Resolutie van het Europees Parlement van 13 juni 2013 over vrijheid van pers en media in de wereld (2011/2081(INI))
Het Europees Parlement,
– gezien artikel 19 van de Universele Verklaring van de rechten van de mens, artikel 19 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten en het Unesco-verdrag betreffende de bescherming en de bevordering van de diversiteit van cultuuruitingen,
– gezien artikel 13 van het VN-verdrag inzake de rechten van het kind, waarin het recht op vrijheid van meningsuiting van kinderen wordt erkend,
– gezien de resolutie van de VN-Mensenrechtenraad van 28 maart 2008 (7/36) tot verlenging van het mandaat van de speciale rapporteur inzake de bevordering en bescherming van het recht op vrijheid van mening en meningsuiting(1),
– gezien de verslagen van de bijzondere rapporteur van de VN Frank La Rue inzake de bevordering en bescherming van het recht op vrijheid van mening en meningsuiting(2), waarin ook de toepasselijkheid van internationale normen en voorschriften voor mensenrechten betreffende het recht van vrijheid van mening en meningsuiting op het internet als communicatiemiddel wordt benadrukt,
– gezien de resolutie van de VN-Mensenrechtenraad van 5 juli 2012 met als titel „The promotion, protection and enjoyment of human rights on the Internet”(3), waarin het belang van de bescherming van de mensenrechten en de vrije informatiestroom op het internet wordt erkend,
– gezien het verslag van 21 maart 2011 van de bijzondere rapporteur van de VN John Ruggie over mensenrechten en transnationale ondernemingen en andere bedrijven, met de titel „Guiding Principles on Business and Human Rights: Implementing the United Nations 'Protect, Respect and Remedy' Framework”(4),
– gezien resolutie S/RES/1738 van 23 december 2006 van de VN-Veiligheidsraad over aanvallen op journalisten, mediaprofessionals en aanverwant personeel in gewapende conflicten(5),
– gezien het Verdrag van Genève van 12 augustus 1949(6), en met name artikel 79 van het aanvullend protocol I betreffende de bescherming van journalisten die gevaarlijke beroepswerkzaamheden verrichten in gebieden waar zich gewapende conflicten voordoen,
– gezien het VN-actieplan inzake de veiligheid van journalisten en de kwestie van straffeloosheid, dat op 12 april 2012 goedgekeurd werd door de Coördinatieraad van de hoogste uitvoerende functionarissen van de organisaties binnen het systeem van de Verenigde Naties(7),
– gezien de resolutie 1920 (2013) van de Parlementaire Vergadering van de Raad van Europa met de titel „The State of Media Freedom in Europe” die op 24 januari 2013 aangenomen is,
– gezien de verrichte werkzaamheden van de Organisatie voor veiligheid en samenwerking in Europa (OVSE) op het gebied van mediavrijheid, en met name de verslagen van de OVSE-vertegenwoordiger voor mediavrijheid,
– gezien de rapporten van ngo's over de media, zoals die van Verslaggevers zonder Grenzen (index van persvrijheid), de organisatie Freedom House (rapporten onder de naam „Freedom of the Press”) en het International Press Institute („Death Watch” en de jaarlijkse „World Press Freedom Review”),
– gezien zijn resolutie van 6 februari 2013 over maatschappelijk verantwoord ondernemen: het bevorderen van de belangen in de samenleving en de weg naar duurzaam en inclusief herstel(8),
– gezien zijn resolutie van 6 februari 2013 over maatschappelijk verantwoord ondernemen: verantwoordelijk en transparant zakelijk gedrag en duurzame groei(9),
– gezien zijn resolutie van 13 december 2012 over het jaarverslag over mensenrechten en democratie in de wereld en het beleid van de Europese Unie ter zake(10),
– gezien zijn resolutie van 22 november 2012 over de komende wereldconferentie over internationale telecommunicatie (WCIT-12) van de Internationale Telecommunicatie-unie en de mogelijke uitbreiding van het toepassingsgebied van internationale telecommunicatieregelgeving(11),
– gezien zijn resolutie van 11 december 2012 over een strategie voor digitale vrijheid in het buitenlandbeleid van de EU(12),
– gezien het nieuwe strategisch kader en het actieplan voor mensenrechten en democratie (11855/2012), dat de Raad op 25 juni 2012 aangenomen heeft,
– gezien zijn aanbeveling aan de Raad van 13 juni 2012 over de speciale vertegenwoordiger van de EU voor de mensenrechten(13),
– gezien de verklaring van de hoge vertegenwoordiger, Catherine Ashton, namens de Europese Unie ter gelegenheid van de Dag van de Persvrijheid(14),
– gezien de gezamenlijke mededeling van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid en de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2011 met als titel „Een centrale plaats voor mensenrechten en democratie in het externe optreden van de EU – Voor een meer doeltreffende aanpak” (COM(2011)0886),
– gezien de mededeling van 12 december 2011 van de Commissaris voor Digitale agenda over de „No Disconnect Strategy”(15),
– gezien de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's van 25 oktober 2011, getiteld „Een vernieuwde EU-strategie 2011-2014 ter bevordering van maatschappelijk verantwoord ondernemen” (COM(2011)0681),
– gezien zijn resolutie van 7 juli 2011 over het externe beleid van de EU ter bevordering van democratie(16),
– gezien de gezamenlijke mededeling van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid en de Commissie van 25 mei 2011 met als titel „Inspelen op de veranderingen in onze buurlanden” (COM(2011)0303),
– gezien zijn resolutie van 16 december 2008 over mediageletterdheid in een digitale wereld(17),
– gezien Verordening (EG) nr. 1889/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 tot instelling van een financieringsinstrument voor de bevordering van democratie en mensenrechten in de wereld (EIDHR)(18) en alle andere EU-instrumenten voor externe financiering,
– gezien zijn resolutie van 14 februari 2006 over de mensenrechten- en de democratieclausule in door de Europese Unie gesloten overeenkomsten(19),
– gezien zijn resoluties over urgente gevallen van schendingen van de mensenrechten, de democratie en de rechtsstaat, met inbegrip van zijn landenspecifieke resoluties waarin kwesties worden aangekaart met betrekking tot pers- en mediavrijheid, en met name de opsluiting van bloggers en journalisten,
– gezien artikel 11 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en met name de bepaling dat „de vrijheid en de pluriformiteit van de media worden geëerbiedigd”,
– gezien de artikelen 3 en 21 van het Verdrag betreffende de Europese Unie en artikel 207 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien de richtsnoeren van de Europese Unie inzake mensenrechten,
– gezien het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens van de Raad van Europa en de lopende onderhandelingen over de toetreding van de EU tot dat verdrag,
– gezien artikel 48 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie buitenlandse zaken (A7-0176/2013),
De beginselen en rol van de pers en media
A. overwegende dat vrijheid van meningsuiting een universeel mensenrecht is waarop democratie is gegrond en van essentieel belang is om andere rechten waar mensen in de hele wereld naar streven, zoals ontwikkeling, en de waardigheid en zelfontplooiing van ieder mens, te kunnen verwezenlijken;
B. overwegende dat beperkingen van de vrijheid van meningsuiting ernstige gevolgen hebben, deze zeer gering moeten zijn en enkel onder strenge voorwaarden gerechtvaardigd kunnen worden, vastgelegd in wetgeving die in het kader van het internationaal recht als legitiem wordt beschouwd; overwegende dat vrijheid van meningsuiting een grondrecht is dat nauw verbonden is met vrijheid en pluralisme van de pers en media; /overwegende dat staten die het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR) en het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM) ondertekend hebben, de onafhankelijkheid, vrijheid en pluralisme van pers en media moeten waarborgen;
C. overwegende dat mediaplatforms van cruciaal belang zijn voor de uitoefening van de vrijheid van meningsuiting; overwegende dat de onafhankelijke pers, als een collectieve manifestatie van vrije meningsuiting, een van de belangrijkste spelers in het medialandschap is en als waakhond van de democratie optreedt;
D. overwegende dat persvrijheid, de media, de digitale sector en de journalistiek als collectieve goederen worden beschouwd;
E. overwegende dat (digitale) mediaplatforms steeds vaker een mondiaal karakter hebben en het aantal gebruikers daarvan toeneemt;
F. overwegende dat mensenrechtenactivisten het internet en de media als instrument gebruiken;
G. overwegende dat netneutraliteit een grondbeginsel is van open internet, communicatie bevordert door te zorgen voor concurrentie en transparantie, nieuwe zakelijke mogelijkheden biedt en innovatie, werkgelegenheid en groei stimuleert;
H. overwegende dat de vrijheid van mening en meningsuiting en die van journalisten en media in de hele wereld bedreigd worden en journalisten dikwijls ook verdedigers van mensenrechten zijn die de vrijheid van vereniging, opinie, godsdienst en geloof bevorderen; overwegende echter dat journalisten dikwijls vervolgd en gevangengezet worden;
I. overwegende dat nieuwe digitale en online mediaplatforms aan meer diversiteit en pluriformiteit bijgedragen hebben;
J. overwegende dat de inspanningen en programma's van de EU om de pers- en mediavrijheid wereldwijd te beschermen en bevorderen, optimaal moeten worden benut door voort te bouwen op het waardevolle werk dat door het maatschappelijk middenveld en journalistieke organisaties wordt verricht;
K. overwegende dat de EU op internationaal niveau enkel geloofwaardig kan overkomen wanneer de pers- en mediavrijheid binnen de Unie zelf gewaarborgd en geëerbiedigd wordt;
Recente ontwikkelingen
1. onderkent dat regeringen als eerste verantwoordelijk zijn voor het waarborgen en beschermen van de pers- en mediavrijheid; wijst erop dat regeringen tevens de belangrijkste partij zijn die de pers- en mediavrijheid belemmeren, en in de ergste gevallen steeds vaker voor juridische druk kiezen om die vrijheid te beperken, bijvoorbeeld door misbruik te maken van wetgeving ter beteugeling van terrorisme en extremisme en wetten met betrekking tot de nationale veiligheid, verraad of subversie; merkt op dat er een evenwicht moet worden gevonden tussen kwesties van nationale veiligheid en de vrijheid van informatie teneinde misbruik te voorkomen en de onafhankelijkheid van de pers en de media te waarborgen; stelt tevens vast dat mediaconglomeraten die in handen van politici zijn, soms de taak hebben om desinformatiecampagnes te voeren; benadrukt het cruciale belang dat de pers en de media onafhankelijk moeten kunnen functioneren, zonder aan politieke en financiële druk bloot te staan; maakt zich grote zorgen over de neerwaartse tendens in de beoordelingen van de pers- en mediavrijheid in diverse landen binnen en buiten Europa, volgens de meest recente jaarlijkse indexen en analyseverslagen (zie de lijst in de bijlage aan het eind van verslag A7-0176/2013);
2. benadrukt dat vrije, onafhankelijke en pluralistische online en traditionele media een hoeksteen van de democratie en de pluriformiteit vormen; erkent het belang van informatiebronnen als werkelijke waarborg voor vrijheid en mediapluralisme; wijst erop dat het handhaven en versterken van de vrijheid en de onafhankelijkheid van de media in de wereld van gemeenschappelijk belang is; merkt op dat vrije en onafhankelijke media en vrije informatie-uitwisseling een cruciale rol spelen in de democratische hervormingen van niet-democratische regimes;
3. betreurt het dat journalisten over de hele wereld vaak, en veelal straffeloos, verwond of vermoord worden dan wel het slachtoffer worden van ernstige mishandelingen; onderstreept dan ook het belang om straffeloosheid te bestrijden; benadrukt dat de autoriteiten bedreiging van journalisten en tegen hun gericht geweld slechts kunnen aanpakken of hun veiligheid kunnen waarborgen als de politieke, gerechtelijke en politieautoriteiten streng optreden tegen degenen die journalisten en hun werk aanvallen; wijst erop dat straffeloosheid niet alleen gevolgen heeft voor de persvrijheid maar ook voor de dagelijkse werkzaamheden van journalisten alsook een klimaat van angst en zelfcensuur schept; is van mening dat de EU zich krachtdadiger moet opstellen ten opzichte van landen waar dergelijke handelingen ongestraft blijven en dringt er bij alle staten op aan de veiligheid van journalisten te waarborgen;
4. onderstreept dat wetten, regelgeving, intimidatie, geldboeten of grote eigendomsconcentratie bij politici of anderen met belangenconflicten, de vrije vergaring van en toegang tot informatie kunnen beperken en de vrijheid van meningsuiting in gevaar kunnen brengen;
5. benadrukt dat regeringen onrechtstreeks druk kunnen uitoefenen op de pers en de media; is van mening dat in landen waar de media sterk afhankelijk zijn van door de overheid betaalde advertenties, deze afhankelijkheid kan worden gebruikt om de media onder druk te zetten en dat ook licenties of fiscale boeten een middel zijn om het functioneren van kritische media te beperken;
6. betreurt het dat meningsuiting steeds vaker strafbaar wordt gesteld; brengt in herinnering dat in de hele wereld journalisten vanwege hun werkzaamheden dikwijls worden opgesloten; beseft dat wetgeving in verband met laster, heiligschennis en smaad, alsook wetten met betrekking op „aantasting van het imago in het buitenland” of „homoseksuele propaganda”, worden aangewend om journalisten te censureren, op te sluiten en de vrije meningsuiting te belemmeren; betreurt het dat censuur zelfcensuur in de hand werkt; roept op een einde te maken aan de intimidatie van journalisten die hun werk op onafhankelijke wijze, zonder angst voor geweld en tegenbeschuldigingen moeten kunnen uitvoeren, en de onmiddellijke vrijlating van alle journalisten en bloggers die vanwege hun werk onterecht zijn opgesloten;
7. spreekt zijn scherpe veroordeling uit over het feit dat veel journalisten geen toegang hebben tot juridische bijstand terwijl deze beroepsgroep zich in de strijd voor de mensenrechten steeds vaker, zowel online als offline, in de frontlinie bevindt;
8. beschouwt de tendens van concentratie van media-eigendom in grote concerns als een bedreiging voor de vrijheid en pluriformiteit van de media, met name indien digitalisering gelijktijdig plaatsvindt; benadrukt het belang van een open en stimulerende onderliggende media-infrastructuur, alsook van het bestaan van onafhankelijke regelgevende instanties;
9. erkent het potentieel van particuliere stichtingen en ngo's om kwaliteitsjournalistiek te ondersteunen en aan innovatie een impuls te geven;
10. benadrukt dat bedrijven in een mondiaal en digitaal verbonden wereld niet alleen te maken krijgen met nieuwe verantwoordelijkheden, maar ook met nieuwe uitdagingen op gebieden die van oudsher waren voorbehouden aan overheidsinstellingen; is zich ervan bewust dat het blokkeren door overheden van online inhoud en diensten de redactionele onafhankelijkheid en de continuïteit van de dienstverlening onder druk hebben gezet;
11. beseft dat media te vaak worden gebruikt als en/of betrokken worden bij traditionele propaganda-instrumenten, en dat financiële en politieke onafhankelijkheid evenals pluriformiteit, met name wat de publieke media betreft, van essentieel belang zijn; benadrukt dat de vrije en onafhankelijke media een cruciale rol spelen bij het verdiepen van de democratie, het zoveel mogelijk betrekken van het maatschappelijk middenveld bij maatschappelijke discussies en aangelegenheden en het versterken van de positie van burgers op de weg naar democratie;
12. ondersteunt de ontwikkeling van gedragscodes voor journalisten en voor degenen die betrokken zijn bij het beheer van mediakanalen, teneinde de volledige onafhankelijkheid van journalisten en mediaorganen te waarborgen; erkent het belang van de handhaving van dergelijke gedragscodes door de instelling van onafhankelijke regelgevende organen;
Digitalisering
13. erkent de mogelijke impact van de steeds meer gedigitaliseerde media en hun emanciperende werking op gebruikers door toenemende geïnformeerdheid en kritisch denken en beseft dat deze ontwikkelingen met name autoritaire regimes angst inboezemen;
14. is zich bewust van de belangrijke rol die digitale en online mediaplatforms de laatste jaren bij de verschillende opstanden tegen dictatoriale regimes hebben gespeeld;
15. benadrukt dat toegang tot zowel online als offline informatie noodzakelijk is voor de opinievorming en meningsuiting, alsook voor de publicatie en communicatie van inhoud via mediaplatforms, aangezien dit essentiële middelen zijn om de overheid te controleren;
16. erkent dat de digitalisering van de media en van informatie het bereik en de effecten ervan heeft vergroot, maar ook dat de subtiele scheidslijn tussen informatie en opinie daardoor is vervaagd; wijst op de aanzienlijke toename van door gebruikers gegenereerde inhoud en burgerjournalistiek;
17. is van oordeel dat de digitalisering van de pers en media nieuwe lagen toevoegt aan het medialandschap, en vragen oproept over toegang, kwaliteit, de objectiviteit van informatie en de bescherming daarvan;
18. benadrukt dat digitalisering het voor het publiek gemakkelijker maakt om informatie te vergaren en overheidsfunctionarissen te controleren, en ervoor zorgt dat gegevens en documentatie uitgewisseld en verspreid worden en onrecht en corruptie aan het licht worden gebracht;
19. benadrukt dat wereldwijde interoperabiliteit en passende regelgeving vereist zijn om alle mogelijkheden van IT-infrastructuren te kunnen benutten en dat deze ICT-aspecten in zowel het bestaande als in het zich ontwikkelende medialandschap moeten worden geïntegreerd, tezamen met de basisvoorwaarden onafhankelijkheid, pluriformiteit en diversiteit;
20. betreurt alle pogingen om verschillende vormen van een „gesloten internet” tot stand te brengen, aangezien dit ernstige schendingen van het recht op informatie opleveren; dringt er bij alle autoriteiten op aan van dergelijke pogingen af te zien;
21. maakt zich zorgen over grootschalige controle en censuur, en de tendens om te blokkeren en filteren, wat niet alleen gevolgen heeft voor de media en het werk van journalisten en bloggers, maar ook de werkzaamheden van het maatschappelijk middenveld hindert om belangrijke politieke, economische en sociale veranderingen teweeg te brengen; veroordeelt alle arrestaties van bloggers en pogingen daartoe en beschouwt dit als een aanval op de vrijheid van mening en meningsuiting;
22. betreurt het feit dat talrijke technologieën en diensten die in derde landen worden gebruikt bij mensenrechtenschendingen door censuur van informatie, grootschalig toezicht, controle, en het traceren en opsporen van burgers en hun activiteiten op (mobiele) telefoonnetwerken en het internet, uit de EU afkomstig zijn; dringt er bij de Commissie op aan alle nodige stappen te ondernemen om deze „digitale wapenhandel” een halt toe te roepen;
23. benadrukt dat meer begrip nodig is van de rol van bemiddelaars en hun verantwoordelijkheden; is van mening dat regulerende instanties kunnen bijdragen aan de instandhouding van de concurrentie, maar dat ook moet worden gezocht naar nieuwe manieren om particuliere spelers in te schakelen, zodat de publieke waarde van informatie behouden blijft; erkent dat zelfregulering bepaalde risico's kan inhouden wanneer er een gebrek is aan (democratisch) toezicht;
24. wijst erop dat digitale en datagestuurde (computer) platforms of diensten zoals zoekmachines in particulier bezit zijn, en dat transparantie daarvan vereist om de publieke waarde van informatie in stand te houden en beperkingen van de toegang tot informatie en vrijheid van meningsuiting te vermijden;
25. onderstreept dat klokkenluiders en bronnen moeten worden beschermd en dat de EU zich daartoe op mondiaal niveau moet inzetten;
26. spreekt zijn scherpe veroordeling uit over elke poging om het internet of andere online mediaplatforms te gebruiken voor de bevordering en ondersteuning van terroristische activiteiten; dringt er bij de autoriteiten op aan in dit verband duidelijk stelling te nemen;
Beleid en externe acties van de EU
27. onderstreept dat het voor de EU, om als een gemeenschap van waarden beschouwd te worden, het van essentieel belang is om de pers- en mediavrijheid wereldwijd te bevorderen en te beschermen; benadrukt dat de EU optimaal politieke leiderschap moet tonen om te zorgen dat journalisten wereldwijd beschermd worden;
28. is van mening dat de EU het voorbeeld moet geven door onafhankelijke, pluralistische en diverse media te waarborgen, en de situatie, vrijheid en veiligheid van journalisten en bloggers te beschermen; onderstreept dat de EU zich in dit verband niet moet inlaten met inhoud, maar vooral zou moeten bijdragen aan een gunstig klimaat en aan het op mondiaal niveau terugdringen van beperkingen van de vrijheid van meningsuiting;
29. stelt met bezorgdheid vast dat in de afgelopen jaren sommige media zelf, met name in de EU, de aandacht hebben getrokken vanwege onethisch en naar verluidt onrechtmatig handelen; is van mening dat de EU enkel een voorbeeldfunctie kan vervullen als zij de problemen binnen haar eigen grenzen aanpakt;
30. spoort de Commissie aan om nauwlettend op de onafhankelijkheid van de pers en media in de lidstaten toe te zien;
31. is van oordeel dat de EU zich weliswaar via verschillende beleidsmaatregelen en programma's voor pers- en mediavrijheid inzet, maar het haar nog ontbreekt aan gerichte aandacht voor dit onderwerp in het algemeen, en aan een samenhangende, aansturende visie en streefdoelen;
32. is van oordeel dat het ontbreken van een alomvattende strategie versnippering tot gevolg heeft en het gevaar met zich meebrengt dat de belangrijke beleidsbeginselen van transparantie en verantwoordingsplicht worden opgegeven;
Strategie
33. spoort de Commissie en met name DG DEVCO en de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) aan om hun samenwerking en programmacoördinatie te verbeteren, met name door politieke en diplomatieke werkzaamheden te bundelen en door gezamenlijk uitvoering te geven aan financiering en projecten, met inbegrip van de controle en evaluatie daarvan; verzoekt de Commissie om de voorgaande, huidige en toekomstige programmering te evalueren, en om de resultaten openbaar te maken;
34. dringt aan om ad-hocfinanciering van projecten in te ruilen voor een meer duurzame aanpak, waarbij ook particuliere donoren en andere gesprekspartners worden betrokken; erkent dat de programmering gericht moet worden aangepakt, zowel op nationaal als op regionaal niveau;
35. dringt er bij de EU op aan een grotere rol te spelen in met name de kandidaat-lidstaten, alsook met betrekking tot haar naaste zuidelijke en oostelijke buren en in het kader van handels- en associatieonderhandelingen; verzoekt de EU een strategie vast te stellen om ervoor te zorgen dat wetswijzigingen in derde landen die pluralisme en persvrijheid beperken nauwlettend worden gevolgd en dat daarover een standpunt wordt ingenomen;
36. benadrukt dat bestaande externe financiële instrumenten, zoals het EIDHR, geografische en andere instrumenten, flexibel moeten worden ingezet om bij te dragen aan de versterking van het maatschappelijk middenveld; benadrukt dat lokale eigen inbreng en capaciteitsopbouw van essentieel belang zijn voor duurzame ontwikkeling en groei;
37. benadrukt dat de EU steun moet verlenen aan de voorlichting en scholing van beleidsmakers, regelgevende instanties en media in derde landen met het doel de pers- en mediavrijheid evenals passende en technologieneutrale vormen van marktregulering te bevorderen; wijst er hierbij met name op dat in overgangsperioden vrijheden vaak worden ingeperkt onder het mom van stabiliteit en veiligheid;
38. benadrukt dat de ontwikkeling van de media en de waarborging van vrijheid van meningsuiting een belangrijke rol moeten spelen in de dialoog met de landen; onderstreept dat duidelijke streefdoelen en voorwaarden moeten worden nageleefd in de handels-, partnerschaps-, samenwerkings- en associatieovereenkomsten met derde landen en hulpprogramma's, in overeenstemming met artikel 21 VEU; dringt er bij EDEO en de Commissie op aan de verslagen en aanbevelingen van het Parlement in het kader van de onderhandelingen voor dergelijke overeenkomsten, in acht te nemen en uit te voeren; brengt in herinnering dat voor de geloofwaardigheid en de doeltreffendheid van de EU in haar betrekkingen en interacties met derde landen, de samenhang, consistentie en transparantie met betrekking tot de uitvoering van en het toezicht op deze fundamentele mensenrechten tussen het Europees Parlement, de EDEO en de Commissie van cruciaal belang zijn;
39. verzoekt de Commissie de bestrijding van straffeloosheid tot een van de prioriteiten van haar programma's voor vrijheid van meningsuiting en de media te maken, ook door steun en deskundigheid te bieden bij onderzoeken naar misdrijven tegen journalisten via de oprichting van fondsen voor rechtsbijstand;
40. is van mening dat EU-financiering niet beperkt moet blijven tot gespecialiseerde internationale organisaties (bemiddelaars) maar dat ook lokale organisaties daarvoor in aanmerking moeten komen;
41. verzoekt de Commissie de vertrouwelijkheidsclausules voor de financiering van haar mensenrechtenbeleid ten aanzien van pers en media te herzien, aangezien journalisten, mediakanalen of ngo's daardoor in diskrediet kunnen worden gebracht, en daarmee ook de geloofwaardigheid van EU-mensenrechtenactiviteiten kan worden aangetast, die op zichzelf open en transparant zijn;
42. meent dat pers- en mediaprogramma's zich ook moeten richten op de verbetering van (juridische en staats-) structuren en op de ondersteuning van lokale mediabedrijven en ondernemingen, teneinde hun transparantie, onafhankelijkheid, duurzaamheidscapaciteit, professionalisme en openheid te vergroten; onderstreept dat in het mediabeleid van de EU naar een zo groot mogelijke pluriformiteit en diversiteit moet worden gestreefd door onafhankelijke media en startende bedrijven te steunen;
43. herinnert eraan dat vrijheid van meningsuiting en mediapluralisme, ook op het internet, Europese kernwaarden zijn; onderstreept het fundamenteel belang van pers- en mediavrijheid in het uitbreidingsbeleid van de EU en van digitale vrijheden in deze context, aangezien deze vrijheden als mensenrechten worden beschouwd en derhalve deel uitmaken van de politieke criteria van Kopenhagen;
44. is van oordeel dat de EU steun aan pers en media moet verwerken in haar programma's voor verkiezingsondersteuning, bijvoorbeeld door de samenwerking tussen organen voor toezicht op de verkiezingen in derde landen en de pers te bevorderen, zodat de transparantie en legitimiteit van het verkiezingsproces en van de resultaten worden verbeterd;
45. is van mening dat de EU zich in overgangslanden in de context van het verzoenings- en wederopbouwproces moet richten op pers- en mediavrijheid;
46. spreekt zijn grote waardering uit over het belangrijke werk dat een aantal internationale (journalistieke) organisaties verricht die zich bezighouden met pers- en mediavrijheid; dringt erop aan dat deze organisaties de volledige steun van de EU moeten krijgen gezien het cruciale belang van hun netwerkactiviteiten;
47. verzoekt de EDEO optimaal gebruik te maken van de deelname van de EU aan multilaterale fora die zich richten op de pers, media en digitale vrijheden, bijvoorbeeld in het kader van de Raad van Europa, de OVSE en ook de VN;
48. verzoekt de Commissie, de Raad en de EDEO zo spoedig mogelijk een strategie voor pers- en mediavrijheid in het kader van het buitenlands beleid van de EU goed te keuren en de aanbevelingen in het onderhavige verslag te verwerken in de komende richtsnoeren voor vrijheid van meningsuiting (online en offline);
49. verzoekt om het onderhavige verslag in nauwe samenhang met zijn resolutie over een strategie voor digitale vrijheid in het buitenlandbeleid van de EU te lezen en te aanvaarden;
o o o
50. verzoekt zijn voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid/vicevoorzitter van de Commissie, de Europese Dienst voor extern optreden, de speciale vertegenwoordiger van de EU voor de mensenrechten, de regeringen en parlementen van de lidstaten, het bureau van de Hoge Commissaris voor de mensenrechten van de VN, Unesco, de Raad van Europa, en de Organisatie voor veiligheid en samenwerking in Europa.
Met name die van 16 mei 2011 (A/HRC/17/27), 10 augustus 2011 (A/66/290), 4 juni 2012 (A/HRC/20/17) en 7 september 2012 (A/67/357), te raadplegen via http://www.ohchr.org/EN/Issues/FreedomOpinion/Pages/Annual.aspx