Besluit van het Europees Parlement van 2 juli 2013 over het verzoek om opheffing van de immuniteit van Marine Le Pen (2012/2325(IMM))
Het Europees Parlement,
– gezien het aan het Parlement voorgelegde verzoek om opheffing van de immuniteit van Marine Le Pen, dat op 26 november 2012 werd ingediend door de minister van justitie van de Franse Republiek in verband met een verzoek van 7 november 2012 van de procureur-generaal bij het hof van beroep van Lyon, en van de ontvangst waarvan op 10 december 2012 ter plenaire vergadering kennis werd gegeven,
– na Bruno Gollnisch, lid EP, in diens hoedanigheid van vertegenwoordiger van Marine Le Pen, te hebben gehoord overeenkomstig artikel 7, lid 3, van zijn Reglement,
– gezien de artikelen 8 en 9 van protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie, en artikel 6, lid 2, van de Akte van 20 september 1976 betreffende de verkiezing van de leden van het Europees Parlement door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen,
– gezien de arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 12 mei 1964, 10 juli 1986, 15 en 21 oktober 2008, 19 maart 2010, 6 september 2011 en 17 januari 2013(1),
– gezien artikel 26 van de Grondwet van de Franse Republiek,
– gezien artikel 6, lid 2, en artikel 7 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie juridische zaken (A7-0236/2013),
A. overwegende dat de procureur-generaal bij het gerechtshof van Lyon gevraagd heeft om opheffing van de immuniteit van Marine Le Pen, lid van het Europees Parlement, met het oog op een strafrechtelijke procedure wegens verdenking van een strafbaar feit;
B. overwegende dat artikel 9 van het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie bepaalt dat de leden op hun eigen grondgebied de immuniteiten genieten welke aan de leden van de volksvertegenwoordiging in hun land zijn verleend;
C. overwegende dat artikel 26 van de Grondwet van de Franse Republiek bepaalt dat leden van het Franse parlement niet strafrechtelijk kunnen worden vervolgd , aangehouden, in hechtenis genomen of berecht op grond van meningen die zij hebben geuit of een stem die zij hebben uitgebracht in de uitoefening van hun mandaat;
D. overwegende dat Marine Le Pen wordt verdacht van aanzetten tot haat, discriminatie of geweld jegens een groep personen, op grond van hun religieuze overtuiging, hetgeen in de Franse wetgeving strafbaar is gesteld bij artikel 24, lid 8, artikel 23, lid 1, en artikel 42 van de Wet van 29 juli 1881 en artikel 93-3 van Wet 82-652 van 29 juli 1982, en waarop sancties zijn gesteld bij artikel 24, leden 8, 10, 11 en 12, van de Wet van 29 juli 1881 en artikel 131-26, leden 2 en 3, van het wetboek van strafrecht;
E. overwegende dat de feiten waarvan Marine Le Pen wordt verdacht, geen rechtstreeks of kennelijk verband houden met de uitoefening van haar mandaat als lid van het Europees Parlement en dat het evenmin gaat om meningen of stemmen die zij in de uitoefening van haar ambt als lid van het Europees Parlement heeft uitgebracht, in de zin van artikel 8 van Protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie;
F. overwegende dat de beschuldiging geen verband houdt met de positie van Marine Le Pen als lid van het Europees Parlement;
G. overwegende dat er geen reden is om te vermoeden dat hier sprake is van fumus persecutionis;
1. besluit de immuniteit van Marine Le Pen op te heffen;
2. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit en het verslag van zijn bevoegde commissie te doen toekomen aan de minister van justitie van de Franse Republiek en aan Marine Le Pen.
Arrest van 12 mei 1964 in zaak 101/63, Wagner/Fohrmann en Krier (Jurispr. 1964, blz. 407); arrest van 10 juli 1986 in zaak 149/85, Wybot/Faure e.a. (Jurispr. 1986, blz. 2391); arrest van 15 oktober 2008 in zaak T-345/05, Mote/Parlement (Jurispr. 2008, blz. II-2849); arrest van 21 oktober 2008 in gevoegde zaken C-200/07 en C-201/07, Marra/De Gregorio en Clemente (Jurispr. 2008, blz. I-7929); arrest van 19 maart 2010 in zaak T-42/06, Gollnisch/Parlement (Jurispr. 2010, blz. II-1135); arrest van 6 september 2011 in zaak C-163/10, Patriciello (Jurispr. 2011, blz. I-7565); en arrest van 17 september 2013 in gevoegde zaken T-346/11 en T-347/11, Gollnisch/Parlement (nog niet in de jurisprudentie verschenen).