Resolutie van het Europees Parlement van 2 juli 2013 over innovatie voor duurzame groei: een bio-economie voor Europa (2012/2295(INI))
Het Europees Parlement,
– gezien de mededeling van de Commissie getiteld „Innovatie voor duurzame groei: een bio-economie voor Europa” (COM(2012)0060),
– gezien de mededeling van de Commissie getiteld „Europa 2020 – Een Europese strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei” (COM(2010)2020),
– gezien zijn resolutie van 24 mei 2012 over efficiënt gebruik van hulpbronnen in Europa(1),
– gezien de mededeling van de Commissie getiteld „Grondstoffen en grondstoffenmarkten: uitdagingen en oplossingen” (COM(2011)0025) en zijn resolutie van 13 september 2011 over deze mededeling(2),
– gezien de conclusies van het voorzitterschap van 2005 (Verenigd Koninkrijk) over een Europese op kennis gebaseerde bio-economie, van 2007 (Duitsland) over een Europese op kennis gebaseerde bio-economie, en van 2010 (België) over een Europese op kennis gebaseerde bio-economie: resultaten en uitdagingen,
– gezien artikel 48 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid alsmede de adviezen van de Commissie ontwikkelingssamenwerking, de Commissie industrie, onderzoek en energie, de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, de Commissie industrie, onderzoek en energie en de Commissie regionale ontwikkeling (A7-0201/2013),
A. overwegende dat de wereldbevolking naar verwachting zal toenemen van 7 miljard tot ruim 9 miljard in 2050, hetgeen tot een geschatte toename van de vraag naar voedsel met 70 % en een zeer beperkte beschikbaarheid van water zal leiden;
B. overwegende dat de schaarste aan natuurlijke hulpbronnen in de wereld, de toegenomen vraag naar hernieuwbare grondstoffen en de klimaatverandering tot efficiënt hulpbronnengebruik nopen;
C. overwegende dat een innovatieve en efficiënte langetermijnaanpak niet alleen de duurzaamheid bevordert maar ook bijdraagt tot de ontwikkeling van platteland en regio's, mogelijke terugdringing van de uitstoot van broeikasgassen, een duurzamere productiecyclus en bovendien verbreiding van industriële innovatie in de gehele waardeketen;
D. overwegende dat bij overschakeling op een duurzame economie de industriële concurrentiekracht van Europa en de landbouwsector behouden kan blijven, de economische groei gestimuleerd zal worden en ook de werkgelegenheid een forse impuls zal krijgen;
E. overwegende dat een succesvolle bio-economie voor Europa afhankelijk is van de beschikbaarheid van duurzaam beheerde en geproduceerde voedselvoorraden (afkomstig uit de landbouw en de bosbouw, alsmede uit biologisch afbreekbare afvalstoffen);
F. overwegende dat de bio-economie van de EU al bijna een omzet van 2 biljoen euro vertegenwoordigt en dat er forse groei te verwachten is van duurzame primaire productie, voedselverwerking, industriële biotechnologie en bioraffinaderijen;
Algemene opmerkingen
1. is ingenomen met de mededeling van de Commissie getiteld „Innovatie voor duurzame groei: een bio-economie voor Europa” en het daarin opgenomen actieplan voor de uitvoering van de strategie voor de bio-economie;
2. is van mening dat de bio-economie de mogelijkheid biedt om de kosten voor de productie van industrie- en consumptiegoederen laag te houden, terwijl er minder energie wordt verbruikt en het milieu minder wordt vervuild;
3. deelt de opvatting dat de overschakeling op een slimme, duurzame en inclusieve bio-economie niet alleen gebaseerd moet zijn op de productie van hernieuwbare natuurlijke grondstoffen met geringe milieueffecten maar ook op het ecologisch, economisch en sociaal duurzaam gebruik van deze grondstoffen, terwijl het gebruik van biotische grondstoffen binnen de grenzen van ecosysteemherstel moet blijven;
4. acht het dringend geboden dat er nu actie wordt ondernomen om innovatie en investeringen in nieuwe technieken en bedrijfsmodellen te ondersteunen en om de stimulansen te creëren die langetermijnvoordelen voor de economie zullen opleveren; benadrukt de sleutelrol die de particuliere sector bij de totstandbrenging van duurzame economische groei speelt;
5. is van oordeel dat de bio-economie een eerste vereiste is voor de verwezenlijking van de doelstellingen van de Europa 2020-strategie, en met name van de vlaggenschipinitiatieven „Innovatie-Unie” en „Efficiënt gebruik van hulpbronnen”;
6. is ingenomen met de steun van de Commissie voor een radicale ommezwaai in de manier waarop de EU omgaat met de productie, consumptie, verwerking, opslag, recycling en verwijdering van biologische hulpbronnen;
7. merkt op dat er al 22 miljoen mensen werkzaam zijn in de bio-economie, hetgeen 9 % van de totale werkgelegenheid in de EU vertegenwoordigt, en dat deze sector een groot potentieel heeft om nog miljoenen anderen tewerk te stellen;
8. steunt het voorstel van de Commissie om een taskforce in te stellen en een stappenplan „biologische industrie” te formuleren waarin de nadruk ligt op de bijdrage van hernieuwbare hulpbronnen en biotechnologie aan duurzame ontwikkeling en waarmee regio's en marktdeelnemers worden aangespoord om nieuwe innovaties voor de bio-economiesector te ontwikkelen;
9. roept de lidstaten op nationale en regionale actieplannen voor de bio-economie op te stellen en verzoekt de Commissie het Parlement een halfjaarlijks verslag voor te leggen over de verwezenlijking van de bio-economie;
10. benadrukt dat de EU op diverse gebieden van biowetenschappen en biotechnologie mondiaal koploper is; is van oordeel dat Europa door over te schakelen op bio-economie aanzienlijke vooruitgang kan boeken op het vlak van de koolstofarme economie, innovatie en concurrentiekracht en een grotere rol op het wereldtoneel kan gaan spelen;
11. wijst op het grote belang en het enorme potentieel van hulpbronnen- en energie-efficiëntie; wijst op de noodzaak van „meer produceren met minder” om ervoor te kunnen zorgen dat de bio-economie duurzaam blijft;
12. is van mening dat een bio-economie voor Europa niet enkel de huidige op fossiele hulpbronnen gebaseerde economie moet vervangen, noch het huidige verspillingsgedrag mag herhalen, maar moet evolueren naar een efficiënter en duurzamer model, rekening houdend met sociale en milieubescherming binnen alle op de bio-economie gebaseerde waardeketens;
13. is verheugd over de huidige herziening van de Europese wetgeving inzake biobrandstoffen, die gericht is op beperking van de negatieve gevolgen van de indirecte verandering van het bodemgebruik (indirect land-use change - ILUC) en op bevordering van de markt voor en ontwikkeling van meer geavanceerde biobrandstoffen, die een ruimere toepassing van nonfoodgrondstoffen als afval, residuen, lignocellulose- en cellulosemateriaal mogelijk moeten maken;
14. herinnert eraan dat ILUC-factoren voor biobrandstoffen en biovloeistoffen, alsook bindende criteria voor duurzaam gebruik van vaste en gasvormige biomassa moeten worden opgenomen in de richtlijn hernieuwbare energie en de richtlijn brandstofkwaliteit; verzoekt de Commissie een voorstel in te dienen voor een kaderrichtlijn biomassa die alle toepassingen van biomassa omvat (energie, brandstoffen, materialen en chemische stoffen) en een biomassahiërarchie introduceert;
Investeringen in kennis, innovatie en vaardigheden
15. spoort de Commissie aan haar coördinatiewerk op het vlak van grensoverschrijdende en interdisciplinaire research voort te zetten en onderstreept met name dat moet worden onderzocht waar de duurzaamheidsgrenzen van biotische grondstoffen liggen, rekening houdend met ecosysteemfuncties en natuurlijke voedselketens, naast de voedselbehoefte van de mens;
16. dringt aan op nader onderzoek naar de sociale en ecologische mogelijkheden, alsook de potentiële kosten van de bio-economie, gezien de verscheidenheid aan potentiële effecten van de bio-economie en de mogelijke verkeerde wijzen van benutting van de bio-economie in termen van gebruik van schaarse natuurlijke hulpbronnen, mogelijke milieuschade en verlies van biodiversiteit, en de behoudsmogelijkheden;
17. is voorstander van de instelling van een bio-economiepanel van deskundigen om synergieën en samenhang tussen beleid en initiatieven te bevorderen en van de oprichting van een waarnemingscentrum voor de bio-economie om wederzijds leren te bevorderen door te zorgen voor een permanente uitwisseling van kennis en informatie tussen onderzoeksinstituten, ondernemingen, overheid, universiteiten, regionale spelers, boeren en burgers op het platteland, en van de spoedige totstandbrenging van een regelgevingskader dat onderzoek en toepassingen daarvan en commercieel gebruik van innovaties bevordert;
18. wijst andermaal op het belang van de toepassing van het voorzorgsbeginsel bij het gebruik van biotechnologie, met name op het gebied van genetisch gemanipuleerde organismen en synthetische biologie;
19. acht het noodzakelijk dat er vakgebied- en bedrijfstakoverstijgende voorlichtings- en opleidingsprogramma's komen om de onderzoeksresultaten toegankelijk te maken voor belanghebbenden, met inbegrip van consumenten, en aldus mogelijkheden te creëren om inzicht en betrokkenheid te verhogen;
20. dringt aan op wegneming van hindernissen voor innovatie in de waardeketen, met name door snelle en wetenschappelijk gefundeerde EU-goedkeuringsprocedures voor biotechnologische producten en veel snellere markttoegang;
21. verzoekt de Commissie concrete maatregelen op brede regionale basis voor te stellen ter bevordering van de productie en consumptie op regionaal niveau van producten van de bio-economie;
22. benadrukt dat de bio-economie verdere ontwikkeling en/of integratie van nieuwe vaardigheden, nieuwe kennis en nieuwe disciplines vereist om de maatschappelijke veranderingen op het gebied van bio-economie op te kunnen vangen, het concurrentievermogen, de ontwikkeling van groei en werkgelegenheid en de behoeften van de industrie te bevorderen en vaardigheden en arbeidsplaatsen beter op elkaar af te stemmen;
23. benadrukt dat de bio-economie behoefte heeft aan een hoog kennisniveau en gekwalificeerd personeel; stelt dat er beroepsopleiding en hoger onderwijs in de regio's van de Europese Unie beschikbaar moet zijn, rekening houdend met de specifieke regionale kenmerken; wijst erop dat een breed onderwijsaanbod in de regio's ook bijdraagt tot de groei van ondernemingen;
24. is ingenomen met het door de Commissie voorgestelde budget 4,5 miljard euro in het kaderprogramma voor onderzoek (Horizon 2020) en hoopt dat dit beschikbaar komt voor alle bio-economiesectoren en -instrumenten en voor verdere verfijning van innovaties, met inbegrip van onderzoek naar ecosysteemgrenzen en hergebruik en recycling van biomateriaal;
25. beschouwt bioraffinage gebaseerd op lokaal duurzaam biomateriaal dat voedsel of andere waardevollere toepassingen niet verdringt, als een essentieel instrument om stilgelegde installaties een nieuwe bestemming te geven en noodlijdende gebieden weer op gang te brengen met behulp van innovatie en investeringen die naar een kringloopeconomie leiden, en verlangt dat hiervoor steun beschikbaar zal blijven;
26. benadrukt dat er voldoende hoeveelheden duurzame grondstoffen nodig zijn om bioraffinaderijen in Europa goed te laten werken; wijst erop dat dit ook een verbetering van opslag- en vervoersvoorzieningen en de ontwikkeling van de nodige logistiek vereist;
27. wijst erop dat er in Europa slechts een beperkt aantal modelinstallaties zijn en dat er meer investeringen nodig zijn om de koppositie van de Europese ondernemingen in de sector bioraffinage te behouden; roept de Commissie en de lidstaten op proef- en modelactiviteiten voor de opschaling van producten en processen te ondersteunen;
28. onderstreept dat het bio-economiebeleid beter opgezet moet zijn om cascadering bij biomassagebruik te garanderen; dringt in verband daarmee aan op de ontwikkeling van een rechtsinstrument om de weg te banen voor efficiënter en duurzamer gebruik van deze kostbare grondstof; beklemtoont dat met dit instrument het beginsel van cascadering in de „biomassapiramide” moet worden verankerd waarbij de verschillende segmenten ervan in aanmerking worden genomen en de hogere niveaus meer gewicht krijgen; wijst erop dat een dergelijke benadering tot een hiërarchisch, slim en efficiënt biomassagebruik zal leiden, alsook tot toepassingen met meerwaarde en steunmaatregelen als coördinatie van research in de gehele waardeketen;
Sterkere beleidsinteractie en betrokkenheid van belanghebbenden
29. pleit voor een geïntegreerde, samenhangende, vakgebied- en bedrijfstakoverstijgende benadering van de bio-economie en voor harmonisatie van de diverse Europese beleidslijnen en daarmee samenhangende leidraden, zoals het voorzorgsbeginsel, op de verschillende deelterreinen (stappenplan voor efficiënt hulpbronnengebruik, innovatie-unie, grondstoffeninitiatief, Horizon 2020, milieuactieprogramma 2020, cohesiebeleid, gemeenschappelijk landbouwbeleid, gemeenschappelijk visserijbeleid, richtlijn hernieuwbare energie, kaderrichtlijn water, kaderrichtlijn afvalstoffen, richtlijn verpakkingsafval, specifieke regels inzake bioafval); acht daarnaast een uniform en stabiel regelgevingskader voor de lange termijn op Europees en nationaal niveau noodzakelijk, gericht op bevordering en verhoging van de investeringen in de bio-economie in Europa;
30. verzoekt de Commissie te voorzien in financiële instrumenten om precommerciële investeringen te steunen, onderzoeksresultaten tot een commercieel succes te maken en innovatieve bedrijven, met name kmo's, in staat te stellen financiële en andere ondersteunende instrumenten te vinden die de ontwikkeling van de bio-economie ten goede komen, bijvoorbeeld door gebruik te maken van het regionaal fonds en de structuurfondsen of van voorzieningen voor risicodeling van de Europese Investeringsbank, door sterkere samenhang tussen de verschillende onderzoeks- en innovatiefondsen van de EU, en via de oprichting van één enkel loket voor informatie over alle biogebaseerde economisch relevante initiatieven teneinde een zo groot mogelijk effect te bewerkstelligen; beseft dat het commercieel toepassen en in de handel brengen van bio-economische innovaties lastig is en financieel risico oplevert;
31. pleit voor de ontwikkeling van een industriële infrastructuur en de optimalisatie van de bevoorradingsketens voor biologische producten in plattelands- en kustgebieden teneinde werkgelegenheid te creëren in landbouw, bosbouw en aquacultuur; dringt erop aan dat hiervoor Europese middelen voor plattelandsontwikkeling ter beschikking worden gesteld en dat dit zodanig geschiedt dat de milieuschade en het verlies van biodiversiteit afnemen in plaats van toenemen;
32. dringt aan op gerichte en concrete stappen ter vereenvoudiging en bekorting van de vergunningsprocedures die de ontwikkeling van bioraffinaderijen hinderen en het risico in zich bergen dat innovatieve en geavanceerde technologie zijn heil buiten de EU zoekt;
33. stemt ermee in dat gebruik zal worden gemaakt van de figuur van het publiek-private partnerschap (PPP), waarbij de nodige lering moet worden getrokken uit de knelpunten die zich voordeden bij de toepassing ervan in andere sectoren; verzoekt de Commissie voldoende middelen uit te trekken om de ontwikkeling van dit soort partnerschappen te stimuleren, in de overtuiging dat het een cruciaal instrument is om nieuwe waardeketens te creëren, de bestaande te schragen en een impuls te geven aan investeringen in modeltechnologieën en -installaties waarmee onderzoeksresultaten op de markt kunnen worden geïntroduceerd;
34. onderschrijft dat er een meerlagige benadering moet worden gevolgd en verlangt dat er gestaag meer aandacht komt voor de regionale en lokale dimensie van de bio-economie en voor initiatieven van onderaf; stemt in met de oprichting van regionale, nationale en Europese bio-economiepanels die de geboekte vooruitgang in een gegeven sector moeten beoordelen en knowhow en best practices moeten uitwisselen teneinde het niveau van ontwikkeling van bio-economie in de gehele EU gelijk te trekken; dringt erop aan dat de Commissie deskundigen uit de bio-economiesector en alle betrokken vakgebieden alsmede vertegenwoordigers van consumenten en burgers erbij betrekt; herinnert eraan dat er bij de verwezenlijking van slimme, duurzame en inclusieve groei een centrale rol weggelegd is voor de regionale economieën;
35. is van mening dat initiatieven van onderaf belangrijk zijn voor de totstandbrenging van een biogebaseerde maatschappij en dat hierbij het bedrijfsleven en de vraagzijde in combinatie met de overheid de drijvende factoren moeten zijn; acht het noodzakelijk dat er voldoende mogelijkheden worden geboden aan regionale initiatieven; verzoekt de Commissie dergelijke netwerken en clusters ten behoeve van de uitwisseling van ervaringen te ondersteunen;
Versterken van markten en concurrentievermogen
36. verzoekt de Commissie om haar financiële steun te richten op innovatie die aansluit bij de innovatie-unie, met inbegrip van de prioriteiten van Horizon 2020, om op die manier te stimuleren dat onderzoeksresultaten worden gebruikt ter voorbereiding van het op de markt brengen van producten, met als doel om de zogeheten vallei des doods van het onderzoek in Europa te overbruggen;
37. wijst erop dat we de beschikking hebben over een groot aantal uitstekende instrumenten (overheidsopdrachten, normalisatie, belastingprikkels, certificering, specifieke etikettering) waarmee voor een voldoende aanbod aan duurzame en hoogwaardige biogebaseerde producten en voor hulpbronefficiënte productiesystemen kan worden gezorgd; is van mening dat een hervorming van de bestaande wetgeving noodzakelijk is; verzoekt de Commissie duurzaamheidscriteria voor biomassagebruik te formuleren waarop tevens instrumenten voor marktcreatie gebaseerd kunnen worden;
38. benadrukt dat een degelijk politiek kader, waarbinnen niet alleen rekening wordt gehouden met economische levensvatbaarheid, maar ook met sociale en ecologische duurzaamheid, richtinggevend moet zijn voor een bio-economie die stoelt op exploitatie van biologische hulpbronnen in plaats van fossiele energie;
39. acht het van fundamenteel belang dat de consument hierbij betrokken wordt en dat hij informatie krijgt over biogebaseerde producten en diensten; dringt in dit verband aan op standaardisatie van de bioproductie in de EU op basis van toereikende duurzaamheidscriteria omdat de Europese markt voor deze producten daar baat bij heeft;
40. is van mening dat de levensduur van het biogebaseerde product niet kunstmatig bekort mag worden en dat een product voor een zo lang mogelijke levensduur moet worden ontworpen;
41. beklemtoont dat de bio-economie een aanzienlijke bijdrage zal leveren tot de ontwikkeling van plattelands- en kustgebieden; is van oordeel dat synergie en nauwe samenwerking in de gehele waardeketen, met inbegrip van lokale producenten van grondstoffen uit land- en bosbouw en bioraffinaderijen, tot versterking van het concurrentievermogen en inkomensstijging in plattelandsregio's kan leiden; stelt dat er een langetermijnstrategie voor de bio-economie moet worden ontwikkeld, onder meer met het oog op de voedselvoorziening;
42. verlangt dat de tot ontwikkeling gebrachte biologische en biotechnologische procedés toegepast kunnen worden bij de benutting van hernieuwbare grondstoffen van biologische oorsprong zoals afval en nonfoodgewassen, alsook het gebruik van componenten van bestaande land- en bosbouwbedrijven;
43. is van mening dat de bio-economie onder meer als uitgangspunt heeft dat de hulpbronnenefficiëntie verhoogd moet worden en de afhankelijkheid van geïmporteerde grondstoffen, energie en niet-hernieuwbare natuurlijke hulpbronnen moet verminderen; benadrukt het belang van de bosbouw en andere biogebaseerde sectoren en wijst erop dat koolstofneutrale hernieuwbare natuurlijke hulpbronnen en grondstoffen, zoals hout en houtvezel, een vervanging kunnen vormen voor niet-hernieuwbare fossiele grondstoffen; wijst erop dat de bio-economische sector een groot aantal hoogwaardige producten voortbrengt, zoals chemische stoffen, geneesmiddelen, kunststoffen en andere innovatieve nieuwe materialen en dat hij werkgelegenheid creëert; onderstreept het potentieel van biotechnologie op basis van mariene hulpbronnen;
44. verzoekt de Commissie maatregelen te stimuleren om het grondstofpotentieel op duurzame wijze op te voeren, dergelijke grondstoffen beter te mobiliseren, biologisch afbreekbaar afval in te zamelen - zonder omslachtig vervoer - en ervoor te zorgen dat het gebruik van biomassa binnen de ecologische grenzen blijft en de koolstofopnamefunctie niet vermindert; acht het in deze context dringend noodzakelijk duurzaamheidscriteria vast te stellen voor energiegebruik van biomassa om te zorgen voor de beschikbaarheid van biomassa voor hulpbronefficiëntere verwerking, waarbij wel moet worden voorkomen dat stimulansen voor energieproductie uit biomassa marktverstorend werken en negatief uitwerken op de beschikbaarheid van biomassa voor producenten;
45. wijst erop dat het van belang is aandacht te besteden aan de toeleveringsketens van de bio-economie, teneinde de beschikbaarheid van grondstoffen te waarborgen; benadrukt dat bio-economische strategieën niet alleen een doeltreffender benutting van huishoudelijk en gemeentelijk afval moeten stimuleren, maar ook moeten bijdragen tot de terugwinning van bij- en restproducten uit land- en bosbouw; dringt aan op betere en praktische wetgeving die rechtszekerheid en krachtige ondersteuning biedt voor duurzaam gebruik van hulpbronnen voor de bio-economie en benutting van grondstoffen, en op een beleid dat in alle opzichten stoelt op een flexibele langetermijnbenadering die bevorderlijk is voor investeringen;
46. is van oordeel dat de bio-economie in aansluiting op de invulling van de nieuwe strategie voor het Europees industriebeleid een belangrijke bijdrage kan leveren tot het keren van de-industrialisatietrend waar Europa onder gebukt gaat, dankzij nieuwe strategieën die marktstimulerend werken en de concurrentiekracht van het regionale systeem weer op gang brengen;
47. verzoekt de Commissie met klem milieuonvriendelijke subsidies te definiëren als „een resultaat van een overheidsmaatregel die consumenten of producenten een voordeel verleent om hun inkomen aan te vullen of hun kosten te verlagen, maar hiermee goede milieuvriendelijke praktijken benadeelt”(3); roept de Commissie en de lidstaten op onverwijld en uiterlijk in 2014 concrete plannen vast te stellen op basis van deze definitie om alle milieuonvriendelijke subsidies uiterlijk in 2020 af te bouwen, met inbegrip van subsidies die inefficiënt gebruik van hernieuwbare hulpbronnen stimuleren en subsidies voor fossiele brandstoffen, en hierover verslag uit te brengen via de nationale hervormingsprogramma's; is er in dit verband bezorgd over dat subsidies voor het gebruik van biomateriaal voor energie de doeleinden inzake het efficiënt gebruik van hulpbronnen nu al ondermijnen;
48. merkt bezorgd op dat de toenemende vraag naar biomassa, met name hout, kan leiden tot verregaande ontbossing in de ontwikkelingslanden, waar de broeikasgasemissies in het kader van het Kyoto-protocol niet worden meegerekend; wijst erop dat dit gevolgen kan hebben voor de bodemkwaliteit, de waterkringlopen en de biodiversiteit en dat hierdoor tevens overeenkomsten als het verdrag inzake biodiversiteit (CBD) en het VN-programma voor terugdringing van emissies ten gevolge van ontbossing en bosdegradatie (REDD) onder grotere druk komen te staan; vreest daarnaast, gelet op het feit dat de bodemgovernancesystemen in vele ontwikkelingslanden zwak zijn, dat de toenemende vraag naar houtproducten aanleiding kan geven tot illegaal kappen en ten koste kan gaan van vrijwillige partnerschapsovereenkomsten in het kader van het programma wetshandhaving, governance en handel in de bosbouw (FLEGT);
49. onderstreept dat de overschakeling op een bio-economie zal bijdragen tot verdere integratie van de resultaten van Rio+20 in het EU-beleid; is van mening dat de EU sterker moet bijdragen aan initiatieven die de overschakeling op een inclusieve, groene economie op internationaal niveau bevorderen;
50. verlangt dat de EU op het internationale toneel een zeer dynamisch onderzoeks- en innovatiecentrum wordt, wat het onderzoek op het gebied van bio-economie betreft; is van mening dat de ontwikkeling van nieuwe producten, nieuwe procedés en diensten op basis van hernieuwbare hulpbronnen het concurrentievermogen van het Europese bedrijfsleven zal versterken, zodat het internationaal koploper kan worden;
51. acht het van cruciaal belang dat er internationale juridisch bindende normen voor duurzaamheid worden ontwikkeld voor alle sectoren die van biomassa gebruikmaken, naast bindende criteria voor duurzaam bosbeheer; verlangt dat de EU de totstandkoming van multilaterale overeenkomsten nastreeft en vooral aan de minst ontwikkelde landen de daarmee samenhangende institutionele en technische steun biedt, zodat duurzaam gebruik van biomassa kan worden gegarandeerd;
52. is van oordeel dat dankzij het in het kader van die strategie uitgewerkte bio-economiemodel de eventuele knelpunten kunnen worden weggenomen en dat er op den duur duurzamer en werkzamer modellen voor productie, consumptie, ontwikkeling en lifestyle tot stand kunnen komen waardoor de groei in Europa weer op gang komt dankzij een nieuwe synthese tussen economie, milieu en kwaliteit van samenleven;
o o o
53. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.