Index 
Aangenomen teksten
Dinsdag 16 april 2013 - Straatsburg
Europees Agentschap voor netwerk- en informatiebeveiliging (ENISA) ***I
 Incidentele vangsten van walvisachtigen ***I
 Vangstmogelijkheden en de financiële tegenprestatie waarin is voorzien bij de Partnerschapsovereenkomst inzake visserij tussen de EU en Mauritius ***
 Verzoek om opheffing van de immuniteit van Hans-Peter Martin
 Verzoek om opheffing van de immuniteit van Jürgen Creutzmann
 Verzoek om opheffing van de immuniteit van Ewald Stadler
 Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering (aanvraag EGF/2011/023 IT/Antonio Merloni SpA)
 Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering (aanvraag EGF/2011/016 IT/Agile, Italië)
 Europees fonds voor aanpassing aan de globalisering (aanvraag EGF/2011/010 AT/Austria Tabak, Oostenrijk)
 Economische partnerschapsovereenkomsten EU/ACS-landen: het uitsluiten van bepaalde landen van handelspreferenties ***II
 Regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten ***I
 Kredietinstellingen en bedrijfseconomisch toezicht ***I
 Prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen ***I
 Grondafhandelingsdiensten op EU-luchthavens ***I
 Technische maatregelen en controlemaatregelen voor het Skagerrak ***I
 Gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij de toegang tot en het aanbod van goederen en diensten
 Bevordering van ontwikkeling via handel
 Door handel en investeringen gestimuleerde groei voor ontwikkelingslanden
 Staking van stemmen bij een stemming betreffende het intervenïeren in een gerechtelijke procedure (interpretatie van artikel 159, lid 3, van het Reglement)

Europees Agentschap voor netwerk- en informatiebeveiliging (ENISA) ***I
PDF 197kWORD 29k
Resolutie
Tekst
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 16 april 2013 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake het Europees Agentschap voor netwerk- en informatiebeveiliging (ENISA) (COM(2010)0521 – C7-0302/2010 – 2010/0275(COD))
P7_TA(2013)0103A7-0056/2013

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

–  gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2010)0521),

–  gezien artikel 294, lid 2, en artikel 114 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C7-0302/2010),

–  gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 17 februari 2011(1),

–  gezien de schriftelijke toezegging van de vertegenwoordiger van de Raad van 8 februari 2013 om het standpunt van het Europees Parlement goed te keuren, overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien artikel 55 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie industrie, onderzoek en energie en de adviezen van de Begrotingscommissie en de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A7-0056/2013),

1.  stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;

2.  verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in haar voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

3.  verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 16 april 2013 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) nr. .../2013 van het Europees Parlement en de Raad inzake het Agentschap van de Europese Unie voor netwerk- en informatiebeveiliging (Enisa) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 460/2004

P7_TC1-COD(2010)0275


(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Verordening (EU) nr. 526/2013.)

(1) PB C 107 van 6.4.2011, blz. 58.


Incidentele vangsten van walvisachtigen ***I
PDF 319kWORD 36k
Resolutie
Geconsolideerde tekst
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 16 april 2013 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 812/2004 van de Raad tot vaststelling van maatregelen betreffende de incidentele vangsten van walvisachtigen bij de visserij en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 88/98 (COM(2012)0447 – C7-0213/2012 – 2012/0216(COD))
P7_TA(2013)0104A7-0042/2013

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

–  gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2012)0447),

–  gezien artikel 294, lid 2, en artikel 43, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C7-0213/2012),

–  gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 14 november 2012(1),

–  gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien artikel 55 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie visserij (A7-0042/2013),

1.  stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;

2.  verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in haar voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

3.  verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 16 april 2013 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) nr. .../2013 van het Europees Parlement en de Raad houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 812/2004 van de Raad tot vaststelling van maatregelen betreffende de incidentele vangsten van walvisachtigen bij de visserij en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 88/98

P7_TC1-COD(2012)0216


HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 43, lid 2,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité,

Na toezending van het ontwerp van een wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure(2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)  Bij Verordening (EG) nr. 812/2004 van de Raad(3) zijn aan de Commissie bevoegdheden verleend om uitvoering te geven aan een aantal bepalingen van die verordening.

(2)  Als gevolg van de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon moeten de bevoegdheden die aan de Commissie zijn verleend met het oog op de uitvoering van Verordening (EG) nr. 812/2004, worden aangepast aan de artikelen 290 en 291 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

(3)  Om sommige bepalingen van Verordening (EG) nr. 812/2004 te kunnen toepassenTeneinde ervoor te zorgen dat bepaalde voorschriften doeltreffend gewijzigd kunnen worden om de technische en wetenschappelijke vooruitgang te weergeven, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen vast te stellen aan de Commissie worden gedelegeerd ten aanzien van de technische specificaties en voorwaarden voor het gebruik van akoestische afschrikkingsmiddelen. [Am. 1]

(4)  Het is van bijzonder belang dat de Commissie tijdens haar voorbereidende werkzaamheden voor de vaststelling van gedelegeerde handelingen passende raadplegingen houdt, onder meer op expertniveau.

(5)  De Commissie moet bij de voorbereiding en opstelling van gedelegeerde handelingen ervoor zorgen dat de desbetreffende documenten tijdig en op gepaste wijze gelijktijdig worden toegezonden aan het Europees Parlement en de Raad.

(6)  Om uniforme voorwaarden voor de tenuitvoerlegging van Verordening (EG) nr. 812/2004 te waarborgen ten aanzien van de voorschriften voor de procedure en het formaat voor de verslaglegging door de lidstaten, moeten uitvoeringsbevoegdheden aan de Commissie worden toegekend. Deze bevoegdheden moeten worden uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren(4).

(6 bis)  Gezien het feit dat de lidstaten verplicht zijn de nodige maatregelen te nemen om een systeem van strikte bescherming op te zetten voor walvisachtigen, gezien de tekortkomingen van Verordening (EG) nr. 812/2004 en de falende tenuitvoerlegging ervan zoals omschreven door de Commissie in haar Mededeling over bijvangsten van walvisachtigen in de visserij(5)en door ICES in het daaraan gerelateerde wetenschappelijke advies uit 2010, en gezien de gebrekkige opneming van Richtlijn 92/43/EEG van de Raad(6) („habitatrichtlijn”), moet de Commissie uiterlijk eind 2015 een wetgevingsvoorstel indienen voor een samenhangend, overkoepelend wetgevingskader waarmee walvisachtigen doeltreffend tegen alle bedreigingen worden beschermd.[Am. 2]

(7)  Verordening (EG) nr. 812/2004 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EG) nr. 812/2004 wordt als volgt gewijzigd:

(1)  Artikel 3, lid 1, wordt vervangen door:"

1.  De op grond van artikel 2, lid 1, gebruikte akoestische afschrikmiddelen moeten voldoen aan de technische specificaties en de gebruiksvoorwaarden. De voorwaarden en de specificaties zijn vastgesteld in bijlage II. De Commissie wordt gemachtigd om bijlage II door middel van overeenkomstig artikel 8 bis vastgestelde gedelegeerde handelingen te wijzigen om die bijlage aan te passen aan de technische en wetenschappelijke vooruitgang.

"

(1 bis)  Aan artikel 7 wordt het volgende lid toegevoegd:"

3.  De Commissie evalueert voor eind 2015 de doeltreffendheid van de in deze verordening vastgelegde maatregelen, en dient een wetgevingsvoorstel voor een coherent en overkoepelend wetgevingskader in voor een doeltreffende bescherming van walvisachtigen.„ [Am. 3];

(2)  Artikel 8 wordt vervangen door:

Artikel 8

Uitvoering

De nadere voorschriften inzake de procedure en het formaat voor de in artikel 6 bedoelde verslaglegging kunnen worden vastgesteld door middel van uitvoeringshandelingen die worden aangenomen overeenkomstig de in artikel 8 ter, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

"

(3)  De volgende artikelen worden ingevoegd:"

Artikel 8 bis

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.  De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen wordt aan de Commissie verleend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.  De in artikel 3, lid 1, bedoelde bevoegdheidsdelegatie geldtbevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijdeen termijn van drie jaar met ingang van...(7)De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van drie jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.[Am. 4]

3.  Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 3, lid 1, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het besluit laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.  Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, stelt zij het Europees Parlement en de Raad daarvan gelijktijdig in kennis.

5.  Een op grond van artikel 3, lid 1, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de datum van kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad geen bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad de Commissie voor het verstrijken van die termijn heeft meegedeeld geen bezwaar te zullen maken. Op initiatief van het Europees Parlement of de Raad kan die termijn met twee maanden worden verlengd.

Artikel 8 ter

Comitéprocedure

1.  De Commissie wordt bijgestaan door het in artikel 30 van Verordening (EG) nr. 2371/2002 ingestelde Comité voor de visserij en de aquacultuur. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren*.

2.  Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

* PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13.

"

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te ...,

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

Voor de Raad

De voorzitter

(1) Nog niet in het Publicatieblad bekendgemaakt.
(2) Standpunt van het Europees Parlement van 16 april 2013.
(3) PB L 150 van 30.4.2004, blz. 12.
(4) PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13.
(5) Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad met als titel „Bijvangsten van walvisachtigen in de visserij: verslag over de toepassing van sommige bepalingen van Verordening (EG) nr. 812/2004 van de Raad en over een wetenschappelijke evaluatie van de effecten van het gebruik van in het bijzonder kieuwnetten, schakelnetten en warnetten op walvisachtigen in de Oostzee op grond van Verordening (EG) nr. 2187/2005”(COM(2009)0368).
(6) Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PB L 206 van 22.7.1992, blz. 7).
(7)+ Datum van inwerkingtreding van deze verordening.


Vangstmogelijkheden en de financiële tegenprestatie waarin is voorzien bij de Partnerschapsovereenkomst inzake visserij tussen de EU en Mauritius ***
PDF 195kWORD 19k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 16 april 2013 over het ontwerpbesluit van de Raad betreffende de sluiting van de partnerschapsovereenkomst inzake visserij tussen de Europese Unie en de Republiek Mauritius, en van het protocol tot vaststelling van de vangstmogelijkheden en de financiële tegenprestatie waarin de overeenkomst voorziet (13501/2012 – C7-0007/2013 – 2012/0215(NLE))
P7_TA(2013)0105A7-0127/2013

(Goedkeuring)

Het Europees Parlement,

–  gezien het ontwerpbesluit van de Raad (13501/2012),

–  gezien het ontwerp van de partnerschapsovereenkomst inzake visserij tussen de Europese Unie en de Republiek Mauritius en het ontwerp van het protocol tot vaststelling van de vangstmogelijkheden en de financiële tegenprestatie waarin de overeenkomst voorziet (13503/2012),

–  gezien het verzoek om goedkeuring dat de Raad heeft ingediend krachtens artikel 43, lid 2, en artikel 218, lid 6, tweede alinea, onder a), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (C7-0007/2013),

–  gezien artikel 81 en artikel 90, lid 7, van zijn Reglement,

–  gezien de aanbeveling van de Commissie visserij en het advies van de Begrotingscommissie (A7-0127/2013),

1.  hecht zijn goedkeuring aan de sluiting van de overeenkomst en van het protocol;

2.  verzoekt de Commissie het Parlement de notulen en de conclusies te doen toekomen van de vergaderingen van de gemengde commissie als bedoeld in artikel 9 van de overeenkomst, het meerjarige sectorale programma als vermeld in artikel 3 van het protocol en de resultaten van de respectievelijke jaarlijkse evaluaties; verzoekt de Commissie om de deelneming van vertegenwoordigers van het Parlement als waarnemer op de bijeenkomsten van de gemengde commissie te vergemakkelijken; verzoekt de Commissie om in het laatste jaar waarin het protocol geldt en vóór het openen van de onderhandelingen met het oog op de verlenging van de overeenkomst, het Parlement en de Raad een volledig verslag over de uitvoering ervan voor te leggen, zonder de toegang tot dit document onnodig te beperken;

3.  verzoekt de Raad en de Commissie om het Parlement binnen de grenzen van hun bevoegdheden onmiddellijk en volledig te informeren over alle fasen van de procedures betreffende het protocol en de verlenging ervan, overeenkomstig artikel 13, lid 2, van het Verdrag betreffende de Europese Unie en artikel 218, lid 10, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie;

4.  verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten en de Republiek Mauritius.


Verzoek om opheffing van de immuniteit van Hans-Peter Martin
PDF 111kWORD 21k
Besluit van het Europees Parlement van 16 april 2013 over het verzoek om opheffing van de immuniteit van Hans-Peter Martin (2012/2326(IMM))
P7_TA(2013)0106A7-0106/2013

Het Europees Parlement,

–  gezien het aan het Parlement voorgelegde verzoek om opheffing van de immuniteit van Hans-Peter Martin, dat op 27 juni 2012 werd ingediend door de permanent vertegenwoordiger van Oostenrijk bij de Europese Unie, in verband met een strafrechtelijk onderzoek door het Openbaar Ministerie te Wenen, welk verzoek op 12 december 2012 ter plenaire vergadering werd bekendgemaakt,

–  na Hans-Peter Martin te hebben gehoord op 20 februari 2013, overeenkomstig artikel 7, lid 3, van zijn Reglement,

–  gezien artikel 9 van protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie, en op artikel 6, lid 2, van de Akte van 20 september 1976 betreffende de verkiezing van de leden van het Europees Parlement door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen,

–  gezien de arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 12 mei 1964, 10 juli 1986, 15 en 21 oktober 2008, 19 maart 2010 en 6 september 2011(1),

–  gezien het besluit van 13 september 2011 op het verzoek om opheffing van de immuniteit van Hans-Peter Martin(2),

–  gezien het bepaalde in artikel 57 van de Oostenrijkse grondwet,

–  gezien artikel 6, lid 2, en artikel 7 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie juridische zaken (A7-0106/2013),

A.  overwegende dat het Parlement op 13 september 2011 besloot de immuniteit van Hans-Peter Martin, lid van het Europees Parlement, op te heffen, na daartoe gedaan verzoek van het Openbaar Ministerie te Wenen, welk verzoek op 29 april 2011 werd ingediend en op 12 mei 2011 in de plenaire vergadering bekend werd gemaakt, en dat verband houdt met een strafrechtelijk onderzoek naar verduistering van partijgelden als bedoeld in artikel 2b van de wet op de politieke partijen;

B.  overwegende dat het Openbaar Ministerie te Wenen thans vraagt om een verruimde opheffing van de immuniteit van Hans-Peter Martin, om een strafrechtelijk vooronderzoek tegen hem te kunnen openen in verband met bijkomende beschuldigingen die tegen hem zijn ingebracht, met name terzake van fraude;

C.  overwegende dat de verruimde opheffing van de immuniteit van Hans-Peter Martin in het bijzonder betrekking heeft op de beschuldiging van ernstige fraude, in de zin van artikelen 146 en 147, lid 3, van het Oostenrijkse wetboek van strafrecht;

D.  overwegende dat overeenkomstig artikel 9 van protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie de leden van het Europees Parlement op hun eigen grondgebied de immuniteiten genieten welke aan de leden van de volksvertegenwoordiging in hun land zijn verleend;

E.  overwegende dat overeenkomstig artikel 57, lid 2, van de Oostenrijkse grondwet leden van het Oostenrijkse parlement – behalve in geval van ontdekking op heterdaad – slechts met toestemming van het Oostenrijkse parlement op grond van een strafbaar feit kunnen worden gearresteerd en dat ook voor huiszoeking bij leden van het Oostenrijkse parlement voorafgaande toestemming van het parlement vereist is; overwegende dat artikel 57, lid 3, van het Oostenrijkse wetboek van strafrecht bepaalt dat leden van het Oostenrijkse parlement slechts zonder toestemming van het Oostenrijkse parlement vervolgd kunnen worden als de strafbare handeling die de aanleiding vormt tot vervolging geen verband houdt met de politieke activiteiten van het betrokken lid en dat de autoriteiten op grond van deze bepaling verder gehouden zijn het parlement te raadplegen over de vraag of er een dergelijk verband bestaat als het betrokken parlementslid of een derde van de leden van de ter zake bevoegde parlementaire commissie daarom vraagt;

F.  overwegende dat artikel 9 van het protocol betreffende voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie en artikel 57 van het Bundesverfassungsgesetz (Oostenrijkse grondwet) niet in de weg staan aan opheffing van de immuniteit van Hans Peter Martin;

G.  overwegende dat het daarom raadzaam is dat de parliamentaire immuniteit in het onderhavige geval wordt opgeheven;

1.  besluit de immuniteit van Hans-Peter Martin op te heffen;

2.  verzoekt zijn Voorzitter dit besluit en het verslag van zijn bevoegde commissie onmiddellijk te doen toekomen aan de bevoegde autoriteiten van Oostenrijk en aan Hans Peter Martin.

(1) Arrest van 12 mei 1964 in zaak 101/63, Wagner/Fohrmann en Krier (Jurispr. 1964, blz. 407); arrest van 10 juli 1986 in zaak 149/85, Wybot/Faure e.a. (Jurispr. 1986, blz. 2391); arrest van 15 oktober 2008 in zaak T-345/05, Mote/Parlement (Jurispr. 2008, blz. II-2849); arrest van 21 oktober 2008 in gevoegde zaken C-200/07 en C-201/07, Marra/De Gregorio en Clemente (Jurispr. 2008, blz. I-7929); arrest van 19 maart 2010 in zaak T-42/06, Gollnisch/Parlement (Jurispr. 2010, blz. II-1135); arrest van 6 september 2011 in zaak C-163/10, Patriciello (Jurispr. 2011, blz. I-7565).
(2) PB C 51 E, 22.2.2013, blz. 150.


Verzoek om opheffing van de immuniteit van Jürgen Creutzmann
PDF 110kWORD 20k
Besluit van het Europees Parlement van 16 april 2013 over het verzoek om opheffing van de immuniteit van Jürgen Creutzmann (2013/2016(IMM))
P7_TA(2013)0107A7-0107/2013

Het Europees Parlement,

–  gezien het aan het Parlement voorgelegde verzoek om opheffing van de immuniteit van Jürgen Creutzmann, dat op 15 januari 2013 werd ingediend door het Duitse Bondsministerie van justitie, in verband met een door de hoofdaanklager te Frankenthal (Duitsland) ingesteld strafrechtelijk onderzoek, dat op 17 januari 2013 ter plenaire vergadering werd bekendgemaakt,

–  na Jürgen Creutzmann te hebben gehoord, overeenkomstig artikel 7, lid 3, van zijn Reglement,

–  gezien artikel 9 van protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie, en op artikel 6, lid 2, van de Akte van 20 september 1976 betreffende de verkiezing van de leden van het Europees Parlement door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen,

–  gezien de arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 12 mei 1964, 10 juli 1986, 15 en 21 oktober 2008, 19 maart 2010 en 6 september 2011(1),

–  gezien artikel 46 van de Duitse grondwet (Grundgesetz),

–  gezien artikel 6, lid 2, en artikel 7 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie juridische zaken (A7-0107/2013),

A.  overwegende dat de hoofdaanklager te Frankenthal (Duitsland) verzocht heeft om opheffing van de immuniteit van Jürgen Creutzmann, lid van het Europees Parlement, in verband met een strafrechtelijk onderzoek naar een vermoedelijk strafbaar feit;

B.  overwegende dat het verzoek van de hoofdaanklager betrekking heeft op een in te stellen onderzoek naar een strafbaar feit, te weten toebrengen van lichamelijk letsel door schuld in de zin van artikel 229 van het Duitse wetboek van strafrecht;

C.  overwegende dat overeenkomstig artikel 9 van protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie, de leden van het Europees Parlement op hun eigen grondgebied de immuniteiten genieten welke aan de leden van de volksvertegenwoordiging in hun land zijn verleend;

D.  overwegende dat overeenkomstig artikel 46, lid 2, van de Duitse grondwet (Grundgesetz) een parlementslid niet kan worden vervolgd wegens een strafbaar feit zonder voorafgaande toestemming voor die vervolging van de Bondsdag, behalve in gevallen waarin hij op heterdaad of de dag volgend op het strafbare feit wordt aangehouden;

E.  overwegende dat dientengevolge de parlementaire immuniteit van Jürgen Creutzmann moet worden opgeheven voordat het onderzoek tegen hem doorgang kan vinden;

F.  overwegende dat artikel 9 van het protocol betreffende voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie en artikel 46, lid 2, van het Duitse Grundgesetz niet in de weg staan aan opheffing van de immuniteit van Jürgen Creutzmann;

G.  overwegende dat het daarom raadzaam is dat de parlementaire immuniteit in het onderhavige geval wordt opgeheven;

1.  besluit de immuniteit van Jürgen Creutzmann op te heffen;

2.  verzoekt zijn Voorzitter dit besluit en het verslag van zijn bevoegde commissie onmiddellijk te doen toekomen aan de Bondsrepubliek Duitsland en Jürgen Creutzmann.

(1) Arrest van 12 mei 1964 in zaak 101/63, Wagner/Fohrmann en Krier (Jurispr. 1964, blz. 407); arrest van 10 juli 1986 in zaak 149/85, Wybot/Faure e.a. (Jurispr. 1986, blz. 2391); arrest van 15 oktober 2008 in zaak T-345/05, Mote/Parlement (Jurispr. 2008, blz. II-2849); arrest van 21 oktober 2008 in gevoegde zaken C-200/07 en C-201/07, Marra/De Gregorio en Clemente (Jurispr. 2008, blz. I-7929); arrest van 19 maart 2010 in zaak T-42/06, Gollnisch/Parlement (Jurispr. 2010, blz. II-1135); arrest van 6 september 2011 in zaak C-163/10, Patriciello (Jurispr. 2011, blz. I-7565).


Verzoek om opheffing van de immuniteit van Ewald Stadler
PDF 111kWORD 20k
Besluit van het Europees Parlement van 16 april 2013 over het verzoek om opheffing van de immuniteit van Ewald Stadler (2012/2239(IMM))
P7_TA(2013)0108A7-0120/2013

Het Europees Parlement,

–  gezien het verzoek van het Openbaar Ministerie te Wenen van 9 juli 2012 om opheffing van de immuniteit van Ewald Stadler in verband met een onderzoeksprocedure, van de ontvangst waarvan op 10 september 2012 ter plenaire vergadering kennis werd gegeven,

–  na Ewald Stadler op 20 februari 2013 overeenkomstig artikel 7, lid 3, van zijn Reglement te hebben gehoord,

–  gezien artikel 9 van het Protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie en artikel 6, lid 2, van de Akte van 20 september 1976 betreffende de verkiezing van de leden van het Europees Parlement door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen,

–  gezien artikel 57 Bundesverfassungsgesetz (de federale grondwet van de Republiek Oostenrijk),

–  gezien de arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 12 mei 1964, 10 juli 1986, 15 en 21 oktober 2008, 19 maart 2010 en 6 september 2011(1),

–  gezien artikel 6, lid 2, en artikel 7 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie juridische zaken (A7-0120/2013),

A.  overwegende dat het Openbaar Ministerie te Wenen verzocht heeft om opheffing van de immuniteit van Ewald Stadler, lid van het Europees Parlement, om het de Oostenrijkse autoriteiten mogelijk te maken een vooronderzoek in te stellen en in rechte op te treden tegen Ewald Stadler;

B.  overwegende dat het verzoek om opheffing van de immuniteit van Ewald Stadler is ingediend omdat hij wordt verdacht van poging tot afdreiging (paragrafen 15, 105, lid 1, en 106, lid 1, punt 1, van het Oostenrijkse wetboek van strafrecht), en meineed (paragraaf 288, lid 1, van het Oostenrijkse wetboek van strafrecht);

C.  overwegende dat artikel 9 van het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie bepaalt dat leden van het Europees Parlement op hun eigen grondgebied de immuniteiten genieten welke aan de leden van de volksvertegenwoordiging in hun land zijn verleend;

D.  overwegende dat overeenkomstig artikel 57, lid 2, van de Oostenrijkse grondwet leden van de Nationale Raad (Nationalrat) – behalve in geval van ontdekking op heterdaad – slechts met toestemming van de Nationale Raad kunnen worden aangehouden wegens een strafbaar feit en dat ook voor huiszoeking bij leden van de Nationale Raad voorafgaande toestemming van de Nationale Raad vereist is; overwegende dat artikel 57, lid 3, van het Oostenrijkse wetboek van strafrecht bepaalt dat leden van de Nationale Raad slechts zonder toestemming van de Nationale Raad vervolgd kunnen worden als de strafbare handeling die de aanleiding vormt tot vervolging geen verband houdt met de politieke activiteiten van het betrokken lid en dat de autoriteiten op grond van deze bepaling verder gehouden zijn de Nationale Raad te raadplegen over de vraag of er een dergelijk verband bestaat als het betrokken parlementslid of een derde van de leden van de ter zake bevoegde parlementaire commissie daarom vraagt;

E.  overwegende dat de immuniteit van Ewald Stadler moet worden opgeheven alvorens een gerechtelijke procedure tegen hem kan worden ingeleid;

F.  overwegende dat Ewald Stadler sinds 7 december 2011 lid is van het Europees Parlement;

G.  overwegende dat het Openbaar Ministerie te Wenen sinds maart 2010 voorbereidend onderzoek doet naar Ewald Stadler;

H.  overwegende dat artikel 9 van het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie en artikel 57 Bundesverfassungsgesetz (de federale grondwet van de Republiek Oostenrijk) zich niet verzetten tegen opheffing van de immuniteit van Ewald Stadler;

I.  overwegende dat het daarom gepast is de parlementaire immuniteit in dit geval op te heffen;

1.  besluit de immuniteit van Ewald Stadler op te heffen;

2.  verzoekt zijn voorzitter dit besluit en het verslag van zijn bevoegde commissie onmiddellijk te doen toekomen aan de bevoegde autoriteiten van de Republiek Oostenrijk en aan Ewald Stadler.

(1) Arrest van 12 mei 1964 in zaak 101/63, Wagner/Fohrmann en Krier (Jurispr. 1964, blz. 407); arrest van 10 juli 1986 in zaak 149/85, Wybot/Faure e.a. (Jurispr. 1986, blz. 2391); arrest van 15 oktober 2008 in zaak T-345/05, Mote/Parlement (Jurispr. 2008, blz. II-2849); arrest van 21 oktober 2008 in gevoegde zaken C-200/07 en C-201/07, Marra/De Gregorio en Clemente (Jurispr. 2008, blz. I-7929); arrest van 19 maart 2010 in zaak T-42/06, Gollnisch/Parlement (Jurispr. 2010, blz. II-1135); arrest van 6 september 2011 in zaak C-163/10, Patriciello (Jurispr. 2011, blz. I-7565).


Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering (aanvraag EGF/2011/023 IT/Antonio Merloni SpA)
PDF 220kWORD 31k
Resolutie
Bijlage
Resolutie van het Europees Parlement van 16 april 2013 over het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad betreffende de beschikbaarstelling van middelen uit het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering, overeenkomstig punt 28 van het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer (aanvraag EGF/2011/023 IT/Antonio Merloni SpA, Italië) (COM(2013)0090 – C7-0046/2013 – 2013/2032(BUD))
P7_TA(2013)0109A7-0111/2013

Het Europees Parlement,

–  gezien het voorstel van de Commissie aan het Parlement en de Raad (COM(2013)0090 – C7-0046/2013),

–  gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer(1) (IIA van 17 mei 2006), en met name punt 28 hiervan,

–  gezien Verordening (EG) nr. 1927/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 tot oprichting van een Europees fonds voor aanpassing aan de globalisering(2) (EFG-verordening),

–  gezien de trialoogprocedure als bedoeld in punt 28 van het IIA van 17 mei 2006,

–  gezien de brief van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken,

–  gezien het verslag van de Begrotingscommissie (A7-0111/2013),

A.  overwegende dat de Europese Unie passende wetgevings- en begrotingsinstrumenten in het leven heeft geroepen om extra steun te geven aan werknemers die ontslagen zijn als gevolg van grote structurele veranderingen in de wereldhandelspatronen, en te helpen bij de terugkeer van werknemers op de arbeidsmarkt;

B.  overwegende dat het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering (EFG) is opengesteld voor vanaf 1 mei 2009 tot en met 30 december 2011 ingediende aanvragen om steun te verlenen aan werknemers die zijn ontslagen als gevolg van de wereldwijde financiële en economische crisis;

C.  overwegende dat financiële steun van de Unie aan ontslagen werknemers flexibel moet zijn en zo snel en efficiënt mogelijk ter beschikking moet worden gesteld, overeenkomstig de gezamenlijke verklaring van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie die is goedgekeurd tijdens het overleg van 17 juli 2008, en met inachtneming van het IIA van 17 mei 2006 wat betreft het nemen van besluiten om middelen beschikbaar te stellen uit het EFG;

D.  overwegende dat Italië naar aanleiding van gedwongen ontslagen bij Antonio Merloni SpA in Italië aanvraag EGF/2011/023 IT/Antonio Merloni voor een financiële bijdrage uit het EFG heeft ingediend in verband met 1 517 gedwongen ontslagen tijdens de referentieperiode van vier maanden die liep van 23 augustus 2011 tot 23 december 2011, waarbij wordt gevraagd om medefinanciering door het EFG;

E.  overwegende dat de aanvraag voldoet aan de subsidiabiliteitscriteria die zijn vastgelegd in de EFG-verordening;

1.  is het met de Commissie eens dat voldaan is aan de voorwaarden die zijn opgenomen in artikel 2, onder a), van de EFG-verordening en dat Italië bijgevolg recht heeft op een financiële bijdrage op grond van deze verordening;

2.  stelt tot zijn spijt vast dat de Italiaanse autoriteiten de aanvraag voor een financiële bijdrage uit het EFG op 29 december 2011 hebben ingediend en dat de beoordeling ervan op 20 februari 2013 door de Commissie beschikbaar is gesteld; betreurt de lange beoordelingsperiode van veertien maanden; verzoekt de Commissie de beoordelingsfase af te ronden en eindelijk voorstellen voor besluiten over de vier resterende in 2011 ingediende aanvragen te formuleren;

3.  merkt op dat de productiefaciliteiten van Antonio Merloni SpA, een fabrikant van huishoudapparaten, waren gevestigd in de Italiaanse regio's Marche en Umbrië, in het bijzonder in de provincies Ancona en Perugia; merkt op dat Antonio Merloni SpA, de op vier na grootste producent van huishoudapparaten in de Unie, in 2002 haar verkoopstrategie heeft gewijzigd en in 2006 is begonnen met het rechtstreeks onder eigen merknamen verkopen van haar producten; merkt op dat het bedrijf als gevolg van de wereldwijde economische crisis in financiële problemen raakte, die werden verergerd door de plotselinge aanscherping van de voorwaarden voor het verkrijgen van financieringskrediet; merkt op dat de daling van de productie, die de neerwaartse trend op Europees niveau volgde, in combinatie met de financiële beperkingen heeft geleid tot de beëindiging van de bedrijfsactiviteiten van Antonio Merloni SpA; merkt op dat in totaal 2 217 werknemers zijn ontslagen, van wie er 700 in dienst werden genomen door QA Group SpA; merkt op dat deze aanvraag derhalve betrekking heeft op de 1 517 werknemers die als gevolg van de sluiting van Antonio Merloni SpA werkloos zijn geworden;

4.  merkt op dat Antonio Merloni SpA al in oktober 2008 insolvabel werd verklaard, maar dat de verkoop van de activa van het bedrijf en de overname van 700 werknemers pas in december 2011 werden afgerond; wijst erop dat de oorspronkelijke aanvraag van de Italiaanse autoriteiten voor steun uit het EFG dateert van 2009, maar dat deze aanvraag eind 2011 opnieuw moest worden ingediend omdat de werknemers formeel pas werden ontslagen na de verkoop van de activa en de beëindiging van de administratieve procedures;

5.  herinnert eraan dat het EFG al eerder steun heeft verleend aan ontslagen werknemers in de sector van de productie van huishoudtoestellen (zaak EFG/2009/010 LT/Snaige)(3);

6.  benadrukt het feit dat de werkloosheid in de provincies Ancona en Perugia in de jaren voorafgaand aan de crisis onder het nationale gemiddelde lag; merkt op dat de werkloosheid in 2009 met 40% steeg ten opzichte van het jaar daarvoor, terwijl het werkloosheidscijfer in 2010 stabiel bleef in Perugia en daalde in Ancona, voornamelijk als gevolg van een lagere arbeidsparticipatie en niet zozeer door een stijging van de werkgelegenheid; merkt op dat het regionale bbp in 2009 met circa 3% kromp en dat de omzet van de industrie in Marche met 14,6% en in Umbrië met 16,4% daalde ten opzichte van het jaar daarvoor; merkt op dat deze krimp resulteerde in een stijging met 368% in Marche en met 444% in Umbrië van het aantal in het kader van de Cassa Integrazione Guadagni(4) uitbetaalde uren in de verwerkende industrie; merkt op dat de 1 517 gedwongen ontslagen bij Antonio Merloni SpA die onder deze aanvraag vallen de situatie verder hebben verslechterd;

7.  is verheugd dat de Italiaanse autoriteiten hebben besloten op 29 maart 2012 met de uitvoering van de maatregelen te beginnen teneinde de werknemers snel bijstand te verlenen, ruimschoots vooruitlopend op het definitieve besluit over de toekenning van EFG-steun voor het voorgestelde gecoördineerde pakket; betreurt evenwel dat het EFG pas drieënhalf jaar na de insolvabelverklaring van het bedrijf kon worden aangewend;

8.  merkt op dat het door het EFG te medefinancieren gecoördineerde pakket van individuele dienstverlening maatregelen voor de terugkeer van 1 517 werknemers in de arbeidsmarkt omvat, zoals loopbaanbegeleiding, hulp bij het vinden van een baan, bevordering van het ondernemerschap, beroepsopleiding en bijscholing, begeleiding van werknemers van 50 jaar en ouder, toelagen voor het zoeken naar werk, loonsubsidies voor werkgevers, reiskostenvergoedingen en bijdragen aan verhuiskosten;

9.  is verheugd over het feit dat het ontwerp van de maatregelen van het gecoördineerde EFG-pakket werd besproken met de sociale partners, dat deze maatregelen deel uitmaken van het door het Ministerie van Economische ontwikkeling en de betrokken regio's ondertekende sociaal plan „Accordo di Programma”, en dat op de uitvoering van de steun uit het EFG zal worden toegezien door een coördinatiegroep;

10.  herinnert aan het belang van een verbetering van de inzetbaarheid van alle werknemers door aangepaste scholing en de erkenning van de in de loop van het beroepsleven opgedane vaardigheden en bekwaamheden, alsook van een gelijke toegang tot het EFG, ongeacht de aard van de arbeidsovereenkomst of -verhouding; verwacht dat de scholing die in het gecoördineerde pakket wordt aangeboden niet alleen is afgestemd op het niveau en de behoeften van de ontslagen werknemers, maar ook op het huidige ondernemingsklimaat;

11.  verzoekt de Commissie om in haar volgende voorstellen nader aan te geven welke opleidingen met een voucher zullen kunnen worden gevolgd, in welke sectoren de werknemers het meest kans op een nieuwe baan maken en of de aangeboden opleidingen afgestemd zijn op de toekomstige economische vooruitzichten en behoeften van de arbeidsmarkt in de regio's waar de ontslagen plaatsvonden; toont zich echter tevreden over de duidelijke connectie tussen de voucher en het voor iedere werknemer uitgetekende re-integratietraject;

12.  verzoekt de Italiaanse autoriteiten om de steun uit het EFG ten volle te benutten en zoveel mogelijk werknemers aan te sporen om van de regeling gebruik te maken; herinnert eraan dat het uitvoeringspercentage van de financiële steun bij vroegere EFG-interventies in Italië relatief laag lag, met name als gevolg van een lage participatiegraad;

13.  is verheugd over de module „Gids voor 50-plussers”, die deel uitmaakt van het gecoördineerde pakket van individuele dienstverlening en bestemd is voor oudere werknemers, die 12% van de betrokken arbeiders vormen;

14.  is ingenomen met het feit dat de bijdrage in de verblijfskosten slechts één keer wordt betaald op vertoon van het bewijs van de gemaakte uitgaven;

15.  neemt kennis van het feit dat 5 684 000 EUR van de totale kosten van het dienstverleningspakket (7 451 972 EUR) bestemd is voor allerlei financiële stimulansen en toelagen, onder meer voor de bevordering van de mobiliteit van de ontslagen werknemers; beveelt aan om in volgende beschikbaarstellingen een evenredig bedrag uit te trekken voor opleidingsmaatregelen;

16.  wijst erop dat het grootste deel van de kosten van de individuele dienstverlening bestemd is voor een „sollicitatietoelage” (2 000 EUR per werknemer per dag waarop hij aan EFG-maatregelen deelneemt), die vanwege vereenvoudigingsdoeleinden overeenstemt met de Italiaanse dagvergoeding van de „CIGS” (Buitengewoon fonds werkloosheidsuitkeringen); herhaalt in dit verband dat de EFG-steun in de eerste plaats toegewezen dient te worden aan opleidingsprogramma's en beter niet gebruikt kan worden voor rechtstreekse bijdragen aan financiële toelagen die krachtens het nationale recht de verantwoordelijkheid van de lidstaten vormen; beveelt aan om dergelijke maatregelen in toekomstige terbeschikkingstellingen uit het fonds te ontmoedigen;

17.  wijst op de relatief hoge „aanwervingspremie” (5 000 EUR per werknemer); is tevreden over het feit dat dergelijke premies alleen worden betaald aan werkgevers die met de betrokken werknemers een overeenkomst van onbepaalde duur sluiten, en verwacht dat de Commissie in dit verband met nauwkeurige informatie komt over de contractuele voorwaarden voor deze werknemers;

18.  merkt op dat de informatie die is verstrekt over het gecoördineerde pakket van individuele dienstverlening die door het EFG moet worden gefinancierd gegevens bevat over de complementariteit met acties die worden gefinancierd uit de structuurfondsen; herhaalt zijn oproep aan de Commissie om in haar jaarverslagen een vergelijkende evaluatie van deze gegevens op te nemen om ervoor te zorgen dat de bestaande verordeningen volledig in acht worden genomen en dubbel gebruik van door de Unie gefinancierde diensten wordt voorkomen;

19.  verzoekt de betrokken instellingen de nodige maatregelen te nemen om de procedurele en budgettaire regelingen te verbeteren teneinde de beschikbaarstelling van middelen uit het EFG te bespoedigen; waardeert de verbeterde procedure die de Commissie op verzoek van het Parlement in het leven heeft geroepen om de toekenning van subsidies te versnellen, met als doel de begrotingsautoriteit de beoordeling door de Commissie van de subsidiabiliteit van een EFG-aanvraag voor te leggen samen met het voorstel voor de beschikbaarstelling van middelen uit het EFG; hoopt dat verdere verbeteringen aan de procedure zullen worden ingepast in de nieuwe verordening betreffende het EFG (2014-2020), en dat er meer doelmatigheid, transparantie en zichtbaarheid van het EFG zullen worden bewerkstelligd;

20.  benadrukt dat het belangrijk is dat de Commissie en de lidstaten goed en vlot met elkaar samenwerken bij de voorbereiding van aanvragen in het kader van de nieuwe EFG-verordening;

21.  herinnert eraan dat de instellingen zich ertoe hebben verbonden een probleemloze en snelle procedure te garanderen voor de goedkeuring van de besluiten betreffende de beschikbaarstelling van middelen uit het EFG, met als doel tijdelijk en eenmalig individuele steun te verlenen aan werknemers die als gevolg van de globalisering en de economische crisis werkloos zijn geworden; benadrukt de rol die het EFG kan spelen om ontslagen werknemers te helpen bij hun terugkeer in de arbeidsmarkt;

22.  beklemtoont dat overeenkomstig artikel 6 van de EFG-verordening moet worden gewaarborgd dat met middelen van het EFG de terugkeer van individuele ontslagen werknemers in de arbeidsmarkt wordt gesteund; benadrukt voorts dat de EFG-steun alleen actieve arbeidsmarktmaatregelen kan medefinancieren die duurzame werkgelegenheid voor de lange termijn opleveren; herhaalt dat uit het EFG afkomstige steun niet in de plaats mag komen van maatregelen waartoe bedrijven verplicht zijn krachtens hun nationale wetgeving of collectieve overeenkomsten, of van maatregelen voor de herstructurering van bedrijven of bedrijfstakken;

23.  verheugt zich over het feit dat er, na verzoeken van het Parlement, 50 000 000 EUR aan betalingskredieten onder begrotingslijn 04 05 01 van het EFG is opgenomen in de begroting voor 2013; herinnert eraan dat het EFG is gecreëerd als afzonderlijk specifiek instrument met eigen doelstellingen en termijnen en dat het bijgevolg ook een specifieke toewijzing verdient, waardoor voor zover mogelijk wordt voorkomen dat er, zoals in het verleden is gebeurd, bedragen worden overgeschreven uit andere begrotingslijnen, hetgeen schadelijk kan zijn voor de verwezenlijking van de beleidsdoelstellingen van het EFG;

24.  betreurt het besluit van de Raad om de „crisisafwijking”, die het mogelijk maakt ook financiële steun te verlenen aan werknemers die worden ontslagen als gevolg van de huidige economische crisis en niet alleen aan werknemers die hun baan verliezen als gevolg van veranderingen in de wereldhandelspatronen, en die het tevens mogelijk maakt om het percentage van medefinanciering door de Unie te verhogen tot 65% van de kosten van het programma voor programma's die na de einddatum van 30 december 2011 zijn ingediend, te blokkeren ; roept de Raad op deze maatregel onverwijld weer in te voeren;;

25.  hecht zijn goedkeuring aan het bij deze resolutie gevoegde besluit;

26.  verzoekt zijn Voorzitter dit besluit samen met de voorzitter van de Raad te ondertekenen en zorg te dragen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie;

27.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie, met inbegrip van de bijlage, te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

BIJLAGE

BESLUIT VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

betreffende de beschikbaarstelling van middelen uit het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering overeenkomstig punt 28 van het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer (aanvraag EGF/2011/023 IT/Antonio Merloni SpA, Italië)

(De tekst van de bijlage wordt hier niet weergegeven, aangezien deze overeenkomt met de definitieve handeling: Besluit 2013/278/EU.)

(1) PB C 139 van 14.6.2006, blz. 1.
(2) PB L 406 van 30.12.2006, blz. 1.
(3) Besluit 2010/202/EU van het Europees Parlement en de Raad (PB L 88 van 8.4.2010, blz. 15).
(4) De CIG is een Italiaanse wettelijke regeling die voorziet in een financiële uitkering door het Istituto Nazionale della Previdenza Sociale-INPS (Nationaal Instituut voor sociale zekerheid) aan werknemers die tijdelijk naar huis zijn gestuurd of minder uren werken.


Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering (aanvraag EGF/2011/016 IT/Agile, Italië)
PDF 213kWORD 25k
Resolutie
Bijlage
Resolutie van het Europees Parlement van 16 april 2013 over het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad betreffende de beschikbaarstelling van middelen uit het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering, overeenkomstig punt 28 van het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer (aanvraag EGF/2011/016 IT/Agile, Italië) (COM(2013)0120 – C7-0060/2013 – 2013/2049(BUD))
P7_TA(2013)0110A7-0133/2013

Het Europees Parlement,

–  gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2013)0120 – C7-0060/2013),

–  gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie over de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer(1) (IIA van 17 mei 2006), en met name punt 28,

–  gezien Verordening (EG) nr. 1927/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 tot oprichting van een Europees fonds voor aanpassing aan de globalisering (EFG verordening)(2),

–  gezien de trialoogprocedure als bedoeld in punt 28 van het IIA van 17 mei 2006,

–  gezien het schrijven van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken,

–  gezien het verslag van de Begrotingscommissie (A7-0133/2013),

A.  overwegende dat de Unie wetgevings- en begrotingsinstrumenten in het leven heeft geroepen om extra steun te geven aan werknemers die gebukt gaan onder de gevolgen van grote structurele veranderingen in de wereldhandelspatronen, en te helpen bij de terugkeer van werknemers op de arbeidsmarkt;

B.  overwegende dat het toepassingsgebied van het EFG is uitgebreid voor tussen 1 mei 2009 en 30 december 2011 ingediende aanvragen met betrekking tot steun voor werknemers van wie het ontslag een rechtstreeks gevolg is van de wereldwijde financiële en economische crisis;

C.  overwegende dat financiële steun van de Unie aan ontslagen werknemers flexibel moet zijn en zo snel en efficiënt mogelijk ter beschikking moet worden gesteld, overeenkomstig de gezamenlijke verklaring van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie die is goedgekeurd tijdens het overleg van 17 juli 2008, en met inachtneming van het IIA van 17 mei 2006 wat betreft het nemen van besluiten om gebruik te maken van het EFG;

D.  overwegende dat Italië aanvraag EGF/2011/016 IT/Agile voor een financiële bijdrage uit het EFG heeft ingediend naar aanleiding van 1 257 gedwongen ontslagen bij Agile S.r.l. tijdens de referentieperiode van vier maanden die liep van 22 september 2011 tot 22 december 2011, waarbij 856 werknemers in aanmerking komen voor maatregelen met medefinanciering door het EFG;

E.  overwegende dat de aanvraag voldoet aan de criteria voor subsidiabiliteit die zijn vastgelegd in de EFG-verordening;

1.  is het met de Commissie eens dat is voldaan is aan de voorwaarden die zijn opgenomen in artikel 2, onder a), van de EFG-verordening en dat Italië bijgevolg recht heeft op een financiële bijdrage op grond van deze verordening;

2.  stelt tot zijn spijt vast dat de Italiaanse autoriteiten de aanvraag voor een financiële bijdrage uit het EFG op 30 december 2011 hebben ingediend en dat de beoordeling ervan op 7 maart 2013 door de Commissie beschikbaar is gesteld; betreurt de lange beoordelingsperiode van vijftien maanden; verzoekt de Commissie de beoordelingsfase af te ronden en eindelijk voorstellen voor besluiten over de resterende in 2011 ingediende aanvragen te formuleren;

3.  neemt er nota van dat de 1 257 ontslagen bij Agile S.r.l., een onderneming uit de ICT-sector (informatie- en communicatietechnologie) in Italië, het gevolg waren van de neergang van de IT-sector, die erger was dan verwacht, en de aanscherping van de kredietvoorwaarden die volgden op de economische en financiële crisis, die een extra belasting vormden voor de onderneming, die geen uitweg vond en in 2010 insolventie aanvroeg;

4.  herinnert eraan dat de Commissie al eerder heeft erkend dat de ICT-sector onder de crisis te lijden heeft, toen EFG-steun is verleend voor ontslagen werknemers in de ICT-sector in Nederland (dossier EGF/2010/012 Noord-Holland) (3);

5.  benadrukt dat de ontslagen bij Agile over zowat heel Italië verspreid zijn en dat 12 van de 20 Italiaanse regio's zijn betroffen: Piemonte, Lombardije, Veneto, Emilia-Romagna, Toscane, Umbrië, Lazio, Campania, Apulië, Basilicata, Calabrië en Sicilië;

6.  neemt er nota van dat de werkloosheid in Italië in drie jaar tijd (2008-2010) van 6,8% tot 8,5% is gestegen en dat de stijging in acht van de 12 betroffen regio's 1,9% tot 2,6% hoger was dan het nationale gemiddelde; benadrukt dat de ontslagen bij Agile de huidige kwetsbare werkgelegenheidssituatie verder zullen verslechteren, met name in de zuidelijke regio's met minder goede vooruitzichten op economisch herstel;

7.  is verheugd dat de Italiaanse autoriteiten op 15 maart 2012 hebben besloten met de uitvoering van de individuele maatregelen te beginnen teneinde de werknemers snel bijstand te verlenen, ruimschoots vooruitlopend op het definitieve besluit over de toekenning van EFG-steun voor het voorgestelde gecoördineerde pakket;

8.  verzoekt de Italiaanse autoriteiten om de steun uit het EFG ten volle te benutten en zoveel mogelijk werknemers aan te sporen om van de regeling gebruik te maken; herinnert eraan dat het uitvoeringspercentage van de financiële steun bij vroegere EFG-interventies in Italië relatief laag lag, met name als gevolg van een lage participatiegraad;

9.  neemt er nota van dat het gecoördineerde pakket van individuele dienstverlening waarvoor medefinanciering wordt aangevraagd, maatregelen omvat voor de terugkeer van 856 werknemers op de arbeidsmarkt, door middel van loopbaanadvies en evaluatie van vaardigheden, outplacement en hulp bij het zoeken naar werk, beroepsopleiding en bijscholing, postdoctoraal onderwijs, bevordering van ondernemerschap en bijdrage in de kosten van het opstarten van een bedrijf, aanwervingspremies, begeleiding door een mentor na herintreding, sollicitatietoelagen en bijdragen voor bijzondere onkosten zoals een toelage voor mantelzorgers, een toelage voor woon-werkverkeer en een toelage voor wie verhuist om een nieuwe baan aan te nemen;

10.  is verheugd dat het gecoördineerde pakket van individuele dienstverlening een module „begeleiding door een mentor na herintreding” bevat, die ervoor moet zorgen dat terugkeer van de werknemers op de arbeidsmarkt duurzaam is;

11.  is ingenomen met het feit dat de bijdrage in de verblijfskosten slechts één keer wordt betaald op vertoon van het bewijs van de gemaakte uitgaven;

12.  is ingenomen met de bijdragen voor bijzondere onkosten voor mantelzorgers, die werknemers met afhankelijke personen ten laste (kinderen, ouderen of gehandicapten) in staat moet stellen voor die personen te zorgen en die de deelnemers aan het programma in staat moet stellen opleidingen en het zoeken naar werk te combineren met gezinstaken;

13.  is verheugd dat de sociale partners, en met name de lokale vakbonden, zijn geraadpleegd over de ontwikkeling van het gecoördineerde EFG-pakket en dat het beleid van gelijkheid tussen mannen en vrouwen en non-discriminatie zal worden toegepast in de verschillende stadia van de uitvoering van het EFG en bij de toegang ertoe;

14.  herinnert aan het belang van een verbetering van de inzetbaarheid van alle werknemers door aangepaste scholing en de erkenning van de in de loop van het beroepsleven opgedane vaardigheden en bekwaamheden; verwacht dat de scholing die in het gecoördineerde pakket wordt aangeboden niet alleen is afgestemd op de behoeften van de ontslagen werknemers, maar ook op het huidige ondernemingsklimaat;

15.  verzoekt de Commissie om in haar volgende voorstellen nader aan te geven welke opleidingen zullen kunnen worden gevolgd, in welke sectoren de werknemers het meest kans op een nieuwe baan maken en of de aangeboden opleidingen afgestemd zijn op de toekomstige economische vooruitzichten en behoeften van de arbeidsmarkt in de regio's waar de ontslagen plaatsvonden; toont zich echter tevreden over de duidelijke connectie tussen de voucher en het voor iedere werknemer uitgetekende re-integratietraject;

16.  merkt op dat de informatie die is verstrekt over het gecoördineerde pakket van individuele dienstverlening die door het EFG moet worden gefinancierd gegevens bevat over de complementariteit met acties die worden gefinancierd uit de structuurfondsen; benadrukt dat de Italiaanse autoriteiten hebben bevestigd dat voor de subsidiabele maatregelen geen steun uit andere financieringsinstrumenten van deUnie wordt ontvangen; herhaalt zijn oproep aan de Commissie om in haar jaarverslagen een vergelijkende evaluatie van deze gegevens op te nemen om ervoor te zorgen dat de bestaande verordeningen volledig in acht worden genomen en dubbel gebruik van door de Unie gefinancierde diensten wordt voorkomen;

17.  benadrukt dat het belangrijk is dat de Commissie en de lidstaten goed en vlot met elkaar samenwerken bij de voorbereiding van aanvragen in het kader van de nieuwe EFG-verordening, zodat EFG-steun snel kan worden verleend;

18.  verzoekt de betrokken instellingen de nodige maatregelen te nemen om de procedurele regelingen te verbeteren teneinde de beschikbaarstelling van middelen uit het EFG te bespoedigen; waardeert de verbeterde procedure die de Commissie op verzoek van het Parlement in het leven heeft geroepen om de toekenning van subsidies te versnellen, met als doel de begrotingsautoriteit de beoordeling door de Commissie van de subsidiabiliteit van een EFG-aanvraag voor te leggen samen met het voorstel voor de beschikbaarstelling van middelen uit het EFG; hoopt dat verdere verbeteringen aan de procedure zullen worden ingepast in de nieuwe verordening over het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering (2014-2020) en dat er meer doelmatigheid, transparantie en zichtbaarheid van het EFG zullen worden bewerkstelligd;

19.  beklemtoont dat overeenkomstig artikel 6 van de EFG-verordening moet worden gewaarborgd dat met middelen van het EFG de stabiele terugkeer van individuele ontslagen werknemers in de arbeidsmarkt wordt gesteund; benadrukt voorts dat de EFG-steun alleen actieve arbeidsmarktmaatregelen kan medefinancieren die duurzame werkgelegenheid voor de lange termijn opleveren; herhaalt dat uit het EFG afkomstige steun niet in de plaats mag komen van maatregelen waartoe bedrijven verplicht zijn krachtens hun nationale wetgeving of collectieve overeenkomsten, of van maatregelen voor de herstructurering van bedrijven of bedrijfstakken;

20.  hecht zijn goedkeuring aan het bij deze resolutie gevoegde besluit;

21.  verzoekt zijn Voorzitter dit besluit samen met de voorzitter van de Raad te ondertekenen en zorg te dragen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie;

22.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie, met inbegrip van de bijlage, te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

BIJLAGE

BESLUIT VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

betreffende de beschikbaarstelling van middelen uit het Europees fonds voor aanpassing aan de globalisering, overeenkomstig punt 28 van het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer (aanvraag EGF/2011/016 IT/Agile, Italië)

(De tekst van de bijlage wordt hier niet weergegeven, aangezien deze overeenkomt met de definitieve handeling: Besluit 2013/277/EU.)

(1) PB C 139 van 14.6.2006, blz. 1.
(2) PB L 406 van 30.12.2006, blz. 1.
(3) Besluit 2011/99/EU van het Europees Parlement en de Raad (PB L 41 van 15.2.2011, blz. 8).


Europees fonds voor aanpassing aan de globalisering (aanvraag EGF/2011/010 AT/Austria Tabak, Oostenrijk)
PDF 218kWORD 27k
Resolutie
Bijlage
Resolutie van het Europees Parlement van 16 april 2013 over het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad betreffende de beschikbaarstelling van middelen uit het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering, overeenkomstig punt 28 van het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer (aanvraag EGF/2011/010 AT/Austria Tabak, Oostenrijk) (COM(2013)0119 – C7-0059/2013 – 2013/2048(BUD))
P7_TA(2013)0111A7-0134/2013

Het Europees Parlement,

–  gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2013)0119 – C7-0059/2013),

–  gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer(1) (IIA van 17 mei 2006), en met name punt 28 hiervan,

–  gezien Verordening (EG) nr. 1927/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 tot oprichting van een Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering(2) (EFG-Verordening),

–  gezien de trialoogprocedure als bedoeld in punt 28 van het IIA van 17 mei 2006,

–  gezien het schrijven van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken,

–  gezien het verslag van de Begrotingscommissie (A7-0134/2013),

A.  overwegende dat de Europese Unie met het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering (EFG) een wetgevings- en begrotingsinstrument in het leven heeft geroepen om extra steun te geven aan werknemers die hun baan hebben verloren als gevolg van grote structurele veranderingen in de wereldhandelspatronen, en hen te helpen bij hun terugkeer op de arbeidsmarkt;

B.  overwegende dat het toepassingsgebied van het EFG is uitgebreid voor tussen 1 mei 2009 en 30 december 2011 ingediende aanvragen met betrekking tot steun voor werknemers van wie het ontslag een rechtstreeks gevolg is van de wereldwijde financiële en economische crisis;

C.  overwegende dat financiële steun van de Unie aan ontslagen werknemers flexibel moet zijn en zo snel en efficiënt mogelijk ter beschikking moet worden gesteld, overeenkomstig de gezamenlijke verklaring van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie die is goedgekeurd tijdens het overleg van 17 juli 2008, en met inachtneming van het IIA van 17 mei 2006 wat betreft het nemen van besluiten om middelen beschikbaar te stellen uit het EFG;

D.  overwegende dat Oostenrijk aanvraag EGF/2011/010 AT/Austria Tabak voor een financiële bijdrage uit het EFG heeft ingediend naar aanleiding van 320 gedwongen ontslagen bij Austria Tabak GmbH en bij 14 leveranciers en downstreamproducenten tijdens de referentieperiode van vier maanden die liep van 20 augustus 2011 tot 19 december 2011, waarbij 270 werknemers in aanmerking komen voor maatregelen met medefinanciering door het EFG;

E.  overwegende dat de aanvraag voldoet aan de criteria voor subsidiabiliteit die zijn vastgelegd in de EFG-verordening;

1.  deelt de mening van de Commissie dat is voldaan aan de voorwaarden van artikel 2, onder c), van de EFG-verordening en dat Oostenrijk bijgevolg recht heeft op een financiële bijdrage op grond van die verordening;

2.  merkt tot zijn spijt op dat de Oostenrijkse autoriteiten de aanvraag voor een financiële bijdrage uit het EFG op 20 december 2011 hebben ingediend en dat de beoordeling ervan op 7 maart 2013 door de Commissie beschikbaar is gesteld; betreurt de lange beoordelingsperiode van vijftien maanden; verzoekt de Commissie de beoordelingsfase af te ronden en eindelijk voorstellen voor besluiten over de resterende in 2011 ingediende aanvragen te formuleren;

3.  neemt er nota van dat de ontslagen zijn veroorzaakt door de sluiting van de laatste productielocatie van Austria Tabak in Hainburg in het district Bruck an der Leitha (Neder-Oostenrijk/Niederösterreich) ingevolge een besluit van hun eigenaars, Japan Tobacco International (JTI)(3); neemt er nota van dat deze sigarettenfabriek gefaseerd is afgebouwd vanaf de tweede helft van 2011 tot midden 2012, waarbij in totaal 320 werknemers zijn ontslagen;

4.  benadrukt dat de sluiting van Austria Tabak het district Bruck an der Leitha in een bijzonder moeilijke situatie heeft gebracht, aangezien het op dat moment de op een na grootste werkgever in het gebied was en veel kleine ondernemingen ermee waren verbonden; neemt er nota van dat het aantal vacatures in september 2011 bijna was gehalveerd (-47%) in vergelijking met dezelfde maand van het jaar daarvoor, terwijl deze daling veel kleiner was in Neder-Oostenrijk (NUTS II-niveau) en op nationaal vlak (respectievelijk -4% en -7%); verwijst voorts naar statistieken waaruit blijkt dat deze regio van 2006 tot 2010 al het hoogste percentage werklozen van de zeven NUTS III-regio's van Neder-Oostenrijk had(4), zodat het voor de ontslagen werknemers geen evidente keuze is om naar andere gebieden te verhuizen; het feit dat velen van hen voor een relatief laag loon werkten, maakt een nieuwe start nog moeilijker;

5.  herinnert eraan dat op NUTS II-niveau de deelstaat Neder-Oostenrijk ook werd getroffen door andere massaontslagen waarvoor aanvragen om steun uit het EFG bij de Commissie zijn ingediend: 704 ontslagen in de metaalsector in 2009(5) en 1 274 ontslagen die verband houden met de sector wegvervoer in 2010(6);

6.  is verheugd dat de Oostenrijkse autoriteiten hebben besloten op 15 november 2011 met de uitvoering van de individuele maatregelen te beginnen teneinde de werknemers snel bijstand te verlenen, ruimschoots vooruitlopend op het definitieve besluit over de toekenning van EFG-steun voor het voorgestelde gecoördineerde pakket;

7.  neemt er nota van dat het gecoördineerde pakket van individuele dienstverlening waarvoor financiering wordt aangevraagd, maatregelen omvat voor de terugkeer van 270 werknemers op de arbeidsmarkt, zoals loopbaanadvies, hulp bij het zoeken naar werk, begeleiding op het werk, verschillende soorten opleidings- en kwalificatiemaatregelen, waaronder beroepsopleiding in instellingen voor voortgezet technisch en beroepsonderwijs, werkstages in bedrijven, praktische opleidingen op de werkplek, intensieve steun voor vijftigplussers, alsook opleidings- en dagvergoedingen tijdens de opleidingen en het actief zoeken naar werk;

8.  is verheugd dat de sociale partners zijn geraadpleegd over de ontwikkeling van het gecoördineerde EFG-pakket en dat het beleid van gelijkheid van mannen en vrouwen en van non-discriminatie is toegepast en ook verder zal worden toegepast in de verschillende stadia van de uitvoering van het EFG en bij de toegang ertoe;

9.  is verheugd over het feit dat de door het EFG gesteunde maatregelen aan de werknemers zullen worden aangeboden via een arbeidsstichting die is opgericht in het kader van een sociaal plan dat met de sociale partners is overeengekomen; herinnert eraan dat outplacementstichtingen instellingen zijn die zijn opgericht door sectorale sociale partners om werknemers te begeleiden bij veranderingen in het bedrijfsleven, met opleidingsmaatregelen om hun inzetbaarheid te verbeteren; herinnert er voorts aan dat dit model voor het aanbieden van actieve arbeidsmarktmaatregelen in het verleden uitermate succesvol is geweest met betrekking tot de re-integratie van werknemers op de arbeidsmarkt en het gebruik van de EFG-middelen voor dit doel;

10.  verzoekt de Oostenrijkse autoriteiten de steun uit het EFG ten volle te benutten en zoveel mogelijk werknemers aan te sporen om van de regeling gebruik te maken;

11.  is ingenomen met het voorgestelde gecoördineerde pakket voor individuele dienstverlening en de gedetailleerde omschrijving van de in het Commissievoorstel gepresenteerde maatregelen; is verheugd over het feit dat de aangeboden opleiding wordt gekoppeld aan de economische vooruitzichten en de toekomstige behoeften aan vaardigheden en kwalificaties in de regio;

12.  herinnert aan het belang van een verbetering van de inzetbaarheid van alle werknemers door aangepaste scholing en de erkenning van de in de loop van het beroepsleven opgedane vaardigheden en bekwaamheden; verwacht dat de scholing die in het gecoördineerde pakket wordt aangeboden niet alleen is afgestemd op de behoeften van de ontslagen werknemers, maar ook op het huidige ondernemingsklimaat;

13.  vestigt de aandacht op de onderhoudstoelage voor werknemers tijdens de opleiding of tijdens het zoeken van werk, die 1 000 EUR per werknemer per maand zou bedragen (gedurende 13 maanden, met onderbreking van de werkloosheidsuitkering tijdens deze periode), en die gecombineerd wordt met een opleidingstoelage van 200 EUR per werknemer per maand; brengt in herinnering dat de EFG-middelen in de toekomst in de eerste plaats moeten worden besteed aan opleidingen en het zoeken van werk, alsook aan beroepsoriëntatieprogramma´s, terwijl de financiële bijdrage vanuit het EFG aan vergoedingen altijd een aanvulling moet vormen op en in overeenstemming moet zijn met hetgeen de ontslagen werknemers op grond van nationale wetgeving of collectieve overeenkomsten ontvangen;

14.  betreurt dat 4 266 000 EUR van de totale kosten van het pakket (5 864 615 EUR) bestemd is voor diverse uitkeringen, een vergelijkbaar percentage als in eerdere gevallen; beveelt aan om in volgende beschikbaarstellingen een evenredig bedrag uit te trekken voor opleidingsmaatregelen;

15.  merkt op dat de informatie die is verstrekt over het gecoördineerde pakket van individuele dienstverlening die door het EFG moet worden gefinancierd gegevens bevat over de complementariteit met acties die worden gefinancierd uit de structuurfondsen; herhaalt zijn oproep aan de Commissie om in haar jaarverslagen een vergelijkende evaluatie van deze gegevens op te nemen om ervoor te zorgen dat de bestaande verordeningen volledig in acht worden genomen en dubbel gebruik van door de Unie gefinancierde diensten wordt voorkomen;

16.  verzoekt de betrokken instellingen de nodige maatregelen te nemen om de procedurele en budgettaire regelingen te verbeteren teneinde de beschikbaarstelling van middelen uit het EFG te bespoedigen; waardeert de verbeterde procedure die de Commissie op verzoek van het Parlement in het leven heeft geroepen om de toekenning van subsidies te versnellen, met als doel de begrotingsautoriteit de beoordeling door de Commissie van de subsidiabiliteit van een EFG-aanvraag voor te leggen samen met het voorstel voor de beschikbaarstelling van middelen uit het EFG; hoopt dat verdere verbeteringen aan de procedure zullen worden ingepast in de nieuwe verordening betreffende het EFG (2014-2020), en dat er meer doelmatigheid, transparantie en zichtbaarheid van het EFG zullen worden bewerkstelligd;

17.  herinnert eraan dat de instellingen zich ertoe hebben verbonden een probleemloze en snelle procedure te garanderen voor de goedkeuring van de besluiten betreffende de beschikbaarstelling van middelen uit het EFG, met als doel tijdelijk en eenmalig individuele steun te verlenen aan werknemers die als gevolg van de globalisering en de economische crisis werkloos zijn geworden; benadrukt de rol die het EFG kan spelen om ontslagen werknemers te helpen bij hun terugkeer op de arbeidsmark;

18.  beklemtoont dat overeenkomstig artikel 6 van de EFG-verordening moet worden gewaarborgd dat met middelen van het EFG de terugkeer van individuele ontslagen werknemers in de arbeidsmarkt wordt gesteund; benadrukt voorts dat de EFG-steun alleen actieve arbeidsmarktmaatregelen kan medefinancieren die duurzame werkgelegenheid voor de lange termijn opleveren; herhaalt dat uit het EFG afkomstige steun niet in de plaats mag komen van maatregelen waartoe bedrijven verplicht zijn krachtens hun nationale wetgeving of collectieve overeenkomsten, of van maatregelen voor de herstructurering van bedrijven of bedrijfstakken;

19.  verheugt zich over het feit dat er, na verzoeken van het Parlement, 50 000 000 EUR aan betalingskredieten onder begrotingslijn 04 05 01 van het EFG is opgenomen in de begroting voor 2013; herinnert eraan dat het EFG is gecreëerd als afzonderlijk specifiek instrument met eigen doelstellingen en termijnen en dat het bijgevolg ook een specifieke toewijzing verdient, waardoor voor zover mogelijk wordt voorkomen dat er, zoals in het verleden is gebeurd, bedragen worden overgeschreven uit andere begrotingslijnen, hetgeen schadelijk kan zijn voor de verwezenlijking van de beleidsdoelstellingen van het EFG;

20.  betreurt het besluit van de Raad om de „crisisafwijking”, die het mogelijk maakt ook financiële steun te verlenen aan werknemers die worden ontslagen als gevolg van de huidige economische crisis en niet alleen aan werknemers die hun baan verliezen als gevolg van veranderingen in de wereldhandelspatronen, en die het tevens mogelijk maakt om het percentage van medefinanciering door de Unie te verhogen tot 65% van de kosten van het programma voor programma's die na de einddatum van 30 december 2011 zijn ingediend, te blokkeren ; roept de Raad op deze maatregel onverwijld weer in te voeren;

21.  hecht zijn goedkeuring aan het bij deze resolutie gevoegde besluit;

22.  verzoekt zijn Voorzitter dit besluit samen met de voorzitter van de Raad te ondertekenen en zorg te dragen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie;

23.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie, met inbegrip van de bijlage, te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

BIJLAGE

BESLUIT VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

betreffende de beschikbaarstelling van middelen uit het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering, overeenkomstig punt 28 van het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer (aanvraag EGF/2011/010 AT/Austria Tabak, Oostenrijk)

(De tekst van de bijlage wordt hier niet weergegeven, aangezien deze overeenkomt met de definitieve handeling: Besluit 2013/276/EU.)

(1) PB C 139 van 14.6.2006, blz. 1.
(2) PB L 406 van 30.12.2006, blz. 1.
(3) Het in Genève gevestigde JTI behoort tot Japan Tobacco Inc., Japan, en is een van de grootste tabaksondernemingen van de wereld (in 2007: 10,8% van de wereldmarkt), na het overheidsbedrijf China National Tobacco Corporation (in 2007: 32%), Philip Morris International (in 2007: 18,7%) en British American Tobacco (in 2007: 17,1%). JTI is momenteel actief in 120 landen en heeft 25 000 mensen in dienst.
(4) Statistik Austria: Statistisches Jahrbuch 2012.
(5) EGF/2010/007 AT/Steiermark-Niederösterreich (PB L 263 van 7.10.2011, blz. 9).
(6) EGF/2011/001 AT/ Niederösterreich-Oberösterreich (PB L 317 van 30.11.2011, blz. 28).


Economische partnerschapsovereenkomsten EU/ACS-landen: het uitsluiten van bepaalde landen van handelspreferenties ***II
PDF 196kWORD 21k
Resolutie
Tekst
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 16 april 2013 betreffende het standpunt van de Raad in eerste lezing met het oog op de vaststelling van een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1528/2007 van de Raad, met betrekking tot het schrappen van sommige landen van de lijst van regio's of staten die onderhandelingen hebben afgesloten (15519/1/2012 – C7-0006/2013 – 2011/0260(COD))
P7_TA(2013)0112A7-0123/2013

(Gewone wetgevingsprocedure: tweede lezing)

Het Europees Parlement,

–  gezien het standpunt van de Raad in eerste lezing (15519/1/2012 – C7-0006/2013),

–  gezien zijn in eerste lezing geformuleerde standpunt(1) inzake het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2011)0598),

–  gezien artikel 294, lid 7, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien artikel 66 van zijn Reglement,

–  gezien de aanbeveling voor de tweede lezing van de Commissie internationale handel (A7-0123/2013),

1.  stelt onderstaand standpunt in tweede lezing vast;

2.  verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.

Standpunt van het Europees Parlement in tweede lezing vastgesteld op 16 april 2013 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) nr. .../2013 van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1528/2007 van de Raad, met betrekking tot het schrappen van sommige landen van de lijst van regio's of staten die onderhandelingen hebben afgesloten

P7_TC2-COD(2011)0260


(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Verordening (EU) nr. 527/2013.)

(1) Aangenomen teksten van 13.9.2012, P7_TA(2012)0342.


Regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten ***I
PDF 207kWORD 23k
Resolutie
Tekst
Bijlage
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 16 april 2013 over het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad tot tijdelijke afwijking van Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap (COM(2012)0697 – C7-0385/2012 – 2012/0328(COD))
P7_TA(2013)0113A7-0060/2013

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

–  gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2012)0697),

–  gezien artikel 294, lid 2, en artikel 192, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C7-0385/2012),

–  gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien artikel 2, lid 2, van het Protocol van Kyoto dat, namens de Europese Gemeenschap, is goedgekeurd bij Beschikking 2002/358/EG van de Raad(1),

–  gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 13 februari 2013(2),

–  na raadpleging van het Comité van de Regio's,

–  gezien de schriftelijke toezegging van de vertegenwoordiger van de Raad van 20 maart 2013 om het standpunt van het Europees Parlement goed te keuren, overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien artikel 55 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid en het advies van de Commissie vervoer en toerisme (A7-0060/2013),

1.  stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;

2.  neemt kennis van de verklaring van de Commissie die als bijlage bij onderhavige resolutie is gevoegd;

3.  verzoekt om hernieuwde voorlegging aan het Parlement indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in dit voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

4.  verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie, alsmede aan de nationale parlementen.

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 16 april 2013 met het oog op de vaststelling van Besluit nr. .../2013/EU van het Europees Parlement en de Raad tot tijdelijke afwijking van Richtlijn 2003/87/EG tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap

P7_TC1-COD(2012)0328


(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Besluit nr. 377/2013/EU.)

BIJLAGE BIJ DE WETGEVINGSRESOLUTIE

Verklaring van de Commissie

De Commissie wijst erop dat de inkomsten die voortvloeien uit de veiling van emissierechten volgens artikel 3d van Richtlijn 2003/87/EG voor inspanningen moeten worden gebruikt om de klimaatverandering in de Europese Unie en in derde landen aan te pakken, onder meer om de emissie van broeikasgassen terug te dringen, om de aanpassing aan het effect van de klimaatverandering in de Europese Unie en derde landen, met name ontwikkelingslanden te bevorderen, om onderzoek en ontwikkeling te financieren op het gebied van beperking en aanpassing, inclusief met name in de luchtvaart en het luchtvervoer, om de emissies terug te dringen via transport met een lage emissie en om de beheerskosten van de Gemeenschapsregeling te dekken. De veilingopbrengsten moeten ook worden gebruikt voor de financiering van bijdragen aan het wereldfonds voor energie-efficiency en hernieuwbare energie, alsmede van maatregelen ter voorkoming van ontbossing.

De Commissie wijst er voorts op dat de lidstaten de Commissie in kennis moeten stellen van de uit hoofde van artikel 3d van Richtlijn 2003/87/EG ondernomen acties inzake het gebruik van de inkomsten die voortvloeien uit de veiling van luchtvaartemissierechten. Specifieke bepalingen inzake de inhoud van deze rapportage zijn opgenomen in Verordening (EU) nr. 525/2013 van het Europees Parlement en de Raad betreffende een bewakings- en rapportagesysteem voor de uitstoot van broeikasgassen en een rapportagemechanisme voor overige informatie op nationaal niveau en op het niveau van de Unie met betrekking tot klimaatverandering, en tot intrekking van Beschikking nr. 280/2004/EG(3). Nadere bepalingen zullen worden gegeven in een uitvoeringshandeling van de Commissie op grond van artikel 18 van die verordening. De lidstaten maken de rapporten openbaar en de Commissie publiceert de volledige informatie voor de Unie in een gemakkelijk toegankelijke vorm.

De Commissie beklemtoont dat een mondiaal en op de markt gebaseerd mechanisme om een internationale prijs aan de koolstofemissie van de internationale luchtvaart te verbinden niet alleen het primaire doel van emissiereductie kan verwezenlijken maar ook kan bijdragen tot de financiering van internationale maatregelen met het oog op beperking van en aanpassing aan de klimaatverandering.

(1) Beschikking 2002/358/EG van de Raad van 25 april 2002 betreffende de goedkeuring, namens de Europese Gemeenschap, van het Protocol van Kyoto bij het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering en de gezamenlijke nakoming van de in dat kader aangegane verplichtingen (PB L 130 van 15.5.2002, blz. 1).
(2) Nog niet in het Publicatieblad bekendgemaakt.
(3) PB L 165 van 18.6.2013, blz. 13.


Kredietinstellingen en bedrijfseconomisch toezicht ***I
PDF 202kWORD 42k
Resolutie
Tekst
Bijlage
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 16 april 2013 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de toegang tot de werkzaamheden van kredietinstellingen en het bedrijfseconomisch toezicht op kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Richtlijn 2002/87/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende het aanvullende toezicht op kredietinstellingen, verzekeringsondernemingen en beleggingsondernemingen in een financieel conglomeraat (COM(2011)0453 – C7-0210/2011 – 2011/0203(COD))
P7_TA(2013)0114A7-0170/2012
RECTIFICATIES

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

–  gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2011)0453),

–  gezien artikel 294, lid 2, en artikel 53, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C7-0210/2011),

–  gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien de gemotiveerde adviezen die in het kader van het protocol nr. 2 betreffende de toepassing van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid zijn uitgebracht door de Roemeense Kamer van Afgevaardigden en de Zweedse Rijksdag, en waarin wordt gesteld dat het ontwerp van wetgevingshandeling niet strookt met het subsidiariteitsbeginsel,

–  gezien het advies van de Europese Centrale Bank van 25 januari 2012(1),

–  gezien de schriftelijke toezegging van de vertegenwoordiger van de Raad van 27 maart 2013 om het standpunt van het Europees Parlement goed te keuren, overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien artikel 55 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken (A7-0170/2012),

1.  stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;

2.  hecht zijn goedkeuring aan de verklaring van het Parlement doe a s bijlage bij onderhavige resolutie is gevoegd;

3.  verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in haar voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

4.  verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 16 april 2013 met het oog op de vaststelling van Richtlijn 2013/.../EU van het Europees Parlement en de Raad betreffende toegang tot het bedrijf van kredietinstellingen en het prudentieel toezicht op kredietinstellingen en beleggingsondernemingen, tot wijziging van Richtlijn 2002/87/EG en tot intrekking van de Richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG

P7_TC1-COD(2011)0203


(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Besluit nr. 2013/36/EU.)

BIJLAGE BIJ DE WETGEVINGSRESOLUTIE

Verklaring van het Europees Parlement

Hierbij wordt verklaard dat het tussen het Europees Parlement en de Raad bereikte akkoord betreffende de nieuwe richtlijn kapitaalvereisten, op grond waarvan de Commissie het recht verwerft om, op verzoek van de EBA met het oog op de toepassing van Verordening (EU) nr. 1095/2010 of ambthalve, de lidstaten te verzoeken nauwkeuriger inlichtingen te verschaffen betreffende de omzetting in en de uitvoering van hun nationale bepalingen en deze richtlijn, geen precedent vormt voor onderhandelingen over wetgevingshandelingen op andere beleidsgebieden.

Deze concrete oplossing is vereist vanwege de bijzondere omstandigheden met betrekking tot de Europese toezichtstructuur. Het vraagstuk van de schriftelijke toelichting zal in het algemeen behandeld blijven worden in overeenstemming met de gezamenlijke politieke verklaring van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie van 27 oktober 2011.

(1) PB C 105 van 11.4.2012, blz. 1.


Prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen ***I
PDF 200kWORD 28k
Resolutie
Tekst
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 16 april 2013 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen (COM(2011)0452 – C7-0417/2011 – 2011/0202(COD))
P7_TA(2013)0115A7-0171/2012
RECTIFICATIES

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

–  gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2011)0452),

–  gezien artikel 294, lid 2, en artikel 114 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C7-0417/2011),

–  gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien de gemotiveerde adviezen die in het kader van het protocol nr. 2 betreffende de toepassing van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid zijn uitgebracht door de Franse Senaat, de Zweedse Rijksdag en het Lagerhuis van het Verenigd Koninkrijk , en waarin wordt gesteld dat het ontwerp van wetgevingshandeling niet strookt met het subsidiariteitsbeginsel,

–  gezien het advies van de Europese Centrale Bank van 25 januari 2012(1),

–  gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 18 januari 2012(2)

–  gezien de schriftelijke toezegging van de vertegenwoordiger van de Raad van 27 maart 2013 om het standpunt van het Europees Parlement goed te keuren, overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien artikel 55 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken (A7-0171/2012),

1.  stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;

2.  verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in dit voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

3.  verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 16 april 2013 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) nr. .../2013 van het Europees Parlement en de Raad betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012

P7_TC1-COD(2011)0202


(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Verordening (EU) nr. 575/2013.)

(1) PB C 105 van 11.4.2012, blz. 1.
(2) PB C 68 van 6.3.2012, blz. 39.


Grondafhandelingsdiensten op EU-luchthavens ***I
PDF 574kWORD 115k
Resolutie
Geconsolideerde tekst
Bijlage
Bijlage
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 16 april 2013 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake grondafhandelingsdiensten op EU-luchthavens en tot intrekking van Richtlijn 96/67/EG (COM(2011)0824 – C7-0457/2011 – 2011/0397(COD))
P7_TA(2013)0116A7-0364/2012

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

–  gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2011)0824),

–  gezien artikel 294, lid 2, en artikel 100, lid 2 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C7-0457/2011),

–  gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien het gemotiveerde advies dat in het kader van protocol nr. 2 betreffende de toepassing van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid is uitgebracht door het Luxemburgse parlement, en waarin wordt gesteld dat het ontwerp van wetgevingshandeling niet strookt met het subsidiariteitsbeginsel,

–  gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 28 maart 2012(1),

–  gezien het advies van het Comité van de Regio’s van 19 juli 2012(2),

–  gezien artikel 55 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie vervoer en toerisme en de adviezen van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken en de Commissie interne markt en consumentenbescherming (A7-0364/2012),

1.  stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;

2.  verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in haar voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

3.  verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 16 april 2013 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) nr. .../2013 van het Europees Parlement en de Raad inzake grondafhandelingsdiensten op EU-luchthavens en tot intrekking van Richtlijn 96/67/EG van de Raad

P7_TC1-COD(2011)0397


(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 100, lid 2,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité(3),

Gezien het advies van het Comité van de Regio's(4),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure(5),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)  Richtlijn 96/67/EG van de Raad van 15 oktober 1996 betreffende de toegang tot de grondafhandelingsmarkt op de luchthavens van de Gemeenschap(6) voorziet in de geleidelijke openstelling van de grondafhandelingsmarkt.

(2)  Luchthavens en grondafhandelingsdiensten zijn van essentieel belang voor de goede werking en veiligheid van het luchtvervoer en spelen een sleutelrol in de luchtvaartketen. Grondafhandelingsdiensten hebben betrekking op alle luchtvaartgerelateerde activiteiten die op de grond op luchthavens worden verleend aan individuele luchtvaartmaatschappijen. [Am. 244]

(3)  In de verklaring die in oktober 2010 is opgesteld op de luchtvaarttop te Brugge wordt erkend dat de EU-regels moeten worden hervormd om het concurrentievermogen van elke schakel in de luchtvervoersketen te bevorderen (zoals luchthavens, luchtvaartmaatschappijen, en andere dienstverleners).

(4)  In het witboek „Stappenplan voor een interne Europese vervoersruimte”(7) is bepaald dat het verbeteren van de markttoegang en het verlenen van kwaliteitsdiensten op luchthavens van vitaal belang is voor de levenskwaliteit van de burgers en voor de totstandbrenging van de interne Europese vervoersruimte.

(5)  Door de verdere geleidelijke openstelling van de grondafhandelingsmarkt en de invoering van geharmoniseerde eisen voor het verlenen van grondafhandelingsdiensten zal de efficiëntie en de algemene kwaliteit van grondafhandelingsdiensten waarschijnlijk verbeteren, zowel voor luchtvaartmaatschappijen als voor passagiers en expediteurs. Dit moet leiden tot een verbetering van de kwaliteit van alle luchthavenactiviteiten.

(6)  Met het oog op de behoefte om nieuwe, geharmoniseerde minimumkwaliteitseisen op luchthavens om de gate-to-gate-benadering voor de totstandbrenging van het gemeenschappelijk Europees luchtruim ten uitvoer te leggen, en aan verdere harmonisering om de voordelen van de geleidelijke openstelling van de grondafhandelingsmarkt, namelijk een verbetering van de kwaliteit en efficiëntie van de grondafhandelingsdiensten, volledig te benutten, moet Richtlijn 96/67/EG worden vervangen door een verordening.

(7)  Vrije toegang tot de grondafhandelingsmarkt hangt samen met de efficiënte werking van EU-luchthavens, voor zover voorzien wordt in passende garanties. De vrije toegang tot de grondafhandelingsmarkt moet geleidelijk tot stand worden gebracht en moet worden aangepast aan de eisen van de sector.

(7 bis)  Aangezien vrije markttoegang de norm is in het vervoersbeleid van de Unie, moet de volledige liberalisering van de grondafhandelingsmarkt het uiteindelijke doel zijn. [Am. 245]

(8)  De geleidelijke openstelling van de markt in het kader van Richtlijn 96/67/EG heeft al positieve resultaten opgeleverd in termen van verbeterde efficiëntie en kwaliteit. Het is dan ook passend de geleidelijke openstelling voort te zetten.

(9)  Elke luchthavengebruiker moet toestemming krijgen om aan zelfafhandeling te doen. Tegelijkertijd moet een duidelijke en restrictieve definitie van zelfafhandeling worden behouden om misbruik en negatieve effecten op de markt voor afhandeling voor derde partijen te voorkomen.

(10)  Voor bepaalde categorieën grondafhandelingsdiensten kan de toegang tot de markt stuiten op belemmeringen in verband met veiligheid, beveiliging, capaciteit en beschikbare ruimte. Het moet dan ook mogelijk zijn het aantal geautoriseerde verleners van dergelijke grondafhandelingsdiensten te beperken. Het moet mogelijk zijn dat de omvang van deze beperkingen uiteenlopen voor afzonderlijke terminals op het terrein van dezelfde luchthaven, op voorwaarde dat de beperkingen op niet-discriminerende wijze worden toegepast, geen concurrentieverstoringen veroorzaken, niet strijdig zijn met de bepalingen van deze verordening en op voorwaarde dat het minimumaantal dienstverleners op elke terminal wordt gehandhaafd. [Am. 246]

(11)  In bepaalde gevallen kunnen de belemmeringen inzake veiligheid, beveiliging, capaciteit en beschikbare ruimte zodanig zijn dat zij verderetijdelijke beperkingen inzake markttoegang of zelfafhandeling kunnen rechtvaardigen, voor zover deze beperkingen relevant, objectief, transparant en niet-discriminerend zijn. In dergelijke gevallen moeten de lidstaten het recht hebben om vrijstellingen van de bepalingen van deze verordening te vragen. [Am. 247]

(12)  Dergelijke vrijstellingen hebben tot doel de luchthavenautoriteiten in staat te stellen deze belemmeringen op te heffen of althans te beperken. Dergelijke vrijstellingen dienen door de Commissie te worden goedgekeurd.

(13)  De handhaving van effectieve en eerlijke concurrentie vereist dat, in geval van beperking van het aantal verleners van grondafhandelingsdiensten, deze worden gekozen via een open, transparante en niet-discriminerende procedure. De bijzonderheden van een dergelijke procedure moeten verder worden gespecificeerd.

(13 bis)  Alle, op een luchthaven actieve verleners van grondafhandelingsdiensten, zelfafhandelende luchthavengebruikers en onderaannemers dienen de desbetreffende representatieve collectieve arbeidsovereenkomsten en nationale wetgeving van de betreffende lidstaat toe te passen, zodat eerlijke concurrentie tussen verleners van grondafhandelingsdiensten op basis van kwaliteit en efficiëntie mogelijk is. [Am. 248]

(14)  Gezien de noodzaak om rekening te houden met de behoeften van de luchthavengebruikers , moeten zij worden geraadpleegd bij de selectie van de verleners van grondafhandelingsdiensten omdat ze veel belang hebben bij de kwaliteit en prijs van deze diensten. [Am. 249]

(15)  Het is dan ook noodzakelijk regels op te stellen voor de vertegenwoordiging van en raadpleging van luchthavengebruikers, met name bij de selectie van verleners van grondafhandelingsdiensten.

(16)  In de context van de selectie van verleners van grondafhandelingsdiensten op een luchthaven moet het in bepaalde omstandigheden en onder specifieke voorwaarden mogelijk zijn de openbaredienstverplichting uit te breiden tot andere luchthavens in dezelfde geografische regio van de betrokken lidstaat.

(17)  Het is niet duidelijkEr dient te worden verduidelijkt of lidstaten bij een wijziging van verlener van grondafhandelingsdiensten waartoe krachtens artikel 6, lid 2, de toegang beperkt is, de nieuwe dienstverlener kunnen verplichten het personeel over te nemen. Discontinuïteit van het personeel kan een negatief effect hebben op de kwaliteit van de grondafhandelingsdiensten. Het is derhalve passend de regels inzake de overname van personeel die verder gaat dan hetgeen is bepaald in Richtlijn 2001/23/EG van de Raad van 12 maart 2001 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende het behoud van de rechten van de werknemers bij overgang van ondernemingen, vestigingen of onderdelen van ondernemingen of vestigingen(8) zodanig te verduidelijken dat de lidstaten in staat worden gesteld om passende werkgelegenheid en werkomstandigheden zeker te stellen. [Am. 250]

(17 bis)  Verbetering van de kwaliteit van de grondafhandelingsdiensten moet het uiteindelijke doel zijn. Dat moet worden bereikt zonder de administratieve last voor grondafhandelingsbedrijven te verzwaren. Het is derhalve belangrijk de bedrijven zelf te laten beslissen over hun algemene bedrijfspraktijken en hun personeelsbeleid. [Am. 251]

(18)  Om de goede en vlotte werking van luchtvervoersactiviteiten op luchthavens te waarborgen, de veiligheid en beveiliging van luchthaventerreinen te garanderen, het milieu te beschermen en ervoor te zorgen dat de toepasselijke sociale voorschriften en regels worden nageleefd, moet een passende goedkeuring worden afgegeven voor het verlenen van grondafhandelingsdiensten. Aangezien de meeste lidstaten beschikken over systemen voor het afgeven van een goedkeuring voor het verlenen van grondafhandelingsdiensten, maar er grote verschillen bestaan tussen deze systemen, moet een geharmoniseerd goedkeuringssysteem worden ingevoerd.

(19)  Om te garanderen dat alle dienstverleners en zelfafhandelende luchthavengebruikers economisch voldoende solide zijn, betrouwbaar zijn,ten minste de veiligheids- en beveiligingseisen eerbiedigen, voldoende verzekerd zijn en een goede kennis hebben van grondafhandelingsactiviteiten en de luchthavenomgeving, en om een gelijk speelveld tot stand te brengen, moeten minimumeisen worden vastgesteld voor het afgeven van goedkeuringen. Deze minimumeisen mogen in geen geval de verdere openstelling van de markt belemmeren. [Am. 252 en 253]

(20)  Open toegang tot de gecentraliseerde luchthaveninfrastructuur en een duidelijk wetgevingskader voor de definitie van de gecentraliseerde infrastructuur zijn van essentieel belang voor de efficiënte verlening van grondafhandelingsdiensten. Het moet echter mogelijk zijn een vergoeding te vragen voor de gecentraliseerde infrastructuur.

(21)  Deze vergoedingen moeten niet-discriminerend zijn en op transparante wijze worden berekend. De vergoedingen mogen niet hoger zijn dan wat nodig is om de kosten van de terbeschikkingstelling van de gecentraliseerde infrastructuur te dekken, inclusief een redelijk rendement op activa.

(22)  Het beheersorgaan van de luchthaven en/of elk ander beheersorgaan van de gecentraliseerde infrastructuur van die luchthaven moet worden verplicht om de luchthavengebruikers regelmatig te raadplegen over de definitie van de infrastructuur en het niveau van de vergoeding. [Am. 254]

(23)  Het beheersorgaan van de luchthaven mag ook zelf grondafhandelingsdiensten verlenen. Aangezien het beheersorgaan van de luchthaven via zijn beslissingen ook aanzienlijke invloed kan uitoefenen op de mededinging tussen verleners van grondafhandelingsdiensten, moeten luchthavens worden verplicht om een strikt gescheiden boekhouding te voeren voor hun grondafhandelingsdiensten onder te brengen in een juridische entiteit die gescheiden is van de juridische entiteit voorenerzijds en het infrastructuurbeheer anderzijds. [Am. 255]

(24)  Om luchthavens in staat te stellen hun functie van infrastructuurbeheerder te vervullen, om de veiligheid en beveiliging van luchthaventerreinen te garanderen en om de veerkracht van grondafhandelingsdiensten in crisissituaties te waarborgen, moet het beheersorgaan van de luchthaven ook verantwoordelijk zijn voor de goede coördinatie van grondafhandelingsactiviteiten op de luchthaven. Het beheersorgaan van de luchthaven moet bij het Performance Review Body van Eurocontrol verslag uitbrengen over de coördinatie van de grondafhandelingsactiviteiten op de luchthaven met als doel een geconsolideerde optimalisering.

(24 bis)  Indien het beheersorgaan van de luchthaven grondafhandelingsdiensten verricht of directe dan wel indirecte zeggenschap over een grondafhandelingsonderneming heeft, dient de onafhankelijke toezichthoudende autoriteit op de nodige coördinatie van de grondafhandelingsdiensten toe te zien, om te zorgen dat de gelijke behandeling gewaarborgd blijft. [Am. 256]

(25)  Het beheersorgaan van de luchthaven, een overheidsinstantie of een ander orgaan dat de luchthaven controleert, moet ook de bevoegdheid hebben om de noodzakelijke regels vast te stellen voor de goede werking van de luchthaveninfrastructuur.

(26)  Het is nodig verplichte minimumkwaliteitseisen vast te stellen waaraan verleners van grondafhandelingsdiensten en zelfafhandelende luchthavengebruikers moeten voldoen om de algemene kwaliteit van de diensten te garanderen en een gelijk speelveld voor alle exploitanten tot stand te brengen.

(26 bis)  Om een passend veiligheidsniveau op alle luchthavens te garanderen moeten de voorschriften op het punt van minimum veiligheidsnormen voor grondafhandelingsdiensten beantwoorden aan de beginselen inzake veiligheid en beheerssystemen zoals vastgelegd in de relevante Uniewetgeving. [Am. 257]

(27)  Teneinde de prestaties in de hele luchtvaartketen te verbeteren en de gate-to-gate-benadering ten uitvoer te leggen, moeten de verleners van grondafhandelingsdiensten en de zelfafhandelende luchthavengebruikers bij de Commissie verslag uitbrengen over hun prestaties.

(28)  In een arbeidsintensieve sector als grondafhandeling hebben permanente ontwikkeling en opleiding van het personeel een sterke impact op de kwaliteit van de diensten . Daaromen de veiligheid van de werkzaamheden. Een bevoegde EU-instelling dient in samenwerking met de bevoegde autoriteiten van de lidstaten, luchthavenexploitanten en sociale partners, ambitieuze minimumnormen vast te stellen om te zorgen voor een zo hoog mogelijke kwaliteit in de opleiding en training van werknemers in de grondafhandelingssector. Deze normen moeten minimumopleidingseisen regelmatig worden vastgesteldaangepast en nader uitgewerkt om bij te kunnen dragen aan de kwaliteit van de activiteiten te garanderen, voor wat de betrouwbaarheid, veerkracht, veiligheid en beveiliging betreft, en om een gelijk speelveld voor alle exploitanten tot stand te brengen. Zolang op de betrokken luchthaven niet aan de vereiste normen wordt voldaan, wordt de vergunning van de dienstverleners in kwestie opgeschort, ingetrokken of ingehouden, totdat het juiste niveau weer is bereikt. Er moet een aanvullende specifieke luchthavenopleiding worden geboden, met een duur van ten minste vijf dagen. [Am. 258]

(29)  Onderaanbesteding vergroot de flexibiliteit van de verleners van grondafhandelingsdiensten. Onderaanbesteding en meervoudige onderaanbesteding kunnen echter ook leiden tot capaciteitsbeperkingen en negatieve gevolgen hebben voor de veiligheid en beveiliging. Daarom moet onderaanbesteding worden beperkt en moeten de regels voor onderaanbesteding worden verduidelijk.

(30)  De bij deze verordening erkende rechten mogen worden toegekend aan verleners van grondafhandelingsdiensten en zelfafhandelende luchthavengebruikers uit derde landen enkel op basis van strikte wederkerigheid. Daar waar er geen sprake is van wederkerigheid, moet de Commissie het recht krijgen om te beslissen dat een lidstaat of lidstaten deze rechten moet(en) opschorten.

(31)  De lidstaten moeten de bevoegdheid behouden om adequate sociale bescherming te garanderen voorerop toezien dat het personeel van bedrijven die grondafhandelingsdiensten verlenen, een adequaat niveau aan sociale bescherming alsmede fatsoenlijke arbeidsomstandigheden genieten, ook in geval van onderaanneming en in het kader van dienstverrichtingscontracten. Wanneer de bevoegde autoriteiten in de lidstaat leemtes in de bescherming of inbreuken op de regels vaststellen, moet het mogelijk zijn de vergunning van de betrokken dienstverleners op te schorten, in te trekken of in te houden, totdat het juiste niveau weer is bereikt. [Am. 259]

(31 bis)  Omdat gehandicapten en personen met beperkte mobiliteit vaak ongerechtvaardigde discriminatie ondervinden bij de afhandeling van hun problemen en klachten en de aanbieding van oplossingen daarvoor, moet deze verordening worden toegepast in overeenstemming met Verordening (EG) nr. 1107/2006 van 5 juli 2006 inzake de rechten van gehandicapten en personen met beperkte mobiliteit die per luchtvervoer reizen(9). [Am. 260]

(31 ter)  Ook al zijn de rechten van gehandicapten en personen met beperkte mobiliteit die per luchtvervoer reizen reeds geregeld in Verordening (EG) nr. 1107/2006, beoogt deze verordening de onderlinge afstemming aan te moedigen tussen enerzijds degenen die assistentie verlenen aan gehandicapten en personen met beperkte mobiliteit, en anderzijds degenen die de hulpbenodigdheden voor reizigers afhandelen, waaronder ook de medische apparatuur. [Am. 261]

(31 quater)  Gezien de vooruitgang die op gebied van de reizigersrechten is gemaakt, en ter voorkoming van discriminatie van gehandicapte reizigers, moet er ook worden gekeken naar doelstellingen en oplossingen zoals te vinden zijn in Richtlijn 2001/85/EG van 20 november 2001 betreffende speciale voorschriften voor voertuigen bestemd voor het vervoer van passagiers, met meer dan acht zitplaatsen, die van de bestuurder niet meegerekend(10). [Am. 262]

(32)  Teneinde te garanderen dat geharmoniseerde verzekeringseisen gelden voor verleners van grondafhandelingsdiensten en zelfafhandelende luchthavengebruikers, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen vast te stellen ten aanzien van de verzekeringseisen voor verleners van grondafhandelingsdiensten en zelfafhandelende luchthavengebruikers. Teneinde te garanderen dat geharmoniseerde en geactualiseerde verplichtingen gelden inzake de minimumkwaliteitseisen voor grondafhandelingsdiensten en inzake de rapporteringsverplichtingen voor verleners van grondafhandelingsdiensten en zelfafhandelende luchthavengebruikers, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen vast te stellen ten aanzien van de specificaties voor minimumkwaliteitseisen voor grondafhandelingsdiensten en de specificaties voor de inhoud en verspreiding van rapporteringsverplichtingen voor verleners van grondafhandelingsdiensten en zelfafhandelende luchthavengebruikers. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadpleging overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat het specifieke bij Besluit 98/500/EG van de Commissie van 20 mei 1998 betreffende de oprichting van Comités voor de sectoraal dialoog tussen de sociale partners op Europees niveau(11) opgerichte sectorale comité voor sociale dialoog daarbij wordt betrokken. De Commissie moet bij de voorbereiding en opstelling van de gedelegeerde handelingen ervoor zorgen dat de desbetreffende documenten tijdig en op gepaste wijze gelijktijdig worden toegezonden aan het Europees Parlement en de Raad. [Am. 263]

(32 bis)  Gezien de bijzondere omstandigheden van de grondafhandeling van rolstoelen en andere medische en hulpmiddelen die door gehandicapte passagiers of passagiers met een beperkte mobiliteit worden gebruikt, en de mate waarin de onafhankelijkheid van dergelijke passagiers afhangt van het gebruik van deze middelen, moeten de verzekeringspolissen van de verleners van grondafhandelingsdiensten een volledige schadeloosstelling garanderen voor de beschadiging of het verlies van deze middelen. [Am. 264]

(32 ter)  Gezien het grote belang van veiligheid, beroepskwalificaties en scholing, de naleving van kwaliteitsnormen en vooral ook de operationele prestaties van het grondafhandelingspersoneel dienen de lidstaten sancties in te stellen tegen inbreuken op deze verordening. Deze sancties dienen doeltreffend, evenredig en afschrikkend te zijn. [Am. 265]

(32 quater)  In de door luchtvaartmaatschappijen aan passagiers verstrekte documenten moet duidelijk zijn aangegeven welke verlener van grondafhandelingsdiensten verantwoordelijk is voor de betrokken vlucht. [Am. 266]

(32 quinquies)  Verleners van grondafhandelingsdiensten zijn verplicht voor informatiepunten betreffende verloren of vermiste bagage te zorgen. [Am. 267]

(33)  Bij het voorbereiden en opstellen van gedelegeerde handelingen dient de Commissie erop toe te zien dat de desbetreffende documenten gelijktijdig, tijdig en op passende wijze bij het Europees Parlement en de Raad worden ingediend. [Am. 263]

(34)  Om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering van deze verordening, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren(12).

(35)  De raadplegingsprocedure moet worden gebruikt om uitvoeringsbesluiten vast te stellen over vrijstellingen op de graad van openstelling van de grondafhandelingsmarkt voor derde partijen en voor zelfafhandelende luchtvaartmaatschappijen, aangezien deze besluiten slechts een beperkt toepassingsgebied hebben.

(36)  De raadplegingsprocedure moet ook worden gebruikt voor de vaststelling van uitvoeringsbesluiten over de uitbreiding van een openbaredienstverplichting door een lidstaat tot een luchthaven op een eiland, aangezien deze besluiten slechts een beperkt toepassingsgebied hebben.

(37)  De onderzoeksprocedure moet worden gebruikt voor de vaststelling van uitvoeringsbesluiten over de volledige of gedeeltelijke opschorting van het recht op toegang tot de grondafhandelingsmarkt op het grondgebied van een lidstaat voor verleners van grondafhandelingsdiensten en luchthavengebruikers uit een derde land.

(38)  Daar het doelstelling van deze verordening, namelijk de homogenere toepassing van de Uniewetgeving inzake grondafhandelingsdiensten wegens het internationale karakter van het luchtvervoer niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt en derhalve beter door de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in dat artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om dit doel te bereiken.

(39)  De ministeriële verklaring over de luchthaven van Gibraltar waarover op 18 september 2006 te Córdoba een akkoord is bereikt tijdens de eerste ministeriële bijeenkomst van het Forum voor dialoog over Gibraltar, zal de op 2 december 1987 te Londen afgelegde gemeenschappelijke verklaring over de luchthaven van Gibraltar vervangen, en de volledige naleving ervan zal als de naleving van de verklaring van 1987 worden beschouwd.

(40)  Richtlijn 96/67/EG dient derhalve te worden ingetrokken,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Hoofdstuk I

Toepassingsgebied en definities

Artikel 1

Toepassingsgebied

Deze verordening is van toepassing op elke luchthaven die zich bevindt op het grondgebied van een lidstaat welke onder de bepalingen van het Verdrag valt en die voor commercieel verkeer is opengesteld.

De toepassing van deze verordening op de luchthaven van Gibraltar laat de respectieve rechtsopvattingen van het Koninkrijk Spanje en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland betreffende het geschil inzake de soevereiniteit over het grondgebied waarop de luchthaven gelegen is, onverlet.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

   (a) „luchthaven”: elk terrein dat speciaal is ingericht om luchtvaartuigen de mogelijkheid te bieden om te landen, op te stijgen of manoeuvres uit te voeren, met inbegrip van de eventueel bijbehorende installaties ten behoeve van het verkeer van en de dienstverlening aan luchtvaartuigen en de nodige installaties ten behoeve van commerciële luchtdiensten;
   (b) „luchthavenbeheerder”: de instantie die, al dan niet in combinatie met andere activiteiten, aan de nationale wet- of regelgeving de taak ontleent om de luchthaveninfrastructuur te beheren en de activiteiten van de verschillende op de luchthaven of in het desbetreffende luchthavensysteem aanwezige ondernemingen te coördineren en te controleren;
   (c) „luchthavengebruiker”: iedere natuurlijke persoon of rechtspersoon die naar of vanaf de desbetreffende luchthaven door de lucht passagiers, post en/of vracht vervoert;
   (d) „grondafhandeling”: de diensten die op een luchthaven aan een gebruiker worden verleend, zoals uiteengezet in de bijlagebijlage I;
  (e) „zelfafhandeling”: situatie waarbij een gebruiker voor zichzelf rechtstreeks een of meer categorieën afhandelingsdiensten verleent en met derden geen enkel contract afsluit, hoe ook genaamd, dat de verlening van dergelijke diensten tot doel heeft. Met het oog op de toepassing van deze verordening worden luchthavengebruikers onderling niet als derde partijen beschouwd als:
   de ene een meerderheidsbelang in de andere heeft, of
   een zelfde entiteit in elk van beide een meerderheidsbelang heeft;
   voor geïntegreerde ondernemingen betreft zelfafhandeling de grondafhandelingsdiensten die worden verricht voor alle luchtvaartuigen die tot hun vervoersnetwerk behoren, ongeacht of de luchtvaartuigen in kwestie in eigen bezit zijn of gehuurd worden, en ongeacht of ze worden ingezet door een luchtvaartmaatschappij die tot de geïntegreerde onderneming behoort, of door een derde. Voor de toepassing van dit deel hoeft de onderneming die de grondafhandelingsdiensten verleent, geen luchthavengebruiker te zijn, maar moet zij bij de geïntegreerde onderneming zijn aangesloten en aan de minimumkwaliteitseisen voldoen;
   (f) „verlener van grondafhandelingsdiensten”: iedere natuurlijke of rechtspersoon die aan derden een of meer categorieën grondafhandelingsdiensten verleent;
   (f bis) „geïntegreerde onderneming”: een onderneming die vervoersdiensten van deur tot deur levert onder een overeenkomst, waarbij het vervoer van vracht en/of post van de plaats van vertrek tot de eindbestemming wordt gegarandeerd en vervoersactiviteiten, grondafhandeling, het sorteren van zendingen en de levering naadloos worden geïntegreerd;
   (f ter) „collectieve overeenkomsten”, indien de wetgeving van een lidstaat hierin voorziet, worden geacht representatief te zijn, wanneer zij inhoudelijk van toepassing zijn op de grondafhandelingsdienst en wanneer de territoriale toepasselijkheid ervan binnen een lidstaat zich uitstrekt tot de luchthaven waarop de verlener van grondafhandelingsdiensten actief is.
   (g) „gecentraliseerde infrastructuur”: specifieke installaties en/of faciliteiten op een luchthaven die, om technische, milieu-, kostengerelateerde of capaciteitsredenen niet kunnen worden gedeeld of vermenigvuldigd en waarvan de beschikbaarheid essentieel en noodzakelijk is voor de prestaties van de grondafhandelingsdiensten op een luchthaven;
   (h) „onderaanbesteding”: het sluiten van een contract door een verlener van grondafhandelingsdiensten, in de hoedanigheid van hoofdcontractant, of – uitzonderlijk – door een zelfafhandelende luchthavengebruiker met een derde partij die „de onderaannemer” wordt genoemd, waarbij de onderaannemer een of meer categorieën (of subcategorieën) grondafhandelingsdiensten verleent;
   (h bis) „onderaannemer”: een goedgekeurde afhandelaar in overeenstemming met artikelen 16 en 17;
   (i) „goedkeuring”: een goedkeuring die door de bevoegde autoriteit aan een onderneming wordt verleend om de in de goedkeuring vermelde grondafhandelingsdiensten te verlenen;
   (j) „onafhankelijke toezichthoudende autoriteit”: de in artikel 11 van Richtlijn 2009/12/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2009 inzake luchthavengelden(13) bedoelde autoriteit. [Am. 268]

Hoofdstuk II

Algemene voorafgaande eisen

Artikel 3

De luchthavenbeheerder

1.  Wanneer het beheer en de exploitatie van een luchthaven niet bij één beheerder maar bij verschillende afzonderlijke beheerders berusten, wordt elk van hen voor de toepassing van deze verordening geacht deel uit te maken van de luchthavenbeheerder.

2.  Wanneer er voor verscheidene luchthavens slechts één enkele luchthavenbeheerder bestaat, wordt elk van deze luchthavens voor de toepassing van deze verordening afzonderlijk in aanmerking genomen.

Artikel 4

Het comité van luchthavengebruikers

1.  Op verzoek van de luchthavengebruikers richt elke betrokken luchthaven richtmet een jaarlijks verkeersvolume van minstens twee miljoen passagiersbewegingen of 50 000 ton vracht gedurende minstens de voorgaande drie jaren een comité (het „comité van luchthavengebruikers”) op met vertegenwoordigers van luchthavengebruikers of organisaties die luchthavengebruikers vertegenwoordigen , alsmede met vertegenwoordigers van de luchthavens en het personeel. De deelneming van de sociale partners aan het comité van luchthavengebruikers is verplicht. [Am. 269]

2.  Alle luchthavengebruikers hebben het recht deel te nemen aan de werkzaamheden van het comité of desgewenst zich daar te laten vertegenwoordigen door een organisatie die daartoe wordt aangewezen. Deze organisatie mag echter geen grondafhandelingsdiensten verlenen op de desbetreffende luchthaven.

3.  Het comité van luchthavengebruikers stelt schriftelijk zijn procedureregels op, waaronder stemregels.

De stemregels omvatten specifieke bepalingen over hoe moet worden voorkomen dat in het comité van luchthavengebruikers belangenconflicten ontstaan, voortvloeiend uit de aanwezigheid in het comité luchthavengebruikers van gebruikers die ook grondafhandelingsdiensten verlenen op de desbetreffende luchthaven. Met name wanneer het comité van luchthavengebruikers wordt geraadpleegd in de loop van de in artikelen 8 en 9 vervatte selectieprocedure zijn luchthavengebruikers die zich kandidaat hebben gesteld om een of meer grondafhandelingsdiensten te verlenen aan derde partijen, niet stemgerechtigd.

4.  De stemmen in het comité van luchthavengebruikers worden zodanig gewogen dat:

   (a) een individuele luchthavengebruiker op een luchthaven, ongeacht het verkeersvolume dat hij jaarlijks vervoert, niet meer dan 49% van de totale stemmen mag hebben;
   (b) luchthavengebruikers die aan zelfafhandeling doen hoogstens een derde van de totale stemmen mogen hebben.

5.  Het beheersorgaan van de luchthaven doet dienst als secretariaat voor het comité van luchthavengebruikers.

Als het beheersorgaan van de luchthaven dit weigert of als het comité van luchthavengebruikers dit niet aanvaardt, wijst het beheersorgaan van de luchthaven een andere entiteit aan die door het comité van luchthavengebruikers moet worden aanvaard. Het secretariaat van het comité van luchthavengebruikers houdt een lijst bij van de luchthavengebruikers of hun vertegenwoordigers die deel uitmaken van het comité van luchthavengebruikers.

6.  Het secretariaat van het comité van luchthavengebruikers stelt notulen op van elke vergadering van het comité. Deze notulen moeten een getrouwe weergave vormen van de standpunten en stemresultaten tijdens de vergadering.

6 bis.  Indien krachtens deze verordening het comité van luchthavengebruikers moet worden geraadpleegd, stelt het beheersorgaan van de luchthaven, of in voorkomend geval de aanbestedende autoriteit, het comité van luchthavengebruikers daarvan op de hoogte en bezorgt het hem uiterlijk zes weken voordat het definitieve besluit wordt genomen, het voorgestelde besluit en alle nodige informatie. In geval van onenigheid tussen het beheersorgaan van de luchthaven en het comité van luchthavengebruikers, of in voorkomend geval de aanbestedende autoriteit, en onverminderd artikel 41 van deze verordening, geeft het beheersorgaan van de luchthaven en het comité van luchthavengebruikers, of in voorkomend geval de aanbestedende autoriteit, de gemotiveerde redenen voor zijn of haar definitieve beslissing waarbij rekening wordt gehouden met de door het comité van luchthavengebruikers uitgesproken meningen. [Am. 270]

Hoofdstuk III

Openstelling van de grondafhandelingsmarkt

Deel 1

Zelfafhandeling

Artikel 5

Zelfafhandeling

Het staat elke luchthavengebruiker vrij aan zelfafhandeling te doen.

Deel 2

Grondafhandeling voor derde partijen

Artikel 6

Grondafhandeling voor derde partijen

1.  Verleners van grondafhandelingsdiensten die in de Unie of binnen de Europese Vrijhandelsassociatie gevestigd zijn, hebben vrije toegang tot de markt voor het verlenen van grondafhandelingsdiensten aan derde partijen op alle luchthavens met een verkeersvolume van minstensmeer dan twee miljoen passagiersbewegingen of 50 000 ton vracht per jaar gedurende minstens de voorgaande drie jaren.

2.  Voor de in lid 1 bedoelde luchthavens mogen de lidstaten beperkingen opleggen aan het aantal dienstverleners dat toestemming krijgt om de volgende categorieën grondafhandelingsdiensten te verlenen:

   (a) bagageafhandeling;
   (b) platformafhandeling;
   (c) brandstof- en olielevering;
   (d) vracht- en postafhandeling voor wat betreft de fysieke afhandeling van vracht en post tussen het luchthavengebouw en het vliegtuig, zowel bij aankomst en vertrek als bij transfer.

De lidstaten mogen dit aantal echter niet beperken tot minder dan twee dienstverleners voor elke categorie grondafhandelingsdiensten of, voorin het geval van luchthavens met minstens 5 miljoenmeer dan 15 miljoen passagiers of 100 000 ton200 000 ton vracht per jaar gedurende minstens de voorgaande drie jaren, tot minder dan drie dienstverleners voor elke categorie grondafhandelingsdiensten.

2 bis.  Het niveau van de in lid 2 vermelde beperkingen kan verschillend zijn voor afzonderlijke terminals op het terrein van dezelfde luchthaven, op voorwaarde dat de beperkingen op niet-discriminerende wijze worden toegepast, geen concurrentieverstoringen veroorzaken, stroken met de bepalingen van deze verordening en dat het minimumaantal dienstverleners op elke terminal wordt gehandhaafd.

3.  Op luchthavens waar het aantal dienstverleners overeenkomstig lid 2 van dit artikel of overeenkomstig artikel 14, lid 1, onder (a) en (c), beperkt is tot twee of meer, moet minstens een van de geautoriseerde dienstverleners niet rechtstreeks of onrechtstreeks worden gecontroleerd door:

   (a) het beheersorgaan van de luchthaven,
   (b) een gebruiker die in de loop van het jaar voorafgaande aan dat waarin die dienstverleners worden geselecteerd, meer dan 25% van de op de luchthaven geregistreerde passagiers of vracht heeft vervoerd,
   (c) een orgaan dat rechtstreeks of onrechtstreeks het beheersorgaan van de luchthaven als vermeld onder (a), of een gebruiker als vermeld onder (b), controleert of door hen wordt gecontroleerd.

Controle berust op rechten, overeenkomsten of andere middelen die, afzonderlijk of gezamenlijk, met inachtneming van alle feitelijke en juridische omstandigheden, zoals geïnterpreteerd door het Hof van Justitie van de Europese Unie, het mogelijk maken een beslissende invloed uit te oefenen op de dienstverleners.

4.  Wanneer zij het aantal geautoriseerde dienstverleners beperken overeenkomstig lid 2, mogenverhinderende lidstaten niet verhinderen dat een luchthavengebruiker, ongeacht het deel van de luchthaven dat aan hem is toegewezen, voor elke categorie grondafhandelingsdiensten waarvoor een beperking geldt, een effectieve keuze heeft, onder de in de leden 2 en 3 bepaalde voorwaarden, tussen minstens:

   twee verleners van grondafhandelingsdiensten, of
   drie verleners van grondafhandelingsdiensten, voor luchthavens met minstens 5 miljoen15 miljoen passagiers of 100 000 ton200 000 ton vracht per jaar gedurende minstens de drie voorgaande jaren.

5.  Wanneer een luchthaven een van de in dit artikel vastgestelde minima voor vrachtvervoer bereikt zonder het overeenkomstige minimum voor passagiersvervoer te bereiken, is deze verordeningdit artikel niet van toepassing op de categorieën grondafhandelingsdiensten die uitsluitend voor passagiers bestemd zijn, noch op de infrastructuur die uitsluitend wordt gebruikt voor de passagiersafhandeling.

Wanneer een luchthaven een van de in dit artikel vastgestelde minima voor passagiersvervoer bereikt zonder het overeenkomstige minimum voor vrachtvervoer te bereiken, is dit artikel niet van toepassing op de categorieën grondafhandelingsdiensten die uitsluitend voor vracht bestemd zijn, noch op de infrastructuur die uitsluitend voor de afhandeling van vracht bestemd is.

6.  Elke luchthaven die gedurende minstens drie opeenvolgende jaren minstens 2 miljoen passagiers of 50 000 ton vracht afhandelt, maar waarvan het jaarlijks verkeer vervolgens onder de drempel van 2 miljoen passagiers of 50 000 ton vracht daalt, houdt zijn markt gedurende minstens de eerste drie jaar na het jaar waarin het verkeer onder de drempel is gezakt, open voor verleners van afhandelingsdiensten voor derde partijen.

7.  Elke luchthaven die gedurende minstens drie opeenvolgende jaren minstens 5 miljoen15 miljoen passagiers of 100 000 ton200 000 ton vracht afhandelt, maar waarvan het jaarlijks verkeer vervolgens onder de drempel van 5 miljoen15 miljoen passagiers of 100 000 ton200 000 ton vracht daalt, houdt zijn markt gedurende minstens de eerste drie jaar na het jaar waarin het verkeer onder de drempel is gezakt, open voor verleners van afhandelingsdiensten voor derde partijen. [Am. 271]

Artikel 7

Selectie van dienstverleners

1.  Dienstverleners die grondafhandelingsdiensten mogen verlenen op een luchthaven waarop het aantal dienstverleners overeenkomstig artikel 6 of artikel 14 is beperkt, worden geselecteerd op basis van een transparante, open en niet-discriminerende aanbestedingsprocedure. De aanbestedende autoriteit is bevoegd om te eisen dat de verleners van grondafhandelingsdiensten één of meer van de in artikel 6, lid 2, bedoelde categorieën grondafhandelingsdiensten verplicht gebundeld aanbieden. Het beheersorgaan van een luchthaven wordt gemachtigd om bij de aanbestedende autoriteit een desbetreffend verzoek tot bundeling indienen. [Am. 272]

2.  De aanbestedende autoriteit is:

  (a) het beheersorgaan van de luchthaven, voor zover het:
   geen soortgelijke grondafhandelingsdiensten verleent, en
   rechtstreeks noch onrechtstreeks controle uitoefent over een onderneming die dergelijke diensten verleent; en
   geen enkel belang in een dergelijke onderneming heeft;
   (b) in alle andere gevallen, een bevoegde autoriteit die onafhankelijk is van het beheersorgaan van de luchthaven, in alle andere gevallenen geen enkele, directe of indirecte, zakelijke band heeft met de luchthavenactiviteit. [Am. 273]

3.  Het comité van luchthavengebruikers heeften het beheersorgaan van de luchthaven, als dit niet de aanbestedende autoriteit is, hebben in geen enkele fase van de selectieprocedure toegang tot de inschrijvingen van de kandidaten. AlsOp verzoek van het comité van luchthavengebruikers of het beheersorgaan van de luchthaven , als dit niet de aanbestedende autoriteit is, heeft het in geen enkele fasestelt de aanbestedende autoriteit een overzicht van de selectieprocedure toegang tot de inschrijvingen van de kandidatenbeschikbaar en zorgt zij ervoor dat dit overzicht geen vertrouwelijke informatie bevat. [Am. 274]

4.  Na de Commissie in kennis te hebben gesteld, en op voorwaarde dat de EU-regels inzake staatssteun worden nageleefd, mag een lidstaat in de aanbestedingsvoorwaarden bepalen dat de verleners van grondafhandelingsdiensten een openbaredienstverplichting moeten nakomen met betrekking tot luchthavens die perifere gebieden of ontwikkelingsgebieden bedienen welke deel uitmaken van het grondgebied van die lidstaat, indien de dienstverleners op deze luchthavens geen grondafhandelingsdiensten willen verlenen zonder overheidssteun (bv. exclusieve rechten of vergoedingen), maar deze luchthavens van vitaal belang zijn voor de toegankelijkheid van de desbetreffende lidstaat. Deze bepaling laat de EU-regels inzake staatssteun onverlet. [Am. 275]

5.  De aanbestedingsprocedure wordt geopend en bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie. Het Publicatieblad van de Europese Unie voert een passende rubriek in voor de aanbesteding van grondafhandelingsdiensten. [Am. 276]

6.  De aanbestedende autoriteit selecteert de dienstverleners in twee fasen:

   (a) een erkenningsprocedure, om de geschiktheid van de kandidaten te beoordelen; en
   (b) een gunningsprocedure, om de geautoriseerde dienstverlener(s) te selecteren.

6 bis.  Wanneer een uitnodiging tot inschrijving niet leidt tot inschrijvingen van het in artikel 6, lid 2, genoemde minimumaantal dienstverleners, opent de bevoegde autoriteit binnen 48 maanden na afloop van de aanbestedingsprocedure een nieuwe procedure. [Am. 277]

Artikel 8

Erkenningsprocedure

1.  Tijdens de erkenningsprocedure gaat de aanbestedende autoriteit na of de kandidaten aan een aantal minimumcriteria beantwoorden. De aanbestedende autoriteit stelt deze minimumcriteria vast na overleg met het comité van luchthavengebruikers en het beheersorgaan van de luchthaven, als dit beheersorgaan niet zelf de aanbestedende autoriteit is.

2.  De minimumcriteria omvatten het volgende:

   (a) de kandidaat moet beschikken over een geldige goedkeuring die is afgegeven overeenkomstig hoofdstuk IV;
   (b) de kandidaat moet aantonen dat hij bekwaam is en moet zich er schriftelijk toe verbinden de relevante bepalingen en regels op de luchthaven toe te passen, inclusief de toepasselijke arbeidswetgeving, collectieve overeenkomsten en gedragsregels en kwaliteitseisen. Bovendien verbinden de kandidaat en de onderaannemers zich ertoe de respectieve representatieve collectieve arbeidsovereenkomsten toe te passen.[Am. 278]

3.  De aanbestedende autoriteit stelt een shortlist op van de kandidaten die voldoen aan de criteria van de erkenningsprocedure.

Artikel 9

Gunningsprocedure

1.  Het beheersorgaan van de luchthaven werkt de aanbestedingsdocumenten uit op basis waarvan de gunningsprocedure wordt gehouden en waarin de op de luchthaven geldende minimumnormen, een representatief vluchtschema en de verkeersprognose voor de selectieperiode zijn opgenomen. Tijdens de gunningsprocedure selecteert de aanbestedende autoriteit een dienstverlener uit de kandidaten op de shortlist en gunt hij de vergunning aan deze dienstverlener, na overleg met het comité van luchthavengebruikers en het beheersorgaan van de luchthaven, als dit beheersorgaan niet zelf de aanbestedende autoriteit is.

2.  Om de dienstverlener te selecteren, worden de inschrijvingen van de kandidaten getoetst aan een lijst van gunningscriteria. De gunningscriteria moeten relevant, objectief, transparant en niet-discriminerend zijn. De aanbestedende autoriteit stelt de gunningscriteria vast na overleg met instemming van het comité van luchthavengebruikers en het beheersorgaan van de luchthaven, als dit beheersorgaan niet zelf de aanbestedende autoriteit is.

2 bis.  Aanvragers dienen een gedetailleerde lijst in van alle taken die worden of kunnen worden uitbesteed en die niet in verband staan met de hoofdactiviteit.

3.  Onder meer de volgende gunningscriteria zijn van toepassing:

   (a) de samenhang en geloofwaardigheid van het ondernemingsplan, de eerste drie jaar beoordeeld op basis van een kostenberekeningsmodel;
   (b) het kwaliteitsniveau van de activiteiten, beoordeeld op basis van een representatief vluchtschema, inclusief – voor zover relevant – efficiënt gebruik van personeel en apparatuur, de uiterste termijn voor het inleveren van bagage en vracht, de afleveringstijden voor bagage en vracht, en de maximale omlooptijden;
   (c) de geschiktheid van de materiële hulpmiddelen, wat betreft de beschikbaarheid, het voldoen aan relevante milieueisen en milieuvriendelijkheidde deugdelijke werking van de apparatuurbetreft;
   (d) de geschiktheid van de menselijke hulpbronnen, wat de ervaring van het personeel, en de geschiktheid van het opleidings-/kwalificatieprogramma , fatsoenlijke werkgelegenheid en werkomstandigheden betreft, ook in geval van een overname van personeel als bedoeld in artikel 12, en met de belofte om de respectieve, representatieve collectieve arbeidsovereenkomsten toe te passen;
   (e) de kwaliteit van informatie- en communicatietechnologie;
   (f) de kwaliteit van de organisatorische planning;
   (g) de milieuprestaties de succesvolle uitvoering van een erkende veiligheidsaudit om ervoor te zorgen dat veiligheids- en beveiligingsvoorschriften naar behoren worden nageleefd.

4.  Het relatieve gewicht van de gunningscriteria is vermeld in de uitnodiging tot inschrijving en de relevante documenten. Aan elk gunningscriteria wordt een puntenvork toegekend, met een passende maximumspreiding. De aanbestedende autoriteit mag een minimumaantal punten vaststellen die de kandidaten voor bepaalde gunningscriteria moeten behalen. De vaststelling van een minimumaantal punten moet op niet-discriminerende wijze gebeuren en moet duidelijk worden vermeld in de uitnodiging tot inschrijving en de relevante documenten. De aanbestedende autoriteit mag de in de uitnodiging tot inschrijving vastgestelde gunningscriteria niet schrappen of opsplitsen en geen gunningscriteria toevoegen.

5.  De vergunning om grondafhandelingsdiensten te verlenen op de desbetreffende luchthaven wordt toegekend aan de kandidaat die het hoogste totale aantal punten en tegelijk een minimumaantal punten voor bepaalde gunningscriteria heeft behaald.

6.  Luchthavengebruikers die zich kandidaat stellen om grondafhandelingsdiensten voor derde partijen te verlenen of die aan zelfafhandeling doen, worden niet geraadpleegd tijdens de gunningsprocedure.

7.  De aanbestedende autoriteit zorgt ervoor dat het gunningsbesluit en de motivering van dit besluit openbaar worden gemaakt. [Am. 279]

Artikel 10

Selectieperiode en stopzetting van activiteiten

1.  Verleners van grondafhandelingsdiensten krijgen een vergunning voor een periode van minstens zeven en hoogstens tien jaar, behalve in geval van vrijstelling voor zelfafhandeling of grondafhandeling voor derde partijen, zoals bepaald in artikel 14, lid 1. De precieze periode waarvoor de dienstverleners een vergunning krijgen en de datum waarop de activiteiten van start gaan, worden duidelijk vermeld in de uitnodiging tot inschrijving.

2.  Een verlener van grondafhandelingsdiensten begint diensten te verlenen binnen een maand na de in de uitnodiging tot inschrijving vermelde startdatum. In gemotiveerde gevallen mag de aanbestedende autoriteit, op verzoek van de verlener van grondafhandelingsdiensten en na raadpleging van het comité van luchthavengebruikers, deze periode met hoogstens zesvijf maanden verlengen. Indien de dienstverlener zes maanden na afloop van deze periodede in de uitnodiging tot inschrijving vermelde startdatum nog niet met zijn activiteiten is begonnen en zijn bereidheid daartoe niet kan aantonen, kanis de aanbestedende autoriteit besluiten dat de vergunning niet meerlanger geldig is. In dergelijke gevallen kunnen de lidstaten de verlener een boete opleggen en de vergunning verlenen aan verlener die krachtens artikel 9, lid 5, op grond van het aantal behaalde punten als tweede gerangschikt is. [Am. 280]

3.  De aanbestedende autoriteit anticipeert op het einde van de vergunningsperiode en zorgt ervoor dat dienstverleners die na een nieuwe uitnodiging tot inschrijving zijn geselecteerd, hun activiteiten mogen starten op de dag na de laatste dag van de vergunningsperiode van de vorige geselecteerde dienstverlener(s).

4.  Wanneer een verlener van grondafhandelingsdiensten zijn activiteiten stopzet vóór het einde van de periode waarvoor hij een vergunning heeft gekregen, wordt hij vervangen op basis van de in de artikelen 7, 8 en 9 en het onderhavige artikel beschreven selectieprocedure. Elke dienstverlener die zijn activiteiten stopzet, stelt de relevante aanbestedende autoriteit minstens zes maanden vóór hij de luchthaven verlaat in kennis van zijn voornemen om zijn activiteiten stop te zetten. Er kan een boete worden opgelegd aan de dienstverlener als hij de aanbestedende autoriteit niet voldoende minstens zes maanden van tevoren in kennis stelt, tenzij de dienstverlener kan aantonen dat er sprake is van overmacht. [Am. 281]

5.  Als een dienstverlener zijn activiteiten stopzet vóór het einde van de periode waarvoor hij een vergunning heeft gekregen en, alvorens de luchthaven te verlaten, de aanbestedende autoriteit onvoldoende tijd laat om een nieuwe dienstverlener te selecteren, zodat er op de desbetreffende luchthaven een tijdelijk monopolie op bepaalde grondafhandelingsdiensten ontstaat, geeft de desbetreffende lidstaat voor een beperkte periode van hoogstens tien maanden een vergunning af om grondafhandelingsdiensten op die luchthaven te verrichten zonder gebruik te maken van de in de artikelen 7, 8 en 9 en het onderhavige artikel vastgestelde selectieprocedure.

Als de lidstaat er niet in slaagt een verlener van grondafhandelingsdiensten te vinden voor deze beperkte periode, reguleert hij de prijzen van de grondafhandelingsdiensten waarvoor een tijdelijk monopolie is ontstaan tot een nieuwe dienstverlener deze grondafhandelingsdiensten begint te verlenen op de luchthaven.

6.  De aanbestedende autoriteit stelt het comité van luchthavengebruikers en, voor zover van toepassing, de beheersautoriteit van de luchthaven in kennis van besluiten die overeenkomstig de artikelen 7, 8 en 9 en het onderhavige artikel zijn genomen.

7.  Artikelen 7, 8 en 9 en het onderhavige artikel zijn niet van toepassing op de gunning van openbare contracten en concessies, welke onder andere bepalingen van Unierecht vallen.

Artikel 11

Het beheersorgaan van de luchthaven als verlener van grondafhandelingsdiensten

1.  Wanneer het aantal dienstverleners op grond van artikel 6 wordt beperkt, kan de luchthavenbeheerder zelf grondafhandelingsdiensten verlenen zonder dat hij aan de in de artikelen 7 tot en met 10 vastgestelde selectieprocedure wordt onderworpen. De luchthavenbeheerder mag ook een vergunning afgeven aan een dienstverlener om grondafhandelingsdiensten te verlenen op de desbetreffende luchthaven, zonder deze aan die procedure te onderwerpen:

   (a) als hij deze onderneming rechtstreeks of onrechtstreeks controleert;
   (b) als deze onderneming de luchthavenbeheerder rechtstreeks of onrechtstreeks controleert;
   (b bis) als de onderneming voldoet aan de in hoofdstuk IV vermelde criteria.[Am. 282]

2.  Als het beheersorgaan van een luchthaven dat grondafhandelingsdiensten verleent overeenkomstig lid 1 niet meer beantwoordt aan de voorwaarden van lid 1, mag deze dienstverlener grondafhandelingsdiensten blijven verlenen gedurende een periode van vijfdrie jaar, zonder aan de in de artikelen 7 tot en met 10 vastgestelde selectieprocedure te worden onderworpen. De dienstverlener stelt de relevante aanbestedende autoriteit minstens zes maanden van tevoren in kennis van het nakende einde van deze periode van vijfdrie jaar. Er kan een boete worden opgelegd aan de dienstverlener als hij de aanbestedende autoriteit niet voldoende van tevoren in kennis stelt, tenzij de dienstverlener kan aantonen dat er sprake is van overmacht. Als de dienstverlener zijn activiteiten stopzet vóór het einde van de periode van vijfdrie jaar, is artikel 10, leden 4 en 5, van toepassing. [Am. 283]

Artikel 12

Bescherming van de rechten van werknemers in geval van overname van personeel voor diensten waarvoor markttoegangsbeperkingen gelden [Am. 284]

1.  Dit artikel is alleen van toepassing op grondafhandelingsdiensten waarvoor de lidstaat in kwestie het aantal dienstverleners heeft beperkt overeenkomstig artikel 6 of artikel 14. De lidstaten gaan tegen de achtergrond van deze verordening na of beperking van de concurrentie voor meer sectoren nodig is. [Am. 285]

2.  Als een verlener van de in lid 1 bedoelde grondafhandelingsdiensten na de in de artikelen 7 tot en met 10 vastgestelde selectieprocedure zijn vergunning om deze diensten te verlenen, verliest, kunnen of als een verlener van grondafhandelingsdiensten de levering van deze diensten aan een luchthavengebruiker beëindigt of als een zelfafhandelende luchthavengebruiker besluit de zelfafhandeling te beëindigen, verplichten de lidstaten de verlener(s) van grondafhandelingsdiensten of zelfafhandelende luchthavengebruikers die daarna deze diensten zullen verlenen, verplichten om aan het personeel dat deze diensten eerder verleende de rechten toe te kennen die zij zouden hebben gehad indien een overgang in de zin van Richtlijn 2001/23/EG had plaatsgevonden. De tweede zin van artikel 4, lid 1, van Richtlijn 2001/23/EG is niet van toepassing op de in de eerste zin van dit lid genoemde gevallen. Ontslag om economische, technische of organisatorische redenen is niet toegestaan. [Am. 286]

2 bis.  De in lid 2 genoemde rechten omvatten de toepassing van algemeen geldende collectieve overeenkomsten. [Am. 287]

3.  De lidstaten beperken de in lid 2 vermelde verplichting tot de werknemers van de vorige dienstverlener, met inbegrip van die van zelfafhandelende luchthavengebruikers, die betrokken waren bij het verlenen van de grondafhandelingsdiensten die de vorige dienstverlener heeft stopgezet of waarvoor de vorige dienstverlener zijn vergunning heeft verloren, en die vrijwillig aanvaarden om in dienst te treden bij de nieuwe dienstverlener(s) of zelfafhandelende luchthavengebruikers. De kosten van een sociaal plan voor het uittredende personeel worden gedragen door de luchtvaartmaatschappijen naar rato van hun vervoersaandeel dat werd afgehandeld door de vorige dienstverlener. [Am. 288]

4.  De lidstaten beperken de in lid 2 vermelde verplichting zodanig dat ze in verhouding staat tot het volume van de activiteiten die effectief worden overgedragen aan de andere dienstverlener(s). [Am. 289]

5.  Als een lidstaat een verplichting in de zin van lid 2 oplegt, wordt In de aanbestedingsdocumenten wordt voor de in de artikelen 7 tot en met 10 vastgestelde selectieprocedure een lijst opgenomen van de desbetreffende personeelsleden, met vermelding van de relevante bijzonderheden van de contractuele rechten van de personeelsleden en de omstandigheden waaruit blijkt dat de personeelsleden betrokken waren bij het verlenen van de diensten in kwestie. Vertegenwoordigers van het personeel en van de vakbonden hebben toegang tot deze lijsten. [Am. 290]

6.  Als een verlener van grondafhandelingsdiensten stopt met aan een luchthavengebruiker grondafhandelingsdiensten te verlenen die een aanzienlijk gedeelte vormen van de grondafhandelingsactiviteiten van die dienstverlener, in gevallen die niet onder lid 2 vallen, of als een zelfafhandelende luchthavengebruiker besluit te stoppen met zelfafhandeling, kunnen de lidstaten aan de verlener(s) van grondafhandelingsdiensten of zelfafhandelende luchthavengebruiker die deze grondafhandelingsdiensten daarna verleent, verplichten om eerder in dienst genomen personeel de rechten te verlenen waarop zij recht zouden hebben indien een overgang in de zin van Richtlijn 2001/23/EG had plaatsgevonden. [Am. 291]

7.  De lidstaten beperken de in lid 6 vermelde verplichting tot de werknemers van de vorige dienstverlener die betrokken waren bij het verlenen van de grondafhandelingsdiensten die de vorige dienstverlener heeft stopgezet, en die vrijwillig aanvaarden om in dienst te treden bij de nieuwe dienstverlener(s) of zelfafhandelende luchthavengebruiker.[Am. 292]

8.  De lidstaten beperken de in lid 6 vermelde verplichting tot de werknemers van de zelfafhandelende luchthavengebruiker die betrokken waren bij het verlenen van de grondafhandelingsdiensten die de zelfafhandelende luchthavengebruiker stopzet, en die vrijwillig aanvaarden om in dienst te treden bij de nieuwe dienstverlener(s) of zelfafhandelende luchthavengebruiker. [Am. 293]

9.  De lidstaten beperken de in lid 6 vermelde verplichting zodanig dat ze in verhouding staat tot het volume van de activiteiten die effectief worden overgedragen aan de andere dienstverlener of zelfafhandelende luchthavengebruiker. [Am. 294]

10.  De lidstaten mogen aan managers en arbeiders op een passend niveau de taak toevertrouwen om op basis van een onderhandelde overeenkomst de praktische regelingen voor de tenuitvoerlegging van dit artikel vast te stellen.

10 bis.  De lidstaten zorgen ervoor dat loondumping wordt voorkomen, niet alleen ten aanzien van de vaste werknemers van verleners van grondafhandelingsdiensten, maar ook in het geval van overname van personeel, teneinde adequate sociale normen te garanderen en de kwaliteit van de grondafhandelingsdiensten te verbeteren. [Am. 295]

10 ter.  De bevoegde autoriteiten van de lidstaten zorgen ervoor dat het personeel dat is aangenomen om deze diensten te verlenen adequate sociale bescherming geniet. [Am. 296]

10 quater.  Als buffer voor schadelijke gevolgen van liberalisatie in de grondafhandelingssector worden, in het belang van de veiligheid, betrouwbaarheid en doelmatigheid van de werkzaamheden, bindende minimumkwaliteitseisen voor de diensten vastgesteld en gehandhaafd door de beheersautoriteiten van luchthavens. [Am. 297]

11.  De lidstaten stellen de Commissie in kennis van alle uit hoofde van dit artikel genomen maatregelen.

Artikel 13

Luchthavens op eilanden

Voor de selectie van verleners van grondafhandelingsdiensten op een luchthaven als bedoeld in de artikelen 7 tot en met 10, kan een lidstaat de openbaredienstverplichting uitbreiden tot andere luchthavens op zijn grondgebied, voor zover

   (a) deze luchthavens op eilanden of in afgelegen gebieden op het vasteland in dezelfde geografische regio zijn gelegen; en [Am. 298]
   (b) dergelijke luchthavens elk een verkeersvolume hebben van minstens 100 000 passagiersbewegingen per jaar; en
   (c) dergelijke vrijstelling door de Commissie is goedgekeurd.

Het besluit inzake de goedkeuring van de uitbreiding vormt een uitvoeringshandeling die wordt vastgesteld volgens de in artikel 43, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure. Deze bepaling laat de uniale regels inzake staatssteun onverlet.

Als ondernemingen of luchtvaartmaatschappijen in het geval van een op een eiland gelegen luchthaven geen economische belangstelling hebben om de diensten uit te voeren waarnaar wordt verwezen in artikel 6, lid 2, kunnen de beheersorganen van de luchthaven worden verplicht om deze diensten uit te voeren om de goede werking van de infrastructuur te garanderen. [Am. 299]

Deel 3

Vrijstellingen voor zelfafhandeling en grondafhandeling voor derde partijen

Artikel 14

Vrijstellingen

1.  Wanneer het op een luchthaven door specifieke beperkingen van de beschikbare ruimte of capaciteit, met name wegens congestie en de bezettingsgraad van de oppervlakte,zo beperkt is dat het onmogelijk is de markt en/of de uitvoering van zelfafhandeling open te stellen tot het in deze verordening voorgeschreven niveau, kan de betrokken lidstaat besluiten:

   (a) het aantal dienstverleners voor een of meer andere categorieën grondafhandelingsdiensten dan die welke in artikel 6, lid 2, zijn bedoeld, op de volledige luchthaven of een deel ervan te beperken, waarbij artikel 6, lid 3, van toepassing is;
   (b) een of meer van de in artikel 6, lid 2, vermelde categorieën grondafhandelingsdiensten op luchthavens met een jaarlijks verkeersvolume van minstens 2twee miljoen passagiers of 50 000 ton vracht voor te behouden aan één dienstverlener;
   (c) een of meer van de in artikel 6, lid 2, vermelde categorieën grondafhandelingsdiensten op luchthavens met een jaarlijks verkeersvolume van minstens 5meer dan 15 miljoen passagiers of 100 000200 000 ton vracht voor te behouden aan een of twee dienstverleners, waarbij artikel 6, lid 3, van toepassing is in het geval van een beperking tot twee dienstverleners;
   (d) zelfafhandeling, als bedoeld in artikel 5, voor te behouden aan een beperkt aantal luchthavengebruikers, mits deze op basis van relevante, objectieve, transparante en niet-discriminerende criteria worden gekozen.

2.  Elke in lid 1 bedoelde vrijstelling:

   (a) vermeldt de categorie(ën) diensten waarvoor een vrijstelling wordt toegestaan en de specifieke beperkingen inzake beschikbare ruimte of capaciteit die de vrijstelling rechtvaardigen;
   (b) gaat vergezeld van een plan met passende maatregelen die erop gericht zijn deze beperkingen weg te nemen.

3.  Vrijstellingen mogen:

   (a) niet leiden tot concurrentieverstoringen tussen dienstverleners en/of luchthavengebruikers die aan zelfafhandeling doen;
   (b) geen grotere omvang hebben dan noodzakelijk.

4.  Ten minste zes maanden voordat een vrijstelling die zij voornemens zijn toe te kennen op grond van lid 1, van kracht wordt, stellen de lidstaten de Commissie in kennis van die vrijstelling en van de redenen die de vrijstelling rechtvaardigen. In deze rechtvaardiging wordt het bewijs opgenomen dat de verleners van grondafhandelingsdiensten op de betrokken luchthavens:

   (a) overeenkomstig artikel 32 op adequate wijze aan de minimumkwaliteitseisen voldoen;
   (b) overeenkomstig artikel 29 op een transparante wijze worden beheerd en geen financiële kruissubsidiëring ontvangen;
   (c) voor passende arbeidsomstandigheden en loonvoorwaarden zorgen die gebaseerd zijn op collectieve arbeidsovereenkomsten, nationale wetgeving of andere sociale normen van de desbetreffende lidstaat.

5.  Als de Commissie een besluit tot kennisgeving van een vrijstelling ontvangt, publiceert zij een samenvatting van de aangemelde vrijstelling in het Publicatieblad van de Europese Unie en nodigt zij de belanghebbende partijen uit opmerkingen te maken.

6.  De Commissie onderwerpt het door de lidstaat aangemelde afwijkingsbesluit aan een grondig onderzoek. De Commissie stelt een gedetailleerde analyse van de situatie op en bestudeert de door de desbetreffende lidstaat aangemelde maatregelen om na te gaan of de beperking waarop de lidstaat zich beroept, ook effectief bestaat, en of het inderdaad onmogelijk is de markt en/of de uitvoering van zelfafhandeling open te stellen tot het in deze verordening voorgeschreven niveau.

7.  Na dit onderzoek en na raadpleging van de betrokken lidstaat kan de Commissie het besluit van de lidstaat goedkeuren of zich daartegen verzetten indien zij van oordeel is dat de beperkingen waarop de lidstaat zich beroept niet zijn vastgesteld of niet ernstig genoeg zijn om een vrijstelling te rechtvaardigen. Na overleg met de betrokken lidstaat kan de Commissie de lidstaat ook verplichten de omvang van de vrijstelling aan te passen of de vrijstelling te beperken tot die delen van een luchthaven waar de belemmeringen waarop die lidstaat zich beroept, zijn vastgesteld.

8.  Het besluit van de Commissie wordt uiterlijk zes maanden na de volledige kennisgeving door de betreffende lidstaat genomen en wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

9.  De in de leden 7 en 8 van dit artikel bedoelde uitvoeringsbesluiten worden vastgesteld volgens de in artikel 43, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure.

10.  De door de lidstaten op grond van lid 1 toegekende vrijstellingen mogen niet langer dan drie jaar gelden, behalve de vrijstellingen die krachtens lid 1 zijn toegekend. Uiterlijk zes maanden vóór het einde van die periode moet de betreffende lidstaat over elk verzoek om vrijstelling een nieuw besluit nemen, waarop eveneens de bepalingen van dit artikel van toepassing zijn.

11.  De op grond van lid 1, onder (b) en (c), toegekende vrijstellingen mogen niet langer dan twee jaar gelden. Op basis van de overwegingen in lid 1 kan een lidstaat evenwel verzoeken om deze periode één keer met twee jaar te verlengen. De Commissie neemt een besluit over een dergelijk verzoek. Het uitvoeringsbesluit wordt vastgesteld volgens de in artikel 43, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure. [Am. 360]

Artikel 15

Raadpleging van de verleners van grondafhandelingsdiensten en van luchthavengebruikers

Het beheersorgaan van de luchthaven stelt een procedure op om met het comité van luchthavengebruikers en de ondernemingen die grondafhandelingsdiensten verlenen overleg te plegen over de toepassing van deze verordening. Dit overleg heeft onder meer betrekking op de prijzen van de grondafhandelingsdiensten waarvoor krachtens artikel 14, lid 1, onder (b) en (c), een vrijstelling is toegekend en op de organisatie van de dienstverlening. Er wordt minstens een overlegvergadering per jaar georganiseerd. Het beheersorgaan van de luchthaven stelt notulen op van deze vergadering, die desgevraagd naar de Commissie worden verstuurd.

Hoofdstuk IV

Goedkeuringsprocedures

Artikel 16

De vereiste om een passende goedkeuring te verkrijgen die in alle lidstaten wordt erkend

1.  Op luchthavens met een jaarlijks verkeersvolume van minstens 2 miljoen passagiersbewegingen of 50 000 ton vracht gedurende minstens drie opeenvolgende jaren, mag Geen enkele onderneming mag grondafhandelingsdiensten verlenen, noch als verlener van grondafhandelingsdiensten of als onderaannemer, noch als gebruiker die aan zelfafhandeling doet, tenzij zij een passende goedkeuring heeft gekregen. Een onderneming die aan de in dit hoofdstuk gestelde eisen voldoet, heeft recht op een goedkeuring, indien lidstaten bepalen dat er voor de grondafhandelingsactiviteiten een vergunning moet worden verleend door een bevoegde autoriteit („vergunningverlenende autoriteit”), onafhankelijk van het beheersorgaan van de luchthaven.

2.  Elke lidstaat wijst een bevoegde autoriteit („goedkeuringsautoriteit”) aan of werkt, na melding daarvan aan de Commissie, samen met de een bevoegde autoriteit van een andere lidstaat, die onafhankelijk is van de beheersorganen van de luchthaven en bevoegd is voor de afgifte van goedkeuringen voor het verlenen van grondafhandelingsdiensten.

3.  De bevoegde goedkeuringsautoriteit verleent of handhaaft geen goedkeuringen wanneer niet is voldaan aan een van de in dit hoofdstuk gestelde eisen. [Am. 300]

Artikel 17

Voorwaarden voor het verlenen van een goedkeuring

1.  Onverminderd artikel 16 krijgt een onderneming krijgt een goedkeuring van de goedkeuringsautoriteit van een lidstaat als:

   (a) ze gevestigd en geregistreerd is in een lidstaat;
   (b) de structuur van de onderneming de bevoegde goedkeuringsautoriteit in staat stelt de bepalingen van dit hoofdstuk toe te passen;
   (c) ze voldoet aan de financiële voorwaarden, als vervat in artikel 18;
   (d) ze voldoet aan de bepalingen inzake betrouwbaarheid, als bedoeld in artikel 19ze overeenkomstig artikel 8, lid 2, onder (b), en artikel 9, lid 3, onder (d), voldoet aan de criteria voor de arbeidsomstandigheden van werknemers en aan het opleidings-/kwalificatieprogramma en overeenkomstig artikel 12 de arbeids- en sociale voorschriften eerbiedigt;
   (e) ze voldoet aan de bepalingen inzake de kwalificaties van het personeel, als vervat in artikel 20;
   (f) ze voldoet aan de bepalingen met betrekking tot een exploitatiehandleiding, als vervat in artikel 21;
   (g) ze voldoet aan de verzekeringsvoorwaarden, als vervat in artikel 22.

2.  Lid 1, onder (a), (c) en (d), is niet van toepassing op zelfafhandelende luchthavengebruikers die geen grondafhandelingsdiensten verlenen aan derde partijen. Luchthavengebruikers die een goedkeuring voor zelfafhandeling hebben gekregen, mogen op basis van deze goedkeuring geen afhandeling voor derde partijen verrichten.

3.  Een onderneming die een goedkeuring aanvraagt of heeft gekregen, moet de nationale voorschriften inzake sociale bescherming, milieubescherming en luchthavenbeveiliging naleven in alle lidstaten waarin ze actief is.

Artikel 18

Financiële voorwaarden voor het verlenen van een goedkeuring

1.  Een onderneming die een goedkeuring aanvraagt, mag niet bij een insolventie-, faillissements- of soortgelijke procedure betrokken zijn.

2.  De goedkeuringsautoriteit zal nauwgezet beoordelen of een onderneming die een goedkeuring aanvraagt, kan aantonen dat zij:

   (a) gedurende een periode van 24 maanden vanaf het begin van de activiteiten te allen tijde haar op realistische onderstellingen gebaseerde, bestaande en potentiële verplichtingen kan nakomen, en
   (b) gedurende een periode van drie maanden vanaf het begin van de activiteiten haar vaste en variabele kosten kan dekken die voortvloeien uit de activiteiten volgens haar bedrijfsplan en die op realistische veronderstellingen zijn gebaseerd, zonder dat rekening wordt gehouden met haar inkomsten uit de activiteiten.

3.  Voor de toepassing van de in lid 1 bedoelde beoordeling verstrekt elke aanvrager zijn geauditeerde rekeningen voor de twee voorgaande financiële jaren.

4.  Voor de toepassing van de in lid 2 bedoelde beoordeling verstrekt elke aanvrager een bedrijfsplan voor ten minste de eerste drie jaren van de activiteiten. Het bedrijfsplan bevat ook nadere gegevens betreffende de financiële banden tussen de aanvrager en eventuele andere commerciële activiteiten waarbij de aanvrager rechtstreeks of via gelieerde ondernemingen betrokken is. De aanvrager verstrekt ook alle relevante informatie, en waaronder in het bijzonder de volgende gegevens:

   (a) een balansraming, met een winst-en-verliesrekening voor de volgende drie jaar;
   (b) geraamde cashflow en liquiditeitsplannen voor de eerste drie jaren van de activiteiten;
   (c) bijzonderheden over de financiering van de aankoop/huur van apparatuur met, in het geval van leasing, de voorwaarden van elk contract, voor zover relevant.

Artikel 19

Bewijs van betrouwbaarheid

1.  Een onderneming die een goedkeuring aanvraagt, moet bewijzen dat zij in het meest recente jaar belastingen en socialezekerheidsbijdragen heeft betaald in de lidstaat waar zij activiteiten verricht of, indien zij geen activiteiten verricht in de Unie, in haar land van oorsprong.

2.  De onderneming moet ook bewijzen dat de personen die permanent en effectief de activiteiten van de onderneming beheren, betrouwbaar zijn en niet failliet zijn verklaard. Met betrekking tot onderdanen van lidstaten aanvaardt de goedkeuringsautoriteit als voldoende bewijs dat de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar de onderneming is gevestigd en geregistreerd of de lidstaat waar de persoon zijn permanente verblijfplaats heeft, documenten voorleggen waaruit blijkt dat aan de eisen is voldaan.

3.  Als de lidstaat waar de onderneming is gevestigd en geregistreerd of de lidstaat waar de persoon zijn permanente verblijfplaats heeft de in lid 2 vermelde documenten niet verstrekt, worden deze documenten vervangen door een verklaring onder ede of ‐ in de lidstaten waar de verklaring onder ede niet bestaat ‐ door een plechtige verklaring die door de betrokkene wordt afgelegd ten overstaan van een bevoegde rechterlijke of administratieve instantie, of, in voorkomend geval, van een notaris of een bevoegde beroepsorganisatie van de lidstaat waar de persoon zijn permanente verblijfplaats heeft. Deze instantie, notaris of bevoegde beroepsorganisatie geeft een attest af waaruit blijkt dat deze verklaring onder ede of deze plechtige verklaring bewijskracht heeft. [Am. 301]

Artikel 20

Kwalificaties van het personeel

Een onderneming die een goedkeuring aanvraagt, moet aantonen dat haar werknemers over de kwalificaties, beroepservaring en anciënniteit beschikken die nodig zijn voor de uitvoering van de activiteiten waarvoor zij een goedkeuring aanvraagt of heeft aangevraagd. Individuele eisen met betrekking tot kwalificaties, beroepservaring en anciënniteit worden voor elke luchthaven vastgesteld en toegelicht door de bevoegde autoriteiten in de betreffende lidstaat, in nauwe samenwerking met de luchthavenexploitant en de betrokken sociale partners. De bevoegde autoriteiten in de lidstaten houden toezicht op de naleving van deze eisen. Daarnaast worden algemene opleidingsnormen voor grondafhandelingspersoneel op EU niveau vastgesteld door een bevoegde Europese instelling, de bevoegde autoriteiten van de lidstaten, de luchthavenexploitanten en de sociale partners. Indien er minimumnormen van de Unie voor opleiding en bijscholing worden ontwikkeld, dienen de lidstaten deze toe te passen en te controleren, teneinde een zo hoog mogelijke veiligheidsstandaard voor de hele Unie te waarborgen. [Am. 302]

Artikel 21

Exploitatiehandleiding

Een onderneming die een goedkeuring aanvraagt, verstrekt een exploitatiehandleiding voor de relevante activiteiten, die de volgende informatie bevat:

   (a) organisatieschema, management, beschrijving van verantwoordelijkheden en taken, toerekenbaarheid;
   (b) vermogen om de activiteiten veilig uit te oefenen in de context van een luchthaven;
   (c) beleid inzake apparatuur;
   (d) kwalificatievereisten voor werknemers en overeenkomstige opleidingseisen en opleidingsplan;
   (d bis) procedures om werkgerelateerde ongevallen en letsels te voorkomen; [Am. 303]
   (e) procedures voor veiligheids- en kwaliteitsbeheer;
   (f) standaardafhandelingsprocedures, inclusief coördinatie met luchthavengebruikers en beheersorganen van luchthavens, coördinatie van activiteiten en specifieke afhandelingsprocedures voor specifieke klanten;
   (g) rampenbestrijdingsbeleid;
   (h) procedures voor beveiligingsbeheer.

Artikel 22

Verzekeringsvoorschriften

1.  Verleners van grondafhandelingsdiensten en zelfafhandelende luchthavengebruikers in de Unie moeten verzekerd zijn tegen hun specifiek met grondafhandeling verband houdende aansprakelijkheid voor schade op het grondgebied van een lidstaat waarvoor een recht op vergoeding bestaat.

1 bis.  De in lid 1 vermelde verzekering garandeert een volledige schadeloosstelling voor de beschadiging of het verlies van een medisch of hulpmiddel, dat door mindervalide passagiers of passagiers met een beperkte mobiliteit wordt gebruikt. [Am. 304]

2.  De Commissie krijgt de bevoegdheid omstelt nadere bijzonderheden inzake de verzekeringseisen en de minimumbedragen vast te stellen aan de hand van een gedelegeerde handeling overeenkomstig artikel 42. [Am. 305]

Artikel 23

Geldigheid van een goedkeuring

1.  Een goedkeuring is geldig voor een periode van vijftien jaar. [Am. 306]

1 bis.  De geldigheid van de goedkeuring vervalt of wordt opgeschort indien de bepalingen van de artikelen 34 en 40 niet worden nageleefd. Inbreuken op de bepalingen van de artikelen 34 en 40 gedurende de goedkeuringsprocedure leiden tot niet-verlening van de goedkeuring. [Am. 307]

2.  Een goedkeuring is geldig voor de categorieën en/of subcategorieën die in de goedkeuring zijn gespecificeerd.

3.  De verlener van grondafhandelingsdiensten moet desgevraagd te allen tijde aan de bevoegde goedkeuringsautoriteit kunnen aantonen dat hij aan alle eisen van dit hoofdstuk voldoet.

4.  De bevoegde goedkeuringsautoriteit houdt toezicht op de naleving van de eisen van dit hoofdstuk. Zij gaat in elk geval in de volgende gevallen na of deze eisen zijn nageleefd:

   (a) wanneer vermoed wordt dat er een potentieel probleem is; of
   (b) op verzoek van de goedkeuringsautoriteit van een andere lidstaat; of
   (c) op verzoek van de Commissie.

5.  Er moet een nieuwe goedkeuringsaanvraag worden ingediend wanneer een grondafhandelingsonderneming:

   (a) niet binnen twaalf maanden na het verkrijgen van een goedkeuring met de activiteiten is begonnen; of
   (b) haar activiteiten gedurende meer dan twaalf maanden heeft gestaakt.

6.  Een grondafhandelingsonderneming stelt de goedkeuringsautoriteit:

   (a) vooraf in kennis ingrijpende wijzigingen in de omvang van haar activiteiten;
   (b) in kennis van eventuele insolventieprocedures die tegen de onderneming zijn opgestart.

Artikel 24

Intrekking van de goedkeuring

1.  De goedkeuring mag te allen tijde worden ingetrokken als de verlener van grondafhandelingsdiensten of de zelfafhandelende luchthavengebruiker om redenen die hem zijn aan te rekenen, niet voldoet aan de criteria van dit hoofdstuk. De redenen voor de intrekking worden meegedeeld aan de betrokken verlener van grondafhandelingsdiensten of zelfafhandelende luchthavengebruiker en aan de goedkeuringsautoriteiten in de andere lidstaten.

2.  De goedkeuringsautoriteit trekt de goedkeuring in als de verlener van grondafhandelingsdiensten de goedkeuringsautoriteit opzettelijk of door onachtzaamheid foute informatie verschaft over een belangrijk punt.

2 bis.  Niet-naleving van de bepalingen van de artikelen 34 en 40 leidt automatisch tot de intrekking, opschorting of niet-verlening van de goedkeuring. [Am. 308]

Artikel 25

Goedkeuringsbesluiten

1.  De bevoegde goedkeuringsautoriteit neemt zo spoedig mogelijk, en uiterlijk twee maanden nadat alle vereiste informatie is ingediend, een besluit over een aanvraag, waarbij met alle beschikbare gegevens rekening wordt gehouden. Het besluit wordt meegedeeld aan de aanvrager en de goedkeuringsautoriteiten in de andere lidstaten. Een weigering wordt met redenen omkleed.

1 bis.  De procedure voor het verlenen van goedkeuringen moet transparant en niet-discriminerend zijn en mag in de praktijk geen beperking aan de markttoegang of de vrijheid tot zelfafhandeling opleggen die verder gaat dan toegestaan uit hoofde van de bepalingen in deze verordening. [Am. 309]

2.  De goedkeuring mag alleen worden geweigerd als de verlener van grondafhandelingsdiensten of de zelfafhandelende luchthavengebruiker om redenen die hem zijn aan te rekenen, niet voldoet aan de criteria van dit hoofdstuk en aan de bepalingen van de artikelen 34 en 40. [Am. 310]

3.  De procedures voor de toekenning en intrekking van goedkeuringen worden bekendgemaakt door de goedkeuringsautoriteit, die de Commissie daarvan in kennis stelt.

Artikel 26

Wederzijdse erkenning van goedkeuringen

Een goedkeuring die overeenkomstig dit hoofdstuk in een lidstaat wordt afgegeven, verleent een exploitant het recht om grondafhandelingsdiensten te verlenen, als verlener van grondafhandelingsdiensten of als zelfafhandelende luchthavengebruiker, in alle lidstaten waarop de goedkeuring betrekking heeft en onverminderd beperkingen inzake markttoegang die krachtens artikelen 6 en 14 zijn opgelegd.

Hoofdstuk V

Verplichtingen voor beheersorganen van luchthavens en van gecentraliseerde infrastructuur

Artikel 27

Toegang tot gecentraliseerde infrastructuur en installaties

1.  Dit artikel is alleen van toepassing op luchthavens met een jaarlijks verkeersvolume van minstens twee miljoen passagiersbewegingen of 50 000 ton vracht gedurende minstens de drie voorgaande jaren.

2.  Het beheersorgaan van de luchthaven publiceert een lijst van de gecentraliseerde infrastructuur op de luchthaven, voor zover dit nog niet is gebeurd. [Am. 311]

3.  Het beheer van de gecentraliseerde infrastructuur mag worden voorbehouden aan het beheersorgaan van de luchthaven of een ander orgaan, dat verleners van grondafhandelingsdiensten en zelfafhandelende luchthavengebruikers kan verplichten om gebruik te maken van die infrastructuur. Het beheer van dergelijke infrastructuur vindt plaats op transparante, objectieve en niet-discriminerende wijze.

4.  Het beheersorgaan van de luchthaven of, voor zover van toepassing, de overheidsinstantie of een ander orgaan dat het beheersorgaan van de luchthaven controleert, besluit, op objectieve basis en na overleg met het comité van luchthavengebruikers en de ondernemingen die grondafhandelingsdiensten verlenen op de luchthaven, welke infrastructuur moet worden gecentraliseerd. Het beheersorgaan van de luchthaven of, voor zover van toepassing, de overheidsinstantie of een ander orgaan dat het beheersorgaan van de luchthaven controleert, ziet erop toe dat alle infrastructuur of installaties die onder de definitie van „gecentraliseerde infrastructuur” vallen als dusdanig worden aangewezen en dat de in dit hoofdstuk uiteengezette eisen worden nageleefd met betrekking tot die infrastructuur of installaties.

5.  Als het comité van luchthavengebruikers het oneens is met het besluit van het beheersorgaan van de luchthaven om bepaalde infrastructuur al dan niet te centraliseren of met het toepassingsgebied van de centralisering, kan het de onafhankelijke toezichthoudende autoriteit , de corresponderende bevoegde instanties van de betrokken lidstaat vragen te beslissen of de betrokken infrastructuurovereenkomstig de artikelen 6, lid 5, en 11, lid 2, van Richtlijn 2009/12/EG opgerichte autoriteiten vragen de motivering van de beslissing die door het beheersorgaan van de luchthaven werd genomen, te onderzoeken om na te gaan of de motivering al dan niet moet worden gecentraliseerd en in welke mate geldig is. [Am. 312]

6.  Verleners van grondafhandelingsdiensten en zelfafhandelende luchthavengebruikers hebben open toegang tot de luchthaveninfrastructuur, de gecentraliseerde infrastructuur en de luchthaveninstallaties, in de mate die nodig is om hun activiteiten te kunnen uitvoeren. Het beheersorgaan van de luchthaven of, voor zover relevant, het beheersorgaan van de gecentraliseerde infrastructuur of de overheidsinstanties of andere organen die het beheersorgaan van de luchthaven of, voor zover relevant, het beheersorgaan van de gecentraliseerde infrastructuur controleren, kunnen relevante, objectieve, transparante en niet-discriminerende voorwaarden stellen voor deze toegang.

7.  De voor grondafhandeling beschikbare ruimten op de luchthaven worden verdeeld over de verschillende dienstverleners en de verschillende zelfafhandelende luchthavengebruikers, met inbegrip van nieuwe dienstverleners, voor zover dit nodig is voor het uitoefenen van hun rechten en teneinde effectieve en eerlijke concurrentie mogelijk te maken op basis van relevante, objectieve, transparante en niet-discriminerende regels en criteria. De luchthavenbeheerder kan deze ruimten, indien nodig, terugvorderen en opnieuw toekennen. [Am. 313]

8.  Als een besluit over het toepassingsgebied van de gecentraliseerde infrastructuur wordt voorgelegd aan de onafhankelijke toezichthoudende autoriteit, overeenkomstig lid 5 van dit artikel, is de in artikel 6, lid 3, 4 of 5 van Richtlijn 2009/12/EG vastgestelde procedure van toepassing. [Am. 314]

Artikel 28

Vergoedingen voor gecentraliseerde infrastructuur en installatiesluchthaveninstallaties [Am. 315]

1.  Dit artikel is alleen van toepassing op luchthavens met een jaarlijks verkeersvolume van minstens twee miljoen passagiersbewegingen of 50 000 ton vracht gedurende minstens de drie voorgaande jaren.

2.  Indien een vergoeding moet worden betaald voor het gebruik van gecentraliseerde infrastructuur of luchthaveninstallaties, ziet het beheersorgaan van de luchthaven of, voor zover van toepassing, het beheersorgaan van de gecentraliseerde infrastructuur erop toe dat het niveau van de vergoeding wordt vastgesteld op basis van relevante, objectieve en niet-discriminerende criteria.

3.  Het beheersorgaan van de luchthaven of, voor zover van toepassing, het beheersorgaan van de gecentraliseerde infrastructuur heeft het recht zijn kosten terug te verdienen en een redelijk rendement te halen uit de opgelegde vergoedingen. De vergoedingen vormen een tegenprestatie voor ter beschikking gestelde infrastructuur of voor een dienst. [Am. 316]

4.  De in lid 1 vermelde vergoedingen worden vastgesteld op het niveau van de desbetreffende individuele luchthavens, na raadpleging van het comité van luchthavengebruikers en de ondernemingen die grondafhandelingsdiensten verlenen op dedie luchthaven. Het beheersorgaan van de luchthaven of, voor zover relevant, het beheersorgaan van de gecentraliseerde infrastructuur verstrekt het comité van luchthavengebruikers en de ondernemingen die grondafhandelingsdiensten verlenen op de luchthaven jaarlijks informatie over de elementen op basis waarvan de vergoedingen zijn vastgesteld, met het voorbehoud dat alle bovengenoemde partijen zich ertoe verbinden deze informatie te allen tijde strikt geheim te houden. Deze informatie behelst ten minste het volgende: [Am. 317]

   (a) een lijst van de verschillende diensten en infrastructuren die in ruil voor de vergoedingen ter beschikking worden gesteld;
   (b) de methode die gebruikt is bij het vaststellen van de vergoedingen;
   (c) de algemene kostenstructuur van de faciliteiten en diensten waarop de vergoedingen betrekking hebben;
   (d) de inkomsten uit de verschillende vergoedingen,en de totale kosten van de diensten waarvoor vergoedingen moeten worden betaald en het rendement op de activa; [Am. 318]
   (e) eventuele overheidsfinanciering van de faciliteiten en diensten waarop de vergoedingen betrekking hebben;
   (e bis) prognoses betreffende de situatie van de luchthaven ten aanzien van de vergoedingen voor grondafhandeling, de groei van het verkeer en de geplande investeringen in infrastructuur; [Am. 319]
   (f) de voorspelde resultaten van eventuele omvangrijke geplande investeringen in termen van hun effect op de capaciteit van de luchthaven.

5.  Het beheersorgaan van de luchthaven publiceert het niveau van de vergoedingen, inclusief een gedetailleerde lijst van de verleende diensten, om aan te tonen dat de vergoedingen die worden gevraagd voor de terbeschikkingstelling van gecentraliseerde infrastructuur en ruimte voor grondafhandeling en het verstrekken van essentiële diensten in verband met het verlenen van grondafhandelingsdiensten uitsluitend dienen om de daarmee verband houdende kosten geheel of gedeeltelijk te dekken. Voor zover relevant deelt het beheersorgaan van de gecentraliseerde infrastructuur het niveau van de vergoedingen mee aan het beheersorgaan van de luchthaven, inclusief een gedetailleerde lijst van de verstrekte diensten. [Am. 320]

  5 bis Indien een vergoeding moet worden betaald voor het gebruik van luchthaveninstallaties, met uitzondering van de installaties die omschreven zijn als gecentraliseerde infrastructuur, wordt het niveau van de vergoeding vastgesteld op basis van relevante, objectieve, transparante en niet-discriminerende criteria.

Het staat de lidstaten vrij om het luchthavenbeheersorgaan van een netwerk van luchthavens zoals gedefinieerd in Richtlijn 2009/12/EG de mogelijkheid te bieden om een gemeenschappelijk en transparant heffingssysteem toe te passen. [Am. 321]

6.  Als het comité van luchthavengebruikers het oneens is met een door het beheerscomité van de luchthaven of, voor zover relevant, het beheersorgaan van de gecentraliseerde infrastructuur vastgestelde vergoeding, kan het de onafhankelijke toezichthoudende autoriteit , de bevoegde instanties van de betrokken lidstaat of de overeenkomstig artikel 6, lid 5, en artikel 11, lid 2, van Richtlijn 2009/12/EG opgerichte autoriteit vragen een beslissing te nemen over het niveau van de vergoeding. [Am. 322]

7.  Als een besluitgeschil over het niveau van een vergoeding wordt voorgelegd aan de onafhankelijke toezichthoudende autoriteit, overeenkomstig lid 6 van dit artikel, is de in artikel 6 van Richtlijn 2009/12/EG vastgestelde procedure van toepassingwordt het besluit pas van kracht nadat de onafhankelijke toezichthoudende autoriteit de kwestie heeft onderzocht. Als de onafhankelijke toezichthoudende autoriteit instemt met het besluit van het beheersorgaan van de infrastructuur over het niveau van de vergoedingen voor grondafhandeling, kunnen de vergoedingen gerecupereerd worden vanaf het moment waarop de aanvankelijke beslissing werd genomen. [Am. 323]

Artikel 29

Juridische scheiding

1.  Op luchthavens met een jaarlijks verkeersvolume van minstens 2vijf miljoen passagiersbewegingen of 50 000 ton vracht gedurende minstens de voorgaande drie jaar, moet het beheersorgaan van de luchthaven of het beheersorgaan van de gecentraliseerde infrastructuur, als het grondafhandelingsdiensten voor derde partijen verleent, een afzonderlijke juridische entiteit oprichten voor de uitvoering van dezestrikt gescheiden boekhouding waarborgen tussen zijn grondafhandelingsactiviteiten en alle overige activiteiten die het kan uitoefenen.

Deze entiteit moet qua rechtsvorm, organisatie en besluitvorming onafhankelijk zijnDe boekhouding van de entiteiten die grondafhandelingsdiensten verlenen, is met name gescheiden van die welke wordt gevoerd door alle entiteiten die betrokken zijn bij het beheer van de luchthaveninfrastructuur als het beheersorgaan van de luchthaven grondafhandelingsdiensten verleent aan derde partijen, en van alle entiteiten die betrokken zijn bij de gecentraliseerde infrastructuur als het beheersorgaan van de gecentraliseerde infrastructuur grondafhandelingsdiensten verleent aan derde partijen.

2.  Op luchthavens met een jaarlijks verkeersvolume van minstens 2vijf miljoen passagiersbewegingen of 50 000 ton vracht gedurende minstens de voorgaande drie jaar, mag de persoon die verantwoordelijk is voor het beheer van de luchthaveninfrastructuur of het beheer van de gecentraliseerde infrastructuur niet rechtstreeks of onrechtstreeks deelnemen aan de bedrijfsstructuren van de onafhankelijke entiteit die grondafhandelingsdiensten verleent.

3.  De in lid 1 vermelde juridische entiteitentiteiten die grondafhandelingsdiensten verleent, magverlenen, mogen geen financiële kruissubsidies ontvangen van luchtvaartactiviteiten die verband houden met het beheer van de luchthaveninfrastructuur als het beheersorgaan van de luchthaven grondafhandelingsdiensten verleent, of van luchtvaartactiviteiten die verband houden met het beheer van gecentraliseerde infrastructuur als het beheersorgaan van de gecentraliseerde infrastructuur grondafhandelingsdiensten verleent die de juridische entiteit die grondafhandelingsdiensten verleent in staat stelt de prijs, om de prijzen die zij in rekening brengtbrengen voor haar hun grondafhandelingsdiensten aan derde partijen, te verlagen.

4.  In dit artikel wordt onder „luchtvaartactiviteiten” van een beheersorgaan van de luchthaven verstaan: elke door het beheersorgaan van de luchthaven op de respectieve luchthaven uitgevoerde activiteit die verband houdt met het verlenen van diensten of het ter beschikking stellen van infrastructuur aan luchthavengebruikers, verleners van grondafhandelingsdiensten bij het uitvoeren van hun luchtvervoersactiviteiten, of passagiers die gebruik maken van de luchthaven, zoals het opleggen van luchthavenheffingen, het toewijzen van infrastructuur en installaties, en beveiligings- en veiligheidsmaatregelen op de luchthaven. Vastgoedactiviteiten of activiteiten in andere sectoren dan luchtvervoer zijn geen luchtvaartactiviteiten.

5.  Aan het eind van elk financieel jaar controleert een onafhankelijke auditeur de situatiegescheiden rekeningen en verklaart hij publiekelijk dat geen financiële kruissubsidiëring van luchtvaartactiviteiten in de zin van lid 3 heeft plaatsgevonden. Als de juridische entiteit die grondafhandelingsdiensten verleent kruissubsidiëring ontvangt van niet-luchtvaartactiviteiten, moet de entiteit die de luchthaveninfrastructuur beheert of de entiteit die de gecentraliseerde infrastructuur beheert, aantonen dat dit in overeenstemming is met lid 3. [Am. 324]

Hoofdstuk VI

Coördinatie van activiteiten en kwaliteit

Artikel 30

Rol van het beheersorgaan van de luchthaven bij de coördinatie van de grondafhandelingsdiensten

1.  Het beheersorgaan van de luchthaven is verantwoordelijk voor de goede coördinatie van de grondafhandelingsactiviteiten op de luchthaven in kwestie. Als grondcoördinator dient het beheersorgaan van de luchthaven er met name op toe te zien dat de activiteiten van verleners van grondafhandelingsdiensten en zelfafhandelende luchthavengebruikers en de terbeschikkingstelling van gecentraliseerde infrastructuur beantwoorden aan de gedragsregels op de luchthavens, zoals gedefinieerd in artikel 31.

Het beheersorgaan van de luchthaven is belast met voor de handhaving van de gedragsregels. De getroffen maatregelen moeten transparant, proportioneel en niet-discriminerend zijn.

Indien het beheersorgaan van de luchthaven grondafhandelingsdiensten verleent of een dergelijke activiteit rechtstreeks of onrechtstreeks controleert, waakt de onafhankelijke toezichthoudende autoriteit over de goede coördinatie van de grondafhandelingsdiensten en de handhaving van de gedragsregels door het beheersorgaan.

2.  Op luchthavens met minstens 5 miljoen passagiers of 100 000 ton vracht per jaar gedurende minstens drie opeenvolgende jaren:

   (a) moeten de activiteiten van verleners van grondafhandelingsdiensten en zelfafhandelende luchthavengebruikers en de terbeschikkingstelling van gecentraliseerde infrastructuur voldoen aan de minimumkwaliteitsnormen, als bedoeld in artikel 32;
   (b) moet het beheersorgaan van de luchthaven erop toezien dat er een goed rampenplan is opgesteld voor de activiteiten van verleners van grondafhandelingsdiensten en zelfafhandelende luchthavengebruikers en dat die, voor zover mogelijk, worden gecoördineerd op basis van Airport Collaborative Decision Making (gezamenlijke besluitvorming op de luchthaven) en een echt rampenplan.

3.  De bepalingen van dit artikel doen geen afbreuk aan die van de uniale mededingingsregels.

4.  Het beheersorgaan van de luchthaven verstrekt het Performance Review Body van Eurocontrol een jaarverslag over de toepassing van de in lid 2 voorziene maatregelen. Het Performance Review Body verstrekt een geconsolideerd verslag aan de Commissie.

5.  Het beheersorgaan van de luchthaven brengt bij de nationale goedkeuringsautoriteit verslag uit over eventuele problemen met de verleners van grondafhandelingsdiensten of zelfafhandelende luchthavengebruikers of de terbeschikkingstelling van gecentraliseerde infrastructuur op de luchthaven in kwestie. [Am. 325]

Artikel 30 bis

Aanwezigheid van een contactpersoon die elke luchtvaartmaatschappij vertegenwoordigt

Elke luchtvaartmaatschappij beschikt op luchthavens met een jaarlijks verkeersvolume van meer dan twee miljoen passagiers over een contactpersoon, of is daar wettig vertegenwoordigd. Deze contactpersoon kan een medewerker grondafhandeling zijn en moet de bevoegdheid hebben om de luchtvaartmaatschappij financieel, operationeel en juridisch te vertegenwoordigen op de betreffende luchthaven. [Am. 326]

Artikel 31

Gedragsregels

1.  In dit artikel wordt verstaan onder „gedragsregels”: alle regels die door het beheersorgaan van de luchthaven, een overheidsinstantie of een ander orgaan dat de luchthaven controleert, worden opgesteld voor de goede werking van de luchthaven.

2.  De lidstaat, het beheersorgaan van de luchthaven, een overheidsinstantie of een ander orgaan dat de luchthaven controleert, mag, na raadpleging van het comité van luchthavengebruikers en de verleners van grondafhandelingsdiensten, gedragsregels opstellen met het oog op de goede werking van de luchthaven. [Am. 327]

3.  De gedragsregels dienen te beantwoorden aan de volgende beginselen:

   (a) zij dienen op niet-discriminerende wijze te worden toegepast op de verschillende verleners van grondafhandelingsdiensten en luchthavengebruikers;
   (b) zij dienen verband te houden met het nagestreefde doel;
   (c) zij mogen in de praktijk niet leiden tot een beperking van de markttoegang of het recht op zelfafhandeling die verder gaat dan het in deze verordening vastgestelde niveau. Met name in het geval van inbreuken op de bepalingen van de artikelen 34 en 40 moet de markttoegang of de verrichting van zelfafhandeling evenwel ingeperkt worden. Niet-naleving van de bepalingen van de artikelen 34 en 40 leidt automatisch tot de intrekking, opschorting of niet-verlening van de goedkeuring; [Am. 328]
   (c bis) het beheersorgaan van de luchthaven, een bevoegde autoriteit of een ander orgaan dat de luchthaven controleert, mag zelf de passende middelen en instrumenten kiezen voor het opleggen van sancties ten aanzien van inbreuken op gedragsregels of het negeren van instructies. Boetes behoren uitdrukkelijk tot deze adequate middelen. [Am. 329]

4.  De lidstaten kunnen, in voorkomend gevalmoeten op voorstel van het beheersorgaan van de luchthaven: [Am. 330]

   (a) een boete opleggen, of een verlener van grondafhandelingsdiensten of een zelfafhandelende luchthavengebruiker verbieden grondafhandelingsdiensten te verlenen of aan zelfafhandeling te doen, of daaraan beperkingen opleggen, als die verlener of gebruiker de gedragsregels niet naleeft; De lidstaten moeten binnen twee maanden na ontvangst van het voorstel van het beheersorgaan van de luchthaven een besluit nemen over de bepalingen in dit lid; [Am. 331]
   (b) de verleners van grondafhandelingsdiensten op de luchthaven verplichten om op billijke en niet-discriminerende wijze deel te nemen aan de vervulling van de openbaredienstverplichtingen waarin de nationale wet- of regelgeving voorziet, inclusief de verplichting om de continuïteit van de diensten te waarborgen.

Artikel 32

Minimumkwaliteitsnormen

1.  In dit artikel wordt onder „minimumkwaliteitsnormen” verstaan: eisen inzake het minimumkwaliteitsniveau voor grondafhandelingsdiensten.

2.  Op luchthavens met jaarlijks minstens vijf miljoen passagiersbewegingen of 100 000 ton vracht gedurende minstens de voorgaande drie jaar, stelt het beheersorgaan van de luchthaven of, voor zover van toepassing, de overheidsinstantie of een ander orgaan dat de luchthaven controleert, minimumkwaliteitsnormen vast voor de prestaties van grondafhandelingsdiensten en gecentraliseerde infrastructuur, na raadpleging met het comité van luchthavengebruikers. De door het beheersorgaan van de luchthaven vastgestelde minimumkwaliteitsnormen worden onverwijld ter kennis van de Commissie gebracht en aan de bevoegde autoriteit medegedeeld, die, indien nodig, kan verzoeken om wijziging van deze minimumkwaliteitsnormen.

Dergelijke normen moeten aansluiten op veiligheidsregels, regelingen en beheerssystemen van de luchthavenexploitant en de betrokken luchtvaartmaatschappijen zoals bedoeld in Verordening (EG) nr. 216/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 20 februari 2008 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels op het gebied van burgerluchtvaart en tot oprichting van een Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart(14).

3.  Verleners van grondafhandelingsdiensten en het beheersorgaan van de luchthaven of, waar relevant, het beheersorgaan van de gecentraliseerde infrastructuur en zelfafhandelende luchthavengebruikers eerbiedigen deze minimumkwaliteitsnormen. Bovendien eerbiedigen luchthavengebruikers en verleners van grondafhandelingsdiensten en het beheersorgaan van de luchthaven of, waar relevant, het beheersorgaan van de gecentraliseerde infrastructuur, de minimumkwaliteitsnormen die gelden in de tussen hen bestaande onderlinge contractuele relaties\.

4.  De minimumkwaliteitsnormen hebben met name betrekking op de volgende gebieden: operationele prestaties, opleidingpersoneelsopleidingen, geschikte uitrusting, informatie en bijstand aan passagiers, met name als vermeld in Verordening (EG) nr. 261/2004(15) en Verordening (EG) nr. 1107/2006 gezamenlijke besluitvorming (Collaborative Decision Making, CDM), veiligheid, beveiliging, noodmaatregelen en milieude naleving van milieueisen.

5.  De minimumkwaliteitsnormen moeten eerlijk, transparant en niet-discriminerend zijn en de toepasselijke uniale wetgeving, inclusief Verordening (EG) nr. 261/2004 en Verordening (EG) nr. 1107/2006, onverlet laten. Ze moeten consequent, evenredig en relevant zijn voor wat de kwaliteit van de luchthavenactiviteiten betreft. In dit opzicht moet voldoende rekening worden gehouden met de kwaliteit van de douane-, luchthavenbeveiligings- en immigratieprocedures.

6.  De minimumkwaliteitsnormen moeten beantwoorden aan de door de Commissie vastgestelde specificaties in bijlage I bis. De Commissie krijgt de bevoegdheid om deze specificaties vast te stellen aan de hand van gedelegeerde handelingen overeenkomstig artikel 42.

7.  Alvorens deze normen op te stellen, raadpleegt De bevoegde overheidsinstantie van de betrokken lidstaat legt rechtstreeks dan wel na kennisgeving door het beheersorgaan van de luchthaven het comité van luchthavengebruikers en de verleners van grondafhandelingsdiensten. passende sancties op ingeval de minimumkwaliteitsnormen niet op adequate wijze in acht worden genomen. Dit gebeurt overeenkomstig de volgende procedure:

   indien verleners van grondafhandelingsdiensten of zelfafhandelende luchthavengebruikers niet voldoen aan de minimumkwaliteitsnormen, informeert het beheersorgaan van de luchthaven hen onverwijld over deze onvolkomenheden en stelt het een lijst op van de criteria die verbeterd moeten worden. Het stelt tevens het comité van luchthavengebruikers en de bevoegde overheidsinstantie van de lidstaat ervan op de hoogte dat de normen niet zijn nageleefd,
   indien binnen zes maanden na het verzenden van deze lijst van criteria de verlener van grondafhandelingsdiensten of de zelfafhandelende luchthavengebruiker de minimumkwaliteitsnormen niet volledig in acht neemt, kan het beheersorgaan van de luchthaven, na raadpleging van het comité van luchthavengebruikers, zich tot de betrokken lidstaat wenden met het verzoek om die verlener van grondafhandelingsdiensten of de zelfafhandelende luchthavengebruiker een boete op te leggen dan wel een beperking of een totaalverbod op te leggen om grondafhandelingsdiensten te verlenen in die luchthaven of op het gehele grondgebied van die lidstaat. Indien de lidstaat naar aanleiding van een dergelijk verzoek van het beheersorgaan van de luchthaven de nodige maatregelen neemt, licht hij de Commissie en de bevoegde overheidsinstantie hierover onverwijld in.

7 bis.  Het beheersorgaan van de luchthaven bepaalt de aard en reikwijdte van de voor elk van de minimumkwaliteitsnormen vereiste activiteiten in zijn luchthaven. Het beheersorgaan van de luchthaven raadpleegt het comité van luchthavengebruikers over de definitie en reikwijdte van de beoordeling en over de wijze waarop beoordeeld wordt of de minimumkwaliteitsnormen worden nageleefd. Voordat minimumkwaliteitsnormen worden ingevoerd, krijgen alle verleners van grondafhandelingsdiensten en zelfafhandelende luchthavengebruikers een opleiding waardoor zij zelf in staat zijn naar behoren te beoordelen of aan de minimumkwaliteitsnormen wordt voldaan.

7 ter.  Minstens eenmaal per jaar licht het beheersorgaan van de luchthaven het comité van luchthavengebruikers in over de mate waarin de verleners van grondafhandelingsdiensten en de zelfafhandelende luchthavengebruikers de geldende minimumkwaliteitsnormen naleven.

7 quater.  Onverminderd de leden 1 tot en met 7 van dit artikel houdt het beheersorgaan van de luchthaven bij de toetsing van de naleving van de minimumkwaliteitsnormen door de verlener van de grondafhandelingsdiensten het veiligheidsvraagstuk in het oog en neemt het gepaste maatregelen op grond van de gebruikelijke procedures wanneer het van oordeel is dat de veiligheid van de luchthaven wordt aangetast.

7 quinquies.  Alle minimumkwaliteitsnormen, ook kwantitatieve criteria als die worden toegepast, zijn publiek toegankelijk. Alvorens de minimumkwaliteitsnormen worden bijgewerkt of gewijzigd, raadpleegt het beheersorgaan van de luchthaven het comité van luchthavengebruikers en de op de luchthaven werkzame verleners van grondafhandelingsdiensten.[Am. 332]

Artikel 33

Verplichting tot rapportering van de prestaties van grondafhandelingsdiensten

1.  Op luchthavens met een jaarlijks verkeersvolume van minstens 5 miljoen passagiersbewegingen of 100 000 ton vracht gedurende minstens drie opeenvolgende jaren, brengen de verleners van grondafhandelingsdiensten en de zelfafhandelende luchthavengebruikers bij de Commissie verslag uit over de prestaties van hun activiteiten.

2.  De Commissie krijgt de bevoegdheid om nadere bijzonderheden inzake de inhoud en verspreiding van deze verslagen vast te stellen aan de hand van een gedelegeerde handeling overeenkomstig artikel 42. [Am. 333]

Artikel 34

Opleiding

1.  De leveranciers van grondafhandelingsdiensten en de zelfafhandelende luchthavengebruikers moeten erop toezien dat al hun werknemers die betrokken zijn bij het verlenen van grondafhandelingsdiensten, inclusief management- en toezichthoudend personeel, regelmatig specifieke en periodieke beroepsgerichte opleidingen volgen , die op Europees niveau zijn geharmoniseerd, om hen in staat te stellen de hen toegewezen taken uit te voeren en om ongevallen en verwondingen te voorkomen. Een bevoegde Europese instantie dient in samenwerking met de bevoegde autoriteiten in de lidstaten, exploitanten van luchthavens en de sociale partners, ambitieuze en bindende minimumnormen vast te stellen teneinde de hoogst mogelijke kwaliteit van onderwijs en opleiding van werknemers in de grondafhandelingssector te verzekeren. Deze normen moeten regelmatig worden aangepast en ontwikkeld om bij te dragen aan de kwaliteit van de activiteiten, voor wat de betrouwbaarheid, veerkracht, veiligheid en beveiliging betreft, en om een gelijk speelveld voor alle exploitanten tot stand te brengen. De bevoegde autoriteiten in de lidstaten zien met adequate middelen toe op de naleving van de onderwijs- en opleidingsnormen. Totdat op de desbetreffende luchthaven aan de vereiste normen is voldaan, wordt de vergunning van de dienstverleners in kwestie opgeschort, ingetrokken of onthouden. Deze procedure dient het behoud van de veiligheid in de Europese luchtvaart. Periodieke scholing kan worden bevolen, op kosten van de betrokken leveranciers van grondafhandelingsdiensten en zelfafhandelende luchthavengebruikers kan periodieke scholing. [Am. 334].

2.  Elke werknemer die betrokken is bij het verlenen van grondafhandelingsdiensten volgt minstens twee dagen relevanteregelmatig theoretische en praktische basiscursussen alsmede een opleiding met betrekking totdie relevant is voor de hem toegewezen taken. Elke werknemer volgt een relevante opleiding wanneer hij een nieuwe job begint of wanneer hem een nieuwe taak wordt toegewezenIn samenwerking met de betrokken luchthavenexploitanten en sociale partners treffen de bevoegde autoriteiten in de lidstaten een nadere regeling voor een aanvullende specifieke luchthavenopleiding en de frequentie en de minimumduur van die opleiding. Een succesvol afgelegd praktisch en een theoretisch examen dient als bewijs dat de relevante vaardigheden en kennis zijn verworven. De opleidingskosten worden volledig door de werkgever gedragen. Elke werknemer volgt een relevante opleiding voordat hij aan een nieuwe baan begint of met een hem toegewezen nieuwe taak aanvangt. [Am. 335]

3.  De specifieke inhoud van de examens en cursussen evenals de correcte uitvoering hiervan worden op Europees niveau geharmoniseerd en door de bevoegde autoriteiten in de lidstaten geregeld en gecontroleerd. Voor zover relevant voor de grondafhandelingsdienst in kwestie, heefthebben de opleiding en de examens minstens betrekking op: [Am. 336]

   (a) beveiliging, inclusief beveiligingscontrole, beveiliging van activiteiten, beveiliging van apparatuur en beheer van veiligheidsdreigingen;
   (b) gevaarlijke goederen;
   (c) veiligheid aan de luchtzijde, inclusief de veiligheidsfilosofie, veiligheidsregels, gevaren, menselijke factoren, markeringen en bebakening aan de luchtzijde, noodsituaties, het voorkomen van motorschade ten gevolge van opgezogen vreemde voorwerpen, persoonlijke bescherming, ongevallen/incidenten/bijna-botsingen, en toezicht op de veiligheid aan de luchtzijde;
   (d) opleiding voor bestuurders aan de luchtzijde, inclusief algemene verantwoordelijkheden en procedures (procedures bij beperkt zicht), voertuigapparatuur, luchthavenregels en lay-out van verkeers- en manoeuvreerzones;
   (e) werking en beheer van hulpmiddelen op de grond, inclusief onderhoud en gebruik van hulpmiddelen op de grond;
   (f) ladingscontrole, inclusief vakkundigheid en bewustzijn met betrekking tot algemeen gewicht en evenwicht, structurele belastingsgrenzen van luchtvaartuigen, eenheidslaadinrichtingen, ruimlading in bulk, vrachtbrief, ladingstabellen/-formulieren, ladingsinstructieverslag, ladingsberichten, en controle op de lading van gevaarlijke goederen;
   (g) functionele opleidingen voor passagiersafhandeling, met nadruk op passagiers met speciale behoeften, met name passagiers met beperkte mobiliteit of met een handicap, inclusief aviobrugopleidingen en informatie en bijstand aan passagiers overeenkomstig Verordening (EG) nr. 261/2004 en Verordening (EG) nr. 1107/2006; [Am. 337]
   (h) functionele opleiding voor bagageafhandeling;
   (i) opleiding met betrekking tot afhandeling van luchtvaartuigen en belading;
   (j) bewegingen van luchtvaartuigen op de grond, inclusief de exploitatie van bewegingen van luchtvaartuigen op de grond, de bediening van apparatuur, koppelings- en loskoppelingsprocedures tussen apparatuur en luchtvaartuigen, handsignalen voor bewegingen van luchtvaartuigen op de grond, het loodsen van een luchtvaartuig, en bijstand voor bewegingen van luchtvaartuigen op de grond;
   (k) afhandeling van vracht en post, inclusief toepasselijke verboden en beperkingen op de handel van goederen;
   (l) coördinatieopleidingen inzake de omloop van luchtvaartuigen;
   (m) milieu, inclusief controle op lozingen, afvalbeheer en -verwijdering;
   (n) noodmaatregelen, EHBO-training en crisisbeheer; [Am. 338]
   (o) rapportagesystemen;
   (p) kwaliteitscontrole op uitbesteding;
   (p bis) maatregelen ter bescherming van grondafhandelingspersoneel tegen typische gezondheidsrisico's die aan dit werk zijn verbonden. [Am. 339]

4.  Elke verlener van grondafhandelingsdiensten en elke zelfafhandelende luchthavengebruiker brengt jaarlijks aan het beheersorgaan van de luchthaven verslag uit over de naleving van de opleidingseisen.

Artikel 35

Onderaanbesteding

1.  Onverminderd leden 2, 3 en 4, mogen verleners van grondafhandelingsdiensten doen aan onderaanbesteding. De artikelen 34 en 40 zijn op gelijke wijze van toepassing op onderaannemers. [Am. 340]

2.  Zelfafhandelende luchthavengebruikers mogen grondafhandelingsdiensten alleen uitbesteden als ze tijdelijk niet in staat zijn aan zelfafhandeling te doen wegens overmacht. [Am. 341]

3.  Onderaannemers mogen geen grondafhandelingsdiensten uitbesteden.

4.  Een verlener van grondafhandelingsdiensten, als vermeld in artikel 11, lid 1, mag geen grondafhandelingsdiensten uitbesteden, behalve als hij tijdelijk niet in staat is deze grondafhandelingsdiensten te verlenen wegens overmacht.

5.  Verleners van grondafhandelingsdiensten en zelfafhandelende luchthavengebruikers die voor een bepaalde categorie van diensten een beroep doen op een onderaannemer of meer onderaannemers ziet erop toe dat de onderaannemers voldoenonderaannemer voldoet aan de verplichtingen die uit hoofde van deze verordening rusten op verleners van grondafhandelingsdiensten. [Am. 342]

5 bis.  Opdrachten van onderaanbesteding worden alleen gegund aan ondernemingen die zich als gekwalificeerd en betrouwbaar hebben bewezen. [Am. 343]

5 ter.  Verleners van grondafhandelingsdiensten en zelfafhandelende luchthavengebruikerx die een of meer onderaannemers inschakelen, blijven financieel aansprakelijk voor de onderaanbesteding. [Am. 344]

5 quater.  De aanbestedende entiteit kan het aantal onderaannemers beperken, indien dit om redenen van plaatsgebrek of capaciteitsproblemen nodig is. [Am. 345]

6.  Vverleners van grondafhandelingsdiensten en zelfafhandelende luchthavengebruikers die een beroep doen op een of meer onderaannemersonderaannemer per soort diensten, stellen het beheersorgaan van de luchthaven in kennis van de naam en activiteiten van de betrokken onderaannemersonderaannemer. [Am. 346]

7.  Als een verlener van grondafhandelingsdiensten een goedkeuring voor het verlenen van grondafhandelingsdiensten aanvraagt in het kader van de bij artikel 7 vastgestelde selectieprocedure, vermeldt hij het aantal onderaannemers waarop hij voornemens is een beroep te doen, alsook hun activiteiten en namen.

Hoofdstuk VII

Internationale betrekkingen

Artikel 36

Betrekkingen met derde landen

1.  De lidstaten kunnen de verplichtingen die voortvloeien uit deze verordening ten aanzien van de uit een derde land afkomstige verleners van grondafhandelingsdiensten en luchthavengebruikers zoals bedoeld in lid 1 geheel of gedeeltelijk schorsen overeenkomstig het Unie recht[Am. 348] en onverminderd de internationale verbintenissen van de Unie, kan de Commissie, overeenkomstig de in artikel 43, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure beslissen dat een lidstaat maatregelen moet nemen, inclusief de volledige of gedeeltelijke schorsing van het recht op toegang tot de grondafhandelingsmarkt op zijn grondgebied, ten aanzien van verleners van grondafhandelingsdiensten en zelfafhandelende luchthavengebruikers uit een derde land teneinde het discriminerende gedrag van het betrokken derde land te stoppen als blijkt dat een derde land, voor wat de toegang tot de grondafhandelings- of zelfafhandelingsmarkt betreft: [Am. 347]

   (a) verleners van grondafhandelingsdiensten en zelfafhandelende luchthavengebruikers uit een lidstaat niet rechtens of in feite een vergelijkbare behandeling biedt als die welke door de lidstaten op hun luchthavens wordt geboden aan verleners van grondafhandelingsdiensten en zelfafhandelende luchthavengebruikers uit dat derde land; of
   (b) verleners van grondafhandelingsdiensten en zelfafhandelende luchthavengebruikers uit een lidstaat rechtens of in feite een minder gunstige behandeling biedt als die welke het aan zijn eigen verleners van grondafhandelingsdiensten en zelfafhandelende luchthavengebruikers biedt; of
   (c) rechtens of in feite aan verleners van grondafhandelingsdiensten en zelfafhandelende luchthavengebruikers uit andere derde landen een gunstiger behandeling biedt dan die welke het aan verleners van grondafhandelingsdiensten en zelfafhandelende luchthavengebruikers uit een lidstaat biedt.

2.  Verleners van grondafhandelingsdiensten of zelfafhandelende luchthavengebruikers uit andere derde landen worden geacht natuurlijke personen of rechtspersonen te zijn die zijn opgericht overeenkomstig de wetten van dat derde land en hun maatschappelijke zetel, centrale administratie of hoofdvestiging op het grondgebied van dat derde land hebben gevestigd.

3.  Met betrekking tot markttoegangsrechten in derde landen zien de Unie en/of de lidstaten zien erop toe dat geen discriminatie plaatsvindt tussen uniale gebruikers vanluchthavens die grondafhandelingsdiensten voor derde partijen verlenen en andere uniale verleners van grondafhandelingsdiensten.

Hoofdstuk VIII

Verplichtingen inzake rapportering en toezicht

Artikel 37

Rapporteringsverplichtingen voor de lidstaten

1.  Vóór 1 juli van elk jaar sturen de lidstaten de Commissie de lijst van luchthavens waarop minstens een van de beperkingen inzake toegang tot de grondafhandelingsmarkt, zoals vastgesteld in artikel 6, lid 2, of artikel 14, van toepassing is.

2.  Vóór 1 juli van elk jaar sturen de lidstaten de Commissie de lijst van verleners van grondafhandelingsdiensten en zelfafhandelende luchthavengebruikers die door de lidstaat zijn goedgekeurd overeenkomstig hoofdstuk IV.

Artikel 38

Publicatie van de lijst van luchthavens

Tegen het einde van elk jaar publiceert de Commissie de volgende informatie in het Publicatieblad van de Europese Unie:

   (a) de lijst van luchthavens met een jaarlijks verkeersvolume van minstens vijf miljoen passagiersbewegingen of 100 000 ton vracht gedurende minstens de drie voorgaande jaren;
   (b) de lijst van luchthavens met een jaarlijks verkeersvolume van minstens twee miljoen passagiersbewegingen of 50 000 ton vracht gedurende minstens de drie voorgaande jaren;
   (c) de lijst van EU-luchthavens die open staan voor commercieel verkeer;
   (d) de lijst van luchthavens waarvoor beperkingen overeenkomstig artikel 6, lid 2, of artikel 14, gelden;
   (e) de lijst van verleners van grondafhandelingsdiensten en zelfafhandelende luchthavengebruikers die zijn goedgekeurd overeenkomstig hoofdstuk IV.

Artikel 39

Beoordelings- en informatieverslag

1.  De Commissie dient uiterlijk vijfdrie jaar na de datum van inwerkingtreding van deze verordening bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in over de tenuitvoerlegging van deze verordening. In dit verslag worden eventuele significantede effecten op de kwaliteit van de grondafhandelingsdiensten,alsmede de effecten op de werkgelegenheid en de arbeidsomstandigheden beoordeeld. Dit verslag heeft betrekking opanalyseert de volgende reeks indicatoren en criteria voor een steekproef van luchthavens: [Am. 349]

   (a) gemiddeld aantal verleners van grondafhandelingsdiensten op EU-luchthavens, voor de 11 categorieën diensten;
   (b) aantal zelfafhandelende luchthavengebruikers op elke EU-luchthaven, voor de 11 categorieën diensten;
   (c) aantal luchthavens waarop het aantal verleners van grondafhandelingsdiensten beperkt is, en de omvang van de beperking(en);
   (d) aantal bedrijven dat een goedkeuring heeft gekregen van een lidstaat en activiteiten uitvoert in een andere lidstaat;
   (e) mening van de belanghebbenden over het goedkeuringssysteem (goedkeuringscriteria, problemen met de tenuitvoerlegging, prijzen, administratieve processen, enz.); [Am. 350]
   (f) aantal verleners van grondafhandelingsdiensten en zelfafhandelende luchthavengebruikers die actief zijn in de Unie (totaal);
   (g) prijs en beheersysteem voor gecentraliseerde infrastructuur op elke luchthaven;
   (h) marktaandeel van het beheersorgaan van de luchthaven in de grondafhandelingsactiviteiten op elke luchthaven, voor de 11 categorieën diensten;
   (i) marktaandeel van luchthavengebruikers die grondafhandelingsdiensten voor derde partijen verlenen op elke luchthaven, voor alle categorieën diensten;
   (j) veiligheidsongevallen en incidenten bij grondafhandelingsdiensten; [Am. 351]
   (k) de mening van belanghebbenden over de kwaliteit van de grondafhandelingsdiensten op luchthavens, in termen van bekwaamheid, milieu, beveiliging en coördinatie van activiteiten (CDM, noodmaatregelen, opleiding in de luchthavencontext, onderaanbesteding);
   (l) minimumkwaliteitseisen voor grondafhandelingsondernemingen op elke luchthaven van de Unie voor de 11 in bijlage I vermelde categorieën diensten; onderzoek naar het verband tussen de door grondafhandelingsdiensten veroorzaakte vertragingen en minimumkwaliteitseisen; [Am. 352]
   (m) opleidingskenmerkenopleidings- en bijscholingsniveau aan de hand van de in artikel 34, lid 3, onder a tot p bis, neergelegde gebieden; onderzoek naar het verband tussen de door grondafhandelingsdiensten veroorzaakte vertragingen en opleidings- en bijscholingsniveau; [Am. 353];
   (n) overname van personeel en gevolgen voor de bescherming van werknemers, in het bijzonder het aantal overgenomen medewerkers en het aantal vrijwillig uitgetreden werknemers in geval van een wijziging van verlener van grondafhandelingsdiensten ; de loonontwikkeling bij overgenomen werknemers en het aantal arbeidsrechtelijke procedures in verband met overnames; [Am. 354]
   (o) werkgelegenheid en arbeidsomstandigheden in de grondafhandelingssector, in het bijzonder de loonontwikkeling vergeleken met de ontwikkeling van de afhandelingsprijs evenals de ontwikkeling van de productiviteit van alle grondafhandelingsdiensten op de luchthaven en de afzonderlijke verleners van grondafhandelingsdiensten. [Am. 355]

2.  De Commissie en de lidstaten werken samen bij het verzamelen van de informatie voor het in lid 1 vermelde verslag.

3.  Op basis van dit verslag kan de Commissie, in nauwe samenwerking met het Europees Parlement, beslissen of een herziening van deze verordening noodzakelijk is. [Am. 356]

Hoofdstuk IX

Sociale bescherming

Artikel 40

Sociale bescherming

Onverminderd de toepassing van deze verordening en behoudens de overige bepalingen van het EU-recht, kunnen de lidstaten de nodige maatregelen nemen om de rechten van werknemers te beschermenDe lidstaten stellen wettelijk zeker dat het personeel van bedrijven die voor derden grondafhandelingsdiensten of zelfafhandelingsdiensten verlenen, ook in geval van onderaanneming en dienstverrichtingscontracten een toereikend niveau van sociale zekerheid genieten. Indien de bevoegde autoriteiten van een lidstaat constateren dat op een gegeven luchthaven niet aan de gestelde normen wordt voldaan, wordt de accreditatie van de dienstverleners of zelfafhandelingsdiensten in kwestie opgeschort, ingetrokken of onthouden, totdat de adequate norm weer is bereikt. [Am. 361]

Hoofdstuk X

Beroep tegen beslissingen of individuele maatregelen

Artikel 41

Recht van beroep

1.  De lidstaten of, voor zover van toepassing, de beheersorganen van luchthavens zien erop toe dat elke partij met een legitiem belang het recht heeft om beroep aan te tekenen tegen de beslissingen of individuele maatregelen die overeenkomstig artikelen 6, lid 2, 7 tot en met 10, 23, 24 ,27 ,28 ,31 of 32 zijn genomen.

2.  Dit beroep kan worden aangetekend bij een nationale rechtbank of een andere overheidsinstantie dan het beheersorgaan van de luchthaven die, in voorkomend geval, onafhankelijk is van de overheidsinstantie die het beheersorgaan van de luchthaven controleert. Waar dit gespecificeerd is in deze verordening wordt het beroep aangetekend bij de onafhankelijke toezichthoudende autoriteit.

Hoofdstuk XI

Bepalingen inzake tenuitvoerlegging en gedelegeerde bevoegdheden

Artikel 42

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.  De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.  De in de artikelen 22, 32 en 33 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te toegekend voor onbepaalde tijd met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze verordening.

3.  Het Europees Parlement of de Raad kan de in de artikelen 22, 32 en 33 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.  Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

5.  Een overeenkomstig artikel 22, artikel 32 of artikel 33 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking als het Europees Parlement noch de Raad binnen een termijn van twee maanden na kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad de Commissie voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

Artikel 43

Comitéprocedure

1.  De Commissie wordt bijgestaan door een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2.  Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 4 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing. Wanneer het advies van het comité via een schriftelijke procedure dient te worden verkregen, wordt die procedure zonder gevolg beëindigd indien, binnen de termijn voor het uitbrengen van het advies, door de voorzitter van het comité daartoe wordt besloten of door een eenvoudige meerderheid van de leden van het comité daarom verzocht.

3.  Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing. Wanneer het advies van het comité volgens de schriftelijke procedure dient te worden verkregen, wordt die procedure zonder gevolg beéindigd indien, binnen de termijn voor het uitbrengen van het advies, door de voorzitter van het comité daartoe wordt besloten of door een eenvoudige meerderheid van de leden van het comité daarom wordt verzocht.

Hoofdstuk XII

Slotbepalingen

Artikel 44

Intrekking

Richtlijn 96/67/EG wordt met ingang van de datum van toepassing van deze verordening ingetrokken.

Verwijzingen naar de ingetrokken richtlijn gelden als verwijzingen naar deze verordening.

Artikel 45

Overgangsbepalingen

1.  Dienstverleners die overeenkomstig artikel 11 van Richtlijn 96/67/EG vóór de datum van toepassing van deze verordening zijn geselecteerd, blijven hun goedkeuring uit hoofde van Richtlijn 96/67/EG behouden tot de oorspronkelijk geplande periode waarvoor zij zijn geselecteerd, is verstreken.

2.  Op luchthavens waar overeenkomstig artikel 6, lid 2, van Richtlijn 96/67/EG slechts twee dienstverleners per categorie diensten zijn geselecteerd en waar overeenkomstig artikel 6, lid 2, van deze verordening minstens 3 dienstverleners moeten worden geselecteerd, wordt een selectieprocedure overeenkomstig de artikelen 7 tot en met 13 van deze verordening georganiseerd, zodat de derde dienstverlener uiterlijk ééndrie jaar na de datum van toepassing van deze verordening wordt geselecteerd en met zijn activiteiten van start kan gaan. [Am. 357]

3.  Goedkeuringen die overeenkomstig artikel 14 van Richtlijn 96/67/EG zijn afgegeven, blijven geldig tot ze verstrijken, en in elk geval niet langer dan twee jaar na de datum van toepassing van deze verordening.

4.  Als een onderneming een goedkeuring krijgt overeenkomstig deze verordening, vraagt zij binnen twee maanden de annulering aan van de eventuele goedkeuringen die haar overeenkomstig artikel 14 van Richtlijn 96/67/EG zijn afgegeven. Als een overeenkomstig artikel 14 van Richtlijn 96/67/EG afgegeven goedkeuring echter binnen twee maanden na de afgifte van de nieuwe, overeenkomstig deze verordening afgegeven goedkeuring verstrijkt, is de onderneming niet verplicht de annulering aan te vragen.

5.  Artikel 26 van deze verordening is niet van toepassing op goedkeuringen die overeenkomstig artikel 14 van Richtlijn 96/67/EG zijn afgegeven.

Artikel 46

Inwerkingtreding en toepassing

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is van toepassing met ingang van ... (16).

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te ...,

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

Voor de Raad

De voorzitter

BIJLAGE I

LIJST VAN CATEGORIEËN GRONDAFHANDELINGSDIENSTEN

1.  Administratie en toezicht op de grond omvat de volgende categorieën:

   1.1. vertegenwoordiging bij en contacten met de plaatselijke autoriteiten of enige andere persoon, het verrichten van betalingen voor rekening van de gebruiker en terbeschikkingstelling van ruimten voor diens vertegenwoordigers,
   1.2. toezicht op de belading, berichten en telecommunicatie,
   1.3. verwerking, opslag, behandeling en administratie van de vracht,
   1.4. elke andere toezichtsdienst vóór, gedurende of na de vlucht en elke andere door de gebruiker gevraagde administratieve dienst.

2.  Passagiersafhandeling omvat het verstrekken van elke vorm van informatie en het verlenen van elke vorm van assistentie – ook informatie en assistentie in het kader van de relevante EU-wetgevingUniewetgeving inzake passagiersrechten – aan passagiers bij vertrek, bij aankomst, op doorreis of bij het overstappen, inclusief bij de controle van tickets en reisdocumenten, de registratie van bagage en vaststelling dat de bagage toebehoort aan de desbetreffende passagier, bijvoorbeeld via elektronische controle, en het vervoer ervan tot in de sorteerruimte. [Am. 358]

3.  Bagageafhandeling omvat de behandeling van bagage in de sorteerruimte, het sorteren ervan, het voorbereiden voor vertrek, het laden op en uitladen uit de systemen die bestemd zijn om de bagage van het vliegtuig naar de sorteerruimte te brengen en omgekeerd en het vervoer van bagage van de sorteerruimte tot in de ruimte met de bagagebanden.

4.  Vracht- en postafhandeling omvat de volgende subcategorieën:

   4.1. voor vracht: zowel bij uitvoer, transfer als invoer, de fysieke behandeling van de vracht, de behandeling van de bijbehorende documenten en de douaneprocedures en de toepassing van elke tussen partijen overeengekomen of door de omstandigheden vereiste beveiligingsprocedure,
   4.2. voor post: de fysieke behandeling van aankomende en vertrekkende post, de behandeling van de bijbehorende documenten en de toepassing van elke tussen partijen overeengekomen of door de omstandigheden vereiste beveiligingsprocedure.

5.  Platformafhandeling bestaat uit de volgende subcategorieën:

   5.1. het begeleiden op de grond van luchtvaartuigen bij aankomst en bij vertrek;
   5.2. het verlenen van bijstand aan luchtvaartuigen bij het parkeren en het ter beschikking stellen van geschikte hulpmiddelen;
   5.3. de communicatie tussen het luchtvaartuig en de dienstverlener aan de luchtzijde;
   5.4. het laden en lossen van het luchtvaartuig, met inbegrip van het verstrekken en exploiteren van geschikte hulpmiddelen, alsmede het vervoer van bemanning en passagiers tussen het luchtvaartuig en de terminal, alsmede het vervoer van bagage tussen het luchtvaartuig en de terminal, evenals het in- en uitladen van rolstoelen en andere mobiliteitsuitrusting en hulpmiddelen van personen met beperkte mobiliteit; [Am. 359]
   5.5. het verstrekken en exploiteren van de benodigde eenheden voor het starten van de motor;
   5.6. het verplaatsen van het luchtvaartuig, zowel bij aankomst als bij vertrek, en de levering en exploitatie van passende apparaten;
   5.7. het vervoeren, inladen in en uitladen uit het luchtvaartuig van voedsel en drank.

6.  Vliegtuigservicing bestaat uit de volgende subcategorieën:

   6.1. het schoonmaken van de buitenkant en de binnenkant van het luchtvaartuig, toilet- en waterservice;
   6.2. de klimaatregeling en de verwarming van de cabine, de verwijdering van sneeuw en ijs, het ijsvrij maken van het luchtvaartuig;
   6.3. de herinrichting van de cabine met behulp van cabineapparatuur en de opslag van deze apparatuur.

7.  Brandstof- en olielevering omvat de volgende subcategorieën:

   7.1. het organiseren en uitvoeren van het voltanken en leegpompen van luchtvaartuigen, met inbegrip van de opslag ervan, ook indien dit in de nabijheid van de luchthaven gebeurt, en het toezicht op de kwaliteit en kwantiteit van de brandstofleveringen;
   7.2. het aanvullen van olie en andere vloeistoffen.

8.  Onderhoud van luchtvaartuigen bestaat uit de volgende subcategorieën:

   8.1. routinediensten vóór de vlucht;
   8.2. specifieke door de luchthavengebruiker verlangde diensten;
   8.3. de levering en het beheer van reserveonderdelen en geschikte apparatuur;
   8.4. het aanvragen of reserveren van een geschikte parkeer- of hangarplaats.

9.  Administratie inzake vluchtuitvoering en bemanning omvat de volgende subcategorieën:

   9.1. de voorbereiding van de vlucht op de luchthaven van vertrek of op om het even welke andere plaats;
   9.2. bijstand tijdens de vlucht, indien nodig met inbegrip van verandering van de vluchtroute;
   9.3. activiteiten na de vlucht;
   9.4. administratie van de bemanning.

10.  Oppervlaktevervoer bestaat uit de volgende subcategorieën:

   10.1. het organiseren en uitvoeren van het vervoer van bemanning, passagiers, bagage, vracht en post tussen verschillende terminals van dezelfde luchthaven, maar met uitzondering van dit vervoer tussen het luchtvaartuig en om het even welk ander punt binnen de perimeter van dezelfde luchthaven;
   10.2. elk speciaal vervoer waarom de luchthavengebruiker verzoekt.

11.  Catering bestaat uit de volgende subcategorieën:

   11.1. contacten met leveranciers en administratief beheer;
   11.2. het opslaan van voedsel, drank en de voor het bereiden hiervan benodigde apparatuur;
   11.3. het schoonmaken van deze apparatuur;
   11.4. het voorbereiden en leveren van de apparatuur en de barbenodigdheden en voedingsmiddelen.

BIJLAGE I bis

LIJST VAN DE MINIMUMKWALITEITSNORMEN

De door het beheersorgaan of een andere in artikel 32 vermelde instantie vastgestelde minimumkwaliteitsnormen omvatten:

  1. Minimumkwaliteitsnormen inzake operationele activiteiten:
   (a) passagiersafhandeling
   de maximale wachttijd voor bagageregistratie. De maximale wachttijd kan vastgesteld worden voor de gehele luchthaven of voor een afzonderlijke terminal;
   maximale overstaptijd voor aansluitende vluchten;
  (b) bagageafhandeling:
   de maximale tijd voor het afleveren van het eerste stuk van de bagage. De maximale wachttijd kan worden vastgesteld voor de hele luchthaven of voor een afzonderlijke terminal;
   de maximale tijd voor het afleveren van het laatste stuk van de bagage. De maximale wachttijd kan worden vastgesteld voor de hele luchthaven of voor een afzonderlijke terminal;
   maximumtijd voor bezorging bagage bij overstap tussen aansluitende vluchten. De maximale wachttijd kan worden vastgesteld voor de hele luchthaven of voor een afzonderlijke terminal;
  (c) vracht- en postafhandeling:
   maximale tijd voor het afleveren van vracht en poststukken. De maximale wachttijd kan worden vastgesteld voor de hele luchthaven of voor een afzonderlijke terminal;
   maximale tijd voor het afleveren van vracht en poststukken bij het overbrengen van een vliegtuig naar een ander. De maximale tijd kan vastgesteld worden voor de hele luchthaven of voor een afzonderlijke terminal;
  (d) winterdiensten:
   maximumtijd om een vliegtuig ijsvrij te maken;
   minimale voorraad ontijzingsproduct;
  (e) platformafhandeling
   maximumtijd voor instappen/uitstappen passagiers;
   (f) platforms vrijmaken van vreemde objecten en afval (En. Foreign Objects and Debris – FOD).
  2. Minimumkwaliteitsnormen inzake opleiding:
   regelmatig deelnemen aan door de luchthaven georganiseerde opleidingen met betrekking tot activiteiten in de beperkt toegankelijke zone van de luchthaven, veiligheid en beveiliging, crisisbeheer en milieubescherming.
  3. Minimumkwaliteitsnormen inzake informatie en bijstand aan passagiers:
   visuele vertrekking van realtime-informatie met betrekking tot bagageafleveringstijden;
   visuele verstrekking van realtime-informatie met betrekking tot vertraagde en afgelaste vluchten;
   minimumaantal personeel dat informatie kan verstrekken aan de gate;
   minimumaantal personeel dat een klacht / informatie mag ontvangen over verloren bagage.
  4. Minimumkwaliteitsnormen inzake apparatuur:
   het aantal en de beschikbaarheid van voertuigen voor het afhandelen van passagiers/bagage/vliegtuigen.
  5. Minimumkwaliteitsnormen inzake gezamenlijke besluitvorming (CDM):
   deelname aan het CDM-systeem van de luchthaven.
  6. Minimumkwaliteitsnormen inzake veiligheid:
   het bezitten van een veiligheidsbeheerssysteem (En. safety management system - SMS) en de verplichting dat systeem te coördineren met het door de luchthaven gebruikte veiligheidssysteem;
   rapportage van ongevallen en incidenten.
  7. Minimumkwaliteitsnormen inzake beveiliging:
   het bezitten van een beveiligingsbeheerssysteem, overeenkomstig de bepalingen van Verordening (EG) nr. 300/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2008 inzake gemeenschappelijke regels op het gebied van de beveiliging van de burgerluchtvaart(17) en de verplichting dat systeem te coördineren met het door de luchthaven gebruikte beveiligingsbeheerssysteem.
  8. Minimumkwaliteitsnormen voor het omgaan met noodsituaties:
   het bezitten van een rampenplan (o.a. voor eventuele hevige sneeuwval) en de verplichting dat systeem te coördineren met het door de luchthaven gebruikte plan.
  9. Milieuzorg:

[Am 332]

   rapportage van incidenten met milieuconsequenties (bijvoorbeeld lekken);
   uitstoot van gassen door gebruikte voertuigen.

(1) PB C 181 van 21.6.2012, blz. 173.
(2) PB C 277 van 13.9.2012, blz. 111.
(3) PB C 181 van 21.6.2012, blz. 173
(4) PB C 277 van 13.9.2012, blz. 111.
(5) Standpunt van het Europees Parlement van 16 april 2013.
(6) PB L 272 van 25.10.1996, blz. 36.
(7) COM(2011)0144.
(8) PB L 82 van 22.3.2001, blz. 16.
(9) PB L 204 van 26.7.2006, blz. 1.
(10) PB L 42 van 13.2.2002, blz. 1.
(11) PB L 225 van 12.8.1998, blz. 27.
(12) PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13.
(13) PB L 70 van 14.3.2009, blz. 11.
(14) PB L 79 van 19.3.2008, blz. 1.
(15) Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten (PB L 46 van 17.2.2004, blz. 1).
(16)* 1836 maanden na de datum van vaststelling. [Am. 357]
(17) PB L 97 van 9.4.2008, blz. 72.


Technische maatregelen en controlemaatregelen voor het Skagerrak ***I
PDF 420kWORD 61k
Resolutie
Geconsolideerde tekst
Bijlage
Bijlage
Bijlage
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 16 april 2013 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake bepaalde technische maatregelen en controlemaatregelen voor het Skagerrak en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 850/98 en Verordening (EG) nr. 1342/2008 (COM(2012)0471 – C7-0234/2012 – 2012/0232(COD))
P7_TA(2013)0117A7-0051/2013

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

–  gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2012)0471),

–  gezien artikel 294, lid 2, en artikel 43, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C7-0234/2012),

–  gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 14 november 2012(1),

–  gezien artikel 55 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie visserij (A7-0051/2013),

1.  stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;

2.  verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in haar voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

3.  verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 16 april 2013 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) nr. …/2013 van het Europees Parlement en de Raad inzake bepaalde technische maatregelen en controlemaatregelen voor het Skagerrak en tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 850/98 en (EG) nr. 1342/2008 van de Raad

P7_TC1-COD(2012)0232


HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 43, lid 2,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité(2),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure(3),

Overwegende hetgeen volgt:

(-1)  Aangezien voor het Skagerrak als enige visgrond van zowel lidstaten als derde landen geen visserijovereenkomst geldt met quota en met de verplichting voor derde landen tot aanlanding van alle vangsten, ligt het in de rede een aantal specifieke controlemaatregelen en technische maatregelen voor het Skagerrak vast te stellen die afwijken van de algemene regels die binnen de Unie van toepassing zijn. [Am. 1]

(1)  Naar aanleiding van het visserijoverleg voor 2012 dat op 2 december 2011 tussen de Unie en Noorwegen heeft plaatsgevonden, moeten bepaalde technische maatregelen en controlemaatregelen voor het Skagerrak worden gewijzigd teneinde de exploitatiepatronen te verbeteren en de regelgeving van de Unie en van Noorwegen waar mogelijk te harmoniseren.

(2)  Tijdens het visserijoverleg dat op 28 juni 2012 tussen de Unie en Noorwegen heeft plaatsgevonden, zijn gemeenschappelijke technische maatregelen en controlemaatregelen voor het Skagerrak gespecificeerd, alsmede de lijst van soorten waarvoor een verplichting tot aanlanding van alle vangsten geldt en de verschillende termijnen voor toepassing van deze aanlandingsplicht op de respectieve soorten. In overleg met de relevante belanghebbenden en de werkgroep moet de Commissie soorten van die lijst kunnen schrappen. Het moet niet mogelijk zijn nieuwe soorten toe te voegen voordat de eerste evaluatie van de maatregelen na de inwerkingtreding van deze verordening is uitgevoerd. [Am. 2]

(2 bis)  Een wijziging van de vigerende regels in de loop van een quotumjaar zou een te zware belasting voor de visserij betekenen. Daarom moeten wijzigingen pas ingaan aan het begin van het daaropvolgende volledige quotumjaar. De bij deze verordening ingevoerde regels moeten derhalve op 1 januari 2014 van kracht worden. [Am. 3]

(3)  De technische maatregelen die momenteel van toepassing zijn in het Skagerrak, moeten worden gewijzigd teneinde de hoeveelheden ongewenste bijvangsten en teruggooi te verminderen, gezien het negatieve effect daarvan op de duurzame exploitatie van de mariene biologische hulpbronnen.

(4)  Er moet een verplichting tot aanlanding van alle vangsten van onder vangstbeperkingen vallende bestanden worden vastgesteld, behalve wanneer het gaat om de visserij op bepaalde soorten of in bepaalde visserijtakken en het percentage overlevende teruggegooide vis in die visserij wetenschappelijk aantoonbaar hoog is en de vissers in die visserij slechts met onredelijk veel inspanning de betrokken ongewenste soorten uit de vangst kunnen halen voor afzonderlijke behandeling.

(5)  De invoering van de verplichting tot aanlanding van alle vangsten vergt substantiële veranderingen in de betrokken visserijtakken en in het beheer daarvan. Daarom dient de aanlandingsplicht geleidelijk te worden ingevoerd.

(6)  Om jonge vis te beschermen, de werking van de visserijmarkt te verzekeren en ervoor te zorgen dat geen onbillijke winst kan worden gemaakt met de vangst van vis die kleiner is dan een minimale instandhoudingsreferentiegrootte, moet worden bepaald dat vangsten van dergelijke vis slechts mogen worden behandeld om tot vismeel, diervoeder of andere niet voor menselijke consumptie bestemde producten te worden verwerkt of voor liefdadigheidsdoeleinden te worden gebruikt.

(7)  Om de teruggooi geleidelijk te elimineren, moet de selectiviteit van het vistuig worden verbeterd door aanpassingen van het vistuig, onder meer door de opgelegde algemene minimale maaswijdte voor demersale visserijtakken te vergroten, weliswaar met inachtneming van afwijkingen om in deze visserijtakken het gebruik van even selectieve vistuigen, inclusief selectievoorzieningen, toe te staan. [Am. 4]

(8)  Met het oog op een optimaal effect en degelijke monitoring en controle van de nieuwe, vast te stellen technische maatregelen, moet het gebruik van vistuigen in het Skagerrak worden beperkt.

(9)  Om te voorkomen dat de wetgeving voor het Skagerrak in conflict komt met die voor de aan het Skagerrak grenzende gebieden, en om ervoor te zorgen dat de voorschriften tot vaststelling van de technische maatregelen voor het Skagerrak worden nageleefd, moeten maatregelen worden vastgesteld voor gevallen waarin vissersvaartuigen tijdens een bepaalde visreis visserijactiviteiten in het Skagerrak combineren met visserijactiviteiten in gebieden waar de nieuwe, voor het Skagerrak vastgestelde maatregelen niet van toepassing zijn.

(10)  Met het oog op de naleving van de in deze verordening vastgestelde maatregelen moeten specifieke controlebepalingen worden vastgesteld in aanvulling op die van Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad van 20 november 2009 tot vaststelling van een communautaire controleregeling die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen(4).

(11)  Omdat het Skagerrak een tamelijk klein visserijgebied is waar voornamelijk kleine vaartuigen korte visreizen maken, moet het gebruik van de voorafgaande kennisgeving zoals bedoeld in artikel 17 van Verordening (EG) nr. 1224/2009, worden uitgebreid tot alle vaartuigen met een lengte over alles van 10 meter of meer en moet deze voorafgaande kennisgeving twee uur vooraf worden ingediend zodat de voor de betrokken visserijtak vereiste aanpassingen kunnen worden aangebracht.

(12)  Met het oog op een degelijke monitoring van de visserijactiviteiten en met name om te verifiëren of de verplichting tot aanlanding van alle vangsten van onder vangstbeperkingen vallende bestanden op zee wordt nageleefd, moeten vaartuigen die actief zijn in het Skagerrak, gebruik maken vande lidstaten een systeem voor elektronische monitoring op afstand (REM – Remote Electronic Monitoring) invoeren. Het REM-systeem moet op geautomatiseerde controle gebaseerd zijn; de gegevens moeten overeenkomstig de voorschriften inzake gegevensbescherming verwerkt worden en moeten voor onderzoek beschikbaar zijn. Twee jaar na de inwerkingtreding van deze verordening zal de doelmatigheid van de controlemaatregelen tevens beoordeeld worden in overleg met de relevante belanghebbenden, de Commissie en de Werkgroep toezicht, controle en bewaking zoals bedoeld in de goedgekeurde notulen van de conclusies van het visserijoverleg tussen de Europese Unie en Noorwegen van 3 december 2010 („goedgekeurde notulen”). Aan de hand van de vergaarde informatie dient de Commissie te beoordelen of een breed controlesysteem ter harmonisatie van de afzonderlijke regelingen haalbaar is.[Am. 5]

(13)  Met het oog op de naleving van de nieuwe technische maatregelen moeten de betrokken lidstaten controle- en inspectiemaatregelen voor het Skagerrak vaststellen en die maatregelen in hun respectieve nationale controleactieprogramma's opnemen.

(14)  Met het oog op de naleving van de nieuwe technische maatregelen is het nodig om voorschriften voor de doorvaart van vaartuigen door het Skagerrak vast te stellen.

(15)  Er moeten bepalingen worden vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie periodiek beoordeelt of de technische maatregelen adequaat en doeltreffend zijn. Deze beoordeling dient te zijn gebaseerd op verslagen die door de betrokken lidstaten zijn opgesteld.

(16)  Om selectiever vissen in het kader van een verplichting tot aanlanding van alle vangsten te bevorderen, moeten de vaartuigen die actief zijn in het Skagerrak, worden vrijgesteld van de inspanningsregeling van hoofdstuk III van Verordening (EG) nr. 1342/2008 van de Raad van 18 december 2008 tot vaststelling van een langetermijnplan voor kabeljauwbestanden en de bevissing van deze bestanden(5).

(17)  Om vissers te kans te geven zich aan de nieuwe regeling voor het Skagerrak aan te passen, dient een zekere flexibiliteit te worden ingebouwd. In dit verband mag de toegestane flexibiliteit bij de meerjarige quotabenutting zoals vastgesteld in Verordening (EG) nr. 847/96 van de Raad van 6 mei 1996 tot invoering van aanvullende voorwaarden voor het meerjarenbeheer van de TAC's en quota(6) niet als overbevissing worden beschouwd.

(18)  Om een tijdige en evenredige aanpassing aan de vooruitgang van de techniek en de wetenschap mogelijk te maken, om voor de nodige flexibiliteit te zorgen en om ruimte in te bouwen waarbinnen bepaalde maatregelen kunnen evolueren, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag gedelegeerde handelingen vast te stellen tot nadere vaststelling van uitzonderingen op grond waarvan vis van een bestand mag worden teruggegooid wanneer dat het duurzaam herstel van dat bestand ten goede komt, alsmede tot wijziging van bijlage I – wat betreft de bestanden die onder de verplichting tot aanlanding van alle vangsten vallen en de termijnen voor toepassing van deze verplichting op die bestanden – en tot wijziging van bijlage II – wat betreft de minimale instandhoudingsreferentiegroottes. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadpleging overgaat, onder meer op deskundigenniveau. De Commissie moet er bij de voorbereiding en opstelling van gedelegeerde handelingen voor zorgen dat de desbetreffende documenten tijdig en op gepaste wijze gelijktijdig worden toegezonden aan het Europees Parlement en aan de Raad. [Am. 6]

(19)  De Commissie moet er bij de voorbereiding en opstelling van gedelegeerde handelingen voor zorgen dat de desbetreffende documenten tijdig en op gepaste wijze gelijktijdig worden toegezonden aan het Europees Parlement en aan de Raad.[Am. 6]

(20)  Om eenvormige voorwaarden te waarborgen en voor een tijdige reactie op ontwikkelingen in de visserij en op beschikbare wetenschappelijke informatie, moeteen aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend met betrekking tot de technische bepalingen voor het vaststellen van de selectiviteit van vistuigen en de minimumvoorschriften voor het REM-systeem. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren(7).

(21)  Gezien het verbod om in het Skagerrak op bepaalde tijdstippen bepaalde soorten aan boord te hebben en gezien het toepassingsgebied van de onderhavige verordening moeten Verordening (EG) nr. 850/98 van de Raad van 30 maart 1998 voor de instandhouding van de visbestanden via technische maatregelen voor de bescherming van jonge exemplaren van mariene organismen(8) en Verordening (EG) nr. 1342/2008 worden gewijzigd.

(22)  Verordeningen (EG) nr. 850/98 en (EG) nr. 1342/2008 moeten daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK 1

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Onderwerp en toepassingsgebied

1.  Bij deze verordening worden nieuwe technische maatregelen en controlemaatregelen vastgesteld voor de gebieden in het Skagerrak die onder de rechtsmacht van een lidstaat vallen. [Am. 7]

2.  Deze verordening is van toepassing op alle vissersvaartuigen die actief zijn in de gebieden in het Skagerrak die onder de rechtsmacht van een lidstaat vallen. [Am. 8]

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze verordening gelden naast de in artikel 3de artikelen 2 en 3 van Verordening (EG) nr. 850/98 en in artikel 3 van Verordening (EG) nr. 2371/2002 van de Raad van 20 december 2002 inzake de instandhouding en de duurzame exploitatie van de visbestanden in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid(9) vastgestelde definities de volgende definities: [Am. 9]

   a) kommen en korven: kleine, afzonderlijk of in rijen op de zeebodem geplaatste vallen in de vorm van uit verschillend materiaal vervaardigde kooien of manden voor de vangst van schaaldieren; de kommen en korven zijn middels touwen (boeirepen) verbonden met op het zeeoppervlak drijvende boeien die de positie aangeven, en zijn voorzien van één of meer openingen of gaten waarlangs de dieren binnenkomen;
   b) minimale instandhoudingsreferentiegrootte: de grootte van een bepaalde soort, op basis van de grootte op volwassen leeftijd, bij onderschrijding waarvan de vangst slechts mag worden verkocht met het oog op verwerking tot vismeel, diervoeder of andere niet voor menselijke consumptie bestemde producten; [Am. 10]
   c) maaswijdte van een trawlnet, een Deens zegennet of een soortgelijk sleepnet: de maaswijdtemaasopening van kuilen en tunnels in uitgetrokken toestand die aan boord van een vissersvaartuig worden aangetroffen; [Am. 11]
   d) kuil: een kuil in enge zin;
   e) tunnel: een tunnel zoals gedefinieerd in de bijlage bij Verordening (EEG) nr. 3440/84 van de Commissie van 6 december 1984 inzake voorzieningen aan sleepnetten, Deense zegennetten (snurrevod) en soortgelijke netten(10);
   f) demersaal trawlnet: een vistuig dat actief door één of meer vissersvaartuigen over de zeebodem wordt gesleept en dat bestaat uit een kegel- of piramidevormig gedeelte (de eigenlijke trawl) dat aan de achterkant is afgesloten door een kuil die horizontaal wordt opengehouden hetzij door visborden die in contact staan met de bodem hetzij, in het geval van twee vaartuigen, dankzij de afstand tussen deze vaartuigen;
   g) Deens zegennet: omringend gesleept vistuig dat vanaf één of meer vaartuigen wordt bediend door middel van twee lange lijnen (vislijnen), met het doel de vis naar de opening van de zegen te leiden. Dit vistuig dat uit net bestaat en dat naar vorm en grootte vergelijkbaar is met een bodemtrawl, bestaat uit twee lange vleugels, een middengedeelte bestaande uit buik en rug, en een kuil;
   h) boomkor: een vistuig met een trawlnet dat horizontaal wordt opengehouden door een rondhout of een metalen buis, de „boom”boom, en dat is voorzien van wekkerkettingen, kettingmatten of kietelaars en door de motor van het vaartuig actief over de bodem wordt gesleept; [Am. 12]
   i) pelagisch trawlnet: een vistuig dat door één of meer vissersvaartuigen in de waterkolom (het pelagiaal) wordt gesleept, dat bestaat uit een net met, in het voorste deel, grote mazen die de vangst naar de kleinmazige achterdelen van het net leiden, dat aan de hand van een netsonde op de juiste visserijdiepte wordt gehouden en dat horizontaal wordt opengehouden door visborden die normaliter niet in contact staan met de bodem;
   j) pelagische en industriële soorten: haring, makreel, sprot, blauwe wijting, kever, zandspiering of horsmakreel;
   (j bis) elektronische monitoring op afstand (REM): een door de autoriteiten van een lidstaat gehanteerd systeem om visserijactiviteiten te monitoren; [Am. 13]
   1. apparatuur voor gegevensvergaring en -doorgifte (CTE): een systeem dat gegevens vergaart en aan het REM-systeem doorgeeft en dat onder meer bestaat uit een gesloten tv-circuit (CCTV), een satellietplaatsbepalingssysteem (gps), sensoren en transmissieapparatuur.[Am. 14]

HOOFDSTUK II

TECHNISCHE INSTANDHOUDINGSMAATREGELEN

Artikel 2 bis

Verplichte terugdringing van de vangst van ongewenste soorten en jonge exemplaren

Eenieder die visserijactiviteiten in het Skagerrak uitvoert dient voor zover mogelijk vangsten van ongewenste soorten en vangsten beneden de minimale instandhoudingsreferentiegrootte als vermeld in bijlage II te voorkomen, onder meer door de juiste keuze van vistuig en plaats en tijd van de visserijactiviteiten.

2.  De betrokken lidstaten nemen alle nodige maatregelen om vangsten van ongewenste soorten en vangsten beneden de minimale instandhoudingsreferentiegrootte als vermeld in bijlage II terug te dringen, onder meer door meer selectief vistuig als bedoeld in artikel 6 beschikbaar te stellen. [Am. 15]

Artikel 2 ter

Verplichte registratie en melding van alle vangsten

1.  Eenieder die visserijactiviteiten in het Skagerrak uitvoert, dient alle vangsten in het logboek te registreren, met de volgende indeling:

   a) vis uit de in bijlage I genoemde bestanden;
   b) vangsten uit die bestanden die kleiner zijn dan de minimale instandhoudingsreferentiegrootte;
   c) vis uit andere bestanden.

2.  Alle overeenkomstig lid 1 geregistreerde vangsten worden bij de Commissie of de autoriteiten van de vlaggenstaat gemeld. [Am. 16]

Artikel 3

Verplichting tot aanlanding van alle vangsten

1.  In afwijking van artikel 19, lid 1, van Verordening (EG) nr. 850/98 worden alle vangsten van de in bijlage I opgenomen visbestanden aan boord van de vissersvaartuigen genomen en gehouden en aangeland overeenkomstig de in die bijlage vastgestelde termijnen, behalve wanneer het overlevingspercentage van de teruggegooide vis van die bestanden hoog is of wanneer de vissers de ongewenste soorten slechts met onredelijk veel inspanning uit de vangst kunnen selecteren voor afzonderlijke behandeling.

1 bis.  Onverminderd de verplichte registratie van alle vangsten overeenkomstig artikel 2 ter geldt de verplichting tot aanlanding van alle vangsten als bepaald in lid 1 niet voor een soort in een specifieke visserijtak waarvoor overeenkomstig lid 4 van dit artikel een hoog overlevingspercentage is vastgesteld, mits deze soort van de hoofdvangst kan worden afgescheiden.

2.  Onverminderd lid 1 en in afwijking van artikel 19, lid 1, van Verordening (EG) nr. 850/98 worden alle middels vistuigen met een maaswijdte van maximaal 32 mm bovengehaalde vangsten van bestanden, inclusief bestanden waarop de aanlandingsplicht niet van toepassing isdie niet in bijlage 1 opgenomen zijn, aan boord van de vissersvaartuigen genomen en gehouden en aangeland.

3.  Lid 1 is niet van toepassing op de visserij met kommen en korven.

4.  De Commissie is bevoegd gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van bijlage I op basis van ontwikkelingen in de wetenschappelijke informatie of wanneer de last voor de vissers niet in verhouding staat tot de voordelennaar aanleiding van de ervaring met de toepassing van de verordening; er worden echter geen soorten aan bijlage I toegevoegd voordat de eerste evaluatie overeenkomstig artikel 15 voltooid is. De Commissie is tevens bevoegd gedelegeerde handelingen vast te stellen om te bepalen wanneer vangsten overeenkomstig lid 1 bis mogen worden teruggegooid. Alvorens dergelijke gedelegeerde handelingen vast te stellen voert de Commissie coördinatieoverleg met alle bij de visserij in het Skagerrak betrokken partijen om te bereiken dat in het gehele Skagerrak dezelfde regels gelden.

Deze gedelegeerde handelingen worden vastgesteld overeenkomstig artikel 16. [Am. 17]

Artikel 4

Speciale voorwaarden voor het quotabeheer

1.  Alle vangsten van in artikel 3 bedoelde bestanden die door EU-vissersvaartuigen worden bovengehaald, worden, ongeacht de plaats van aanlanding, in mindering gebracht op het quotum waarover de vlaggenlidstaat voor dat bestand of die groep bestanden beschikt.

2.  De lidstaten zorgen ervoor dat de vissersvaartuigen die in het Skagerrak actief zijn, beschikken over quota voor de aanlandingsplichtige bestanden die zij vangen, en houden daarbij rekening met de wijze waarop de vangst van die vaartuigen die aan deze waarschijnlijk is samengesteld.

3.  De lidstaten zorgen ervoor dat onder hun vlag varende vissersvaartuigen die vis aan boord hebben waarvoor zij geen quotum hebben, ogenblikkelijk stoppen met vissen en terugkeren naar de haven. [Am. 18]

Artikel 5

Behandeling van jonge vis

1.  Indien voor een in artikel 3 bedoeld bestand een minimale instandhoudingsreferentiegrootte is vastgesteld, mag uit dat bestand gevangen vis die kleiner is dan de minimale instandhoudingsreferentiegrootte, slechts worden verkocht om tot vismeel, diervoeder of andere niet voor menselijke consumptie bestemde producten te worden verwerkt of voor liefdadigheidsdoeleinden te worden gebruikt. Wanneer dergelijke vangsten aan de wal worden opgeslagen voor de overdracht ervan dienen ze gescheiden van de vangsten die groter dan de minimale instandhoudingsreferentiegrootte zijn, te worden opgeslagen. [Am. 19]

2.  De minimale instandhoudingsreferentiegrootte voor bestanden in het Skagerrak zijn vastgesteld in bijlage II.

3.  De Commissie wordt ertoe gemachtigdis bevoegd gedelegeerde handelingen tot wijziging van bijlage II vast te stellen op basis van ontwikkelingen in de wetenschappelijke informatie om de minimale instandhoudingsreferentiegroottes in overleg met alle bij de visserij in het Skagerrak betrokken partijen af te stemmen op de grootte op volwassen leeftijd van de betrokken soorten en de maaswijdtes dienovereenkomstig aan te passen. Bij de vaststelling van die gedelegeerde handelingen streeft de Commissie naar gezamenlijke de minimale instandhoudingsreferentiegroottes met Noorwegen teneinde gelijke concurrentievoorwaarden te realiseren. [Am. 20]

Deze gedelegeerde handelingen worden vastgesteld overeenkomstig artikel 16.

Artikel 6

Specificaties van de vistuigen

1.  Het is verboden demersale trawlnetten, Deense zegennetten, boomkorren of soortgelijke sleepnetten met een maaswijdte van minder dan 120 mm aan boord te hebben of te gebruiken.

2.  In afwijking van lid 1:

   (a) mag gebruik worden gemaakt van vistuigen met dezelfde selectiviteitskenmerken als de in lid 1 genoemde vistuigen, mits dit is bekrachtigd tijdens experimentele visreizen of in een beoordeling van het Wetenschappelijk, Technisch en Wetenschappelijk Comité voor de Visserij (WTECV);
   (b) mag voor de pelagische en industriële visserij gebruik worden gemaakt van trawlnetten met een minimummaaswijdte van minder dan 32 mm, mitsof minder; indien de vangst aan boord echter op enig tijdstip tijdens de visreis voor meer dan 50 % uit éénminder dan 80 % uit een of meer pelagische of industriële soorten bestaat, keert het vissersvaartuig terug naar de haven. [Am. 21]

3.  De Commissie is bevoegd uitvoeringshandelingen vast te stellen waarin wordt besloten welke vistuigen, inclusief aan die vistuigen vastgehechte selectievoorzieningen, een selectiviteit vertonen die gelijkwaardig is aan die van de in lid 1 genoemde vistuigen, en bijgevolg mogen worden gebruikt.

Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig artikel 17.

Artikel 7

Beperkingen van het gebruik van vistuigen

1.  Vissersvaartuigen die actief zijn in het Skagerrak, mogen per visreis slechts één vistuig gebruiken.

2.  In afwijking van lid 1 mogen vissersvaartuigen een combinatie van de in artikel 6, lid 1 en artikel 6, lid 2, onder a), genoemde vistuigen gebruiken.

3.  De in lid 1 bedoelde vaartuigen mogen meer dan één vistuig aan boord hebben, mits de niet-gebruikte netten zijn geborgen overeenkomstig artikel 47 van Verordening (EG) nr. 1224/2009.

Artikel 8

Visreizen in het Skagerrak en in andere gebieden

1.  In afwijking van de artikelen 4 en 15, artikel 19, lid 1, en de artikelen 35, 36 en 37 van Verordening (EG) nr. 850/98 is dit hoofdstuk tevens van toepassing op andere gebieden dan het Skagerrak tijdens de volledige visreis van een vaartuig.

2.  Lid 1 is enkel van toepassing op een ander gebied wanneer het betrokken vaartuig tijdens dezelfde visreis in het Skagerrak en in dat andere gebied vist.

HOOFDSTUK III

CONTROLEMAATREGELEN

Artikel 9

Verband met andere verordeningen

De in dit hoofdstuk bedoelde controlemaatregelen gelden in aanvulling op die in Verordening (EG) nr. 1005/2008 van de Raad(11), Verordening (EG) nr. 1006/2008 van de Raad(12) en Verordening (EG) nr. 1224/2009, tenzij in de artikelen van dit hoofdstuk anders wordt bepaald.

Artikel 10

Voorafgaande kennisgeving

1.  In afwijking van artikel 17 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 stellen de kapiteins van EU-vissersvaartuigen die in artikel 3 van de onderhavige verordening bedoelde visbestanden aan boord hebben, de bevoegde autoriteiten van hun vlaggenstaat twee uur vóór het binnenvaren van de haven in kennis van de in artikel 17, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1224/2009 vermelde gegevens.

2.  In afwijking van artikel 1 van Verordening (EG) nr. 1010/2009 van de Commissie(13) stellen de kapiteins van vissersvaartuigen van derde landen die in artikel 3 van de onderhavige verordening bedoelde visbestanden aan boord hebben, de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waarvan zij de haven willen gebruiken, twee uur vóór het binnenvaren van de haven in kennis van de in artikel 6, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1005/2008 vermelde gegevens.

Artikel 11

Elektronische monitoring op afstand

1.  De lidstaten maken gebruik van een systeem voor elektronische monitoring op afstand (REM – Remote Electronic Monitoring) om de visserijactiviteiten van de onder hun vlag varende vissersvaartuigen die in het Skagerrak actief zijn, te monitoren.

2.  Een vissersvaartuig met een lengte over alles van 12 meter of meer dat visserijactiviteiten uitvoert in een deel van het Skagerrak dat in de Uniewateren ligt, mag de haven slechts verlaten indien het een volledig operationeel REM-systeemsysteem aan boord heeft dat bestaat uit een toereikend aantal in een gesloten circuit aan boord geplaatste camera'stv-circuit (CCTV), een gps-systeem, en sensoren en transmissieapparatuur (CTE).

3.  Lid 2 wordt toegepast overeenkomstig het volgende tijdschema:

   a) met ingang van 1 januari 20141 januari 2015 voor EU-vissersvaartuigen met een lengte over alles van 15 meter of meer;
   b) met ingang van 1 juli 20151 juli 2016 voor EU-vissersvaartuigen met een lengte over alles van 12 meter of meer.

4.  De Commissie wordt ertoe gemachtigd uitvoeringshandelingen aan te nemen met betrekking tot de volgende aspecten van het REM-systeem: betrouwbaarheid van het systeem, specificaties van het systeem, te registeren en te verwerken gegevens, monitoring van het gebruik van het systeem en andere voor de werking van het systeem vereiste elementen.De opnames van de CCTV-camera's worden in overeenstemming met de vigerende voorschriften en beginselen inzake gegevensbescherming met beeldherkenningssoftware verwerkt.

5.  Het Europees maritiem en visserijfonds verleent steun voor de installering van de camera's voor het gesloten tv-circuit (CCTV), het gps-systeem, de sensoren en de transmissieapparatuur (CTE).

6.  De Commissie is bevoegd uitvoeringshandelingen vast te stellen met betrekking tot de volgende aspecten van het REM-systeem: de betrouwbaarheid van het systeem, de specificaties van het systeem, de te registreren en te verwerken gegevens, de monitoring van het gebruik van het systeem en andere voor de werking van het systeem vereiste elementen.

Deze uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 17 bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld overeenkomstig artikel 17. [Am. 22]

Artikel 12

Controle- en inspectieplan

1.  De lidstaten stellen binnen zes maanden vanaf de inwerkingtreding van deze verordening overeenkomstig bijlage III controle- en inspectiemaatregelen op om de naleving van de in deze verordening bedoelde voorwaarden te verzekeren.

2.  De controle- en inspectiemaatregelen worden opgenomen in het in artikel 46 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 bedoelde nationale controleactieplan dat van toepassing is op het meerjarenplan voor kabeljauwbestanden als vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1342/2008.

Artikel 13

Doorvaart

De netten van vissersvaartuigen in doorvaart door het Skagerrak met in andere gebieden dan het Skagerrak gevangen vis aan boord worden vastgemaakt en opgeborgen overeenkomstig artikel 47 van Verordening (EG) nr. 1224/2009.

HOOFDSTUK IV

EVALUATIE

Artikel 14

Verslaglegging door de lidstaten

De betrokken lidstaten brengen in het derde jaar na de inwerkingtreding van deze verordeninguiterlijk …(14) en vervolgens om de drie jaar bij de Commissie verslag uit over de toepassing van deze verordening. In het eerste verslag wordt met name ingegaan op de maatregelen die de lidstaten hebben genomen om vangsten van ongewenste soorten en vangsten beneden de minimale instandhoudingsreferentiegrootte als vermeld in bijlage II terug te dringen. [Am. 23]

Artikel 15

Evaluatie van het plan

Op basis van de in artikel 14 bedoelde verslagen van de lidstaten en op basis van wetenschappelijk advies van het WTECV, de Internationale Raad voor het onderzoek van de zee (ICES) en de regionale adviesraad voor de Noordzee gaat de Commissie in het jaar nadat zij de verslagen heeft ontvangen, na welke gevolgen de maatregelen hebben gehad voor de betrokken bestanden en visserijtakken. Bij de eerste evaluatie wordt met name ingegaan op de vraag of de maatregelen van deze verordening voldoende hebben bijgedragen tot de duurzame instandhouding van de bestanden, de vraag of er aanvullende maatregelen nodig zijn om vangsten van ongewenste soorten en vangsten beneden de minimale instandhoudingsreferentiegrootte als vermeld in bijlage II terug te dringen, en op de sociaal-economische effecten van de visserij. [Am. 24]

HOOFDSTUK V

PROCEDURELE BEPALINGEN

Artikel 16

Uitoefening van gedelegeerde bevoegdheden

1.  De bevoegdheid tot vaststelling van gedelegeerde handelingen wordt aan de Commissie verleend onder de in dit artikel gestelde voorwaarden.

2.  De bevoegdheid tot vaststelling van de in artikel 3, lid 4, en artikel 5, lid 3, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen wordt aan de Commissie toegekendverleend voor onbepaalde tijdeen termijn van drie jaar met ingang van …(15). De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van drie jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet. [Am. 25]

3.  Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 3, lid 4, en artikel 5, lid 3, bedoelde bevoegdheidsdelegatie kan te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat genoemde besluit bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het besluit laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.  Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

5.  Een overenkomstig artikel 3, lid 4, en artikel 5, lid 3, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement, noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowal het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben meegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen makzen. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

Artikel 17

Comitéprocedure

1.  De Commissie wordt bijgestaan door het Comité voor de visserij en de aquacultuur, ingesteld bij artikel 30 van Verordening (EG) nr. 2371/2002. Dat comité is een comité in de betekenis van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2.  Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

HOOFDSTUK VI

WIJZIGINGEN

Artikel 18

Wijzigingen in Verordening (EG) nr. 850/98

Verordening (EG) nr. 850/98 wordt als volgt gewijzigd:

1.  De verwijzing naar het Skagerrak wordt geschrapt in artikel 4, lid 4, onder a) ii), in artikel 35 en in de titel van bijlage IV.

2.  Artikel 38 wordt geschrapt.

3.  De titel van bijlage X.B wordt vervangen door:"

B.  VOORWAARDEN VOOR HET GEBRUIK VAN COMBINATIES VAN MAASWIJDTEN IN HET KATTEGAT

"

Artikel 19

Wijzigingen in Verordening (EG) nr. 1342/2008

Verordening (EG) nr. 1342/2008 wordt als volgt gewijzigd:

1.  In artikel 11, lid 1, wordt de volgende alinea toegevoegd:"

De in de eerste alinea bedoelde visserijinspanningsregeling is met ingang van 1 januari 20131 januari 2014 niet van toepassing op het Skagerrak.„. [Am. 26]

2.  In artikel 12, lid 5, wordt de volgende, tweede alinea toegevoegd:

„Wanneer het Skagerrak overeenkomstig artikel 11, lid 1, tweede alinea, wordt uitgesloten van toepassing van de visserijinspanningsregeling, wordt de visserijinspanning die kan worden geassocieerd met het Skagerrak en die heeft bijgedragen tot de vaststelling van de basisinspanning, niet meer in aanmerking genomen bij de berekening van de maximaal toegestane visserijinspanning.

"

HOOFDSTUK VII

AFWIJKINGEN

Artikel 20

Bepaling tot afwijking van Verordening (EG) nr. 847/96

1.  In afwijking van

   a) artikel 3, lid 3, van Verordening (EG) nr. 847/96 kan, wanneer meer dan 75 % van een quotum voor een in artikel 3 van de onderhavige verordening bedoeld bestand is gevangen vóór 31 oktober van het jaar waarvoor dat quotum geldt, de lidstaat waaraan dat quotum is toegewezen, bij de Commissie een verzoek indienen om extra hoeveelheden vis van dat bestand te mogen aanlanden die dan in mindering worden gebracht op het quotum voor dat bestand voor het volgende jaar, waarbij deze lidstaat in zijn verzoek de vereiste aanvullende (op het quotum van het volgende jaar te debiteren) hoeveelheid aangeeft, en
   b) artikel 4, lid 2, van Verordening (EG) nr. 847/96 kan een lidstaat waaraan een quotum is toegewezen, vóór 31 oktober van het jaar waarvoor dat quotum geldt, bij de Commissie een verzoek indienen om een gedeelte van dat quotum over te dragen naar het volgende jaar (te crediteren op het quotum van het volgende jaar).

De onder a) en b) bedoelde hoeveelheden mogen niet groter zijn dan:

   i) in 20132014: 20 % van het betrokken quotum,
   ii) in 20142015: 15 % van het betrokken quotum, en
   iii) met ingang van 20152016: 10 % van het betrokken quotum. [Am. 27]

2.  De overeenkomstig lid 1 gedebiteerde hoeveelheid wordt met het oog op de toepassing van de in artikel 105 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 bedoelde verlagingen niet beschouwd als hoeveelheid die de toegestane aanlandingen overschrijdt.

HOOFDSTUK VIII

SLOTBEPALINGEN

Artikel 21

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is van toepassing met ingang van 1 januari 2014.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te ...,

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

Voor de Raad

De voorzitter

Bijlage I

Lijst van soorten waarop de aanlandingsplicht geleidelijk van toepassing wordt

Naam

Wetenschappelijke naam

Datum waarop de aanlandingsplicht van toepassing wordt

Kabeljauw

Gadus morhua

1 januari 2013

1 januari 2014

Schelvis

Melanogrammus aeglefinus

1 januari 2013

1 januari 2014

Haring

Clupea harengus

1 januari 2013

1 januari 2014

Makreel

Scomber scombrus

1 januari 2013

1 januari 2014

Noorse garnaal

Pandalus borealis

1 januari 2013

1 januari 2014

Koolvis

Pollachius virens

1 januari 2013

1 januari 2014

Sprot

Sprattus sprattus

1 januari 2013

1 januari 2014

Wijting

Merlangius merlangus

1 januari 2013

1 januari 2014

Heek

Merluccius merluccius

1 januari 2013

1 januari 2014

Leng

Molva molva

1 januari 2013

1 januari 2014

Zeeduivel

Lophius piscatorius.

1 januari 2013

1 januari 2014

Witte koolvis

Pollachius pollachius

1 januari 2013

1 januari 2014

Grenadier

Coryphaenoides rupestris

1 januari 2013

1 januari 2014

Blauwe leng

Molva dypterygia

1 januari 2013

1 januari 2014

Torsk

Brosme brosme

1 januari 2013

1 januari 2014

[Am. 28]

Schol

Pleuronectes platessa

1 januari 2015

1 januari 2016

Witje

Glyptocephalus cynoglossus

1 januari 2015

1 januari 2016

Lange schar

Hippoglossoides platessoides

1 januari 2015

1 januari 2016

Blauwe wijting

Micromesistius poutassou

1 januari 2015

1 januari 2016

Kever

Trisopterus esmarkii

1 januari 2015

1 januari 2016

Zilversmelten

Argentina spp.

1 januari 2015

1 januari 2016

Tong

Solea solea

1 januari 2015

1 januari 2016

Langoustine

Nephrops norvegicus

1 januari 2015

1 januari 2016

Griet

Scophthalmus rhombus

1 januari 2015

1 januari 2016

Schar

Limanda limanda

1 januari 2015

1 januari 2016

Tarbot

Scophthalmus maximus

1 januari 2015

1 januari 2016

Tongschar

Microstomus kitt

1 januari 2015

1 januari 2016

Zandspieringen

Ammodytidae

1 januari 2015

1 januari 2016

Horsmakreel

Trachurus trachurus

1 januari 2015

1 januari 2016

Roggen (behalve de soorten die overeenkomstig de verordeningen inzake vangstmogelijkhedne moeten worden vrijgelaten)

 Raja spp.

1 januari 2015

1 januari 2016

Bot

Platichthys flesus

1 januari 2015

1 januari 2016

Zeewolf

Anarhichas lupus

1 januari 2015

1 januari 2016

Gaffelkabeljauw

Phycis blennoides

1 januari 2015

1 januari 2016

Snotolf

Cyclopterus lumpus 

1 januari 2015

1 januari 2016

Roodbaarzen

Sebastes spp.

1 januari 2015

1 januari 2016

[Am. 29]

Bijlage II

Minimale instandhoudingsreferentiegrootte

Soort

Minimale instandhoudingsreferentiegrootte

Kabeljauw (Gadus morhua)

30 cm

Schelvis (Melanogrammus aeglefinus)

27 cm

Wijting (Merlangius merlangus)

23 cm

Koolvis (Polachius virensis)

30 cm

Haring (Clupea harengus)

18 cm

Makrelen (Scomber spp.)

20 cm

Heek (Merluccius merluccius)

30 cm

Leng (Molva molva)

63 cm

Blauwe leng (Molva dipterygia)

70 cm

Pollak (Pollachius pollachius)

30 cm

Schol (Pleuronectes platessa)

27 cm

Tongen (Solea spp.)

24 cm

Horsmakrelen (Trachurus spp.)

15 cm

BIJLAGE III

Controle- en inspectiemaatregelen

1.  Om de naleving van de artikelen 3 en 5 te kunnen controleren en inspecteren, moet in de nationale controle- en inspectiemaatregelen op zijn minst worden verwezen naar:

   (a) voorschriften inzake volledige vangstbemonstering op zee en in de haven,
   (b) de analyse van alle in artikel 109, lid 2, onder a) en b), van Verordening (EG) nr. 1224/2009 vermelde gegevens,
   (c) het gebruik van aan de vistuigen vastgemaakte sensoren,
   (d) het gebruik van een systeem voor elektronische monitoring op afstand (REM) dat bestaat uit een gesloten cameracircuit (CCTV), een gps-systeem en sensoren,CTE voor het vergaren van gegevens en de doorgifte daarvan op voorgeschreven wijze aan het desbetreffende REM-systeem,
   (e) de referentievloot voor de voornaamste visserijtakken die in het Skagerrak actief zijn, hetzij middels het gebruik van REM, hetzij met behulp van waarnemers,
   (f) een wetenschappelijk programma voor de bemonstering van de teruggooi dat van toepassing is op de voornaamste visserijtakken die in het Skagerrak actief zijn.

2.  Om de naleving van de artikelen 6, 7 en 8 te kunnen controleren en inspecteren, moet in de nationale controle- en inspectiemaatregelen op zijn minst worden verwezen naar:

   (a) de toegewezen personele en technische middelen, en indien dit nodig wordt geacht, de CTE voor het vergaren van gegevens en de doorgifte daarvan op voorgeschreven wijze aan het desbetreffende REM-systeem,
   (b) de inspectiestrategie, met inbegrip van het niveau van inspectie op zee en aan de wal en met inbegrip van het niveau van bewaking.

3.  Het referentieniveau voor inspecties

In het kader van hun overeenkomstig artikel 5, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1224/2009 opgestelde risicobeheersysteem kennen de betrokken lidstaten het hoogste risiconiveau toe aan de visserijtakken die in het Skagerrak actief zijn, met uitzondering van visserij met schepen die voorzien zijn van CTE, en visserij met kommen en korven. Voor de vaartuigen die tijdens dezelfde visreis zowel in het Skagerrak als in andere EU-wateren vissen, met uitzondering van schepen die voorzien zijn van CTE, en visserij met kommen en korven, wordt een afzonderlijke risicofactor vastgesteld en wordt eveneens het hoogste risiconiveau toegepast. Aan visserij met vissersschepen die voorzien zijn van CTE en aan visserij met kommen en korven kan het hoogste risiconiveau worden toegekend, doch uitsluitend indien er een beoordeling per vaartuig of visserijtak heeft plaatsgevonden.

4.  Gelijkwaardigheid van controlemaatregelen

De lidstaten zien erop toe dat de belasting door de controlemaatregelen redelijkerwijs gelijkwaardig is aan de benodigde controle. Als een schip van een CTE-systeem voorzien is, wordt daarmee rekening gehouden.[Am. 30]

(1) PB C 11 van 15.1.2013, blz. 87.
(2) PB C 11 van 15.1.2013, blz. 87.
(3) Standpunt van het Europees Parlement van 16 april 2013.
(4) PB L 343 van 22.12.2009, blz. 1.
(5) PB L 348 van 24.12.2008, blz. 20.
(6) PB L 115 van 9.5.1996, blz. 3.
(7) PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13.
(8) PB L 125 van 27.4.1998, blz. 1.
(9) PB L 358 van 31.12.2002, blz. 59.
(10) PB L 318 van 7.12.1984, blz. 23.
(11) PB L 286 van 29.10.2008, blz. 1.
(12) PB L 286 van 29.10.2008, blz. 33.
(13) PB L 280 van 27.10.2009, blz. 5.
(14)* Twee jaar na de inwerkingtreding van deze verordening.
(15)* Datum van inwerkingtreding van deze verordening.


Gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij de toegang tot en het aanbod van goederen en diensten
PDF 127kWORD 25k
Resolutie van het Europees Parlement van 16 april 2013 over de omzetting en toepassing van Richtlijn 2004/113/EG van de Raad houdende toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij de toegang tot en het aanbod van goederen en diensten (2010/2043(INI))
P7_TA(2013)0118A7-0044/2013

Het Europees Parlement,

–  gezien de artikelen 19, lid 1, en 260 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU),

–  gezien Richtlijn 2004/113/EG van de Raad van 13 december 2004 houdende toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij de toegang tot en het aanbod van goederen en diensten(1),

–  gezien de richtsnoeren van de Commissie van 22 december 2011 betreffende de toepassing van Richtlijn 2004/113/EG van de Raad op verzekeringen, in het licht van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie in zaak C-236/09 (Test-Aankoop)(2),

–  gezien het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 1 maart 2011 in zaak C-236/09 (Test-Aankoop)(3),

–  gezien het verslag van het Europees netwerk van juridische deskundigen op het gebied van gendergelijkheid van december 2010, getiteld „EU Rules on Gender Equality: How are they transposed into national law?”,

–  gezien het verslag van het Europees netwerk van juridische deskundigen op het gebied van gendergelijkheid van juli 2009, getiteld „Sex Discrimination in the Access to and Supply of Goods and Services and the Transposition of Directive 2004/113/EG”,

–  gezien het verslag van het Europees netwerk van juridische deskundigen op het gebied van gendergelijkheid van juni 2011, getiteld „Trans and intersex people: Discrimination on the grounds of sex, gender identity and gender expression”,

–  gezien zijn standpunt van 30 maart 2004 over het voorstel voor een richtlijn van de Raad tot uitvoering van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij de toegang tot en de levering van goederen en diensten(4),

–  gezien zijn resolutie van 17 juni 2010 over de beoordeling van de resultaten van de routekaart voor de gelijkheid van vrouwen en mannen 2006-2010 en aanbevelingen voor de toekomst(5),

–  gezien artikel 48 van het Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid (A7-0044/2013),

A.  overwegende dat zowel directe als indirecte discriminatie op grond van geslacht bij de toegang tot en het aanbod van goederen en diensten die publiekelijk beschikbaar zijn, in zowel de overheidssector als de particuliere sector, door de richtlijn verboden zijn;

B.  overwegende dat in de richtlijn aspecten met betrekking tot discriminatie op grond van geslacht buiten de arbeidsmarkt behandeld worden;

C.  overwegende dat een ongunstigere behandeling van vrouwen wegens zwangerschap of moederschap eveneens verboden is en dat hetzelfde geldt voor intimidatie en seksuele intimidatie en aanzetten tot discriminatie bij het aanbieden of leveren van goederen of diensten;

D.  overwegende dat na de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon passende maatregelen ter bestrijding van discriminatie op grond van geslacht volgens een bijzondere wetgevingsprocedure genomen zullen worden, waarbij eenparigheid van stemmen in de Raad en goedkeuring door het Parlement een vereiste is (artikel 19, lid 1, VWEU);

E.  overwegende dat de richtlijn volgens de beschikbare informatie in de meeste lidstaten omgezet is, hetzij doordat er nieuwe wetgeving aangenomen is, of doordat de bestaande wetgeving op dit terrein gewijzigd is;

F.  overwegende dat er in sommige lidstaten sprake was van onvolledige omzetting of uitstel van de termijn voor de omzetting;

G.  overwegende dat de nationale wetgeving in een aantal gevallen verder gaat dan de vereisten van de richtlijn omdat deze eveneens geldt voor onderwijs of discriminatie in media en in reclame;

H.  overwegende dat door de in artikel 5, lid 2, van de richtlijn vastgelegde niet-deelnemingsclausule rechtsonzekerheid en op de lange termijn mogelijk juridische problemen ontstaan;

I.  overwegende dat het toepassingsverslag, dat uit hoofde van de richtlijn in 2010 had moeten uitkomen, tot uiterlijk 2014 uitgesteld is;

J.  overwegende dat het Hof van Justitie van de Europese Unie in het arrest van 1 maart 2011 in zaak C-236/09 (Test-Aankoop) verklaarde dat artikel 5, lid 2, van deze richtlijn, waarin een afwijking toegestaan wordt voor verzekeringen en aanverwante financiële diensten, contraproductief is voor de verwezenlijking van de doelstelling van gelijke behandeling van vrouwen en mannen en niet in overeenstemming is met het Handvest van de grondrechten van de EU;

K.  overwegende dat de desbetreffende bepaling als gevolg hiervan geacht wordt nietig te zijn na afloop van een gepaste overgangsperiode, te weten met ingang van 21 december 2012;

L.  overwegende dat de Commissie op 22 december 2011 niet-bindende richtsnoeren deed uitgaan die bedoeld waren om de situatie met betrekking tot verzekeringsmaatschappijen en aanverwante financiële dienstverleners te verduidelijken;

M.  overwegende dat, in overeenstemming met de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie, discriminatie van transseksuelen en discriminatie op grond van genderidentiteit kan worden beschouwd als discriminatie op grond van geslacht(6) in wetgeving en beleid inzake gendergelijkheid;

1.  betreurt het feit dat de Commissie haar toepassingsverslag inzake Richtlijn 2004/113/EG van de Raad niet gepresenteerd heeft en ook geen bijgewerkte gegevens over de lopende nationale uitvoeringsprocessen gepubliceerd heeft;

2.  erkent dat de uitspraak in de Test-Aankoop-zaak van invloed geweest kan zijn op het uitvoeringsproces van de lidstaten, maar merkt op dat dit op zich geen rechtvaardiging kan zijn voor het feit dat het niet gelukt is om het in de richtlijn vereiste verslag op tijd te publiceren;

3.  dringt er bij de Commissie op aan om haar verslag en alle beschikbare gegevens zo spoedig mogelijk te publiceren;

4.  dringt erop aan dat de Commissie en de lidstaten concrete maatregelen nemen om de richtlijn en de gevolgen ervan aan de hand van concrete voorbeelden toe te lichten, zodat vrouwen en mannen de richtlijn volledig kunnen benutten en deze adequaat kunnen gebruiken als doeltreffend middel om hun rechten met betrekking tot gelijke behandeling op het vlak van toegang tot alle goederen en diensten veilig te stellen;

5.  is ingenomen met de Test-Aankoop-uitspraak, maar is van mening dat deze voor aanhoudende onzekerheid op de verzekeringsmarkt gezorgd heeft; verwacht dat er sekseneutrale criteria worden ontwikkeld die leiden tot een op meerdere risicofactoren gebaseerde prijsstelling, welke een getrouwe weerspiegeling is van de risico's van elk individu, ongeacht gender, en die potentiële discriminatie op grond van geslacht helpen opsporen;

6.  is van mening dat de richtsnoeren die de Commissie gepubliceerd heeft – bij ontstentenis van bindende of wetgevende gevolgen daarvan – deze onzekerheid niet volledig weggenomen hebben;

7.  dringt er bij de Commissie op aan om praktische stappen te ondernemen om het probleem aan te pakken door met een voorstel voor een nieuwe wetgevingstekst te komen die volledig overeenkomt met de richtsnoeren;

8.  wijst erop dat de verzekeringssector zich ook moet blijven inspannen om de premies overeenkomstig sekseneutrale criteria aan te passen door op andere factoren berustende actuariële berekeningen toe te passen;

9.  verzoekt de Commissie met de bedrijfstak van verzekeraars een informele dialoog aan te gaan over risicobeoordeling;

10.  verzoekt de Commissie om de methodiek te presenteren waarvan zij gebruik zal maken om de effecten van de Test-Aankoop-uitspraak op verzekeringstarieven te meten;

11.  dringt er bij de Commissie op aan om de kwestie eveneens te analyseren vanuit het oogpunt van consumentenbeschermingsbeleid;

12.  dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan om de ontwikkelingen op de verzekeringsmarkt nauwlettend te volgen en om, indien er tekenen zijn dat er feitelijk indirecte discriminatie plaatsvindt, alle noodzakelijke maatregelen te treffen om het probleem aan te pakken en ongerechtvaardigde hogere prijzen te voorkomen;

13.  onderstreept dat onderhavige richtlijn zich niet beperkt tot verzekeringen en dat haar ruimere toepassingsgebied en potentieel voor vooruitgang op het gebied van toegang tot goederen en diensten, zowel in de publieke als in de private sfeer, tot in detail aan het publiek wordt uitgelegd, zodat mannen en vrouwen volledig op de hoogte zijn van de werkingssfeer en de doelstellingen van de richtlijn en dus gebruik kunnen maken van al haar elementen en mogelijkheden;

14.  merkt op dat de bepaling met betrekking tot de omkering van de bewijslast in de nationale wetgeving van de meeste lidstaten geïmplementeerd is; verzoekt de Commissie om erop toe te zien dat deze bepaling in alle lidstaten toegepast wordt;

15.  verzoekt de Commissie om rekening te houden met gevallen van discriminatie in verband met zwangerschap, gezinsplanning en moederschap met betrekking tot bijvoorbeeld de woonsector (huur) of moeilijkheden bij het verkrijgen van leningen, alsmede de toegang tot medische goederen en diensten, in het bijzonder wat de toegang tot de volgens de wet beschikbare reproductieve gezondheidszorg en de behandelingen in het kader van geslachtsverandering betreft;

16.  verzoekt de Commissie om er vooral nauw op toe te zien of er sprake is van discriminatie in verband met borstvoeding en mogelijke discriminatie in verband met de toegang tot goederen en diensten in de publieke sfeer en op openbare plaatsen;

17.  verzoekt de Commissie toe te zien op de uitvoering en de toepassing van de richtlijn wat zwangere asielzoekende vrouwen betreft die wachten op het resultaat van hun asielaanvraag, om ervoor te zorgen dat in verzekeringscontracten en -producten met deze categorie vrouwen rekening wordt gehouden;

18.  dringt erop aan dat de Commissie, in overeenstemming met de jurisprudentie van het Hof van Justitie, in haar toekomstige wetgeving en beleid inzake gendergelijkheid terdege rekening houdt met de problematiek van de discriminatie op grond van genderidentiteit;

19.  stelt met teleurstelling vast dat in sommige lidstaten vrouwelijke ondernemers, en met name alleenstaande moeders, vaak gediscrimineerd worden bij het aangaan van leningen of het zoeken naar financiering voor hun bedrijf en nog steeds vaak geconfronteerd worden met genderstereotypering;

20.  verzoekt de Commissie om een inventaris te maken van optimale methoden en deze voor de lidstaten beschikbaar te maken om de nodige middelen te bieden voor de ondersteuning van positieve maatregelen en voor een betere uitvoering van de respectieve bepalingen op nationaal niveau te zorgen;

21.  vestigt de aandacht op het gebrek aan doeltreffendheid van sommige gelijkheidsorganen, te wijten aan hun geringe mogelijkheden om op te treden en hun tekort aan personele en financiële middelen;

22.  doet een beroep op de Commissie om naar behoren en nauwgezet toezicht te houden op de „gelijkheidsorganen” die opgezet zijn naar aanleiding van de inwerkingtreding van de richtlijn, en om te controleren of aan alle in EU-wetgeving vastgelegde voorwaarden is voldaan; legt met name nadruk op het feit dat de huidige economische crisis niet gebruikt mag worden als rechtvaardiging voor tekortkomingen in het functioneren van de gelijkheidsorganen;

23.  onderstreept dat de Commissie gegevens moet leveren en meer openheid moet geven over lopende inbreukprocedures en -maatregelen;

24.  verzoekt de Commissie om een openbare databank op te zetten van wetgeving en jurisprudentie op het gebied van genderdiscriminatie; wijst er nadrukkelijk op dat de bescherming van de slachtoffers van discriminatie op grond van geslacht verbeterd moet worden;

25.  wijst, gezien de rol van de nationale rechtbanken, op de behoefte aan financiële ondersteuning en coördinatie door de EU van vervolgopleidingen voor juristen die actief zijn op het gebied van genderdiscriminatie;

26.  wijst erop dat de richtlijn in alle lidstaten tijdig omgezet dient te worden;

27.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen van de lidstaten.

(1) PB L 373 van 21.12.2004, blz. 37.
(2) PB C 11 van 13.1.2012, blz. 1.
(3) PB C 130 van 30.04.11, blz. 4.
(4) PB C 103 E van 29.04.04, blz. 405.
(5) PB C 236E van 12.8.2011, blz. 87.
(6) Zaak C-13/94 (P tegen S en Cornwall County Council); zaak C-117/01 (K.B. tegen National Health Service Pensions Agency en Secretary of State for Health); zaak C-423/04 (Sarah Margaret Richards tegen Secretary of State for Work and Pensions) .


Bevordering van ontwikkeling via handel
PDF 171kWORD 40k
Resolutie van het Europees Parlement van 16 april 2013 over bevordering van ontwikkeling via handel (2012/2224(INI))
P7_TA(2013)0119A7-0054/2013

Het Europees Parlement,

–  gezien de mededeling van de Commissie van 27 januari 2012 over handel, groei en ontwikkeling (COM(2012)0022), een actualisering van een mededeling over hetzelfde onderwerp van 18 september 2002,

–  gezien de artikelen 207 en 208 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en artikel 3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie,

–  gezien de overige mededelingen en werkdocumenten van de Commissie van de afgelopen jaren die betrekking hebben op dit onderwerp, met inbegrip van die betreffende de coherentie van het ontwikkelingsbeleid (COM(2009)0458, SEC(2010)0421, SEC(2011)1627), het EU-actieplan voor Gendergelijkheid en empowerment van vrouwen in het kader van ontwikkelingssamenwerking 2010-2015 (SEC(2010)0265), „Het effect van het EU-ontwikkelingsbeleid vergroten: een agenda voor verandering” (COM(2011)0637), ontwikkelingsfinanciering (COM(2012)0366), de EU-aanpak inzake weerbaarheid (COM(2012)0586), sociale bescherming in de ontwikkelingssamenwerking van de Europese Unie (COM(2012)0446) en het maatschappelijke engagement van Europa in de externe betrekkingen (COM(2012)0492), alsook gezien haar mededeling betreffende „Hulp voor Handel” (COM(2007)0163) en haar jaarlijkse toezichtsverslagen inzake deze hulp,

–  gezien de conclusies van de Raad van 16 maart 2012 betreffende de EU-aanpak van handel, groei en ontwikkeling in het volgende decennium, en zijn andere conclusies die betrekking hebben op dit onderwerp,

–  gezien de Overeenkomst van Cotonou(1),

–  gezien de verordeningen met betrekking tot het financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking(2) en het Europees Ontwikkelingsfonds (EOF), en de tenuitvoerlegging ervan,

–  gezien het strategisch EU-kader voor mensenrechten en democratie en punt 11, betreffende handel, van het bijbehorende actieplan(3),

–  gezien het verbeterde geïntegreerde kader voor handelsgerelateerde bijstaand aan de minst ontwikkelde landen, dat werd ontwikkeld onder leiding van de Wereldbank,

–  gezien de agenda voor waardig werk van de IAO en het VN-initiatief inzake een socialebeschermingsbasis,

–  gezien de vierde Wereldvrouwenconferentie die in september 1995 in Peking werd gehouden en de verklaring en het actieprogramma die in Peking zijn aangenomen,

–  gezien zijn resoluties die betrekking hebben op handel en ontwikkeling, met inbegrip van de resoluties over handel en armoede(4), hulp voor handel(5), economische partnerschapsovereenkomsten(6), het stelsel van algemene preferenties van de EU(7), maatschappelijk verantwoord ondernemen(8), belastingaangelegenheden met betrekking tot ontwikkelingslanden(9), betrekkingen tussen de EU en Afrika(10), voedselzekerheid(11), de toekomst van het ontwikkelingsbeleid van de EU(12) en de coherentie van het ontwikkelingsbeleid(13),

–  gezien artikel 48 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie ontwikkelingssamenwerking en het advies van de Commissie internationale handel (A7-0054/2013),

A.  overwegende dat de artikelen 207 en 208 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie duidelijk verband met elkaar houden; overwegende dat in artikel 207 wordt gesteld dat de handelspolitiek van de EU wordt gevoerd in het kader van de beginselen en doelstellingen van het externe optreden van de Unie, en overwegende dat artikel 208 vereist dat de Unie bij de uitvoering van beleid dat gevolgen kan hebben voor de ontwikkelingslanden rekening houdt met de doelstellingen van ontwikkelingssamenwerking;

B.  overwegende dat na de verklaring en het actieprogramma van Peking de lidstaten en de Commissie de strategie inzake gendermainstreaming hebben aangenomen als onderdeel van hun ontwikkelingssamenwerkingsbeleid;

C.  overwegende dat armoedebestrijding en de beoogde verwezenlijking van de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling de centrale onderdelen van het ontwikkelingsbeleid van de EU vormen en tevens de leidraad zouden moeten zijn voor het handelsbeleid van de EU ten aanzien van ontwikkelingslanden; overwegende dat de bevordering van mensenrechten in dit beleid moet worden geïntegreerd en moet bijdragen aan de op rechten gebaseerde benadering van ontwikkeling die door de EU is aangenomen;

D.  overwegende dat het verband tussen handelsliberalisering en vermindering van armoede niet automatisch is, maar dat de openstelling van handel een van de meest effectieve aanjagers van economische groei en ontwikkeling kan zijn, indien en wanneer er sprake is van de juiste omstandigheden;

E.  overwegende dat de perspectieven voor succesvolle op handel gebaseerde ontwikkeling onder meer afhangen van goedfunctionerende instituties, een effectieve bestrijding van corruptie, een gezonde private sector en het nastreven van breed gefundeerde en inclusieve economische ontwikkeling, diversificatie en een geleidelijke stijging van de toegevoegde waarde;

F.  overwegende dat het handelsbeleid van de EU ten aanzien van ontwikkelingslanden beoogt deze landen in het internationale handelsstelsel te integreren, doch niet beschikt over duidelijk gedefinieerde ontwikkelingsdoelstellingen, hetgeen zou kunnen leiden tot verdringing van lokale productie en een sterkere afhankelijkheid van grondstoffenexport; overwegende dat ondanks aanzienlijke liberaliseringsinspanningen sommige ontwikkelingslanden, met name de minst ontwikkelde landen, er niet in zijn geslaagd hun productie en uitvoer te diversifiëren;

G.  overwegende dat de effecten van de globalisering op de vermindering van armoede ongelijk zijn; overwegende dat een groot deel van de bevolking in ontwikkelingslanden, met name in de minst ontwikkelde landen, nog steeds in extreme armoede leeft; overwegende dat in 1990 slechts 18% van de extreem armen in de minst ontwikkelde landen leefde, maar dat dit percentage in 2007 was verdubbeld tot 36%;

H.  overwegende dat de onderhandelingen over economische partnerschapsovereenkomsten ver achterliggen op schema, de algehele voortgang nog altijd gering is, de ontwikkelingsdoelstellingen niet duidelijk zijn gedefinieerd in de EU-strategie voor economische partnerschapsovereenkomsten en alleen een tijdslimiet niet volstaat om deze situatie te verhelpen;

I.  overwegende dat arme landen moeite hebben om de vermindering van handelsheffingen als gevolg van de huidige mondiale context van handelsliberalisering te compenseren; overwegende dat douanetarieven voor bewerkte goederen die hoger zijn dan die voor onbewerkte goederen, ertoe bij zouden kunnen dragen dat ontwikkelingslanden blijven steken in de rol van eenvoudige exporteur van grondstoffen;

J.  overwegende dat de negatieve effecten van het gemeenschappelijk landbouwbeleid op de ontwikkeling en de handel van ontwikkelingslanden moeten worden weggenomen;

K.  overwegende dat de uitbreiding van biobrandstoffen voor het overgrote deel heeft plaatsgevonden op basis van uitbreiding van grootschalige industriële monoculturen, met als gevolg meer landbouwmethoden die schadelijk zijn voor milieu, biologische verscheidenheid, vruchtbaarheid van de bodem en beschikbaarheid van water; overwegende dat de uitbreiding van agrobrandstoffen dramatische gevolgen kan hebben op het vlak van de schending van landrechten, het verlies van de toegang tot vitale natuurlijke hulpbronnen, ontbossing en aantasting van het milieu;

L.  overwegende dat hogere-middeninkomenslanden vanaf 1 januari 2014 zullen worden uitgesloten van het stelsel van algemene preferenties van de EU, doch dat het niet duidelijk is in hoeverre dit de minst ontwikkelde landen nieuwe exportmogelijkheden zal bieden;

M.  overwegende dat „hulp voor handel” is opgezet om ontwikkelingslanden te helpen bij onder meer de opbouw van handelscapaciteit, het terugdringen van administratieve handelsbelemmeringen, de aanleg van een efficiënte infrastructuur voor het vervoer van goederen, en de ondersteuning van lokale ondernemingen, teneinde hen voor te bereiden op concurrentie en hen in staat te stellen in de lokale vraag te voorzien en te profiteren van de nieuwe mogelijkheden die de markt hen biedt; overwegende dat „hulp voor handel” de productverwerking en de diversificatie van de productie moet helpen bevorderen, de regionale integratie moet ondersteunen, de technologieoverdracht moet vergemakkelijken, de totstandbrenging of ontwikkeling van binnenlandse productiecapaciteit moet bevorderen en moet bijdragen aan de vermindering van inkomensongelijkheid;

N.  overwegende dat regionale integratie een doeltreffend middel is om welvaart, vrede en veiligheid te verwezenlijken; overwegende dat de ontwikkelingsvoordelen van een beter functionerende interne en regionale handel misschien wel even groot zijn als of groter dan die van een grotere buitenlandse handel, met name in het licht van de klimaatverandering; overwegende dat de regionale handel in Afrika word gedomineerd door handel in verwerkte goederen, terwijl het bij de buitenlandse handel vooral gaat om handel in grondstoffen;

O.  overwegende dat de export van natuurlijke hulpbronnen vaak wordt geassocieerd met corruptie en stagnatie in andere economische sectoren; overwegende dat het bestaan van een „hulpbronnenvloek” (resource curse) inmiddels breed wordt erkend en dat het EU-handelsbeleid erop moet zijn gericht dit fenomeen te helpen voorkomen en bestrijden;

P.  overwegende dat „conflicthulpbronnen” natuurlijke hulpbronnen zijn waarvan de systematische exploitatie en verhandeling in een conflictomgeving bijdragen tot, baat hebben bij of resulteren in het begaan van ernstige mensenrechtenschendingen, schendingen van het internationaal humanitair recht of schendingen die leiden tot misdaden volgens internationaal recht;

Q.  overwegende dat het EU-beleid voedselveiligheid moet ondersteunen en nooit mag schaden; overwegende dat er daarnaast een einde moet worden gemaakt aan de herbestemming van landbouwgrond in ontwikkelingslanden en regio´s waar de voedselvoorziening onzeker is, waarbij deze grond voor andere doeleinden wordt gebruikt dan voor de productie van voedsel om in de lokale of regionale behoeften te voorzien (het „landroof”-probleem);

R.  overwegende dat met name de bevordering van biobrandstoffen heeft geleid tot indirecte veranderingen in het landgebruik en volatiele voedselprijzen in ontwikkelingslanden;

S.  overwegende dat het garanderen van zekerheid inzake grondeigendom voor kleine eigenaren, die in ontwikkelingslanden de meerderheid van de landeigenaren vormen en het kwetsbaarst zijn, de basis is voor gezonde onroerendgoed- en kredietmarkten, die essentieel zijn voor een stabiele en duurzame ontwikkeling;

T.  overwegende dat investeringen in de kansen voor vrouwen, in het bijzonder op het vlak van microkrediet, noodzakelijk zijn om goede resultaten te behalen op het gebied van economische en sociale ontwikkeling;

Handel als doeltreffende aanjager van groei, ontwikkeling en armoedebestrijding

1.  bevestigt zijn standpunt dat de bevordering van duurzame ontwikkeling de voornaamste doelstelling van het handelsbeleid van de EU ten aanzien van ontwikkelingslanden moet zijn; is van mening dat voor alle initiatieven in het kader van dit beleid concrete en duurzame ontwikkelingsdoelstellingen moeten worden geformuleerd;

2.  benadrukt dat aangezien handelsliberalisering niet vanzelfsprekend tot groei en armoedevermindering leidt, het handelsbeleid en beleid inzake hulp voor handel consequent moeten worden ontworpen op basis van transparante en inclusieve inspraakprocessen, waarbij alle belanghebbenden worden betrokken, met speciale aandacht voor de meest benadeelden, in het bijzonder vrouwen;

3.  wijst erop dat eerlijke handel tussen de EU en ontwikkelingslanden moet zijn gebaseerd op de volledige eerbiediging en naleving van de IAO-arbeidsnormen en -arbeidsomstandigheden en dat toepassing van de hoogst mogelijke sociale en milieunormen moet worden gewaarborgd; benadrukt dat dit ook inhoudt dat er een eerlijke prijs moet worden betaald voor hulpbronnen en landbouwproducten uit ontwikkelingslanden;

4.  dringt erop aan dat er speciale aandacht wordt besteed aan de bevordering van gendergelijkheid en empowerment van vrouwen;

5.  verwelkomt de aandacht die in de agenda voor verandering (COM(2011)0637) wordt besteed aan het ondernemingsklimaat, regionale integratie en wereldmarkten, alsmede aan sociale bescherming, gezondheidszorg, onderwijs en banen;

6.  dringt aan op de volledige tenuitvoerlegging van de doelstellingen inzake coherentie van het ontwikkelingsbeleid, met inbegrip van de beëindiging van onrechtvaardige productie- en handelspraktijken, overbevissing en landbouwsubsidies die de ontwikkeling schaden en de voedselveiligheid bedreigen;

7.  benadrukt dat investeringsbeleid twee grote uitdagingen voor ontwikkelingslanden met zich meebrengt: op nationaal niveau dient investeringsbeleid te worden opgenomen in de ontwikkelingsstrategie, met onder meer duurzame ontwikkelingsdoelstellingen; op internationaal niveau is het noodzakelijk om de ontwikkelingsdimensie van internationale investeringsovereenkomsten te versterken en een evenwicht te bewerkstelligen tussen de rechten en plichten van staten en investeerders;

8.  betreurt dat, volgens het Unctad-rapport van 2012 over investeringen in de wereld, enkele in 2011 gesloten internationale investeringsovereenkomsten vasthouden aan het traditionele verdragsmodel dat zich richt op bescherming van investeringen als enige doel van het verdrag; is evenwel ingenomen met het feit dat sommige nieuwe internationale investeringsovereenkomsten bepalingen bevatten om te waarborgen dat het verdrag geen belemmering vormt voor, doch juist bijdraagt aan de duurzame ontwikkelingsstrategieën van landen, die zich richten op de milieugerelateerde en sociale gevolgen van investeringen;

9.  is bezorgd over het groeiende aantal geschillenbeslechtingszaken tussen investeerders en staten in het kader van internationale investeringsovereenkomsten, waarbij investeerders belangrijke beleidsmaatregelen van de overheid hebben aangevochten met het argument dat deze beleidsmaatregelen hun bedrijfsvooruitzichten negatief hebben beïnvloed; benadrukt in dit verband dat in het Unctad-verslag van 2012 inzake investeringen in de wereld wordt vermeld dat internationale investeringsovereenkomsten in toenemende mate controversieel en politiek gevoelig worden, hetgeen voornamelijk het gevolg is van de toename van arbitragezaken tussen investeerders en staten in het kader van internationale investeringsovereenkomsten, die groeiende ontevredenheid veroorzaken (bv. de handelsbeleidsverklaring van Australië waarin werd aangekondigd dat Australië geen clausules over geschillenbeslechting tussen investeerders en staten meer opneemt in toekomstige internationale investeringsovereenkomsten), en die onder andere de gebreken van het systeem blootleggen (zoals het ruime toepassingsgebied van bijvoorbeeld bepalingen inzake onteigening, bezorgdheid over de kwalificaties van de arbiters, gebrek aan transparantie en hoge procedurekosten, en het verband tussen geschillenbeslechting tussen investeerders en staten in het kader van internationale investeringsovereenkomsten en geschillen tussen staten); benadrukt derhalve nogmaals dat toekomstige Europese investeringsovereenkomsten moeten waarborgen dat de mogelijkheid voor staten om wetgeving aan te nemen met het oog op het algemeen belang niet wordt ondermijnd door internationale beslechting van geschillen tussen investeerders en staten;

10.  herinnert eraan dat het aantrekken van investeringen in duurzame ontwikkeling een belangrijke uitdaging blijft voor ontwikkelingslanden, in het bijzonder voor de minst ontwikkelde landen; benadrukt in dit verband dat de Unctad een alomvattend investeringsbeleidskader voor duurzame ontwikkeling heeft ontwikkeld, dat bijzondere nadruk legt op de relatie tussen buitenlandse investeringen en duurzame ontwikkeling;

11.  verzoekt de EU actief gebruik te maken van de vele instrumenten waarover zij beschikt ter ondersteuning van vrede, de eerbiediging van de mensenrechten, democratie, de rechtsstaat, goed bestuur, gezonde overheidsfinanciën, investeringen in infrastructuur, betrouwbare verschaffing van basisvoorzieningen en het streven naar inclusieve groei en vermindering van armoede in ontwikkelingslanden, om aldus tevens te helpen een gunstige omgeving te creëren voor doeltreffende hulp voor handel en handelsontwikkeling;

12.  benadrukt dat voor een succesvolle integratie van de ontwikkelingslanden in de wereldhandel meer nodig is dan een betere markttoegang en strengere regels voor de internationale handel; onderstreept dat het programma hulp voor handel bijgevolg ontwikkelingslanden moet steunen bij hun binnenlandse inspanningen om lokale handel te bevorderen, restricties aan de aanbodzijde op te heffen en structurele gebreken aan te pakken, hetgeen kan gebeuren door middel van binnenlandse hervormingen op handelsgerelateerde beleidsdomeinen, handelsbevordering, verbetering van de douanecapaciteiten, verbetering van de infrastructuur, vergroting van de productiecapaciteit en de totstandbrenging van binnenlandse en regionale markten;

13.  herinnert eraan dat het verband tussen handelsliberalisering en vermindering van armoede niet automatisch is; neemt in dit verband kennis van het feit dat volgens de Unctad het gemiddelde niveau van handelsintegratie van de MOL's, dat wordt gemeten aan de hand van de verhouding van uitvoer en invoer van goederen en diensten tot het bbp, sinds het begin van de jaren 1990 eigenlijk hoger is dan dat van de geavanceerde economieën; is daarom van mening dat het voortduren van massale armoede in de minst ontwikkelde landen het gevolg is van onderontwikkeling en van het feit dat deze landen er niet in slagen structurele veranderingen te bevorderen, productiecapaciteit op te bouwen en op nationaal niveau productieve werkgelegenheid te creëren;

14.  benadrukt eveneens dat volgens de Unctad de voortijdige en snelle handelsliberalisering waartoe veel ontwikkelingslanden met lage inkomsten werden aangezet in de jaren tachtig en negentig, heeft geleid tot de-industrialisering en een vorm van integratie die hun afhankelijkheid van en kwetsbaarheid voor buitenlandse markten heeft versterkt, terwijl de landen die het meest hebben geprofiteerd van handelsliberalisering en de grootste absolute armoedevermindering hebben ondervonden, de landen zijn die hun economie in beperkte mate en geleidelijk hebben opengesteld, gelijke tred houdend met de ontwikkeling van hun productiecapaciteit, waarbij zij vooruitgang hebben geboekt in de richting van structurele veranderingen;

15.  benadrukt dat groei en welvaart, om inclusief en duurzaam te zijn en een bijdrage te leveren aan armoedebestrijding, moet worden nagestreefd in sectoren die zwaar door armoede worden getroffen en in sectoren waarin arme mensen actief zijn; wijst erop dat groei tevens ten goede moet komen aan vrouwen en de zelfredzaamheid van vrouwen en gericht moet zijn op de verbetering van het algemeen ondernemingsklimaat, zodat kmo's kunnen gedijen en duurzame microfinancierings- en microkredietmogelijkheden tot ontplooiing kunnen komen; benadrukt dat het ontwikkelings- en handelsbeleid op dit vlak moet worden geleid door innovatie, creativiteit en concurrentievermogen, met het oog op het scheppen van banen en het zelfredzaam maken van kansarmen;

16.  is verheugd dat de Commissie erkent dat de participatie van kleine producenten en ondernemingen moet worden ondersteund; wijst op het marktpotentieel van regelingen inzake eerlijke handel en de efficiëntie waarmee deze regelingen sociale ontwikkeling vergemakkelijken;

17.  stelt voor dat de Commissie op internationaal niveau een nieuwe impuls geeft aan duurzame overheidsopdrachten;

18.  dringt er bij de EU, haar lidstaten en andere donoren op aan om de vitale rol van vrouwen bij economische ontwikkeling te erkennen en om hulpinspanningen aan te passen en te richten op de versterking van de positie van vrouwen, zowel op sociaal als financieel vlak, onder meer door middel van specifiek voor vrouwen bedoelde hulp, gericht op de ondersteuning van bedrijfsontwikkeling en toegang tot microfinanciering;

19.  herinnert de Commissie en de lidstaten aan het EU-actieplan voor gelijke kansen voor vrouwen en mannen en versterking van de positie van vrouwen binnen de ontwikkelingssamenwerking en aan de in het actieplan voorgestelde activiteiten;

20.  herinnert aan de verplichting van de EU om beleidscoherentie voor ontwikkeling en inachtneming, bevordering en bescherming van de mensenrechten en gendergelijkheid in haar gehele buitenlandse beleid, inclusief internationale handel, toe te passen; ziet uit naar de volledige tenuitvoerlegging van de handelsgerelateerde punten van het actieplan bij het strategisch EU-kader voor mensenrechten en democratie;

21.  is van mening dat duurzame-ontwikkelingsstrategieën onder meer moeten voorzien in: participatie van de particuliere sector in de reële economie, regionale samenhang en marktintegratie door middel van grensoverschrijdende samenwerking, en totstandbrenging van open en eerlijke handel, ingebed in een op regels gebaseerd multilateraal handelskader;

22.  herinnert aan het belang van investeren in het creëren, ontwikkelen en versterken van – vooral grensoverschrijdende – essentiële haven-, vervoers-, energie- en telecommunicatie-infrastructuur;

23.  spoort de landen die ontwikkelingshulp via handel ontvangen aan om ook hun eigen interne middelen in te zetten, met inbegrip van begrotingsinkomsten uit adequate belastinginning en hun menselijk kapitaal; verzoekt de Commissie om in gevallen waarin landen inkomsten ontlenen aan het exploiteren van natuurlijke hulpbronnen een transparant en duurzaam beheer van die hulpbronnen te ondersteunen; benadrukt dat er volledige transparantie moet komen ontrent betalingen aan regeringen door Europese bedrijven; verzoekt de Commissie duurzame industrialiseringsstrategieën in ontwikkelingslanden te ondersteunen waarmee deze landen in staat worden gesteld te handelen in producten met een toegevoegde waarde;

24.  is van mening dat de EU-instrumenten op het gebied van ontwikkelingssteun via handel en investeringen, in het bijzonder het herziene stelsel van algemene preferenties en de economische partnerschapsovereenkomsten, doeltreffende zijn; benadrukt niettemin dat de handelsondersteuning niet mag worden beperkt tot uitsluitend die instrumenten; herinnert de Unie aan haar doelstelling om voor 2015 de totale begroting voor ontwikkelingshulp op te trekken tot 0,7% van het BNP; verzoekt de Commissie met klem het aandeel technische bijstand van haar totale steunaanbod uit te breiden, onder meer op het gebied van normalisatie; verzoekt de Europese Unie meer coherentie aan de dag te leggen bij de uitvoering van haar beleid op het gebied van handel, landbouw, milieu, energie en ontwikkeling;

25.  acht het absoluut noodzakelijk dat het Europese beleid van ontwikkelingshulp via handel gepaard gaat met innovatie op alle mogelijke gebieden - financieel, maar ook technologisch en organisatorisch - en gebaseerd is op beproefde praktijken;

26.  beveelt aan dat de Commissie onderhandelt over de opname van werkelijk afdwingbare mensenrechtenclausules in alle toekomstige bilaterale handels- en samenwerkingsovereenkomsten, zodat daadwerkelijk wordt bijgedragen aan een op rechten gebaseerde benadering van ontwikkeling;

27.  benadrukt dat fatsoenlijke lonen en normen inzake veiligheid op het werk belangrijk zijn voor een duurzaam wereldwijd handelsstelsel en nieuwe mondiale productieketens; herinnert de Commissie in dit verband aan haar mededeling „Bevordering van waardig werk voor iedereen”;

28.  wenst dat de verschillende diensten van de Commissie en de EDEO, alsook de Commissie, de Raad en het Europees Parlement, omwille van de coherentie van het door de EU gevoerde beleid nauwer gaan samenwerken;

29.  is van mening dat de beoordelingscriteria voor de beleidsmaatregelen en programma's inzake ontwikkeling via handel en investeringen niet alleen statistieken over groeipercentages en handel moeten omvatten, maar ook cijfers over het aantal nieuwe banen en over de verbetering van de levenskwaliteit van de inwoners van ontwikkelinglanden voor wat betreft de ontwikkeling op menselijk, sociaal, cultureel en milieugebied;

Een duidelijker ontwikkelingskader voor handelsbesprekingen en -overeenkomsten

30.  benadrukt dat het belangrijk is handelshervormingen te combineren met goed ontworpen overheidsbeleid, met name op het gebied van sociale bescherming; benadrukt in bredere zin het belang van tijdige en goed voorbereide nationale ontwikkelingsstrategieën en systematische beoordelingen van de effecten van het bestaande handelsbeleid op armoede; verzoekt de Commissie de door de VN-rapporteur voor het recht op voedsel voorbereide richtsnoeren waarin wordt opgeroepen effectbeoordelingen inzake mensenrechten uit te voeren („richtsnoeren voor de beoordeling van het effect op mensenrechten van handels- en investeringsovereenkomsten”), toe te passen bij het sluiten van handels- en investeringsovereenkomsten, om ervoor te zorgen dat deze overeenkomsten stroken met de verplichtingen op grond van internationale mensenrechteninstrumenten; dringt er tevens bij de EU op aan in al haar handelsovereenkomsten duidelijke conditionaliteitsbepalingen en clausules over mensenrechten en democratie op te nemen;

31.  benadrukt dat het van belang is om bepalingen inzake maatschappelijk verantwoord ondernemen te verankeren in vrijhandelsovereenkomsten met ontwikkelingslanden, teneinde de mensenrechten en sociale en milieunormen te bevorderen; stelt voor in alle toekomstige vrijhandelsovereenkomsten naast hoofdstukken over sociale zaken en milieu een alomvattend hoofdstuk over mensenrechten op te nemen;

32.  verzoekt de Commissie de regeringen van ontwikkelingslanden aan te sporen om met betrekking tot de totstandkoming van hun handelsbeleid uitgebreid overleg te voeren, eveneens met niet-gouvernementele en niet-zakelijke actoren; verzoekt de Commissie tevens om transparantie tijdens de onderhandelingen aan te moedigen, teneinde aldus de voortdurende, brede en wezenlijke betrokkenheid van belanghebbenden te bevorderen en het behalen van ontwikkelingsresultaten te ondersteunen;

33.  dringt aan op grondige effectanalyses, vanuit klimaat-, gender- en duurzaamheidsoogpunt, met betrekking tot de gevolgen van multilaterale en bilaterale handelsovereenkomsten tussen de EU en derde landen; dringt er bij de Commissie op aan toestemming te verlenen voor specifieke ondersteuning van het beheer van de klimaatverandering als onderdeel van alle hulp voor handel en van alle andere relevante ontwikkelingshulp;

34.  is van mening dat er bij onderhandelingen over handelsovereenkomsten benchmarks moeten worden vastgesteld inzake de vooruitgang op het gebied van ontwikkeling, teneinde het toezicht te vergemakkelijken, en indien nodig, de tijdschema´s voor de tenuitvoerlegging van maatregelen aan te passen, begeleidende maatregelen te wijzigen, bijvoorbeeld met betrekking tot hulp voor handel en bijstand voor aanpassing, en nieuwe initiatieven voor te bereiden, wanneer de verwezenlijking van de ontwikkelingsdoelstellingen dit vereist; benadrukt dat de verschaffing aan ontwikkelingslanden van de juridische en andere kennis die noodzakelijk is om doeltreffend te werken binnen de WTO en soortgelijke organisaties, essentieel is voor handelsonderhandelingen;

35.  dringt er bij de EU op aan om handelsbelemmeringen en handelsverstorende subsidies verder te verminderen teneinde ontwikkelingslanden te helpen hun aandeel in de wereldhandel te vergroten; dringt erop aan de exportsubsidies voor landbouwproducten zo snel mogelijk af te schaffen, hetgeen is toegezegd tijdens de Doha-ontwikkelingsronde van de Wereldhandelsorganisatie;

36.  moedigt de Commissie aan steun te verlenen aan de oproep van de speciale VN-rapporteur voor het recht op voedsel om een systeem van positieve prikkels te introduceren ter bevordering van de invoer naar de EU van landbouwproducten die aan de specifieke sociale, milieu- en mensenrechtennormen voldoen, met name door eerlijke inkomsten voor producenten en lonen voor werknemers in de landbouw te waarborgen;

37.  verzoekt de EU er ten allen tijde voor te zorgen dat haar brede benadering ten aanzien van handelsbesprekingen, met aandacht voor onderwerpen als investeringen, overheidsopdrachten, concurrentie, handel in diensten en intellectuele-eigendomsrechten, beantwoordt aan de respectieve behoeften en ontwikkelingsstrategieën van partnerlanden; dringt er derhalve bij de EU op aan haar beleid te bepalen met volledige inachtneming van de „bijzondere en gedifferentieerde behandeling” van ontwikkelingslanden; herhaalt eveneens dat regeringen en parlementen het recht moeten behouden om investeringen te reguleren, zowel om positief te kunnen discrimineren ten aanzien van investeerders die de ontwikkeling van het land steunen als om te waarborgen dat er verplichtingen en plichten gelden voor alle investeerders, inclusief de buitenlandse, ten aanzien van de naleving van arbeids- milieu- en mensenrechten en andere normen;

38.  is verheugd over de opname van het genderaspect in de aan de handelsonderhandelingen verbonden duurzaamheidseffectbeoordelingen; roept de Commissie op kennis te nemen van deze beoordelingen en ervoor te zorgen dat de vastgestelde genderkwesties daadwerkelijk worden aangepakt door de beleidsmaatregelen die de handelsovereenkomsten vergezellen;

39.  is van oordeel dat de aandacht bij de onderhandelingen over economische partnerschapsovereenkomsten vooral moet uitgaan naar de inhoud en niet naar het halen van deadlines; is van oordeel dat de EU zich, om ervoor te zorgen dat de overeenkomsten leiden tot ontwikkeling, soepeler moet opstellen en de diversificatie van de ACS-economieën, met meer productverwerking en uitbreiding van regionale handel, moet stimuleren;

Hulp voor handel

40.  ondersteunt het voorstel van de Commissie om haar hulp voor handel te differentiëren en haar inspanningen te concentreren op de landen die ze het hardst nodig hebben, met name de minst ontwikkelde landen (MOL's) en de landen met lage inkomsten;

41.  dringt erop aan hulp voor handel-instrumenten niet uitsluitend te richten op handel tussen de EU en ontwikkelingslanden, maar ook op steun voor binnenlandse, regionale en zuid-zuidhandel en op driehoekshandel tussen de ACS-landen, door grensoverschrijdende waardeketens te bevorderen, de efficiëntie van belangrijke diensten te verhogen en vervoerskosten te verminderen, hetgeen tegelijkertijd kan helpen de banden van ontwikkelingslanden met de wereldmarkt te verstevigen;

42.  moedigt de ontwikkeling aan van effectievere instrumenten ter ondersteuning van de aanpassing en diversificatie van productie, en ter ondersteuning van de verantwoorde en duurzame ontwikkeling van verwerkingsbedrijven en kleine en middelgrote ondernemingen in ontwikkelingslanden;

43.  benadrukt dat bij het opstellen van strategieën voor hulp voor handel en andere relevante ontwikkelingshulp rekening moet worden gehouden met genderongelijkheid met betrekking tot toegang tot hulpmiddelen, zoals microleningen, krediet, informatie en technologie;

44.  steunt het in de mededeling van de Commissie aangekondigde pakket om kleine handelstransacties in ontwikkelingslanden te bevorderen; verzoekt de Commissie vooruitgang te boeken met de ontwikkeling van dit pakket en roept alle donoren op voldoende financiële middelen ter beschikking te stellen voor de uitvoering ervan, met name voor de ondersteuning van de deelname van kleine ondernemingen aan handelsregelingen die een toegevoegde waarde voor producenten waarborgen, met inbegrip van duurzaamheidsregelingen (bv. Fair Trade); dringt aan op regelmatige informatie over de tenuitvoerlegging van dit pakket;

45.  merkt op dat handelscapaciteit afhankelijk is van zowel de hardware (infrastructuur) als de software (expertise); dringt er derhalve bij de EU op aan haar steun zo te investeren dat beide elementen in veel landen worden versterkt, vooral in samenwerking met de minst ontwikkelde landen;

46.  verzoekt de EU ervoor te zorgen dat hulp voor handel armoedebestrijdende en inclusieve instrumenten bevordert en benadrukt dat deze hulp daarom vooral moet zijn gericht op de behoeften van kleine handelaren; benadrukt dat hulp voor handel moet worden gebruikt voor de ontwikkeling van duurzame waardeketens en op de armen moet zijn gericht teneinde de doelstelling om een duurzame aanbodketen te verwezenlijken, te versterken;

47.  roept de EU op haar aandacht te richten op de oplossing van de problemen met betrekking tot de programma's voor hulp voor handel, in het bijzonder ten aanzien van de uitvoerings- en controlecapaciteit; dringt bovendien aan op een verandering van perspectief, zodat de aandacht wordt gericht op resultaten en prestaties in plaats van op de inbreng, maar erkent de noodzaak van grondig en gezamenlijk extern toezicht waarbij open en transparante handelspraktijken worden gewaarborgd;

48.  verzoekt de EU de particuliere sector op doeltreffendere wijze bij het ontwerp van de projecten voor hulp voor handel te betrekken, teneinde ondernemingen in ontwikkelingslanden in staat te stellen de handel te stimuleren;

Ontwikkeling en de rol van de particuliere sector

49.  is van mening dat, gezien de veranderende structuur van de internationale en de noord-zuidhandel, de eigen verantwoordelijkheid van de begunstigde landen voor de steunprogramma's, evenals transparantie, verantwoordingsplicht en voldoende middelen, cruciale factoren zijn voor de doeltreffendheid en het welslagen van de programma's, met als doel ongelijkheden op het gebied van welvaart te verkleinen, rijkdom te delen en regionale integratie te verwezenlijken; acht het eveneens van cruciaal belang dat nationale, regionale en plaatselijke instellingen en het maatschappelijk middenveld stelselmatig betrokken worden bij de uitwerking en follow-up van de nationale steunprogramma's, die zo worden opgezet dat donoren toezicht kunnen uitoefenen;

50.  verzoekt de Commissie meer rekening te houden met nieuwe uitdagingen op het gebied van ontwikkelingshulp via handel, zoals differentiëring van ontwikkelingsniveaus, ondersteuning van de lokale productie en diversificatie daarvan, en bevordering van sociale en milieunormen;

51.  verzoekt alle zowel publieke als private donoren hun activiteiten beter te coördineren en deze aan te passen aan het bestaande financieringsaanbod, met name gezien de huidige context van begrotingsbezuinigingen; herinnert eraan dat de BRICS-landen inmiddels zowel begunstigde als donorlanden zijn; roept deze landen op met de EU samen te werken om ervaringen uit te wisselen en hun respectieve optreden te optimaliseren, en om meer verantwoordelijkheid te nemen ten aanzien van de minder ontwikkelde landen alsook binnen de donorengemeenschap; maakt zich zorgen over het feit dat er steeds vaker gebonden hulp wordt verleend en roept de ontwikkelingslanden en de grote opkomende landen op zich niet van deze praktijken te bedienen;

52.  verzoekt de Commissie en alle donoren te zoeken naar innoverende financierings- en partnerschapsvormen voor ontwikkeling; herinnert er in dit verband aan dat peer-to-peerleningen ook kunnen bijdragen aan de bevordering van ontwikkeling door middel van handel; beveelt aan de ontwikkelingsprojecten die door regionale ontwikkelingsbanken en de Wereldbank / de Internationale Financieringsmaatschappij worden gefinancierd, beter te coördineren en de methode van interregionale financieringsprogramma's zoals die in het kader van het Infrastructuurtrustfonds EU-Afrika zijn opgezet, te veralgemeniseren;

53.  roept de in de EU gevestigde ondernemingen met productiefaciliteiten in ontwikkelingslanden op tot een strikte naleving van hun verplichtingen met betrekking tot de eerbiediging van mensenrechten en vrijheden, sociale en milieunormen, gelijkheid tussen vrouwen en mannen, elementaire arbeidsnormen, internationale overeenkomsten en de betaling van passende belastingen op een transparante manier; dringt erop aan dat het recht op vrijwaring van dwangarbeid en in het bijzonder van kinderarbeid zonder uitzondering wordt toegepast;

54.  is overtuigd van het potentieel van de private sector als drijvende kracht voor ontwikkeling en benadrukt dat om dit potentieel te verwezenlijken het proces ten goede moet komen aan lokale gemeenschappen, en via het beginsel van inclusieve, eerlijke aanbodketens de zelfredzaamheid van alle betrokken actoren, van de producent/werknemer tot de consument, moet bevorderen;

55.  is verheugd over het feit dat een brede reeks industrieën en transnationale ondernemingen gedragscodes voor leveranciers heeft aangenomen met gedetailleerde sociale en milieuprestatienormen voor hun mondiale toeleveringsketens; herinnert er evenwel aan dat de verspreiding en het heterogene karakter van gedragscodes voor maatschappelijk verantwoord ondernemen een uitdaging vormen; merkt op dat over het concept van maatschappelijk verantwoord ondernemen geen eensluidendheid bestaat, waarbij verschillende ondernemingen verschillende normen hebben ontwikkeld betreffende boekhouding, controle en verslaggeving, en dat de verschillende gradaties in maatschappelijk verantwoord ondernemen daardoor moeilijk te vergelijken zijn; roept de EU daarom eens te meer op te streven naar een duidelijk internationaal rechtskader voor de verantwoordelijkheden en verplichtingen van het bedrijfsleven ten aanzien van de mensenrechten;

56.  dringt er voorts bij in de EU gevestigde bedrijven en andere bedrijven op aan de tien belangrijkste beginselen van het „Global Compact” en de richtsnoeren betreffende zakendoen en mensenrechten van de VN te eerbiedigen;

57.  dringt aan op intensievere inspanningen van de EU met betrekking tot belastingparadijzen en kapitaalvlucht, die de inkomsten van zowel EU-lidstaten als ontwikkelingslanden ondermijnen en die de armoedebestrijding en het scheppen van welvaart in arme landen belemmeren; benadrukt dat illegale kapitaalvlucht uit ontwikkelingslanden tussen 6 en 8,7% van hun bbp en 10 maal de totale ontwikkelingssteun voor deze landen vertegenwoordigt; dringt er derhalve bij de Commissie op aan proactief te zoeken naar verdere samenwerkingsmogelijkheden met ontwikkelingslanden op dit vlak; dringt met name aan op een internationaal verdrag om een einde te maken aan schadelijke belastingstructuren (naar het voorbeeld van een multilaterale regeling inzake automatische uitwisseling van belastinggegevens), met inbegrip van sancties voor zowel niet-coöperatieve jurisdicties als voor financiële instellingen die met belastingparadijzen samenwerken (bv. door in lijn met de Stop Tax Havens Abuse Act van de VS te overwegen om de banklicenties in te trekken van financiële instellingen die met belastingparadijzen werken);

58.  verzoekt de EU, andere hulpdonoren, autoriteiten van partnerlanden en lokale en internationale particuliere actoren in ontwikkelingslanden mogelijke samenwerkingsgebieden met betrekking tot duurzame ontwikkeling te onderzoeken, teneinde de ontwikkelingsresultaten van bedrijfsactiviteiten te maximaliseren en organisaties van het maatschappelijk middenveld bij de debatten op alle niveaus te betrekken;

59.  benadrukt dat het van essentieel belang is om in het kader van het EU-ontwikkelingsbeleid publiek-private partnerschapsinitiatieven voor groei te bevorderen en om de ervaring, expertise en beheersystemen van de private sector in combinatie met publieke middelen te benutten; dringt erop aan om het voor lokale autoriteiten in EU-lidstaten met ervaring in bv. infrastructuurbouwwerken gemakkelijker te maken om een jumelage aan te gaan en samen te werken met lokale autoriteiten in ontwikkelingslanden;

60.  is van mening dat directe buitenlandse investeringen eveneens een sterke drijvende kracht zijn voor duurzame economische groei, kennisoverdracht, ondernemingsgeest en het scheppen van technologie en banen, en daarom van essentieel belang zijn voor ontwikkeling; dringt erop aan de ontwikkelingsagenda te richten op de ondersteuning van capaciteitsopbouw in ontwikkelingslanden met het oog op de totstandbrenging van een transparant, voorspelbaar en gunstig investeringsklimaat, waar de administratieve rompslomp voor bedrijven tot een minimum wordt beperkt, eigendomsrechten worden geëerbiedigd, concurrentie wordt bevorderd en een gezond macro-economisch beleid wordt gevoerd;

Grondstoffen en winningsindustrieën

61.  wijst erop dat, ondanks de tenuitvoerlegging van het Kimberleyproces ter identificatie van uit conflictgebieden afkomstige diamanten, de handel in natuurlijke hulpbronnen rebellen nog steeds van middelen voorziet, terwijl in winningsgebieden nog altijd mensenrechtenschendingen plaatsvinden; onderstreept derhalve dat er dringend behoefte is aan een zorgvuldigheidssysteem voor edelstenen en waardevolle mineralen, zoals de zogeheten conflictmineralen; is van mening dat een dergelijke maatregel kan bijdragen aan de aanpak van de belangrijkste uitdaging van de „hulpbronnenvloek”, en de voordelen voor ontwikkelingslanden van handel in hun grondstoffen kan vergroten; verwelkomt in dit verband de plannen van de Commissie om een mededeling over conflictmineralen te publiceren;

62.  erkent dat de Commissie een partner is bij het initiatief inzake transparantie van winningsindustrieën (EITI); dringt er bij de Commissie en actoren in de winningsindustrie op aan meer producerende landen actief aan te sporen om aan dit initiatief deel te nemen;

63.  onderstreept dat natuurlijke hulpbronnen twee grote uitdagingen voor ontwikkelde en ontwikkelingslanden met zich meebrengen: de milieu-uitdaging inzake het omgaan met de gevolgen van het gebruik van hulpbronnen gedurende hun hele levenscyclus, en de sociaal-politieke uitdaging inzake een internationale strategie ten aanzien van mensenrechten en armoede;

64.  steunt krachtig het wetgevingsvoorstel voor de verslaglegging per land in het kader van de herziening van de jaarrekeningen- en transparantierichtlijn, teneinde corruptie te ontmoedigen en belastingsontwijking te voorkomen; vraagt de Europese winningsindustrieën die in ontwikkelingslanden actief zijn, het goede voorbeeld te geven op het vlak van maatschappelijke verantwoordelijkheid en de bevordering van waardig werk;

65.  merkt op dat het beheerprobleem in de hulpbronnensector vrijwel volledig door middel van vrijwillige initiatieven werd aangepakt, met als meest opmerkelijke het initiatief inzake transparantie van winningsindustrieën waarmee wordt getracht de transparantie van informatie te verbeteren; stelt evenwel vast dat hoewel dit initiatief noodzakelijk is, het niet voldoende is om het bredere probleem van corruptie en omkoperij in de winningsindustrie aan te pakken; stelt eveneens vast dat het VN-kader betreffende zakendoen en mensenrechten (bescherming, eerbiediging en toegang tot rechtsmiddelen) nog niet specifiek is wat winningsindustrieën en hulpbronnen betreft; is in dit verband van mening dat specifieke bepalingen inzake winningsindustrieën moeten worden toegevoegd aan het VN-kader betreffende zakendoen en mensenrechten en dat een eerste stap de benoeming kan zijn van een speciale rapporteur van de VN-Raad voor de mensenrechten voor deze kwestie, met de opdracht beoordelingen uit te voeren en aanbevelingen op te stellen;

66.  is van mening dat de transparantie- en certificeringsnormen in de loop der tijd moeten worden uitgebreid om omkoperij en corruptie in de winningsindustrie en daarbuiten volledig aan te pakken; roept de EU meer in het algemeen op steun te verlenen aan sterkere governancemechanismen om in te springen op de milieu- en mensenrechtendimensies van de exploitatie van hulpbronnen; is met name van mening dat een internationaal verdrag voor het duurzaam beheer van hulpbronnen essentieel is om fundamentele wettelijke beginselen vast te leggen voor duurzaam beheer van hulpbronnen;

67.  benadrukt dat voor duurzame mijnbouw benaderingen nodig zijn die betrekking hebben op de hele levenscyclus van hulpbronnen; wijst erop dat de complexiteit van de mondiale toeleveringsketens de transparantie belemmert; is bijgevolg van mening dat de bestaande transparantie-initiatieven gepaard moeten gaan met certificeringsinspanningen in de vorm van etikettering over de hele toeleveringsketens van mineralen;

68.  dringt erop aan dat particuliere actoren die betrokken zijn bij de handel in of de raffinage van producten uit winningsindustrieën stappen nemen om ervoor te zorgen dat de beginselen van maatschappelijk verantwoord ondernemen consequent, grondig en strikt worden nageleefd over de gehele toeleveringsketen;

69.  roept de Commissie en de EDEO op voort te bouwen op de recent goedgekeurde Dodd-Frank Act van de Amerikaanse Securities and Exchange Commission op grond waarvan emittenten van grondstofwinning worden verplicht bepaalde aan overheden gedane betalingen openbaar te maken; moedigt de Commissie aan de verslagleggingsvereisten voor de winningsindustrieën uit te breiden naar andere sectoren en na te gaan of de openbaarmakingen onafhankelijk moeten worden gecontroleerd;

70.  is van mening dat het beleid inzake bilaterale handel en investeringen moet zijn gebaseerd op gemeenschappelijke beginselen, zoals de beginselen van het Handvest voor natuurlijke hulpbronnen (Natural Resource Charter); vindt dat dit overeenkomstig de inspanningen voor zorgvuldigheid in de toeleveringsketen gepaard kan gaan met sectorale bepalingen op gebieden die verband houden met smelterijen, raffinaderijen en de metaal- en recyclage-industrie;

71.  dringt er bij de EU op aan te erkennen dat uitvoerbeperkingen deel kunnen uitmaken van de ontwikkelingsstrategieën van sommige landen of gerechtvaardigd kunnen worden vanuit het oogpunt van milieubescherming;

Voedselveiligheid en biobrandstof

72.  dringt er bij de EU en alle andere donoren op aan geen steun te verlenen of bij te dragen aan de herbestemming van vruchtbare grond voor andere doeleinden dan voedselproductie in landen en regio's waar de voedselvoorziening onzeker is, en op beproefde methoden gebaseerde strategieën uit te werken voor land- en hulpbronnenbeheer met betrekking tot biobrandstoffen en andere handelsgewassen;

73.  benadrukt dat prikkels voor boeren om grond voor andere doeleinden dan voedselproductie te gebruiken, bijvoorbeeld voor de productie van biobrandstoffen, in landen waar de voedselvoorziening onzeker is, moeten worden weggenomen; is ervan overtuigd dat onderzoek en innovatie, in combinatie met proactief beleid in zowel ontwikkelde als ontwikkelingslanden, kunnen helpen de tegenstellingen tussen voedselveiligheid en energiebelangen te verkleinen;

o
o   o

74.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

(1) De Overeenkomst van Cotonou, als herzien in 2005 en 2010.
(2) Verordening (EG) nr. 1905/2006 (PB L 378 van 27.12.2006, blz. 41).
(3) Document nr. 11855/2012 van de Raad.
(4) PB C 298 E van 8.12.2006, blz. 261.
(5) PB C 102 E van 24.4.2008, blz. 291.
(6) PB C 102 E van 24.4.2008, blz. 301; PB C 323 E van 18.12.2008, blz. 361; PB C 117 E van 6.5.2010, blz. 101; PB C 117 E van 6.5.2010, blz. 124.
(7) Aangenomen teksten van 13 juni 2012, P7_TA(2012)0241.
(8) PB C 301 E van 13.12.2007, blz.45; PB C 99 E van 3.4.2012, blz. 101.
(9) PB C 199 E van 7.7.2012, blz. 37.
(10) PB C 169 E van 15.6.2012, blz. 45.
(11) PB C 56 E van 26.2.2013, blz. 75.
(12) PB C 33 E van 5.2.2013, blz. 77; Aangenomen teksten van 23 oktober 2012, P7_TA(2012)0386.
(13) PB C 161 E van 31.5.2011, blz. 47; Aangenomen teksten van 25 oktober 2012, P7_TA(2012)0399.


Door handel en investeringen gestimuleerde groei voor ontwikkelingslanden
PDF 228kWORD 37k
Resolutie van het Europees Parlement van 16 april 2013 over door handel en investeringen gestimuleerde groei voor ontwikkelingslanden (2012/2225(INI))
P7_TA(2013)0120A7-0053/2013

Het Europees Parlement,

–  gezien artikel 207 en 208 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en artikel 3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie,

–  gezien de mededeling van de Commissie getiteld „Handel, groei en ontwikkeling – Afstemming van het handels- en investeringsbeleid op de meest behoeftige landen” (COM(2012)0022),

–  gezien de mededeling van de Commissie getiteld „Handel, groei en wereldvraagstukken – Handelsbeleid als kernelement van de Europa 2020-strategie” (COM(2010)0612),

–  gezien de mededeling van de Commissie getiteld „Verbetering van de EU-hulp aan ontwikkelingslanden bij het mobiliseren van ontwikkelingsfinanciering” (COM(2012)0366),

–  gezien de mededeling van de Commissie getiteld „Inspelen op de veranderingen in onze buurlanden” (COM(2011)0303),

–  gezien de mededeling van de Commissie getiteld „Het effect van het EU-ontwikkelingsbeleid vergroten: een agenda voor verandering” (COM(2011)0637),

–  gezien de mededeling van de Commissie getiteld „De rol van Europa in de wereld: een nieuwe aanpak voor de financiering van het externe optreden van de EU (COM(2011)0865),

–  gezien de mededeling van de Commissie getiteld „Naar een algemeen Europees internationaal investeringsbeleid” (COM(2010)0343),

  gezien de mededeling getiteld „Een vernieuwde EU-strategie 2011-2014 ter bevordering van maatschappelijk verantwoord ondernemen” (COM(2011)0681),

–  gezien de mededeling van de Commissie getiteld „Naar een Europese strategie ”Hulp voor handel„ – de bijdrage van de Commissie” (COM(2007)0163),

  gezien de mededeling van de Commissie getiteld „Handel en ontwikkeling – Hulp aan ontwikkelingslanden om de voordelen van handel te benutten” (COM(2002)0513),

–  gezien het verslag 2012 over de verantwoordingsplicht van de EU inzake ontwikkelingsfinanciering, in het bijzonder het gedeelte hulp voor handel (SWD(2012)0199),

–  gezien de Partnerschapsovereenkomst tussen de leden van de groep van landen van Afrika, het Caribische gebied en de Stille Oceaan en de Europese Unie, op 23 juni 2000 te Cotonou ondertekend, alsmede de herzieningen van de overeenkomst van 2005 en 2010,

  gezien zijn resoluties van 25 november 2010 over mensenrechten, sociale normen en milieunormen in internationale handelsovereenkomsten(1), over het internationaal handelsbeleid met de verplichtingen zoals door de klimaatverandering geboden(2) en over maatschappelijk verantwoord ondernemen in het kader van internationale handelsovereenkomsten(3),

–  gezien zijn resolutie van 23 mei 2007 over de handelsgebonden hulpverlening van de Europese Unie(4),

–  gezien zijn resoluties van 25 maart 2009 over de economische partnerschapsovereenkomsten met de ACS-regio's en -landen(5),

–  gezien zijn resolutie van 27 september 2011 over een nieuw handelsbeleid voor Europa in het kader van de Europa 2020-strategie(6),

–  gezien Verordening (EU) nr. 978/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 houdende toepassing van een schema van algemene tariefpreferenties(7),

–  gezien zijn standpunt van 13 september 2012 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1528/2007 van de Raad, met betrekking tot het schrappen van sommige landen van de lijst van regio's of staten die onderhandelingen hebben afgesloten(8),

–  gezien zijn resolutie van 6 april 2011 over het toekomstig Europees internationaal investeringsbeleid(9),

  gezien zijn standpunt van 11 december 2012 betreffende het standpunt van de Raad in eerste lezing met het oog op de aanneming van de verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van overgangsregelingen voor bilaterale investeringsbeschermingsovereenkomsten tussen lidstaten en derde landen(10),

–  gezien zijn resolutie van 16 februari 2012 over het voorstel voor een besluit van de Raad over de sluiting van het regionale verdrag over de pan-euromediterrane preferentiële oorsprongsregels(11),

–  gezien Verordening (EU) nr. 1063/2010 van de Commissie van 18 november 2010 tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 2454/93 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek(12),

–  gezien de conclusies van de Raad van 16 maart 2012 over de EU-aanpak van handel, groei en ontwikkeling in het volgende decennium en van 15 oktober 2012 over ontwikkelingsfinanciering,

–  gezien zijn resolutie van 25 maart 2010 over de gevolgen van de mondiale financiële en economische crisis voor de ontwikkelingslanden en de ontwikkelingssamenwerking(13),

–  gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 18 september 2012(14),

–  gezien het werkprogramma van de WTO inzake hulp voor handel 2012-2013,

–  gezien de gemeenschappelijke verklaring van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten, in het kader van de Raad, het Europees Parlement en de Commissie betreffende het ontwikkelingsbeleid van de Europese Unie: „De Europese consensus”(15),

–  gezien de op 15 mei 2007 goedgekeurde EU-strategie inzake hulp voor handel: verhoging van de steun van de EU voor handelsgerelateerde behoeften in de ontwikkelingslanden,

–  gezien het op 28-29 augustus 2003 goedgekeurde actieprogramma van Almaty voor de niet aan zee grenzende ontwikkelingslanden,

–  gezien de Verklaring van Parijs over de doeltreffendheid van ontwikkelingshulp van 2 maart 2005 en het op 1 december 2011 ingestelde Partnerschap van Busan voor doeltreffende ontwikkelingssamenwerking,

–  gezien het actieprogramma van Istanboel ten behoeve van de MOL's voor de periode 2011-2020(16),

–  gezien de consensus van Seoul inzake ontwikkeling voor een gedeelde groei, die op 11-12 november 2010 tijdens G20-top in Seoul werd goedgekeurd,

  gezien het rapport 2012 van de Unctad over wereldwijde investeringen, de VN-richtsnoeren 2011 inzake het bedrijfsleven en de mensenrechten, de VN-richtsnoeren over beoordelingen van het effect van handels- en investeringsovereenkomsten op de mensenrechten, de beginselen voor verantwoorde landbouwinvesteringen van de Unctad, de FAO, de Wereldbank en het IFAD, de herziening in 2011 van de OESO-richtsnoeren voor multinationale ondernemingen, het op de achtste ministerconferentie van de Unctad in 2012 vastgestelde mandaat van Doha en de RIO+20-conferentie in 2012,

–  gezien artikel 48 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie internationale handel en het advies van de Commissie ontwikkelingssamenwerking (A7-0053/2013),

A.  overwegende dat het handels- en investeringsbeleid van de Unie moet worden ingegeven door de algemene beginselen van haar externe optreden, zoals verankerd in de artikelen 3 en 21 VEU, en dat dit beleid moet bijdragen tot „de duurzame ontwikkeling van de aarde (...), de vrije en eerlijke handel, de uitbanning van armoede en de bescherming van de mensenrechten (...)”;

B.  overwegende dat de artikelen 207 en 208 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie met elkaar verband houden; overwegende dat in artikel 207 is bepaald dat het gemeenschappelijke handelsbeleid wordt gevoerd in het kader van de beginselen en doelstellingen van het externe optreden van de Unie; overwegende dat het uit hoofde van artikel 208 vereist is dat bij de uitvoering van beleid dat gevolgen kan hebben voor de ontwikkelingslanden rekening wordt gehouden met de doelstellingen van de ontwikkelingssamenwerking;

C.  overwegende dat handel en investeringen tussen de EU, de ontwikkelingslanden en de minst ontwikkelde landen (MOL's) middelen kunnen zijn om deze doelstellingen te bereiken door de duurzame en inclusieve groei van alle partijen te stimuleren, de overdracht van technologieën en vaardigheden mogelijk te maken, bij te dragen tot het creëren van werkgelegenheid, het vergroten van het concurrentievermogen en de productiviteit mogelijk te maken, een grotere sociale samenhang te verwezenlijken en ongelijkheid te bestrijden;

D.  overwegende dat handel en investeringen echter niet alleen bepalend zijn voor de groei en duurzame ontwikkeling, aangezien de structurele lacunes (ontoereikende niveaus aan menselijk kapitaal, governance en infrastructuur, een zwakke particuliere sector, een sterke afhankelijkheid van de export van grondstoffen, geringe diversificatie van de export, hoge handelskosten, enz.) waaronder de ontwikkelingslanden, met inbegrip van de MOL's te lijden hebben, hun optimale toegang tot de wereldhandel belemmeren;

E.  overwegende dat het handels- en investeringsbeleid van de Europese Unie ter ondersteuning van de groei van de begunstigde landen moet worden afgestemd op de door de verantwoordelijke autoriteiten vastgestelde ontwikkelingsdoelen, moet stroken met de naleving van het beginsel van samenhang voor ontwikkeling en vergezeld moet gaan van technische en financiële steun en waar mogelijk van de ontwikkeling van noord-zuid-, grensoverschrijdende en zuid-zuidpartnerschappen tussen de publieke en particuliere sector;

F.  overwegende dat de zuid-zuidhandel in 2010 23% van de wereldhandel beliep; overwegende dat volgens het WTO-rapport over de wereldhandel van 2011 de preferentiële zuid-zuidakkoorden tweederde van al deze akkoorden voor hun rekening namen, tegen slechts een kwart voor de noord-zuidakkoorden; overwegende dat volgens het rapport 2012 over wereldwijde investeringen de opkomende economieën bijna de helft van de directe buitenlandse investeringen (DBI) voor hun rekening nemen;

G.  overwegende dat veel landen evenwel nog steeds niet ten volle profiteren van de voordelen van handel en het aandeel van de MOL's in het mondiaal BBP daalt; overwegende dat ondanks een hoog economisch groeicijfer de 49 MOL's nog maar 1,12% van de wereldhandel vertegenwoordigen; overwegende dat handel niet voor alle ontwikkelingslanden even goed is geweest en in sommige gevallen de sociale ongelijkheid heeft vergroot;

H.  overwegende dat de grote opkomende landen, die nog steeds tot de groep ontwikkelingslanden behoren, zowel hulp voor handel verlenen als ontvangen; overwegende dat de Unie en de andere ontwikkelde landen beter rekening moeten houden met de complexe status van deze nieuwe actoren, hun belang en hun specifieke kenmerken ten einde hun aanbod inzake hulp voor handel aan te passen;

I.  overwegende dat de handels- en investeringsmaatregelen ten behoeve van de duurzame ontwikkeling een zeer uiteenlopende oorsprong kunnen hebben en zeer uiteenlopende vormen kunnen aannemen; overwegende dat op het grondgebied van een en hetzelfde land meerdere programma's en acties ten uitvoer kunnen worden gelegd, maar dat ze door een gebrek aan coördinatie minder doeltreffend en adequaat kunnen zijn en het vertrouwen van de burgers in dergelijke inspanningen uiteindelijk kunnen doen afnemen;

J.  overwegende dat de Unie en haar lidstaten de grootste verleners van hulp voor handel zijn met 10,7 miljard euro aan vastleggingen in 2010 (hetzij bijna een derde van het totale bedrag van officiële ontwikkelingshulp); overwegende dat de economische en financiële crisis ons confronteert met het vraagstuk van een verlaging van de middelen voor overheidssteun voor ontwikkeling, in het bijzonder voor de hulp voor handel, alsmede met het vraagstuk van de doelmatigheid van de besteding van deze middelen;

K.  overwegende dat de EU zich ertoe heeft verbonden om haar totale budget voor steun te verhogen tot 0,7% van het BNI tegen 2015;

1.  steunt de doelstelling van de Commissie inzake de verbetering van de synergieën tussen het handelsbeleid en het ontwikkelingsbeleid; beveelt aan dat rekening wordt gehouden met de behoeften en capaciteiten van de begunstigde landen waarbij instrumenten, zoals regionale integratie, worden gestimuleerd, zodat deze synergieën beter worden benut, en dat prioriteit wordt verleend aan maatregelen die gericht zijn op:

   de bevordering van duurzame en inclusieve ontwikkeling;
   het creëren van werkgelegenheid, het versterken van vaardigheiden en de ontwikkeling van het menselijk kapitaal waarbij de sociale ongelijkheden worden teruggedrongen;
   het versterken van de weerstand tegen economische schokken;
   het ondersteunen van de ontwikkeling van de particuliere sector, met name via steun aan kleine marktdeelnemers, met inbegrip van middelgrote, kleine en micro-ondernemingen, teneinde hun deelneming aan handel en investeringen op lokaal, regionaal, grensoverschrijdend, bilateraal en multilateraal vlak te bevorderen;
   de verbetering van de fiscale governance en de strijd tegen corruptie, belastingfraude en belastingontduiking, witwassen en belastingparadijzen, met inbegrip van de totstandbrenging van informatie-uitwisseling en toezichtsmechanismen met betrekking tot het zakelijk betalingsverkeer;
   de verbetering van het handels- en investeringsklimaat, met inbegrip van de tenuitvoerlegging van maatregelen ter vergemakkelijking van de handel;
   de diversificatie van de handels- en investeringsstromen, alsmede
   het voorzien in de benodigde technische bijstand om te zorgen voor een juiste ontwikkeling van deze maatregelen;

2.  verzoekt de Europese Unie om het beginsel van coherentie van het ontwikkelingsbeleid te eerbiedigen bij het uitstippelen en de tenuitvoerlegging van haar beleid op het gebied van handel, landbouw, milieu en energie, en om de uitwerking van deze beleidsvormen op de ontwikkeling van de ontwikkelingslanden en de MOL's te beoordelen;

3.  benadrukt dat fatsoenlijke lonen en gedegen normen inzake veiligheid op het werk belangrijk zijn voor een duurzaam wereldwijd handelsstelsel en nieuwe wereldwijde productieketens; herinnert de Commissie in dit verband aan haar mededeling „Bevordering van waardig werk voor iedereen”;

4.  verzoekt de EU en andere hulpdonoren, de autoriteiten van partnerlanden en lokale en internationale particuliere belanghebbenden in ontwikkelingslanden met klem op te zoek te gaan naar gebieden waarop kan worden samengewerkt aan duurzame ontwikkeling met het oog op een maximale bijdrage van bedrijfsactiviteiten aan de verwezenlijking van ontwikkelingsdoelstellingen;

5.  benadrukt dat de EU, om meer welvaart en een hogere levensstandaard voor de allerarmsten te bewerkstelligen, een deel van haar handelsgerelateerde steun ten behoeve van een duurzame en verantwoorde ontwikkeling specifiek moet richten op de opbouw van de lokale en regionale handelscapaciteit binnen en tussen deze landen; is ingenomen met de doelstellingen van het financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking, dat de nadruk legt op werkgelegenheid en groei als prioriteiten in de minst ontwikkelde landen;

6.  is van oordeel dat ownership door de begunstigde landen van de programma's inzake de ontwikkeling van handel en investeringen één van de factoren van doorslaggevend belang is voor het welslagen ervan; is van mening dat de nationale, regionale en plaatselijke autoriteiten en het maatschappelijk middenveld systematisch, overeenkomstig de rechtsstaat, moeten worden betrokken bij de uitwerking en follow-up van de nationale programma's;

7.  moedigt de ontwikkelingslanden aan om de duurzame economische ontwikkeling als horizontale nationale beleidsdoelstelling op te nemen in hun respectieve strategieën en initiatieven; verzoekt de Commissie te ijveren, onder andere door meer bijstand te verlenen, voor een grotere capaciteit van de regeringen om met duurzame en inclusieve economische ontwikkeling verband houdende kwesties op te nemen in hun nationale handelsstrategieën en -programma's;

8.  merkt op dat een betere opleiding met betrekking tot ontwikkelingsproblematiek een duidelijkere vaststelling mogelijk zou maken van concrete ontwikkelingsbehoeften en van mogelijke manieren om daarin te voorzien, teneinde onderhandelaars op het gebied van handel en andere handelsfunctionarissen van een leidraad te voorzien en hun taken te vergemakkelijken;

9.  acht investeringen in het creëren, ontwikkelen, versterken en handhaven van essentiële duurzame vervoers-, duurzame energie- en telecommunicatie-infrastructuur, met name grensoverschrijdende infrastructuur en intermodale knooppunten, van doorslaggevend belang;

10.  benadrukt dat er volledige transparantie moet komen omtrent betalingen aan regeringen door Europese bedrijven; verzoekt de Commissie duurzame industrialiseringsstrategieën in ontwikkelingslanden te ondersteunen die ervoor moeten zorgen dat zij kunnen handelen in producten met een toegevoegde waarde in plaats van alleen maar in grondstoffen;

11.  is van mening dat handel en investeringen, wanneer zij als dragers van duurzame groei en economische ontwikkeling worden ingezet, met name in dienst moeten staan van de volgende doelstellingen, waarbij de hiervoor benodigde productie en infrastructuur moet worden ontwikkeld:

  

landbouw:

   steun aan zelfstandige boeren en kleine coöperaties en voor de ontwikkeling van duurzame landbouw-, visteelt- en veeteeltmethodes die hen in staat stellen voorzieningsketens op te bouwen, te bestendigen en te diversifiëren;
   verbetering van hun toegang tot financiering en microfinanciering;
   steun aan ontwikkelingslanden bij de toegang tot informatie en de aanpassing aan de internationale sanitaire en fytosanitaire normen om te zorgen voor een eerlijke concurrentie en een grotere toegang tot de markten, met inbegrip van een betere toegang van ontwikkelingslanden tot de markten van geïndustrialiseerde landen, waarbij hun bevolkingen beter worden beschermd;
   geleidelijke opheffing van de uitvoerbeperkingen en maatregelen ter bestrijding van de speculatie en de volatiliteit van de landbouwprijzen;
   steun voor het creëren en in de handel brengen van sociaal- en milieuvriendelijke goederen en diensten, met inbegrip van ecotoerisme, ten einde te zorgen voor toegevoegde waarde voor de producenten en voor de naleving van de duurzaamheidscriteria;
   duurzaam en transparant beheer van de natuurlijke hulpbronnen;
   programma's voor eerlijke toegang van landbouwers tot grond;
   het verschaffen van toegang tot capaciteitsopbouw, met name voor productdiversificatie; het vergroten van de toegevoegde waarde van producten en ondersteuning bij de naleving van normen en technische vereisten voor de lokale, regionale en internationale markten;
   invoering van een systeem met positieve stimulansen in de rubrieken inzake duurzame ontwikkeling van handelsovereenkomsten ter aanmoediging van de invoer in de EU van landbouwproducten die beantwoorden aan internationale milieu-, sociale en mensenrechtennormen, met name door eerlijke inkomens voor producenten en behoorlijke lonen voor landbouwwerknemers te waarborgen, zoals wordt gevraagd door de speciaal rapporteur van de VN voor het recht op voedsel;
   steun aan ontwikkelingslanden en MOL's bij het uitsluiten van bepaalde gevoelige landbouwproducten van wederzijdse liberaliseringsmaatregelen;
  

industrie:

   het creëren, versterken en diversifiëren van de productiecapaciteit en duurzame industriële ontwikkeling hetgeen, via eerlijke voorzieningsketens, voordelen voor de betrokken plaatselijke actoren oplevert;
   verbetering van het ondernemings- en investeringsklimaat ten einde de participatie van de particuliere sector, met inbegrip van plaatselijke kleine ondernemingen, te vergemakkelijken en waar mogelijk publiek-private partnerschappen te ontwikkelen;
   geleidelijke opheffing van de handelsbeperkingen waarbij rekening wordt gehouden met de noodzaak voor ontwikkelingslanden om zich economisch te diversifiëren en de noodzaak om opkomende industrieën te beschermen ten einde een duurzame binnenlandse industriële basis op te bouwen;
   bescherming van intellectuele eigendomsrechten, met inbegrip van geografische aanduidingen, waarbij rekening wordt gehouden met het ontwikkelingsniveau van de betrokken landen en wordt gestreefd naar de bevordering van de overdracht van technologie (met inbegrip van groene technologie), overeenkomstig de Verklaring van Doha inzake de TRIPS en de volksgezondheid;
   het bevorderen van fatsoenlijke arbeidsomstandigheden, transparantie en duurzaamheid; het bevorderen van duurzame en eerlijke vormen van werk; het versterken van de veiligheidsnormen op het werk en van de stelsels voor sociale zekerheid;
  

diensten:

   versterking van de rechtstaat en goed bestuur ter verbetering van de rechtszekerheid, de transparantie en de wettigheid van de particuliere investeringen, met name van de DBI;
   zorgvuldige toetsing van bestaande bepalingen en onderhandelingsrichtsnoeren inzake financiële diensten in en voor handelsovereenkomsten, aangezien deze geen belemmering mogen vormen voor toereikende financiële regelgeving in de EU en haar handelspartners;
   verbetering van de voorwaarden voor overheidsopdrachten;
   bevordering van de doelmatigheid van openbare diensten;
   bevordering van diensten die handel en investeringen vergemakkelijken, met name milieuvriendelijke diensten, met inbegrip van toerisme, groene logistiek en groene investeringen;
  

administratie:

   steun aan de nationale regeringen bij het vaststellen van hun nationaal handelsbeleid en -strategieën met een toereikend niveau van transparantie en participatie;
   uitwerking van instrumenten en gemeenschappelijke middelen om de betrokken MOL's praktische informatie en methodes te verschaffen;
   steun voor hervormingen van de douane- en belastingdiensten, alsmede voor maatregelen om het aandeel van de informele sector in de economie terug te dringen en de informele sector opnieuw op te nemen in de gereguleerde economie;
   verbetering van de doeltreffendheid, het beheer en de organisatie van de regelingen voor douanevervoer en het verkeer van goederen, personen en diensten;
   oprichting van instellingen voor het vergemakkelijken van de handel en investeringen, en invoering van garantie- en durfkapitaalfondsen, met inbegrip van beginkapitaal en business angels;

12.  ondersteunt het voorstel van de Commissie om haar hulp voor handel te differentiëren en haar inspanningen te concentreren op de meest behoeftige landen, met name de MOL's; beveelt de Commissie echter aan om naast de klassieke indicatoren (bruto nationaal product, menselijk kapitaal en kwetsbaarheid voor economische schokken) rekening te houden met het algehele ontwikkelingspeil van een land en zijn behoeften, capaciteiten en interne ongelijkheden op het gebied van ontwikkeling; dringt er bij de Commissie op aan dat zij tevens rekening houdt met de beginselen van het verbeterde geïntegreerde kader (EIF) voor de MOL's;

13.  onderstreept dat sociaal ondernemerschap en sociale innovatie in ontwikkelingslanden de motoren zijn van groei voor ontwikkeling en kunnen helpen de ongelijkheid terug te dringen en de groei te bevorderen, op voorwaarde dat de winsten opnieuw in de economie worden geïnvesteerd;

14.  is van oordeel dat, hoewel de overdracht van geld en microkredieten adequate instrumenten blijven, zij als zodanig onvoldoende zijn om te voldoen aan alle financieringsbehoeften; verzoekt alle donoren om innovatieve vormen van financiering en partnerschap te zoeken en te bevorderen; steunt het opzetten van zuid-zuid- en driehoekspartnerschappen; beveelt aan de methode van de interregionale financieringsprogramma's, zoals die in het kader van het Infrastructuurtrustfonds EU-Afrika zijn ingevoerd, te veralgemenen;

15.  steunt het in de mededeling van de Commissie aangekondigde pakket voor de bevordering van de handel ten behoeve van kleine ondernemingen in ontwikkelingslanden; roept de Commissie op vooruitgang te boeken met de ontwikkeling van dit pakket en roept alle donoren op voldoende financiering toe te wijzen aan de tenuitvoerlegging ervan ter ondersteuning meer bepaald van de deelname van kleine ondernemingen aan handelsregelingen die toegevoegde waarde voor producenten waarborgen, met inbegrip van diegenen die kiezen voor duurzaamheid (bijv. eerlijke handel); verzoekt om regelmatige informatie over de tenuitvoerlegging;

16.  is verheugd over de goedkeuring van de mededeling van de Commissie, getiteld „Verbetering van de EU-hulp aan ontwikkelingslanden bij het mobiliseren van ontwikkelingsfinanciering”; verzoekt de Commissie om haar voorstellen snel ten uitvoer te leggen teneinde een duurzame, voorspelbare en doelmatige bijkomende financiering te mobiliseren; is ingenomen met de richtsnoeren in het instrumentarium van het beleidskader voor investeringen van de OESO; is ingenomen met de resultaten van het Mondiaal Partnerschap van Busan voor een doeltreffende ontwikkelingssamenwerking en de Beginselen van Istanboel voor de doeltreffendheid van de ontwikkelingssteun van de maatschappelijke organisaties;

17.  is verontrust over de steeds grotere verbreiding van de praktijken van gebonden hulp; spoort de ontwikkelde landen en de grote opkomende landen ertoe aan geen beroep op dergelijke praktijken te doen en veeleer ernaar te streven gebruik te maken van de regionale en plaatselijke hulpbronnen, met inbegrip van het menselijk potentieel, in het kader van hun projecten voor economische ontwikkeling middels handel en investeringen;

18.  erkent de werkzaamheden van de grote internationale instellingen (WTO, Unctad, UNIDO, OESO, G20, de Wereldbank en multilaterale ontwikkelingsbanken) op het gebied van hulp voor handel; is in het kader van de hulp voor handel-programma's voorstander van de opneming van maatregelen om ontwikkelingslanden te helpen de verliezen ten gevolge van de handelsliberalisering te compenseren; is van oordeel dat een systeem moet worden opgezet om de internationale, nationale en plaatselijke samenwerking tussen de donoren te vergemakkelijken onder coördinatie van de Unctad en de WTO; herinnert aan de toezegging van de EU de vertegenwoordiging in en deelneming van de ontwikkelingslanden aan die internationale instituten te bevorderen en te vergemakkelijken;

19.  betreurt het gebrek aan coördinatie van het investeringsbeleid, ook op internationaal niveau; is ingenomen met het akkoord tussen het Parlement en de Raad over de overgangsregelingen voor bilaterale investeringsovereenkomsten tussen lidstaten en derde landen; spoort de Commissie ertoe aan een EU-beleid voor internationale investeringen uit te werken dat passende investeringsbescherming, meer rechtszekerheid biedt en rekening houdt met de capaciteit van de landen om gemeenschappelijke regels en normen op te stellen, alsmede met de bijzondere behoeften op sociaal, economisch en milieugebied zoals die onder andere worden uiteengezet in het Kader voor een op duurzame ontwikkeling gericht investeringsbeleid van de Unctad; herinnert eraan dat de ontwikkelingslanden onevenredig te lijden hebben onder de hoge kosten van de beslechting van geschillen tussen investeerders en staten;

20.  acht het essentieel om internationale investeringsovereenkomsten te hervormen door hun ontwikkelingsdimensie te versterken, een evenwicht te bewerkstelligen tussen de rechten en plichten van staten en investeerders, voldoende ruimte voor duurzaam ontwikkelingsbeleid te waarborgen, en bepalingen inzake de bevordering van investeringen concreter te maken en meer in overeenstemming te brengen met duurzame ontwikkelingsdoelstellingen;

21.  dringt er bij de Commissie op aan uitgesplitste gegevens op te stellen over de directe buitenlandse investeringen (DBI) van de EU in ontwikkelingslanden en MOL's, en daarbij de volgende investeringscategorieën in ogenschouw te nemen: fusies en overnames, herschikking van activa binnen een onderneming, speculatieve investeringen en groene investeringen;

22.  is van oordeel dat samenwerking ook gericht moet zijn op capaciteits- en instellingenopbouw, opdat de ontwikkelingslanden in staat zijn de noodzakelijke voorwaarden voor investeringen in te kaderen, zoals de opbouw van capaciteit voor belastinginning, het bestrijden van belastingontduiking en de toepassing van de hoogste boekhoudnormen;

23.  is verheugd over het besluit van de WTO om de toetreding van de MOL's te vergemakkelijken; verzoekt de ontwikkelde landen en de grote opkomende landen die lid zijn van de WTO, om voor de MOL's gebruik te maken van de afwijking inzake diensten en een preferentiële behandeling toe te staan voor diensten en dienstverleners uit de MOL's, en daarbij bijzondere aandacht te schenken aan dienstverleningsvorm 4 (Mode 4) die een prioriteit voor de MOL's vormt;

24.  wenst dat de Unie en haar lidstaten hun invloed gebruiken, met name op de grote opkomende landen, om tot een snelle sluiting van het akkoord over de vergemakkelijking van de handel in het kader van de Doha-ronde te komen;

25.  is verheugd over de toezegging van de BRIC's dat zij de groei en de economische ontwikkeling van de ontwikkelingslanden zullen bevorderen; verzoekt deze landen zich bij hun optreden te laten leiden door de naleving en bevordering van de democratische beginselen en de beginselen van goed bestuur; verzoekt de Commissie in al haar handelsovereenkomsten met ontwikkelingslanden een clausule over democratie en mensenrechten te blijven opnemen;

26.  spoort de Commissie ertoe aan concrete oplossingen voor te stellen ter verhoging van haar steun voor een snellere en diepere regionale integratie onder ontwikkelingslanden met het oog op het ontwikkelen van de regionale markten en het creëren van regionale waardeketens; verzoekt daartoe de Commissie om in haar bilaterale en regionale handelsovereenkomsten de regionale integratie te bevorderen; verzoekt de Commissie te overwegen om de regels van oorsprong te vereenvoudigen en te harmoniseren, alsmede na te denken over manieren om het gebruik ervan door de kleine exporteurs te vergemakkelijken; verzoekt de Commissie haar partnerschappen met de regionale instellingen ter plaatse te versterken, met name met de Afrikaanse Ontwikkelingsbank; wijst op de sleutelrol van de plaatselijke particuliere sector voor de handelsintegratie en de economische ontwikkeling;

27.  is ingenomen met de herziening van de regels van oorsprong en de inwerkingtreding van het herziene stelsel van algemene preferenties (SAP); wenst dat de Commissie overeenkomstig het bepaalde in artikel 40 van de nieuwe regeling een verslag indient over de gevolgen van de wijziging van dat stelsel voor de begunstigde landen, met name van de intrekking van de preferenties voor de betrokken landen;

28.  neemt nota van de voorlopige toepassing van een eerste economische partnerschapsovereenkomst (EPO) met een groep Afrikaanse landen; moedigt de Commissie ertoe aan om een balans op te maken van het gebrek aan vooruitgang tot dusverre bij het sluiten van andere EPO's waarin de ontwikkelingsbelangen van de ontwikkelingslanden volledig in aanmerking worden genomen; doet een beroep op de Commissie om van deze dynamiek gebruik te maken om de lopende onderhandelingen over EPO's tussen de EU en geïnteresseerde ontwikkelingslanden opnieuw op gang te brengen ten einde hun markten geleidelijk aan op te nemen in het multilaterale kader voor handel; onderstreept hoe belangrijk het is een stabiel en eerlijk juridisch en handelskader in te stellen om de EU-investeringen in de ACS-landen op een voor alle partijen heilzame manier te bevorderen; verzoekt de Commissie rekening te houden met de aanbevelingen van het Parlement inzake de uitholling van de preferenties, de flexibiliteit en de omvang van de tariefafbraak, alsmede om speciale aandacht te besteden aan de tenuitvoerlegging van de EPO's;

29.  is van oordeel dat de EU instrumenten inzake de ontwikkelingshulp middels handel en investeringen, met name het SAP en de EPO's, heeft ontwikkeld die doeltreffend zijn, mits de bepalingen en criteria inzake de tenuitvoerlegging niet leiden tot discriminatie en beperkingen die potentiële begunstigden zouden kunnen benadelen; spoort echter de Commissie ertoe aan het geheel van de bestaande instrumenten op te nemen in een daadwerkelijk allesomvattende strategie waartoe tevens maatregelen behoren inzake technische bijstand voor de handel, capaciteitsopbouw en met de handel verband houdende aanpassingen, ook op het gebied van normalisatie; is van oordeel dat de Commissie en de Europese Dienst voor extern optreden synergieën moeten ontwikkelen om de handelsdiplomatie van de Unie in de wereld verder te versterken;

30.  moedigt de Commissie ertoe aan om in bilaterale handelsovereenkomsten hoofdstukken inzake handel en duurzame ontwikkeling met bindende milieu- en arbeidsvoorschriften en MVO-clausules op te nemen; is van mening dat de Commissie bovendien haar medewerking moet aanbieden om ontwikkelingslanden en MOL's te helpen bij het voldoen aan deze normen; is van oordeel dat een sterke betrokkenheid van het maatschappelijk middenveld bij het toezicht op de tenuitvoerlegging van zulke hoofdstukken zal zorgen voor een grotere bewustwording van en een groter draagvlak voor sociale en milieunormen;

31.  beveelt de Commissie aan om te onderhandelen over de opneming in alle toekomstige handelsovereenkomsten van niet alleen sociale en milieubepalingen maar ook van bindende en afdwingbare mensenrechtenbepalingen om de effectiviteit en de geloofwaardigheid van het conditionaliteitsbeleid van de EU te verhogen;

32.  spoort de EU aan haar handelsovereenkomsten zodanig te ontwerpen dat zij bijdragen aan verantwoord investeringsgedrag en de naleving van de beste internationale praktijken van maatschappelijk verantwoord ondernemerschap en goed ondernemingsbestuur; onderstreept met name dat, als we inclusieve groei willen die doeltreffend is op het vlak van armoedebestrijding, deze moet worden nagestreefd in sectoren waarin armen actief zijn, ten goede moet komen aan vrouwen en hun positie in de samenleving, en samen moet gaan met de schepping van banen alsook met de ontwikkeling van financiering voor kleine en micro-ondernemingen;

33.  dringt er bij in de EU gevestigde bedrijven met productiefaciliteiten in ontwikkelingslanden op aan dat zij een voorbeeldfunctie vervullen door de mensenrechten, fundamentele vrijheden, sociale en milieunormen, essentiële arbeidsnormen en internationale overeenkomsten te eerbiedigen;

34.  verzoekt Europese bedrijven die dochterondernemingen of toeleveringsketens in ontwikkelingslanden hebben, aan hun nationale en internationale wettelijke verplichtingen op het gebied van mensenrechten, arbeidsnormen en milieuregels te voldoen;

35.  is verheugd dat een brede reeks sectoren en transnationale ondernemingen gedragscodes heeft aangenomen met gedetailleerde sociale en milieuprestatienormen voor hun mondiale toeleveringsketens; herinnert er evenwel aan dat de uiteenlopende boekhoudkundige, controle- en verslagleggingsnormen voor deze codes vergelijking ervan moeilijk maken; onderstreept dat een betere toepassing van de VN-richtsnoeren inzake het bedrijfsleven en de mensenrechten zal bijdragen aan de doelstellingen van de EU ten aanzien van specifieke mensenrechtenvraagstukken en fundamentele arbeidsnormen;

36.  benadrukt dat bijstand van de EU voor regeringen van derde landen bij de tenuitvoerlegging van sociale en milieuwetgeving essentieel is om het maatschappelijk verantwoord ondernemerschap van Europese bedrijven wereldwijd te bevorderen;

37.  wijst erop dat de handel in natuurlijke hulpbronnen, ondanks de tenuitvoerlegging van het Kimberley-proces ter identificatie van uit conflictgebieden afkomstige diamanten, rebellen nog steeds van middelen voorziet, terwijl in winningsgebieden nog altijd mensenrechtenschendingen plaatsvinden; onderstreept daarom dat er dringend behoefte is aan een zorgvuldig systeem voor de winning van en handel in edelstenen en andere zogeheten conflictmineralen; is van mening dat een dergelijke maatregel kan helpen om de „vloek van de bodemschatten” te verbreken en de voordelen voor ontwikkelingslanden van het verhandelen van hun grondstoffen te vergroten;

38.  erkent dat de Commissie een partner is bij het initiatief inzake transparantie van winningsindustrieën (EITI); roept de Commissie en actoren in de winningsindustrie op meer producerende landen actief aan te sporen om aan dit initiatief deel te nemen;

39.  doet een beroep op de Commissie om bij het sluiten van handels- en investeringsovereenkomsten te zorgen voor implementatie van de door de VN-rapporteur voor het recht op voedsel opgestelde richtsnoeren waarin wordt aangedrongen op het gebruik van effectbeoordelingen met betrekking tot mensenrechten (VN-richtsnoeren inzake beoordelingen van het effect van handels- en investeringsovereenkomsten op mensenrechten), opdat de overeenkomsten stroken met de verplichtingen uit hoofde van internationale instrumenten voor de mensenrechten;

o
o   o

40.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de regeringen en parlementen van de lidstaten, alsmede aan de Paritaire Parlementaire Vergadering ACS-EU.

(1) PB C 99 E van 3.4.2012, blz. 31.
(2) PB C 99 E van 3.4.2012, blz. 94.
(3) PB C 99 E van 3.4.2012, blz. 101.
(4) PB C 102 E van 24.4.2008, blz. 291.
(5) PB C 117 E van 6.5.2010, blz. 101, blz. 106, blz. 112, blz. 118, blz. 124, blz. 129, blz. 135, blz. 141.
(6) PB C 56 E van 26.2.2013, blz. 87.
(7) PB L 303 van 31.10.2012, blz.1.
(8) Aangenomen teksten, P7_TA(2012)0342.
(9) PB C 296 E van 2.10.2012, blz. 34.
(10) Aangenomen teksten, P7_TA(2012)0471.
(11) Aangenomen teksten, P7_TA(2012)0060.
(12) PB L 307 van 23.11.2010, blz.1.
(13) PB C 4 E van 7.1.2011, blz. 34.
(14) PB C 43 van 15.2.2012, blz. 73.
(15) PB C 46 van 24.2.2006, blz. 1.
(16) A/CONF.219/3 van 11.5.2011.


Staking van stemmen bij een stemming betreffende het intervenïeren in een gerechtelijke procedure (interpretatie van artikel 159, lid 3, van het Reglement)
PDF 101kWORD 19k
Besluit van het Europees Parlement van 16 april 2013 betreffende een staking van stemmen bij een stemming betreffende het interveniëren in een gerechtelijke procedure (interpretatie van artikel 159, lid 3, van het Reglement)

Het Europees Parlement,

–  gezien de brief van 20 maart 2013 van de voorzitter van de Commissie constitutionele zaken,

–  gezien artikel 211 van zijn Reglement,

1.  besluit de volgende interpretatie op te nemen in artikel 159, lid 3, van zijn Reglement:"

Artikel 159, lid 3, moet in die zin geïnterpreteerd worden dat bij staking van stemmen bij een stemming over een ontwerpaanbeveling, uit hoofde van artikel 128, lid 4, om niet te interveniëren in een procedure bij het Hof van Justitie van de Europese Unie, die staking niet betekent dat een aanbeveling om te interveniëren werd vastgesteld. In dergelijk geval moet de bevoegde commissie worden geacht zich niet te hebben uitgesproken.

"

2.  verzoekt zijn Voorzitter dit besluit ter informatie te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie.

Juridische mededeling - Privacybeleid