Index 
 Vorige 
 Volgende 
 Volledige tekst 
Procedure : 2012/2285(INI)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus : A7-0197/2013

Ingediende teksten :

A7-0197/2013

Debatten :

PV 02/07/2013 - 22
CRE 02/07/2013 - 22

Stemmingen :

PV 03/07/2013 - 8.11
Stemverklaringen

Aangenomen teksten :

P7_TA(2013)0318

Aangenomen teksten
PDF 265kWORD 51k
Woensdag 3 juli 2013 - Straatsburg
Bescherming van de financiële belangen van de EU - Fraudebestrijding
P7_TA(2013)0318A7-0197/2013

Resolutie van het Europees Parlement van 3 juli 2013 over het jaarverslag 2011 over de bescherming van de financiële belangen van de Europese Unie - Fraudebestrijding (2012/2285(INI))

Het Europees Parlement,

–  gezien zijn resoluties over eerdere jaarverslagen van de Commissie en het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF),

–  gezien het verslag van de Commissie aan het Europees Parlement aan de Raad en het Europees Parlement met als titel „Bescherming van de financiële belangen van de Europese Unie - Fraudebestrijding - Jaarverslag 2012” (COM(2012)0408) en de begeleidende documenten bij dit verslag (SWD(2012)0227, SWD(2012)0228, SWD(2012)0229 en SWD(2012)0230)(1),

–  gezien het jaarverslag van het OLAF voor 2011(2),

–  gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de uitvoering van de begroting over het begrotingsjaar 2011, vergezeld van de antwoorden van de instellingen(3),

–  gezien de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité, het Comité van de Regio’s en de Rekenkamer over de fraudebestrijdingsstrategie van de Commissie (COM(2011)0376),

–  gezien het voorstel van de Commissie voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de strafrechtelijke bestrijding van fraude die de financiële belangen van de Unie schaadt (COM(2012)0363),

–  gezien het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende het programma Hercules III ter bevordering van acties op het gebied van de bescherming van de financiële belangen van de Europese Unie (COM(2011)0914),

–  gezien artikel 325, lid 5, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie(4),

–  gezien Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad van 18 december 1995 betreffende de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen(5),

–  gezien zijn resolutie van 10 mei 2012 over de bescherming van de financiële belangen van de Europese Unie – Fraudebestrijding – Jaarverslag 2010(6),

–  gezien zijn resolutie van 15 september 2011 over de inspanningen van de EU ter bestrijding van corruptie(7), zijn verklaring van 18 mei 2010 over de inspanningen van de Unie ter bestrijding van corruptie(8), en de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad en het Europees Economisch en Sociaal Comité over corruptiebestrijding in de EU (COM(2011)0308),

–  gezien het jaarverslag van OLAF over 2012 en het verslag van het comité van toezicht van OLAF over hetzelfde jaar,

–  gezien artikel 48 van het Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole en de adviezen van de Commissie buitenlandse zaken en de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling (A7-0197/2013),

A.  overwegende dat de EU en de lidstaten de verantwoordelijkheid delen voor de bescherming van de financiële belangen van de Unie en voor de bestrijding van fraude, en overwegende dat nauwe samenwerking tussen de Commissie en de lidstaten essentieel is;

B.  overwegende dat het in de eerste plaats de lidstaten zijn die de verantwoordelijkheid dragen voor de uitvoering van zo'n 80% van de begroting van de Unie alsook voor de inning van eigen middelen in de vorm van o.a. btw en douanerechten;

C.  overwegende dat de Commissie onlangs een aantal belangrijke initiatieven gelanceerd heeft met betrekking tot beleidsmaatregelen op het vlak van fraudebestrijding;

Algemene opmerkingen

1.  benadrukt dat de Commissie en de lidstaten conform de bepalingen van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie verplicht zijn om fraude en andere illegale activiteiten die de financiële belangen van de Unie schaden, te bestrijden;

2.  herhaalt dat de bescherming van deze financiële belangen zowel op het niveau van de inning van de middelen van de EU als op het niveau van de uitgaven moet worden gegarandeerd en dat beide aspecten even belangrijk zijn;

3.  is ingenomen met het verslag van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad over de bescherming van de financiële belangen van de Europese Unie - Fraudebestrijding - Jaarverslag 2011 („het jaarverslag van de Commissie”); vindt het niettemin jammer dat dit jaarverslag beperkt blijft tot de door de lidstaten verzamelde gegevens; wijst erop dat de lidstaten verschillende definities voor vergelijkbare soorten vergrijpen hanteren en niet allemaal aan de hand van gemeenschappelijke criteria vergelijkbare en gedetailleerde gegevens verzamelen, hetgeen het moeilijk maakt op EU-niveau betrouwbare en vergelijkbare statistieken op te stellen; betreurt dan ook dat het niet mogelijk is de daadwerkelijke algemene omvang van het probleem van onregelmatigheden en fraude in elke lidstaat afzonderlijk vast te stellen of te beoordelen, noch disciplinaire maatregelen te nemen tegen de lidstaten met het hoogste niveau van onregelmatigheden en fraude, zoals het Parlement meermaals heeft gevraagd; dringt er derhalve op aan dat in alle lidstaten standaardbeoordelinsgcriteria voor onregelmatigheden en fraude worden vastgesteld, in combinatie met passende sancties voor de daders;

4.  onderstreept dat fraude een voorbeeld is van een opzettelijke onregelmatige gedraging die een strafbaar feit vormt en dat een onregelmatigheid te definiëren valt als het niet naleven van een regel, en betreurt dat fraude in het verslag van de Commissie niet uitvoerig wordt behandeld en dat onregelmatigheden slechts in zeer algemene termen aan de orde komen; wijst erop dat artikel 325 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) over fraude gaat, niet over onregelmatigheden, en vraagt dat er een onderscheid wordt gemaakt tussen fraude en fouten of onregelmatigheden;

5.  merkt op dat er in 2011 volgens het jaarverslag van de Commissie 1 230 onregelmatigheden als frauduleus zijn gemeld en dat hun financiële impact met 37% is afgenomen ten opzichte van 2010 en in totaal 404 miljoen EUR beliep; erkent dat cohesiebeleid en landbouw onverminderd de twee belangrijkste sectoren met het hoogste fraudeniveau zijn, met een geschatte financiële impact van 204 miljoen EUR, respectievelijk 77 miljoen EUR; vraagt zich evenwel af of deze daling de werkelijke stand van zaken met betrekking tot frauduleuze activiteiten weerspiegelt of er veeleer op wijzen dat de systemen voor toezichthouding en controle in de lidstaten tekortschieten;

6.  verzoekt de Commissie de doeltreffendheid van de toezicht- en controlesystemen in de lidstaten nauwlettend in de gaten te houden en erop toe te zien dat de verstrekte informatie over de omvang van de onregelmatigheden in de lidstaten de reële situatie weerspiegelt;

7.  onderstreept dat de lidstaten al vele jaren lang gegevens niet tijdig of slechts onvolledig doorgeven; benadrukt dat het onmogelijk is een vergelijking en een objectieve beoordeling van de omvang van fraude in de lidstaten van de Europese Unie te maken; geeft aan dat het Europees Parlement, de Commissie en OLAF de situatie niet goed kunnen beoordelen en derhalve niet goed in staat zijn voorstellen te doen, en herhaalt dat dit niet zo kan blijven; verzoekt de Commissie alles op alles te zetten om ten onrechte betaalde EU-middelen terug te vorderen; verzoekt de Commissie uniforme, voor alle lidstaten geldende rapportagevereisten uit te werken en ervoor te zorgen dat vergelijkbare, betrouwbare en adequate gegevens worden verzameld;

8.  onderstreept dat de Europese Unie méér moet doen om de beginselen van eGovernment te versterken, hetgeen een van de voorwaarden is voor meer transparantie bij de overheidsfinanciën; wijst erop dat elektronische transacties, in tegenstelling tot cashtransacties, worden geregistreerd en dat het daarmee moeilijker wordt fraude te plegen en eenvoudiger om verdachte gevallen in kaart te brengen; spoort de lidstaten aan hun drempels voor verplichte betalingen andere dan cash te verlagen;

9.  verzoekt de Commissie aandacht te schenken aan het verband tussen de meldingen van fraude door de lidstaten enerzijds, en het ontbreken van harmonisatie op strafrechtgebied en het vaststellen van een gemeenschappelijke definitie van frauduleus gedrag en fraude op het gebied van de bescherming van de financiële belangen van de Unie anderzijds; wijst erop dat de strafrechtsystemen van de lidstaten slechts in beperkte mate zijn geharmoniseerd;

10.  onderstreept dat er gedurende een periode van vijf jaar 233 onderzoeksrapporten zijn gepubliceerd over fraudegevallen in verband met misbruik van EU-middelen in de 27 lidstaten, en dat het VK, Slowakije, Duitsland, Bulgarije, Spanje, Roemenië en Estland op het vlak van het melden van fraude het actiefst zijn(9); is van oordeel dat onderzoeksjournalistiek een belangrijke rol heeft gespeeld bij het blootleggen van fraudegevallen met gevolgen voor de financiële belangen van de EU en een belangrijke bron van informatie vormt, waar OLAF, wethandhavings- en andere relevante autoriteiten in de lidstaten hun voordeel mee zouden kunnen doen;

11.  herinnert eraan dat het Parlement in zijn resolutie van 6 april 2011 over bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschappen - Fraudebestrijding - Jaarverslag 20091 heeft aangedrongen op de invoering van verplichte, door de nationale rekenkamer terdege te controleren en door de Rekenkamer te consolideren nationale beheerverklaringen; betreurt dat hier niets mee is gedaan;

12.  acht het van groot belang dat frauduleus gedrag op Europees niveau wordt aangepakt; vindt het verbazingwekkend dat de directeur-generaal van OLAF in het beleid met betrekking tot onderzoek voor de jaren 2012 en 2013 als prioriteit sectorspecifieke drempels voor de mogelijke financiële impact heeft opgenomen, waardoor gevallen met een financiële impact die onder de drempel ligt geen prioriteit krijgen en waarschijnlijk helemaal niet zullen worden onderzocht; wijst erop dat de drempel in de douanesector 1 000 000 EUR bedraagt, bij SAPARD-middelen 100 000 EUR, bij de landbouwfondsen 250 000 EUR, bij de Structuurfondsen 500 000 EUR, bij het EFRO 1 000 000 EUR, voor gecentraliseerde uitgaven en externe hulp 50 000 EUR, en voor zaken waar EU-personeel bij betrokken is 10 000 EUR; vindt dit onaanvaardbaar; eist van de directeur-generaal dat hij deze praktijk wijzigt en de benadering met drempels voor het prioriteren van de werklast intrekt;

13.  vindt dat corruptie met een impact op de financiële belangen van de Europese Unie als fraude in de zin van artikel 325, lid 5, VWEU moet worden beschouwd en opgenomen moet worden in het jaarverslag van de Commissie over bescherming van de financiële belangen van de Unie - Fraudebestrijding;

14.  wijst erop dat het veroordelingspercentage in zaken met schade voor de begroting van de Unie van lidstaat tot lidstaat sterk varieert, uiteenlopend van 14% tot 80%; onderstreept dat de strafrechtsystemen van de lidstaten beperkt geharmoniseerd zijn en dat de justitiële samenwerking moet worden versterkt; dringt aan op ambitieuze Europese wetgeving in combinatie met betere samenwerking en coördinatie tussen alle lidstaten, teneinde tot een stevige aanpak van fraudeurs en een negatieve prikkel voor frauduleus gedrag te komen;

15.  erkent dat het naar aanleiding van ontdekte onregelmatigheden in 2011 terug te vorderen bedrag 321 miljoen EUR beliep, waarvan 166 miljoen EUR reeds door de lidstaten is 'teruggehaald'; merkt in dit verband op dat in 2011 het terugvorderingspercentage voor traditionele eigen middelen (TEM) 52% bedroeg, tegenover 46% in 2010;

16.  neemt nota van het verslag van OLAF voor 2011 en van het overzicht van de vooruitgang die bij tussen 2006 en 2011 geïnitieerde gerechtelijke acties is geboekt, waaruit blijkt dat het in meer dan de helft van de gevallen nog niet tot een uitspraak is gekomen1; is van oordeel dat in het bijzonder aandacht moet worden besteed aan douanefraude omdat douane zich kenmerkt door de hoogste percentages stelselmatige corruptie in Europa;

17.  stelt met bezorgdheid vast dat als gevolg van de huidige economische crisis, de Commissie geen plannen heeft voor een verhoging van de EU-financiering voor de wetshandhavingsautoriteiten in de lidstaten met het oog op een betere bescherming van de financiële belangen van de EU als onderdeel van haar nieuwe algemene EU-strategie; meent dat deze strategie een samenhangend en omvattend antwoord moet zijn met het doel het smokkelen te reduceren en de geïnde ontvangsten te vermeerderen en er zodoende voor te zorgen dat een dergelijke investering in de toekomst rendeert;

Ontvangsten – eigen inkomsten

18.  brengt in herinnering dat de kwaliteit van de inning van btw en douanerechten een rechtstreekse impact heeft op de economieën van de lidstaten en de EU-begroting, en herhaalt dat alle lidstaten de verbetering van de systemen waarmee ontvangsten worden geïnd en waarmee wordt gewaarborgd dat alle transacties buiten de schaduweconomie plaatsvinden en officieel worden geregistreerd, als een topprioriteit moeten beschouwen;

19.  beklemtoont in dit verband dat belastingontduiking en -ontwijking een grote bedreiging vormen voor de openbare financiën van de EU; onderstreept dat er in de EU elk jaar naar schatting 1 triljoen euro aan openbaar geld verloren gaat als gevolg van belastingontduiking en -ontwijking, hetgeen neerkomt op een jaarlijkse kost van grosso modo 2.000 euro voor elke Europese inwoner; wijst erop dat het gemiddelde bedrag aan belastingen dat op dit moment in Europa verloren gaat, hoger ligt dan het totale bedrag dat de lidstaten besteden aan gezondheidszorg en oploopt tot meer dan vier keer het bedrag dat in de EU wordt uitgegeven aan onderwijs;

20.  benadrukt dat elke euro die door douane- en btw-fraude verloren gaat, door de burgers van de EU moet worden betaald, dit als gevolg van het mechanisme dat inhoudt dat de EU-begroting wordt samengesteld uit ontvangsten op basis van het bni; acht het onaanvaardbaar dat economische spelers die zich schuldig maken aan fraude, eigenlijk worden gesubsidieerd door de Europese belastingbetaler; benadrukt dat de strijd tegen belastingontduiking zowel voor de Commissie als voor de lidstaten een topprioriteit moet vormen; verzoekt de lidstaten hun belastingstelsels eenvoudiger en transparanter te maken, aangezien belastingfraude te vaak door ingewikkelde en weinig doorzichtige belastingstelsels in de hand wordt gewerkt;

21.  vraagt dat de Commissie nauwer samenwerkt met de lidstaten om betrouwbare gegevens te verzamelen over het verlies van douanerechten en btw in elke lidstaat, en het Parlement hierover op gezette tijdstippen verslag uitbrengt;

22.  is ingenomen met het feit dat 98% van de TEM zonder noemenswaardige problemen wordt geïnd, maar stelt vast dat de lidstaten niet gelijk presteren voor wat de terugvordering van de resterende 2% betreft(10);

Douane

23.  benadrukt, voor wat de TEM betreft, dat de opbrengst van douaneheffingen een belangrijke bron van inkomsten vormt voor de overheden van de lidstaten, die 25% van deze opbrengst voor zich behouden om de kosten voor de inning ervan te dekken; wijst er eens te meer op dat de doeltreffende preventie van onregelmatigheden en fraude op dit vlak de financiële belangen van de Unie beschermt en grote gevolgen heeft voor de interne markt doordat aldus wordt voorkomen dat economische spelers die deze heffingen ontduiken zich een oneerlijk voordeel verschaffen ten opzichte van degenen die hun verplichtingen op dit gebied wel nakomen; beklemtoont dat niet aangegeven invoerartikelen en invoerartikelen die aan het oog van de douanebeambten zijn ontsnapt, de kern van het probleem vormen;

24.  maakt zich grote zorgen over de vaststelling van de Rekenkamer dat de douanecontrole in bepaalde lidstaten ernstige tekortkomingen vertoont(11);

25.  benadrukt dat de douane-unie tot de exclusieve bevoegdheden van de EU behoort en dat het daarom de taak is van de Commissie alle nodige maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat de douane-instanties in de lidstaten op dezelfde manier optreden, en op de uitvoering van deze maatregelen toe te zien;

26.  stelt voor na te denken over de vorming van een groep Europese douanebeambten die gespecialiseerd zijn in fraudebestrijding die de nationale douanediensten ondersteunen;

27.  wijst erop dat 70% van de douaneprocedures in de EU vereenvoudigd is; maakt zich grote zorgen over de bevindingen van de Rekenkamer in speciaal verslag nr. 1/2010, waarin ernstige gebreken op dit gebied werden vastgesteld zoals slecht uitgevoerde of slecht gedocumenteerde controles, onvoldoende gebruik van automatische technieken voor gegevensverwerking, overdreven gebruik van vereenvoudigingspraktijken en kwalitatief ontoereikende controles achteraf;

28.  onderstreept dat moderne IT-toepassingen en rechtstreekse gegevenstoegang van cruciaal belang zijn voor een doeltreffende werking van de douane-unie; is van mening dat de momenteel gehanteerde methodes niet voldoen; toont zich met name uiterst bezorgd over de vaststelling in het in mei 2012 gepubliceerde eerste activiteitenverslag van Eurofisc(12) voor 2011 dat de belastingdiensten in de meeste lidstaten geen directe toegang hebben tot douanegegevens en dat geautomatiseerde vergelijking met belastinggegevens bijgevolg niet mogelijk is;

29.  betreurt dat de Commissie en de lidstaten er niet in zijn geslaagd het gemoderniseerde douanewetboek tijdig in te voeren; benadrukt dat de gemiste financiële baten door de verlating van de invoering van het nieuwe douanewetboek geraamd worden op 2,5 miljard euro per jaar in termen van besparingen op de operationele kosten bij onverkorte handhaving, en op niet minder dan 50 miljard euro in termen van expansie op de internationale handelsmarkt(13); vraagt dat de Commissie de kosten beoordeelt van het uitstel van de volledige uitvoering van het gemoderniseerde douanewetboek en de gevolgen van dit uitstel voor de begroting in getallen uitdrukt;

30.  beklemtoont dat de strijd tegen douanegerelateerde fraude moet worden opgevoerd en verwelkomt de instelling van het Antifraude Transit Informatiesysteem (ATIS), een centrale databank die alle autoriteiten op de hoogte moet houden van het verkeer van goederen in transit binnen de EU;

31.  is, gezien het succes van de in 2011 gezamenlijk door de EU en haar lidstaten en een aantal derde landen ondernomen douane-acties, van oordeel dat dit soort acties op gezette tijden moeten worden herhaald om de smokkel van gevoelige goederen en fraude in bepaalde sectoren met een hoog risico te bestrijden; wijst erop dat de in 2011 ondernomen gezamenlijke douane-acties geleid hebben tot de inbeslagname van 1,2 miljoen sigaretten en de blootlegging van belasting- en douanefraude ten bedrage van meer dan 1,7 miljoen EUR;

Btw

32.  herhaalt dat een correcte uitvoering van de douaneprocedures rechtstreekse gevolgen heeft voor de berekening van de btw; betreurt de door de Rekenkamer vastgestelde tekortkomingen op dit vlak; maakt zich met name grote zorgen over de vaststelling van de Rekenkamer in speciaal verslag nr. 13/2011 dat de toepassing van alleen al douaneregeling 42(14) in 2009 goed was voor geëxtrapoleerde verliezen van ca. 2 200 miljoen euro(15) in de zeven door haar gecontroleerde lidstaten, hetgeen neerkomt op 29% van het theoretische maximaal te innen btw-bedrag in die zeven lidstaten uit hoofde van douaneregeling 42 in 2009;

33.  toont zich uiterst bezorgd over het wijdverspreide vóórkomen van btw-fraude; wijst erop dat de wijze waarop btw geïnd wordt sinds de invoering van het btw-inningsmodel niet is veranderd; benadrukt dat dit model inmiddels verouderd is, gezien de talrijke veranderingen die zich in de technologische en economische sfeer hebben voltrokken; beklemtoont dat voor initiatieven op het vlak van directe belastingen een unaniem besluit van de Raad nodig is; betreurt dat de Raad nog altijd geen besluit heeft genomen over twee belangrijke initiatieven ter bestrijding van btw-fraude, te weten het voorstel voor een richtlijn van de raad tot wijziging van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde wat betreft een snellereactiemechanisme tegen btw-fraude (COM(2012)0428) en het voorstel voor een richtlijn van de Raad tot wijziging van richtlijn 2006/112/EG wat betreft een facultatieve en tijdelijke toepassing van de verleggingsregeling voor leveringen van bepaalde fraudegevoelige goederen en diensten (COM(2009)0511)(16);

34.  wijst op de noodzaak van een real-timeverbinding tussen zakentransacties en de belastingautoriteiten, teneinde belastingontduiking aan te pakken;

35.  meent dat de uitbanning van niet-geregistreerde transacties kan bijdragen tot een verlaging van het bedrag aan niet-geïnde btw;

Sigarettensmokkel

36.  erkent dat de smokkel in zwaar belaste goederen tot een aanzienlijke derving van inkomsten voor de begrotingen van de EU en haar lidstaten leidt, en dat het directe verlies aan douane-inkomsten door sigarettensmokkel alleen al op meer dan 10 miljard euro per jaar wordt geschat;

37.  beklemtoont dat sigarettensmokkel een belangrijke financieringsbron is voor internationale misdaadorganisaties en benadrukt dan ook dat moet worden gezorgd voor de versterking van de externe dimensie van het actieplan van de Commissie ter bestrijding van de sigaretten- en alcoholsmokkel aan de oostgrens van de EU, dat voorziet in ondersteuning van de handhavingscapaciteit in de buurlanden, het verschaffen van technische ondersteuning en opleiding, bewustwording, versterkte operationele samenwerking, bijvoorbeeld gezamenlijke douaneoperaties, alsook het uitwisselen van inlichtingen en het versterken van internationale samenwerking; wijst met name op het belang van samenwerking tussen de lidstaten, Rusland en de landen van het Oostelijk Partnerschap (Armenië, Azerbeidzjan, Belarus, Georgië, Moldavië en Oekraïne) voor de uitvoering van de doelgerichte acties die in het actieplan worden voorgesteld;

38.  erkent dat de oostelijke grenslijn in dit verband een bijzonder kwetsbaar geografisch gebied vormt; verheugt zich over de bekendmaking door de Commissie van een actieplan voor de bestrijding van sigaretten- en alcoholsmokkel aan de oostgrens van de EU;

39.  is ingenomen met de activiteiten van het OLAF in het kader van de uitvoering van dit actieplan; verheugt zich in het bijzonder over het succes van „Operation Barrel”, een gezamenlijke douaneoperatie van 24 lidstaten, Noorwegen, Zwitserland, Kroatië en Turkije met actieve ondersteuning door het DG Belastingen en Douane-unie, Europol, Frontex en de Werelddouaneorganisatie, die tot de inbeslagname van 1,2 miljoen sigaretten heeft geleid;

40.  is ingenomen met het feit dat de Conferentie van de partijen bij het Kaderverdrag inzake tabaksontmoediging van de Wereldgezondheidsorganisatie het Protocol inzake de uitroeiing van de illegale handel in tabaksproducten tijdens haar vijfde zitting op 12 november 2012 heeft goedgekeurd;

Uitgaven

41.  wijst erop dat 94% van de begroting van de EU in de lidstaten wordt geïnvesteerd, en dat het in de huidige moeilijke economische tijden van essentieel belang is dat alle financiële middelen goed besteed worden; is daarom van mening dat de strijd tegen fraude ten nadele van de EU-begroting in alle financieringsprogramma's prioritair moet zijn, met als doel de terugvordering van de verloren gegane middelen te vergemakkelijken en ervoor te zorgen dat de middelen van de EU-begroting effectief aan de hoofddoelstellingen ervan – zoals het scheppen van banen en groei – worden besteed;

42.  betreurt dat de meeste onregelmatigheden bij de besteding van EU-middelen op nationaal niveau plaatsvinden;

43.  onderstreept dat meer transparantie en, in het verlengde daarvan, goed toezicht van cruciaal belang zijn voor het opsporen van fraude; brengt in herinnering dat het Parlement er de afgelopen jaren bij de Commissie op heeft aangedrongen stappen te nemen om te zorgen voor transparantie via één loket van de begunstigden van EU-middelen; betreurt dat deze maatregel niet is ingevoerd; herhaalt daarom zijn verzoek aan de Commissie om maatregelen te bedenken voor meer transparantie van wettelijke regelingen en een systeem op te zetten waarin op dezelfde website een lijst wordt gepubliceerd van alle begunstigden van EU-middelen, ongeacht de beheerder van de middelen en gebaseerd op standaardcategorieën informatie die alle lidstaten in minstens één werktaal van de Unie dienen te verstrekken; dringt er bij de lidstaten op aan samen te werken met de Commissie en haar complete en betrouwbare informatie te verstrekken over de ontvangers van EU-steun die door de lidstaten wordt beheerd; verzoekt de Commissie prioritair het systeem van „gedeeld beheer” te evalueren en hierover verslag uit te brengen aan het Parlement;

Landbouw

44.  is ingenomen met het feit dat Nederland, Polen en Finland de beginselen inzake consequente melding beter naleven, en dat het totale nalevingspercentage voor de EU-27 ongeveer 93% bedraagt, wat een verbetering inhoudt ten opzichte van het percentage voor 2010 (90%);

45.  onderstreept overigens dat het, aangezien minstens 20 miljoen gevallen zijn gemeld van kleine corruptie in de overheidssector in de EU, duidelijk is dat het fenomeen ook een spillover effect heeft op de sectoren van de overheidsadministratie in de lidstaten (en de nationale politici), die instaan voor het beheer van de EU-middelen en andere financiële belangen(17); merkt op dat het voor de sector landbouw als frauduleus gemelde aantal onregelmatigheden, te weten in totaal 139, geen weerspiegeling vormt van de feitelijke situatie; merkt op dat de Commissie zich tot de lidstaten heeft gewend en haar bezorgdheid tot uitdrukking heeft gebracht over het feit dat de informatie in het fraudeverslag niet altijd betrouwbaar is, hetgeen mede blijkt uit de geringe aantallen fraudegevallen die in sommige lidstaten worden gemeld; dringt aan op voortgezette samenwerking en uitwisseling van goede praktijken in de lidstaten voor de aanpak van fraude en het melden van fraudegevallen aan de Commissie;

46.  blijft bezorgd over de verdacht lage fraudepercentages die worden gemeld door Frankrijk, Duitsland, Spanje en het Verenigd Koninkrijk, met name gezien hun omvang en de ontvangen financiële steun; betreurt het feit dat de Commissie in haar jaarverslag geen definitief antwoord geeft op de vraag of de vermoede lage fraudepercentages waarvan Frankrijk, Duitsland, Spanje en het VK melding maken, het gevolg zijn van de niet-naleving van de meldingsbeginselen of van het vermogen van de bestaande controlesystemen in deze lidstaten om fraude op te sporen; verzoekt de hierboven vermelde lidstaten zo snel mogelijk en in detail uit te leggen hoe het zit met hun laag percentage gemelde vermoedelijke fraudegevallen;

47.  is van oordeel dat de geringe aantallen fraudegevallen die in sommige lidstaten worden gemeld, erop duidt dat wat in de ene lidstaat als fraude wordt aangemerkt in de andere lidstaat niet noodzakelijkerwijs als onwettig wordt beschouwd, en verzoekt de Commissie daarom deze verschillen in kaart te brengen en te duiden, de criteria voor de omschrijving van fraude te standaardiseren en aan alle lidstaten mede te delen;

48.  verzoekt de Commissie het systeem voor het melden van fraudegevallen onder de loep te nemen en de in de lidstaten gehanteerde procedures voor het bestrijden van fraude en voor het aan de Commissie melden van fraudegevallen te uniformiseren; stelt dat hiermee wordt beoogd de doelmatigheid van het onderzoek te verhogen terwijl personen naar wie een onderzoek loopt meer inzicht krijgen in hun procedurele rechten;

49.  geeft aan dat fraude bij het gebruik van GLB-middelen in de toekomst niet alleen door middel van een op statistieken stoelende aanpak kan worden verhinderd, maar dat in ernstige gevallen met name ook de wijze waarop wordt gefraudeerd moet worden geanalyseerd; is voorts van oordeel dat de lidstaten bij de Commissie een verslag moeten indienen over alle geconstateerde onregelmatigheden, waarin een gedegen analyse wordt gemaakt van de onregelmatigheden die als fraude worden aangemerkt;

50.  wijst erop dat de Commissie overeenkomstig een wijziging van artikel 43 van de geactualiseerde horizontale verordening de bevoegdheid zou krijgen maandelijkse betalingen of tussentijdse betalingen aan een lidstaat te verlagen of op te schorten wanneer een of meer essentiële onderdelen van het betrokken nationale controlesysteem niet bestaan of niet doeltreffend zijn als gevolg van de ernstige of aanhoudende aard van de geconstateerde tekortkomingen, of wanneer onregelmatige betalingen niet met de nodige zorgvuldigheid worden teruggevorderd, en

   (a) de hierboven bedoelde tekortkomingen van aanhoudende aard zijn en aanleiding hebben gegeven tot ten minste twee uitvoeringshandelingen uit hoofde van artikel 54 van genoemde verordening, waarbij is besloten om de desbetreffende uitgaven van de betrokken lidstaat van EU-financiering uit te sluiten; of
   (b) de Commissie tot de slotsom komt dat de betrokken lidstaat niet in staat is om de nodige corrigerende maatregelen in de onmiddellijke toekomst ten uitvoer te leggen, volgens een in overleg met de Commissie op te stellen actieplan met duidelijke voortgangsindicatoren;

51.  is er bezorgd over dat het totale bedrag dat de nationale autoriteiten nog van begunstigden moeten terugvorderen in verband met fraude met ELGF-middelen aan het eind van 2011 1,2 miljard EUR bedroeg;

52.  verzoekt de Commissie met klem alle nodige stappen te ondernemen om een doeltreffend terugvorderingssysteem in te voeren met inachtneming van de ontwikkelingen rond de hervorming die gaande is, en het Europees Parlement in het verslag van volgend jaar over de bescherming van de financiële belangen van de EU in te lichten over de gemaakte vorderingen;

53.  beklemtoont dat de de-minimisregel weer moet worden ingevoerd en dat terugvordering overeenkomstig artikel 56, lid 3, van de geactualiseerde horizontale verordening niet moet worden voortgezet in het geval dat het totaal van de reeds gemaakte en de nog te verwachten terugvorderingskosten hoger is dan het te innen bedrag; verzoekt de Commissie omwille van een eenvoudiger beheer ter plaatse deze voorwaarde als vervuld te beschouwen wanneer het van de begunstigde in het kader van een individuele betaling terug te vorderen bedrag niet meer bedraagt dan 300 EUR; wijst erop dat verlichting van de administratieve lasten door de invordering van kleine en zeer kleine bedragen achterwege te laten de nationale en regionale autoriteiten de gelegenheid geeft ernstiger vergrijpen doelmatiger op te sporen en op passende wijze te vervolgen;

54.  merkt op dat de Commissie in het kader van de controles van de rekeningen in de landbouwsector financiële correcties ten belope van 822 miljoen EUR heeft doorgevoerd; merkt daarnaast op dat de totale waarde van de correcties waartoe is besloten 1 068 miljoen EUR bedroeg; maakt zich zorgen over het feit dat het terugvorderingspercentage voor landbouw en plattelandsontwikkeling is teruggelopen van 85% in 2010 naar 77% in 2011;

55.  dringt aan op verbetering van de terugvorderingsprocedures, die nog steeds tamelijk lang duren;

Cohesiebeleid

56.  verwelkomt het feit dat de Commissie in 2011 voor 624 miljoen EUR aan financiële correcties heeft uitgevoerd op een totaal van 673 miljoen EUR aan vastgestelde correcties, en dat het terugvorderingspercentage bij cohesiebeleid verbeterd is tot 93%, tegenover 69% in 2010; onderstreept dat het cumulatieve percentage van de uitvoering van financiële correcties niettemin slechts 72% bedraagt, en dat 2,5 miljard EUR nog niet is teruggevorderd;

57.  roept de Commissie en de lidstaten op de regels betreffende openbare aanbestedingen, alsmede de procedures voor de afwikkeling van de Structuurfondsen te vereenvoudigen;

58.  stelt vast dat bepaalde grote lidstaten zoals Frankrijk in 2011 geen frauduleuze onregelmatigheden hebben gemeld op het vlak van het cohesiebeleid; vraagt dat de Commissie de redenen hiervoor onderzoekt en nagaat of de toezicht- en controlesystemen in die lidstaten die geen melding maken van fraude, wel doeltreffend functioneren;

59.  is ingenomen met het feit dat Frankrijk erin geslaagd is het rapportagesysteem voor onregelmatigheden (IMS – Irregularity Management System) volledig ten uitvoer te leggen;

Externe betrekkingen, steun en uitbreiding

60.  merkt met bezorgdheid op dat de Rekenkamer in hoofdstuk 7 (Externe betrekkingen, steun en uitbreiding) van het jaarverslag van de Rekenkamer over de uitvoering van de begroting voor het jaar 2011, heeft gewezen op fouten in de eindbetalingen die niet waren opgespoord door de controles van de Commissie en dat zij tot het besluit is gekomen dat de door de Commissie uitgevoerde controles niet volledig efficiënt zijn; vraagt de Commissie gevolg te geven aan de aanbevelingen van de Rekenkamer en het advies over het verlenen van kwijting om haar controlemechanismen te verbeteren teneinde te zorgen voor efficiënte en adequate uitgaven;

61.  stelt voor dat de bevindingen en aanbevelingen van de Rekenkamer in verband met het externe optreden van de EU en met name met EU-missies, in aanmerking worden genomen wanneer hun vorderingen worden getoetst aan de gestelde doelen of wanneer een hernieuwing van hun mandaat wordt overwogen, teneinde te waarborgen dat efficiënt en passend gebruik wordt gemaakt van de middelen die zijn uitgetrokken; merkt op dat er bepaalde tekortkomingen zijn vastgesteld met betrekking tot de procedures voor het plaatsen van opdrachten en de aanbestedingen in acties van de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) en verzoekt de EDEO deze tijdig recht te zetten;

62.  verwelkomt de fraudebestrijdingsmaatregelen op EU-niveau die een hogere graad van samenwerking met derde landen inhouden, zoals het Antifraude Transit Informatiesysteem(waartoe de EVA-landen toegang hebben), de wederzijdse administratieve bijstand en daarmee samenhangende fraudebestrijdingsmaatregelen waarbij derde landen betrokken zijn, en de gezamenlijke douaneoperaties die in 2011 hebben plaatsgehad, onder meer Fireblade (met Kroatië, Oekraïne en Moldavië), en Barrel (met Kroatië, Turkije, Noorwegen en Zwitserland); is ingenomen met de resultaten van deze acties en hun financiële gevolgen;

63.  onderstreept, in aanmerking nemend dat in een geglobaliseerde wereld fraude steeds meer over de internationale grenzen heen wordt gepleegd, het belang van een krachtig rechtskader met duidelijke engagementen van de partnerlanden en is ermee ingenomen dat bepalingen ter bestrijding van fraude in nieuwe of heronderhandelde bilaterale overeenkomsten worden opgenomen, onder meer in de ontwerpovereenkomsten met Afghanistan, Kazachstan, Armenië, Azerbeidzjan en Georgië, en in een meer gestroomlijnde versie in de ontwerpovereenkomst met Australië, en verzoekt de Commissie en de EEAS een standaardclausule te ontwikkelen waarmee deze bepalingen worden opgenomen in alle nieuwe of heronderhandelde bi- en multilaterale overeenkomsten met derde landen;

64.  neemt kennis van de daling van het aantal en de vermindering van het financiële effect van onregelmatigheden die geconstateerd zijn met betrekking tot de pretoetredingsfondsen die in het verslag 2011 onder de loep zijn genomen; juicht het toe dat het terugvorderingspercentage van EU-middelen die ten onrechte betaald zijn voor pretoetredingssteun, aanzienlijk is gestegen, maar merkt op dat het nog altijd slechts een percentage van 60% bedraagt; erkent tegelijkertijd dat er wat de geconstateerde onregelmatigheden betreft tussen de begunstigden belangrijke verschillen bestaan die vooral afhangen van het stadium waarin de goedkeuring en uitvoering van het beheersysteem voor onregelmatigheden (IMS) zich bevindt; verzoekt de Commissie dan ook grondig toezicht te blijven uitoefenen op de uitvoering van het IMS in alle landen die van het instrument profiteren; steunt de oproep van de Commissie met name aan Kroatië om volledige uitvoering te geven aan het IMS, een oproep waaraan nog steeds geen gevolg is gegeven hoewel er opleiding en steun is verstrekt, alsook de oproep aan de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië om het systeem ten uitvoer te leggen; merkt op dat van de in 2011 gemelde gevallen 26 miljoen EUR is teruggevorderd;

65.  looft de doelstelling van de Commissie om Kroatië en de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië te steunen bij hun inspanningen om het IMS ten uitvoer te leggen;

OLAF

66.  wijst eens te meer op de noodzaak om de onafhankelijkheid, doeltreffendheid en doelmatigheid van het OLAF verder te versterken, en is van oordeel dat dit ook geldt voor de onafhankelijkheid van het comité van toezicht van OLAF en het vermogen van dit comité om zijn taken uit te voeren; verzoekt OLAF en het comité van toezicht stappen te ondernemen ter verbetering van de onderlinge werkrelatie, die volgens een verslag van de Commissie EU-zaken van het Britse Hogerhuis gekenmerkt wordt door open vijandigheid, met name omdat de betrokkenen het er niet over eens zijn welke rol het comité van toezicht precies moet spelen; verzoekt de Commissie na te gaan op welke wijze een constructieve bijdrage kan worden geleverd aan het verbeteren van de communicatie en de werkrelatie tussen OLAF en het comité van toezicht;

67.  verheugt zich over de geboekte vooruitgang in de onderhandelingen over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1073/1999 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en tot intrekking van Verordening (Euratom) nr. 1074/1999 (COM(2011)0135); is van mening dat deze verordening onverwijld zou moeten worden goedgekeurd; is er - in het licht van de laatste ontwikkelingen rondom OLAF en de manier waarop OLAF zijn onderzoeken verricht - overigens van overtuigd dat de aanbevelingen van het comité van toezicht in bijlage 3 bij zijn jaarlijks activiteitenverslag 2012 in overweging moeten worden genomen; vindt het onaanvaardbaar dat het comité van toezicht, het orgaan dat erop toeziet dat de procedurele garanties worden geboden, de grondrechten worden geëerbiedigd en het OLAF-personeel zich houdt aan de interne voorschriften inzake onderzoeksprocedures, in een aantal gevallen geen rechtstreekse inzage heeft gekregen in dossiers in het kader van afgesloten onderzoeken, waaronder de definitieve onderzoeksrapporten die aan de nationale gerechtelijke instanties zijn toegezonden;

68.  merkt op dat eerder genoemde toekomstige hervorming onder meer OLAF de mogelijkheid zal bieden administratieve regelingen overeen te komen met de bevoegde autoriteiten van derde landen en met internationale organisaties, waardoor de capaciteit van OLAF om fraude te bestrijden in gebieden die verband houden met het extern beleid van de EU, versterkt wordt; verwelkomt de fraudebestrijdingsstrategie (COM(2011)0376) onder meer met betrekking tot de opneming van verbeterde fraudebestrijdingsbepalingen in uitgavenprogramma's in het kader van nieuwe meerjarig financieel kader 2014-2020; neemt evenwel met bezorgdheid kennis van de conclusie van de Commissie dat er onvoldoende afschrikmiddelen zijn tegen het criminele misbruik van de EU-begroting in de lidstaten; verwelkomt de voorstellen van de Commissie om dit probleem aan te pakken en beveelt aan dat begunstigde derde landen hier zoveel mogelijk bij betrokken worden;

69.  neemt kennis van de bezwaren die het comité van toezicht van OLAF in zijn activiteitenverslag 2012 heeft uitgesproken, met name ten aanzien van de zaak die in oktober 2012 aan de nationale gerechtelijke instanties is overgedragen en heeft geleid tot het aftreden van een lid van de Europese Commissie, zoals vermeld staat in paragraaf 29 van voornoemd verslag; is van mening dat door de verantwoordelijke gerechtelijke instanties een diepgaand onderzoek naar deze bezwaren ingesteld dient te worden; benadrukt het beginsel van eerbiediging van de vertrouwelijkheid en het belang van niet-inmenging door de politiek in lopende rechtszaken;

70.  maakt zich serieus zorgen over de verslaglegging door het comité van toezicht van OLAF; acht het onaanvaardbaar dat OLAF onderzoeksmaatregelen heeft genomen die verdergaan dan hetgeen uitdrukkelijk wordt genoemd in de artikelen 3 en 4 van de op dit moment toepasselijke Verordening (EG) nr. 1073/1999 en dan hetgeen is opgenomen in de tekst van de herwerkte versie daarvan; merkt op dat de hierboven bedoelde onderzoeksmaatregelen onder andere omvatten: de voorbereiding van de inhoud van een telefoongesprek voor een derde partij met een persoon tegen wie een onderzoek was ingesteld, het aanwezig zijn tijdens dat telefoongesprek en het zorgen dat het werd opgenomen, en het doen uitgaan van verzoeken aan de nationale administratieve autoriteiten om OLAF te voorzien van informatie die niet rechtstreeks in hun bezit was en die beschouwd kan worden als verband houdend met het recht op privacy en het communicatiegeheim, of het daaropvolgende gebruiken, verzamelen en opslaan van die informatie door OLAF;

71.  is hierover ontdaan, aangezien volgens de jurisprudentie van het Europees Hof van Justitie het gebruik van dergelijke methoden gezien kan worden als 'inmenging door een overheid' in de uitoefening van het recht op eerbiediging van het 'privéleven', van 'correspondentie' en/of 'communicatie', overeenkomstig de wetgeving (artikel 7 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, dat overeenkomt met artikel 8 van het Europees mensenrechtenverdrag);

72.  wijst er nogmaals op dat geen enkele schending van de grondrechten door OLAF of enige andere dienst van de Commissie aanvaardbaar is; verwijst in dit verband naar de opvatting van het comité van toezicht van OLAF, zoals vermeld in bijlage 3 bij zijn activiteitenverslag 2012, dat OLAF wellicht gebruik heeft gemaakt van onderzoeksmaatregelen die verder gaan dan de maatregelen die uitdrukkelijk zijn opgesomd in de artikelen 3 en 4 van de thans geldende verordening, o.a. bij de voorbereiding voor een derde van de inhoud van een telefoongesprek met een persoon die werd onderzocht en aanwezig was tijdens dat gesprek, dat opgenomen is; verwacht van OLAF een bevredigende uitleg over de rechtsgrond van zijn onderzoeksmaatregelen, zoals het opnemen van telefoongesprekken;

73.  is verheugd over de verklaring in het activiteitenverslag 2012 van het Comité van toezicht (paragraaf 53) dat alle verzoeken om annulering van de besluiten van OLAF door het Hof van Justitie als niet-ontvankelijk zijn afgewezen, terwijl de ombudsman geen enkel geval van wanbeheer heeft vastgesteld; wijst er voorts op dat de Europese toezichthouder voor gegevensbescherming (EDPS) heeft vastgesteld dat OLAF zich over het algemeen heeft gehouden aan de voorschriften inzake gegevensbescherming, met uitzondering van een geval waarin OLAF naar de mening van de EDPS het recht op bescherming van persoonsgegevens heeft geschonden door de identiteit van een klokkenluider onnodig bekend te maken aan zijn instelling;

74.  maakt zich ernstige zorgen over de bevindingen van het comité van toezicht waaruit blijkt dat OLAF de andere maatregelen dan die welke voorkomen in de OLAF-instructies voor de personeelsleden betreffende de ISIP-lijst niet van tevoren aan een toetsing van de wettigheid ervan heeft onderworpen; merkt op dat dit de eerbiediging van de grondrechten en de procedurele waarborgen van de betrokken personen in gevaar brengt;

75.  verzoekt OLAF de bevoegde commissie van het Parlement op de hoogte te stellen van de rechtsgrond op grond waarvan het gemachtigd is bijstand te verlenen bij en voorbereidingen te treffen voor het opnemen van telefoongesprekken van particulieren zonder hun voorafgaande toestemming en van de inhoud gebruik te maken in het kader van administratieve onderzoeken; herhaalt zijn verzoek aan OLAF –aansluitend bij een soortgelijk verzoek van de Raad – om aan het Parlement een juridische analyse voor te leggen van de rechtmatigheid van die opnamen in de lidstaten;

76.  merkt op dat inbreuken op essentiële procedurele vereisten tijdens voorbereidende onderzoeken de wettigheid van het uiteindelijke besluit op basis van onderzoek door OLAF in gevaar kunnen brengen; denkt dat dit in potentie een groot risico vormt, aangezien met deze inbreuken de juridische aansprakelijkheid van de Commissie in het spel zou kunnen worden gebracht; verzoekt OLAF hieraan onmiddellijk iets te doen door gekwalificeerde juridische deskundigen binnen een passend tijdskader voorafgaande toetsingen te laten uitvoeren;

77.  acht de rechtstreekse betrokkenheid van de directeur-generaal van OLAF bij een aantal onderzoeksactiviteiten, waaronder interviews van getuigen, onaanvaardbaar; is van oordeel dat de directeur-generaal daarmee een belangenconflict creëert, aangezien hij op basis van artikel 90 bis van het personeelsstatuut en artikel 23, lid 1, van ISIP de autoriteit is die belast is met het ontvangen van klachten over onderzoeken van OLAF en met het nemen van het besluit of in het geval van niet-eerbiediging van de procedurele waarborgen al dan niet passende maatregelen zijn genomen; vraagt de directeur-generaal van OLAF in het vervolg af te zien van elke directe betrokkenheid bij onderzoeksactiviteiten;

78.  maakt zich zorgen over het feit dat OLAF binnenkomende informatie niet altijd aan een gedegen beoordeling wat het concept 'ernstige verdenking' betreft heeft onderworpen; vindt een dergelijke beoordeling van essentieel belang om de onafhankelijkheid van OLAF ten opzichte van de instellingen, organen, bureaus en agentschappen en de regeringen te garanderen indien één van deze de informatie aan OLAF heeft doorgespeeld;

79.  is van oordeel dat het comité van toezicht altijd door OLAF moet worden geïnformeerd wanneer bij OLAF een klacht wordt ingediend met betrekking tot inbreuken op grondrechten en procedurele waarborgen;

80.  verwacht hierover meer informatie in het jaarverslag van het comité van toezicht, en dringt aan op volledige openheid ten aanzien van alle genoemde punten;

81.  vindt het jammer dat in de periode 2006-2011 de lidstaten slechts in 46% van alle door OLAF onderzochte gevallen juridische maatregelen hebben genomen; vindt dit onvoldoende en verzoekt de Commissie en de lidstaten nogmaals om zodra het OLAF een zaak heeft onderzocht, toe te zien op de effectieve en tijdige tenuitvoerlegging van de gedane aanbevelingen;

82.  is van mening dat lidstaten ertoe verplicht moeten worden om jaarlijks verslag uit te brengen over de behandeling van zaken die het OLAF naar hun gerechtelijke instanties heeft gestuurd, alsook over de strafrechtelijke en financiële sancties die in dergelijke zaken zijn opgelegd;

83.  maakt zich zorgen over de opmerkingen in het jaarverslag van het comité van toezicht waaruit blijkt dat er geen gegevens voorhanden zijn met betrekking tot de tenuitvoerlegging van de aanbevelingen van OLAF in de lidstaten; vindt dit onbevredigend en verzoekt OLAF ervoor te zorgen dat de lidstaten relevante en gedetailleerde informatie verstrekken over de tenuitvoerlegging van de aanbevelingen van OLAF en het Europees Parlement hiervan in kennis te stellen;

84.  stelt vast dat volgens onderzoek van OLAF in 2011 691,4 miljoen EUR is teruggevorderd, waarvan 389 miljoen EUR betrekking had op één geval - voor de financiering van wegenbouw in het kader van de Structuurfondsen - in Calabrië in Italië;

85.  vindt dat gevallen van potentiële fraude of onregelmatigheden met een geringe financiële impact op gebieden als douane (waar de drempel beneden dewelke OLAF geen actie onderneemt 1 miljoen EUR bedraagt) en de Structuurfondsen (waar de drempel 500 000 EUR bedraagt) aan de lidstaten moeten worden gemeld, die informatie moeten krijgen en in de gelegenheid moeten worden gesteld nationale fraudeprocedures te volgen;

86.  maakt zich ernstige zorgen over de effectiviteit en het interne functioneren van OLAF en is tegelijk van mening dat een sterk en goed geleid OLAF essentieel is bij de bestrijding van fraude en corruptie waarbij geld van de Europese belastingbetaler op het spel staat; dringt er daarom bij de Commissie op aan om in samenwerking met de bevoegde commissie van het Parlement en bij de beantwoording van de vragen van deze commissie de rechtmatigheid van de operaties van OLAF te analyseren, alle maatregelen te nemen die nodig zijn om het beheer van OLAF te verbeteren, en praktische oplossingen te formuleren om tekortkomingen vóór eind 2013 te verhelpen; verzoekt de Commissie en de Raad in de tussentijd alle discussies en besluiten over de instelling van een Europees openbaar ministerie op te schorten;

Initiatieven van de Commissie inzake fraudebestrijding

87.  is er verheugd over dat de Commissie op verzoek van het Parlement bezig is met het ontwikkelen van een methode voor het meten van de kosten van corruptie bij openbare aanbestedingen waarbij middelen van de Unie in het geding zijn;

88.  is verheugd over het initiatief in het werkprogramma van de Commissie voor 2012 gericht op een betere bescherming van de financiële belangen van de Europese Unie en de mededeling daarover betreffende de bescherming van de financiële belangen van de Europese Unie middels het strafrecht en administratieve onderzoeken; onderstreept dat dit initiatief beoogt de sancties voor criminele activiteiten, met inbegrip van corruptie, te verzwaren en de bescherming van de financiële belangen van de Europese Unie te verbeteren;

89.  is ingenomen met de nieuwe fraudebestrijdingsstrategie (COM(2011)0376) en het in juni 2011 aangenomen interne actieplan voor de tenuitvoerlegging daarvan (SEC(2011)0787) van de Commissie, die erop gericht zijn de preventie en opsporing van fraude op EU-niveau te verbeteren; verzoekt de Commissie in dit verband verslag uit te brengen over en een beoordeling te verrichten van alle fraudebestrijdingsstrategieën binnen elk directoraat-generaal;

90.  is ingenomen met het voorstel van de Commissie voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de strafrechtelijke bestrijding van fraude die de financiële belangen van de Unie schaadt (COM(2012)0363; voorstel voor de PIF-richtlijn), die in de plaats moet komen van de Overeenkomst aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen en de bijbehorende protocollen;

91.  verheugt zich in het bijzonder over het feit dat de definitie van de financiële belangen van de Unie in het voorstel voor de PIF-richtlijn ook de btw omvat, conform het arrest van het Europees Hof van Justitie(18), waarin werd bevestigd dat er een rechtstreeks verband bestaat tussen de inning van btw-inkomsten in overeenstemming met de toepasselijke communautaire wetgeving, enerzijds, en de beschikbaarheid van de hieraan beantwoordende btw-middelen voor de begroting van de Unie, anderzijds, aangezien alle misgelopen btw-inningen tot een vermindering van de btw-middelen kunnen leiden;

92.  verheugt zich voorts over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende het programma Hercules III ter bevordering van acties op het gebied van de bescherming van de financiële belangen van de Europese Unie (COM(2011)0914), die de voortzetting zal vormen van het Hercules II-programma, waarvan de toegevoegde waarde middels een tussentijdse evaluatie is aangetoond;

93.  merkt op dat de Commissie weliswaar een groot aantal positieve initiatieven ontplooit, maar dat de meeste corruptiebestrijdingsmaatregelen een passief karakter hebben; dringt er bij de directoraten-generaal van de Commissie op aan de fraudepreventie op hun respectieve beleidsterreinen te verbeteren;

94.  kijkt uit naar de voor juni 2013 aangekondigde indiening door de Commissie van een wetgevingsvoorstel betreffende de oprichting van een Europees openbaar ministerie, dat verantwoordelijk zal zijn voor het opsporen, vervolgen en voor het gerecht brengen van al wie schade toebrengt aan door of namens de EU beheerde middelen;

o
o   o

95.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, het Hof van Justitie van de Europese Unie, de Europese Rekenkamer, het Comité van toezicht van het OLAF en het OLAF zelf.

(1) http://ec.europa.eu/anti_fraud/documents/reports-commission/2011/report_nl.pdf
(2) http://ec.europa.eu/anti_fraud/documents/reports-olaf/2011/olaf_report_2011_en.pdf
(3) PB C 344 van 12.11.2012, blz. 1.
(4) PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.
(5) PB L 312 van 23.12.95, blz. 1.
(6) Aangenomen teksten, P7_TA(2012)0196.
(7) PB C 51 E van 22.2.2013, blz. 121.
(8) PB C 161 E van 31.5.2011, blz. 62.
(9) Europees Parlement, Studie over de onderzoeksjournalistiek als afschrikmiddel tegen fraude met EU-fondsen in de 27 lidstaten van de Unie („Deterrence fo fraud with EU funds through investigative journalism in EU-27”), 2012, blz. 71.
(10) Studie in opdracht van het Parlement over verschillen in de administratieve prestaties van de lidstaten betreffende de terugvordering van traditionele eigen middelen van de Europese Unie.
(11) Jaarverslag van de Rekenkamer over de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2011, vergezeld van de antwoorden van de instellingen.
(12) Netwerk voor snelle uitwisseling van doelgerichte inlichtingen tussen de lidstaten, opgericht op basis van Verordening (EU) nr. 904/2010.
(13) Studie van het Europees Parlement, getiteld „Roadmap to Digital Single Market”, zie: http://www.europarl.europa.eu/document/activities/cont/201209/20120914ATT51402/20120914ATT51402EN.pdf
(14) Regeling die wordt toegepast door een invoerder om een btw-vrijstelling te verkrijgen wanneer de ingevoerde goederen naar een andere lidstaat zullen worden getransporteerd en waarbij de btw is verschuldigd in de lidstaat van bestemming.
(15) Waarvan 1 800 miljoen euro zijn verloren gegaan in de zeven geselecteerde lidstaten en 400 miljoen in de 21 lidstaten van bestemming van de in de steekproef onderzochte geïmporteerde goederen.
(16) De antwoorden van commissaris Šemeta op de door de Commissie begrotingscontrole ingediende vragen zijn te vinden op: http://www.europarl.europa.eu/committees/en/cont/publications.html?id=CONT00004#menuzone
(17) Bijzondere Commissie georganiseerde misdaad, corruptie en witwassen (CRIM) 2012-2013, Thematische bijdrage over corruptie, systemische corruptie binnen de overheden van de lidstaten en maatregelen ter bestrijding van de negatieve gevolgen ervan voor de EU, november 2012, blz. 2.
(18) Arrest van 15 november 2011 in zaak C-539/09, Commissie tegen Duitsland (PB C 25 van 28.1.2012, blz. 5).

Juridische mededeling - Privacybeleid