Index 
 Vorige 
 Volgende 
 Volledige tekst 
Procedure : 2013/2023(INI)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus : A7-0291/2013

Ingediende teksten :

A7-0291/2013

Debatten :

PV 07/10/2013 - 23
CRE 07/10/2013 - 23

Stemmingen :

PV 08/10/2013 - 9.6
Stemverklaringen

Aangenomen teksten :

P7_TA(2013)0396

Aangenomen teksten
PDF 119kWORD 42k
Dinsdag 8 oktober 2013 - Straatsburg
Internationaal privaatrecht en arbeidsverhoudingen
P7_TA(2013)0396A7-0291/2013

Resolutie van het Europees Parlement van 8 oktober 2013 over verbetering van het internationaal privaatrecht: bevoegdheidsregels inzake werkgelegenheid (2013/2023(INI))

Het Europees Parlement,

–  gezien de artikelen 12, 15, 16, 27, 28, 30, 31 en 33 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie,

–  gezien artikel 3, lid 3, van het Verdrag betreffende de Europese Unie,

–  gezien de artikelen 45, 81 en 146 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien de arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie in de zaken C‑18/02(1), C‑341/05(2) en C‑438/05(3),

–  gezien artikel 48 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie juridische zaken en het advies van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken (A7-0291/2013),

A.  overwegende dat gesproken kan worden van een zeer geslaagde herziening van de Brussel I-verordening(4), aangezien met deze herziening aanzienlijke verbeteringen werden doorgevoerd ten aanzien van de regels inzake rechterlijke bevoegdheid en de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken binnen de Europese Unie;

B.  overwegende dat bepaalde arbeidsrechtelijke kwesties buiten het bestek van deze herschikkingsprocedure vielen;

C.  overwegende dat in het interinstitutioneel akkoord van 28 november 2001(5) is bepaald dat de herschikkingsprocedure bedoeld is voor besluiten die veelvuldig worden gewijzigd;

D.  overwegende dat het belangrijk is samenhang tussen de regelgeving inzake rechterlijke bevoegdheid en de regelgeving inzake de rechtskeuze bij een geschil te waarborgen;

E.  voorts overwegende dat het binnen het internationaal privaatrecht op Europees niveau van het grootste belang is "forum shopping" te voorkomen, met name wanneer dit leidt tot benadeling van de zwakste partij, in het bijzonder de werknemer, en een zo groot mogelijke voorspelbaarheid van de bevoegdheidsregels te waarborgen;

F.  overwegende dat als algemeen beginsel dient te gelden dat de rechtbank die de nauwste band heeft met een zaak de rechterlijke bevoegdheid heeft;

G.  overwegende dat enkele geruchtmakende rechtszaken aan het Europees Hof van Justitie inzake rechterlijke bevoegdheid en toepasselijk recht in verband met individuele arbeidsovereenkomsten en collectieve actie hebben geleid tot de vrees dat nationale arbeidsrechtelijke bepalingen ondergraven zouden kunnen worden door Europese regelgeving op grond waarvan in bepaalde gevallen de wetgeving van de ene lidstaat toegepast wordt door de rechter van een andere lidstaat(6);

H.  overwegende dat het wegens het grote belang van het arbeidsrecht voor de constitutionele en politieke identiteit van de lidstaten belangrijk is dat de Europese regelgeving de nationale tradities op dit gebied respecteert;

I.  overwegende dat het ook vanuit het oogpunt van een goede rechtsbedeling van belang is dat de regels inzake rechterlijke bevoegdheid zo veel mogelijk worden afgestemd op de regels inzake het toepasselijke recht;

J.  overwegende dat het wenselijk lijkt te onderzoeken of de wetgeving inzake rechterlijke bevoegdheid op het gebied van het arbeidsrecht moet worden herzien;

K.  overwegende dat met betrekking tot collectieve actie dient te gelden dat de rechtbank van de lidstaat waar de collectieve actie is of zal worden ingesteld de rechterlijke bevoegdheid heeft;

L.  overwegende dat ter zake van individuele arbeidsovereenkomsten gewaarborgd moet worden dat, voor zover gewenst, de rechterlijke bevoegdheid berust bij de rechtbank van de lidstaat met de nauwste band met de arbeidsverhouding;

1.  complimenteert de instellingen met de succesvolle herziening van de Brussel I-verordening;

2.  is van oordeel dat de arbeidsrechtelijke kwesties door de Commissie nader moeten worden bestudeerd, met het oog op een eventuele toekomstige herziening;

3.  merkt op dat een van de grondbeginselen van het internationaal privaatrecht op het gebied van rechterlijke bevoegdheid de bescherming van de zwakkere partij is en dat in de huidige regels inzake rechterlijke bevoegdheid de bescherming van werknemers als doelstelling is opgenomen;

4.  merkt op dat werknemers, wanneer zij verweerder zijn in een zaak die aanhangig wordt gemaakt door hun werkgever, door de regels inzake rechterlijke bevoegdheid in arbeidszaken in het algemeen goed beschermd worden via de exclusieve bevoegdheidsgronden die zijn vastgesteld in de Brussel I-verordening;

5.  dringt er bij de Commissie op aan na te gaan of het huidige rechtskader op grond van de Brussel I-verordening voldoende rekening houdt met de specifieke kenmerken van acties op het gebied van werkgelegenheid;

6.  verzoekt de Commissie met name te onderzoeken:

   (a) of ten aanzien van de aansprakelijkheid van werknemers, werkgevers of werknemers- of werkgeversorganisaties voor schade ten gevolge van een collectieve actie verduidelijkt dient te worden dat artikel 7, lid 2 van de herschikte Brussel I-verordening verwijst naar de plaats waar de collectieve actie is of zal worden ingesteld, en of aanpassing aan artikel 9 van de Rome II-verordening noodzakelijk is;
   (b) of in gevallen waarin een werknemer een procedure aanspant tegen een werkgever de vangnetclausule die geldt als er geen plaats aangemerkt kan worden als plaats waar de arbeid gewoonlijk wordt verricht, aldus geherformuleerd dient te worden dat niet meer verwezen wordt naar de plaats waar de werknemer in dienst werd genomen, maar naar de plaats van waaruit de werknemer dagelijks instructies ontvangt of heeft ontvangen;

7.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan het Europees Economisch en Sociaal Comité.

(1) Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 5 februari 2004 in zaak C‑18/02, Danmarks rederiforening, optredend voor DFDS Torline A/S tegen LO Landsorganisationen i Sverige, optredend voor SEKO Sjöfolk Facket för Service och Kommunikation, Jurispr. 2004, blz. I-01417.
(2) Arrest van het Hof (Grote kamer) van 18 december 2007 in zaak C-341/05, Laval un Partneri Ltd tegen Svenska Byggnadsarbetareförbundet, Svenska Byggnadsarbetareförbundets avdelning 1, Byggettan en Svenska Elektrikerförbundet, Jurispr. 2007, blz. I-11767.
(3) Arrest van het Hof (Grote kamer) van 11 december 2007 in zaak C-438/05, International Transport Workers’ Federation en Finnish Seamen’s Union tegen Viking Line ABP en OÜ Viking Line Eesti, Jurispr. 2007, blz. I‑10779.
(4) Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB L 351 van 20.12.2012, blz. 1).
(5) Interinstitutioneel akkoord van 28 november 2001 over een systematischer gebruik van de herschikking van besluiten (PB C 77 van 28.3.2002, blz. 1).
(6) Zie met name de omstandigheden die hebben geleid tot het arrest in zaak C-438/05, International Transport Workers’ Federation en Finnish Seamen’s Union tegen Viking Line ABP en OÜ Viking Line Eesti, Jurispr. 2007, blz.. I-10779.

Juridische mededeling - Privacybeleid