Index 
 Vorige 
 Volgende 
 Volledige tekst 
Procedure : 2012/2320(INI)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus : A7-0193/2013

Ingediende teksten :

A7-0193/2013

Debatten :

PV 01/07/2013 - 24
CRE 01/07/2013 - 24

Stemmingen :

PV 02/07/2013 - 9.4

Aangenomen teksten :

P7_TA(2013)0291

Aangenomen teksten
PDF 129kWORD 26k
Dinsdag 2 juli 2013 - Straatsburg
Exportkredietinstellingen van de lidstaten
P7_TA(2013)0291A7-0193/2013

Resolutie van het Europees Parlement van 2 juli 2013 over het eerste jaarverslag van de Commissie aan het Europees Parlement over de activiteiten van de exportkredietinstellingen van de lidstaten (2012/2320(INI))

Het Europees Parlement,

–  gezien Verordening (EU) nr. 1233/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 november 2011 betreffende de toepassing van bepaalde richtsnoeren op het gebied van door de overheid gesteunde exportkredieten en tot intrekking van de Beschikkingen 2001/76/EG en 2001/77/EG van de Raad(1),

–  gezien de gedelegeerde Verordening van de Commissie van 14 maart 2013 tot wijziging van bijlage II bij Verordening (EU) nr. 1233/2011 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de toepassing van bepaalde richtsnoeren op het gebied van door de overheid gesteunde exportkredieten (C(2013)1378),

–  gezien zijn resolutie van 11 december 2012 over financiering van de handel en investeringen van kleine en middelgrote ondernemingen uit de EU: vereenvoudigde toegang tot krediet ten behoeve van internationalisering(2),

–  gezien zijn resolutie van 27 september 2011 over een nieuw handelsbeleid voor Europa in het kader van de EUROPA 2020-strategie(3),

–  gezien zijn resolutie van 6 april 2011 over het toekomstig Europees internationaal investeringsbeleid(4),

–  gezien zijn resolutie van 25 november 2010 over het internationaal handelsbeleid met de verplichtingen zoals door de klimaatverandering geboden(5),

–  gezien zijn resolutie van 25 november 2010 over mensenrechten, sociale normen en milieunormen in internationale handelsovereenkomsten(6),

–  gezien zijn resolutie van 25 november 2010 over maatschappelijk verantwoord ondernemen in het kader van internationale handelsovereenkomsten(7),

–  gezien het EU-Handvest van de grondrechten (2010/C 83/02),

–  gezien de mededeling van de Europese Commissie en de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid van 12 december 2011 (COM(2011)0886),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 19 oktober 2010 getiteld „Strategie voor een doeltreffende tenuitvoerlegging van het Handvest van de grondrechten door de Europese Unie” (COM(2010)0573),

–  gezien het strategisch kader en het actieplan van de EU voor mensenrechten en democratie van de Europese Raad van 26 juni 2012 (11855/2012),

–  gezien het briefingdocument van de beleidsondersteunende afdeling van het Parlement met als titel „Benchmarks inzake mensenrechten voor het extern beleid van de EU” (EXPO/B/DROI/2011/15),

–  gezien de VN-richtsnoeren inzake het bedrijfsleven en mensenrechten van 16 juni 2011 (HR/PUB/11/04, 2011 United Nations),

–  gezien het voorstel van 16 april 2013 van de Commissie voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van de Richtlijnen 78/660/EEG en 83/349/EEG van de Raad met betrekking tot de bekendmaking van niet-financiële informatie en informatie inzake diversiteit door bepaalde grote ondernemingen en groepen (COM(2013)0207),

–  gezien artikel 48 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie internationale handel (A7-0193/2013),

A.  overwegende dat de exportkredietprogramma's van de lidstaten een belangrijk instrument vormen om de handels- en zakenmogelijkheden voor Europese bedrijven te verbeteren;

B.  overwegende dat in Verordening (EU) nr. 1233/2011 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de toepassing van bepaalde richtsnoeren op het gebied van door de overheid gesteunde exportkredieten jaarlijkse verslagleggingsvereisten van de lidstaten aan de Commissie worden gespecificeerd en bevoegdheden worden gedelegeerd aan de Commissie, om een zo snel mogelijke omzetting van wijzigingen aan de toepasselijke OESO-regelingen in EU-recht te realiseren;

C.  overwegende dat krachtens artikel 207 van het Verdrag betreffende de werking van de EU (VWEU) de gemeenschappelijke handelspolitiek wordt gevoerd in het kader van de beginselen en doelstellingen van het externe optreden van de Unie;

D.  overwegende dat de beginselen over hoe de Unie haar betrekkingen met de rest van de wereld moet organiseren en de grondbeginselen van het optreden van de Unie op de internationale scene zijn opgenomen in artikelen 3 en 21 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU), dat een bindende overeenkomst is tussen de lidstaten;

E.  overwegende dat in de mededeling van de Commissie en de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid van december 2011 wordt bevestigd dat „Europese ondernemingen moeten worden aangespoord zorgvuldigheid te betrachten en ervoor te zorgen dat zij bij de uitoefening van hun activiteiten de mensenrechten in acht nemen”;

F.  overwegende dat in het strategisch kader en het actieplan van de EU voor mensenrechten en democratie van de Europese Raad wordt bekrachtigd dat de EU de mensenrechten zal bevorderen op alle gebieden van haar externe optreden, zonder uitzondering;

G.  overwegende dat het EU-Handvest van de grondrechten juridisch bindend is voor de EU-instellingen en -lidstaten, behalve voor de lidstaten die een opting-outclausule hebben, wanneer zij EU-recht ten uitvoer leggen en overwegende dat in de strategie van de Commissie voor een doeltreffende tenuitvoerlegging van het Handvest van de grondrechten door de Europese Unie expliciet wordt erkend dat het Handvest van toepassing is op het extern optreden van de EU;

H.  overwegende dat de Unie en haar lidstaten ingenomen waren met de VN-richtsnoeren inzake het bedrijfsleven en mensenrechten, waarvan in richtsnoer 4 over de betrekkingen tussen de overheid en het bedrijfsleven expliciet wordt verwezen naar exportkredietinstellingen;

I.  overwegende dat exportkredietsteun vaak wordt verleend aan grote projecten die moeilijkheden ondervinden om toegang te krijgen tot commerciële kredieten wegens grote commerciële, economische of milieurisico's, waarvoor exportkredietinstellingen (Export Credit Agencies, ECAs) overeenkomstig de prijs moeten vaststellen;

J.  overwegende dat de Commissie op 14 maart 2013 een gedelegeerde Verordening tot wijziging van bijlage II bij Verordening (EU) nr. 1233/2011 heeft voorgesteld;

1.  is verheugd over de moeite van de Commissie om overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1233/2011 een kader uit te werken voor de jaarlijkse rapportage van de lidstaten over hun exportkredietactiviteiten teneinde de transparantie op EU-niveau te verhogen; benadrukt dat de belangrijkste doelstelling van deze verslaglegging is te controleren of de exportkredietinstellingen van de lidstaten de internationale regels voor exportkredieten en de EU-verdragsverplichtingen naleven;

2.  erkent de informele ontvangst op 14 december 2012 van het eerste jaarverslag van de Commissie over de activiteiten van de exportkredietinstellingen van de lidstaten, waarin de antwoorden worden geëvalueerd van de 20 van de 27 lidstaten die actieve exportkredietprogramma's hebben, alsmede de ontvangst van de verslagen van deze lidstaten als bijlage; Commissie heeft sindsdien deze documenten goedgekeurd, zodat zij openbaar kunnen worden gemaakt ter vervulling van de doelstelling van de basisverordening om de transparantie te verhogen;

3.  looft het feit dat in het verslag van de Commissie duidelijk wordt aangegeven hoe groot en belangrijk de exportkredietactiviteiten van de lidstaten in 2011 waren, die opliepen tot een totaal risico van meer dat 250 miljard EUR – met inbegrip van 260 transacties die volgens melding hoge milieugevolgen hebben – en die aanzienlijke handels- en zakenmogelijkheden opleverden voor Europese bedrijven;

4.  erkent dat de EU-lidstaten in hun jaarlijks activiteitenverslag de financiële en operationele informatie over exportkredieten aan de Commissie hebben verstrekt, die wordt vereist in het eerste lid van bijlage I van Verordening (EU) nr. 1233/2011;

5.  benadrukt, in verband met de schaal van de exportkredietactiviteiten van de lidstaten, het belang van overweging 4 van Verordening (EU) nr. 1233/2011, waarin de lidstaten worden opgeroepen zich te houden aan de algemene uitgangspunten van de Unie voor het externe optreden, zoals consolidering van de democratie, eerbiediging van de mensenrechten, samenhang in het ontwikkelingsbeleid en bestrijding van klimaatverandering; herinnert in deze zin aan het belang van de specifieke rapportagevereisten in bijlage I van de verordening om ervoor te zorgen dat de Commissie en het Parlement kunnen beoordelen of de lidstaten zich hieraan houden;

6.  benadrukt dat de jaarverslagen van de lidstaten en de evaluatie van de Commissie van deze verslagen nog niet voldoen aan de intentie van het Parlement om te kunnen beoordelen of de exportkredietactiviteiten van de lidstaten in overeenstemming zijn met de doelstellingen van het buitenlands beleid van de Unie, zoals vastgelegd in artikelen 3 en 21 VEU, en de behandeling van milieurisico's in de berekening van de premies van de ECA's;

7.  is verheugd over de „duidelijke, algemene bereidheid” van de zijde van de lidstaten – vermeld door de Commissie in het huidige jaarverslag – om „op hun exportkredietprogramma's een beleid toe te passen waarvan de doelstellingen overeenstemmen met de algemene formuleringen van artikelen 3 en 21”; looft de inspanningen van sommige lidstaten, met inbegrip van Duitsland, Italië, België, Nederland, voor een betekenisvollere verslaglegging over de inachtneming van sommige doelstellingen van het externe optreden van de Unie;

8.  erkent dat de Commissie in staat moet zijn te beoordelen of de exportkredietactiviteiten van de lidstaten in overeenstemming zijn met de doelstellingen van het externe optreden van de Unie en beveelt daarom aan dat moet worden nagegaan of de door de overheid gesteunde exportkredietinstellingen een al dan niet doeltreffend beleid hebben om ervoor te zorgen dat hun activiteiten in overeenstemming zijn met de doelstellingen van het externe optreden van de Unie;

Benchmarks voor de inachtneming van de doelstellingen van het externe optreden van de Unie door de ECA's

9.  deelt de vaststelling van de Commissie in het jaarverslag dat „het moeilijk is precieze benchmarks te definiëren om de inachtneming van het EU-recht te meten”; herhaalt echter dat de bepalingen van artikel 21 de belangrijkste benchmark blijven vormen waartegen het beleid van toepassing op exportkrediettransacties moet worden geëvalueerd;

10.  benadrukt dat de Unie alleen een betrouwbare en sterke globale speler zal zijn als de lidstaten en de Europese instellingen een consistent extern beleid voeren;

11.  beveelt de Groep exportkredieten van de Raad en de Commissie aan de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) te raadplegen om een methodologie te ontwikkelen voor een betekenisvolle rapportage over de overeenstemming met artikel 21 en over de toepassing in de EU van bepaalde OESO-richtsnoeren op het vlak van door de overheid gesteunde exportkredieten, vóór het volgende jaarverslag wordt verwacht; dringt erop aan dat openbare raadpleging deel uitmaakt van dit proces;

12.  acht het van essentieel belang de lidstaten op te roepen toezicht te houden op en melding te maken van het bestaan, de resultaten en de doeltreffendheid van zorgvuldigheidsprocedures bij de screening van officieel door exportkredieten gesteunde projecten met betrekking tot hun potentiële impact op mensenrechten;

13.  is zich ervan bewust dat ECA's vertrouwen op de informatie die hun projectpartners verschaffen; is ervan overtuigd dat als een gestructureerde aanpak van zorgvuldigheidsprocedures door de ECA's wordt vereist opdat de projectpartners in aanmerking zouden komen voor projectfinanciering, zij het op prijs zouden stellen deze zelf uit te voeren, en daardoor bijkomende administratieve kosten voor de ECA's zouden worden voorkomen;

14.  meent dat vooruitgang in de rapportage over de eerbiediging van mensenrechten door de ECA's een voorloper is voor betere rapportage over andere in artikel 21 vastgestelde doelstellingen van het Europees extern optreden, zoals de bestrijding van armoede en de behandeling van milieurisico's;

Rapportage over de behandeling van milieurisico's in de berekening van de premies van de ECA

15.  stelt de ECA's van de lidstaten voor te blijven rapporteren over hun beoordeling van milieurisico's en vindt dat deze verslaglegging door alle OESO- en niet-OESO-ECA's essentieel is om te zorgen voor een level playing field;

Rapportage over voorwaardelijke verplichtingen

16.  merkt op dat de ECA's van de lidstaten momenteel op verschillende manieren rapporteren over risico's voor voorwaardelijke verplichtingen; vraagt de Commissie te zorgen voor een gemeenschappelijke definitie waarin wordt rekening gehouden met de wens van het Parlement om te worden geïnformeerd over risicoposities buiten de balans;

Aanwijzingen en evaluatie door de Commissie

17.  roept de Commissie op aanwijzingen te geven aan de lidstaten voor de volgende verslagleggingsperiode, onder andere over hoe zij moeten rapporteren over het bestaan en de doeltreffendheid van zorgvuldigheidsprocedures met betrekking tot hun beleid inzake mensenrechten en over hoe zij moeten rapporteren over de behandeling van milieurisico's;

18.  verwacht dat de Commissie in het volgende jaarverslag verklaart of zij in staat is geweest te evalueren in hoeverre de lidstaten zich houden aan de doelstellingen en verplichtingen van de Unie en, indien dit niet het geval is, aanbevelingen doet over hoe de verslaglegging met het oog hierop kan worden verbeterd;

Verslag van de Commissie over toenadering tot niet-OESO-landen

19.  looft de inspanningen van de Commissie en de VS in 2012 om China, Brazilië, Rusland en andere grote opkomende economieën te betrekken bij de oprichting van de internationale werkgroep van grote verstrekkers van exportfinanciering (IWG);

20.  stelt voor de relevantie van een sectorale aanpak na te gaan voor de ontwikkeling van de IWG om de basis te bouwen voor horizontale bepalingen tijdens een tweede fase die zullen zorgen voor de gemeenschappelijke aanname van effectieve en strenge normen en van nieuwe internationale regels over ECA's door alle OESO- en niet-OESO-landen om te zorgen voor een level playing field;

o
o   o

21.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de voorzitter van de Europese Raad, de Raad, de Commissie, de regeringen en nationale parlementen van de lidstaten en het OESO-secretariaat.

(1) PB L 326 van 8.12.2011, blz. 45.
(2) Aangenomen teksten, P7_TA(2012)0469.
(3) PB C 56 E van 26.2.2013, blz. 87.
(4) PB C 296 E van 2.10.2012, blz. 34.
(5) PB C 99 E van 3.4.2012, blz. 94.
(6) PB C 99 E van 3.4.2012, blz. 31.
(7) PB C 99 E van 3.4.2012, blz. 101.

Juridische mededeling - Privacybeleid