Resolutie van het Europees Parlement van 12 september 2013 over het tweede verslag over de tenuitvoerlegging van de EU-interneveiligheidsstrategie (2013/2636(RSP))
Het Europees Parlement,
– gezien de mededeling van de Commissie van 10 april 2013 over het tweede verslag over de tenuitvoerlegging van de EU-interneveiligheidsstrategie (COM(2013)0179),
– gezien zijn resolutie van 22 mei 2012 over de interneveiligheidsstrategie van de Europese Unie(1),
– gezien zijn resolutie van 11 juni 2013 over georganiseerde misdaad, corruptie en het witwassen: aanbevelingen inzake de benodigde acties en initiatieven (tussentijds verslag)(2),
– gezien het programma van Stockholm en het Actieplan ter uitvoering van het programma van Stockhom (COM(2010)0171),
– gezien de interneveiligheidsstrategie van de Europese Unie, zoals goedgekeurd door de Raad op 25 februari 2010,
– gezien de conclusies van de Raad van 7 juni 2013 inzake de vaststelling van de EU-prioriteiten ter bestrijding van zware en georganiseerde criminaliteit voor de periode 2014-2017,
– gezien het verslag van Europol over de stand van zaken en de tendensen in verband met het terrorisme in Europa van 2013 (TE-SAT),
– gezien het verslag van Europol over de dreigingsevaluatie van de georganiseerde criminaliteit van 2013 (SOCTA),
– gezien het werkdocument van de diensten van de Commissie over de evaluatie van de EU-beleidscyclus betreffende zware en georganiseerde criminaliteit van 2011 (SWD(2013)0017),
– gezien artikel 2 en artikel 3, lid 2, van het EU-Verdrag (VEU), en de hoofdstukken 1, 2, 4 en 5 van titel V van het Verdrag betreffende de werking van de EU (VWEU),
– gezien het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, in het bijzonder de artikelen 6, 7, 8, 10, lid 1, 11, 12, 21, 47-50, 52 en 53 daarvan,
– gezien de relevante Europese jurisprudentie en de jurisprudentie van de nationale grondwettelijke hoven inzake het evenredigheidsbeginsel en het feit dat overheden in een democratische maatschappij dat beginsel moeten naleven,
– gezien de relevante arresten van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens,
– gezien het verslag van François Crépeau, speciale VN-rapporteur voor de mensenrechten van migranten, zoals beschreven in de studie van 24 april 2013 getiteld "Beheer van de externe grenzen van de Europese Unie en de gevolgen daarvan voor de mensenrechten van migranten",
– gezien de vraag aan de Commissie over het tweede verslag betreffende de tenuitvoerlegging van de interneveiligheidsstrategie van de EU (O-000068/2013 – B7-0213/2013),
– gezien artikel 115, lid 5, en artikel 110, lid 2, van zijn Reglement,
A. overwegende dat het Verdrag van Lissabon in de lijn ligt van het Verdrag van Maastricht, waarmee een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht werd beoogd, en het mogelijk maakt de basis te leggen voor de ontwikkeling van het EU-veiligheidsbeleid en de uitwerking van een door de EU en de lidstaten gedeelde veiligheidsagenda, die moeten worden verankerd in de rechtsstaat, de eerbiediging van de democratische waarden, de openbare vrijheden, de grondrechten en solidariteit en moeten worden onderworpen aan een democratische controle en uitwerking op Europees niveau; overwegende dat deze verankering zich in het kader bevindt van de internationale verplichtingen van de EU en de lidstaten, met name met betrekking tot de verplichtingen die voortvloeien uit het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en de VN-verdragen en -conventies waarbij zij partij zijn;
B. overwegende dat het veiligheidsbeleid niet alleen op repressie moet zijn gericht maar ook op preventie, en dat dit vooral van groot belang is in een periode waarin de economische en sociale ongelijkheden groter worden en het sociaal pact en het bestaan van grondrechten en openbare vrijheden ter discussie worden gesteld;
C. overwegende dat de veiligheid van de Europese burgers cruciaal is;
D. overwegende dat de lidstaten en de Commissie tot dusverre niet alle gevolgen van de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon in aanmerking hebben genomen en overwegende dat het Europees Parlement daarom een relatief kleine rol blijft spelen en zijn standpunten, met name over de noodzaak om rekening te houden met het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, niet in het besluitvormingsproces worden betrokken(3);
E. overwegende dat in de interneveiligheidsstrategie (ISS) voor de periode 2010-2014 vijf prioritaire gebieden zijn aangewezen waarop de EU van meerwaarde kan zijn: beëindiging van de activiteiten van internationale criminele netwerken en bijdragen aan hun ontmanteling, voorkoming van terroristische aanvallen, verbetering van internetveiligheid, waarborging van de grensbewaking en vergroting van de weerbaarheid bij natuurrampen; overwegende dat de strategie alleen uitgevoerd kan worden als het vrije verkeer van personen, de rechten van migranten en asielzoekers worden gevrijwaard en alle internationale verplichtingen van de EU en de lidstaten worden nageleefd;
F. overwegende dat in het tweede jaarverslag over de tenuitvoerlegging van de interneveiligheidsstrategie onderkend wordt dat alle vijf doelstellingen nog steeds gelden, en dat een uiteenzetting wordt gegeven over de huidige stand van zaken, de tot nu toe geboekte vooruitgang en de verdere aanpak;
1. betreurt het dat in de tweede mededeling van de Commissie van 10 april 2013 over de tenuitvoerlegging van de EU-interneveiligheidsstrategie weinig kritiek wordt geuit over de in het kader van deze strategie genomen maatregelen en dezelfde prioriteiten worden bevestigd als in de initiële mededeling van november 2010 zonder rekening te houden met de gevolgen van de integratie van het Handvest van de grondrechten, waarvan de meeste artikelen niet alleen van toepassing zijn op Europese burgers, maar op alle personen die zich op het grondgebied van de EU bevinden;
2. neemt kennis van het werk dat is verricht met het oog op de invoering van de interneveiligheidsstrategie en de belangrijkste grondslagen daarvan, en die bedoeld is om alle EU-instellingen en lidstaten in staat te stellen dezelfde doeleinden na te streven; benadrukt dat vrijheid, veiligheid en recht doelstellingen zijn die parallel aan elkaar moeten worden nagestreefd en herinnert eraan dat veiligheid altijd in overeenstemming met de in de verdragen opgenomen beginselen, de rechtsstaat en de verplichtingen van de Unie op het vlak van de grondrechten moet worden nagestreefd, zodat vrijheid en rechtvaardigheid kunnen worden gewaarborgd; is van mening dat de veiligheidsmaatregelen van de EU zich moeten richten naar activiteiten die aantoonbaar tot daling van de criminaliteitscijfers en voorkoming van terroristische aanslagen hebben bijgedragen, en dat deze maatregelen moeten worden uitgevoerd overeenkomstig de beginselen van noodzakelijkheid, evenredigheid, eerbiediging van de grondrechten, en op basis van passende controle en verantwoording;
3. benadrukt dat interne veiligheid niet uitgezonderd is van de werkingssfeer van de nationale en EU-voorschriften op het gebied van grondrechten en spreekt zijn grote bezorgdheid uit over het feit dat EU-instellingen, overheden en burgers van lidstaten onder geheim toezicht van lidstaten, derde landen en derde partijen gesteld zijn, met de medewerking van particuliere bedrijven; verzoekt de EU en de instellingen van de lidstaten deze zaak te onderzoeken en vervolgens maatregelen te nemen; beklemtoont dat iedere interneveiligheidsstrategie van de EU op een uniforme interpretatie van de begrippen "intern" en "extern" gebaseerd moet zijn en gericht op de bescherming van EU-instellingen, EU-lidstaten en hun burgers tegen onwettelijk buitenlands toezicht, oneigenlijke beïnvloeding en manipulatie; verzoekt om een versterking van de beveiliging en vertrouwelijkheid van de communicatie- en logistieke systemen van de EU tegen toezicht vanuit het buitenland of door derde partijen; wijst erop dat het recht van burgers op privacy en gegevensbescherming en het recht op toegang tot documenten en informatie, fundamentele Europese waarden en rechten zijn die op alle niveaus en in alle fora moeten worden nageleefd;
4. wijst erop dat het Parlement nu een volwaardige institutionele actor is op het gebied van het veiligheidsbeleid en daarom het recht heeft actief aan de vaststelling van de kenmerken en prioriteiten van de interneveiligheidsstrategie en aan de evaluatie van de betreffende instrumenten mee te werken, met inbegrip van de regelmatige controle op de tenuitvoerlegging van de interneveiligheidsstrategie, die gezamenlijk door het Europees Parlement, de nationale parlementen en de Raad op grond van de artikelen 70 en 71 VWEU, wordt verricht;
5. meent dat een goede analyse van veiligheidsbedreigingen een essentiële voorwaarde is voor een effectieve interneveiligheidsstrategie; herinnert de Commissie aan haar toezegging om een sectoroverschrijdend overzicht van natuurlijke risico's en door de mens (opzettelijk of niet-opzettelijk) veroorzaakte dreigingen in de EU op te stellen; herinnert de Europese Raad aan haar verplichting op grond van artikel 222 VWEU om regelmatig de dreigingen te evalueren waarmee de Unie wordt geconfronteerd en verzoekt de Commissie concrete voorstellen te doen over de wijze waarop bovenvermelde verplichtingen het best kunnen worden nagekomen, waarbij de huidige gefragmenteerde en beperkte dreigings- en risicoanalyses op EU-niveau en op nationaal niveau bijeengebracht moeten worden;
6. merkt op dat de doeltreffendheid van de beoordelingen en analyses van Europol over terroristische bedreigingen en andere criminele activiteiten grotendeels afhangt van de bereidheid van de diensten van de lidstaten om informatie te verstrekken; stelt voor de verstrekking van informatie door de lidstaten aan Europol te verbeteren door de verplichting van de lidstaten om met Europol samen te werken, te versterken;
7. herinnert eraan dat georganiseerde criminaliteit, waaronder de maffia, een van de grootste bedreigingen vormt voor de interne veiligheid van de EU; stelt tevreden vast dat de lidstaten en de Commissie vooruitgang hebben geboekt in het kader van de EU-beleidscyclus ter bestrijding van de georganiseerde en zware internationale criminaliteit en verzoekt de lidstaten om een hernieuwd engagement en toereikende middelen; is van mening dat gemeenschappelijke wettelijke normen en operationele instrumenten moeten worden bevorderd, zoals beslagleggingen, Europese onderzoeksbevelen en gemeenschappelijke onderzoeksteams; is van mening dat de politiële en justitiële samenwerking tussen de lidstaten en de Europese Unie, evenals met derde landen, moet worden versterkt, met inachtneming van het internationaal recht en de internationale verplichtingen van de EU op het gebied van de fundamentele vrijheden en de grondrechten, de bescherming van de persoonsgegevens en het privéleven van de burgers en ingezetenen van de Unie, en eist dat het Europees Parlement een cruciale rol speelt bij de evaluatie en de vaststelling van het interneveiligheidsbeleid van de Unie omdat dit beleid verstrekkende gevolgen heeft voor de grondrechten van alle personen die in de EU leven; benadrukt dat ervoor gezorgd moet worden dat dit beleid onder de bevoegdheid valt van de enige Europese instelling die via directe verkiezingen wordt gekozen om het EU-beleid in het kader van de ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid te onderwerpen aan democratische toetsing en controle;
8. vraagt op basis van de huidige samenwerking tussen het Europees Parlement en de nationale parlementen nogmaals aandacht voor zijn idee van een "parlementaire beleidscyclus", die nauw afgestemd moet worden op onder meer de jaarverslagen van de Commissie op dit gebied en die afgerond wordt met een parlementair jaarverslag over de huidige stand van zaken betreffende de interneveiligheidsstrategie;
9. is van mening dat bijzondere aandacht moet worden besteed aan de bestrijding van geweld tegen kinderen en vrouwen;
10. is ermee ingenomen dat de EU de bestrijding van illegale wapenhandel tot een van de prioriteiten heeft verklaard bij de bestrijding van georganiseerde criminaliteit; is niettemin in afwachting van de door de Commissie te ontwikkelen algemene strategische richtsnoeren over wapens, waaronder het gebruik van wapens voor terroristische doeleinden;
11. betreurt het dat de bestrijding van het witwassen van geld niet als afzonderlijke EU-prioriteit bij de bestrijding van de georganiseerde criminaliteit is opgenomen, zoals Europol had aanbevolen; is er vast van overtuigd dat andere soorten georganiseerde criminaliteit, zoals het witwassen van geld, milieumisdaden en zakelijke criminaliteit en corruptie met elkaar in verband staan en elkaar versterkende elementen zijn, en roept de Commissie en de Raad op de bestrijding van corruptie en het witwassen van geld onverwijld als prioriteit aan te merken;
12. benadrukt dat terrorismebestrijding een prioriteit vormt binnen de interneveiligheidsstrategie; wijst erop dat terrorisme in de EU, hoewel in zeer veel verschillende gedaanten, volgens Europol een reële dreiging vormt; stelt zich echter vragen bij de prioriteiten van de EU in dit opzicht met betrekking tot de werkelijke oorsprong van terroristische aanslagen; houdt vol dat naast repressiemaatregelen meer prioriteit moet worden gegeven aan preventiebeleid; wijst er in dit verband op dat meer aandacht moet worden besteed en passende financiële en personele middelen moeten worden toegewezen aan gerichte politiemaatregelen en inlichtingendiensten zodat terroristische aanslagen daadwerkelijk kunnen worden voorkomen; wijst op het belang van de preventie van terrorismefinanciering en ziet uit naar het voorstel voor een kader voor justitiële en bestuurlijke maatregelen zoals het bevriezen van tegoeden van personen die verdacht worden van terrorisme overeenkomstig artikel 75 VWEU; verzoekt de Commissie en de lidstaten om een juiste evaluatie uit te voeren van de aard en omvang van de dreiging die uitgaat van de opkomst van gewelddadige, politieke radicalisering; acht het van cruciaal belang om mechanismen te ontwikkelen die het mogelijk maken tekenen van gewelddadige radicalisering of militant extremisme in een vroeg stadium te signaleren, en vraagt de Commissie en de lidstaten deze, mede met het oog op preventie, in hun respectieve actiegebieden te integreren; is bezorgd over de toenemende activiteiten van zogeheten "eenzame wolven" met een Europese nationaliteit of afkomstig uit een derde land, die afreizen naar conflictgebieden en daarna terugkeren naar het EU-grondgebied, aangezien zij nieuwsoortige risico's vormen die niet volgens de gebruikelijke methodes van terrorismebestrijding kunnen worden aangepakt; moedigt de uitwisseling van goede praktijken aan om de radicalisering van jongeren te voorkomen en ondersteunt het project voor een Europees instrumentarium op dit gebied; verwacht dat in de evaluatie van het kaderbesluit inzake terrorismebestrijding met al deze parameters rekening wordt gehouden;
13. verzoekt de Commissie, de lidstaten en de andere Europese instellingen en organen gewelddadige extremistische organisaties in de Unie nauwgezet te onderzoeken en concrete maatregelen te nemen om gewelddaden van deze aard te bestrijden;
14. benadrukt dat de particuliere sector, en de financiële bedrijfstak in het bijzonder, een cruciale rol spelen in de bestrijding van de georganiseerde misdaad en de financiering van terrorisme door gevallen van fraude, witwassen van geld en andere verdachte transacties te identificeren en aan te geven; wijst erop dat de financiële sector nauwer met de overheidsagentschappen moet samenwerken om de leemten in de huidige verordeningen te identificeren en innovatieve technieken ten uitvoer te leggen om deze kwesties aan te pakken; benadrukt dat het essentieel is te begrijpen dat elke doeltreffende bestrijding van georganiseerde misdaad en terrorisme afhankelijk is van een geïntegreerde aanpak waarbij alle belanghebbenden op nationaal en EU-niveau worden betrokken;
15. is van mening dat de weerbaarheid van kritieke infrastructuur ten aanzien van door de mens en door de natuur veroorzaakte rampen vergroot moet worden; betreurt het dat de huidige Richtlijn inzake de bescherming van Europese kritieke infrastructuur (2008/114/EG(4)) niet goed functioneert en verzoekt de Commissie een voorstel tot wijziging te doen met het oog op verbetering van de richtlijn;
16. is van mening dat een statistische studie moet worden gedaan op het gebied van natuurlijke risico's, in het kader waarvan de belangrijkste risicogebieden worden geïdentificeerd, en dat op basis daarvan een automatisch en doeltreffend systeem voor interventie en hulpverlening moet worden ontwikkeld om tijdig op noodsituaties te kunnen reageren;
17. acht het van bijzonder groot belang milieu-, en economische criminaliteit, ongeacht de oorsprong, op een krachtige manier te bestrijden, aangezien deze vormen van criminaliteit zeer nadelige uitwerking hebben op de levensomstandigheden van de Europese burgers, in het bijzonder in tijden van crisis;
18. is verheugd over de aankondiging van de Commissie over een initiatief tegen sigarettensmokkel en kijkt daar vol verwachting naar uit;
19. neemt kennis van de prioriteit die de bestrijding van cybercriminaliteit in de interneveiligheidsstrategie heeft; meent dat cybercriminaliteit een steeds grotere dreiging vormt voor de EU en andere criminele activiteiten in hoge mate bevordert; roept de Commissie op voldoende middelen beschikbaar te stellen voor het nieuwe Europese centrum voor cybercriminaliteit en dringt er bij alle lidstaten op aan om de conventie van de Raad van Europa inzake cybercriminaliteit te ratificeren; herinnert eraan dat in het kader van de interneveiligheidsstrategie, gegevensverwerking en –verzameling steeds moeten voldoen aan de beginselen van de EU-gegevensbescherming, in het bijzonder de beginselen van noodzakelijkheid, evenredigheid en wettigheid, en aan de betreffende regelgeving van de EU en de conventies van de Raad van Europa op dit gebied; herinnert aan de bijzondere aandacht die moet worden besteed aan kinderen in de digitale omgeving en aan het belang van de strijd tegen kinderpornografie; steunt de uitbreiding van de wereldwijde alliantie tegen seksuele uitbuiting van kinderen via het internet;
20. herhaalt dat het verbeteren van de politiële en justitiële samenwerking in de EU, onder meer via Europol, de Europese Politieacademie (CEPOL) en Eurojust, en door middel van passende opleidingen, van wezenlijk belang is voor een degelijke interneveiligheidsstrategie en dat zowel de bevoegde autoriteiten in de lidstaten als de EU-instellingen en -agentschappen daarbij betrokken moeten zijn; is van mening dat deze samenwerking niet mag worden beperkt tot de opsporing en arrestatie van verdachten van strafbare feiten, maar zich ook moet richten op de preventie en non-recidive van dergelijke daden; neemt kennis van de betreffende voorstellen van de Commissie, waaronder die in verband met de hervorming van Eurojust en het wetgevingsvoorstel betreffende de instelling van een Europees openbaar ministerie; wijst erop dat het beginsel van scheiding en autonomie van machten tussen de rechtsprekende en de politionele sector moet worden geëerbiedigd;
21. steunt de invoering van een Europees openbaar ministerie, met name om de begroting van de Unie beter te beschermen, en roept de Commissie op spoedig een voorstel te doen;
22. betreurt het dat de interneveiligheidsstrategie nog steeds niet voorzien is van een duidelijke 'justitiële dimensie'; wijst er overeenkomstig het programma van Stockholm op dat wederzijds vertrouwen versterkt moet worden door geleidelijk een Europese justitiële cultuur te ontwikkelen die stoelt op de diversiteit van rechtsstelsels en op eenheid op grond van Europees recht, en dat dit gepaard moet gaan met de eerbiediging van de rechtsstaat, democratische waarden en mensenrechten en niet mag worden beperkt tot enkel de vervolging van criminele daden of terrorisme verdachte personen; onderstreept het primordiale belang van wederzijds vertrouwen als voorwaarde voor de verbetering van justitiële samenwerking en is van mening dat wederzijds vertrouwen slechts mogelijk is door de invoering en handhaving van gelijke normen voor burgerlijke vrijheden en procedurele waarborgen;
23. benadrukt dat het belangrijk is een geïntegreerd grensbeheer te ontwikkelen dat een uniforme, veilige en kwalitatief hoogstaande controle van de buitengrenzen garandeert, terwijl legaal reizen langs de buitengrenzen wordt vergemakkelijkt en mobiliteit binnen het Schengengebied wordt bevorderd; is verheugd over de inwerkingtreding van het Schengeninformatiesysteem II en roept eu-LISA op een kwalitatief hoogstaand operationeel beheer van het nieuwe systeem te garanderen; verwacht dat het nieuwe Europees grensbewakingssysteem (Eurosur) tegen het einde van 2014 volledig operationeel zal zijn en is van mening dat het een efficiënt instrument zal zijn dat zal bijdragen tot de opsporing, preventie en bestrijding van grensoverschrijdende criminaliteit en irreguliere immigratie en ook tot de bescherming en redding van de levens van migranten; benadrukt dat de mogelijke ontwikkeling van nieuwe IT-systemen op het gebied van migratie en grensbeheer, zoals de initiatieven "Slimme grenzen", zorgvuldig geanalyseerd moet worden, met name in het licht van de beginselen van noodzakelijkheid en evenredigheid, en uiteindelijk slechts met de ontwikkeling begonnen moet worden nadat relevante rechtsinstrumenten aangenomen zijn; is in het bijzonder verheugd over de recente overeenkomst inzake het Schengenevaluatiemechanisme en verzoekt de Commissie haar nieuwe taken uit te oefenen om ervoor te zorgen dat het Schengenacquis in het Schengengebied grotendeels wordt nageleefd; benadrukt dat de herinvoering van controles aan de binnengrenzen een uitzonderlijke maatregel moet zijn die alleen in laatste instantie kan worden genomen en dat hierbij niet alleen rekening moet worden gehouden met de veiligheidsaspecten, maar ook met de gevolgen voor mobiliteit en vrij verkeer; wijst erop dat migratie en de overschrijding van de buitengrenzen door een groot aantal onderdanen van derde landen niet per se als een bedreiging van openbaar beleid of van interne veiligheid moet worden beschouwd; spreekt nogmaals zijn grote steun uit voor de toetreding van Bulgarije en Roemenië tot het Schengengebied en roept de Raad op ook in te stemmen met hun toetreding aangezien dit de solidariteit en het wederzijds vertrouwen zal bevorderen, noodzakelijke voorwaarden om een hoog veiligheidsniveau binnen de Europese Unie te garanderen;
24. benadrukt dat de versterking van het wederzijds vertrouwen tussen politiekorpsen belangrijk is om de samenwerking, gemeenschappelijke onderzoeksteams en uitwisseling van informatie te bevorderen; wijst er op dat in dit verband Europese scholing van politiekorpsen van essentieel belang is;
25. is van mening dat bij de vaststelling en tenuitvoerlegging van de interneveiligheidsstrategie meer rekening moet worden gehouden met de bestaande wisselwerking tussen de interne en de externe dimensies van het veiligheidsbeleid, en dat de instellingen en agentschappen van de EU die zich op het gebied bewegen van justitie en binnenlandse zaken, in beide dimensies hun taken in volledige overeenstemming met de waarden en beginselen en de regelgeving van de EU en het Handvest van de grondrechten, moeten uitvoeren; roept de Commissie en de lidstaten ertoe op om ook de impact van de interneveiligheidsstrategie op de EU-externeveiligheidsstrategie te beoordelen, onder meer met het oog op de verplichtingen betreffende de eerbiediging en bevordering van de fundamentele vrijheden, de grondrechten en de democratische waarden en beginselen zoals deze zijn vastgelegd in de internationale teksten, overeenkomsten en verdragen die zij hebben ondertekend; betreurt het dat de tenuitvoerlegging van het stappenplan van 2011 voor de versterking van de banden tussen het GVDB en de VVR, niet op schema ligt en dringt er bij de EDEO op aan de werkzaamheden te versnellen;
26. wijst erop dat de huidige interneveiligheidsstrategie in 2014 afloopt; verzoekt de Commissie een nieuwe interneveiligheidsstrategie voor de periode 2015-2019 voor te bereiden, die rekening houdt met de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon en de verankering van het Handvest van de grondrechten in het EU-recht; is van mening dat deze nieuwe strategie moet worden gebaseerd op een diepgaande, onafhankelijke en externe evaluatie van de huidige strategie en instrumenten, en daarbij rekening moet worden gehouden met toekomstige uitdagingen en belanghebbenden uitvoerig moeten worden geraadpleegd; verzoekt de Raad de bijdrage van het Parlement aan de nieuwe interneveiligheidsstrategie zorgvuldig in overweging te nemen voordat hij de nieuwe strategie goedkeurt;
27. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie alsook aan de nationale parlementen.
Zie de resolutie van het Europees Parlement van 15 december 2010 over de situatie van de grondrechten in de Europese Unie (2009) – effectieve tenuitvoerlegging na de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon, PB C169E, 15.6.2012, blz. 49.