Resolutie van het Europees Parlement van 3 juli 2013 over een geïntegreerd internecontrolekader (2012/2291(INI))
Het Europees Parlement,
– gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU),
– gezien advies nr. 2/2004 van de Europese Rekenkamer over het model „single audit” (en een voorstel voor een communautair internecontrolekader)(1),
– gezien de mededeling van de Commissie over een stappenplan voor een geïntegreerd internecontrolekader (COM(2005)0252),
– gezien de mededeling van de Commissie over het actieplan voor een geïntegreerd internecontrolekader (COM(2006)0009),
– gezien het eerste halfjaarlijkse verslag over het scorebord voor de tenuitvoerlegging van het actieplan van de Commissie voor een geïntegreerd internecontrolekader, gepubliceerd op 19 juli 2006 (SEC(2006)1009), ingevolge het verzoek van het Parlement in zijn resolutie over de kwijting voor het begrotingsjaar 2004(2),
– gezien het in maart 2007 gepubliceerde voortgangsverslag van de Commissie (COM(2007)0086), waarin de vooruitgang wordt aangegeven en enkele nieuwe acties worden aangekondigd,
– gezien de mededeling van de Commissie van februari 2008 (COM(2008)0110) en het daarbij gevoegde werkdocument van de diensten van de Commissie (SEC(2008)0259),
– gezien de mededeling van de Commissie van februari 2009 betreffende het verslag over de impact van het actieplan van de Commissie voor een geïntegreerd internecontrolekader (COM(2009)0043),
– gezien artikel 48 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A7-0189/2013),
A. overwegende dat de Commissie overeenkomstig artikel 317 VWEU onder eigen verantwoordelijkheid en volgens de beginselen van goed financieel beheer en in samenwerking met de lidstaten de begroting uitvoert;
B. overwegende dat de eindverantwoordelijkheid voor de uitvoering van de begroting van de Unie volgens het Verdrag weliswaar bij de Commissie ligt, maar dat de lidstaten ook een grote verantwoordelijkheid dragen, aangezien 80 % van de begroting door de lidstaten wordt besteed volgens het systeem van gedeeld beheer;
C. overwegende dat het beginsel van effectieve interne controle een van de begrotingsprincipes is die zijn opgenomen in het Financieel Reglement na de wijziging hiervan bij Verordening (EG, Euratom) nr. 1995/2006, zoals de Commissie in het bovengenoemde actieplan had voorgesteld;
D. overwegende dat de meest doeltreffende manier voor de Commissie om te laten zien dat zij zich werkelijk inzet voor transparantie en goed financieel beheer, erin bestaat haar volledige steun te verlenen aan maatregelen die ten doel hebben de kwaliteit van het financieel beheer te verbeteren, teneinde een gunstige betrouwbaarheidsverklaring (DAS(3)) van de Europese Rekenkamer te krijgen;
E. overwegende dat alle instellingen en lidstaten moeten samenwerken om het vertrouwen van de Europese burgers in de financiële prestaties van de Unie te herstellen;
F. overwegende dat de Commissie, ter ondersteuning van het strategische oogmerk om een betrouwbaarheidsverklaring van de Europese Rekenkamer te krijgen, in januari 2006 het actieplan voor een geïntegreerd internecontrolekader (het „Actieplan”) vaststelde, gevolg gevend aan de aanbevelingen van de Rekenkamer(4), de resolutie van het Parlement over de kwijting voor het begrotingsjaar 2003(5) en de conclusies van de ECOFIN-Raad van 8 november 2005;
G. overwegende dat het actieplan zich richtte op de aanpak van leemten in de toenmalige controlestructuren van de Commissie en 16 gebieden noemde waarop uiterlijk eind 2007 actie moest worden ondernomen, waarbij in aanmerking werd genomen dat verbetering van het financieel beheer in de Unie moet worden nagestreefd met nauwlettend toezicht op de controles bij de Commissie en de lidstaten;
Uitvoering van het actieplan
1. wijst erop dat de vooruitgang die is geboekt bij de verwezenlijking van de doelstellingen van het actieplan niet enkel dient te worden gemeten op basis van de voltooiing van elke actie, maar eveneens op basis van de impact ervan op de vermindering van het aantal fouten in de onderliggende transacties;
2. merkt op dat de Commissie zelf verklaard heeft dat het actieplan begin 2009 volledig voltooid was, hoewel 3 van de 16 oorspronkelijke acties niet konden worden uitgevoerd of op andere manieren werden voortgezet;
3. wijst er met name op dat met artikel 32 van het nieuwe Financieel Reglement het beginsel van effectieve en efficiënte interne controle wordt vastgesteld, en dat in artikel 33 van dit reglement is bepaald dat de Commissie bij de indiening van herziene of nieuwe voorstellen voor uitgaven een schatting van de kosten en de baten van het controlesysteem alsook het risico op fouten dient te geven;
4. verklaart eveneens dat er met betrekking tot het concept „aanvaardbaar risiconiveau” voor gekozen is deze actie te voltooien door het concept „resterend foutenrisico” te definiëren;
5. betreurt het feit dat de vereenvoudiging van de regelgeving uit 2007-2013 niet zo uitvoerig is gebeurd als gehoopt;
6. betreurt het feit dat het door de Commissie gedane toezegging om een volledig positieve DAS te bereiken niet verwezenlijkt is, en wijst er met name op dat de Rekenkamer in haar verslag over de betrouwbaarheidsverklaring 2011 heeft geconcludeerd dat de betalingen in het algemeen fouten van materieel belang vertoonden, en heeft aangegeven dat de toezicht- en controlesystemen in het algemeen slechts ten dele doeltreffend waren;
7. wijst erop dat het totale foutenpercentage in de onderliggende verrichtingen in 2010 is toegenomen van 3,3 % tot 3,7 %, en gestegen is tot 3,9 % in 2011; betreurt de omkering van de positieve trend van de afgelopen jaren, en vreest dat het foutenpercentage de komende jaren zal stijgen;
8. merkt op dat de Commissie haar doelstelling om een positieve DAS te bereiken heeft gehandhaafd, terwijl het Parlement in zijn resolutie over de kwijting voor 2011 heeft aangegeven diep te betreuren dat de betalingen fouten van materieel belang blijven vertonen;
9. roept de Commissie op de nodige stappen te nemen om te zorgen voor een consistente daling van het foutenpercentage;
Wat is er mis?
10. deelt de mening van de Rekenkamer en de Commissie(6) met betrekking tot het feit dat het model „single audit” nog niet werkt en dat de door de lidstaten opgezette controlesystemen hun potentieel op dit moment niet ten volle benutten;
11. herinnert er in dit opzicht aan dat de autoriteiten van de lidstaten in 2011, voor wat het regionaal beleid betreft, voor meer dan 60 % van de door de Rekenkamer aangegeven fouten over voldoende informatie beschikten om een aantal fouten op te merken en recht te zetten vooraleer de Commissie om terugbetaling te verzoeken;
12. deelt in dit verband de mening van de Rekenkamer dat de controles op het eerste niveau, dat wil zeggen van de beheers- en controlesystemen in de lidstaten, ontoereikend zijn, wat resulteert in een zeer zware last om het foutenpercentage terug te dringen;
13. wijst erop dat complexe en ondoorzichtige regels de uitvoering van en controle op programma's belemmeren; is bezorgd over het feit dat dit kan leiden tot een groot aantal fouten en fraude in de hand kan werken; uit daarom zijn bezorgdheid dat complexere regels op nationaal en regionaal niveau („gold-plating”) resulteren in nieuwe problemen voor de wettelijke uitvoering van de begroting van de Unie en in een onnodige stijging van het foutenpercentage;
14. merkt op dat de Commissie niet volledig kan vertrouwen op de bevindingen van de nationale controle-instanties van de lidstaten;
15. constateert dat er een fundamentele discrepantie bestaat tussen de Rekenkamer, die een jaarlijkse benadering toepast in de DAS-controles, en de Commissie die bij de uitvoering van de begroting een meerjarige benadering toepast;
Wat moet er gebeuren?
16. roept de Commissie op artikel 32, lid 5, van het nieuwe Financieel Reglement strikt toe te passen indien het foutenpercentage hoog blijft, en vervolgens zwakke punten in de controlesystemen in kaart te brengen, de kosten en baten van eventuele corrigerende maatregelen te onderzoeken, en passende maatregelen te nemen of voor te stellen op het vlak van vereenvoudiging, verbetering van de controlesystemen en het opnieuw ontwerpen van programma's of uitvoeringssystemen;
17. roept de lidstaten op hun toezicht- en controlesystemen te versterken en er met name voor te zorgen dat hun indicatoren en statistieken betrouwbaar zijn;
18. merkt met bezorgdheid op dat de Rekenkamer in 2010 en 2011, op het vlak van het regionaal beleid, concludeerde dat de Commissie niet ten volle kan vertrouwen op en zekerheid kan verwerven over de werkzaamheden van de nationale controleautoriteiten, en roept de lidstaten op deze situatie te verhelpen;
19. roept de lidstaten op om de volledige verantwoordelijkheid op zich te nemen voor hun rekeningen en betrouwbare gegevens in te dienen bij de Commissie, gebruikmakend van nationale beheersverklaringen die op het passende politieke niveau ondertekend zijn;
20. roept de Commissie op de lidstaten aan te moedigen tot samenwerking om ervoor te zorgen dat het geld van de belastingbetaler wordt aangewend in overeenstemming met de beginselen van goed financieel beheer, ofwel door middel van passende voordelen, ofwel door middel van strenge sancties of de onderbreking van de geldstroom; is ervan overtuigd dat dit zou helpen het vertrouwen van de EU-burgers in de EU en haar instellingen te herstellen;
21. verzoekt de Commissie alle controleprocedures in haar diensten te harmoniseren;
22. stelt met bezorgdheid vast dat de door de Rekenkamer blootgelegde zwakke punten in het werk van de nationale autoriteiten ook het resultaat kunnen zijn van „een inherente tekortkoming en een belangenconflict bij het systeem van gedeeld beheer zelf”(7), aangezien nationale controleautoriteiten doeltreffend moeten zijn om de „single audit”-status te krijgen van de Commissie, terwijl het gemelde foutenpercentage lager dan 2 % dient te liggen, wat een stimulans zou kunnen zijn om niet alle onregelmatigheden te melden;
23. roept de Commissie dan ook op strenger te zijn bij de certificering van de nationale beheers- en controleautoriteiten en te zorgen voor passende stimulansen en een doeltreffend systeem van sancties;
24. verzoekt daarom, in overeenstemming met artikel 287, lid 3 VWEU om een intensivering van de samenwerking tussen nationale controle-instanties en de Rekenkamer voor de controles van het gedeeld beheer;
25. roept de bevoegde EU-instellingen op te beoordelen of de vaststelling van het foutenpercentage op 2 % passend en haalbaar is voor alle beleidsdomeinen van de EU;
26. zet in dit verband vraagtekens bij het nut van betrouwbaarheidsverklaringen, aangezien er vanwege de complexiteit van de uitvoering van de begroting op het vlak van gedeeld beheer ook een gedeelde verantwoordelijkheid geldt voor de wettigheid en de regelmatigheid van de begrotingsadministratie tussen de Commissie en de lidstaten, en tussen de Commissie en regionale administratiediensten, terwijl de politieke verantwoordelijkheid nog steeds uitsluitend bij de Commissie berust;
27. is daarom van mening dat in het kader van de toekomstige herziening van het EU-Verdrag, het concept van de betrouwbaarheidsverklaring moet worden heroverwogen;
Follow-up van de kwijting 2011 aan de Commissie
28. herhaalt zijn oproep aan de lidstaten om nationale beheersverklaringen uit te geven die op het passende politieke niveau ondertekend zijn en vraagt de Commissie een model op te stellen voor dergelijke verklaringen;
29. is van mening dat het beginsel van een verplichte nationale beheersverklaring dient te worden opgenomen in het interinstitutioneel akkoord dat bij het besluit over het meerjarig financieel kader wordt gevoegd;
30. wijst erop dat „het gebrek aan een geloofwaardig systeem van nationale verklaringen het vertrouwen dat de EU-burgers kunnen hebben in de macro-economie, EU-geld en de beheerders ervan zal blijven schaden”(8);
31. herinnert eraan dat de eerste drie prioritaire acties die het Parlement bij de verlening van de kwijting voor het jaar 2011 van de Commissie vereiste, gericht zijn op het boeken van vooruitgang in de DAS-kwestie;
32. herinnert er met name aan dat de Commissie jaarlijks, en voor het eerst in september 2013, dient te komen met een mededeling aan het Europees Parlement, de Raad en de Rekenkamer waarin alle nominale bedragen openbaar worden gemaakt die in het voorgaande jaar zijn teruggevorderd via financiële correcties en terugvorderingen voor alle beheersmethoden op het niveau van de Unie en van de lidstaten(9);
33. staat erop dat deze mededeling op tijd wordt gepubliceerd zodat ze door de Rekenkamer kan worden onderzocht vóór de publicatie van het jaarverslag;
34. herhaalt zijn aansporing van de Commissie om vooruitgang te boeken bij de openbaarmaking van exactere, betrouwbaardere gegevens over terugvorderingen en financiële correcties, en om informatie te verstrekken waarin voor zover mogelijk het jaar waarin de betaling is verricht, het jaar waarin de betrokken fout is opgespoord en het jaar waarin terugvorderingen of financiële correcties openbaar gemaakt zijn in de toelichtingen bij de rekeningen met elkaar in overeenstemming worden gebracht(10);
35. wijst erop dat alle maatregelen die worden genomen om het foutenpercentage te verlagen gepaard dienen te gaan met een nieuwe prestatiecultuur; de diensten van de Commissie dienen in hun beheersplan een aantal doelstellingen en indicatoren vast te stellen die voldoen aan de vereisten van de Rekenkamer op het vlak van relevantie, vergelijkbaarheid en betrouwbaarheid; de diensten moeten in hun jaarlijkse activiteitenverslagen hun prestaties meten door een samenvatting te geven van de bereikte resultaten op het gebied van de belangrijkste beleidsterreinen van de Commissie; wijst erop dat naast deze prestaties per departement de prestaties van de Commissie als geheel wordt geëvalueerd in het evaluatieverslag zoals bedoeld in artikel 318 VWEU(11);
36. herinnert eraan dat de Commissie de structuur van bovengenoemd evaluatieverslag moet wijzigen door intern beleid van extern beleid te onderscheiden en met betrekking tot het intern beleid de nadruk te leggen op de Europa 2020-strategie als het economisch en sociaal beleid van de Unie; vindt dat de Commissie de nadruk moet leggen op de voortgang in de verwezenlijking van de kerninitiatieven;
37. benadrukt bovendien dat de prestatie-indicatoren volledig geïntegreerd moeten zijn in alle voorstellen voor nieuw beleid en nieuwe programma's;
38. verzoekt om opname in het interinstitutioneel akkoord dat bij het besluit over het meerjarig financieel kader wordt gevoegd van het advies dat het Parlement in de eerste paragraaf van de resolutie bij zijn besluit inzake kwijting voor 2011 aan de Commissie heeft gegeven over de manier waarop het in artikel 318 VWEU genoemde evaluatieverslag kan worden opgesteld;
Op prestaties gebaseerde begroting
39. deelt de opvatting van de Rekenkamer dat het niet zinvol is te proberen prestaties te meten zonder dat de begroting wordt opgesteld op basis van prestatie-indicatoren(12), en verzoekt om de totstandbrenging van een op prestaties gebaseerd begrotingsmodel waarbij elke begrotingslijn vergezeld gaat van doelstellingen en resultaten die worden gemeten door middel van prestatie-indicatoren;
40. verzoekt de Commissie een werkgroep op te richten die bestaat uit vertegenwoordigers van de Commissie, het Parlement, de Raad en de Rekenkamer met als doel maatregelen te overwegen die nodig zijn om een dergelijke op prestaties gebaseerde begroting te introduceren en om een overeenkomstig actieplan met tijdschema op te stellen;
Vereenvoudiging
41. verzoekt alle partijen die betrokken zijn bij het besluitvormingsproces betreffende de wetgeving en programma's voor de periode na 2013 rekening te houden met het feit dat erkend moet worden dat vereenvoudiging absoluut noodzakelijk is door het aantal programma's te verminderen en proportionele en kosteneffectieve controles en vereenvoudigde subsidiabiliteitsregels en kostenmethoden te bepalen;
o o o
42. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de Europese Rekenkamer en de regeringen en parlementen van de lidstaten.