Resolutie van het Europees Parlement van 12 juni 2013 over de mededeling van de Commissie getiteld „Naar sociale investering voor groei en cohesie – inclusief de uitvoering van het Europees Sociaal Fonds 2014-2020” (2013/2607(RSP))
Het Europees Parlement,
– gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), en met name de artikelen 5, 6, 9, 14, 147, 148, 149, 151 en 153, en gezien het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, en met name de artikelen 24, 25, 26, 29, 33, 34, 35 en 36,
– gezien de mededeling van de Commissie getiteld „Naar sociale investering voor groei en cohesie – inclusief de uitvoering van het Europees Sociaal Fonds 2014-2020” (COM(2013)0083) van 20 februari 2013,
– gezien de Aanbeveling van de Commissie getiteld „Investeren in kinderen: de vicieuze cirkel van achterstand doorbreken” (2013/112/EU) van 20 februari 2013(1),
– gezien het werkdocument van de diensten van de Commissie getiteld „Evidence on Demographic and Social Trends: Social Policies” Contribution to Inclusion, Employment and the Economy„ (SWD(2013)0038) van 20 februari 2013,
– gezien het werkdocument van de diensten van de Commissie getiteld „Follow-up on the implementation by the Member States of the 2008 European Commission recommendation on active inclusion of people excluded from the labour market - Towards a social investment approach” (SWD(2013)0039) van 20 februari 2013,
– gezien het werkdocument van de diensten van de Commissie getiteld „3rd Biennal Report on Social Services of General Interest” (SWD(2013)0040) van 20 februari 2013,
– gezien het werkdocument van de diensten van de Commissie getiteld „Long-term care in ageing societies - Challenges and policy options” (SWD(2013)0041) van 20 februari 2013,
– gezien het werkdocument van de diensten van de Commissie getiteld „Confronting Homelessness in the European Union” (SWD(2013)0042) van 20 februari 2013,
– gezien het werkdocument van de diensten van de Commissie getiteld „Investing in Health” (SWD(2013)0043) van 20 februari 2013,
– gezien het werkdocument van de diensten van de Commissie getiteld „Social investment through the European Social Fund” (SWD(2013)0044) van 20 februari 2013,
– gezien de mededeling van de Commissie over de jaarlijkse groeianalyse 2013 (COM(2012)0750) van 28 november 2012, en het ontwerp van het gezamenlijk verslag over de werkgelegenheid dat als bijlage is bijgevoegd,
– gezien zijn resolutie van 7 februari 2013 over het Europees Semester voor economische beleidscoördinatie: sociale en werkgelegenheidsaspecten in de jaarlijkse groeianalyse 2013(2),
– gezien de mededeling van de Commissie getiteld „Europa 2020: een strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei” (COM(2010)2020 van 3 maart 2010,
– gezien de mededeling van de Commissie van 18 april 2012 getiteld „Naar een banenrijk herstel” (COM(2012)0173),
– gezien de vraag voor mondelinge beantwoording aan de Commissie en de begeleidende resolutie van het Parlement van 14 juni 2012 over „Naar een banenrijk herstel”(3),
– gezien de mededeling van de Commissie getiteld „Een agenda voor nieuwe vaardigheden en werkgelegenheid: een Europese bijdrage aan volledige werkgelegenheid” (COM(2010)0682) van 23 november 2010,
– gezien zijn resolutie van 26 oktober 2011 over de Agenda voor nieuwe vaardigheden en banen(4),
– gezien de mededeling van de Commissie van 16 december 2010 getiteld „Het Europees platform tegen armoede en sociale uitsluiting: een Europees kader voor sociale en territoriale samenhang”(COM(2010)0758), en het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité(5) en de resolutie van het Parlement van 15 november 2011 hierover(6),
– gezien de mededeling van de Commissie van 20 december 2011 getiteld „Initiatief ”Kansen voor jongeren„”(COM(2011)0933),
– gezien de vraag voor mondelinge beantwoording aan de Commissie en de begeleidende resolutie van het Parlement van 24 mei 2012 over het „Initiatief ”Kansen voor jongeren„”(7),
– gezien de mededeling van de Commissie van 5 december 2012 getiteld „Jongeren aan het werk helpen” (COM(2012)0727),
– gezien zijn resolutie van 7 september 2010 over de ontwikkeling van het werkgelegenheidspotentieel van een nieuwe duurzame economie(8),
– gezien het Europees pact voor gendergelijkheid (2011-2020), dat op 7 maart 2011 door de Raad is goedgekeurd,
– gezien de mededeling van de Commissie van 3 oktober 2008 over een aanbeveling van de Commissie over de actieve inclusie van personen die van de arbeidsmarkt zijn uitgesloten (COM(2008)0639) en zijn resolutie daarover van 6 mei 2009(9),
– gezien zijn resolutie van 14 maart 2013 over integratie van migranten, de gevolgen daarvan voor de arbeidsmarkt en de externe dimensie van de coördinatie van de sociale zekerheid(10),
– gezien zijn resolutie van 5 juli 2011 over de toekomst van sociale diensten van algemeen belang(11),
– gezien de mededeling van de Commissie van 2 juli 2008 getiteld „Vernieuwde sociale agenda: kansen, toegang en solidariteit in het Europa van de 21e eeuw” (COM(2008)0412) en zijn resolutie hierover van 6 mei 2009(12),
– gezien de mededeling van de Commissie over houdbare overheidsfinanciën op lange termijn voor een economie in herstel (COM(2009)0545), en zijn resolutie daarover van 20 mei 2010(13),
– gezien het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende het Europees Sociaal Fonds en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1081/2006 (COM/2011/0607 definitief/2 - 2011/0268 (COD)) van 14 maart 2012, en de ontwerpwetgevingsresolutie hierover van 20 augustus 2012(14),
– gezien zijn resolutie van 20 november 2012 over het Initiatief voor sociaal ondernemerschap - Bouwen aan een gezonde leefomgeving voor sociale ondernemingen in een kader van sociale economie en innovatie(15),
– gezien zijn resolutie van 6 februari 2013 over „Maatschappelijk verantwoord ondernemen: het bevorderen van de belangen in de samenleving en de weg naar duurzaam en inclusief herstel”(16),
– gezien zijn resolutie van 20 november 2012 over „Het sociale investeringspact – een reactie op de crisis” (17),
– gezien de mededeling van de Commissie getiteld „Een agenda voor adequate, veilige en duurzame pensioenen” (COM(2012)0055) van 16 februari 2012,
– gezien IAO-Verdrag nr. 117 over sociaal beleid (fundamentele doelstellingen en normen),
– gezien IAO-Aanbeveling nr. 202 over socialebeschermingsminima,
– gezien de vraag voor mondelinge beantwoording aan de Commissie over de mededeling van de Commissie getiteld „Naar sociale investering voor groei en cohesie – inclusief de uitvoering van het Europees Sociaal Fonds 2014-2020” (O-000057/2013 - B7-0207/2013),
– gezien artikel 115, lid 5, en artikel 110, lid 2, van zijn Reglement,
A. overwegende dat in veel lidstaten de op begrotingsconsolidatie gerichte maatregelen hebben geleid tot het leggen van de nadruk op uitgaven op korte termijn, ten koste van investeringen in duurzame groei, werkgelegenheid, sociale cohesie en concurrentievermogen in het kader van de doelstellingen van de Europa 2020-strategie;
B. overwegende dat de staatsschuldcrisis in Europa, en met name in de landen van de eurozone, een ernstige economische recessie heeft veroorzaakt met negatieve sociale gevolgen voor de meeste lidstaten in de vorm van oplopende werkloosheid, grotere armoede en meer sociale uitsluiting;
C. overwegende dat de crisis eens te meer heeft duidelijk gemaakt hoe groot de onderlinge economische afhankelijkheid van de lidstaten is en heeft aangetoond dat niet alle lidstaten even goed in staat zijn op arbeidsmarkt- en sociale uitdagingen te reageren;
D. overwegende dat de crisis, in combinatie met de demografische ontwikkelingen, de lidstaten dwingt de doeltreffendheid van hun sociale uitgaven te vergroten en met deze doelstelling bij de hervorming van hun socialebeschermingssystemen rekening te houden;
E. overwegende dat de sociale partners op nationaal niveau een belangrijke rol kunnen spelen bij het financieren en beheren van de socialezekerheidssstelsels;
F. overwegende dat gerichte en doeltreffende sociale investeringen de economie helpen stabiliseren, de werkgelegenheid stimuleren en de vaardigheden van arbeidskrachten vergroten, waardoor het concurrentievermogen van de EU wordt versterkt;
G. overwegende dat voor vacatures steeds vaker hooggekwalificeerd personeel wordt gevraagd en toenemende vaardigheden worden verlangd voor sectoren die in de toekomst veel werkgelegenheid zullen bieden, aangepast aan een duurzame economie en samenleving, wat adequate investeringen in onderwijs- en opleidingsprogramma's vereist;
H. overwegende dat de gemiddelde inkomens van huishoudens in de EU dalen en langdurige werkloosheid, alsmede armoede en sociale uitsluiting, met inbegrip van armoede onder werkenden en maatschappelijke polarisering, in veel lidstaten toenemen;
I. overwegende dat momenteel 10,5% van de beroepsbevolking werkloos is;
J. Overwegende dat de Europese Raad van 30 januari 2012 een verklaring heeft doen uitgaan die luidt: „Groei en werkgelegenheid zullen pas weer opbloeien als we een consequente aanpak volgen die steunt op een brede basis, die een combinatie is van een slimme begrotingsconsolidatie die blijft investeren in toekomstige groei, van gezond macro-economisch beleid en van een actieve werkgelegenheidsstrategie die de sociale cohesie in stand houdt”;
K. overwegende dat de gevolgen van de economische stagnatie en de aanhoudende staatsschuldcrisis tezamen met de demografische ontwikkelingen een wissel trekken op de socialezekerheidsstelsels en een fatsoenlijke sociale zekerheid, met inbegrip van verplichte en vrijwillige sociale verzekeringen;
L. overwegende dat op dit moment 22,8% van de jongeren in de EU geen werk heeft en dat een aantal lidstaten kampt met een jeugdwerkloosheidspercentage van meer dan 50%;
M. overwegende dat 8,3 miljoen Europeanen onder de 25 jaar niet werken, en geen onderwijs of opleiding volgen (NEET); overwegende dat deze aantallen steeds verder stijgen, waarmee er een verloren generatie dreigt te ontstaan;
N. overwegende dat jongeren met een migrantenachtergrond een groter risico lopen vroegtijdig en zonder bovenbouwdiploma het onderwijs te verlaten of hun opleiding op te geven;
O. overwegende dat 27% van de kinderen een armoede- of sociaaluitsluitingsrisico loopt, tegen gemiddeld 24% van de Europese bevolking als geheel(18);
P. overwegende dat 8% van de burgers van de EU in ernstige mate te lijden heeft onder materiële deprivatie en zich een aantal behoeften die in Europa onmisbaar worden geacht voor een menswaardig bestaan, niet kan veroorloven;
Q. overwegende dat 15% van alle kinderen de school verlaat zonder het middelbaar onderwijs te hebben afgerond en overwegende dat 10% van de burgers in de EU in huishoudens woont waar niemand een baan heeft;
R. overwegende dat het Comité voor Sociale Bescherming (SPC) ervoor waarschuwt dat deze percentages in veel lidstaten blijven stijgen, deels als gevolg van de effecten van budgettaire consolidatiemaatregelen;
S. overwegende dat de meest kwetsbare bevolkingsgroepen, zoals ouderen en personen met een handicap, het ergst door de financiële, economische en sociale crisis zijn getroffen;
T. overwegende dat de bevoegdheid voor sociaal beleid hoofdzakelijk bij de lidstaten berust, en dat het de rol van de EU is de activiteiten van de lidstaten te ondersteunen en te complementeren;
U. overwegende dat het hebben van een behoorlijke baan écht bescherming tegen armoede biedt;
V. overwegende dat actief arbeidsmarktbeleid en actieve activeringsstrategieën van cruciaal belang zijn om werklozen te helpen bij het vinden van een behoorlijke baan;
W. overwegende dat persoonlijke en passende advisering bij het zoeken naar een behoorlijke baan de kans op succes doet toenemen;
X. overwegende dat bezuinigingsmaatregelen, waaronder het verlagen van de begroting van overheidsdiensten en de socialebijstandsuitkeringen, de situatie van de meest kansarmen niet erger mogen maken en mensen niet onnodig met werkloosheid mogen bedreigen;
Y. overwegende dat bezuinigingsmaatregelen de beschikbaarheid, toegankelijkheid en betaalbaarheid van gezondheidszorg en langetermijnzorgdiensten niet in gevaar mogen brengen, noch de gezondheidsongelijkheden mogen doen toenemen;
Z. overwegende dat de economische crisis vrouwen waarschijnlijk meer zal treffen dan mannen; overwegende dat het gevaar bestaat dat de huidige recessie de vooruitgang afremt of zelfs ongedaan maakt en gevolgen op de lange termijn heeft voor de socialezekerheidsstelsels, sociale integratie en demografie;
AA. overwegende dat bij elk bezuinigingsbeleid verstandig te werk moet worden gegaan en anticyclische investeringen binnen belangrijke politieke prioriteiten, en in overeenstemming met economische prestaties en productiviteit, mogelijk moeten zijn;
AB. overwegende dat gemarginaliseerde gemeenschappen in betreurenswaardige sociaaleconomische omstandigheden leven en vaak zijn blootgesteld aan ernstige discriminatie en uitsluiting op alle mogelijke terreinen;
AC. overwegende dat de eerste signalen van schooluitval als een belangrijke voorbode van een spiraal van armoede moeten worden beschouwd;
AD. overwegende dat dakloosheid in alle lidstaten van de EU een probleem blijft, één van de extreemste vormen van armoede en deprivatie is, de menselijke waardigheid aantast en een schending vormt van het fundamentele recht op huisvesting;
AE. overwegende dat het garanderen van toegang tot goede huisvesting een internationale verplichting van alle lidstaten is, waarbij moet worden voorzien in sociale huisvesting in combinatie met aanbod via het marktsysteem van vraag en aanbod;
AF. overwegende dat voor daklozen specifieke maatregelen moeten worden getroffen om ze in de maatschappij te integreren en sociale uitsluiting te voorkomen;
AG. overwegende dat armoede en sociale uitsluiting een doorslaggevende sociale factor zijn voor de gezondheidstoestand en de leefomstandigheden, met name gelet op de invloed van kinderarmoede op de gezondheid en het welzijn van het kind;
AH. overwegende dat in de EU nog altijd sprake is van genderdiscriminatie op het werk, een kloof in beloning tussen mannen en vrouwen, en een daaruit voortvloeiende pensioenkloof;
AI. overwegende dat in de EU slechts 63% van de vrouwen werkt, vergeleken met 76% van de mannen, en dat dit deels komt door een gebrek aan opvangfaciliteiten en concrete maatregelen om te helpen bij het combineren van werk en gezinsleven;
AJ. overwegende dat de genderdimensie van cruciaal belang is voor het behalen van de hoofddoelstellingen van de Europa 2020-strategie omdat vrouwen de grootste onaangesproken arbeidsreserve vormen; overwegende dat dit betekent dat in het kader van het Europees semester concrete maatregelen en specifiek beleid voor gendermainstreaming moeten worden ontwikkeld;
AK. overwegende dat de meeste gezinshoofden, de meeste alleenstaande ouders en de meeste verzorgers vrouwen zijn, en dat een beleid gericht op actieve inclusie daarom een veelomvattend pakket maatregelen moet omvatten om vrouwen in staat te stellen hun participatie aan de arbeidsmarkt te vergroten;
1. verwelkomt het pakket sociale investeringsmaatregelen van de Commissie, waarin de nodige koppelingen tot stand worden gebracht tussen nationale socialebeleidsmaatregelen, het proces van hervormingen van het Europees semester en de relevante cohesiefondsen van de EU;
2. merkt op dat in de mededeling van de Commissie aan de oorspronkelijke functie van welzijnssystemen, namelijk sociale bescherming, de functies sociale investering en stabilisering van de economie worden toegevoegd; onderstreept dat de huidige sociaal-economische crisis duidelijk maakt dat deze drie functies complementair in plaats van concurrerend moeten zijn;
3. herhaalt nog eens dat het sociaal beleid en het economisch beleid op EU-niveau beter moeten worden gecoördineerd om discrepanties te vermijden, onderlinge synergie-effecten tot stand te brengen en ze in staat te stellen bij te dragen aan de verwezenlijking van elkaars doelstellingen;
4. onderstreept dat economische groei uiteindelijk het meest doeltreffende instrument is voor het bestrijden van werkloosheid;
5. betreurt dat de mededeling op slechts één vlak wordt aangevuld met een aanbeveling, terwijl bezuinigingsmaatregelen grote gevolgen hebben op meerdere terreinen van het sociaal beleid;
6. is ervan overtuigd dat hervormingen van het sociaal beleid moeten stoelen op de beginselen van actieve integratie en activering, waarbij werklozen en de meest kwetsbaren in staat worden gesteld aan de arbeidsmarkt deel te nemen;
7. herinnert eraan dat sociale investeringen zowel sociaal als economisch rendement genereren door maatschappelijke risico's te voorkomen en aan te pakken; onderstreept dat sociale investeringen zich richten op overheidsmaatregelen en strategieën voor investeringen in menselijk kapitaal in het kader van de overgang naar veranderende arbeidsmarkten, en het verwerven van nieuwe vaardigheden mogelijk maken voor sectoren die in de toekomst veel werkgelegenheid zullen bieden, aangepast aan een duurzame economie en samenleving;
8. onderstreept dat sociale investering door de lidstaten als een investering moet worden gezien, en dat dit kan resulteren in een dubbel dividend met langetermijnresultaten en anticyclische gevolgen, waarmee het gevaar van negatieve gevolgen wordt gereduceerd; verzoekt de Commissie een analyse te verrichten om vast te stellen welke delen van overheidsuitgaven op het vlak van sociaal beleid als een productieve investering kunnen worden beschouwd;
9. Is in dit verband van oordeel dat gerichte sociale investeringen een belangrijk onderdeel van het economische en werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten en van het Europees semester moeten vormen om de werkgelegenheids-, sociale en onderwijsdoelstellingen van de Europa 2020-strategie te kunnen verwezenlijken;
10. verwelkomt daarom de oproep van de Commissie aan de lidstaten om sociale investeringen op te nemen in hun begrotingsdoelstellingen voor de middellange en lange termijn en in hun nationale hervormingsprogramma's;
11. herhaalt dat de middelen voor sociaal beleid niet uitsluitend van de overheidssector afkomstig zijn;
12. onderstreept in dit verband dat de lidstaten bij de financiering op grotere schaal van innovatieve benaderingen gebruik moeten maken, waaronder participatie door de particuliere sector en „financial engineering” middels instrumenten zoals sociale impactobligaties, publiek-private partnerschappen, microfinanciering, het paspoort voor sociale investeringen en op beleid stoelende garanties;
13. verzoekt de lidstaten derhalve met klem om hier ook sociale ondernemingen bij te betrekken, aangezien zij de inspanningen van de publieke sector kunnen aanvullen;
14. verzoekt de Commissie in dit verband te overwegen een scorebord van gemeenschappelijke indicatoren voor sociale investeringen te ontwikkelen, als een waarschuwingsmechanisme en het meten van vooruitgang in de lidstaten;
15. verwelkomt het feit dat de Commissie aandringt op het toewijzen van ten minste 25% van de middelen van de cohesiefondsen aan menselijk kapitaal en sociale investeringen door middel van het Europees Sociaal Fonds;
16. roept de lidstaten op te zorgen voor een efficiënt toezicht op de uitgaven voor sociaal beleid, zodat de middelen aan doelgerichte en efficiënte maatregelen worden besteed en onnodige administratieve lasten worden voorkomen;
Duurzaamheid
17. verzoekt de lidstaten met klem hun beleid inzake sociale investeringen zo snel mogelijk te moderniseren en daar waar nodig structureel te hervormen om de burgers de best mogelijke diensten aan te bieden;
18. onderstreept dat de lidstaten hun beleid inzake sociale investeringen duurzaam en toekomstbestendig moeten maken door het verbeteren van de efficiëntie en de doeltreffendheid van het systeem en de beschikbare middelen;
19. onderstreept dat de wil van lidstaten om de duurzaamheid van hun beleid inzake sociale investeringen te verbeteren zich niet noodzakelijkerwijs moet vertalen in „hogere uitgaven”, maar in een „meer efficiënte en doeltreffende besteding van de beschikbare middelen”;
20. verzoekt de lidstaten dan hun beleid inzake sociale investeringen doelgericht te maken en regelmatig te meten welke vooruitgang er wordt geboekt;
Bestrijding van armoede en sociale uitsluiting
21. herhaalt zijn verzoek aan de Commissie om in de volgende landenspecifieke aanbevelingen aandacht te besteden aan de aanpak van armoede onder werkenden, armoede onder mensen met beperkte of geheel geen banden met de arbeidsmarkt, alsook aan armoede onder ouderen; verzoekt de Europese Raad om deze richtsnoeren tot prioriteit te verheffen;
22. benadrukt de belangrijke componenten van de Europese strategie voor de actieve inclusie van personen die van de arbeidsmarkt zijn uitgesloten, te weten passende inkomenssteun, inclusieve arbeidsmarkten en toegang tot hoogwaardige diensten; vindt het jammer dat nationale strategieën voor actieve integratie te vaak worden gereduceerd tot werkgelegenheidsactivering, waardoor mensen buiten de arbeidsmarkt voor wie een terugkeer naar een baan bijvoorbeeld ten gevolg van hun leeftijd of functiebeperkingen geen optie is, de facto worden uitgesloten;
23. herinnert de lidstaten eraan dat een beleid gericht op actieve inclusie:
–
in overeenstemming moet zijn met een levenscyclusbenadering van onderwijs, levenslang leren, en sociaal en werkgelegenheidsbeleid;
–
op maat gesneden, gericht en behoeftengeoriënteerd moet zijn, en moet stoelen op de beginselen van universele toegang en non-discriminatie;
–
gebaseerd moet zijn op een geïntegreerde en participatieve benadering;
–
de hiervoor genoemde voorwaarden, die essentieel zijn voor participatie, moet eerbiedigt en geen voorwaarden moet stellen die het gevaar inhouden dat mensen geen minimuminkomen hebben om van te leven; en
–
gezien het belang van plaatselijke en regionale omstandigheden, moet aansluiten op de in het kader van het cohesiebeleid gedane inspanningen ter verwezenlijking van economische, sociale en territoriale cohesie;
24. roept de lidstaten op stelselmatig de impact van bezuinigingsmaatregelen op kwetsbare groepen in het kader van beleid inzake actieve integratie te beoordelen;
25. roept de lidstaten op toe te zien op de kwaliteit van sociale dienstverlening voor iedereen, met inbegrip van hun beschikbaarheid, toegankelijkheid en betaalbaarheid, vooral op het gebied van volksgezondheid, langetermijnzorg, onderwijs, huisvesting, energie, water, vervoer en communicatie;
26. onderstreept de noodzaak van vergroting van de productiviteit van de zorgverlening, van reducering van kwetsbaarheid en handicaps, en van het scheppen van de voorwaarden die ouderen in staat stellen zelfstandig te blijven wonen, ook wanneer zij functiebeperkingen hebben;
27. roept de lidstaten op te bekijken in hoeverre standaardtarieven voor minder draagkrachtige huishoudens kunnen worden ingesteld voor kwetsbare groepen, bijvoorbeeld op het gebied van energievoorziening, water en openbaar vervoer;
28. dringt erop aan de organisaties van gemarginaliseerde gemeenschappen actief te betrekken bij het ontwikkelen en ten uitvoer leggen van op die gemeenschappen gerichte integratiestrategieën, zoals de nationale strategieën voor de integratie van Roma in de periode tot 2020;
29. betreurt het dat in veel lidstaten te weinig wordt gedaan voor de integratie van migranten; onderstreept dat in passende programma's en diensten, en in doeltreffende informatieverschaffing met betrekking tot de toegang tot deze programma's moet worden geïnvesteerd om de integratie van migranten te verbeteren en het risico van sociale uitsluiting te reduceren;
30. vraagt de Commissie om een concreet en gedetailleerd stappenplan voor de uitvoering van strategieën voor actieve inclusie; benadrukt dat dit stappenplan tijdschema's en realistische doelstellingen moet bevatten die zijn gebaseerd op specifieke indicatoren en dienen te worden vastgesteld na uitvoerige raadpleging van de belanghebbenden, en nauwlettend gevolgd moet worden door middel van de open coördinatiemethode, met relevante instrumenten en procedures in het geval van niet-naleving;
Bestrijding van kinderarmoede
31. is verheugd over de aanbeveling van de Commissie over kinderarmoede, zoals aangekondigd in haar mededeling met de titel „Het Europees platform tegen armoede en sociale uitsluiting: een Europees kader voor sociale en territoriale samenhang”; herinnert voorts aan de rechten van het kind, zoals verankerd in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie;
32. verwelkomt de brede benadering die in de aanbeveling wordt voorgestaan en die gebaseerd is op drie pijlers, te weten toegang tot adequate middelen, toegang tot kwalitatief hoogwaardige diensten en participatie in de samenleving en het besluitvormingsproces, en waarin kinderen worden erkend als rechthebbenden;
33. herhaalt dat alle kinderen en jongeren volgens het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind recht op onderwijs hebben, hetgeen tevens geldt voor kinderen en jongeren die niet over een verblijfsvergunning beschikken voor het land waar zij verblijven;
34. benadrukt dat de strijd tegen armoede bij kinderen meer gericht moet zijn op preventie en vroegtijdig ingrijpen dan op hulpmaatregelen, en uit moet gaan van het beginsel van gelijke toegang tot onderwijs- en opvangvoorzieningen van hoge kwaliteit voor kleine kinderen;
35. moedigt in dit verband initiatieven aan om meer faciliteiten voor kinderen te creëren, zoals activiteitencentra die zowel tijdens de schoolperiode als in de vakanties geopend zijn, alsmede buitenschoolse culturele en sportactiviteiten, met verstrekking van maaltijden;
36. benadrukt de noodzaak van afdoende financiële middelen voor deze diensten, en in het bijzonder voor beleid ter ondersteuning van arme en kwetsbare gezinnen, zoals gezinnen met gehandicapte kinderen, eenoudergezinnen en grote gezinnen;
37. onderstreept het belang van ouder-kindrelaties en van de nodige steun om ouders te helpen hun ouderlijke verantwoordelijkheid uit te oefenen, om zo te voorkomen dat kinderen van hun ouders worden gescheiden en in een zorginrichting worden geplaatst ten gevolge van ernstige armoede;
Aanpak van dakloosheid
38. verwelkomt het werkdocument van de diensten van de Commissie over de aanpak van dakloosheid;
39. herinnert aan het verzoek van het Parlement om een concreet en gedetailleerd stappenplan voor de tenuitvoerlegging van de EU-strategie tegen dakloosheid;
40. benadrukt dat investeringen in sociale huisvesting niet alleen een cruciale rol spelen voor het verlichten van de gevolgen van armoede, maar ook beschouwd moeten worden als sociale investeringen die op lange termijn leiden tot het creëren van fatsoenlijke banen en duurzame groei;
41. verzoekt de lidstaten onnodige administratieve hobbels bij het aanvragen van sociale huisvesting weg te nemen en een eind te maken aan de discriminatie van minderheden en kwetsbare groepen, om zo een gelijke toegang voor iedereen te waarborgen;
42. herinnert eraan dat de energiekosten meestal een groot deel van de huishoudelijke uitgaven vertegenwoordigen en roept de lidstaten daarom op hun beleid ter vergroting van de energie-efficiëntie van huishoudens te intensiveren;
43. verzoekt de lidstaten specifieke programma's voor daklozen te ontwikkelen die stoelen op een beoordeling van de plaatselijke situatie, en bijzondere aandacht te schenken aan huisvesting en langetermijnsteun voor kwetsbare personen en gemarginaliseerde bevolkingsgroepen, en niet alleen aan op de terbeschikkingstelling van een tijdelijk onderkomen;
Jongeren aan werk helpen
44. onderstreept dat investeren in jeugdwerkgelegenheid een centraal onderdeel moet vormen van de nationale sociale investeringsstrategieën;
45. dringt er bij de lidstaten op aan krachtige maatregelen te treffen ter bestrijding van de jeugdwerkloosheid, met name door preventief optreden tegen vroegtijdige schoolverlating of voortijdige uitval uit opleidings- en stageprogramma's (bijvoorbeeld door een duaal onderwijssysteem of andere kaders met een vergelijkbare doeltreffendheid op te zetten), en omvattende strategieën te ontwikkelen voor jongeren die niet werken of geen onderwijs of opleiding volgen (NEET's);
46. benadrukt dat sociale investeringen ten behoeve van NEET's zou leiden tot een verlaging van het huidige economisch verlies ten gevolge van de uitval van jongeren van de arbeidsmarkt, door Eurofound geraamd op 153 miljard EUR, ofwel 1,2% van het bbp van de EU;
47. vindt het jammer dat er in het bestaande beleid inzake sociale investeringen onvoldoende de nadruk op wordt gelegd dat de middelen prioritair ter beschikking moeten worden gesteld voor langdurig werklozen, jonge werklozen en oudere werknemers die langdurig werkloos dreigen te worden;
48. wijst erop dat sociale investeringen in jongeren allerlei vormen kunnen aannemen, waaronder: het ontwikkelen van partnerschappen tussen scholen, opleidingscentra en lokale of regionale bedrijven; het verzorgen van gerichte, kwalitatief goede opleidingen en stageprogramma's voor jongeren; beroepsopleidingen in samenwerking met ondernemingen; mentorschapsregelingen met het oog op de aanwerving en opleiding van jongeren in het bedrijf of op een betere overgang van onderwijs naar werk; bevordering van de maatschappelijke participatie van jongeren; en bevordering van de regionale, Europese en internationale mobiliteit door verdere vooruitgang bij de wederzijdse erkenning van kwalificaties en vaardigheden; onderstreept tevens dat van sociale investeringen doeltreffende prikkels kunnen uitgaan, zoals tewerkstellingssubsidies en verzekeringsbijdragen voor jongeren die behoorlijke woon- en werkomstandigheden garanderen, ten einde openbare en particuliere werkgevers aan te moedigen om jonge mensen in dienst te nemen, zowel in kwalitatief goede banen voor jongeren als in bijscholing en verbetering van hun vaardigheden tijdens hun dienstverband te investeren, en de ondernemingszin bij jongeren aan te wakkeren;
49. onderstreept de noodzaak van een betere coördinatie van de nationale socialezekerheidsstelsels, en met name de pensioenstelsels, om mobiliteit te bevorderen;
50. benadrukt de behoefte aan statistische informatie om de lidstaten te kunnen vergelijken wat betreft jeugdwerkloosheid en uitgaven ten behoeve van jongeren in het kader van het arbeidsmarktbeleid;
Het scheppen van banen en de arbeidsmarkten
51. spreekt de waarschuwing uit dat bezuinigingsmaatregelen afbreuk kunnen doen aan de kwaliteit van het werk, de sociale bescherming en de gezondheids- en veiligheidsnormen, en onderstreept dat zij daarom vergezeld moeten gaan van maatregelen ter handhaving van adequate normen;
52. onderstreept het belang van levenslang leren voor het vergroten van het vermogen van mensen om tot aan de pensioengerechtigde leeftijd, en langer indien zij dat wensen, aan de samenleving en de arbeidsmarkt deel te nemen;
53. herhaalt zijn verzoek aan de lidstaten om werkgelegenheidsbevorderende maatregelen te treffen als onderdeel van hun sociale investeringsprogramma's, zoals hervormingen van de belastingen op arbeid die werkgelegenheidsprikkels bevatten, bevordering en ondersteuning van het zelfstandig ondernemerschap en startende ondernemingen, verbetering van het ondernemingsklimaat, bevordering van de toegang van het mkb tot financiering, omvorming van informeel en zwart werk tot reguliere werkgelegenheid, ontwikkeling van stimulansen voor het verbeteren van de arbeidsparticipatie van de sociaal meest kwetsbare groepen, hervorming van de arbeidsmarkt om deze dynamischer en niet-discriminerend te maken, integratie van flexiezekerheid en modernisering van de loonbepalingssystemen om de lonen af te stemmen op de ontwikkelingen van de productiviteit;
54. onderstreept dat in het kader van Horizon 2020 de kansen op het scheppen van banen in innovatieve sectoren, zoals de duurzame, koolstofvrije economie, de sociale en gezondheidszorg en de digitale, culturele en creatieve sector, moeten worden benut en dat ter ondersteuning daarvan voldoende in nieuwe vaardigheden moet worden geïnvesteerd en gebruik moet worden gemaakt van instrumenten voor sociale investeringen, door toepassing van het concept van „slimme specialisatie” om sterk onderzoek en innovatie te doen aansluiten op marktontwikkelingen;
55. wijst erop dat naleving van flexiezekerheidsbeginselen zowel een adequate sociale bescherming voor werknemers als toegang tot opleidingen en loopbaanontwikkeling mogelijk maakt, en daarmee de verwerving van nieuwe vaardigheden;
Sociaal ondernemerschap
56. is verheugd over de aandacht voor sociaal ondernemerschap en de toegang tot microfinanciering, o.a. voor kwetsbare groepen; onderstreept dat dit cruciale aspecten zijn in de context van sociale investeringen, omdat op basis daarvan niet alleen nieuwe, duurzame banen kunnen worden gecreëerd en de sociale, solidaire economie kan worden ontwikkeld, maar ook sociale ondernemingen winsten kunnen behalen en herinvesteren;
57. onderstreept dat actief en gezond ouder worden als een levenslange opgave moet worden gezien, en dat preventie en revalidatie prioritair zijn om kwaaltjes, functiebeperkingen en handicaps te voorkomen en uit te stellen, respectievelijk op te vangen en ongedaan te maken;
58. betreurt het dat in de mededeling geen gewag wordt gemaakt van de belangrijke rol van het Grundtvig-programma bij het voorkomen van armoede en maatschappelijke uitsluiting en het bevorderen van sociale investeringen; verzoekt de Commissie meer bekendheid te geven aan programma's voor een leven lang leren, beroepsonderwijs en opleidingen, en verzoekt de lidstaten deze kwalitatief te verbeteren en toegankelijker te maken;
59. benadrukt de belangrijke rol van de financiële instrumenten van de EU en de Europese sociaalondernemerschapsfondsen, om de toegang van sociale ondernemingen tot de financiële markten te verbeteren;
60. roept de Commissie op de invoering te overwegen van een gemeenschappelijk Europees kader voor de publicatie van gegevens, dat een waarborg zou vormen voor een duidelijke informatievoorziening over investeringen in sociale ondernemingen in de lidstaten en de intercollegiale druk zou verhogen;
61. vindt het belangrijk dat maatschappelijk verantwoord ondernemen gericht is op zowel milieunormen als sociale normen om ondernemingen ertoe te brengen zich verantwoordelijk te gedragen;
Genderdimensie
62. juicht het toe dat in de mededeling van de Commissie over sociale investeringsstrategieën aandacht wordt besteed aan de genderdimensie;
63. onderstreept dat het aanbod aan kwalitatief hoogwaardige kinderopvang en andere zorgfaciliteiten van cruciaal belang is, omdat dit vrouwen in de gelegenheid stelt een baan te zoeken en voltijds te werken; verzoekt de lidstaten te voorzien in voldoende kinderopvang en andere zorgfaciliteiten, om beide ouders in staat te stellen in de arbeidsmarkt te participeren, en dit eens te meer omdat het aanbod van kinderopvangplaatsen op dit moment vrij ongelijk verdeeld is over de lidstaten;
64. sluit zich aan bij de oproep van de Commissie aan de lidstaten om te investeren in diensten – zoals betaalbare, voltijdse, kwalitatief goede kinderopvang, dagscholen, ouderenzorg en steun voor informele zorgverleners – die bijdragen aan gendergelijkheid, een beter evenwicht tussen werk en privé voor mannen en vrouwen bevorderen (inclusief vaderschapsverlof voor mannen) en een kader scheppen dat de mogelijkheid biedt om voor het eerst of opnieuw de arbeidsmarkt te betreden, terwijl ervoor wordt gezorgd dat mannen en vrouwen gelijk loon voor gelijk werk ontvangen;
65. wijst nogmaals op het belang van gendergevoelige onderwijsstelsels waar kinderen hun talenten kunnen ontdekken, zodat gendersegregatie op de arbeidsmarkt op de lange termijn wordt voorkomen;
66. roept de lidstaten op gendergelijkheid te eerbiedigen en te stimuleren in hun nationale beleidsmaatregelen en nationale hervormingsprogramma's;
EU-middelen
67. benadrukt de cruciale rol van het cohesiebeleid en de structuurfondsen bij het bevorderen van sociale investeringen; onderstreept in dit verband de belangrijke bijdrage van het Europees fonds voor aanpassing aan de globalisering (EFG) om armoede te voorkomen bij werknemers die door de crisis zijn getroffen, en van de Europese Progress-microfinancieringsfaciliteit bij de ondersteuning van het ondernemerschap in de vorm van opleiding, bij- en herscholing van personeel, om mensen weer aan het werk te krijgen;
68. onderstreept dat de structuurfondsen zich moeten richten op prioritaire gebieden die een duidelijk effect op groei en werkgelegenheid hebben en waarop het cohesiebeleid zich zou moeten concentreren;
69. onderstreept dat het Europees Sociaal Fonds zich meer moet richten op actieve maatregelen, die aansluiten bij de behoeften van de werkgevers;
70. verwelkomt de nadruk van de Commissie op het Europees Sociaal Fonds als voornaamste instrument om sociale investeringen te stimuleren; is er in dit verband groot voorstander van dat ten minste 25% van de middelen voor het cohesiebeleid wordt toegewezen aan het ESF en dat 20% van de ESF-toewijzingen in elke lidstaat wordt gereserveerd voor bevordering van de maatschappelijke integratie en armoedebestrijding;
71. verzoekt de lidstaten erop toe te zien dat het meerjarig financieel kader voor de periode 2014-2020 in de nodige begrotingsmiddelen voorziet om de sociale investeringen in de EU te kunnen stimuleren en ondersteunen;
72. doet een dringende oproep tot het vroegtijdig financieren van de 6 miljard EUR die is toegewezen aan het nieuwe initiatief Werkgelegenheid voor de jeugd tijdens de eerste jaren van het meerjarig financieel kader, om de jeugdwerkloosheid aan te pakken en jeugdgaranties te implementeren; onderstreept dat de kosten van implementering van de jeugdgaranties in de eurozone door het IAO worden geraamd op 21 miljard EUR; dringt er daarom op aan dat de toewijzing in het kader van een herziening van het meerjarig financieel kader naar boven wordt bijgesteld; juicht het toe dat de doelgroep voor de jeugdgarantie is uitgebreid tot jongeren onder de 30 jaar;
73. verwelkomt het voornemen van de Commissie om het gebruik van nieuwe financiële instrumenten te onderzoeken om de hefboomwerking van openbare sociale investeringen te vergroten; verzoekt de Commissie gedetailleerdere voorstellen te doen over dat onderwerp;
Sociale dimensie van de EMU
74. is van mening dat de begrotingsdiscipline in de eurozone niet alleen mag worden gemeten met behulp van budgettaire en macro-economische ijkpunten, maar dat daarnaast evenveel gewicht moet worden toegekend aan werkgelegenheids- en sociale ijkpunten alsmede aan voortgangsverslagen over structurele hervormingen, met als doel een passende en efficiënte omvang van de sociale investeringen te garanderen en daarmee de duurzaamheid van een sociale Europese Unie op lange termijn;
75. verzoekt de Commissie met klem om, wanneer ze erover nadenkt hoe de sociale dimensie van een echte economische en monetaire unie kan worden versterkt, te kijken naar de behoefte aan openbare investeringen in de lidstaten, met name die met betrekking tot de sociale en de onderwijsdoelstellingen in het kader van de Europa 2020-strategie;
76. herhaalt dat een sociaal pakket voor Europa het onderstaande moet bevorderen:
–
ervoor zorgen dat de verwezenlijking van Europese economische governance wordt aangevuld met een verbeterde sociale governance, waarbij de autonomie van de sociale partners onverkort wordt geëerbiedigd en het belang van de tripartiete sociale dialoog in het oog wordt gehouden;
–
vaststelling van instrumenten voor de snelle invoering van een Europese jeugdgarantie; een kwaliteitskader voor leer- en stageplaatsen; deugdelijke en toegankelijke openbare dienstverlening; fatsoenlijke lonen, met nationale minimumlonen die armoede onder werkenden voorkomen; sociale bescherming en overdraagbaarheid van pensioenrechten; toegang tot betaalbare en adequate sociale huisvesting; een sociaal vangnet dat gelijke en inkomensonafhankelijke toegang tot elementaire gezondheidsdiensten moet garanderen; de implementatie van een sociaal protocol ter bescherming van fundamentele sociale en arbeidsrechten; gelijke beloning van mannelijke en vrouwelijke werknemers voor gelijke of gelijkwaardige arbeid; en een hernieuwde gezondheids- en veiligheidsstrategie;
–
een nieuw wetgevingsinitiatief betreffende het recht van nationale parlementen om van de Commissie een wetgevingsinitiatief te verlangen als „groene kaart” op basis van artikel 352 van het VWEU;
–
een nieuw recht voor de nationale parlementen om van de Commissie een wetgevingsinitiatief te verlangen als „groene kaart” door middel van een Verdragswijziging;
–
zorgen voor adequate middelen voor sociale investeringen, o.a. door toewijzing van 25% van de middelen voor het cohesiebeleid aan het ESF;
77. verzoekt de lidstaten, indien noodzakelijke vooruitgang ten onrechte wordt belemmerd door blokkerende minderheden, het beginsel van nauwere samenwerking uit te breiden naar het sociale en werkgelegenheidsbeleid;
o o o
78. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Commissie en de Raad.