Resolutie van het Europees Parlement van 23 oktober 2013 over het standpunt van de Raad over het ontwerp van algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2014 (13176/2013 – C7-0260/2013 – 2013/2145(BUD))
Het Europees Parlement,
– gezien artikel 314 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en artikel 106 bis van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie,
– gezien Besluit 2007/436/EG, Euratom van de Raad van 7 juni 2007 betreffende het stelsel van eigen middelen van de Europese Gemeenschappen(1),
– gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002(2),
– gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer(3)(IIA),
– gezien zijn resolutie van 3 juli 2013 over het politieke akkoord over het meerjarig financieel kader 2014-2020(4),
– gezien zijn resolutie van 13 maart 2013 over de algemene richtsnoeren voor de voorbereiding van de begroting 2014 - afdeling III(5),
– gezien zijn resolutie van 17 april 2013 over de raming van de inkomsten en uitgaven van het Europees Parlement voor het begrotingsjaar 2014(6),
– gezien het ontwerp van algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2014, goedgekeurd door de Commissie op 28 juni 2013 (COM(2013)0450),
– gezien de aanbevelingen over het mandaat voor de trialoog over de begroting 2014, gedaan door de BUDG-coördinatoren,
– gezien het standpunt over het ontwerp van algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2014, vastgesteld door de Raad op 2 september 2013 en meegedeeld aan het Europees Parlement op 11 september 2013 (13176/2013 – C7-0260/2013),
– gezien nota van wijzigingen nr. 1/2014 bij het ontwerp van algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2014, door de Commissie gepresenteerd op 18 september 2013 (COM(2013)0644),
– gezien artikel 75 ter van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Begrotingscommissie en de adviezen van de overige betrokken commissies (A7-0328/2013),
Afdeling III
Algemene opmerkingen
1. herinnert eraan dat het Parlement de volgende prioriteiten voor de begroting 2014 heeft vastgesteld: economische en duurzame groei, concurrentievermogen, het scheppen van werkgelegenheid en het aanpakken van de jeugdwerkloosheid, en de rol van de EU in de wereld; spreekt daarom opnieuw zijn steun uit voor beleidsmaatregelen die bijdragen aan de bestrijding van de jeugdwerkloosheid, aan onderzoek, ontwikkeling en innovatie, de digitale agenda, het concurrentievermogen, de ondersteuning van kleine en middelgrote ondernemingen (kmo's), aan ondernemerschap en een eigen zaak, alsmede aan onderwijs, beroepsopleiding, mobiliteit en externe steun;
2. dringt erop aan dat de Commissie en de lidstaten alles in het werk stellen om voor een efficiënte besteding van de middelen van de EU-begroting te zorgen en dat hetgeen wat daarmee wordt gefinancierd een duidelijke Europese meerwaarde heeft; is van oordeel dat de lidstaten waar mogelijk met name taken moeten delen en hun onderlinge samenwerking moeten opvoeren;
3. herhaalt vastbesloten te zijn een afdoende en realistisch niveau van vastleggings- en betalingskredieten te waarborgen, zodat de programma's met toereikende middelen van start kunnen gaan in het meerjarig financieel kader (MFK) voor de periode 2014-2020, en vertragingen bij de tenuitvoerlegging ervan worden voorkomen, alsmede om een succesvolle afronding van de programma's die van start zijn gegaan tijdens het MFK 2007-2013 te waarborgen;
4. betreurt daarom het besluit van de Raad om dit jaar eens te meer de gebruikelijke aanpak te volgen van horizontale verlagingen van de ontwerpbegroting, met als doel de middelen van de Unie voor 2014 kunstmatig te verlagen met in totaal 240 miljoen EUR (-0,2%) aan vastleggingskredieten en 1 061 miljoen EUR (-0,8%) aan betalingskredieten ten opzichte van de ontwerpbegroting, met als gevolg een aanzienlijke verlaging ten opzichte van de begroting 2013 (met inbegrip van de gewijzigde begrotingen nr. 1 tot en met 5), zowel wat de vastleggingen (-6%) als de betalingen (-6,6%) betreft;
5. is verbaasd dat de Raad in zijn standpunt niet alleen heeft nagelaten rekening te houden met het akkoord over het MFK wat betreft de vervroegde financiering van programma's in het kader van Erasmus+, COSME en Horizon 2020, maar bovendien de kredieten voor een aantal van die programma's heeft verlaagd;
6. betreurt ten zeerste dat de Raad in alle rubrieken verlagingen van zowel de vastleggings- als de betalingskredieten doorvoert; herinnert eraan dat de volgende rubrieken het zwaarst getroffen zijn: rubriek 1a (-0,36% aan vastleggingskredieten en -3,6% aan betalingskredieten ten opzichte van de ontwerpbegroting), rubriek 4 (-0,21% aan vastleggingskredieten en -2,5% aan betalingskredieten ten opzichte van de ontwerpbegroting) en rubriek 5 (-1,78% aan vastleggings- en betalingskredieten ten opzichte van de ontwerpbegroting); wijst erop dat rubriek 1a en rubriek 4 programma's en initiatieven bevatten die cruciaal zijn om de doelstellingen van de Europa 2020-strategie en van de agenda voor het extern beleid van de EU te verwezenlijken, en dat deze horizontale verlagingen initiatieven treffen die op deze twee beleidsgebieden prioritair zijn voor het Parlement;
7. benadrukt dat deze verlagingen in flagrante tegenspraak zijn met het politieke akkoord over het MFK op het punt van vroegtijdige financiering en tevens voorbijgaan aan de prioriteiten van het Parlement zoals weergegeven in zijn resolutie over de algemene richtsnoeren voor de voorbereiding van de begroting 2014 en in de aanbevelingen over het mandaat voor de trialoog over de begroting 2014;
8. verwerpt het argument van de Raad dat de voorgestelde verlagingen betrekking hebben op onvolledig uitgevoerde of ondoeltreffende programma's, aangezien de verlagingen van de vastleggingskredieten die de Raad doorvoert vooral de uitvoeringscapaciteit treffen van een nieuwe generatie meerjarenprogramma's die nog niet van start zijn gegaan; wijst er bovendien op dat de verlagingen van de betalingskredieten die de Raad doorvoert vooral de afronding treffen van programma's die niet alleen hoge uitvoeringsniveaus laten zien, maar ook soms een uitvoering van meer dan 100% (zoals het Gemeenschappelijk strategisch kader voor onderzoek en innovatie, Galileo, Douane en Fiscalis in rubriek 1a, en het ESF, het EFRO en het Cohesiefonds in rubriek 1b); benadrukt met name dat dergelijke verlagingen van de betalingskredieten volledig voorbijgaan aan het meerjarig karakter van het beleid van de Unie en van cohesiebeleid in het bijzonder; benadrukt dat 52% van de betalingskredieten waar in de ontwerpbegroting 2014 om is verzocht, bestemd is voor de afronding van programma's onder het MFK 2007-2013;
9. betreurt de door de Raad voorgestelde willekeurige verlagingen van de administratieve en ondersteunende lijnen die de uitvoering van cruciale EU-programma's financieren; is van mening dat deze verlagingen een bedreiging vormen voor een succesvolle start van de nieuwe programma's, aangezien te weinig administratieve capaciteit een ernstig risico inhoudt dat het EU-beleid gebrekkig wordt uitgevoerd; betreurt dat de lidstaten eerder begaan zijn met oppervlakkige, absurde kortetermijnbesparingen dan met resultaten op de lange termijn; herstelt daarom de bedragen van de ontwerpbegroting voor alle lijnen met betrekking tot administratieve en ondersteunende uitgaven die de Raad heeft verlaagd;
10. neemt kennis van de ontwerpverklaring over de betalingen die de Raad heeft opgenomen in zijn standpunt over de ontwerpbegroting 2014; is er evenwel van overtuigd dat dit standpunt, tenzij het aanzienlijk wordt verbeterd, geen bevredigende politieke garantie kan bieden om een voldoende en adequaat niveau van de betalingen in 2014 te waarborgen; is vastbesloten zekerheid te verschaffen en de trend van de laatste jaren om te keren, aangezien de openstaande betalingen aan het eind van het jaar exponentieel zijn toegenomen; verzoekt de Raad bijgevolg het eens te worden over een gezamenlijke politieke verbintenis om alle middelen in te zetten die uit hoofde van de MFK-verordening voor de periode 2014-2020 beschikbaar zijn, met inbegrip van de marge voor onvoorziene uitgaven en/of een herziening van het maximum voor betalingen, ten einde de nieuwe programma's niet in gevaar te brengen en tegelijkertijd het bedrag van de aan het eind van het jaar openstaande betalingen te reduceren;
11. is ingenomen met de verklaring van sommige lidstaten dat gestreefd moet worden naar een beter evenwicht tussen vastleggingen en betalingen, om te voorkomen dat de Unie niet aan haar wettelijke verplichtingen kan voldoen; voelt zich gesterkt door het feit dat meerdere delegaties in de Raad mondeling dezelfde bezorgdheid beginnen te uiten die het Parlement tijdens de afgelopen begrotingsprocedures herhaaldelijk heeft geuit;
12. kan het besluit van de Raad om de vastleggings- en de betalingskredieten te verlagen niet aanvaarden; herinnert eraan dat de politieke prioriteiten van de EU worden weerspiegeld door de vastleggingen en dat deze moeten worden vastgesteld met het oog op de lange termijn, waarbij rekening wordt gehouden met een tijdstip waarop de economische terugval voorbij kan zijn; is daarom van mening dat de vastleggingen over het algemeen moeten worden hersteld op het niveau van de ontwerpbegroting; is evenwel van plan de vastleggingskredieten te verhogen tot iets boven de bedragen op de ontwerpbegroting voor een beperkt aantal begrotingslijnen die betrekking hebben op programma's die rechtstreeks voordeel opleveren voor de Europese burgers en die bijdragen aan de tenuitvoerlegging van de Europa 2020-prioriteiten, die van cruciaal belang zijn voor de groei en het concurrentievermogen van de Unie, alsmede voor programma's die de Europese waarden en de Europese solidariteit uitdragen in het buitenland;
13. stelt daarom het totale bedrag van de kredieten voor 2014 vast op 142 625 miljoen EUR voor de vastleggingskredieten en op 136 077 miljoen EUR voor de betalingskredieten;
14. verzoekt derhalve om middelen uit het flexibiliteitsinstrument ter beschikking te stellen voor een bedrag van 274,2 miljoen EUR aan vastleggingskredieten; is van mening dat het flexibiliteitsinstrument in rubriek 1b het Fonds voor Europese hulp aan de meest behoeftigen moet aanvullen, dit in afwachting van het definitieve akkoord van de wetgevingsautoriteit over de rechtsgrond, dat het politieke akkoord over het MFK van 27 juni 2013 inzake de totale toewijzing voor dit fonds moet weerspiegelen, en dat het aanvullende steun aan Cyprus moet verlenen uit de structuurfondsen, zoals overeengekomen door de staatshoofden en regeringsleiders op hun vergadering van 27 en 28 juni 2013; is van mening dat het flexibiliteitsinstrument in rubriek 4 moet bijdragen aan meer humanitaire hulp voor het Midden-Oosten;
15. is voornemens om tijdens de jaarlijkse begrotingsprocedure een uitgebreid debat te starten over de ontvangstenkant, die integrerend deel uitmaakt van de begroting van de Unie en niet losgekoppeld mag worden van de uitgaven; plaatst in dit verband vraagtekens bij de rechtvaardiging van het behoud door de lidstaten van 25% van de traditionele eigen middelen als administratieve kosten, en roept op tot een zorgvuldiger controle op het gebruik van deze middelen; verzoekt om de verwachte ontvangsten in de vorm van boetes die de Commissie oplegt aan ondernemingen die het mededingingsrecht van de Unie overtreden op realistischer wijze op de begroting op te nemen, en om nader overleg te voeren over de opname op de begroting van het begrotingsoverschot, om geen gecompliceerde procedure te hoeven doorlopen die voor de buitenwereld niet valt te begrijpen en die momenteel inhoudt dat het overschot naar de lidstaten terugvloeit via een korting op hun respectievelijke BNI-bijdrage;
Betalingskredieten
16. betreurt de verlagingen van de betalingen die de Raad voorstelt, wat neerkomt op een verlaging met 9,5 miljard (9 500 miljoen) EUR (-6,6%) ten opzichte van de definitieve begroting voor 2013 (met inbegrip van de gewijzigde begrotingen nr. 1 tot en met 5); wijst nogmaals op het feit dat, ondanks de vaststelling van een lager MFK voor de periode 2014-2020 en de absolute noodzaak om in het verleden aangegane verplichtingen na te komen, de Raad zijn strategie om het niveau van de betalingen kunstmatig te verlagen blind blijft volgen, zonder rekening te houden met de werkelijke behoeften, en uitgaven onder gedeeld beheer relatief te ontzien, om de lidstaten het idee te geven dat zij "rendement hebben op hun investeringen";
17. wijst erop dat dit plaatsvond ondanks het feit dat de situatie met betrekking tot de betalingen reeds in 2013 ernstige vormen had aangenomen, op een moment dat de tenuitvoerlegging begin september respectievelijk 9 en 18 miljard EUR hoger was dan in 2012 en 2011 in dezelfde periode; benadrukt dat een dermate goede en toenemende absorptiecapaciteit aantoont dat de programma's van de Unie in de praktijk goed presteren; is vastbesloten ervoor te zorgen dat de tenuitvoerlegging van eerder overeengekomen vastleggingen niet wordt belemmerd door een kunstmatige beperking van de begrote betalingen;
18. is van mening dat – met name dit jaar – het standpunt van de Raad om een kunstmatige marge van 1 miljard EUR te laten onder het maximum van de betalingen voor 2014 geen steek houdt en geenszins kan worden gerechtvaardigd, in het bijzonder gezien de omvang van de eind 2013 te verwachten overdracht van openstaande betalingen;
19. benadrukt dat de Raad in zijn standpunt geen rekening houdt met het dramatische tekort aan betalingskredieten, met name op het gebied van het cohesiebeleid; wijst erop dat volgens de jongste ramingen (september 2013) die de lidstaten zelf hebben opgesteld van hun nog voor eind 2013 in te dienen betalingsaanvragen, zoals door de Commissie getoetst en aangepast, eind 2013 een overdracht van ongeveer 20 miljard EUR mag worden verwacht, ook als de tweede tranche van de gewijzigde begroting nr. 2/2013 (ontwerp van gewijzigde begroting nr. 8/2013) volledig wordt goedgekeurd; herinnert eraan dat geldige betalingsaanvragen die worden overgedragen van 2013, moeten worden afgetrokken van de beschikbare betalingskredieten voor 2014, wat dus een verlaging van die kredieten inhoudt; benadrukt dat de begroting 2014 hierdoor onder zware druk zal komen te staan, niet in het minst gezien het ongekende niveau van betalingsaanvragen die niet zijn voldaan en meer in het algemeen de nog betaalbaar te stellen vastleggingen (RAL);
20. staat versteld dat sommige van de door de Raad voorgestelde verlagingen betrekking hebben op programma's van Horizon 2020, COSME en het ESF, wat duidelijk in tegenspraak is met de letter en de geest van het recente politieke akkoord over het MFK, waarin werd overeengekomen een aantal van deze programma's in 2014 en 2015 vroegtijdig te financieren met het oog op het aanpakken van de jeugdwerkloosheid, waar de instellingen zich op het hoogste niveau toe hebben verbonden; herinnert er bovendien aan dat de door de Raad voorgestelde verlagingen deels betrekking hebben op begrotingslijnen die waren verhoogd in het kader van het akkoord over de eerste tranche van de gewijzigde begroting nr. 2/2013;
21. verwerpt daarom met kracht de benadering van de Raad inzake de betalingen en wijzigt zijn standpunt over de betalingen om ervoor te zorgen dat de verlaging van de maxima van 2014 ten opzichte van 2013 geen afbreuk doet aan een goede tenuitvoerlegging en afronding van de programma's van het MFK 2007-2013, rekening houdend met het feit dat in het voorstel van de Commissie 52% van de betalingskredieten bestemd is voor nog betaalbaar te stellen vastleggingen, en evenmin afbreuk doet aan het van start gaan van nieuwe programma's;
22. besluit de betalingskredieten op de ontwerpbegroting voor de meeste door de Raad verlaagde lijnen te herstellen; wijst erop dat, ondanks verhogingen van de betalingskredieten voor een beperkt aantal begrotingsonderdelen en een aantal verlagingen van andere begrotingsonderdelen, het maximum voor de betalingen geen afdoende financiering toelaat van de prioriteiten die het Parlement heeft vastgesteld; stelt daarom voor, na beoordeling van alle mogelijkheden voor de hertoewijzing van betalingskredieten, om uit het flexibiliteitsinstrument een bedrag voor betalingen beschikbaar te stellen ter hoogte van 211 miljoen EUR, ter financiering van humanitaire hulp;
23. hoopt dat de interinstitutionele vergadering over betalingen die op 26 september 2013 werd gehouden zowel het Parlement als de Raad zal helpen om tijdens de begrotingsbemiddeling overeenstemming te bereiken over deze gezamenlijke politieke toezegging en tot een gemeenschappelijk standpunt te komen, zonder daarbij nodeloos te twisten over de omvang en de kwaliteit van de door de Commissie verstrekte cijfers die het pad effenen om elk tekort aan betalingskredieten tijdens de uitvoering van de begroting 2014 aan te pakken;
24. is ingenomen met de goedkeuring door de Commissie van het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 8/2013 (tweede tranche van de gewijzigde begroting nr. 2/2013), waarmee nog eens 3,9 miljard EUR wordt toegewezen voor niet verrichte betalingen van 2013 en wat een van de voorwaarden is om te stemmen over de MFK-verordening; dringt erop aan dat de Raad dit ontwerp spoedig en volledig goedkeurt; herhaalt zijn standpunt, zoals weergegeven in zijn resolutie van 3 juli 2013 over het politieke akkoord over het MKF, dat het Parlement de MFK-verordening niet zal goedkeuren en evenmin de begroting 2014 zal vaststellen voordat het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 8/2013, dat betrekking heeft op de tweede tranche van de gewijzigde begroting nr. 2/2013, is goedgekeurd door de Raad;
Rubriek 1a
25. wijst nogmaals op het feit dat, de grootschalige infrastructuurprojecten niet meegerekend, de kredieten voor rubriek 1a op de ontwerpbegroting reeds een verlaging van 1,1 miljard EUR ten opzichte van de begroting 2013 inhouden; betreurt het feit dat daarnaast, en ondanks alle politieke toezeggingen die de staatshoofden en regeringsleiders recentelijk hebben gedaan om de doelstellingen van deze rubriek te steunen, de Raad heeft besloten de vastleggingen van rubriek 1a verder te verlagen met 60 miljoen EUR ten opzichte van de ontwerpbegroting;
26. benadrukt dat een deel van de verlagingen door de Raad met name gevolgen hebben voor programma's die door de Europese Raad zijn aangewezen als strategisch voor de groei en het economisch herstel, te weten Horizon 2020 (-43,7 miljoen EUR) en COSME (-0,5 miljoen EUR); betreurt dat dit op flagrante wijze indruist tegen de letter en de geest van het politieke akkoord over het MFK, dat specifieke flexibiliteitsregelingen bevat om de jeugdwerkloosheid aan te pakken en onderzoek te versterken;
27. herhaalt zijn steun aan EU-programma's op het gebied van onderzoek, concurrentievermogen, ondernemerschap, innovatie en sociale integratie, die centraal staan in de Europa 2020-strategie; hanteert daarom de benadering om alle verlagingen van de Raad ongedaan te maken, teneinde deze rubriek niet verder te verzwakken; besluit daarnaast om kredieten voor een aantal lijnen op bepaalde prioritaire gebieden vervroegd ter beschikking te stellen, zoals Horizon 2020, COSME, en Erasmus+, wat geen verhoging inhoudt aangezien het totaalbedrag voor deze programma's gedurende het MFK voor de periode 2014 - 2020 niet is gewijzigd, en tot een verhoging van de lijnen van de digitale agenda, het vervoersbeleid, de sociale dialoog, EURES, Progress-microfinanciering en sociaal ondernemerschap, speciale jaarlijkse evenementen en de kwaliteit van Europese statistieken;
28. neemt in zijn lezing het politieke akkoord over het MFK over wat betreft de vervroegde financiering voor 2014 van Horizon 2020 met 212,2 miljoen EUR (106,1 miljoen EUR voor de Europese Onderzoeksraad en 106,1 miljoen EUR voor Marie Skłodowska-Curie-acties), COSME met 31,7 miljoen EUR en Erasmus+ met 137,5 miljoen EUR, wat in totaal neerkomt op een bedrag van 381,4 miljoen EUR;
29. steunt tevens de bijbehorende uitgestelde financiering ter hoogte van 381,4 miljoen EUR, in overeenstemming met het politieke akkoord over het MFK en nota van wijzigingen nr. 1/2014 van de Commissie, inhoudende dat ITER wordt verlaagd met 212,2 miljoen EUR en CEF-Energie met 169,2 miljoen EUR, waarbij laatstgenoemde verlaging reeds op de ontwerpbegroting was doorgevoerd, zij het aanvankelijk voor een ander doel;
30. is van mening dat op enkele terreinen gericht moet worden bezuinigd en/of vastleggingen in de reserve moeten worden geplaatst, te weten enerzijds de communicatiestrategie over de euro en de Economische en Monetaire Unie (-2 miljoen EUR) en anderzijds financiële verslaglegging en controle (kredieten in de reserve in afwachting van een akkoord over het relevante programma van de Unie);
31. neemt in zijn lezing de resultaten op van de wetgevingsonderhandelingen zoals deze in dit stadium bekend zijn; besluit in het bijzonder een aantal nieuwe lijnen met een p.m.-vermelding in te voeren in het kader van het programma Horizon 2020 en ondersteunt, zij het eveneens met p.m.-vermeldingen, de nieuwe lijnen zoals door de Commissie voorgesteld in haar nota van wijzigingen nr. 1/2014; verwacht van de Commissie een omvattend voorstel in het kader van de bemiddeling voor de begroting 2014 om de ontwerpbegroting in overeenstemming te brengen met de nieuwe rechtsgrondslagen voor alle betrokken programma's, waarbij zij de door het Parlement goedgekeurde lijnen overneemt en aanvult;
32. steunt de invoering van een specifieke sub-begrotingslijn onder Erasmus+, die gericht is op het waarborgen van een toereikende transparantie met betrekking tot de jongerenacties in het kader van dit programma, en schrijft 11,5% van de oorspronkelijke kredieten van Erasmus+ over naar deze specifieke sublijn voor jongeren; schrapt de sub-begrotingslijn die de Raad heeft ingevoerd voor exploitatiesubsidies voor nationale agentschappen;
33. besluit om de nomenclatuur van de voorgaande programmeringsperiode betreffende de sociale dialoog weer over te nemen; splitst daarom deze lijn en de bijbehorende kredieten op in drie afzonderlijke sub-begrotingslijnen, zoals in het verleden het geval was;
34. wijst erop dat ingevolge zijn lezing er een marge van [65 446 000 EUR] in rubriek 1a ovreblijft;
Rubriek 1b
35. wijst erop dat de vastleggingen praktisch ongewijzigd zijn gebleven (slechts -3,3 miljoen EUR), maar dat de Raad het niveau van de betalingen verder heeft verlaagd (-202,2 miljoen EUR oftewel -0,4% ten opzichte van de ontwerpbegroting), met nadelige gevolgen voor zowel de doelstelling Investeren in groei en werkgelegenheid (-114,151 miljoen EUR oftewel -0,23%) als voor de doelstelling Europese territoriale samenwerking (-84,805 miljoen EUR oftewel -6,19%), en de marge slechts kunstmatig heeft verhoogd met 3,3 miljoen EUR;
36. benadrukt dat het zwaarst wordt bezuinigd op het EFRO en het Cohesiefonds (EFRO: -125,155 miljoen EUR, Cohesiefonds: -44,312 miljoen EUR, terwijl het ESF is verlaagd met 32,788 miljoen EUR); betreurt ten zeerste dat 69,33% van de totale verlagingen van de betalingen betrekking heeft op kredieten voor de afronding van programma's uit eerdere periodes (d.w.z. 98,7 miljoen EUR);
37. betreurt dat de Commissie als uitgangspunt voor de voorfinanciering het niveau heeft genomen dat de Europese Raad in februari 2013 is overeengekomen, een kwestie die een van de onderwerpen van de lopende interinstitutionele sectorale onderhandelingen over het toekomstige cohesiebeleid vormt, waarbij het Parlement medebeslissingsrecht heeft, zodat wellicht vooruitgelopen wordt op de uitkomst van deze onderhandelingen; herinnert eraan dat voorfinanciering van essentieel belang is omdat lidstaten en regio’s aan het begin van de periode voldoende financiering nodig hebben om te kunnen investeren in projecten die zullen bijdragen aan de inspanningen om de huidige economische en financiële crisis te boven te komen; bekrachtigt in dit verband het standpunt van de Commissie regionale ontwikkeling van het Parlement dat voor dezelfde voorfinancieringspercentages moet worden gekozen als in de huidige periode, daar de crisis nog steeds voortduurt;
38. wijst erop dat rubriek 1b het grootste deel van de huidige uitstaande verplichtingen bevat; is ten zeerste verontrust dat het bedrag aan openstaande rekeningen binnen het cohesiebeleid eind 2013 ongeveer 20 miljard EUR zal bedragen, wat een groot tekort zal creëren dat moet worden afgetrokken van de betalingskredieten voor 2014, waardoor er in dat jaar dus minder kredieten beschikbaar zullen zijn voor de afronding van de huidige programma's en de start van de nieuwe programma's; benadrukt dat het steeds terugkerende tekort aan betalingskredieten de belangrijkste oorzaak is van het nooit eerder geziene grote bedrag aan RAL, met name in de laatste jaren van het MFK 2007-2013;
39. verwerpt derhalve de door de Raad gewenste verlagingen in rubriek 1b; is van mening dat deze verlagingen zouden leiden tot een veel ernstiger tekort aan betalingen dan al wordt verwacht en de terugbetaling zouden belemmeren van reeds uitgegeven middelen aan de begunstigde lidstaten en regio's, met ernstige gevolgen, met name voor de lidstaten die al met economische, sociale en financiële beperkingen te maken hebben;
40. besluit om de vastleggingen en betalingen te herstellen op het niveau van de ontwerpbegroting voor alle door de Raad gekorte begrotingslijnen in deze rubriek, en om de vastleggingskredieten voor een aantal lijnen te verhogen tot boven de ontwerpbegroting, in de meeste gevallen in overeenstemming met nota van wijzigingen nr. 1/2014 van de Commissie, teneinde kredieten van de structuurfondsen aan Cyprus toe te wijzen voor een totaalbedrag van 100 miljoen EUR in huidige prijzen voor 2014;
41. herinnert aan de doelstelling van de Europa 2020-strategie om ten minste 20 miljoen minder mensen bloot te stellen aan het risico op armoede en sociale uitsluiting; herinnert tevens aan het politieke akkoord over het MFK, waarin is overeengekomen dat er wordt voorzien in een extra verhoging van maximaal 1 miljard EUR (bovenop de 2,5 miljard EUR waarover al overeenstemming is bereikt) voor de hele periode 2014-2020 voor het Fonds voor Europese hulp aan de meest behoeftigen; besluit bijgevolg dit fonds te versterken door in totaal 500 miljoen EUR aan vastleggingskredieten toe te wijzen voor acties ter bevordering van sociale cohesie en ter verlichting van de ergste vormen van armoede in de Unie;
42. voert twee specifieke begrotingslijnen in voor technische steun aan de strategieën van de Unie voor de macroregio van de Oostzee, als erkenning voor de succesvolle uitvoering tijdens de huidige programmeringsperiode, en voor het eerst ook voor de macroregio's van de Donau (elk 2,5 miljoen EUR aan vastleggings- en betalingskredieten);
43. is ingenomen met het akkoord over het Jongerenwerkgelegenheidsinitiatief (YEI) dat is bereikt in het kader van de onderhandelingen over het MFK 2014-2020; is van mening dat een afdoend financieringsniveau noodzakelijk is om een onmiddellijke start van het initiatief te waarborgen ten einde de nooit eerder geziene hoge jeugdwerkloosheid aan te pakken; hecht daarom zijn goedkeuring aan de vervroegde en uitgestelde financiering van het YEI, alsook aan de ermee samenhangende uitgestelde financiering van de Europese territoriale samenwerking, zoals voorgesteld door de Commissie; wijst er nogmaals op dat met ingang van 2016 bijkomende kredieten nodig zullen zijn om de doeltreffendheid en duurzaamheid van het initiatief te waarborgen;
44. hecht zijn goedkeuring aan de invoering van nieuwe specifieke begrotingslijnen voor technische steun voor alle vijf structuurfondsen, met een p.m.-vermelding en dienovereenkomstige toelichting, naast de bestaande begrotingslijnen, om te kunnen voldoen aan de verzoeken van de lidstaten, zoals aangegeven in nota van wijzigingen nr. 1/2014 van de Commissie; verwacht dat de uitvoering van de nieuwe programma's op lidstaatniveau hierdoor zal verbeteren;
45. betreurt dat het Parlement niet over enige manoeuvreerruimte beschikt in deze rubriek, en herhaalt ervan overtuigd te zijn dat het politieke akkoord over het MFK bindend is voor alle instellingen en dat gebruik zal worden gemaakt van de flexibiliteitsinstrumenten waar dit akkoord in voorziet, om ervoor te zorgen dat de prioriteiten van het Parlement tijdig van start kunnen gaan en voldoende middelen toegewezen krijgen;
Rubriek 2
46. wijst erop dat deze rubriek weliswaar het minst werd gekort door de Raad, maar dat de kredieten van sommige programma's niettemin zijn verlaagd, met name van het programma LIFE+, een prioriteit van het Parlement (-4,07% aan betalingskredieten);
47. herstelt alle door de Raad verlaagde lijnen tot het niveau van de ontwerpbegroting en verhoogt de vastleggingskredieten voor de schoolfruitregeling met 28 miljoen EUR, in overeenstemming met het politiek akkoord dat in juni 2013 is bereikt over het nieuwe gemeenschappelijk landbouwbeleid voor de periode 2014-2020;
48. stemt in met de invoering van nieuwe specifieke begrotingslijnen met een p.m.-vermelding voor technische steun ten behoeve van het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, zoals aangegeven in nota van wijzigingen nr. 1/2014 van de Commissie;
Rubriek 3
49. wijst erop dat rubriek 3 weliswaar de kleinste is van de rubrieken in het MFK, maar niettemin een aantal terreinen bestrijkt die van cruciaal belang zijn voor de burgers van de Unie;
50. wijst op de verlagingen in deze rubriek die de Commissie reeds in de ontwerpbegroting heeft voorgesteld; betreurt het feit dat de Raad de vastleggingskredieten verder wil verlagen met 5,2 miljoen EUR (-0,24% ten opzichte van de ontwerpbegroting) en de betalingskredieten met 10 miljoen EUR (-0,60% ten opzichte van de ontwerpbegroting);
51. herstelt bij wijze van algemene benadering de bedragen van de ontwerpbegroting voor alle lijnen, om een behoorlijke uitvoering van de programma's en acties in deze rubriek te garanderen;
52. wijst erop dat het Parlement bij herhaling zijn krachtige steun heeft uitgesproken voor een afdoende financiering voor de programma's op het gebied van rechten, burgers, cultuur en media, die een hoog uitvoeringsniveau laten zien en een merkbaar hefboomeffect en neveneffecten bewerkstelligen, en een duidelijke en bewezen Europese meerwaarde leveren door grensoverschrijdende samenwerking en actief burgerschap te bevorderen; is in het bijzonder bezorgd over de voorgestelde bezuinigingen op de programma's en acties op deze gebieden; stelt een verhoging boven de ontwerpbegroting voor van de kredieten voor een aantal begrotingslijnen van de subprogramma's op het gebied van cultuur en media, Europa voor de burgers, de programma's op het gebied van rechten en burgerschap en multimedia-acties (in totaal 11,3 miljoen EUR meer vastleggingskredieten);
53. herinnert eraan dat de EU-begroting is blootgesteld aan diverse risico's zoals btw-fraude, smokkel, namaak en corruptie, en dit meestal in het kader van georganiseerde misdaad; dringt erop aan de bestrijding van EU-fraude en georganiseerde grensoverschrijdende misdaad als een duidelijke prioriteit vast te stellen en bijgevolg de EU-organen en ‑agentschappen die op dit gebied actief zijn te versterken zodat ze deze bedreigingen en de onderliggende criminele structuren doeltreffend kunnen bestrijden;
54. onderstreept dat de solidariteit tussen de lidstaten op het gebied van asiel en migratie moet worden versterkt en dat uit de EU-begroting een duidelijk engagement in die richting moet blijken, waaronder een adequate bijdrage van de lidstaten;
55. wijst op de beperkte marge, die weinig manoeuvreerruimte biedt om in te spelen op onverwachte situaties binnen deze rubriek;
Rubriek 4
56. betreurt de door de Raad voorgestelde bezuinigingen in rubriek 4 (-0,21% aan vastleggingskredieten en -2,5% aan betalingskredieten), die op de ontwerpbegroting reeds een van de zwaarst gekorte rubrieken was (-12,5% aan vastleggingskredieten en -8,2% aan betalingskredieten) ten opzichte van de niveaus in 2013; wijst nogmaals op het feit dat rubriek 4 slechts 6% van de totale begroting van de Unie omvat, maar wel het engagement van de EU in het buitenland bepaalt;
57. is in dit verband van mening dat het uiterst belangrijk is de samenwerking te vergroten, de coördinatie te intensiveren en synergieën te ontwikkelen met programma's en projecten van lidstaten in derde landen ten einde de doeltreffendheid van het externe optreden van de EU te verbeteren en het hoofd te bieden aan de huidige begrotingsbeperkingen;
58. acht de verlagingen door de Raad van de lijnen die het Parlement als prioriteit heeft aangewezen onaanvaardbaar en stelt voor om de bedragen van de ontwerpbegroting te herstellen voor de lijnen die de Raad heeft verlaagd en om de vastleggingskredieten zelfs te verhogen tot boven de ontwerpbegroting voor een aantal lijnen die van strategisch belang zijn voor de buitenlandse betrekkingen van de EU, en dit tot een totaal van 233 miljoen EUR (humanitaire hulp, het Europees nabuurschapsinstrument, het instrument voor ontwikkelingssamenwerking, het instrument voor pretoetredingssteun, het stabiliteitsinstrument en het Europees instrument voor democratie en mensenrechten); roept in dit verband op tot verhoging van de kredieten voor geografische en thematische terreinen die vallen onder het instrument voor ontwikkelingssamenwerking, met het oog op het verwezenlijken van de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling;
59. is van oordeel dat, met het oog op een doeltreffende tenuitvoerlegging van het Europees nabuurschapsbeleid, meer steun moet worden gewaarborgd voor partnerlanden die zich inzetten voor de totstandbrenging van een democratische samenleving en het doorvoeren van hervormingen; is zich bewust van de aanhoudende moeilijke politieke situatie in enkele van de partnerlanden; is van mening dat ook moet worden gezorgd voor meer steun ter bevordering van vertrouwensopbouw en andere maatregelen die bijdragen aan de veiligheid en het voorkomen en oplossen van conflicten;
60. herinnert aan het belang van transparantie als fundamenteel begrotingsbeginsel; verzoekt daarom de lijn voor de speciale vertegenwoordigers van de Europese Unie (SVEU's) op te splitsen om een beter overzicht mogelijk te maken van de toewijzingen voor de individuele SVEU's; stelt voor om de SVEU-begrotingslijnen volledig over te hevelen naar de begroting van de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO);
61. kan niet instemmen met het voorstel van de Commissie om de geografische en thematische lijnen te splitsen in een lijn voor armoedebestrijding en duurzame ontwikkeling en een lijn voor bestuursproblematiek, aangezien deze nieuwe nomenclatuur geen onderscheid maakt tussen doelstellingen en middelen in het ontwikkelingsbeleid; stelt daarom een aangepaste nomenclatuur voor die de behoeften van het ontwikkelingsbeleid beter weergeeft;
62. stelt voor om middelen uit het flexibiliteitsinstrument beschikbaar te stellen ter hoogte van 50 miljoen EUR, om de werkelijke behoeften te financieren die de bijdrage van de Unie aan het vredesproces in het Midden-Oosten met zich meebrengt; dringt derhalve andermaal aan op langetermijnplanning en toereikende middelen voor bijstand aan de Organisatie van de Verenigde Naties voor hulpverlening aan Palestijnse vluchtelingen (UNRWA), Palestina en het vredesproces; benadrukt dat het belangrijk is de UNRWA de nodige middelen te verstrekken zodat deze organisatie de essentiële diensten kan verlenen waarvoor zij een mandaat heeft gekregen van de Algemene Vergadering van de VN, en zij gezien de instabiliteit in de regio de veiligheid en het bestaan van de vluchtelingen kan waarborgen;
63. is van mening dat, met het oog op de transparantie en doeltreffendheid van de hulp, het beleid van rechtstreekse begrotingssteun kritisch onder de loep moet worden genomen en dat het controleniveau moet worden verbeterd; onderstreept dat de EU in gevallen van fraude en misbruik de financiële steun moet stopzetten;
64. roept op tot een verhoging van de betalingskredieten voor de reserve voor noodhulp (+147 miljoen EUR), om een herhaling van de situatie te voorkomen dat de Commissie niet in staat is om tijdig te reageren op nieuwe humanitaire crises;
Rubriek 5
65. is verbaasd over de verlagingen door de Raad in rubriek 5, neerkomend op in totaal ‑153,283 miljoen EUR aan vastleggingen en betalingen (-1,8% ten opzichte van de ontwerpbegroting), waarbij het zwaarst wordt bezuinigd op pensioenen en de Europese scholen (‑5,2 miljoen EUR, oftewel -3,2%) en op uitgaven in verband met ambtenaren en tijdelijke functionarissen op beleidsterreinen (‑69,7 miljoen EUR, oftewel -3,5%);
66. wijst erop dat de Commissie in haar ontwerpbegroting de bezuinigingen voortvloeiend uit het nieuwe personeelsstatuut en de verlaging van het aantal posten met 1%, zoals overeengekomen door de instellingen, reeds grotendeels heeft verrekend;
67. beschouwt de door de Raad voorgestelde bijkomende verlagingen op administratieve uitgaven als ongerechtvaardigd en in strijd met statutaire en contractuele verplichtingen en met de nieuwe bevoegdheden en taken van de Unie; wijst erop dat het "uitsluiten van de bedragen met betrekking tot de salarisaanpassing van 2011 en 2012" kan leiden tot verdere onevenwichtigheden op de begroting van de Unie;
68. wijst er in het bijzonder op dat, indien het Hof van Justitie van de Europese Unie ("Hof van Justitie") in 2014 de Commissie in het gelijk stelt betreffende de betwiste aanpassing van de pensioenen en salarissen vanaf 1 juli 2012, dit geen voldoende grote marge zou vrijlaten onder het maximum van Rubriek 5 om in te kunnen spelen op deze onvoorziene situatie; wijst er bijgevolg op dat de Raad het door hemzelf in zijn goedgekeurde standpunt vastgestelde doel niet heeft verwezenlijkt;
69. herstelt daarom de bedragen van de ontwerpbegroting voor alle lijnen met betrekking tot administratieve en ondersteunende uitgaven, alsmede voor alle lijnen van rubriek 5 die door de Raad zijn verlaagd, met uitzondering van de lijn "Salaris en toelagen" in afdeling III, die wordt verlaagd met -1,2 miljoen EUR ter dekking van de bijdrage van het Europees Agentschap voor chemische stoffen aan de financiering van Europese scholen van type II;
70. besluit om een aantal kredieten in reserve te houden in afwachting van adequate informatie van de Commissie met betrekking tot gedecentraliseerde agentschappen en verslagen over het beheer van de externe steun;
71. splitst de lijn voor uitgaven van het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) met betrekking tot ambtenaren en tijdelijk personeel, ter weerspiegeling van het ruimere mandaat en de grotere onafhankelijkheid van het secretariaat van het Comité van toezicht van OLAF, zoals vastgelegd in de nieuwe OLAF-verordening(7);
Agentschappen
72. steunt in beginsel de ramingen van de Commissie voor de budgettaire behoeften van de agentschappen; wijst erop dat de Commissie de meeste kredieten die de agentschappen aanvankelijk hadden gevraagd reeds aanzienlijk had verlaagd;
73. is daarom van mening dat de bijkomende verlagingen die de Raad voorstelt de goede werking van de agentschappen in gevaar zou brengen en hun zou beletten de taken uit te voeren die hun door de wetgevingsautoriteit zijn toebedeeld; verwerpt de door de Raad gevolgde horizontale aanpak bij de verlaging van de kredieten voor de agentschappen, waarvan de behoeften moeten worden beoordeeld per geval;
74. gaat echter niet akkoord met de benadering die de Commissie hanteert ten opzichte van het personeel, waarbij het personeelsbestand van de agentschappen niet alleen verminderd moet worden met 1%, zoals voor alle instellingen en organen is overeengekomen in het politieke akkoord over het MFK, maar nog eens 1% moet bijdragen aan een "herindelingspool";
75. benadrukt het feit dat de overeengekomen inkrimping van het personeelsbestand gebaseerd moet zijn op het organigram en de taken die golden op de referentiedatum 31 december 2012, en dat nieuwe taken voor de bestaande agentschappen of de oprichting van nieuwe agentschappen gepaard moeten gaan met aanvullende middelen;
76. wijzigt daarom de personeelsformatie van de meeste agentschappen in die zin dat de overeengekomen verlaging met 1% wordt doorgevoerd; doet dat echter niet voor agentschappen die in hun aanvankelijke verzoek de 1+1%-verlaging reeds hadden doorgevoerd; herhaalt niettemin dat met deze bijkomende bijdrage van 1% rekening moet worden gehouden op de begroting 2015, om een gelijke behandeling van alle agentschappen te waarborgen;
77. benadrukt dat de extra taken die de Europese toezichthoudende autoriteiten (ESA's) reeds hebben gekregen, alsmede de toekomstige, in de nog goed te keuren wetsvoorstellen geplande taken zullen vereisen dat hun begroting in zodanige mate wordt opgetrokken dat zij hun toezichthoudende rol op bevredigende wijze kunnen vervullen; herinnert aan zijn standpunt dat de ESA's onafhankelijke begrotingslijnen moeten hebben en financieel onafhankelijk moeten worden van hun nationale leden;
78. besluit de kredieten op de begroting 2014 te verhogen voor de drie agentschappen voor financieel toezicht; is van mening dat deze kredieten het feit moeten weerspiegelen dat de nodige taken moeten worden uitgevoerd, nu meer verordeningen, besluiten en richtlijnen zijn en worden goedgekeurd voor het overwinnen van de huidige financiële en economische crisis, die sterk verband houdt met de stabiliteit van de financiële sector;
79. besluit tevens de kredieten voor het Europees Agentschap voor maritieme veiligheid en voor een aantal agentschappen in rubriek 3 te verhogen met het oog op de uitbreiding van hun takenpakket (Frontex, Europol, het Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving, het Europees Agentschap voor het operationeel beheer van grootschalige IT-systemen en het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken); verhoogt de kredieten voor het Europees Geneesmiddelenbureau, aangezien de Commissie in haar ontwerpbegroting rekening had gehouden met de bestemmingsontvangsten, wat niet zou moeten voor agentschappen die vooral met vergoedingen worden bekostigd; loopt vooruit op de mogelijke inwerkingtreding van het 4e spoorwegpakket door aanvullende kredieten voor het Europees Spoorwegbureau in de reserve te plaatsen;
80. verzoekt de Commissie zich meer in te spannen om samen met de lidstaten, die hier overigens niet om staan te springen, agentschappen aan te wijzen die kunnen fuseren of in ieder geval kunnen verhuizen zodat ze kantoorruimte of bepaalde administratieve taken kunnen delen;
81. verlangt voorts van de Commissie dat zij een nieuw financieel memorandum indient wanneer een wetgevingsprocedure tot verlenging van het mandaat van een agentschap door het Parlement en de Raad is voltooid; is zich ervan bewust dat een dergelijke verlenging extra middelen nodig kan maken, waarover beide instellingen overeenstemming moeten bereiken;
Proefprojecten (PP) en voorbereidende acties (VA)
82. besluit na een grondige analyse van de ingediende PP's en VA's, tegen de achtergrond van het slaagpercentage van de lopende projecten en acties, de initiatieven die al gedekt zijn door bestaande rechtsgronden buiten beschouwing latend en ten volle rekening houdend met de beoordeling door de Commissie van de uitvoerbaarheid van de projecten, een compromispakket goed te keuren met een beperkt aantal PP's en VA's, mede gelet op de beperkte marges die beschikbaar zijn;
Overige afdelingen
83. is van mening dat de begroting van elke instelling van de Unie, vanwege hun specifieke taken en situatie, afzonderlijk moet worden behandeld zonder te streven naar algemeen toe te passen oplossingen, rekening houdend met de specifieke ontwikkelingsfase, operationele taken, beheersdoelen, personeelsbehoefte en gebouwenbeleid van elke instelling;
84. is van mening dat het Parlement en de Raad moeten streven naar zoveel mogelijk besparingen en efficiëntieverhogingen door middel van een voortdurende herbeoordeling van lopende en nieuwe taken, maar daarnaast een niveau van kredieten moeten vaststellen dat afdoende is om de goede werking van de instellingen, de eerbiediging van interne en externe wettelijke verplichtingen en de levering van een hoogwaardige openbare dienst te waarborgen;
85. is bezorgd over de door de Raad voorgestelde schrapping op de ontwerpbegroting 2014 van de salarisaanpassing van het personeel van 1,7% voor 2011 en 2012 voor de instellingen die de jaarlijkse gevolgen van deze aanpassingen reeds in hun begrotingsramingen hadden verwerkt, in het bijzonder met het oog op de komende uitspraak van het Hof van Justitie; neemt die uitgaven weer op de begroting 2014 op vanuit het oogpunt van goed en verstandig financieel beheer; is tevens bezorgd over de groeiende achterstand met hoofdsom- en rentebetalingen waar de instellingen verantwoordelijk voor zouden zijn, en wijst erop dat de Raad geen kredieten heeft voorzien bij wijze van voorzorgsmaatregel;
86. is daarom ernstig verontrust over het feit dat de betalingsmarge in rubriek 5 en het submaximum voor administratieve uitgaven bijna nihil is en de vastleggingsmarge geheel ontoereikend; wijst erop dat overeenkomstig artikel 203 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 de administratieve kredieten niet-gesplitste kredieten zijn en dat derhalve de laagste van de twee maxima bepalend is; wijst nogmaals op het feit dat aanvullende betalingskredieten nodig kunnen zijn ter dekking van nog niet doorgevoerde salarisaanpassingen en waarschuwt dat er ook een probleem kan optreden met de marge voor de betalingen;
87. verzoekt om een gewijzigde begroting ter dekking van de achterstand en de respectievelijke salarisaanpassingen indien het Hof van Justitie zich uitspreekt ten gunste van de salarisaanpassing zoals bepaald in het Personeelsstatuut; wijst op een aantal kleinere bijkomende besparingen voortvloeiend uit de vaststelling van het Personeelsstatuut die nog niet in de ontwerpbegroting waren verwerkt; wijst op de exacte details van de nota van wijzigingen nr. 2/2014 (COM(2013)0719) van de Commissie; vraagt de Raad tijdens de begrotingsprocedure 2014 rekening te houden met de inhoud van deze nota;
88. is ingenomen met de inspanningen die de instellingen hebben verricht om op zoveel mogelijk manieren bezuinigingen door te voeren zonder de kwaliteit van hun dienstverlening in gevaar te brengen; verwelkomt intensievere interinstitutionele samenwerking, zoals de lopende onderhandelingen tussen het Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's met als doel hun politieke banden te versterken, de efficiëntie te vergroten en mobiliteit van het personeel aan te moedigen, teneinde de kerntaken van de respectievelijke instellingen te ondersteunen;
Afdeling I – Europees Parlement
Algemeen kader
89. herinnert eraan bij de goedkeuring van zijn ramingen voor 2014 te hebben aangedrongen op een hoge mate van budgettaire verantwoordelijkheid, controle en terughoudendheid en op verdere inspanningen om veranderingen, besparingen en structurele hervormingen door te voeren, met als doel om de stijging van de begroting zo dicht mogelijk in de buurt van het inflatiepercentage te houden;
90. benadrukt dat het Parlement en de Raad met het oog op langetermijnbesparingen op de EU-begroting werk moeten maken van een stappenplan voor één vestigingsplaats van het Parlement, zoals reeds aangegeven in eerdere resoluties, met name zijn resolutie van 23 oktober 2012 over het standpunt van de Raad over het ontwerp van algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2013 - alle afdelingen(8), zijn resolutie van 6 februari 2013 over de richtsnoeren voor de begrotingsprocedure 2014 - alle afdelingen behalve de Commissie(9), en zijn besluit van 10 mei 2012 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2010, afdeling I – Europees Parlement(10);
91. is tevreden met het akkoord dat tijdens het overleg van 24 september 2013 tussen het Bureau en de Begrotingscommissie is bereikt; wijst erop dat zijn begroting 2014 in totaal 1 783 976 098 EUR bedraagt, een nettoverlaging met 29 168 108 EUR ten opzichte van het voorontwerp van raming van 26 februari 2013;
92. wijst erop dat zijn begroting 2014 een stijging van 1,9% vertoont ten opzichte van de begroting 2013; wijst erop dat de kosten voor de toetreding van Kroatië voor 0,17% en de eenmalige kosten voor de nieuwe parlementaire legislatuur voor 2,1% aan deze verhoging bijdragen; benadrukt dat ondanks de onvermijdelijke kosten in verband met de wisseling van de legislatuur na de Europese verkiezingen in 2014, de operationele begroting netto zal dalen met 0,37%, waarbij het verwachte inflatieniveau nog voor een verdere daling zal zorgen;
93. benadrukt dat kredieten op zijn begroting zijn opgenomen om de eventuele salarisaanpassingen voor 2011 en 2012 te dekken, tegen de achtergrond van de verwachte uitspraak van het Hof van Justitie; is uiterst verontrust dat de Raad op zijn eigen begroting geen kredieten als voorzorgsmaatregel heeft voorzien, en evenmin op de begrotingen van de andere instellingen, om de gevolgen voor de begroting te dekken die kunnen voortvloeien uit de verwachte uitspraak van het Hof van Justitie; wijst erop dat de nettoverlaging met 0,37% van de operationele begroting 2014 van het Parlement nog verder verlaagd zou zijn met 1,3%, indien het Parlement geen kredieten had voorzien ter dekking van de komende salarisaanpassingen voor 2011 en 2012 in het geval van een daartoe strekkende uitspraak van het Hof van Justitie;
94. keurt de volgende aanpassingen van de ramingen goed:
–
verwerking in het organigram van de gevolgen van de goedkeuring van het nieuwe Personeelsstatuut en de daaruit voortvloeiende wijzigingen;
–
het rekening houden met de besparingen ten gevolge van de vervanging in Luxemburg van het PRES-gebouw door het GEOS-gebouw;
–
verlaging van de kredieten voor het Huis van de Europese geschiedenis dankzij de bijdrage van de Commissie aan de exploitatiekosten en interne besparingen;
–
het rekening houden met de besparingen dankzij de invoering van werkmethodes in het kader van een "papierloos Parlement";
–
overdracht van het beheer van de pensioenen van de leden uit hoofde van het Statuut van de leden naar de specifieke begrotingslijn in afdeling III, net als de pensioenen van de ambtenaren;
–
toewijzing van personele en financiële middelen aan het nieuwe directoraat-generaal parlementaire onderzoeksdiensten naar aanleiding van het met succes sluiten van de samenwerkingsovereenkomst met het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's;
Gezamenlijke werkgroep
95. is ingenomen met de voortzetting van de werkzaamheden van de gezamenlijke werkgroep Parlementaire begroting van het Bureau en de Begrotingscommissie, die zijn nut heeft bewezen bij het hervormingsproces als platform voor discussie en de vaststelling van mogelijke manieren om de efficiëntie te verhogen, ter compensatie van de investeringen die nodig zijn om de doelmatigheid van het Parlement te versterken;
96. herinnert eraan dat de werkgroep in het verleden met succes strategieën heeft geformuleerd om te besparen op de reiskosten van de leden;
97. is van mening dat de hervormingen die de werkgroep heeft geformuleerd, zoals interinstitutionele samenwerking met het Comité van de Regio's en het Europees Economisch en Sociaal Comité, maatregelen ter invoering van een "papierloos Parlement" en e-vergaderingen, een efficiëntere structuur van de agenda van het Parlement, de uitbesteding van betalingen en de invoering van nieuwe beheerssoftware voor de human resources, moeten worden voortgezet om een werkelijke efficiëntieverhoging te bewerkstelligen en middelen vrij te maken ter verbetering van het onafhankelijk wetenschappelijk advies aan de leden en ter versterking van de controlecapaciteit van het Parlement;
Hervorming van het Personeelsstatuut
98. wijst erop dat de wijzigingen van het Personeelsstatuut, overeengekomen door het Parlement en de Raad via de gewone wetgevingsprocedure, een nieuwe methode omvatten voor de indexering van de salarissen en voorzien in een bevriezing van de salarisaanpassingen voor alle instellingen, met inbegrip van het Parlement, in 2013 en 2014, wat een besparing van 14,5 miljoen EUR oplevert op de begroting 2014 van het Parlement;
99. wijst er verder op dat andere hervormingen van het Personeelsstatuut, zoals de wijziging van de regels voor de jaarlijkse reiskosten voor ambtenaren, besparingen zullen opleveren van 2,8 miljoen EUR, naast de besparingen ter hoogte van 0,8 miljoen EUR als gevolg van de aanpassing van de loopbaanontwikkeling van het personeel en het tempo van bevorderingen, alsmede van de invoering van een nieuwe SC-functiegroep;
100. wijst erop dat het voorstel van de Commissie om het totale personeelsbestand in te krimpen met 1% per jaar voor het Parlement zal leiden tot het schrappen van 67 posten in 2014; neemt kennis van de nota van de secretaris-generaal aan het Bureau van 2 september 2013, waarin de secretaris-generaal niet raakt aan het evenwicht tussen de politieke en de administratieve assistentie aan de leden; wijst erop dat de fracties hun personele middelen sinds 2012 hebben bevroren en dat in de vorige twee begrotingsjaren slechts gedeeltelijk aan hun behoeften is tegemoet gekomen; benadrukt dat het totale personeelsbestand van de fracties in 2014 en de jaren daarna niet lager mag zijn dan het huidige niveau;
101. herhaalt zijn verzoek, zoals geformuleerd in zijn resolutie van 17 april 2013, om een routekaart voor de tenuitvoerlegging van het gewijzigde Personeelsstatuut te presenteren aan de Begrotingscommissie, nu de onderhandelingen tussen het Parlement en de Raad zijn afgerond met een akkoord over de hervorming van het Personeelsstatuut;
Samenwerking met raadgevende comités
102. is ingenomen met de lopende onderhandelingen en moedigt het Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's aan een interinstitutionele samenwerkingsovereenkomst te sluiten met het oog op nauwere samenwerking;
103. benadrukt dat de geraamde veranderingen in het organigram van het Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's met betrekking tot de interinstitutionele samenwerkingsovereenkomst waarover momenteel wordt onderhandeld, rechtstreeks verband houden met en bijgevolg afhankelijk zijn van de definitieve goedkeuring van het politieke akkoord; is van mening dat deze samenwerking kan leiden tot een geleidelijke overplaatsing op vrijwillige basis van maximaal 80 posten van de vertaaldiensten van de Comités naar het nieuwe DG van het Parlement voor parlementaire onderzoeksdiensten (inclusief de bijbehorende uitbreiding van zijn organigram), wat dan gecompenseerd zou worden door het schrappen van een evenredig aantal posten in het organigram van de Comités in het jaar na de overplaatsing van het personeel;
Reserve voor onvoorziene omstandigheden
104. besluit, aangezien noch het begin noch het tempo van deze overplaatsing van personeel met voldoende precisie kunnen worden vastgesteld ten tijde van de begrotingsprocedure 2014, een bedrag van 0,7 miljoen EUR toe te voegen aan de lijn voor salarissen van het Parlement, en tegelijkertijd een even groot bedrag aan kredieten op de lijnen voor salarissen van de Comités in de reserve te plaatsen, in afwachting van de voortgang van de overplaatsing; beseft dat indien nodig maximaal 3,3 miljoen EUR aan kredieten kan worden overgeschreven van de reserve voor onvoorziene omstandigheden naar de lijn voor salarissen, indien de bevoegde commissie van het Parlement hiertoe besluit; verwacht dat de twee raadgevende comités hun eigen begroting met een passende hoeveelheid kredieten zullen verlagen, in afwachting van de overplaatsing en het daarvoor benodigde politieke akkoord met het Parlement;
Overdracht van de pensioenen van de leden
105. is ervan overtuigd dat het beheer van de pensioenen van voormalige leden geen deel uitmaakt van de dagelijkse operationele taken van het Parlement en dat de mogelijke stijging van de pensioenkosten de transparantie van de begroting vermindert; steunt daarom de overdracht van het beheer van drie soorten pensioenen die onder het Statuut van de leden vallen, namelijk ouderdoms-, invaliditeits- en overlevingspensioenen, naar afdeling III van de begroting van de Unie, waarbij het de leden blijft raadplegen en adviseren over pensioengerelateerde kwesties; wijst erop dat de samenvoeging van het beheer van pensioenen in één instelling zorgt voor een efficiënter beheer;
106. wijst erop dat de verstrekking van informatie over de Europese verkiezingen van 2014 op coherente wijze moet worden aangepakt; steunt daarom, ter bevordering van de opkomst voor de verkiezingen van 2014, de verstrekking van informatie over de verkiezingsdatum en de bewustmaking van de burgers van de Unie door hen in alle talen van de Unie te informeren over hun kiesrechten en over de gevolgen van de Unie voor hun dagelijks leven; is van mening dat de voorlichtingsstrategie voor de verkiezingen van 2009 en 2014 achteraf moet worden geëvalueerd;
Bijkomende besparingen
107. is van mening dat in deze tijden van financiële beperkingen alles in het werk moet worden gesteld om zoveel mogelijk manieren voor besparing te vinden op de begrotingen van de instellingen door meer praktijken in te voeren die de kwaliteit van de werkzaamheden van de leden niet aantasten; herinnert eraan dat het feit dat de dienstreisvergoedingen van het personeel sinds 2007 niet geïndexeerd zijn en dat alle vergoedingen van de leden tot het einde van de huidige zittingsperiode op het niveau van 2011 zijn bevroren, zichtbare tekenen van terughoudendheid zijn; is bovendien ingenomen met het bevriezen van alle vergoedingen van de leden tot eind 2014;
108. besluit in deze geest de uitgaven van het Parlement met 9 658 000 EUR te verlagen ten opzichte van de ontwerpbegroting 2014;
109. verlaagt in de geest van zelfbeperking de kredieten voor delegaties en bijgevolg het totale aantal delegaties voor leden, waarbij nog verder wordt gegaan dan de besparingen die de afgelopen twee jaren werden goedgekeurd en doorgevoerd;
Afdelingen IV tot en met X
110. complimenteert alle andere instellingen met de besparingen en efficiëntieverhogingen die zij reeds op hun ontwerpbegrotingen hebben doorgevoerd; neemt de salarisaanpassingen voor 2011 en 2012 opnieuw op de begroting op met het oog op het komende besluit van het Hof van Justitie ter zake, overeenkomstig het beginsel van goed en verstandig financieel beheer;
Afdeling IV – Hof van Justitie
111. past de forfaitaire verlaging wederom aan tot 3%, waarmee kredieten ter hoogte van 1,43 miljoen EUR opnieuw op de begroting worden opgenomen, om het Hof van Justitie in staat te stellen zijn personeelsformatie volledig te benutten en te waarborgen dat het Hof zijn voortdurend groeiende werklast op de juiste wijze kan verwerken;
112. verhoogt de salarislijnen van het Hof van Justitie tot boven de ontwerpbegroting om rekening te houden met de salarisaanpassingen voor 2011 en 2012, die in eerste instantie niet waren opgenomen op de begrotingsramingen van het Hof;
Afdeling V – Europese Rekenkamer
113. herstelt, in het bijzonder met het oog op de komende uitspraak van het Hof van Justitie ter zake, de kredieten voor de salarisaanpassingen van 2011 en 2012 die gevolgen hebben voor de begroting 2014 en die door de Raad in zijn lezing van de begroting zijn geschrapt, op het niveau van de ontwerpbegroting;
114. is zeer tevreden dat de Rekenkamer de nodige zuinigheid heeft betracht door interne mogelijkheden tot efficiëntieverhoging te vinden op zijn ontwerpbegroting;
Afdeling VI – Europees Economisch en Sociaal Comité
115. herstelt, in het bijzonder met het oog op de komende uitspraak van het Hof van Justitie ter zake, de kredieten voor de salarisaanpassingen van 2011 en 2012 die gevolgen hebben voor de begroting 2014 en die door de Raad in zijn lezing van de begroting zijn geschrapt, op het niveau van de ontwerpbegroting;
116. is ingenomen met de lopende onderhandelingen tussen het Parlement en het Europees Economisch en Sociaal Comité over een samenwerkingsovereenkomst en moedigt een succesvolle afronding ervan aan; plaatst een deel van de kredieten voor salarissen in de reserve, in afwachting van de ondertekening van de samenwerkingsovereenkomst met het Parlement en de geleidelijke overplaatsing van maximaal 48 personeelsleden, met de opmerking in het organigram dat deze posten geschrapt zullen worden in het jaar na afronding van de overplaatsing van het personeel, en onder voorbehoud dat de overeenkomst daadwerkelijk wordt gesloten;
Afdeling VII – Comité van de Regio's
117. herstelt, in het bijzonder met het oog op de komende uitspraak van het Hof van Justitie ter zake, de kredieten voor de salarisaanpassingen van 2011 en 2012 die gevolgen hebben voor de begroting 2014 en die door de Raad in zijn lezing van de begroting zijn geschrapt, op het niveau van de ontwerpbegroting;
118. is ingenomen met de lopende onderhandelingen tussen het Parlement en het Comité van de Regio's over een samenwerkingsovereenkomst en moedigt een succesvolle afronding ervan aan; plaatst een deel van de kredieten voor salarissen in de reserve, in afwachting van de ondertekening van zulke samenwerkingsovereenkomst en de geleidelijke overplaatsing van maximaal 32 personeelsleden, met de opmerking in het organigram dat deze posten geschrapt zullen worden in het jaar na afronding van de overplaatsing van het personeel, en onder voorbehoud dat de overeenkomst daadwerkelijk wordt gesloten;
119. herstelt de lijnen voor reiskosten van de leden op het niveau van de ontwerpbegroting om te waarborgen dat de politieke activiteiten niet worden beperkt;
120. merkt op dat de Fractie Europese Conservatieven en Hervormers (ECRFractie) in het Comité van de Regio's een nieuwe fractie heeft opgericht; herinnert eraan dat elke fractie in verhouding tot haar omvang administratieve ondersteuning moet krijgen om haar deelname aan de politieke werkzaamheden van het Comité te vergemakkelijken;
Afdeling VIII – Europese Ombudsman
121. herstelt, in het bijzonder met het oog op de komende uitspraak van het Hof van Justitie ter zake, de kredieten voor de salarisaanpassingen van 2011 en 2012 die gevolgen hebben voor de begroting 2014 en die door de Raad in zijn lezing van de begroting zijn geschrapt, op het niveau van de ontwerpbegroting;
122. kan de benadering van de Europese Ombudsman billijken om de inkrimping van het personeelsbestand met 5% gedurende vijf jaar in eigen tempo door te voeren, gezien de relatief kleine omvang van de instelling;
Afdeling IX – Europese toezichthouder voor gegevensbescherming
123. herstelt, in het bijzonder met het oog op de komende uitspraak van het Hof van Justitie ter zake, de kredieten voor de salarisaanpassingen van 2011 en 2012 die gevolgen hebben voor de begroting 2014 en die door de Raad in zijn lezing van de begroting zijn geschrapt, op het niveau van de ontwerpbegroting;
124. kan de benadering van de Europese toezichthouder voor gegevensbescherming billijken om de inkrimping van het personeelsbestand met 5% gedurende vijf jaar in eigen tempo door te voeren, gezien de relatief kleine omvang van het orgaan;
Afdeling X – Europese Dienst voor extern optreden
125. herstelt, in het bijzonder met het oog op de komende uitspraak van het Hof van Justitie ter zake, de kredieten voor de salarisaanpassingen van 2011 en 2012 die gevolgen hebben voor de begroting 2014 en die door de Raad in zijn lezing van de begroting zijn geschrapt, op het niveau van de ontwerpbegroting;
126. past de forfaitaire verlaging wederom aan tot 5,3% (door de kredieten ter hoogte van circa 0,4 miljoen EUR opnieuw op te voeren) in het hoofdkwartier en tot 2,7% in de delegaties (0,5 miljoen EUR), met het oog op de voortgang bij de aanwervingen om te voldoen aan de operationele behoeften;
127. verhoogt de kredieten voor beveiliging met een bedrag van 5,4 miljoen EUR voor veilige IT-systemen en netwerken en 0,6 miljoen EUR voor arbeidscontractanten;
128. erkent de wens van de EDEO om te voldoen aan het verzoek van de Commissie buitenlandse zaken van het Parlement om de speciale vertegenwoordigers van de Europese Unie (SVEU's) en hun personeel te integreren in de begroting en de institutionele structuur van de EDEO; merkt op dat, teneinde de overdracht van personele en financiële middelen van de Commissie- naar de EDEO-begroting mogelijk te maken, een compromisoplossing moet worden gevonden met de Commissie en de Raad en dat bovendien een passende rechtsgrond moet worden vastgesteld; stelt een verhoging van de begroting en de personeelsformatie van de EDEO voor;
o o o
129. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de overige betrokken instellingen en organen, alsook de nationale parlementen.
Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 september 2013 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (Euratom) nr. 1074/1999 van de Raad (PB L 248 van 18.9.2013, blz. 1).
Data voor de begrotingsprocedure in 2014 en regels voor de werking van het bemiddelingscomité
A. Het Europees Parlement, de Raad en de Commissie komen voor 2014 de volgende belangrijke data overeen:
1. De Raad tracht voor 11 september 2013 zijn standpunt vast te stellen en aan het Europees Parlement toe te zenden, opdat tijdig een akkoord met het Europees Parlement mogelijk kan worden gemaakt;
2. De Begrotingscommissie van het Europees Parlement neemt uiterlijk aan het eind van week 41 (begin oktober) amendementen op het standpunt van de Raad aan;
3. Op 16 oktober 2013 wordt na de middag, voorafgaand aan de lezing door het Europees Parlement, een trialoogvergadering belegd;
4. Het Europees Parlement stelt in week 43 in plenaire vergadering zijn lezing vast;
5. De bemiddelingsperiode begint op 24 oktober 2013. Overeenkomstig artikel 314, punt 4, onder c), van het VWEU verstrijkt de voor bemiddeling voorziene periode op 13 november 2013;
6. Het bemiddelingscomité vergadert op 4 november 2013 in het Europees Parlement, en op 11 november 2013 in het Raadsgebouw; de bijeenkomsten van het bemiddelingscomité worden voorbereid tijdens trialogen. Een eerste trialoog staat gepland op 7 november 2013. Tijdens de bemiddelingsperiode van 21 dagen kunnen nog andere trialogen worden belegd.
B. Het Europees Parlement, de Raad en de Commissie onderschrijven voorts de in bijlage dezes opgenomen regels voor de werking van het bemiddelingscomité, die van toepassing blijven totdat het nieuwe interinstitutioneel akkoord in werking treedt.
BIJLAGE II
Regels voor de werking van het bemiddelingscomité in de begrotingsprocedure 2014
1. Indien het Europees Parlement amendementen aanneemt op het standpunt van de Raad, neemt de voorzitter van de Raad tijdens dezelfde plenaire vergadering nota van de verschillende opvattingen van beide instellingen en stemt hij ermee in dat de voorzitter van het Europees Parlement onverwijld het bemiddelingscomité bijeenroept. De brief waarbij het bemiddelingscomité wordt bijeengeroepen, wordt verzonden op dezelfde dag dat de plenaire stemming heeft plaatsgevonden; de bemiddelingsperiode begint de daaropvolgende dag. De periode van 21 dagen wordt berekend overeenkomstig Verordening (EEG, Euratom) nr. 1182/71 houdende vaststelling van de regels die van toepassing zijn op termijnen, data en aanvangs- en vervaltijden
2. Indien de Raad niet met alle door het Europees Parlement aangenomen amendementen kan instemmen, bevestigt hij dit in een brief die wordt verzonden vóór de datum waarop de eerste onder punt A.6 bedoelde vergadering van het bemiddelingscomité is gepland. In dat geval gaat het bemiddelingscomité volgens de in de onderstaande alinea's vastgestelde procedure te werk.
3. Het bemiddelingscomité krijgt een gemeenschappelijk dossier (de basisdocumentatie) ter beschikking, waarin de verschillende fasen van de begrotingsprocedure worden vergeleken(1). Het bevat bedragen per begrotingsonderdeel(2), totaalbedragen per rubriek van het financiële kader en een vergelijkend document waarin zowel bedragen als toelichtingen, met wijzigingen per begrotingsonderdeel, zijn opgenomen voor alle begrotingsonderdelen die in technische zin nog niet als afgesloten worden beschouwd. Deze documenten worden ingedeeld volgens de begrotingsnomenclatuur.
Er worden ook andere documenten toegevoegd aan de basisdocumentatie ten behoeve van het bemiddelingscomité(3).
4. Met het oog op een akkoord aan het einde van de bemiddelingsperiode worden in de trialoogvergadering(en) de volgende aspecten behandeld:
– afbakening van het terrein voor de onderhandelingen over de te bespreken begrotingsvraagstukken;
– bespreking van de onder het vorige streepje geselecteerde openstaande vraagstukken, met het oog op een door het bemiddelingscomité goed te keuren akkoord;
– behandeling van thematische vraagstukken, onder meer per rubriek van het meerjarig financieel kader, eventueel op basis van werkdocumenten of non-papers.
Voor zover mogelijk worden tijdens of onmiddellijk na iedere trialoog de voorlopige conclusies en de agenda voor de volgende vergadering opgesteld. De instelling waar de trialoogvergadering plaatsvindt, zal deze conclusies opstellen.
5. Voorlopige conclusies van de trialoogvergadering(en), alsook een document met de begrotingsonderdelen waarover tijdens de trialoogvergadering(en) voorlopige overeenstemming is bereikt, zullen tijdens de bijeenkomst(en) van het bemiddelingscomité ter beschikking worden gesteld met het oog op mogelijke bekrachtiging.
6. De Commissie ontwikkelt de nodige initiatieven om de standpunten van het Europees Parlement en de Raad nader tot elkaar te brengen. Daarbij worden de Raad en het Europees Parlement volledig gelijk behandeld en geïnformeerd.
7. Het in artikel 314, punt 5, van het VWEU bedoelde gemeenschappelijk ontwerp wordt opgesteld door de secretariaten van het Europees Parlement en de Raad, met steun van de Commissie. Het ontwerp bestaat uit een begeleidende brief aan de voorzitters van het Europees Parlement en de Raad, waarin staat vermeld op welke datum het bemiddelingscomité een akkoord heeft bereikt, en uit bijlagen die de volgende gegevens bevatten:
– bedragen per begrotingsonderdeel(4) voor alle begrotingsposten en samenvattende cijfers per rubriek van het financiële kader,
– een geconsolideerd document, met bedragen en de definitieve tekst van overeengekomen wijzigingen in de ontwerpbegroting(5) of in het standpunt van de Raad.
Het bemiddelingscomité kan tevens zijn goedkeuring hechten aan mogelijke gezamenlijke verklaringen met betrekking tot de begroting voor 2014.
8. Het gemeenschappelijk ontwerp wordt vertaald in alle talen (door de diensten van het Europees Parlement), en binnen een termijn van veertien dagen te rekenen vanaf de dag volgend op de dag waarop een akkoord is bereikt over het conform punt 6 opgestelde gemeenschappelijk ontwerp, ter goedkeuring voorgelegd aan het Europees Parlement en de Raad.
Nadat het gemeenschappelijk ontwerp is goedgekeurd, wordt de laatste hand gelegd aan de begroting in juridisch-taalkundig opzicht, waarbij de bijlagen van het gemeenschappelijk ontwerp worden samengevoegd met de begrotingsonderdelen die tijdens de bemiddelingsprocedure niet zijn gewijzigd.
9. De instelling waar de trialoog of de bijeenkomst van het bemiddelingscomité plaatsvindt, stelt vertolkingsfaciliteiten ter beschikking voor alle talen van de talenregeling zoals die geldt voor de vergadering(en) van het bemiddelingscomité, alsmede vertolking op ad‑hocbasis voor de trialoogvergadering(en).
De productie en de distributie van de vergaderdocumenten worden verzorgd door de instelling waar de vergadering plaatsvindt.
De diensten van de drie instellingen werken samen bij het coderen van de resultaten van de onderhandelingen ten behoeve van de opstelling van het gemeenschappelijk ontwerp.
10. De instellingen handelen in een geest van loyale samenwerking, wisselen tijdig op formeel en op informeel niveau relevante informatie en documenten uit en onderhouden gedurende de volledige begrotingsprocedure geregeld contacten op alle niveaus door middel van de proactieve rol die hun respectieve onderhandelaars vervullen, opdat het bemiddelingscomité zijn werkzaamheden kan afronden.
Deze fasen omvatten: de begroting 2013 (met inbegrip van gewijzigde begrotingen); de oorspronkelijke ontwerpbegroting; het standpunt van de Raad met betrekking tot de ontwerpbegroting; de amendementen van het Europees Parlement op het standpunt van de Raad alsmede de door de Commissie ingediende nota's van wijzigingen. Om vergelijking mogelijk te maken bevat de oorspronkelijke ontwerpbegroting enkel de nota's van wijzigingen die zowel tijdens de lezing van de Raad als tijdens de lezing van het Europees Parlement in behandeling zijn genomen.
Begrotingsonderdelen die in technische zin als afgesloten worden beschouwd, worden in de basisdocumentatie gemerkt. Een in technische zin afgesloten begrotingsonderdeel is een onderdeel waarover geen verschil van mening bestaat tussen het Europees Parlement en de Raad en waarvoor geen nota van wijzigingen is ingediend, zonder vooruit te lopen op de uiteindelijke beslissing van het bemiddelingscomité.
Waaronder een uitvoerbaarheidsnota van de Commissie over het standpunt van de Raad en de amendementen van het Europees Parlement; een nota van wijzigingen voor landbouw (en, zo nodig, andere gebieden); eventueel de door de Commissie opgestelde Budget Forecast Alert Note (begrotingswaarschuwingsnota van het najaar); en mogelijk brieven van andere instellingen over het standpunt van de Raad en de amendementen van het Europees Parlement.
Met inbegrip van nota's van wijzigingen die zowel tijdens de lezing van de Raad als tijdens de lezing van het Europees Parlement in behandeling zijn genomen.