Besluit van het Europees Parlement van 11 juni 2013 over het verzoek om opheffing van de immuniteit van Małgorzata Handzlik (2012/2238(IMM))
Het Europees Parlement,
– gezien het verzoek om opheffing van de immuniteit van Małgorzata Handzlik, dat op 3 juli 2012 is ingediend door de openbaar aanklager van de Poolse Republiek, in samenhang met het onderzoek van het openbaar ministerie van het rechtsgebied Warschau nr. VI DS 312/10, en van de ontvangst waarvan op 10 september 2012 in de plenaire vergadering kennis is gegeven,
– na Małgorzata Handzlik te hebben gehoord, overeenkomstig artikel 7, lid 3, van zijn Reglement,
– na ook Giovanni Kessler, directeur-generaal van het Europees Bureau voor fraudebestrijding, en Roger Vanhaeren, directeur-generaal Financiën van het Europees Parlement, te hebben gehoord,
– gezien artikel 9 van Protocol (nr. 7) betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie en artikel 6, lid 2, van de Akte van 20 september 1976 betreffende de verkiezing van de leden van het Europees Parlement door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen,
– gezien de arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 12 mei 1964, 10 juli 1986, 15 en 21 oktober 2008, 19 maart 2010 en 6 september 2011(1),
– gelet op artikel 105 van de grondwet van de Republiek Polen,
– gezien artikel 6, lid 2, en artikel 7 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie juridische zaken (A7-0195/2013),
A. overwegende dat de openbaar aanklager van de Poolse Republiek heeft verzocht om opheffing van de immuniteit van een lid van het Europees Parlement, Małgorzata Handzlik, in samenhang met een onderzoek en mogelijke rechtsvervolging voor een ten laste gelegd strafbaar feit;
B. overwegende dat de leden overeenkomstig artikel 9 van Protocol (nr. 7) betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie op hun eigen grondgebied de immuniteiten genieten die aan de leden van de volksvertegenwoordiging in hun staat worden verleend;
C. overwegende dat er in artikel 105, lid 2, van de grondwet van de Poolse Republiek in is voorzien dat parlementsleden alleen mogen worden vervolgd met instemming van het Parlement;
D. overwegende dat het verzoek van de openbaar aanklager verband houdt met een procedure betreffende een ten laste gelegd feit dat strafbaar is op grond van het Poolse strafwetboek van 6 juni 1997;
E. overwegende dat de feitelijke tenlastelegging betrekking heeft op een poging tot schending van de artikelen 270, lid 1, en 286, lid 1, van het genoemde wetboek, die respectievelijk betrekking hebben op fraude en het gebruik van valse stukken;
F. overwegende dat Małgorzata Handzlik effectief wordt beschuldigd van een poging tot fraude tegen de financiële belangen van de Unie doordat zij valse stukken zou hebben ingediend om terugbetaling te verkrijgen van de kosten van het volgen van een taalcursus die zij in werkelijkheid niet gevolgd heeft;
G. overwegende dat de ten laste gelegde handelingen geen mening of stem zijn die is uitgebracht in de uitoefening van het ambt van lid van het Europees Parlement in de zin van artikel 8 van Protocol (nr. 7) betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie;
H. overwegende dat, gezien de omstandigheden waarin de zaak tegen Małgorzata Handzlik door de diverse betrokken autoriteiten is behandeld en rekening houdend met het kleine bedrag waarom het gaat en de onzekere status en herkomst van de bewijzen, de procedure evenwel omringd is door ernstige twijfels;
I. overwegende dat het daarom lijkt te gaan om een zaak waar het bestaan van een fumus persecutionis mag worden aangenomen;
J. overwegende dat de immuniteit van Małgorzata Handzlik daarom niet mag worden opgeheven;
1. Besluit de immuniteit van Małgorzata Handzlik niet op te heffen;
2. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit en het verslag van zijn bevoegde commissie onmiddellijk te doen toekomen aan de openbaar aanklager van de Poolse Republiek en aan Małgorzata Handzlik.
Arrest van 12 mei 1964 in zaak 101/63, Wagner/Fohrmann en Krier (Jurispr. 1964, blz. 407); arrest van 10 juli 1986 in zaak 149/85, Wybot/Faure e.a. (Jurispr. 1986, blz. 2391); arrest van 15 oktober 2008 in zaak T-345/05, Mote/Parlement (Jurispr. 2008, blz. II-2849); arrest van 21 oktober 2008 in gevoegde zaken C-200/07 en C-201/07, Marra/De Gregorio en Clemente (Jurispr. 2008, blz. I-7929); arrest van 19 maart 2010 in zaak T-42/06, Gollnisch/Parlement (Jurispr. 2010, blz. II-1135); arrest van 6 september 2011 in zaak C-163/10, Patriciello (Jurispr. 2011, blz. I-7565).