles tegen en intimidatie van mensenrechtenverdedigers die samenwerken met de mensenrechtenmechanismen van de VN dit systeem dreigen te ondermijnen; waardeert daarom de praktische en financiële steun die is toegewezen voor de dringende bescherming van en steun aan mensenrechtenverdedigers in het kader van het Europees instrument voor democratie en mensenrechten (EIDHR);

62.  is verheugd over het feit dat in 2012 de werkgroep mensenrechten van de Raad (COHOM) in Brussel is opgericht; is erkentelijk voor de inspanningen van COHOM om de voorbereiding en coördinatie van EU-standpunten voor de UNHRC-zittingen te verbeteren, met inbegrip van de organisatie van COHOM-bijeenkomsten in Genève; spreekt opnieuw de verwachting uit dat COHOM een grote rol zal spelen als het gaat om de consistentie tussen het externe en het interne mensenrechtenbeleid van de EU;

63.  verwacht dat de ontwikkeling van de landenstrategieën van de EU inzake mensenrechten naar behoren wordt gecoördineerd met het optreden van de EU in de VN-fora; herhaalt zijn aanbeveling dat de landenstrategieën van de EU inzake mensenrechten worden meegedeeld aan het Europees Parlement en openbaar worden gemaakt, indien mogelijk, om meer inzicht te verschaffen in de toewijding van de EU voor mensenrechten in derde landen en zodat degenen die zich inzetten voor de mensenrechten steun kunnen vinden in deze documenten;

64.  vindt het belangrijk dat in de UNHRC wordt stilgestaan bij de zorgwekkende ontwikkeling dat er in een aantal landen over de hele wereld steeds minder plaats is voor ngo's; spoort de EDEO en de lidstaten aan dit probleem met vereende krachten aan te pakken;

65.  verzoekt de VV/HV opnieuw de aandacht te vestigen op dit probleem, nu uit nieuwe rapporten blijkt dat EU-bedrijven medeplichtig zijn aan mensenrechtenschendingen in derde landen; verzoekt de Commissie een ambitieuzer beleid te ontwikkelen over maatschappelijk verantwoord ondernemen; verzoekt de EDEO, de Commissie en de lidstaten met klem doeltreffende maatregelen te treffen om zorg te dragen voor de verantwoordingsplicht van bedrijven voor mensenrechtenschendingen; herhaalt in dit verband dat er grotere consistentie moet worden gewaarborgd tussen intern en extern beleid en dat mensenrechten volledig moeten worden geëerbiedigd in het intern beleid om te voorkomen dat er met twee maten wordt gemeten;

66.  draagt zijn delegatie naar de 22e zitting van de UNHRC op de in deze resolutie genoemde zorgpunten en opvattingen te verwoorden; vraagt de delegatie om van deze missie verslag uit te brengen aan de Subcommissie mensenrechten; acht het beslist noodzakelijk dat de gewoonte om een EP-delegatie naar relevante zittingen van de UNHRC en de Algemene Vergadering van de VN te sturen, wordt voortgezet;

o
o   o

67.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de speciale EU-vertegenwoordiger voor mensenrechten, de regeringen en parlementen van de lidstaten, de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties, de secretaris-generaal van de Verenigde Naties, de voorzitter van de 67e Algemene Vergadering van de Verenigde Naties, de voorzitter van de VN-Mensenrechtenraad, de hoge commissaris van de VN voor de rechten van de mens en de Werkgroep EU-VN, opgericht door de Commissie Buitenlandse Zaken.

(1) Aangenomen teksten, P7_TA(2012)0250.
(2) Aangenomen teksten, P7_TA(2012)0058.
(3) Aangenomen teksten, P7_TA(2012)0504.
(4) Aangenomen teksten, P7_TA(2012)0503.
(5) Artikelen 2, 3, lid 5, en 6 van het Verdrag betreffende de Europese Unie.


Justitiële opleidingen - gerechtscoördinatoren
PDF 132kWORD 26k
Resolutie van het Europees Parlement van 7 februari 2013 over justitiële opleidingen - gerechtscoördinatoren (2012/2864(RSP))
P7_TA(2013)0056B7-0053/2013

Het Europees Parlement,

–  gezien de artikelen 81 en 82 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, die voorzien in de vaststelling volgens de gewone wetgevingsprocedure van maatregelen die „de ondersteuning van de opleiding van magistraten en justitieel personeel” beogen,

–  gezien zijn resolutie van 10 september 1991 over de oprichting van een Europese Academie voor Rechtswetenschappen(1), zijn standpunt van 24 september 2002 over de aanneming van het besluit van de Raad tot instelling van een Europees netwerk voor justitiële opleiding(2), zijn resolutie van 9 juli 2008 over de taak van de nationale rechter binnen het Europees gerechtelijk apparaat(3) en zijn aanbeveling van 7 mei 2009 aan de Raad betreffende de ontwikkeling van een strafrechtsgebied in de EU(4),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 20 april 2010 over een actieplan tot uitvoering van het programma van Stockholm (COM(2010)0171),

–  gezien zijn resolutie van 25 november 2009 over de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad betreffende „Een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht ten dienste van de burger – programma van Stockholm”(5),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 13 september 2011 getiteld „Opbouwen van vertrouwen in justitie in de hele EU - Een nieuwe dimensie in de Europese justitiële opleiding” (COM(2011)0551),

–  gezien het proefproject inzake justitiële opleiding dat in 2011 is voorgesteld door het Parlement,

–  gezien de vergelijkende studie naar justitiële opleiding in de lidstaten, die in opdracht van het Parlement door de Europese Rechtsacademie in samenwerking met het Europees Netwerk voor de opleiding van rechters is uitgevoerd(6),

–  gezien zijn resolutie van 17 juni 2010(7) en 14 maart 2012(8) over justitiële opleiding,

–  gezien de ervaring die in Nederland met Eurinfa en zijn netwerk van gerechtscoördinatoren voor Europees recht is opgedaan, die nu langzamerhand navolging krijgt in andere lidstaten, zoals in het bijzonder Italië (met het project European Gaius), en Denemarken, Roemenië en Bulgarije, stoelend op de volgende drie pijlers: a) het verbeteren van de toegankelijkheid van de informatiebronnen betreffende het Europees recht middels webtechnologie, b) het vergroten van de kennis van het Europees recht bij rechters, en c) het oprichten en in stand houden van een netwerk van gerechtscoördinatoren voor Europees recht,

–  gezien de enorme vooruitgang die bij de informatietechnologie wordt geboekt, waardoor bijvoorbeeld e-learning op steeds grotere schaal en los van tijd en plaats gebruikt kan worden als een instrument om meer eindgebruikers te bereiken, terwijl geavanceerde technologie - in het bijzonder hoogontwikkelde zoekmachines - een rol kan spelen bij het verzamelen van informatie met het oog op het vergroten van de toegankelijkheid van de wetgeving,

–  gezien de vraag aan de Commissie betreffende justitiële opleidingen - gerechtscoördinatoren (O-000186/2012 – B7-0112/2013),

–  gezien artikel 115, lid 5, en artikel 110, lid 2, van zijn Reglement,

A.  overwegende dat onze rechtssystemen een complexe ontstaansgeschiedenis hebben, en dat volgens een recente wetenschappelijke verhandeling(9) hierdoor het Romeinse recht eerder als een multicultureel product dan als het resultaat van één specifieke cultuur moet worden gezien en het gewoonterecht (zijn pretoriaanse pendant, de rechtsregels, en de invloed van het canonieke recht even daargelaten) beter met de term Anglo-Romaans recht kan worden aangeduid; overwegende dat de rechtsstaat iets is dat de Europeanen met elkaar delen en daarnaast één van de waarden is die de wereld aan het Europees recht te danken heeft; overwegende dat er behoefte bestaat aan een holistische benadering van het recht, zowel bij de uitoefenaars van justitiële beroepen, als bij de rechters;

B.  overwegende dat er geen rechtvaardiging is voor een gebrek aan kennis van het Europees recht bij nationale rechters, die Europese rechters zijn en moeten zijn, van wie gevraagd wordt dat zij een fundamentele rol vervullen in een situatie waarin we méér Europa nodig zullen hebben; overwegende dat dit niet betekent dat we niet moeten werken aan een Europese justitiële cultuur waarbinnen verscheidenheid als een gemeenschappelijk goed geldt;

C.  overwegende dat elke nationale rechtbank tegelijkertijd een rechtbank van het EU-recht is;

D.  overwegende dat de nationale rechtbanken er, door de toename van het aantal lidstaten en de stijgende werkdruk op het Europees Hof van Justitie, alles aan moeten doen dat in hun vermogen ligt om de effectieve en snelle toegang tot het justitieel apparaat te vergemakkelijken;

E.  overwegende dat we behoefte hebben aan een kostenefficiënte manier om de opleiding van rechters en hun toegang tot het recht te verbeteren;

F.  overwegende dat het Europees recht er zeer bij gebaat zou zijn indien het idee van nationale gerechtscoördinatoren en hun interconnectie op Europees niveau breder ingang zou vinden; overwegende dat een netwerk van gerechtscoördinatoren zich hoofdzakelijk zou moeten bezighouden met het scheppen van de voorwaarden waaronder rechters in hun dagelijkse werk op eenvoudige wijze en in een veilige digitale omgeving (via een speciaal gecreëerd sociaal medium of het e-justiceportal) met hun collega's in andere lidstaten van gedachten kunnen wisselen over zaken als de interpretatie van bepaalde woorden in het toepasselijke Europese recht (richtlijn of verordening); overwegende dat deze „cirkels van coherentie” tot een grotere uniformiteit bij de toepassing van het EU-recht zouden leiden en tot minder verwijzingen voor prejudiciële uitspraken, zonder afbreuk te doen aan de rol van het Hof van Justitie;

G.  overwegende dat, en dat heeft het Parlement al eerder aangegeven, de problemen op het gebied van de kosten, taaltrainingen en kostenefficiëntie opgelost kunnen worden middels de gebruikmaking van moderne technologieën en de financiering van nieuwe „apps” (computergebaseerde applicaties voor bijvoorbeeld pc's, mobiele telefoons en tablets);

H.  overwegende dat een begin gemaakt zou kunnen worden met het algemene deel van het EU-recht, aangezien elektronisch kennisbeheer een gedetailleerde toegang tot de meest recente informatie mogelijk maakt;

I.  overwegende dat het op het niveau van elke afzonderlijke lidstaat ontwikkelen van eigen technologie en eigen digitale structuren voor digitale instrumenten een verspilling van energie en financiële middelen is, met name in deze economisch moeilijke tijden;

J.  overwegende dat dubbel werk moeten worden vermeden en hergebruik van kwalitatief hoogwaardige projecten moet worden aangemoedigd; overwegende dat dit betekent dat de lidstaten op het gebied van het beheer van de kennis van het EU-recht onderling beter met elkaar moeten worden verbonden;

K.  overwegende dat de lidstaten, wanneer zij zoekmachines ontwikkelen voor het opzoeken van uitspraken, van adviezen en EU-recht in het algemeen, moeten bekijken of de gebruikte technologie ook interessant zou kunnen zijn voor de andere lidstaten, en dat dan samengewerkt en onderling gecoördineerd kan worden;

L.  overwegende dat het hergebruik van opleidingsproducten moet worden aangemoedigd, bijvoorbeeld middels het opnemen en vertalen/nasynchroniseren/ondertitelen van voordrachten, en het gezamenlijk financieren daarvan;

M.  overwegende dat in dit verband een masterplan voor het beheer van kennis voor het justitieel apparaat moet worden ontwikkeld, in voorkomend geval met gebruikmaking van het e-justiceportal;

N.  overwegende dat het gemeenschappelijk Europees kooprecht, wanneer het eenmaal is aangenomen, de gelegenheid biedt het netwerk van gerechtscoördinatoren voor Europees recht te testen daar waar het gaat om het tot stand brengen van horizontale coherentie tussen nationale rechters op gebieden waar nauwelijks of geen jurisprudentie van het Europees Hof van Justitie bestaat, uiteraard zonder duplicering van de netwerken die zich op dit gebied hebben gespecialiseerd;

O.  overwegende dat nieuwsgierigheid naar nieuwe systemen, interesse - waaronder voor het gebruik van nieuwe technologieën en methoden - en dialoog de sleutelwoorden moeten zijn in een Europa en een wereld waarin het recht en de uitoefenaars van justitiële beroepen zich in hun benadering van het beheer van kennis innovatiever zullen moeten tonen;

P.  overwegende dat dit het beeld van de Europese Unie onder de burgers ten goede zal kunnen komen: naarmate er meer op feiten stoelende informatie gratis beschikbaar komt, zal er minder geloof wordend gehecht aan mythen en verhalen over de Unie, haar recht en haar functioneren, en zal er meer ruimte komen voor een eerlijk debat en politieke discussie(10);

Q.  overwegende dat dit zeker ook een aspect van het tot stand brengen van een Europese justitiële cultuur is, maar niet het hele verhaal; overwegende dat nieuwe opleidingsmethoden en nieuwe curricula, waarin de nadruk wordt gelegd op taaltrainingen en het aanmoedigen van het studeren van vergelijkend recht en internationaal recht, ook op de universiteiten en rechtenfaculteiten ingang moeten vinden - Erasmus (voor rechtenstudenten en rechters) was slechts een eerste stap;

R.  overwegende dat het nu tijd is verder te gaan, te beginnen met een alomvattende discussie over de opleiding van rechters en uitoefenaars van justitiële beroepen en over rechtenonderwijs waaraan wordt deelgenomen door rechters, de bevoegde nationale autoriteiten - waaronder de raden voor de rechtspraak en de opleidingen van rechters - en de Europese Rechtsacademie, het Europees Netwerk voor de opleiding van rechters, het Europees Netwerk van raden voor de rechtspraak en het European Law Institute;

1.  herhaalt en bekrachtigt zijn bovengenoemde resoluties van 17 juni 2010 en 14 maart 2012 over justitiële opleiding;

2.  verzoekt de Commissie de toekenning van contracten in het kader van het proefproject te versnellen;

3.  verzoekt de Commissie het idee van coördinatoren voor Europees recht bij nationale rechtbanken en de totstandbrenging van netwerken van nationale gerechtscoördinatoren te omarmen en te ondersteunen, en de ideeën in de overwegingen van deze resolutie en in de resoluties van het Parlement van 17 juni 2010 en 14 maart 2012 over te nemen en te bevorderen;

4.  wijst op de potentiële voordelen voor de economie - en in het bijzonder voor kleine en middelgrote ondernemingen - van de ontwikkeling en introductie van e-learning en nieuwe technologieën, met name zoekmachines;

5.  is van oordeel dat in de opleiding van juristen met name aandacht moet worden besteed aan het belang van gemeenschappelijke normen inzake beroepsethiek, van een onafhankelijke en onpartijdige rechterlijke macht, en van een benadering van Europese regelgeving waarbij respect voor verscheidenheid voorop staat, aangezien dit de enige manier is om wederzijds vertrouwen tot stand te brengen;

6.  wijst erop dat de rechtssystemen van de lidstaten, ondanks de onderlinge verschillen, op gemeenschappelijke beginselen stoelen en een gedeelde ontstaansgeschiedenis hebben; herinnert eraan dat in Europa het juridische beroep tot enkele eeuwen geleden beschouwd werden als een uniforme groep beroepsuitoefenaars die in heel Europa advies konden geven, juridische documenten konden opstellen en konden pleiten; is van oordeel dat dit gegeven, dat duidelijk maakt dat de onbelemmerde mobiliteit van uitoefenaars van justitiële beroepen daadwerkelijk haalbaar is, leidend moet zijn bij het beleid van de Europese Unie inzake het justitieel onderwijs;

7.  vraagt de Commissie tot slot in de zomer van 2013 een forum - een „congres van Messina voor de totstandbrenging van een Europese justitiële cultuur” - te organiseren waar rechters van hoog tot laag bijeen kunnen komen en kunnen discussiëren over onderwerpen die recentelijk tot controverses of problemen hebben geleid, met het oog op het aanzwengelen van debat, het leggen van contacten, het openen van communicatiekanalen en het tot stand brengen van wederzijds vertrouwen en begrip; meent dat een dergelijk forum ook een historische gelegenheid kan zijn voor de bevoegde autoriteiten en deskundigen, met inbegrip van de universiteiten en de beroepsverenigingen, om te discussiëren over het beleid inzake justitiële opleiding en de toekomst van het justitieel onderwijs in Europa;

8.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Commissie.

(1) PB C 267 van 14.10.1991, blz. 33.
(2) PB C 273 E van 14.11.2003, blz. 99.
(3) PB C 294 E van 3.12.2009, blz. 27.
(4) PB C 212 E van 5.8.2010, blz. 116.
(5) PB C 285 E van 21.10.2010, blz. 12.
(6) http://www.europarl.europa.eu/delegations/en/studiesdownload.html?languageDocument=EN&file=60091
(7) PB C 236 E van 12.8.2011, blz. 130.
(8) Aangenomen teksten, P7_TA(2012)0079.
(9) P.G. Monateri, Black Gaius. A Quest for the Multicultural Origins of the „Western Legal Tradition”, in 51 Hastings Law Journal, 2000, 479 et seq.; in http://www.jus.unitn.it/cardozo/users/pigi/blackgaius/bge.pdf
(10) Zie, met betrekking tot de mythen over de rol van de EU op het gebied van het strafrecht, bijvoorbeeld het uitstekende werk Opting out of EUR Criminal law: What is actually involved? van Hinarejos, Spencer en Peers, CELS Working Paper, New Series, No 1, http://www.cels.law.cam.ac.uk/publications/working_papers.php


Europese Investeringsbank - Jaarverslag 2011
PDF 143kWORD 31k
Resolutie van het Europees Parlement van 7 februari 2013 over het jaarverslag 2011 van de Europese Investeringsbank (2012/2286(INI))
P7_TA(2013)0057A7-0016/2013

Het Europees Parlement,

–  gezien het jaarverslag 2011 van de Europese Investeringsbank (EIB),

–  gezien de artikelen 15, 126, 175, 208, 209, 271, 308 en 309 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en Protocol nr. 5 bij dit Verdrag betreffende de statuten van de EIB,

–  gezien zijn resolutie van 29 maart 2012 over het jaarverslag van de EIB voor 2010(1),

–  gezien de conclusies van de Europese Raad van 28 en 29 juni 2012 waarin met name een verhoging van het kapitaal van de EIB met 10 miljard euro in het vooruitzicht werd gesteld,

–  gezien de conclusies van de Europese top van 29 juni 2012,

–  gezien het verslag van de voorzitter van de Europese Raad van 26 juni 2012 getiteld „Naar een echte economische en monetaire unie”,

–  gezien het verslag over instrumenten voor risicodeling (vorig jaar via de medebeslissingsprocedure goedgekeurd dossier) en in het bijzonder het advies van de Commissie economische en monetaire zaken,

–  gezien de kapitaalverhoging van de EBWO, met name met betrekking tot de kwestie van de betrekkingen tussen de EIB en de EBWO en mogelijke overlappingen,

–  gezien de beslissing om het toepassingsgebied van de EBWO uit te breiden tot het Middellandse Zeegebied,

–  gezien het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Besluit nr. 1639/2006/EG tot vaststelling van een kaderprogramma voor concurrentievermogen en innovatie (2007-2013) en Verordening (EG) nr. 680/2007 tot vaststelling van de algemene regels voor het verlenen van financiële bijstand van de Gemeenschap op het gebied van de trans-Europese netwerken voor vervoer en energie (COM(2011)0659), waarmee de Europa 2020-projectobligaties de testfase ingaan,

–  gezien het voorstel voor een verordening van de Raad waarbij aan de Europese Centrale Bank specifieke taken worden opgedragen betreffende het beleid op het gebied van het prudentieel toezicht op kredietinstellingen (COM(2012)0511), en gezien het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1093/2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit) voor wat de interactie daarvan betreft met Verordening (EU) nr. …/… van de Raad waarbij aan de Europese Centrale Bank specifieke taken worden opgedragen betreffende het beleid op het gebied van het prudentieel toezicht op kredietinstellingen (COM(2012)0512), die tot doel hebben een Europese Bankenunie op te richten,

–  gezien Besluit nr. 1080/2011/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2011 tot verlening van een EU-garantie voor verliezen van de Europese Investeringsbank op leningen en leninggaranties voor projecten buiten de Unie en houdende intrekking van Besluit nr. 633/2009/EG(2),

–  gezien artikel 48 en artikel 119, lid 2, van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken en het advies van de Commissie begrotingscontrole (A7-0016/2013),

A.  overwegende dat krappe overheidsbegrotingen, buitensporige staatsschulden en de bijbehorende corrigerende maatregelen die vaak de globale vraag afknijpen, in combinatie met onvoldoende gereguleerde financiële instellingen in sommige gevallen een neerwaartse economische spiraal op EU-niveau doen ontstaan, een neerwaartse druk uitoefenen op de investeringen, met name in kmo's, en een negatief effect hebben op de groei, het concurrentievermogen en het scheppen van nieuwe banen in de Unie;

B.  overwegende dat de EIB is opgericht door het Verdrag van Rome en als „de bank van de Europese Unie” tot doel heeft de prioriteiten van de Unie te helpen verwezenlijken door economisch gezonde projecten te selecteren die in aanmerking komen voor EU-subsidies; overwegende dat de EIB als een bank zonder winstoogmerk ook een aanvulling vormt op handelsbanken en het algemene financiële kader door oplossingen te bieden voor gevallen van marktfalen;

C.  overwegende dat door de huidige economische, financiële en schuldencrisis de economische ontwikkeling van veel lidstaten ernstig is aangetast en de sociale omstandigheden zijn verslechterd, maar de lidstaten zijn gestimuleerd om adequaat te reageren met maatregelen die erop gericht zijn een gezonde economie te herstellen en een stevige basis te leggen voor toekomstige groei en werkgelegenheid; overwegende dat de EIB door meer leningen te verstrekken en in grotere mate deel te nemen in economisch veilige investeringsprojecten – mede gezien de schaarste aan overheidsgeld – kan bijdragen tot de sociale samenhang en de economische groei in die lidstaten die financiële moeilijkheden ondervinden;

D.  overwegende dat de activiteiten van de EIB buiten de EU tot doel hebben economisch levensvatbare projecten die in overeenstemming zijn met het externe beleid van de Unie te ondersteunen;

E.  overwegende dat het werk van de EIB plaatsvindt tegen een achtergrond van zwak gereguleerde, niet-transparante en niet tot samenwerking geneigde jurisdicties, waarbij de EIB o.a. i) het AML-CFT-vermogen (bestrijding van witwassen van geld en van de financiering van terrorisme) onderzoekt van de financiële tussenpersonen die zij bij haar indirecte leningen inschakelt, om te garanderen dat zij naar behoren de eindbegunstigden van EIB-gelden identificeren, zoals bepaald in de toepasselijke EU-richtlijnen inzake AML-CFT of, waar van toepassing, de normen van de FATF (Financial Action Task Force), en ii) de EIB-betalingen via dergelijke jurisdicties bewaakt;

F.  overwegende dat er in de EU en met name in de eurozone nieuwe regels voor toezicht en discipline op economisch, fiscaal en budgettair vlak zijn ingevoerd om de houdbaarheid van de overheidsschuld te garanderen;

G.  overwegende dat deze regels dringend moeten worden aangevuld met maatregelen ter stimulering van de economie, het bedrijfsleven, de groei, de concurrentiekracht, de innovatie en de werkgelegenheid, waarvoor de mobilisatie van de EU-begroting en van de kredietverleningscapaciteit en deskundigheid van de EIB vereist is;

H.  overwegende dat het van cruciaal belang is dat de EIB haar AAA-rating behoudt opdat zij tegen gunstige financieringsvoorwaarden toegang blijft hebben tot de internationale kapitaalmarkten, hetgeen immers uiteindelijk ook gunstig is voor de initiatiefnemers van projecten; overwegende dat haar investeringen ook moeten aansluiten bij het EU-beleid, waarbij de aandacht met name uitgaat naar groei en werkgelegenheid;

I.  overwegende dat de kredietverlening door de EIB gedaald is van 72 miljard euro in 2010 naar 61 miljard euro in 2011, aangezien de enorme toename van de kredietverlening in 2009 en 2010 als reactie op de eerste golf van de crisis een uitputting van de kapitaalbasis van de EIB tot gevolg heeft gehad;

1.  is verheugd over het besluit van de gouverneurs van de EIB dat het kapitaal van de bank met 10 miljard euro zal worden verhoogd, wat de bank in staat moet stellen de verlening van kredieten voor de periode 2013-2015 met 60 miljard EUR te verhogen en in totaal via het hefboommechanisme ongeveer 180 miljard EUR aan investeringen te genereren; stelt evenwel vast dat deze investeringen, zelfs met gebruikmaking van het hefboommechanisme, per jaar 0,5% van het bbp van de EU zouden bedragen; gelooft daarom dat een nieuwe verhoging van dit kapitaal gezien de behoefte van de EU aan economische groei grote voordelen zou opleveren voor de Unie;

2.  vraagt de EIB de doeltreffendheid en duurzaamheid van de crisismaatregelen van 2009 en 2010 te evalueren en de resultaten van deze evaluatie als basis te gebruiken voor de toekomstige besluiten over de prioriteiten bij investeringsplannen na een kapitaalverhoging;

3.  beveelt aan dat deze nieuwe kredietverleningscapaciteit wordt afgestemd op de prioriteiten van de EU betreffende de schepping van groei en werkgelegenheid en in het bijzonder gebruikt wordt op vier terreinen (het EU-initiatief inzake de toegang van kmo's tot financiering, het EU-initiatief inzake innovatie en vaardigheden, het EU-initiatief inzake een efficiënt gebruik van hulpbronnen en het EU-initiatief inzake strategische infrastructuur), waarbij alle lidstaten aan bod komen, maar de aandacht in de eerste plaats uitgaat naar de minder ontwikkelde gebieden en de investeringsportefeuille gediversifieerd moet blijven;

4.  moedigt de EIB aan om risicokapitaal en terugbetalingen conform haar leningmandaat te gebruiken voor nieuwe investeringen;

5.  wijst erop dat georganiseerde samenwerking tussen de EU-organen (Commissie en EIB) en met andere instellingen waarschijnlijk meer resultaat oplevert dan concurrentie tussen de diverse bestuursniveaus;

6.  verzoekt de EIB haar middelen in het kader van haar mandaat strategisch in te zetten, afhankelijk van de specifieke behoeften van elke lidstaat;

7.  benadrukt dat sterker gebruik moet worden gemaakt van de bestaande gezamenlijke initiatieven van de Commissie en het EIF/de EIB, zoals JEREMIE, waaruit kleine en middelgrote ondernemingen (kmo's) worden gefinancierd, dit in combinatie met de structuurfondsen (ook ELENA en EPEC), met het oog op het vertrekken van technisch en financieel advies, alsmede instrumenten zoals PROGRESS en JASMINE ter ondersteuning van microfinancieringsprojecten, vooral in die regio's van de EU waar werklozen het extreem moeilijk hebben om een baan te vinden; spoort de Commissie er tegelijk toe aan om de EIB/het EIF hiertoe de nodige begrotingsmiddelen ter beschikking te stellen, zodat meer projecten uit deze programma's kunnen worden gefinancierd;

8.  benadrukt dat het van belang is dat de EIB zich vrijwillig houdt aan de op dit moment geldende kapitaalvereisten van Bazel II, en stelt voor dat de EIB de toekomstige verplichtingen van Bazel III nakomt, daarbij echter rekening houdend met de specifieke eigenschappen van haar activiteiten;

9.  is van mening dat de EIB als bank haar„triple A”-status moet behouden en dan ook niet moet worden blootgesteld aan financiële interventies die normaal gesproken zouden worden opgenomen in de afdeling investeringen van een overheidsbegroting, die echter in de EU-begroting ontbreekt;

10.  herinnert eraan dat het al jarenlang bij herhaling wijst op de noodzaak dat de EIB aan prudentieel bankentoezicht wordt onderworpen;

11.  stelt voor dat dit regelgevingstoezicht:

   i) wordt uitgeoefend door de ECB krachtens artikel 127, lid 6, VWEU, of
   ii) wordt uitgeoefend in het kader van de toekomstige bankunie, zoals geschetst in de mededeling van de Commissie van 12 september 2012(3); of
   iii) mocht dat onmogelijk zijn, op basis van vrijwillige medewerking van de EIB wordt uitgevoerd door de Europese Bankautoriteit, al dan niet met deelneming van een of meer nationale toezichthouders, of anders door een onafhankelijke accountant;
  

betreurt het dat de Commissie niets in deze richting heeft voorgesteld, ondanks de verzoeken van het Parlement, waarvan het eerste dateert uit 2007;

12.  verzoekt de Commissie het Parlement de garantie te geven dat bij de activiteiten van de EIB de mededingingsregels in acht worden genomen, in het bijzonder met betrekking tot andere kredietinstellingen;

13.  herhaalt zijn standpunt dat de Europese Unie lid moet worden van de EIB;

14.  is van mening dat momenteel en zolang de rentetarieven voor bedrijven aanzienlijke verschillen vertonen van de ene eurozonelidstaat tot de andere, de activiteiten van de EIB van toenemend belang zijn in het kader van de pogingen die de EU onderneemt om dit probleem op te lossen;

15.  is van mening dat er met het oog op de ontwikkeling van gemeenschappelijke financiële instrumenten van de EIB en de EU tijdig een gepast kader tot stand moet worden gebracht om toezicht te houden op de activiteiten van de EIB en de democratische verantwoordingsplicht van de EIB te vergroten door een rol toe te kennen aan het Parlement en de Raad; meent dat dit kader de EIB in staat moet stellen om projecten op hun intrinsieke merites te blijven beoordelen, zodat het duurzame gebruik van het kapitaal van de EIB op lange termijn gewaarborgd wordt, en moet inspelen op de noodzaak om buitensporige administratieve lasten voor beherende entiteiten, financiële tussenpersonen en eindbegunstigden te vermijden;

16.  beveelt aan om bij het gebruik van de financiële instrumenten van de EIB en de EU uit te gaan van tevoren opgestelde beleidsdoelstellingen en –criteria, gekoppeld aan een transparant en efficiënt systeem voor verslaglegging achteraf dat de onafhankelijkheid van de EIB op het vlak van de projectselectie en het zorgvuldigheidsonderzoek moet vrijwaren;

17.  is ingenomen met het initiatief inzake de Europa 2020-projectobligaties en vraagt om een snellere uitvoering van de testfase en een snelle beoordeling van de resultaten ervan, zodat de tweede fase van het initiatief kan ingaan; is van mening dat dit initiatief moet bijdragen tot een evenwichtige ontwikkeling van het bedrijfsleven en de infrastructuur in alle lidstaten en niet mag uitdraaien op een vergroting van de verschillen tussen de meer en de minder geavanceerde PPP- en projectfinancieringsmarkten in de EU;

18.  is van oordeel dat de EIB een bijdrage moet leveren aan de bestrijding van corruptie en gebrekkige transparantie in de lidstaten en niet-EU-landen waar zij actief is, met name door relevante gegevens over begunstigden en financiële tussenpersonen te verzamelen, bijzondere aandacht te besteden aan de toegankelijkheid van leningen voor kmo's en hun banden met de lokale economie, en informatie te publiceren over de in totaal verstrekte bedragen, de aantallen en namen van de ontvangers van de betrokken gelden, in het bijzonder de kmo's, en de regio's en sectoren waaraan de leningen zijn verstrekt; verzoekt de EIB voorts zich in haar handelen te houden aan artikel 3, lid 5, van het EU-Verdrag, dat –zoals op 21 december 2011 door het Europees Hof van Justitie bevestigd in zijn ATAA-arrest – van de Unie verlangt dat zij bijdraagt tot de strikte eerbiediging van het internationaal recht, en met name de beginselen van het Handvest van de VN;

19.  zet de EIB aan tot voortzetting van haar inspanningen om te verhinderen dat er in het kader van haar financieringsactiviteiten gebruik wordt gemaakt van offshore financiële centra of rechtsgebieden die niet tot samenwerking bereid zijn; is in dit verband verheugd over de aanbevelingen van de Commissie inzake de criteria die moeten worden toegepast voor de identificatie van derde landen die niet voldoen aan minimumnormen voor goed bestuur op fiscaal gebied; is van mening dat de Commissie een dialoog met de EIB moet aangaan om zich ervan te vergewissen dat deze criteria bij de selectie van projecten, begunstigden en tussenpersonen correct worden toegepast; verzoekt de EIB naar aanleiding van een recent geval in de mijnbouwsector aan te geven welke procedures en normen in de toekomst in dergelijke gevallen kunnen worden toegepast;

20.  herinnert eraan dat een gebrek aan financiële middelen slechts één van de mogelijke hindernissen voor investeringen vormt en dat ontoereikende capaciteiten voor administratief en projectbeheer vaak voor vertraging kunnen zorgen bij de uitvoering van investeringen; spoort de EIB er daarom toe aan nog meer technisch en financieel advies te verlenen, haar partnerbanken en andere financiële tussenpersonen ertoe moet aanmoedigen zelf diensten voor technisch en financieel advies te ontwikkelen, en te overwegen om op basis van de beste praktijken een reeks richtsnoeren op te stellen;

21.  brengt in herinnering dat het gebrek aan financiering voor met name kmo's in verscheidene lidstaten het grootste probleem vormt; dringt aan op versterking van de activiteiten van de EIB ter ondersteuning van de financiering van kmo's, ondernemerschap en export, wat van essentieel belang is voor het economische herstel; is van mening dat elke maatregel die erop gericht is de financieringsvoorwaarden voor kmo's te verbeteren, drie belangrijke kenmerken moet vertonen, namelijk: i) voldoende netwerkcapillariteit, ii) optimale doorgifte van de preferentiële financieringskosten van de EIB aan de kmo's, en iii) aansluiting bij de landenspecifieke behoeften en de beleidsdoelstellingen van de EU;

22.  moedigt de EIB ertoe aan om in samenwerking met de Commissie te blijven werken aan de ontwikkeling van instrumenten voor risicodeling om het risicovermogen van de EU en de kredietverleningscapaciteit van de EIB te optimaliseren;

23.  is van mening dat de nationale publieke financiële instellingen over de capaciteit beschikken om de doorgifte van de preferentiële financieringskosten van de EIB aan de kmo's te garanderen; stelt daarom voor dat de EIB de toepassing van financiële instrumenten voor kmo's blijft toevertrouwen aan nationale publieke instellingen, mits deze aan haar eisen inzake kredietverstrekking voldoen; is verheugd over de activiteiten die de Long Term Investors Club ontplooit ter versterking van de samenwerking tussen de EIB en belangrijke nationale publieke instellingen;

24.  moedigt voorts de Commissie en de EIB ertoe aan een EIB-leenfaciliteit voor kmo's op te richten met als doel de leningen van de EIB aan kmo's uit te breiden tot kleinere financiële tussenpersonen (en kleinere kmo's) die momenteel met name wegens hun beperkte kredietprofiel onderbedeeld zijn;

25.  spoort de EIB-groep en de Commissie er, met het oog op de handhaving van het huidige welvaartsniveau terwijl de lidstaten de overheidsfinanciën herstructureren, toe aan de sociale economie en jonge ondernemers te blijven ondersteunen via uiteenlopende initiatieven, zoals aangepaste leningen en garantieregelingen; is met name tevreden over de lancering van een nieuw investeringsplatform dat toegang biedt tot financiering aan ondernemingen uit de sociale sector die vanuit hun bedrijfsmodel actuele sociale kwesties pogen aan te pakken, en moedigt de EIB aan tot nauwe samenwerking met de Commissie en vertegenwoordigers van deze sector in het kader van het initiatief voor sociaal ondernemerschap;

26.  verzoekt de EIB o.a. steun te verlenen aan de lidstaten die het hardst getroffen zijn door de crisis, door kansrijke activiteiten te financieren die erop gericht zijn de werkgelegenheid te bevorderen en de economie vooruit te helpen op het pad van groei; herinnert eraan dat samenwerking tussen de EIB en de structuurfondsen in de in moeilijkheden verkerende lidstaten noodzakelijk is om betrouwbare en productieve particuliere en overheidsinvesteringen en infrastructuurprojecten te kunnen uitvoeren;

27.  is verheugd over het EIB-kader voor structurele programmaleningen, dat aanzienlijk bijdraagt aan de medefinanciering uit de nationale begrotingen in het kader van de structuurfondsen van de EU; moedigt de bank aan deze steun uit te breiden om de noodzakelijke investeringen te genereren in de lidstaten die zwaar getroffen zijn door de economische crisis; wijst er echter op dat deze maatregel gescheiden moet blijven van de structuurfondsprogramma's en na het einde van de crisis geleidelijk moet worden ingetrokken;

28.  is ingenomen met de ondersteunende rol van de EIB bij de vormgeving van een specifieke financiële faciliteit voor de culturele, onderwijs- en creatieve sector, en is van mening dat de EIB initiatieven ter ondersteuning van culturele en educatieve activiteiten moet blijven ontwikkelen;

29.  zet de EIB er in de context van schaarse overheidsmiddelen toe aan haar financiële ondersteuning van de gezondheidssector te handhaven en in het bijzonder steun te verlenen voor de bouw, vervanging en modernisering van ziekenhuisinfrastructuren;

30.  steunt de inspanningen van de EIB om te blijven investeren in onderzoeks- en innovatieprojecten, met name via de Financieringsfaciliteit voor risicodeling en in het kader van Horizon 2020, waarbij het accent ligt op het op de markt brengen van nieuwe technologieën en ook groene technologie in aanmerking wordt genomen; verzoekt de EIB zich te blijven inspannen om de kloof op het vlak van onderzoek en innovatie tussen de verschillende economieën in de EU te overbruggen, aangezien deze kloof de goede werking van de interne markt op lange termijn in gevaar brengt;

31.  moedigt de EIB ertoe aan samen met de Commissie te blijven werken aan de ontwikkeling van innovatieve financiële instrumenten die erop gericht zijn de beperkte EU-begrotingsmiddelen middels het hefboomeffect zo efficiënt mogelijk te gebruiken, privégeldschieters te mobiliseren en instrumenten voor risicodeling te stimuleren met het oog op de financiering van voor de EU belangrijke investeringen, waarbij o.a. wordt gekeken naar terreinen als landbouw, klimaatmaatregelen, efficiënt energie- en hulpbronnengebruik, hernieuwbare energie, duurzame vervoermiddelen, innovatie, trans-Europese netwerken, onderwijs en onderzoek, om zo de overgang naar op kennis gebaseerde groei en duurzame ontwikkeling te vergemakkelijken voor een Unie die op duurzaam concurrentievermogen gegrondvest is;

32.  verheugt zich, specifiek voor wat energie-efficiëntie betreft, over het feit dat de EIB sinds een paar jaar in toenemende mate actief is op dit gebied, en moedigt de Commissie en de EIB ertoe aan samen te werken, synergieën te benutten en nieuwe gezamenlijke initiatieven te lanceren, in het bijzonder gezien de door de onlangs goedgekeurde richtlijn inzake energie-efficiëntie gecreëerde investeringsbehoeften en -kansen; verzoekt de EIB om zich bij de uitwerking van het nieuwe gezamenlijke initiatief inzake energie-efficiëntie onder meer te buigen over de specifieke rol van de ESCO's;

33.  verheugt zich over de herziening van het mandaat van de EIB voor activiteiten buiten de Unie; steunt de EIB waar zij het accent legt op investeringen in de langetermijnwelvaart en -stabiliteit in de buurlanden van de EU – met name de landen rond de Middellandse Zee en de landen die zich voorbereiden op het EU-lidmaatschap – in de vorm van financiële steun op het gebied van interconnectie, groei, klimaatverandering, Europese directe buitenlandse investeringen en kmo's;

34.  beveelt aan om de toegang van de EU-bank tot EU-subsidies te verbeteren en de synergie met EU-instrumenten in het kader van het nieuwe mandaat te vergroten, en pleit voor een groter gebruik van innovatieve financiële instrumenten buiten de EU, waaronder eigenvermogensinstrumenten en instrumenten voor risicodeling voor kmo's, alsook voor het creëren van mogelijkheden voor financiering in de vorm van microkredieten;

35.  is verheugd over de regionale initiatieven van de bank, in het bijzonder in het Oostzeegebied en het Donaugebied, om de algehele duurzaamheid en het concurrentievermogen van deze regio's te verbeteren; is van mening dat het hier gaat om een voorbeeld van goede praktijken, dit met het oog op de mogelijkheid om ook aan andere EU-gebieden steun te verlenen;

36.  is verheugd over de deelname van de bank aan het initiatief van Wenen (EBCI) met als doel een massale, ongecoördineerde terugtrekking van internationale bankengroepen uit Midden- en Oost-Europa en het Oostzeegebied te voorkomen, alsmede aan het nieuwe gezamenlijke actieplan van internationale financiële instellingen voor herstel en groei in de lidstaten en de kandidaat-lidstaten in Midden-, Oost- en Zuidoost-Europa;

37.  moedigt de EIB aan om meer inspanningen te leveren om leningsoperaties buiten de EU uit te voeren en haar samenwerking met andere mondiale en regionale ontwikkelingsbanken, evenals met de agentschappen voor ontwikkelingsfinanciering in de lidstaten op te voeren om kosten te besparen en tot een efficiënter gebruik van middelen te komen;

38.  is van mening dat de EIB in het kader van het toekomstige EU-platform voor buitenlandse samenwerking en ontwikkeling – waarvoor de Commissie naar verwachting een voorstel zal indienen – als „de bank van de EU” en de voor de hand liggende partner van de Commissie/de EDEO een bijzondere rol moet spelen door de EU-doelstellingen inzake buitenlands beleid in de context van het platform te ondersteunen en haar technische en financiële deskundigheid ter beschikking te stellen;

39.  herhaalt dat het in de context van het combineren van faciliteiten belangrijk is om de schaarse financiële middelen uit de EU-begroting en uit andere bronnen zoveel mogelijk te bundelen en ervoor te zorgen dat dit aansluit bij het beleid en de normen van de EU;

40.  spoort de EIB ertoe aan om mogelijke synergieën ten volle te benutten door nauw samen te werken met de EBWO;

41.  is, gezien de huidige kapitaalkrapte voor groene investeringen, ingenomen met de activiteiten van de EIB ter ondersteuning van de overstap van Europa naar een slimmere, groenere en duurzamere economie;

42.  doet een beroep op de EIB om de bepalingen van het Verdrag van Aarhus en de Verordeningen (EG) nr. 1367/2006 en (EG) nr. 1049/2001 na te leven door een openbaar documentenregister op te zetten, omdat dit nodig is om het recht op toegang tot documenten te garanderen, ook met betrekking tot de eindbegunstigden van de globale leningen van de EIB;

43.  herinnert eraan dat o.a. het vrijwaren van het Europese acquis inzake milieu-, arbeids- en sociale rechten, transparantie, overheidsopdrachten en mensenrechten tot de verantwoordelijkheid van de EIB behoort;

44.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de Europese Investeringsbank en de regeringen en parlementen van de lidstaten.

(1) Aangenomen teksten, P7_TA(2012)0119.
(2) PB L 280 van 27.10.2011, blz. 1.
(3) COM(2012) 0510.


Laos: het geval van Sombath Somphone
PDF 113kWORD 21k
Resolutie van het Europees Parlement van 7 februari 2013 over Laos: de zaak Sombath Somphone (2013/2535(RSP))
P7_TA(2013)0058RC-B7-0054/2013

Het Europees Parlement,

–  gezien zijn eerdere resoluties over Laos,

–  gezien de verklaring van de woordvoerder van de Hoge Vertegenwoordiger voor de mensenrechten van de Verenigde Naties van 21 december 2012 over Laos,

–  gezien de verklaring van de woordvoerder van hoge vertegenwoordiger Catherine Ashton van 21 december 2012 over de verdwijning van Sombath Somphone in Laos,

–  gezien de verklaring van de Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken Hillary Clinton van 16 januari 2013 over de verdwijning van de Laotiaanse voorman van het maatschappelijk middenveld Sombath Somphone,

–  gezien de verklaring van het Laotiaanse ministerie van Buitenlandse Zaken van 19 december 2012 en de verklaring van de ambassadeur van Laos bij de VN van 4 januari 2013,

–  gezien de brieven van talrijke leden van het Europees Parlement en nationale parlementsleden en de gezamenlijke open brief van 65 ngo's aan de premier van Laos van 17 januari 2013 over de verdwijning van Sombath Somphone,

–  gezien de brief van het Aziatisch Forum voor mensenrechten en ontwikkeling aan de voorzitter van de intergouvernementele commissie mensenrechten van de ASEAN van 4 januari 2013,

–  gezien de EU-richtsnoeren over mensenrechtenactivisten van 2008,

–  gezien het Internationale Verdrag voor de bescherming van een ieder tegen gedwongen verdwijning (ICCPED) waarvan Laos ondertekenaar is en de VN-verklaring van 18 december 1992 over de bescherming van een ieder tegen gedwongen verdwijning,

–  gezien de Universele Verklaring van de rechten van de mens van 1948,

–  gezien het Internationale Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (ICCPR) van 1966, dat in 2009 door Laos is geratificeerd,

–  gezien de door de UNHRC uitgevoerde universele periodieke toetsing van Laos van 21 september 2010,

–  gezien de samenwerkingsovereenkomst tussen de EU en de Democratische Volksrepubliek Laos van 1 december 1997,

–  gezien artikel 122, lid 5, en artikel 110, lid 4, van zijn Reglement,

A.  overwegende dat Sombath Somphone, een prominent figuur op het gebied van maatschappelijke ontwikkeling en onderwijs voor jongeren, op 15 december 2012 in Vientiane, de hoofdstad van Laos, is verdwenen; overwegende dat uit door zijn familie verkregen camerabeelden blijkt dat Sombath Somphone het laatst gezien werd met lokale politiemensen bij de politiepost Thadeau rond 18 uur op de dag van zijn verdwijning en dat hij door personen in burger werd meegenomen in een auto;

B.  overwegende dat de regering van Laos in haar verklaring van 19 december 2012 het incident zoals dit door de bewakingscamera is vastgelegd, heeft bevestigd; overwegende dat de autoriteiten beweren dat hij het slachtoffer is geworden van een ontvoering in verband met een persoonlijk of zakelijk conflict;

C.  overwegende dat de VN en 65 internationale mensenrechtenorganisaties de vrees hebben uitgesproken dat Sombath Somphone het slachtoffer is van gedwongen verdwijning, mogelijk in verband met zijn werk, en dat zij zich ernstige zorgen maken over zijn veiligheid en het gebrek aan vooruitgang en informatie wat betreft het onderzoek door de Laotiaanse autoriteiten naar de feiten omtrent zijn verdwijning;

D.  overwegende dat de familie van Sombath Somphone niet in staat is gebleken hem sedertdien op te sporen, ondanks herhaaldelijke verzoeken aan de plaatselijke autoriteiten en zoektochten in de omgeving;

E.  overwegende dat Sombath Somphone alom gewaardeerd wordt en bekend staat om zijn jarenlange werk op het gebied van duurzame en eerlijke ontwikkeling, met name door de oprichting in 1996 van PADETC, het opleidingscentrum voor participerende ontwikkeling; overwegende dat hij in 2005 de „Ramon Magsaysay Award for Community Leadership” heeft ontvangen;

F.  overwegende dat Sombath Somphone, als lid van de Laotiaanse nationale organisatiecommissie, in oktober 2012 een van de organisatoren was van het 9e Asia-Europe People-to-People Forum in Vientiane, in de aanloop naar de ASEM 9, en daar ook een van de belangrijkste sprekers was;

G.  overwegende dat een groep van ASEAN-parlementsleden in de week van 14-18 januari 2013 een bezoek aan Laos heeft gebracht om informatie in te winnen over Sombath Somphone;

H.  overwegende dat in Laos sprake is van schendingen van fundamentele vrijheden, met name de pers- en mediavrijheid, vrijheid van godsdienst, vrijheid van vergadering, academische vrijheid en de rechten van minderheden;

1.  spreekt zijn ernstige bezorgdheid uit over de verdwijning, de veiligheid en het welzijn van Sombath Somphone;

2.  is bezorgd over de traagheid en het gebrek aan transparantie van het onderzoek naar de verdwijning van Sombath Somphone; roept de Laotiaanse autoriteiten op onverwijld transparant en grondig onderzoek te verrichten, overeenkomstig hun verplichtingen volgens het internationale recht inzake mensenrechten, en te zorgen voor de onmiddellijke veilige terugkeer van Sombath Somphone naar zijn familie;

3.  roept de HV/VV op het onderzoek van de Laotiaanse regering naar de verdwijning van Sombath Somphone nauwlettend te volgen;

4.  verzoekt de Laotiaanse autoriteiten de wettigheid en legitimiteit van werk ten behoeve van duurzame ontwikkeling en maatschappelijke rechtvaardigheid openlijk te bekrachtigen, teneinde de door verdwijningen als die van Sombath Somphone veroorzaakte intimidatie tegen te gaan;

5.  is ingenomen met het bezoek van een groep ASEAN-parlementsleden aan Laos in januari 2013 met het doel informatie in te winnen over Sombath Somphone en verzoekt de mensenrechtencommissie van de ASEAN om een onderzoekscommissie in het leven te roepen die de gebeurtenissen rond de gedwongen verdwijning van Sombath Somphone onderzoekt;

6.  roept de EU op Laos tot prioriteit te verklaren voor de 22e zitting van de Mensenrechtenraad van de Verenigde Naties;

7.  benadrukt dat de Laotiaanse autoriteiten alle nodige maatregelen zouden moeten treffen om een einde te maken aan de praktijken van willekeurige arrestaties en geheime detentie; roept hen op gedwongen verdwijning tot misdrijf te verklaren en het Internationale Verdrag voor de bescherming van een ieder tegen gedwongen verdwijning te ratificeren; onderstreept dat gedwongen verdwijningen duidelijke schendingen van de fundamentele mensenrechten en fundamentele vrijheden zijn;

8.  roept de regering van Laos op het recht van vrije meningsuiting en het recht van vereniging evenals de rechten van minderheden te eerbiedigen en het recht op vrijheid van godsdienst of overtuiging te beschermen, en alle beperkingen op de uitoefening van dit recht op te heffen, zoals aanbevolen in de universele periodieke toetsing van de VN van 21 september 2010;

9.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de parlementen en regeringen van de lidstaten, het secretariaat van de ASEAN, de Hoge Commissaris voor de mensenrechten van de VN, de secretaris-generaal van de Verenigde Naties en de regering en het parlement van Laos.


Detentie van mensenrechtenactivisten in Zimbabwe
PDF 126kWORD 27k
Resolutie van het Europees Parlement van 7 februari 2013 over detentie van mensenrechtenactivisten in Zimbabwe (2013/2536(RSP))
P7_TA(2013)0059RC-B7-0057/2013

Het Europees Parlement,

–  gezien zijn eerdere resoluties over Zimbabwe, waarvan de meest recente die van 17 januari 2013(1) is,

–  gezien de partnerschapsovereenkomst tussen de leden van de groep van staten in Afrika, het Caribische gebied en de Stille Oceaan (ACS) enerzijds, en de Europese Gemeenschap en haar lidstaten anderzijds, ondertekend te Cotonou op 23 juni 2000 (Overeenkomst van Cotonou),

–  gezien de conclusies van de Europese Raad over Zimbabwe van 23 juli 2012 en het uitvoeringsbesluit 2012/124/GBVB van de Raad betreffende beperkende maatregelen tegen Zimbabwe,

–  gezien de EU-verklaring over Zimbabwe van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, Catherine Ashton, van 15 februari 2011,

–  gezien de verklaringen van de EU-delegatie naar de Republiek Zimbabwe van 17 augustus 2012 en van 12 november 2012 naar aanleiding van recente incidenten waarbij verdedigers van de mensenrechten werden lastig gevallen,

–  gezien de verklaringen van de Hoge commissaris van de VN voor de mensenrechten (HCHR) van 24 mei 2012 en 29 mei 2012,

–  gezien de verklaring van de woordvoerder van het Bureau van de Hoge commissaris van de VN voor de mensenrechten (OHCHR) van 18 januari 2013 over de recente aanvallen op verdedigers van de mensenrechten vóór de verkiezingen;

–  gezien de millenniumverklaring van de Verenigde Naties van 8 september 2000, waarin de millenniumontwikkelingsdoelstellingen werden vastgelegd,

–  gezien het Afrikaanse Handvest van de rechten van de mens en de volkeren van juni 1981, dat door Zimbabwe is geratificeerd,

–  gezien het Afrikaanse Handvest inzake democratie, verkiezingen en governance van januari 2007, dat door Zimbabwe is geratificeerd,

–  gezien de Universele Verklaring van de rechten van de mens van december 1948,

–  gezien de verklaring van de VN over mensenrechtenverdedigers van december 1998,

–  gezien artikel 122, lid 5, en artikel 110, lid 4, van zijn Reglement,

A.  overwegende dat er een duidelijke toeneming kan worden geconstateerd van het gevallen van intimidatie, willekeurige arrestaties, juridische pesterijen en de verdwijning van mensenrechten activiste en politieke tegenstanders van de Zanu-PF van Robert Mugabe in een periode die thans beschouwd wordt als de voorbereidingstijd voor de verkiezingen, waarbij een groot aantal leden van de MDC partij, sommige parlementsleden van de MDC en vooraanstaande leden van de MDC-leiding, zoals minister van Energie Elton Mangoma, co-minister van Binnenlandse Zaken Theresa Makone en afgezet voorzitter van het Zimbabwaanse parlement Lovemore Moyo, het doelwit vormden;

B.  overwegende dat Okay Machisa, Nationaal uitvoerend directeur van de Zimbabwaanse Vereniging voor de mensenrechten (ZimRights) en voorzitter van de Crisis in Zimbabwe coalitie op 14 januari 2013 werd gearresteerd;

C.  overwegende dat Okay Machisa ten laste werd gelegd dat hij „vervalsingen” zou hebben gepubliceerd en zich schuldig had gemaakt aan vervalsing en fraude, aldus afdeling 31,136 en 137 van het wetboek van strafrecht overtredend, omdat hij getracht zou hebben fraude te plegen in het centrale stembureau door het vervalsen en produceren van nagemaakte exemplaren van stemmersregistratiecertificaten;

D.  overwegende dat Okay Machisa in detentie bleef op de politiebureaus van Harare en Rhodesville; overwegende dat het Hooggerechtshof op excessieve voorwaarden vrijlating tegen betaling van een waarborgsom toestond;

E.  overwegende dat andere leden van ZimRights, Leo Chamahwinya, functionaris voor onderwijsprogramma's, en Dorcas Shereni, voorzitter van de plaatselijk afdeling Highfields, ook geconfronteerd worden met willekeurige detentie en juridische pesterijen en zich nog steeds in voorlopige hechtenis bevinden tot 4 februari 2013, welk besluit door het Magistrate Court op 21 januari 2013 werd genomen;

F.  overwegende dat de aanhouding en detentie van Machisa, Chamahwinya en Shereni volgde op een politie inval in de kantoren van ZimRights op 13 december 2012;

G.  overwegende dat deze aanhoudingen slechts enkele weken plaatsvonden nadat ZimRights de trend van een toenemende bruutheid bij het politieoptreden in geheel Zimbabwe aan de kaak had gesteld en de bevoegde autoriteiten opriep met spoed iets tegen deze schendingen van de mensenrechten te ondernemen;

H.  overwegende dat de inval van de politie op 5 november 2012 in het kantoor van de Zimbabwean Counselling Services Unit (CSU), een geregistreerde medische kliniek die medische en psychische zorg verleent aan slachtoffers van georganiseerd geweld en marteling, en de detentie van drie personeelsleden zonder een officiële tenlastelegging, alarmerend moet worden genoemd;

I.  overwegende dat de vrijheid van vergadering, van vereniging en van meningsuiting essentiële onderdelen van iedere democratie zijn, in het bijzonder in verband met de afsluiting van het proces van de opstelling van een grondwet, evenals met de voorbereiding van democratische verkiezingen;

J.  overwegende dat tot de Zimbabwaanse ngo's waar in 2012 invallen van de politie plaatsvonden de volgende organisaties behoren: Zimbabwe Human Rights Association (Zimrights), Counselling Services Unit (CSU), Zimbabwe Human Rights NGO Forum, Election Resource Centre (ERC), en de Gays and Lesbians Association of Zimbabwe (GALZ);

K.  overwegende dat in 2009 een coalitieregering werd geformeerd nadat in september tussen de Zanu-PF en de MDC een machtsverdelingsakkoord was gesloten om een einde te maken aan de politieke impasse en de schending van mensenrechten na de parlements- en presidentsverkiezingen in 2008;

L.  overwegende dat de regering van nationale eenheid (GNU) op grond van het algemene politieke akkoord (GPA) de verplichting op zich nam een nieuwe grondwet op te stellen, de mensenrechten en vrijheid van politieke activiteiten te eerbiedigen alsmede de economie nieuw leven in te blazen; overwegende dat, ondanks het feit dat zij om een einde aan de restrictieve maatregelen van de EU heeft gevraagd, niet aan haar verplichtingen op grond van het GPA heeft voldaan, moeizame pogingen heeft gedaan om het land stabiliteit te brengen en niet de weg heeft kunnen effenen voor een democratisch veranderingsproces door middel van een geloofwaardige verkiezingen vanwege opzettelijke obstructie door de Zanu-PF;

M.  overwegende dat een doeltreffende mensenrechtencommissie een belangrijk is dat zou zijn naar de uitvoering van het algemene politieke akkoord (GPA) en van de afgesproken routekaart naar een vreedzame en geloofwaardige verkiezingen;

N.  overwegende dat voldaan moet worden aan de bepalingen inzake transparantie bij de uitoefening van politieke functies en ten aanzien van de mensenrechten, overeenkomstig de artikelen 11b, 96 en 97 van de Overeenkomst van Cotonou;

O.  overwegende dat het economisch herstelproces van het land nog steeds wankel is en dat sommig beleid van het land een bedreiging vormt voor de toekomstige economische betrekkingen tussen de Europese Unie in Zimbabwe;

1.  veroordeelt de nog steeds plaatsvindende schending van de mensenrechten waartoe de politieke intimidatie, pesterijen en willekeurige arrestaties van mensenrechtenactivisten behoren;

2.  doet een beroep op de Zimbabwaanse autoriteiten alle mensenrechtenverdedigers die gedetineerd zijn wegens activiteiten ten gunste van de mensenrechten vrij te laten, een einde te maken aan juridische pesterijen en een volledig onderzoek te doen naar wetsovertredingen waarmee de mensenrechtenverdedigers worden geconfronteerd;

3.  vraagt de Zimbabwaanse autoriteiten om onmiddellijke en onvoorwaardelijke vrijlating van mevrouw Dorcas Shereni en de heer Leo Chamahwinya;

4.  dringt er bij de Zimbabwaanse autoriteiten op aan onder alle omstandigheden in te staan voor de fysieke en psychologische integriteit van de heren Okay Machisa en Leo Chamahwinya en van mevrouw Dorcas Shereni en mevrouw Faith Mamutse;

5.  dringt erop aan dat Zimbabwe zich houdt aan de verklaring van de VN over de verdedigers van de mensenrechten, die door de algemene vergadering van de VN in 1998 werd aangenomen, en met name aan artikel 1 daarvan, waarin staat omschreven dat iedereen, individueel of samen met anderen, het recht heeft de bescherming en de verwezenlijking van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden op nationaal en internationaal niveau te bevorderen;

6.  herinnert eraan dat Zimbabwe zich er op grond van het algemeen politiek akkoord (GPA) toe verplicht heeft ervoor te zorgen dat zowel zijn wetgeving als zijn procedures en praktijken stroken met de internationale beginselen en wetten op het gebied van de mensenrechten;

7.  dringt er bij de regering van nationale eenheid op aan repressieve wetgeving, zoals de wet inzake toegang tot informatie en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, de wet inzake openbare orde en veiligheid en de wet inzake het strafrecht (Codificatie en Hervorming) te wijzigen voordat er algemene verkiezingen worden gehouden, omdat deze wetten zijn gebruikt om basisrechten sterk in te perken;

8.  is er bezorgd over dat tot op heden er geen sprake is van veranderingen in het justitiële stelsel van Zimbabwe, dat in het algemeen als uiterst partijdig ten gunste van de Zanu-PF wordt beschouwd;

9.  steunt, zoals in het onlangs gepubliceerde amendement de kieswet en in dit electorale verband de actieve deelneming van de mensenrechtencommissie, die zich onafhankelijk en op transparante wijze moet gaan bezighouden met de meest urgente mensenrechtenvraagstukken, en waarvan verwacht wordt dat zij klachten op het gebied van de mensenrechten onderzoekt, advies geeft over een mensenrechtenvriendelijke wetgeving en in het algemeen de mensenrechten bevordert en beschermt;

10.  neemt met instemming kennis van de instelling van de Zimbabwaanse Mensenrechtencommissie, maar is er teleurgesteld over dat deze niet is toegerust met significante bevoegdheden waarmee zij onafhankelijk zou kunnen optreden en haar doelstellingen met betrekking tot de urgente mensenrechtenvraagstukken waarmee het land wordt geconfronteerd zou kunnen bereiken;

11.  vraagt de regering van Zimbabwe de nodige maatregelen te nemen, waaronder het herstel van de rechtsstaat en de democratie, eerbiediging van de mensenrechten en met name een vreedzaam en geloofwaardig grondwettelijk referendum en voorbereidingen voor verkiezingen die aan erkende internationale normen voldoen, zodat de gerichte maatregelen opgeschort kunnen worden;

12.  dringt in dit verband aan op een actievere deelneming van de Southern African Development Community (SADC); is van oordeel dat aan deze regionale organisatie een belangrijke rol toekomt als garant van het algemeen politiek akkoord, die onder meer kan aandringen op de uitvoering van de overeenkomst, en met name artikel 13 daarvan, teneinde een onpartijdige opstelling van de politie en andere veiligheidskrachten te waarborgen;

13.  doet een beroep op de Southern African Development Community (SADC) de situatie op het gebied van de mensenrechten en de eerbiediging van de SADC- beginselen en richtsnoeren van toepassing op democratische verkiezingen te beoordelen voordat de komende verkiezingen in Zimbabwe worden georganiseerd;

14.  dringt aan op de afvaardiging van een voldoende aantal internationale waarnemers in een vroegtijdige stadium, met name van de SADC en het Pan-Afrikaanse Parlement, en deze voor en na de verkiezingen ter plaatse te houden om geweld en intimidatie op een afstand te houden en om in dit verband samen te werken met de mensenrechtencommissie;

15.  steunt de gerichte maatregelen van de EU die momenteel in werking zijn en die een antwoord vormen op de politieke toestand en de situatie op het gebied van de mensenrechten in Zimbabwe, waarbij jaarlijks besluiten worden genomen waarmee de the EU voortdurend het oog kan houden op vooraanstaande personen in de regering van Zimbabwe; dringt er bij de regering van nationale eenheid op aan de noodzakelijke stappen te ondernemen die ertoe moeten leiden dat deze maatregelen te zijner tijd overbodig worden;

16.  vraagt de EU-delegatie in Harare haar steun te blijven geven aan de Zimbabwaanse regering van nationale eenheid om verbetering te brengen in de mensenrechtensituatie, zodat vreedzame en geloofwaardige verkiezingen kunnen worden gehouden die voldoen aan de normen die de EU aan elk van zijn handelspartners zou stellen;

17.  betreurt het dat de tussentijdse economische partnerschapsovereenkomst die met vier oostelijke en zuidelijke Afrikaanse (ESA) landen, waaronder Zimbabwe, is gesloten geen nadrukkelijke mensenrechtenclausule bevat; herhaalt zijn verzoek in handelsovereenkomsten die door de EU worden gesloten bindende en niet onderhandelbare mensenrechtenclausules op te nemen; dringt er bij de Europese Commissie op aan hiervan een prioriteit te maken bij de lopende onderhandelingen over een volledig economisch partnerschap met de landen van oostelijk en zuidelijk Afrika;

18.  benadrukt dat gezien de omstandigheden de opschorting van de EU-ontwikkelingssamenwerking (artikel 96 van de Overeenkomst van Cotonou) moet worden gehandhaafd, maar dat de EU de plaatselijke bevolking blijft ondersteunen;

19.  doet een beroep op de Wereldbank en Zimbabwe zich aan de uitspraken van internationale gerechten te houden;

20.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Europese Commissie, de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de regeringen en parlementen van de lidstaten, de EDEO, de regering en het parlement van Zimbabwe, de regeringen van de Zuid-Afrikaanse ontwikkelingsgemeenschap, de Wereldbank, de secretaris-generaal van het Gemenebest en het Pan-Afrikaanse Parlement.

(1) Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0024.


Recente aanvallen op gezondheidswerkers in Pakistan
PDF 123kWORD 23k
Resolutie van het Europees Parlement van 7 februari 2013 over de recente aanslagen op medische hulpverleners in Pakistan (2013/2537(RSP))
P7_TA(2013)0060RC-B7-0056/2013

Het Europees Parlement,

–  gezien zijn eerdere resoluties over Pakistan,

–  gezien de verklaring van 18 december 2012 van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) en het Kinderfonds van de VN (Unicef),

–  gezien de mededeling van de Commissie „Een bijzondere plaats voor kinderen in het externe optreden van de EU” (COM(2008)0055),

–  gezien zijn resolutie van 18 april 2012 over het jaarverslag over de mensenrechten in de wereld en het mensenrechtenbeleid van de Europese Unie, waaronder de implicaties voor het strategische mensenrechtenbeleid van de EU(1),

–  gezien het vijfjarig inzetplan EU-Pakistan van maart 2012, dat prioriteiten als goed bestuur, samenwerking op het gebied van zelfbeschikking voor vrouwen en mensenrechtendialoog behelst,

–  gezien de conclusies van de Raad van 25 juni 2012 over Pakistan, waarin herinnerd wordt aan de verwachtingen van de EU op het gebied van de bevordering en eerbiediging van de mensenrechten,

–  gezien het in 1994 geïnitieerde Nationale Poliobestrijdingsprogramma van Pakistan,

–  gezien het Mondiale Poliobestrijdingsinitiatief (GPEI) van de WHO en het nieuwe Finale Strategische Poliobestrijdingsplan van de WHO voor de periode 2013-2018,

–  gezien de Europese consensus over humanitaire hulp,

–  gezien artikel 122, lid 5, en artikel 110, lid 4, van zijn Reglement,

A.  overwegende dat Pakistan volgens de WHO een van de laatste drie landen is waar polio nog steeds een endemische ziekte is, en dat er in 2011 198 infecties zijn geregistreerd; overwegende dat, indien men er niet in slaagt polio een halt toe te roepen, dit volgens de WHO ernstige gezondheidsrisico's met zich mee zou brengen voor de regio en daarbuiten, aangezien polio een zeer besmettelijke ziekte is;

B.  overwegende dat er op 1 januari 2013 zes medische hulpverleners en een arts zijn neergeschoten die naar huis op weg waren van het buurthuis waar zij werkten voor een niet-gouvernementele organisatie in de noordwestelijke Swabi-regio, ongeveer 75 km ten noordwesten van de hoofdstad Islamabad;

C.  overwegende dat er van 17 tot 19 december 2012 negen gezondheidswerkers, van wie zes vrouwen, die betrokken waren bij de poliobestrijdingscampagne in Pakistan, zijn neergeschoten in Karachi en Peshawar;

D.  overwegende dat er op 29 januari 2013 een politieagent die was ingeschakeld bij de beveiliging van een onder bescherming van de VN staand poliovaccinatieteam is gedood in de omgeving van Swabi en dat er op 31 januari 2013 twee poliovaccinatiewerkers zijn omgekomen bij de ontploffing van een landmijn in het noordwesten van Pakistan, hoewel niet duidelijk is of het hierbij om een gerichte aanslag ging;

E.  overwegende dat bij een andere aanslag in juli 2012 een Ghanese arts van de Wereldgezondheidsorganisatie en diens chauffeur gewond zijn geraakt toen zij behulpzaam waren bij de poliobestrijding in Karachi;

F.  overwegende dat de verdenking bestaat dat alle aanslagen verband hielden met campagnes voor de vaccinatie van Pakistaanse kinderen tegen polio;

G.  overwegende dat de recentste serie moorden voor de WHO en Unicef aanleiding zijn geweest om de poliocampagnes in het land op te schorten; overwegende dat de regering van Pakistan en de provincies Sindh en Khyber de vaccinatiecampagne ook tijdelijk hebben opgeschort vanwege problemen met de veiligheid van gezondheidswerkers;

H.  overwegende dat de Pakistaanse regering naar aanleiding van de polioproblematiek nationaal de noodtoestand heeft afgekondigd en momenteel bezig is met het opzetten van een poliovaccinatiecampagne, in een poging om de ziekte binnen haar grenzen uit te roeien; overwegende dat deze campagne wereldwijd wordt ondersteund door de WHO, Unicef en andere organisaties en deel uitmaakt van het mondiaal poliobestrijdingsinitiatief; overwegende dat de campagne de vaccinatie van 33 miljoen kinderen ten doel heeft en dat er meerdere honderdduizenden gezondheidswerkers, onder wie veel vrouwen, betrokken zijn bij de landelijke uitvoering van de vaccinaties;

I.  overwegende dat voor de sector gezondheidszorg in Pakistan minder dan 0,3% van de jaarlijkse begroting wordt uitgetrokken, zowel op federaal als op provinciaal niveau;

J.  overwegende dat de meeste aanslagen op gezondheidswerkers zich in de noordwestelijke gebieden hebben voorgedaan in de buurt van militante bolwerken, en naar verluidt zijn toe te schrijven aan de Taliban;

K.  overwegende dat de kinderen in Pakistan door deze aanvallen worden beroofd van hun recht op levensreddende elementaire gezondheidsinterventies en een verhoogd risico lopen op een ziekte die levenslange invaliditeit veroorzaakt;

L.  overwegende dat de recente aanvallen lijken voort te komen uit verzet tegen de vaccinatiecampagnes van de zijde van islamitische extremistische groeperingen, die beweren dat het vaccin is bedoeld om islamitische kinderen onvruchtbaar te maken;

M.  overwegende dat de Taliban als excuus voor hun criminele daden beweren dat in het verleden buitenlandse inlichtingendiensten lokale vaccinatieteams in heel Pakistan hebben gebruikt voor het verzamelen van inlichtingen;

N.  overwegende dat opvoeders en gezondheidswerkers steeds vaker het doelwit zijn van militante islamitische groeperingen zoals Tehreek-e-Taliban (TTP) en Jundullah, die de poliobestrijdingsinspanningen in Pakistan beschouwen als een poging om een buitenlandse, vrijzinnige agenda te propageren;

O.  overwegende dat de dodelijke aanslagen de groeiende onveiligheid weerspiegelen waarmee hulpverleners in Pakistan worden geconfronteerd; overwegende dat volgens het uit 2012 daterende rapport van de Aid Worker Security Database Pakistan een van de vijf gevaarlijkste landen is voor hulpverleners;

P.  overwegende dat ngo's en hulpverleners in veel gebieden en provincies van Pakistan een essentiële rol vervullen, in het bijzonder in tribale gebieden, waar de overheid geen diensten zoals medische klinieken of scholen heeft kunnen organiseren;

Q.  overwegende dat de meeste slachtoffers van de aanslagen op medisch personeel vrouwen waren, hetgeen aansluit bij de strategie van de Taliban-militanten waarbij vrouwelijke werknemers en activisten worden aangevallen om de boodschap dat vrouwen niet buitenshuis mogen werken, kracht bij te zetten;

1.  spreekt zijn scherpe veroordeling uit over de talrijke moorden en aanslagen die de laatste maanden hebben plaatsgevonden op medische hulpverleners en op de veiligheidsdiensten die opdracht hebben gekregen hen te beschermen; wijst er met nadruk op dat deze aanvallen bewerkstelligen dat de meest kwetsbare bevolkingsgroepen in Pakistan, met name kinderen, van elementaire levensreddende gezondheidsinterventies verstoken blijven;

2.  betuigt zijn deelneming met de nabestaanden van de slachtoffers;

3.  is ermee ingenomen dat de regering van Pakistan en de maatschappelijke organisaties in het land de aanslagen veelvuldig hebben veroordeeld;

4.  dringt er bij de Pakistaanse regering op aan degenen die verantwoordelijk zijn voor de aanslagen van de afgelopen maanden te berechten;

5.  spreekt zijn bewondering uit voor de moed en vastberadenheid van de gezondheidswerkers, onder wie veel vrouwen, die ondanks de grote risico's die zij lopen onbaatzuchtig doorgaan met de bestrijding van polio en het verstrekken van andere gezondheidsdiensten aan de kinderen in Pakistan;

6.  onderstreept dat de hulpverleners in staat moeten worden gesteld om in een veilige omgeving te opereren; blijft diep bezorgd over het feit dat de internationale hulpverleners door militanten steeds vaker in verband worden gebracht met westelijke inlichtingendiensten en strijdkrachten;

7.  onderstreept dat de onderbreking van het poliovaccinatieprogramma in Pakistan een zware slag toebrengt aan de mondiale inspanningen om polio binnen korte tijd definitief uit te roeien;

8.  is ingenomen met het „Nationaal Noodactieplan voor de uitroeiing van polio in 2012” van de Pakistaanse regering en benadrukt dat het van groot belang is dat dit met succes wordt voortgezet om een toename van het aantal infecties te voorkomen; merkt op dat het aantal infecties sinds het begin van de laatste vaccinatiecampagne een historisch dieptepunt heeft bereikt;

9.  is verheugd over de toezegging van de WHO en andere internationale organisaties om de regering van Pakistan en het Pakistaanse volk te blijven ondersteunen in hun inspanningen om het land van polio en andere ziektes te bevrijden;

10.  dringt er bij de Commissie en de Europese Dienst voor extern optreden op aan zich te beraden over samenwerking met de Wereldgezondheidsorganisatie bij de ondersteuning van het Lady Health Worker Programme, dat gericht is op het verbeteren van de toegang tot elementaire preventieve gezondheidszorg, met name op het platteland;

11.  waardeert de inspanningen die reeds door de regering van Pakistan zijn geleverd om de veiligheid tijdens medische campagnes te garanderen en een nieuwe strategie te ontwikkelen voor de bescherming van de hulpverleners; roept de regering van Pakistan er echter toe op de veiligheidsmaatregelen voor hulporganisaties en hun werknemers aanzienlijk te verscherpen;

12.  roept de regeringen in de wereld ertoe op de neutraliteit van humanitaire activiteiten veilig te stellen, aangezien anders tienduizenden mensen kwetsbaar blijven voor ziekten en degenen die legitieme en essentiële gezondheidszorg verstrekken in gevaar worden gebracht;

13.  is ernstig verontrust over de situatie van vrouwen in Pakistan, in het bijzonder vrouwen en meisjes die actief worden in de samenleving en zijn bedreigd door de Taliban en andere extremistische groeperingen;

14.  spoort de regering van Pakistan ertoe aan een ​​uitgebreide voorlichtingscampagne te voeren voor meer steun en ontvoogding in de Pakistaanse samenleving en ter versterking van het vertrouwen ten aanzien van vaccinatiecampagnes; roept de Pakistaanse regering er in dit verband toe op een dialoog aan te gaan met de leiders van de gemeenschap om de diepere oorzaken van het probleem aan te pakken;

15.  is van mening dat zowel de media als het maatschappelijk middenveld in Pakistan, in samenwerking met de internationale organisaties en ngo's die betrokken zijn bij humanitaire acties, de verplichting hebben om meer besef te creëren voor de belangrijke en onafhankelijke rol die medische hulpverleners vervullen door de hulp die zij aan de bevolking verlenen;

16.  wijst er eens te meer op dat de EU bereid is steun te verlenen bij de komende verkiezingen in Pakistan, die cruciaal zijn voor de democratische toekomst van het land en voor de stabiliteit in de regio; merkt op dat de EU daartoe nog steeds geen formele schriftelijke uitnodiging heeft ontvangen van de Pakistaanse autoriteiten;

17.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Europese Dienst voor extern optreden, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de speciale vertegenwoordiger van de EU voor de mensenrechten, UN Women, de regeringen en parlementen van de lidstaten, de Mensenrechtenraad van de Verenigde Naties, Unicef, de WHO en de regering en het parlement van Pakistan.

(1) Aangenomen teksten, P7_TA(2012)0126.

Juridische mededeling - Privacybeleid