Index 
 Vorige 
 Volgende 
 Volledige tekst 
Procedure : 2012/2306(INI)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus : A7-0143/2013

Ingediende teksten :

A7-0143/2013

Debatten :

PV 11/06/2013 - 19
CRE 11/06/2013 - 19

Stemmingen :

PV 12/06/2013 - 8.19
Stemverklaringen

Aangenomen teksten :

P7_TA(2013)0268

Aangenomen teksten
PDF 173kWORD 45k
Woensdag 12 juni 2013 - Straatsburg
Jaarverslag over het mededingingsbeleid
P7_TA(2013)0268A7-0143/2013

Resolutie van het Europees Parlement van 12 juni 2013 inzake het jaarverslag over het mededingingsbeleid van de EU (2012/2306(INI))

Het Europees Parlement,

–  gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) en met name de artikelen 101, 102 en 107,

–  gezien het Commissieverslag over het mededingingsbeleid 2011 (COM(2012)0253) en het begeleidende interne werkdocument van de diensten van de Commissie (SWD(2012)0141),

–  gezien Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag(1),

–  gezien Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad van 20 januari 2004 betreffende de controle op concentraties van ondernemingen (de „EG-concentratieverordening”)(2),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 13 oktober 2008 over de toepassing van de staatssteunregels op maatregelen in het kader van de huidige wereldwijde financiële crisis genomen met betrekking tot financiële instellingen(3) (de mededeling over het bankwezen),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 5 december 2008 over de herkapitalisatie van financiële instellingen in de huidige financiële crisis: beperking van steun tot het noodzakelijke minimum en bescherming tegen buitensporige mededingingverstoringen(4) (de mededeling over de herkapitalisatie),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 25 februari 2009 over de behandeling van aan een bijzondere waardevermindering onderhevige activa in de communautaire banksector(5) (de mededeling over aan bijzondere waardevermindering onderhevige activa),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 23 juli 2009 betreffende het herstel van de levensvatbaarheid en de beoordeling van de herstructureringsmaatregelen in de financiële sector in de huidige crisis met inachtneming van de staatssteunregels(6) (de herstructureringsmededeling),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 17 december 2008 over een tijdelijke communautaire kaderregeling inzake staatssteun ter stimulering van de toegang tot financiering in de huidige financiële en economische crisis(7) (de oorspronkelijke tijdelijke kaderregeling),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 1 december 2010 over een tijdelijke communautaire kaderregeling inzake staatssteun ter stimulering van de toegang tot financiering in de huidige financiële en economische crisis(8) (de nieuwe tijdelijke kaderregeling, die op 31 december 2010 ten einde is gelopen),

–  gezien het eindverslag van 2 oktober 2012 van de deskundigengroep op hoog niveau inzake structurele bankhervormingen in de EU(9),

–  gezien de mededeling van de Commissie betreffende de toepassing van de staatssteunregels van de Europese Unie op voor het verrichten van diensten van algemeen economisch belang verleende compensatie(10),

–  gezien het besluit van de Commissie van 20 december 2011 betreffende de toepassing van artikel 106, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op staatssteun in de vorm van compensatie voor de openbare dienst, verleend aan bepaalde met het beheer van diensten van algemeen economisch belang belaste ondernemingen(11),

–  gezien de mededeling van de Commissie over het kaderprogramma van de Europese Unie voor staatssteunregels voor diensten van algemeen economisch belang (2011)(12),

–  gezien Verordening (EU) nr. 360/2012 van de Commissie van 25 april 2012 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun verleend aan ondernemingen die DAEB verrichten(13),

–  gezien de in juni 2011 in opdracht van het Parlement uitgebrachte studie met als titel „State aid – Crisis rules for the financial sector and the real economy”(14),

–  gezien de in juni 2012 in opdracht van het Parlement uitgebrachte studie met als titel „Collective redress in Antitrust”(15),

–  gezien het werkdocument van de diensten van de Commissie met als titel „Openbare hoorzitting: op weg naar een samenhangende Europese aanpak van collectieve verhaalmechanismen” (SEC(2011)0173),

–  gezien de mededeling van de Commissie met als titel „De modernisering van het EU-staatssteunbeleid” (COM(2012)0209),

–  gezien speciaal verslag nr. 15/2011 van de Europese Rekenkamer getiteld „Waarborgen de procedures van de Commissie een effectief beheer van de controle op staatssteun?”,

–  gezien de richtsnoeren van de Commissie inzake bepaalde staatssteunmaatregelen in de context van de regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten voor de periode na 2012 (hierna „de ETS-richtsnoeren” genoemd)(16),

–  gezien de kaderovereenkomst van 20 november 2010 over de betrekkingen tussen het Europees Parlement en de Europese Commissie(17) (hierna „de kaderovereenkomst” genoemd), en met name de paragrafen 12(18) en 16(19) daarvan,

–  gezien de verklaring van de top van de eurozone van 29 juni 2012(20),

–  gezien zijn resoluties van 22 februari 2005 over het 33e verslag van de Commissie inzake het mededingingsbeleid 2003(21), van 4 april 2006 over het Commissieverslag inzake het mededingingsbeleid 2004(22), van 19 juni 2007 over het verslag inzake het mededingingsbeleid 2005(23), van 10 maart 2009 over de verslagen inzake het mededingingsbeleid 2006 en 2007(24), van 9 maart 2010 over het verslag inzake het mededingingsbeleid 2008(25), van 20 januari 2011 over het verslag inzake het mededingingsbeleid 2009(26) en van 2 februari 2012 over het jaarverslag inzake het mededingingsbeleid van de EU(27),

–  gezien zijn resolutie van 15 november 2011 over hervorming van de EU-regels inzake staatssteun voor diensten van algemeen economisch belang(28),

–  gezien artikel 48 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken en de adviezen van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, de Commissie interne markt en consumentenbescherming en de Commissie vervoer en toerisme (A7-0143/2013),

A.  overwegende dat het op de beginselen van open markten en een gelijk speelveld in alle sectoren gestoelde mededingingsbeleid een onderdeel van de genetische code van de EU is, alsmede een hoeksteen van de Europese sociale markteconomie, een instrument ten dienste van de Europese consumenten om een sociaal en economisch gezonde interne markt te waarborgen en onrechtmatige praktijken van marktdeelnemers te bestrijden, evenals een sleutelelement met betrekking tot het goede functioneren van de interne markt;

B.  overwegende dat het vrije verkeer van goederen, diensten, personen en kapitaal van essentieel belang is geweest voor Europese groei;

C.  overwegende dat de economische, financiële en staatsschuldencrisis in de herfst van 2008 is begonnen en in 2011 is verergerd, met als gevolg een recessie in de EU-economie;

D.  overwegende dat de Commissie op de crisis heeft gereageerd door, naast andere maatregelen, een speciale regeling voor staatssteun vast te stellen, en het mededingingsbeleid als een crisisbeheersingsinstrument heeft gebruikt; overwegende dat dit was – en nog steeds is – bedoeld als een tijdelijke oplossing;

E.  overwegende dat het mededingingsbeleid van essentieel belang is om de crisis het hoofd te bieden en de Europa 2020-strategie en de interne markt te ondersteunen, alsmede om vooruitgang te boeken in het kader van een bankenunie, een echte economische en monetaire unie en verdergaande integratie en convergentie;

F.  overwegende dat protectionisme de crisis enkel zou verergeren en verlengen en dat strenge handhaving van de mededingingsregels van essentieel belang is om de Europese economie weer op de rails te krijgen;

G.  overwegende dat het jaarverslag over het mededingingsbeleid moet dienen als een instrument om het algemene concurrentievermogen van de Unie te bevorderen door de concurrentie te verruimen en open te stellen voor nieuwe spelers, om zo de interne markt uit te breiden en te verdiepen, en derhalve niet enkel mag gaan over de praktische tenuitvoerlegging van het mededingingsbeleid door de Commissie;

H.  overwegende dat de concurrentie niet in alle lidstaten even tevredenstellend functioneert;

I.  overwegende dat de sectoren met weinig concurrentie vaak ook gekenmerkt worden door een ondermaatse economische productie;

Algemene opmerkingen

1.  neemt kennis van het Commissieverslag over het mededingingsbeleid 2011, en stelt met tevredenheid vast dat in de nieuwe thematische structuur de door het Parlement voorgelegde kwesties worden aangepakt en prioriteiten, doelstellingen en getroffen maatregelen duidelijk kunnen worden vastgesteld;

2.  benadrukt dat het mededingingsbeleid een hoeksteen van de Europese sociale markteconomie is; onderstreept het belang van sterkere antitrustmaatregelen, staatssteunmaatregelen en maatregelen inzake concentratiecontrole om te zorgen voor een efficiënte economie, een goed functionerende interne markt en sociale vooruitgang; benadrukt tevens dat betere toegang tot en de daarmee samenhangende deelname aan de interne markt door kleine en middelgrote bedrijven en de derde sector een actief mededingingsbeleid vereisen dat bestaande belemmeringen wegneemt;

3.  dringt aan op samenhang tussen het mededingingsbeleid van de EU en al het andere EU-beleid, met inbegrip van sectorale regelingen, om ervoor te zorgen dat de interne markt voor producten en diensten goed functioneert in het belang van burgers, het milieu en bedrijven;

4.  verzoekt de Commissie om in samenwerking met de nationale mededingingsautoriteiten de concurrentieverstoringen en de economische gevolgen daarvan aan een grondige beoordeling te onderwerpen; vraagt de Commissie potentiële onevenwichtigheden tussen de lidstaten in deze sector op te sporen, evenals de oorzaken ervan;

5.  benadrukt dat de tenuitvoerlegging van het mededingingsbeleid in ruime zin niet gericht moet zijn op de versterking van gevestigde ondernemingen of aanbieders van goederen en diensten, maar de algemene doelstelling moet hebben om de toegang van nieuwe spelers en de ontwikkeling van nieuwe ideeën en technieken te vergemakkelijken, om zo de EU-burgers maximaal te laten profiteren;

6.  wijst erop dat de verlenging van de speciale crisisregeling voor staatssteun gezien de omstandigheden een noodzakelijke beslissing was en een bijdrage heeft geleverd aan het voorkomen van grotere financiële en economische instabiliteit en van protectionisme, alsmede aan de instelling van een mechanisme voor herstructurering van banken en crisisafwikkeling, ontwikkelingen die allemaal bijzonder nuttig zijn in programmalanden die met ernstige problemen te kampen hebben;

7.  is echter bezorgd over het feit dat de crisisregeling voor staatssteun, die bedoeld was als een tijdelijke oplossing, toch niet zo tijdelijk lijkt te zijn; wijst erop dat het Parlement in zijn jaarlijkse verslag voor de derde maal op rij heeft benadrukt dat deze tijdelijke maatregelen zo snel mogelijk moeten worden beëindigd; betreurt voorts het feit dat deze aanpak in een aantal gevallen heeft gefaald en dringt erop aan dat lessen worden getrokken uit eerdere interventies en dat op basis daarvan werkwijzen worden vastgesteld;

8.  houdt vol dat staatssteun ontvangende banken hun bedrijfsmodel op het uitvoerbare gedeelte van hun activiteiten moeten richten, de toegang tot kredieten voor gezinnen en ondernemingen moeten verbeteren, een bovengrens moeten vaststellen voor beloningen en de gevolgen voor niet-gesteunde concurrenten en Europese belastingbetalers zoveel mogelijk moeten beperken; wijst er in dit verband op dat de voorstellen van de deskundigengroep op hoog niveau inzake structurele bankhervormingen in de EU in overweging moeten worden genomen;

9.  benadrukt dat de huidige consolidatie in de bankensector het marktaandeel van verscheidene grote financiële instellingen juist heeft doen toenemen, en vraagt de Commissie daarom met klem om de sector goed in het oog te houden, met als doel de concurrentie in de Europese bankensectoren te bevorderen;

10.  herinnert aan de verklaring van de top van de eurozone van 29 juni 2012; is het ermee eens dat de vicieuze cirkel tussen banken en overheden moet worden doorbroken en dat zij hun toezeggingen met spoed moeten nakomen;

11.  vraagt de Commissie streng toe te zien op antitrustregels en regels inzake concentratiecontrole, teneinde beter gereguleerde, transparante, open en eerlijke financiële markten te bewerkstelligen; waardeert haar onderzoeken inzake de OTC-derivatenmarkt, in het bijzonder met betrekking tot kredietverzuimswap (CDS), handelsgegevens en -diensten, betalingsdiensten en de verspreiding van financiële informatie op markten;

12.  vraagt de mededingingsautoriteiten van de EU samen te werken met andere rechtsgebieden en toe te zien op het gedrag en de markteffecten van grote financiële spelers en oligopolies zoals kredietbeoordelingsbureaus, evenals perioden van prijsschommelingen in verband met financiële markten, en topprioriteit te geven aan onderzoek naar de vermeende rentemanipulatie bij Libor, Euribor en Tibor;

13.  is van mening dat bovengenoemde kwesties aan een volledig onderzoek moeten worden onderworpen, ook om vast te stellen of alle EU-instrumenten zijn gebruikt om dergelijke voorvallen te voorkomen; verzoekt de Commissie voorts onderzoek te doen naar de effecten van dergelijke verstoringen in prijsontwikkeling in sectoren zoals hypothecair krediet;

Ondersteuning van duurzame groei, banen en concurrentievermogen

14.  erkent dat het mededingingsbeleid een essentieel instrument is voor verdere ontwikkeling en instandhouding van de interne markt, alsmede een belangrijke drijvende kracht voor productiviteit, effectiviteit en mondiaal concurrentievermogen door de grote rol ervan bij de ondersteuning van billijke en open markten, gezonde overheidsfinanciën en de Europa 2020-doelstellingen voor slimme, duurzame en inclusieve groei;

15.  benadrukt dat felle mededinging, een gezonde verscheidenheid aan economische entiteiten en een proactief industriebeleid noodzakelijk zijn voor de verdieping van de interne markt, het herstel van de economische groei, de aantrekkelijkheid van de Europese markt op wereldniveau, de uitvoering van de Digitale Agenda en de bevordering van onderzoek en innovatie; wijst erop dat alle antitrust-, en staatssteun- instrumenten en concentratiecontrole-instrumenten van essentieel belang zijn voor een betere regulering van de markten, een grotere transparantie en de herstructurering van de economie;

16.  verwacht dat de Commissie het mededingingsbeleid op doeltreffende wijze ten uitvoer legt en milieuvriendelijke technologieën en hulpbronnen bevordert; is van mening dat de nieuwe ETS-richtsnoeren moeten bijdragen aan het voorkomen van koolstoflekken, het behoud van prijssignalen en het zoveel mogelijk beperken van verstoringen; is van mening dat de huidige lage ETS-prijs nauwelijks bijdraagt aan de bevordering van klimaatvriendelijke technologieën en de overgang naar een koolstofarme economie vertraagt;

17.  is van mening dat overheidsoptreden dat gericht is op het verlenen van steun aan slachtoffers van omvangrijke fraude en onwettige financiële praktijken, met als enige doel om verdere schade te voorkomen en hun rechten te herstellen, niet moet worden beschouwd als staatssteun;

Diensten van algemeen economisch belang

18.  merkt op dat Europese burgers een gebiedsdekkende en betaalbare voorziening van noodzakelijke en belangrijke diensten van hoge kwaliteit willen, evenals toenemende concurrentie en bevordering van een gelijker speelveld tussen aanbieders van die diensten, ongeacht de vraag of het openbare of particuliere aanbieders zijn; wijst er in dit verband op dat instandhouding van de mededinging tussen verschillende aanbieders daartoe van cruciaal belang is; benadrukt dat het recente pakket van diensten van algemeen economisch belang kan leiden tot een eenvoudiger, duidelijker en flexibeler kader in dit opzicht; benadrukt de verantwoordelijkheid die de Commissie volgens de mededingingsregels van het VWEU heeft om te waarborgen dat de aan diensten van algemeen economisch belang toegekende compensatie in overeenstemming is met de EU-staatssteunregels teneinde te voorkomen dat de dienstverlening aan het publiek van lage kwaliteit is, doch hoge kosten met zich meebrengt; is bezorgd dat teveel diensten worden vrijgesteld van toezicht door de mededingingsautoriteiten;

19.  vraagt de mededingingsautoriteiten van de EU toe te zien op de markten voor farmaceutische, gezondheids- en verzekeringsdiensten (met name de markten voor generieke en innovatieve geneesmiddelen) door mogelijk misbruik van octrooirechten en discriminerend gedrag op te sporen; merkt op dat, hoewel de organisatie van de gezondheidszorg en sociale bescherming in eerste instantie binnen de bevoegdheid van de lidstaten valt, deze diensten moeten worden gecontroleerd om overheidsfinanciën veilig te stellen en het mededingingsrecht en de rechten van EU-burgers te handhaven;

Verbetering van het welzijn van de consument: sectorale ontwikkelingen

20.  is bezorgd over het feit dat de voedselprijzen sinds medio 2007 aanzienlijk zijn gestegen, met grote schommelingen in de producentenprijzen, en benadrukt dat de voedselprijzen voor consumenten een belangrijke bijdrage leveren aan de algehele inflatie; benadrukt dat het nieuwe kader voor collectieve onderhandelingen in de waardeketen vergezeld moet gaan van het concurrentiebevorderend functioneren van producentenorganisaties en van een platform om toezicht te houden op de voedselprijzen; dringt er bij de Commissie op aan om, in samenwerking met de nationale mededingingsautoriteiten, streng toezicht te houden op de concurrentie in de agro-industriële sector in termen van ondersteuning, transparantie en consumptieprijsontwikkeling in alle lagen van de waardeketen; brengt in herinnering dat de voordelen voor de consument in de levensmiddelensector kunnen worden vermeerderd door de mededinging in alle andere economische sectoren op vergelijkbare wijze te hervormen;

21.  benadrukt dat diensten van algemeen economisch belang en van algemeen sociaal belang een belangrijk onderdeel vormen van de totale dienstverlening in de lidstaten, en dat dit impliceert dat aanzienlijke winst kan worden geboekt door deze diensten efficiënter te maken; onderstreept dat het in dit perspectief essentieel is te waarborgen dat in de regelgeving voor deze diensten prioriteit wordt gegeven aan de bescherming van consumenten;

22.  wijst op de grote rol van speculatie op de voedselmarkten in het veroorzaken van prijsschommelingen; vraagt de Commissie om onderzoek te doen naar deze kwestie in het verslag over het mededingingsbeleid 2012 en om maatregelen te nemen ter bestrijding van de speculatie op de voedselmarkten;

23.  roept de Commissie op om nader in te gaan op de positieve rol van producentenorganisaties en coöperaties in het verbeteren van het welzijn van kleine landbouwers en het versterken van hun onderhandelingspositie tegenover de upstreamindustrie;

24.  kijkt uit naar het verslag van het Europees mededingingsnetwerk (ECN) over deze kwestie; neemt kennis van het feit dat granen en zuivelproducten de meest onderzochte sectoren in antitrustzaken zijn, en moedigt de nationale mededingingsautoriteiten (NMA's) aan meer initiatieven op dit gebied te ontwikkelen; verzoekt de Commissie zich te buigen over de Europese suikerindustrie, die in 2011 en 2012 te maken kreeg met een bijzonder hoge prijsinflatie;

25.  dringt er bij de Commissie nogmaals op aan volledige uitvoering te geven aan het interne energiemarktpakket; spoort haar ertoe aan om, zolang de totstandbrenging van een open en concurrerende interne markt voor energie nog niet volledig is gerealiseerd, nauwlettend toezicht te houden op de concurrentieverhoudingen in de energiemarkten, in concreto waar de privatisering van nutsbedrijven haar oorsprong vindt in een stelsel van monopolistische of oligopolistische markten;

26.  verzoekt de Commissie om de ontwikkelingen op de interne markt voor luchtvracht- en expresdiensten zorgvuldig te onderzoeken; merkt op dat de Verenigde Staten zich in een soort duopolie op de expresmarkt bevinden, en in de praktijk Europese concurrenten de afgelopen tien jaar van de markt hebben geweerd; concludeert dat verdere fusies in de sector slechts één grote Europese expres- en logistiekonderneming zouden overlaten om te concurreren, en dat prijsconcurrentie op de interne markt zeer negatieve gevolgen kan hebben voor de consumenten;

27.  benadrukt dat er op de luchtvaartmarkt van de Verenigde Staten geen sprake is van een gelijk speelveld voor Europese ondernemingen en dat de Europees-Amerikaanse luchtvaartmarkt nog steeds duidelijk uit evenwicht is omdat Europese luchtvrachtmaatschappijen de toegang tot de binnenlandse Amerikaanse markt wordt geweigerd en de concurrentie door de ongunstige omstandigheden maar moeilijk aan kunnen gaan; benadrukt dat deze ongelijke markttoegang de concurrentie verstoort en uiteindelijk schadelijk is voor de Europese logistieksector en zijn klanten;

Bevordering van de legitimiteit en doeltreffendheid van mededingingsbeleid

28.  ondersteunt een actieve rol voor het Parlement bij de vorming van het mededingingsbeleid, met inbegrip van medewetgevende bevoegdheden; is van mening dat de Commissie de volledige verantwoordelijkheid moet hebben en de resoluties van het Parlement moet opvolgen; wenst de lopende gestructureerde dialoog te versterken;

29.  roept de Commissie op haar onpartijdigheid en objectiviteit te behouden en open te staan voor verbeteringen in mededingingszaken; is voorstander van procedurele rechten, met inbegrip van het recht van ondernemingen om alvorens te worden gehoord het dossier van de Commissie in te zien;

30.  moedigt de Commissie aan de cultuur van eerlijke mededinging verder te bevorderen door algemene beginselen vast te stellen en de acties van ondernemingen op dit gebied te ondersteunen, met name door meer interesse te tonen voor en een positievere houding aan te nemen ten opzichte van naleving, omdat hiervan een doorslaggevend preventief effect uitgaat dat het publieke belang dient;

31.  verzoekt de Commissie alternatieve geschillenbeslechting in overweging te nemen en het ernstig vertraagde voorstel in te dienen volgens de gewone wetgevingsprocedure, ter bevordering van individuele en collectieve particuliere schadevorderingen van bedrijven en consumenten als gevolg van inbreuken op de antitrustwetgeving van de EU; is van mening dat een dergelijk voorstel mededinging maar geen ongegronde procesvoering moet bevorderen, kleine en diffuse schade moet dekken, volledig in overeenstemming moet zijn met de Europese transparantieregels, en uitzonderingen in het kader van de clementieregelingen naar behoren en specifiek moet motiveren, in volledige overeenstemming met de openbare handhaving;

32.  verwijst opnieuw naar zijn eerdere resoluties van 2 februari 2012 over het Jaarverslag over het mededingingsbeleid van de EU en het idee van een mogelijk voorstel van de Commissie met betrekking tot collectieve verhaalmechanismen;

33.  staat positief tegenover samenwerking binnen het Europees mededingingsnetwerk (ECN) en met nationale rechtbanken, teneinde de doeltreffendheid en samenhang van het mededingingsbeleid in heel Europa te waarborgen; is voorstander van de effectieve deling van de verantwoordelijkheid tussen ECN-leden, aangezien bepaalde markten een grotere nationale dimensie hebben dan andere als gevolg van verschillende juridische, economische en culturele omstandigheden; verzoekt de Commissie convergentie en samenwerkingsovereenkomsten met andere jurisdicties te bevorderen, met inbegrip van voorzieningen voor informatie-uitwisseling tijdens onderzoeken, onder redelijke voorwaarden;

34.  is zich bewust van de hoge en toenemende werkdruk van de Commissie op het gebied van handhaving van de mededingingsregels, en herhaalt derhalve dat de Commissie meer hulpmiddelen nodig heeft, in het bijzonder via de toewijzing van bestaande hulpmiddelen, om een proactieve en effectievere aanpak te kunnen hanteren;

35.  roept de Commissie op een mededingingscultuur te bevorderen, zowel binnen de EU als daarbuiten;

Boetebeleid

36.  beveelt aan de procedure voor de regeling van geschillen en, in voorkomend geval, ontradende en evenredige boetes te gebruiken, en tegelijkertijd de nadelige economische en maatschappelijke gevolgen te vermijden die voortvloeien uit het uit de markt drukken van ondernemingen die het zwaar hebben;

37.  merkt op dat boetes niet moeten voorkomen dat bedrijven hun directeurs en personeel intern verantwoordelijk houden of, in voorkomend geval, dat de lidstaten kwesties inzake strafrechtelijke aansprakelijkheid aanpakken; verzoekt de Commissie deze aspecten in overweging te nemen en hierover verslag uit te brengen;

38.  is er bezorgd over dat het gebruik van boetes als enig instrument wellicht te beperkt is, niet in de laatste plaats met het oog op mogelijk banenverlies indien bedrijven de boetes niet kunnen betalen, en roept op tot de ontwikkeling van een breder scala aan verfijnder instrumenten, waarmee punten worden aangesproken als de individuele verantwoordelijkheid, transparantie en verantwoordingsplicht van ondernemingen, kortere procedures, het recht op verdediging en een eerlijk proces, mechanismen ter waarborging van een doeltreffende gang van zaken bij clementieverzoeken (met name om de interferentie te ondervangen die veroorzaakt is door de discovery-procedures in de VS), programma's voor naleving van de regelgeving door bedrijven en de ontwikkeling van Europese normen; is voorstander van een „wortel en stok’-benadering waarbij slecht gedrag wordt bestraft met sancties die echt afschrikkend werken en goed gedrag in de hand wordt gewerkt met stimulansen;

39.  wijst er opnieuw op dat de methode voor het bepalen van de hoogte van boetes is vastgelegd in een niet-wetgevingsdocument – de boeterichtsnoeren 2006 – en verzoekt de Commissie nogmaals met klem een gedetailleerde, op het legaliteitsbeginsel gestoelde grondslag voor het bepalen van de hoogte van boetes, samen met nieuwe boetebeginselen, op te nemen in Verordening (EG) nr. 1/2003;

40.  herhaalt zijn oproep tot een algemene herziening van de boeterichtsnoeren van de Commissie op basis van zes jaar praktijkervaring; is van mening dat bij deze herziening de rol van programma's voor naleving moet worden onderzocht, de voorwaarden waaronder moederbedrijven die beslissende invloed op een dochter uitoefenen hoofdelijk aansprakelijk zijn voor inbreuk op de antitrustregels door hun dochters gedetailleerd moeten worden vastgelegd, en de onderwerpen clementie, recidive, de plafonnering van de omzet en de interactie tussen overheids- en particuliere aansprakelijkheid in overweging moeten worden genomen;

41.  wijst opnieuw op het feit dat het aantal verzoeken tot verlaging van de opgelegde boetes wegens onvermogen om te betalen, met name van de zijde van monoproducenten en kmo's, is toegenomen; bevestigt nogmaals dat een systeem van latere betaling en/of betaling in termijnen als een alternatief kan worden gezien voor verlaging van de opgelegde boetes, om te voorkomen dat ondernemingen failliet gaan;

42.  is ingenomen met het feit dat de Commissie in haar besluit van 28 maart 2012 in zaak COMP/39452 rekening heeft gehouden met de specifieke behoeften van monoproducenten;

Sectorspecifieke overwegingen

43.  roept de Commissie en de lidstaten op vorderingen te blijven maken om de interne vervoersmarkt tot stand te brengen, en tegelijkertijd open en eerlijke concurrentie tussen openbare en particuliere marktdeelnemers te verzekeren in de vervoer-, post- en toerismesector; verzoekt hen bovendien daarbij rekening te houden met andere beleidsdoelstellingen van de Unie zoals het gedegen functioneren van vervoers- en mobiliteitsdiensten, beleidsdoelstellingen op het gebied van overheidsdiensten, sociale normen, veiligheid en milieubescherming en de streefdoelen van de EU met betrekking tot de beperking van CO2-emissies en de afhankelijkheid van olie; verwelkomt de aankondiging van het wetgevingspakket voor de interne markt II (Single Market Act II) dat erop is gericht eindelijk het gemeenschappelijk Europees luchtruim te verwezenlijken en voortgang te maken bij de openstelling van de spoorwegmarkt en de totstandbrenging van een gemeenschappelijke spoorwegruimte;

44.  is van mening dat de Commissie de samenhang tussen het mededingingsbeleid en het vervoersbeleid moet versterken, teneinde het concurrentievermogen van de Europese vervoersector te verbeteren;

45.  verzoekt de Commissie zich proactiever op te stellen bij de bevordering van convergentie van mededingingsregels in internationale onderhandelingen, teneinde in de vervoersector gelijke concurrentievoorwaarden voor de EU en derde landen te waarborgen;

46.  benadrukt dat het belangrijk is om op uniforme wijze een Europese vervoersruimte te ontwikkelen en de verschillen tussen de lidstaten met betrekking tot de ontwikkeling van vervoersinfrastructuur en -systemen weg te nemen, teneinde daadwerkelijk een Europese interne markt te verwezenlijken en eerlijke concurrentie op het gebied van vervoer te waarborgen;

47.  benadrukt het effect van belastingverschillen op de concurrentie tussen de verschillende vervoerswijzen en op intermodaal vervoer, en verzoekt de Commissie met een overzicht te komen van de belastingen en de uiteenlopende btw-regelingen voor de verschillende vervoerswijzen;

48.  benadrukt dat de totstandbrenging van vrije en eerlijke concurrentie op Europees niveau de opheffing vereist van fysieke, technische en wettelijke obstakels tussen lidstaten, met name door de ontwikkeling van interoperabele en efficiënte trans-Europese netwerken;

49.  verwelkomt in principe de mededeling van de Commissie inzake passagiersrechten in alle vervoerswijzen, doch benadrukt dat iedere vervoerswijze inherent anders is en dat een eventueel Commissievoorstel niet alleen bestaande passagiersrechten moet waarborgen, maar tevens moet voorzien in een proportionele en flexibele benadering die de verschillen tussen de vervoerswijzen erkent;

50.  dringt er bij de bevoegde autoriteiten op aan om, in het licht van de EU-VS luchtvervoersovereenkomst, hun samenwerking te intensiveren teneinde op elkaar afgestemde regelgevingsbenaderingen te ontwikkelen met betrekking tot concurrentieaangelegenheden tussen allianties van luchtvaartmaatschappijen, en om actief op zoek te gaan naar manieren om de grote allianties sterker te laten concurreren binnen de trans-Atlantische markt;

51.  verzoekt de Commissie en de lidstaten om de tenuitvoerlegging van de wetgeving met betrekking tot het gemeenschappelijk Europees luchtruim te bespoedigen, teneinde de prijsbepaling van diensten transparanter te maken en zo het toezicht op de naleving van mededingingsregels te vergemakkelijken en het concurrentievermogen en de veiligheid van Europese luchthavens te optimaliseren, en om zich ten behoeve van zowel de economie als de passagiers te blijven inspannen voor de bevordering van het concurrentievermogen van Europese luchthavens;

52.  verzoekt de Commissie een met bewijzen gestaafd overzicht te verstrekken van de gevallen waarin luchtvaartmaatschappijen dankzij bijzondere voorwaarden voordelen ondervinden ten opzichte van andere dienstverleners of waarin zij, zoals wordt beweerd, hun dominante positie in bepaalde luchthavens misbruiken, met name door passagiers de mogelijkheid te ontzeggen om meer dan één stuk handbagage mee te nemen of door andere beperkingen inzake handbagage op te leggen;

53.  wijst erop dat commerciële activiteiten een belangrijke bron van inkomsten voor luchthavens zijn en dat dergelijke agressieve praktijken kunnen worden beschouwd als een vorm van misbruik van de dominante positie van een luchtvaartmaatschappij;

54.  dringt er bij de Commissie op aan het toezicht op de verhandeling, het gebruik en de toewijzing van slots op Europese luchthavens te versterken, teneinde eerlijke concurrentie te waarborgen en regionale verbindingen in heel Europa te beschermen;

55.  verzoekt de Commissie toe te zien op de maatregelen ten aanzien van exploitanten van goedkope luchtvaartmaatschappijen, teneinde ervoor te zorgen dat deze maatregelen geen instrumenten van oneerlijke concurrentie vormen;

56.  dringt er bij de Commissie op aan om bij de herziening van de EU-richtsnoeren inzake staatssteun voor luchtvaartmaatschappijen en luchthavens te waarborgen dat er geen verstoring van de concurrentie optreedt en om te voorzien in gelijke concurrentievoorwaarden voor alle marktdeelnemers;

57.  wijst erop dat er beperkte vooruitgang is geboekt bij de liberalisering van de Europese spoorwegsector en dat deze stand van zaken de spoorwegen in een nadelige positie plaatst ten opzichte van andere vervoerswijzen, vooral in het licht van de bekommernis om het concurrentievermogen van de spoorwegsector in heel Europa;

58.  dringt er bij de Commissie op aan de tenuitvoerlegging van de gemeenschappelijke Europese spoorwegruimte te voltooien door de juiste voorwaarden te creëren om de sector open te stellen voor vrije en eerlijke concurrentie, met inbegrip van maatregelen om efficiënte en innovatieve spoorwegmaatschappijen in staat te stellen zonder beperkingen te functioneren en waarbij wordt ingezet op een duidelijke scheiding tussen eigendom van infrastructuur en spoorwegexploitanten, krachtige nationale regelgevende instanties en de harmonisering van bepalingen inzake personeel; verzoekt de Commissie om bij de voorbereiding van de openstelling van de markten voor binnenlandse passagiersvervoersdiensten over het spoor rekening te houden met de verschillende operationele modellen van nationale spoorwegmaatschappijen, en specifieke voorstellen te doen om een eind te maken aan de indirecte concurrentiebeperkingen die voortvloeien uit de inconsistente bepalingen met betrekking tot veiligheid, interoperabiliteit en vergunningen;

59.  verzoekt de Commissie en de lidstaten ervoor te zorgen dat de sector van het spoorwegvervoer wordt opengesteld voor eerlijke concurrentie en dat de kwaliteit van de diensten stijgt, zonder dat dit ten koste gaat van de openbare dienstverlening;

60.  benadrukt dat de verdere openstelling van de EU-markt voor internationaal goederenvervoer over de weg alleen aanvaardbaar is indien gelijke concurrentievoorwaarden voor vervoersondernemingen worden gewaarborgd en de bescherming van sociale wetgeving en van de arbeidsomstandigheden van mobiele werknemers in alle lidstaten wordt veiliggesteld;

61.  benadrukt dat oneerlijke concurrentie in de geliberaliseerde sector wegvervoer moet worden voorkomen door te waarborgen dat sociale, veiligheids- en milieuvoorschriften naar behoren worden toegepast, met bijzondere aandacht voor de openstelling van deze markt voor cabotage en dumpingpraktijken;

62.  dringt er bij de Commissie op aan om, in samenwerking met de lidstaten, met specifieke voorstellen te komen, teneinde de aanzienlijke verschillen tussen de lidstaten weg te nemen op het gebied van sancties voor ernstige inbreuken op het Gemeenschapsrecht met betrekking tot wegvervoer, en aldus een einde te maken aan die concurrentieverstoringen;

63.  verzoekt de lidstaten de derde postrichtlijn ten uitvoer te leggen; moedigt de Commissie aan nauwlettend toe te zien op en te rapporteren over de sociale gevolgen van de liberalisering van de markt voor postdiensten en de verplichting tot universele dienstverlening in deze sector, met inbegrip van de financiering van de universele dienstverlening;

64.  dringt er bij de Commissie op aan om, gezien het Verdrag van Lissabon, de nieuwe geconsolideerde bevoegdheden en het economische potentieel van het toerisme voor de EU, de proactieve samenwerking tussen toerismeondernemingen mogelijk te maken, en de noodzakelijke maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat hoogwaardige toeristische bestemmingen in de EU op mondiaal niveau kunnen concurreren; verzoekt de Commissie de procedures met betrekking tot het wetgevingsvoorstel inzake pakketreizen te bespoedigen, teneinde te zorgen voor voldoende concurrentie en een optimaal functionerende markt in de Europese toerismesector;

65.  is van mening dat de tenuitvoerlegging van de wetgeving inzake staatssteun de verwezenlijking van de doelstellingen van de EU 2020-strategie als doel moet hebben, in het bijzonder door investeringen in de reële economie mogelijk te maken en een sterkere concentratie van middelen op de gebieden onderzoek, innovatie en duurzame ontwikkeling te bevorderen;

66.  merkt op dat de Europese markt voor elektronische betalingen zowel binnen als over de nationale grenzen van de lidstaten heen nog steeds gefragmenteerd is; dringt aan op maatregelen – en handhaving ervan – die zorgen voor een meer open, transparante, innovatieve en concurrerende interne markt voor betalingen, die voor alle consumenten voordelen en keuzemogelijkheden met zich meebrengt met betrekking tot opties voor kaart-, internet- en mobiele betalingen, alsmede mobiele portemonnees, interoperabiliteit, kosten en portabiliteit; vraagt daarom de Commissie een beoordeling te geven van alle mogelijke manieren om nieuwkomers op de Europese markt voor kaart-, internet- en mobiele betalingen te brengen, en daarbij toekomstige technologische innovaties in deze sector te beschermen; is van mening dat het toezicht op de multilaterale interbancaire tarieven moet worden versterkt en is verheugd over de voorstellen opgenomen in de Single Market Act II voor een herziening van de richtlijn inzake betalingsdiensten en voor een wetgevingsinitiatief inzake multilaterale bankkosten;

67.  steunt het voornemen van de Commissie om oog te blijven houden voor de transparantie van de financiële markten, maar is van oordeel dat meer moet worden gedaan om de tijdige verspreiding van betrouwbare informatie van hoge kwaliteit te waarborgen, in het bijzonder voor de derivatenmarkten;

68.  is van mening dat ondernemingen met elkaar moeten concurreren in een ruimte waarbinnen de naleving van de rechten van de consument effectief wordt gewaarborgd, en dat een regeling voor collectief verhaal en een regeling voor alternatieve geschillenbeslechting noodzakelijke instrumenten zijn voor de verwezenlijking van dit doel;

69.  wijst erop dat de Commissie uitsluitend het misbruik van een marktpositie van een bedrijf beoordeelt; is van mening dat dit op een aantal markten niet voldoende is om het risico van kartelvorming te voorkomen; verzoekt de Commissie te onderzoeken op welke wijze kan worden beoordeeld hoe het gevaar van kartelvorming tot een minimum kan worden teruggebracht en maximale concurrentie kan worden bereikt; dringt er bij de Commissie op aan duidelijke en transparante richtsnoeren op te stellen voor een mededingingsbeleid waarin rekening wordt gehouden met deze beginselen;

70.  dringt er bij de Commissie op aan volledige uitvoering te geven aan het interne energiemarktpakket, aangezien een open en concurrerende interne markt in de energiesector nog niet volledig is bereikt; moedigt de Commissie aan om actief toezicht te houden op de concurrentie op de energiemarkten, in het bijzonder wanneer de privatisering van openbare nutsbedrijven haar oorsprong vindt in monopolistische of oligopolistische markten;

71.  merkt op dat het ontbreken van een doeltreffend juridisch stelsel voor de vergoeding van schade die uit schendingen van voorschriften inzake mededinging voortvloeit nadelig is voor de consument, en dat de boetes voor niet-naleving van deze voorschriften uitsluitend ten goede komen aan de schatkisten van de lidstaten;

72.  roept de Commissie op te zorgen voor gelijke onderhandelingsposities tussen fabrikanten en distributeurs, en onderstreept daarbij:

   het belang van bestrijding van discriminerende praktijken op het gebied van onlinedistributie welke onder de verordening betreffende de algemene groepsvrijstelling voor verticale afspraken (Verordening (EU) nr. 330/2010 van de Commissie) valt, opdat distributeurs in staat blijven innoverende distributiemethodes, zoals onlineplatforms, te gebruiken en een groter aantal en meer uiteenlopende klanten te bereiken;
   de betekenis van de handelaren op de markten voor de verkoop van nieuwe motorvoertuigen nadat Verordening (EG) nr. 1400/2002 van de Commissie op 31 mei 2013 verlopen is; vraagt de Commissie aan te dringen op de ontwikkeling van gedragsregels tussen de fabrikanten en de handelaren met betrekking tot verticale overeenkomsten in de motorvoertuigensector, met name wat betreft de bescherming van investeringen na afloop van contracten en de mogelijkheid om een bedrijf aan een lid van het netwerk over te dragen, om zo de transparantie van de zakelijke en contractuele betrekkingen tussen de partijen te vergroten;

73.  spreekt in dit verband zijn voldoening uit over de inspanningen die de belanghebbenden in de voedselvoorzieningsketen hebben geleverd om tot overeenstemming te komen over beginselen inzake goede methodes in B2B-betrekkingen en inzake uitvoeringsmaatregelen, met inachtneming van vrije en eerlijke concurrentie; roept de Commissie op zich te blijven inzetten voor toezicht op de toepassing van deze beginselen, zoals het Parlement ook zal doen via zijn jaarlijkse detailhandelsronde;

74.  erkent dat franchising onafhankelijke detailhandelszaken een goede formule biedt om in een zeer concurrerende omgeving te overleven; roept de Commissie op toezicht te houden op de ontwikkeling van de betrekkingen tussen franchisegevers en franchisenemers, te zorgen voor gelijke onderhandelingsposities tussen deze partijen en, in voorkomend geval, wetgevingsvoorstellen te doen;

75.  is van mening dat, naast haar betrekkingen met het Parlement en met het Economisch en Sociaal Comité, de Commissie haar samenwerking met de consumentenorganisaties beter moet structureren en dat deze samenwerking moet worden beschouwd als een belangrijk element voor het toezicht op de naleving van de voorschriften inzake mededinging; merkt op dat om deze reden de dialoog tussen het directoraat-generaal Concurrentie van de Commissie en die organisaties moet worden aangemoedigd en versterkt;

76.  is ingenomen met het beleid van overheidssteun, dat, toen het op banken werd toegepast, heeft bijgedragen tot meer stabiliteit van het financiële stelsel; dringt erop aan dat de publieke banken voor langetermijninvesteringen, waaronder de Europese Investeringsbank, door de Commissie worden opgenomen in de beoordeling van de goede werking van de interne markt;

77.  is van mening dat media-eigendom en -beheer transparant en niet geconcentreerd moeten zijn; roept de Commissie op na te gaan hoe bestaande mededingingsregels zich verhouden tot de toenemende concentratie van commerciële media in de lidstaten; roept de Commissie tevens op de mededingingsregels toe te passen en in te grijpen als er sprake is van een te hoge mediaconcentratie en als het pluralisme van de media wordt bedreigd; vraagt regels op te stellen om belangenconflicten op een afdoende manier aan te pakken en op te lossen;

78.  dringt er bij de Commissie op aan het mededingingsbeleid beter te integreren met betrekking tot de werkgelegenheidsdoelstellingen van de EU 2020-strategie, ter verbetering van de ondersteuning van het MKB dat de meeste banen schept;

79.  verzoekt de Commissie in toekomstige jaarverslagen uitdrukkelijk te wijzen op de gevolgen van mededingingsbeleid voor werkgelegenheid en sociale zaken;

80.  wijst erop dat het concurrentievermogen in de EU moet worden verbeterd met behulp van innovatie en de bijdrage van hooggekwalificeerde arbeidskrachten zonder de lonen en/of pensioenen aan te tasten, door in alle lidstaten een hoog sociaal niveau te handhaven en de binnenlandse vraag te vergroten; doet derhalve een beroep op de lidstaten om meer te investeren in onderwijs, beroepsopleidingen en onderzoek en ontwikkeling;

81.  verzoekt de lidstaten een actief en op integratie gericht arbeidsmarktbeleid te voeren teneinde het concurrentievermogen van de economieën van de Unie te versterken en werkzoekenden vaste en duurzame, kwalitatief hoogwaardige banen aan te bieden;

82.  is ingenomen met de benadering van de Commissie om maatregelen voor de integratie/re-integratie van werknemers op de arbeidsmarkt als diensten van bijzonder belang voor burgers op te nemen in het pakket van diensten van algemeen economisch belang;

83.  dringt er bij de Commissie op aan om eerst te onderzoeken welke gevolgen de lopende herstructurering en privatisering van bedrijven hebben voor de betrokken werknemers, en benadrukt dat het werkgelegenheidsaspect tijdens het privatiseringsproces van wezenlijk belang moet blijven voor nationale overheden alsook de Commissie;

84.  verzoekt de Commissie toezicht te blijven uitoefenen op de regels inzake staatssteun omdat de overloopeffecten van de crisis nog steeds gevoeld worden en onderstreept de noodzaak om diensten van algemeen belang in de lidstaten te handhaven;

85.  verzoekt de Commissie het Parlement jaarlijks verslag uit te blijven brengen van de ontwikkelingen in en gevolgen van de uitvoering van het mededingingsbeleid;

o
o   o

86.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de nationale mededingingsautoriteiten.

(1) PB L 1 van 4.1.2003, blz. 1.
(2) PB L 24 van 29.01.04, blz. 1.
(3) PB C 270 van 25.10.2008, blz. 8.
(4) PB C 10 van 15.01.09, blz. 2.
(5) PB C 72 van 26.03.09, blz. 1.
(6) PB C 195 van 19.08.09, blz. 9.
(7) PB C 16 van 22.01.09, blz. 1.
(8) PB C 6 van 11.01.11, blz. 5.
(9) http://ec.europa.eu/internal_market/bank/docs/high-level_expert_group/report_en.pdf
(10) PB C 8 van 11.01.12, blz. 4.
(11) PB L 7 van 11.01.12, blz. 3.
(12) PB C 8 van 11.01.12, blz. 15.
(13) PB L 114 van 26.04.12, blz. 8.
(14) http://www.europarl.europa.eu/activities/committees/studies/download.do?language=en&file=42288
(15) http://www.europarl.europa.eu/committees/en/studiesdownload.html?languageDocument=EN&file=74351
(16) PB C 158 van 05.06.12, blz. 4.
(17) PB L 304 van 20.11.10, blz. 47.
(18) „Elk lid van de Commissie ziet toe op een regelmatige en rechtstreekse informatievoorziening tussen het lid van de Commissie en de voorzitter van de betrokken parlementaire commissie.”
(19) „Binnen drie maanden na de aanneming van een resolutie van het Parlement verstrekt de Commissie het Parlement schriftelijke informatie over de maatregelen die zijn genomen naar aanleiding van specifieke verzoeken die het Parlement in resoluties tot haar heeft gericht, ook in gevallen waarin zij zich niet achter de standpunten van het Parlement kon scharen. [...]”
(20) http://consilium.europa.eu/uedocs/cms_data/docs/pressdata/en/ec/131359.pdf
(21) PB C 304 E van 1.12.2005, blz. 114.
(22) PB C 293 E van 2.12.2006, blz. 143.
(23) PB C 146 E van 12.6.2008, blz. 105.
(24) PB C 87 E van 1.4.2010, blz. 43.
(25) PB C 349 E van 22.12.2010, blz. 16.
(26) PB C 136 E van 11.5.2012, blz. 60.
(27) Aangenomen teksten, P7_TA(2012)0031.
(28) Aangenomen teksten, P7_TA(2011)0494.

Juridische mededeling - Privacybeleid