Resolutie van het Europees Parlement van 24 oktober 2013 over het jaarverslag van de Raad aan het Europees Parlement over het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (2013/2081(INI))
Het Europees Parlement,
– gezien het jaarverslag van de Raad aan het Europees Parlement over het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (14605/1/2012),
– gezien artikel 36 van het Verdrag betreffende de Europese Unie,
– gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie over de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer(1), en met name deel II, punt G, paragraaf 43 daarvan,
– gezien zijn resoluties van 12 september 2012(2), 11 mei 2011(3) en 10 maart 2010(4), over de jaarverslagen over het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid voor respectievelijk 2011, 2010 en 2009,
– gezien zijn standpunt van 8 juli 2010(5) over de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) en zijn aanbeveling van 13 juni 2013 aan de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid en vicevoorzitter van de Europese Commissie, de Raad en de Commissie over de herziening 2013 van de organisatie en werking van de EDEO(6),
– gezien de verklaring van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid/vicevoorzitter van de Commissie over politieke verantwoordingsplicht(7),
– gezien de verklaring die de hoge vertegenwoordiger op 8 juli 2010 in de plenaire vergadering van het Europees Parlement heeft afgelegd over de inrichting van het centraal bestuur van de EDEO(8),
– gezien de mededeling van de Commissie van 24 juli 2013 met de titel "Naar een meer competitieve en efficiënte defensie- en veiligheidssector" (COM(2013)0542),
– gezien de lopende onderhandelingen tussen het Parlement en de Raad over de nieuwe externe-financieringsinstrumenten van de Unie voor het meerjarig financieel kader 2014-2020,
– gezien de conclusies van de interparlementaire conferentie voor het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid en het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid, gehouden in Vilnius van 4 t/m 6 september 2013,
– gezien de artikelen 48 en 119, lid 1, van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie buitenlandse zaken en het advies van de Begrotingscommissie (A7-0330/2013),
A. overwegende dat het van essentieel belang is dat het Europees Parlement en de nationale parlementen op hun respectieve niveaus toezicht uitoefenen op het buitenlands beleid van de EU, opdat het extern optreden van de Unie door haar burgers wordt begrepen en gesteund; overwegende dat parlementair toezicht de legitimiteit van dit optreden versterkt;
EEN WERELD IN BEWEGING: HET AFWEGEN VAN DE BELANGEN EN WAARDEN IN EEN NIEUW BUITENLANDS BELEID VAN DE EU
1. is van mening dat het eerste kwart van de eenentwintigste eeuw wordt gekenmerkt door een periode van aanhoudende structurele verandering waardoor de wereldorde aan het veranderen is; onderstreept dat derhalve een nieuwe aanpak vereist is bij het vormgeven van een nieuwe multipolaire wereldorde die inclusief is en wordt geschraagd door de rechtsstaat en een pluralistisch democratisch model, alsmede de universele waarden, waartoe de mensenrechten behoren; merkt op dat nog vele hindernissen op onze weg liggen, niet in het minst in de samenwerking met de opkomende machten bij de hervorming van het multilaterale stelsel, het zoeken van een nieuw evenwicht in de fragiele regionale machtsverdeling en het aanpakken van de talrijke bedreigingen en uitdagingen die uitgaan van naties, niet-overheidsactoren, wankele staten en instabiele regio's;
2. onderstreept dat de financiële crisis in de wereld en het toenemende zelfbewustzijn van nieuwe opkomende economieën voor alle partijen aanzienlijke politieke, economische, sociale, culturele en ecologische uitdagingen met zich meebrengen, met inbegrip van interne problemen, en is van oordeel dat om aan deze uitdagingen het hoofd te bieden een gezamenlijk optreden van een verenigde EU en het aangaan van allianties vereist zijn teneinde vrede, veiligheid, sociale vooruitgang, welvaart, culturele diversiteit, democratie, de rechtsstaat en de eerbiediging van de mensenrechten te bevorderen en te behouden; benadrukt dat alle beleidsvormen en maatregelen van de EU in overeenstemming moeten zijn met het internationale recht en het Handvest van de Verenigde Naties;
3. is van mening dat de EU op vastberaden en eensgezinde wijze de belangen van haar burgers in de wereld moet verdedigen en daarbij haar optreden altijd moet baseren op de bevordering van de fundamentele waarden waarop de Unie gegrondvest is (democratie, de rechtsstaat en mensenrechten, sociale rechtvaardigheid en de bestrijding van armoede) en op de eerbiediging van andere landen;
4. benadrukt dat het buitenlands beleid van de EU op flexibele wijze moet kunnen inspelen op opkomende dreigingen op gebieden als gezondheid, energie, klimaatverandering en toegang tot water, die allen van invloed kunnen zijn op onze politieke prioriteiten en onze economieën, evenals op de internationale ontwikkeling;
5. benadrukt dat de EU een nieuw en geloofwaardig buitenlands beleid moet ontwikkelen om te kunnen inspelen op de huidige mondiale uitdagingen; is van oordeel dat de EU met het oog op het behoud en de bevordering van haar waarden, imago en belangen en haar positie op het wereldtoneel niet alleen samenhangend en consistent in haar externe optreden moet zijn, maar eerst en vooral haar strategische doeleinden duidelijk moet afbakenen en uitvoeren, en hierbij volledig gebruik moet maken van de door het Verdrag van Lissabon geboden kansen; is van mening dat zowel de EU als geheel als de lidstaten belang hebben bij de ontwikkeling van een gemeenschappelijke visie die de percepties en geschiedenis van de afzonderlijke lidstaten overstijgt; dringt erop aan het instrument van nauwere samenwerking aan te wenden om te zorgen voor meer slagvaardigheid en om een oplossing te vinden voor het oneigenlijke gebruik van het vetorecht binnen de Raad;
6. verklaart dat wij alleen gezamenlijk en eensgezind de kracht hebben om onze belangen na te streven en onze waarden in deze wereld te verdedigen, en dat de lidstaten derhalve - meer dan in het verleden - blijk moeten geven van hun bereidheid en politieke wil tot collectief, snel en doeltreffend handelen; bevestigt dat de lidstaten zowel in optreden als geest hun contractuele plicht van loyaliteit jegens het GBVB moeten nakomen, zoals verankerd in het Verdrag van Lissabon(9);
7. onderstreept dat de doeltreffendheid van het externe optreden van de EU tevens afhangt van de volledige steun van haar burgers en van de legitimiteit die het verkrijgt indien het wordt gestoeld op de fundamentele waarden van de EU van democratie, de rechtsstaat en de mensenrechten, en dringt derhalve aan op nauwe, regelmatige en tijdige raadpleging van het Europees Parlement bij het uitstippelen van duidelijke prioriteiten en doelstellingen voor het buitenlands beleid van de EU;
8. is van de mening dat de ontwikkeling van de Europese media wenselijk is om solidariteit te bevorderen, de verschillende nationale percepties nader tot elkaar te brengen en de bekendheid van het GBVB te vergroten;
EEN NIEUWE ALOMVATTENDE AANPAK VAN HET BUITENLANDS BELEID VAN DE EU
9. dringt er bij de lidstaten op aan een constructieve rol te vervullen in het buitenlands en veiligheidsbeleid van de Unie door de strategische beleidscoördinatie op het niveau van de Unie te bevorderen, met name door doeltreffende coördinatie tussen hun hoofdsteden en Brussel over de standpunten die zij innemen in multilaterale fora, met name de Verenigde Naties en de NAVO; onderstreept de noodzaak om, in tijden van economische beperkingen, de doeltreffendheid van de Unie als cohesiebevorderende speler op het wereldtoneel te verbeteren; stelt met name vast dat de lidstaten ook een belangrijke rol moeten vervullen bij de ontwikkeling en doeltreffende tenuitvoerlegging van het GVDB, niet alleen door civiele en militaire capaciteit ter beschikking te stellen, maar eveneens door de gemeenschappelijke financiering van GVDB-operaties te waarborgen en de Europese industriële en technologische basis te versterken, en verwacht dat deze rol zal worden versterkt na de discussie over de toekomst van de Europese defensie tijdens de bijeenkomst van de Europese Raad in december 2013;
10. is in dit verband van mening dat het uiterst belangrijk is de samenwerking te versterken, de coördinatie te vergroten en synergieën te ontwikkelen met programma's en projecten van EU-lidstaten in derde landen om de doeltreffendheid van het externe optreden van de EU te verbeteren en rekening te houden met de huidige begrotingsbeperkingen;
11. is verheugd over het initiatief van de hoge vertegenwoordiger/vicevoorzitter om het concept van een "alomvattende aanpak" te ontwikkelen teneinde het potentieel van het Verdrag van Lissabon ten volle te benutten en ervoor te zorgen dat het GBVB en het GVDB in hun geheel doeltreffend en coherent zijn; doet een beroep op de hoge vertegenwoordiger/vicevoorzitter om een debat met het Parlement aan te gaan over de vraag hoe het beste kan worden gewaarborgd dat deze alomvattende aanpak consistent wordt toegepast, en met name dat de prioriteiten van ons buitenlands beleid verder worden uitgewerkt op een wijze die strookt met onze belangen en waarden en dat zij worden geschraagd door de nodige financiële middelen en door doeltreffende en flexibele instrumenten; benadrukt dat militaire structuren en vermogens, met inbegrip van een permanente planningsstructuur en een militair operationeel hoofdkwartier, een integraal deel uitmaken van een dergelijke aanpak, en is van mening dat de versterking van de coördinatie tussen hoofden van missies, speciale vertegenwoordigers van de EU en hoofden van delegaties eveneens zal bijdragen aan de uitvoering van consistente en samenhangende maatregelen in het kader van het buitenlands en veiligheidsbeleid van de EU in de betrokken gebieden; verzoekt de lidstaten de hoge vertegenwoordiger/vicevoorzitter te ondersteunen om de alomvattende aanpak ten volle te kunnen benutten;
12. betreurt het feit dat de EU nog steeds geen duidelijke strategie voor haar betrekkingen met de rest van de wereld heeft uitgewerkt en dat haar activiteiten meer worden ingegeven door reactie dan door actie; dringt derhalve aan op een fundamenteel strategisch debat waaraan de Raad, de Commissie en het Parlement moeten deelnemen; vraagt, als een bijdrage aan dit debat, de Europese Raad het initiatief "Towards a European Global Strategy" verder uit te werken;
13. wijst er derhalve op dat een alomvattend begrip van het GBVB alle domeinen van het buitenlands beleid bestrijkt, met inbegrip van het geleidelijk formuleren van het GVDB, hetgeen kan leiden tot een gemeenschappelijke defensie, waarbij de nadruk wordt gelegd op het streven naar samenhang en consistentie, en tegelijkertijd de specifieke eigenschappen van elk onderdeel van het externe optreden worden geëerbiedigd; is van oordeel dat, onder leiding van de hoge vertegenwoordiger/vicevoorzitter, moet worden gezorgd voor een betere coördinatie tussen het interne beleid van de EU en de beleidskeuzes van de lidstaten op sleutelgebieden, zoals connectiviteit, handel, vervoer, energie, milieu en communicatie, die een duidelijke transnationale weerslag hebben, in het bijzonder ten aanzien van de diversifiëring en de continuïteit van de energievoorziening van de EU;
14. doet een beroep op de Raad en de hoge vertegenwoordiger/vicevoorzitter om gehoor te geven aan de aanbeveling van het Parlement over de herziening 2013 van de organisatie en werking van de EDEO teneinde te zorgen voor de verdere ontwikkeling van een passende en genderevenwichtige structuur binnen de EDEO (met deelneming van de betrokken Commissiediensten) waarvan geografische en thematische vakkennis deel uitmaakt, en een alomvattende aanpak voor het plannen, formuleren en uitvoeren van beleid te stimuleren;
ZORGEN VOOR LEIDERSCHAP EN SAMENHANG IN HET BUITENLANDS BELEID VAN DE EU
15. onderstreept de rol van politiek leiderschap die de hoge vertegenwoordiger/vicevoorzitter geacht wordt te vervullen bij het waarborgen van de eenheid, consistentie en doeltreffendheid van het optreden van de Unie; stelt vast dat de hoge vertegenwoordiger/vicevoorzitter bij haar herziening van de EDEO gebieden heeft afgebakend waarop haar rol moet worden versterkt en bij het initiëren, uitvoeren en waarborgen van de naleving van GBVB-besluiten doeltreffender moet worden gemaakt, en dat zij aanbevelingen heeft gedaan voor een nauwe samenwerking met de Commissie in het kader waarvan haar positie als vicevoorzitter van de Commissie ten volle kan worden benut; benadrukt, met het oog op de hoorzittingen van de nieuwe Commissie in 2014, dat het Europees Parlement deze tendens moet ondersteunen door de rol van de vicevoorzitter in de buitenlandse betrekkingen te versterken en zo de samenwerking tussen de EDEO en de Commissie te verbeteren;
16. betuigt nogmaals zijn steun aan het leiderschap van de hoge vertegenwoordiger/vicevoorzitter, onder moeilijke omstandigheden, bij de onderhandelingen met Iran, en feliciteert haar met haar succes bij het nader tot elkaar brengen van de partijen in de door de EU gefaciliteerde dialoog tussen Kosovo en Servië; is van oordeel dat deze voorbeelden van leiderschap en prioriteitstelling eveneens moeten worden toegepast in de betrekkingen met (potentiële) kandidaat-lidstaten van de EU en met haar buurlanden, en als in reactie op een reeks strategische uitdagingen, die zich uitstrekken van Centraal‑Azië tot het Midden-Oosten en van de Hoorn van Afrika tot en met de Sahel; toont zich bereid om dit proces te ondersteunen;
17. dringt aan op een herziening van de infrastructuurverdeling en bemanning van EU-delegaties om ervoor te zorgen dat de doeltreffendheid, zichtbaarheid en vertegenwoordiging in derde landen van de Unie getuigen van onze politieke ambities en verwachte prioriteiten; dringt erop aan dat een dergelijke herziening met de bevoegde commissie van het Parlement wordt besproken, vooral wanneer het resultaat tot een herverdeling van de middelen of een besluit over het openen of sluiten van delegaties in derde landen leidt; verzoekt met name opnieuw om de opening van een EU-delegatie in Iran;
DE MIDDELEN AFSTEMMEN OP DE DOELSTELLINGEN
18. heeft, in het licht van de uitdagingen en vereisten ten aanzien van het engagement van de EU in de wereld, vragen over de beweegreden van de Raad om op het meerjarig financieel kader te bezuinigen, hetgeen het vermogen van de Unie om vrede, veiligheid en duurzame economische ontwikkeling te bevorderen vermindert, alsmede haar geloofwaardigheid in verband met deze inspanningen; waarschuwt dat, indien dergelijke bezuinigingen op ongecoördineerde wijze worden doorgevoerd, het risico bestaat dat zij de doeltreffende verwezenlijking van onze belangen en waarden, alsmede ons collectief vermogen om vrede, democratie, menselijke veiligheid en welvaart in onze buurlanden en verder weg te bevorderen, zullen ondergraven;
19. erkent tegelijkertijd dat strategische keuzes moeten worden gemaakt en prioriteiten moeten worden gesteld om ervoor te zorgen dat de middelen van de Unie op een gerichte en doeltreffende wijze worden aangewend; verzoekt in dit verband de lidstaten te waarborgen dat hun nationaal beleid strookt met en wordt gecoördineerd met de strategische doelstellingen en verbintenissen van de Unie;
20. wijst erop dat het belangrijk is dat de nieuwe financieringsinstrumenten voor buitenlandse betrekkingen die momenteel door het Parlement en de Raad worden behandeld, volledig worden gefinancierd, worden afgestemd op het behartigen van de strategische belangen van de Unie en kunnen worden aangepast aan veranderende politieke omstandigheden;
21. benadrukt dat de herziening van het interinstitutioneel akkoord betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer uit 2006 een verdere stap moet zijn op weg naar grotere transparantie inzake het GBVB; is van oordeel dat democratisch toezicht afzonderlijke begrotingslijnen vergt voor elke GVDB-missie of -operatie, met inbegrip van de werkzaamheden van de speciale vertegenwoordigers van de EU, die gepaard moeten gaan met gestroomlijnde maar transparante procedures voor de interne overdracht van middelen, indien de omstandigheden zulks vereisen;
EVALUATIE VAN DE VERRICHTINGEN VAN DE HOGE VERTEGENWOORDIGER/VICEVOORZITTER EN VAN DE RAAD IN 2011
22. is ingenomen met de stappen die de Raad, met steun van de hoge vertegenwoordiger/vicevoorzitter, in het jaarverslag 2011 heeft genomen om het buitenlands beleid van de Unie in een op de toekomst gericht, strategisch beleidsdocument uit te stippelen;
23. neemt nota van het streven om de tekortkomingen aan te pakken die in de meest recente resolutie van het Parlement over dit onderwerp werden opgesomd, vooral door nieuwe GVDB-missies en -operaties te ontwikkelen in het kader van de alomvattende aanpak van de Unie ten aanzien van een land of regio;
24. is echter van oordeel dat het jaarverslag van de Raad op belangrijke punten achterblijft bij de doelstellingen van het Verdrag van Lissabon en dringt derhalve erop aan dat in de toekomst het volgende gebeurt:
–
het vaststellen van duidelijke prioriteiten en strategische richtsnoeren voor het GBVB als een essentieel onderdeel van het proces waarin onze diplomatieke, economische, financiële, ontwikkelings- en - waar nodig- crisisbeheersingsmiddelen doeltreffender worden ingezet ter verwezenlijking van het buitenlands en veiligheidsbeleid van de Unie;
–
het afbakenen van een kader voor het evalueren van de huidige strategische partners en het opbouwen van nieuwe partnerschappen, ook met internationale en regionale organisaties;
–
het uitwerken van een stappenplan voor het boeken van vooruitgang ten aanzien van belangrijke vernieuwingen van het Verdrag van Lissabon, met name door (1) de toewijzing in de praktijk van bijzonder taken en missies aan een kerngroep lidstaten, (2) de invoering van permanente gestructureerde samenwerking op defensiegebied door lidstaten die hiertoe in staat en hiertoe bereid zijn, en (3) de versterking van de rol van en een verhoging van de middelen voor het Europees Defensieagentschap;
–
het aanpakken van acute problemen in het GVDB-besluitvormingsproces, onder andere met betrekking tot financieringsprocedures en de financiering van operaties, die resulteren in onbegrijpelijke vertragingen tussen het moment waarop politieke besluiten om een missie te starten worden genomen en de daadwerkelijke uitvoering van die missie op het terrein, waarvan Libië en Mali de meest recente voorbeelden zijn in een lange reeks, onder andere door een herbeoordeling van het doel en de capaciteit van EU-battlegroups, hetgeen moet leiden tot een verbetering van het algemene kader voor de stroomlijning van het GVDB-besluitvormingsproces;
25. verzoekt de Raad om de hoge vertegenwoordiger/vicevoorzitter te vragen in het volgende jaarverslag haar doelstellingen voor het buitenlands beleid voor de jaren 2014 en 2015 uiteen te zetten, samen met het tijdschema en de nodige middelen voor de verwezenlijking ervan; onderstreept dat bij deze doelstellingen het accent moet liggen op de strategische doeleinden van de EU, te beginnen bij het trans-Atlantisch partnerschap, de economische en politieke ontwikkeling van haar oostelijke en zuidelijke buurlanden en het vredesproces in het Midden-Oosten;
26. verzoekt de Raad en de hoge vertegenwoordiger/vicevoorzitter om bij het opstellen van toekomstige jaarverslagen over het GBVB in een beginstadium contact op te nemen met de Commissie buitenlandse zaken om de doelstellingen van het buitenlands beleid voor de komende jaren te bespreken en de Europese burgers een duidelijke boodschap te brengen over de evolutie, prioriteiten en voortgang van het buitenlands beleid van de Unie, waarbij de rol van de hoge vertegenwoordiger/vicevoorzitter als leider van het buitenlandse beleid van de EU opnieuw wordt beoordeeld en aangetoond;
27. is ingenomen met het initiatief om in december 2013 een Europese top te houden over de toekomst van de Europese defensie als een gelegenheid om de strategische doelstellingen en veiligheidsbelangen van de EU onder de loep te nemen, concepten die in een witboek over de Europese defensie verder moeten worden uitgewerkt; wenst dat deze bijeenkomst leidt tot een duidelijk stappenplan met termijnen voor de verwezenlijking van de belangrijkste doelen, waaronder in eerste instantie de tijdige herziening van de Europese veiligheidsstrategie en de opstelling van een witboek met een gemeenschappelijk model voor de parallelle opstelling van nationale overzichten van de veiligheids- en defensiesituatie; benadrukt de noodzaak van nauwere samenwerking voor militaire veiligheid en kostenbesparingen;
STRATEGISCHE PRIORITEITEN: CONCENTRISCHE CIRKELS VAN VREDE, VEILIGHEID EN SOCIALE EN ECONOMISCHE ONTWIKKELING
28. is verheugd over de ontwikkeling van "strategische partnerschappen" die een concrete vorm geven aan de betrekkingen van de EU met zowel gevestigde als opkomende machten; merkt echter op dat dit concept duidelijke en samenhangende criteria vereist in verband met de plaats ervan in de structuur van het buitenlands beleid van de EU; dringt erop aan dat toekomstige besluiten over strategische partners worden uitgewerkt in het licht van de prioriteiten van de Unie inzake het buitenlands beleid en wenst dat het Parlement regelmatig op de hoogte wordt gehouden voordat er besluiten over toekomstige partnerschappen worden genomen, in het bijzonder wanneer zulke partnerschappen financiële steun krijgen uit de EU-begroting of tot nauwere contractuele betrekkingen met de EU leiden;
Verenigde Staten van Amerika
29. benadrukt dat het partnerschap met de VS gebaseerd is op nauwe politieke, culturele, economische en historische banden en op gedeelde waarden zoals vrijheid, democratie, mensenrechten en de suprematie van het recht; is er ten stelligste van overtuigd dat de VS de belangrijkste strategische partner van de EU zijn, ondanks de afwijkende standpunten in belangrijke kwesties; dringt er derhalve op aan dat de EU een duidelijke prioriteit verleent aan het verdiepen van de trans-Atlantische betrekkingen op alle niveaus en aan het verruimen ervan tot andere trans-Atlantische partners, met wederzijds voordeel en wederzijdse betrekkingen als doel;
30. is van mening dat de EU en de VS nauw moeten samenwerken bij het zoeken naar vreedzame oplossingen van de conflicten en crises die het gevolg zijn van het atoomprogramma van Iran en het overgangsproces in de landen van de Arabische lente en het Midden-Oosten; is verheugd over de inzet van president Obama voor een tweestatenoplossing voor het Israëlisch-Palestijnse conflict; roept de EU na een parlementair debat ertoe op de diplomatieke inspanningen te verhogen als onderdeel van een overeengekomen alomvattende politieke strategie voor stabiliteit op de lange termijn en veiligheid in de gehele regio;
31. is verheugd over de aangekondigde lancering van onderhandelingen over het trans-Atlantisch handels- en investeringspartnerschap, dat de Europese en Amerikaanse economieën een enorme stimulans zou kunnen geven, de voortgang bij andere internationale akkoorden zou kunnen bevorderen en een model zou kunnen vormen voor andere regionale en mondiale spelers; herinnert aan de noodzaak van het opzetten van een trans-Atlantische Politieke Raad; is van mening dat in de tussentijd de praktijk om jaarlijkse een EU‑VS‑topconferentie te houden de kans biedt om gezamenlijke doelstellingen af te bakenen, strategieën te coördineren inzake de dreigingen en uitdagingen van mondiale omvang, een gezamenlijke benadering ten aanzien van de opkomende machten te ontwikkelen, multilateralisme te waarborgen en beste praktijken uit te wisselen; herinnert eraan dat de jaarlijkse EU-VS-top dit jaar niet is gehouden; wijst er verder op dat de voltooiing van het trans-Atlantisch handels- en investeringspartnerschap en de afsluiting van de lopende onderhandelingen tussen de EU en Canada vooruitzichten zouden bieden op een grote economische ruimte die Noord-Amerika, de EU en vele landen in Latijns-Amerika zou omvatten en economische groei en banen zou opleveren; stelt voor andere politieke mogelijkheden te zoeken voor transatlantische driehoekssamenwerking;
32. is van oordeel dat de VS, met het oog op het opbouwen van vertrouwen, de redelijke wetgeving inzake gegevensbescherming moeten naleven en hun tegen de EU en haar burgers gerichte activiteiten inzake gegevensverzameling moeten wijzigen, en verzoekt om de snelle sluiting van de het "parapluakkoord" tussen de EU en de VS betreffende gegevensbescherming, die zou voorzien in informatie en beroepsmogelijkheden voor EU-burgers; benadrukt dat de recente onthullingen in heel Europa bezorgdheid hebben doen ontstaan die de betrekkingen tussen de EU en de VS zou kunnen schaden; herinnert eraan dat zowel de EU als haar partners de voorschriften inzake gegevensbescherming moeten naleven, en meent dat gemeenschappelijke normen voor de uitwisseling van gerubriceerde gegevens die de vrijheid van de burgers van zowel de VS als de EU beschermen, noodzakelijk zijn;
Rusland
33. betuigt nogmaals zijn steun aan het beleid van kritische betrokkenheid dat de Unie ten opzichte van Rusland voert; is van mening dat Rusland een belangrijk strategisch buurland is, maar is van mening dat voor de ontwikkeling van een daadwerkelijk partnerschap de grondwaarden van democratie, mensenrechten en de suprematie van het recht moeten worden geëerbiedigd; is verheugd over de samenwerking met Rusland ten aanzien van belangrijke internationale kwesties, in het bijzonder met betrekking tot het Midden-Oosten, Iran, Afghanistan en Syrië;
34. betreurt niettemin het feit dat Rusland in de Veiligheidsraad van zijn vetorecht gebruikt maakt om de inspanningen van de internationale gemeenschap te ondermijnen om effectief en snel te kunnen reageren op humanitaire crises, zoals de tragedie en het toenemende geweld in Syrië; verzoekt de hoge vertegenwoordiger/vicevoorzitter dan ook om de invloed en de diplomatieke inspanningen van de EU in te zetten voor de voorzetting van de dialoog met Rusland over deze vraagstukken; is verheugd over de bemiddeling van Rusland in verband met de voorraad chemische wapens van Syrië, in combinatie met het voorstel van de Russische minister van Buitenlandse Zaken Sergei Lavrov voor een oproep aan Syrië om zijn zeggenschap over het arsenaal aan chemische wapens op te geven, en het aanbod van Rusland om mee te werken aan een dergelijke operatie; betreurt dat Rusland niet in een eerder stadium heeft bemiddeld, waarmee het verlies van duizenden levens voorkomen had kunnen worden;
35. blijft bezorgd over de geringe gehechtheid van Rusland aan de rechtsstaat, de pluralistische democratie en de mensenrechten, zoals blijkt uit recente wetgeving die het werk van maatschappelijke organisaties belemmert en op minderheden is gericht, met inbegrip van LGBT-gemeenschappen en de vrijheid van meningsuiting, de vrijheid van vergadering en de vrijheid van vereniging beperkt; benadrukt dat de versterking van de rechtsstaat op alle terreinen van het Russische openbare leven, met inbegrip van de economie, een constructief antwoord zou zijn op de onvrede onder veel Russische burgers en van essentieel belang is om een oprecht, constructief partnerschap tussen de EU en Rusland op te bouwen; benadrukt dat een vastberaden optreden in de strijd tegen corruptie belangrijk is om het vertrouwen in de economische betrekkingen tussen de EU en Rusland te versterken en dat de voortgang van de onderhandelingen over de versoepeling van de afgifte van visa - waarvoor de voorbereidingen positief zijn verlopen - afhankelijk moet worden gemaakt van de geboekte vooruitgang op gebieden als selectieve rechtspraak en vrije, eerlijke en competitieve verkiezingen;
36. onderstreept dat de EU bereid is een bijdrage te leveren aan het Partnerschap voor modernisering en aan elke opvolger van de huidige partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst, onder voorwaarde dat Rusland vooruitgang boekt op gebieden als de mensenrechten, de rechtsstaat en de pluralistische democratie (waaronder vrije, eerlijke en competitieve verkiezingen); benadrukt eveneens dat de EU zich blijft inzetten voor de opbouw van wederzijds vertrouwen en de ontwikkeling van de politieke dialoog met Rusland, onder andere in vraagstukken die de hele wereld aangaan zoals de bestrijding van terrorisme, non-proliferatie, georganiseerde misdaad en klimaatverandering;
37. laakt het feit dat Rusland, in weerwil van de internationale normen (bijv. de Akkoorden van Helsinki), energie en handelsbeleid als instrumenten gebruikt om druk uit te oefenen op Europese buurlanden om hen te dwingen om zich aan te sluiten bij de douane-unie onder leiding van Rusland in plaats van associatieovereenkomsten met de EU te sluiten, waardoor Rusland hun soevereine besluitvorming belemmert; is er bovendien van overtuigd dat de geleidelijke integratie van partnerlanden met de EU hun streven naar goede nabuurschapsbetrekkingen met Rusland niet in de weg hoeft te staan; verzoekt Rusland met klem een constructief standpunt in te nemen ten aanzien van vastgelopen conflicten; betreurt dat de EU niet sterker betrokken is geweest bij de oplossing van deze conflicten; waarschuwt Rusland dat het gebruik van onopgeloste conflicten voor politieke doeleinden tot nieuwe vijandigheden kan leiden en de gehele regio kan destabiliseren;
China
38. moedigt de EU aan om haar brede strategische partnerschap met China verder uit te bouwen en daarbij de algemene belangen van beiden partijen, gezamenlijke projecten op basis van geostrategische normen en wederzijds respect te bevorderen; verzoekt de EU en haar lidstaten om in contacten met de Chinese regering met één stem te spreken; is ingenomen met de bijna 60 lopende sectoriële dialogen en de voorgestelde onderhandelingen over een investeringsverdrag, maar dringt aan op de verdere ontwikkeling van sectoriële dialogen en de snelle afsluiting van lopende handelsonderzoeken; herhaalt dat de mensenrechtendialoog tussen de EU en China moet worden versterkt, onder andere deelname van het maatschappelijk middenveld en samenwerking met de VN;
39. onderstreept dat de samenwerking tussen de EU en China op het multilaterale toneel van cruciaal belang is om stabiliteit te bevorderen en mondiale uitdagingen het hoofd te kunnen bieden, onder andere op economisch en financieel gebied, waaronder de strijd tegen belastingontduiking, belastingontwijking en belastingparadijzen; benadrukt dat samenwerking eveneens noodzakelijk is op het gebied van klimaatverandering, milieuvraagstukken, het gebruik van de beperkte natuurlijke rijkdommen van onze planeet en ontwikkelingssamenwerking, om vrede te behouden, ervoor te zorgen dat het internationale recht wordt geëerbiedigd in conflicten zoals dat in Syrië, en om het hoofd te kunnen bieden aan de uitdagingen ten aanzien van non-proliferatie in Iran en Noord-Korea;
40. uit zijn bezorgdheid over de voortdurende schending door China van de mensenrechten en de culturele en religieuze rechten van minderheden, namelijk in Tibet;
Japan
41. benadrukt de noodzaak van het consolideren van de betrekkingen tussen de Unie en Japan als strategische partner en belangrijke internationale speler die de democratische waarden van de EU deelt en een natuurlijke partner is voor samenwerking in multilaterale fora; ziet uit naar de onderhandelingen over een omvattende kaderovereenkomst en een vrijhandelsovereenkomst;
Zuid-Korea
42. verzoekt de EU haar politieke samenwerking te verdiepen met Zuid-Korea, een belangrijke democratie in Azië die kort geleden zijn handelsbetrekkingen met de EU heeft aangehaald door middel van een verstrekkende vrijhandelsovereenkomst;
India
43. dringt er bij de EU en haar lidstaten op aan de betrekkingen met India aan te halen, uitgaande van de bevordering van de democratie, sociale integratie, rechtsstatelijkheid en mensenrechten, en spoort beide partijen aan om alles in het werk te stellen voor de afsluiting van de onderhandelingen over een veelomvattende vrijhandelsovereenkomst tussen de EU en India, die de handel en de economische groei in Europa en India zal stimuleren;
Turkije
44. onderstreept het strategische belang van de dialoog en de samenwerking tussen de EU en Turkije over stabiliteit, democratie en veiligheid, vooral met betrekking tot het Midden-Oosten in ruimere zin; merkt op dat Turkije niet alleen een bondgenoot van de NAVO is, maar ook een kandidaat om lid te worden van de EU indien en wanneer aan de toetredingscriteria kan worden voldaan en het besluit over volledig lidmaatschap op democratische wijze wordt goedgekeurd; verzoekt om het openen van cruciale hoofdstukken, in het bijzonder om de noodzakelijke politieke hervormingen in gang te zetten; stelt vast dat Turkije ten stelligste en herhaaldelijk het geweld van het Syrische bewind tegen burgers heeft veroordeeld en essentiële humanitaire bijstand verleent aan Syriërs die de grens overschrijden om het geweld te ontvluchten; verzoekt om verdere samenwerking tussen de lidstaten en Turkije, naast maatregelen van de Unie, op het gebied van de toenemende vluchtelingenstroom aan de buitengrenzen van de EU; onderstreept dat het toenemende internationale prestige van Turkije tevens gebaseerd moet zijn op zijn inzet in het land zelf ter bevordering van de grondrechten, een seculiere staat, een pluralistische democratie en de rechtsstaat, en dat de meest wezenlijke hervormingen nog moeten worden verwezenlijkt; wijst op de democratische dynamiek die uitgaat van de eisen van het Turkse maatschappelijk middenveld en herhaalt zijn bezorgdheid over de gewelddadige, repressieve en vaak ondoeltreffende reactie hierop van de autoriteiten; verzoekt om de steun van Turkije in de strijd tegen fundamentalistische, ondemocratische bewegingen in de regio;
Zuid-Afrika
45. herhaalt het belang van het strategisch partnerschap van de EU met Zuid-Afrika; betoogt dat Zuid-Afrika, gezien de afgesloten succesvolle en vreedzame overgang naar democratie en de rol van het land als regionale mogendheid, een belangrijke kracht kan zijn voor het bevorderen van democratie en goed bestuur, het stimuleren van regionale economische integratie en het ondersteunen van nationale verzoening in geheel Afrika, alsook een belangrijke partner voor de EU bij deze inspanningen; benadrukt het belang van nauwe samenwerking tussen de EU en Zuid-Afrika inzake klimaatverandering, duurzame ontwikkeling en de hervorming van internationale instellingen;
Een zich uitbreidende EU
46. onderstreept dat het EU-lidmaatschap vrede, welvaart, democratische ontwikkeling, stabiliteit en veiligheid brengt in een snel veranderende wereld en dat dit lidmaatschap perspectief blijft bieden op sociaal-economische ontwikkeling; is van mening dat uitbreiding een belangrijk instrument van het buitenlands beleid van de EU blijft dat de EU op de lange termijn strategisch belang bij uitbreiding heeft, een belang dat niet noodzakelijkerwijze kan worden afgemeten aan kortetermijnvoordelen wijst er echter op dat bij het uitbreidingsbeleid rekening moet worden gehouden met de integratiecapaciteit van de EU en met de oprechte bereidheid van de westelijke Balkanlanden en Turkije om hun verantwoordelijkheden te nemen en de onopgeloste vraagstukken aan te pakken; is verheugd over de overeenkomst over telecommunicatie en energie die Servië en Kosovo hebben gesloten tijdens de 16e onderhandelingsronde door tussenkomst van de hoge vertegenwoordiger/vicevoorzitter, en verzoekt om verdere inspanningen om alle resterende hindernissen weg te nemen;
Het nabuurschap van de EU
47. benadrukt dat de EU meer inspanningen moet doen, hogere prioriteiten moet stellen en zich sterker moet inzetten op het gebied van het Europees Nabuurschapsbeleid (ENB) nu dit beleid hapert en op de proef wordt gesteld door de ontwikkelingen in vele landen; is derhalve van oordeel dat de EU om redenen van solidariteit en in het licht van haar eigen belang bij een vreedzame en vrije ontwikkeling, haar instrumenten onder andere ten stelligste moet richten op het versterken van de multilaterale benadering in de regio, en sterke verbanden moet leggen tussen haar beleid, haar financiële instrumenten en financiering om haar belangrijkste beleidsdoelen te halen, met name op het gebied van de mensenrechten, democratie, de rechtsstaat en economische hervormingen; merkt op dat het Europees perspectief een uiterst belangrijke prikkel blijft, in het bijzonder voor Europese nabuurschaplanden, voor het doorvoeren van verstrekkende hervormingen;
48. benadrukt dat de modernisering van alle Europese nabuurschaplanden afhangt van de geleidelijke ontwikkeling van de liberale democratie, waarin democratisch gekozen leiders democratisch bestuur uitoefenen in overeenstemming met constitutionele beginselen en daarbij de oppositie, afwijkende meningen en non-conformisme eerbiedigen;
49. verzoekt om de beginselen die aan de basis liggen van de nieuwe ENB-benadering, zoals uiteengezet in de desbetreffende gezamenlijke mededelingen(10) van de hoge vertegenwoordiger/vicevoorzitter en de Commissie – met name het beginsel "meer-voor-meer", het differentiatiebeginsel en de wederzijdse verantwoordingsplicht en het "partnerschap met de maatschappij" – volledig toe te passen en om de steun van de Unie volledig af te stemmen op deze nieuwe benadering;
50. benadrukt dat de Commissie, om sociale spanningen en sociaaleconomische onevenwichtigheden in de vergrote Unie na toetreding te vermijden, een pretoetredingsbeleid moet bevorderen dat gericht is op bestrijding van structurele sociale ongelijkheden en op verkleining van de culturele segregatie in de toetredende landen voorafgaand aan hun toetreding; benadrukt dat de prioriteit moet uitgaan naar de nationale integratie van sociale en culturele minderheden, waarmee hun massale verplaatsing naar andere lidstaten na toetreding wordt voorkomen;
Landen van het Oostelijk Nabuurschap
51. herinnert eraan dat het Oostelijk Nabuurschap van strategisch belang is en benadrukt het Europees perspectief van de betrokken landen, dat een uiterst belangrijke prikkel blijft voor deze landen voor het doorvoeren van hervormingen; benadrukt dat de EU op dit gebied een sterk gewicht in de schaal kan leggen en haar macht om veranderingen af te dwingen moet doen gelden; is van mening dat de inspanningen dringend moeten worden opgevoerd en de politieke inzet moet worden versterkt ter verwezenlijking van de doelstellingen van het Oostelijk Partnerschap, waaronder de totstandbrenging van een sterker verband tussen het GBVB en het ENB; is ingenomen met de vorderingen en verzoekt alle partijen om de noodzakelijke inspanningen voor de ondertekening of de parafering van associatieovereenkomsten, diepe en brede vrijhandelsovereenkomsten en overeenkomsten over de versoepeling van de visumregeling van de EU nadat aan alle voorwaarden is voldaan, en doet een beroep op onze oostelijke partners om aan de voorwaarden te voldoen voor een succesvolle topconferentie in november 2013 in Vilnius; benadrukt dat de top een belangrijke bijdrage moet leveren aan het nader tot elkaar brengen van de samenlevingen van de lidstaten en van de landen van het Oostelijk Nabuurschap;
52. vindt het niettemin betreurenswaardig dat de algemene situatie inzake democratische normen en eerbiediging van de mensenrechten in vele landen van het Oostelijk Partnerschap nauwelijks verbeterd of zelfs verslechterd is; verzoekt de EU om een actievere en constantere rol te spelen bij het zoeken naar politieke oplossingen voor de bevroren conflicten in de landen van het Oostelijk Nabuurschap, in het bijzonder om de impasse over Abchazië en Zuid-Ossetië en over het conflict in Nagorno-Karabach te doorbreken en zich volledig in te zetten voor een vredesakkoord; roept op tot verdere vooruitgang in de kwestie Trans-Dnjestrië; benadrukt verder dat de het Oostelijk Partnerschap slechts volledig kan worden ontwikkeld nadat de bevroren conflicten op vreedzame wijze zijn opgelost, hetgeen een prioriteit moet vormen; verzoekt de EU de instrumenten waarover zij beschikt ten volle te benutten om bemiddelend te kunnen optreden en ervoor te zorgen dat de mensenrechten volledig worden geëerbiedigd; herhaalt zijn standpunt dat de ontwikkeling van de betrekkingen moet afhangen van een substantiële verbintenis ten aanzien van de mensenrechten, de democratie en de rechtsstaat;
53. herinnert eraan dat de door de EU gestimuleerde democratische hervormingen in het belang van de partnerlanden zelf zijn en kunnen bijdragen tot hun economische en sociale ontwikkeling; wijst erop dat sterke democratische instellingen en nauwere banden met de EU via associatieovereenkomsten, diepe en brede vrijhandelsovereenkomsten en maatregelen om de afgifte van visa te versoepelen zullen bijdragen tot de versterking van de soevereiniteit van deze landen ten opzichte van de invloed van hun machtige buren; is zeer verontrust over de toenemende druk op een aantal partnerlanden, zoals Moldavië, Oekraïne en Armenië, met uiteindelijk doel hun vooruitgang in de richting van verdere toenadering tot de EU af te remmen; roept de EU op deze vraagstukken op een politiek coherente wijze aan te pakken; wijst nogmaals op de bereidheid van de EU om een betrouwbare en sterke partner voor deze landen te zijn op basis van gedeelde gezamenlijke waarden en solidariteit, en om met al deze landen de voordelen van de verworvenheden van de EU te delen overeenkomstig een Economische Ruimte Plus-regeling;
54. onderstreept dat, hoewel de overeenkomst tussen de EU en Oekraïne in de steigers staat, deze slechts kan worden ondertekend en geratificeerd als Oekraïne voldoet aan de nodige vereisten zoals uiteengezet in de conclusies van de Raad over Oekraïne van 10 december 2012; doet nogmaals een beroep op het parlement en de regering van Oekraïne om de kwestie van de selectieve rechtspraak aan te pakken, namelijk door de vrijlating van Julia Timosjenko, en de hervormingen die zijn opgenomen in de gezamenlijk overeengekomen associatieagenda uit te voeren, met inbegrip van de hervormingen van het rechtswezen (bijv. het Bureau van de openbare aanklager) en de herziening van kieswet; verzoekt Oekraïne om zijn wetboek van strafrecht te wijzigen door strafrechtelijke sancties voor duidelijk politieke handelingen door overheidsambtenaren in een officiële hoedanigheid af te schaffen;
55. ondersteunt de associatieovereenkomst tussen de EU en Georgië, maar meent dat de Georgische autoriteiten nog aanzienlijke vooruitgang moeten maken op het gebied van de rechtspraak; wenst in het bijzonder dat alle politieke gevangen, waaronder oud-premier Vano Merabishvili, worden vrijgelaten en dat aan de Europese normen wordt voldaan tijdens de komende presidentsverkiezingen;
Het Zuidelijk Nabuurschap en het Midden-Oosten
56. benadrukt dat de EU al reeds lange tijd betrekkingen onderhoudt met de Europese landen van het Zuidelijk Nabuurschap; verzoekt om de beginselen die aan de basis liggen van de nieuwe ENB-benadering, zoals uiteengezet in de bovengenoemde gezamenlijke mededelingen - met name de beginselen van "meer-voor-meer", differentiatie en wederzijdse verantwoordingsplicht, alsmede het "partnerschap met de samenleving" - volledig toe te passen en om de steun van de Unie volledig af te stemmen op deze nieuwe benadering;
57. herinnert aan zijn steun voor het gebruik door de hoge vertegenwoordiger/vicevoorzitter van nieuwe concepten, zoals een task force voor het zuidelijke Middellandse Zeegebied, als een manier om het effect van de financiering door de EU en haar partners ten behoeve van de burgers van deze landen zo groot mogelijk te maken; verwacht tastbare resultaten van dergelijke innovatieve benaderingen in de vorm van betere coördinatie tussen de bijdragen van de EU en van de lidstaten, steun voor capaciteitsopbouw in begunstigde landen en verantwoordingsplicht van hun overheidsorganen;
58. is hevig verontrust over de situatie in Egypte en het buitensporige geweld van de zijde van alle partijen, met inbegrip van de nationale ordestrijdkrachten en de oppositiebewegingen; onderstreept dat de EU de democratie en de mensenrechten moet ondersteunen en is ingenomen met het besluit van de ministers van Buitenlandse Zaken van de EU van 21 augustus 2013 om alle uitvoervergunningen op te schorten voor uitrusting die voor interne onderdrukking kan worden gebruikt; verzoekt alle politieke spelers in Egypte hun geschillen middels een vreedzame dialoog op te lossen en dringt aan op een inclusief politiek akkoord en de onverwijlde overdracht van de macht aan democratisch gekozen leiders; spoort de EU en in het bijzonder de hoge vertegenwoordiger/vicevoorzitter aan om gebruik te maken van de unieke positie van de EU en haar netwerk van belangrijke spelers, en haar bemiddelingsinspanningen voort te zetten voor een politieke oplossing voor de basisvoorwaarden van een democratische overgang;
59. betreurt dat de EU haar gemeenschappelijke beleid van een wapenembargo voor Syrië heeft opgegeven, waardoor een gemeenschappelijke aanpak wordt belemmerd; veroordeelt het tragische en aanhoudende bloedvergieten in Syrië, dat reeds een verschrikkelijke en destabiliserende humanitaire weerslag heeft gehad, ook in de buurlanden, in het bijzonder Jordanië, Libanon, Irak en Turkije; verzoekt de lidstaten om solidariteit te tonen en bijstand te verlenen aan vluchtelingen uit Syrië en aan binnen het land verplaatste personen; spreekt zijn scherpe veroordeling uit over de massamoord op burgers en benadrukt dat het gebruik van chemische wapens door de Syrische regering een grote schending van de internationale normen vormt die kan ertoe leiden dat al diegenen die hiervoor verantwoordelijk zijn voor het Internationaal Strafhof worden gebracht; is verheugd over de internationale respons hierop en roept op tot de snelle uitvoering, onder internationaal toezicht, van het plan om al dergelijke chemische wapens te vernietigen; benadrukt dat de ernst van de situatie in Syrië een zeer coherent en solidair optreden van de EU-lidstaten vereist, in samenwerking met de NAVO en regionale spelers, in het bijzonder Rusland, Iran, Israël en Turkije; verzoekt de EU om haar actieve steun te geven aan de inspanningen om de Genève II-conferentie bijeen te roepen om een voor Syrië aanvaardbare politieke oplossing te bevorderen en de dodelijke spiraal van geweld te doorbreken;
60. herhaalt dat de EU een actievere rol moet gaan spelen in het conflict in de westelijke Sahara, dat momenteel een onoverkoombare hindernis vormt voor de volledige ontwikkeling van goede nabuurschapsbetrekkingen in de Maghreb;
61. steunt nog altijd de tweeledige aanpak van de EU, de VS, Rusland en China in hun streven naar nucleaire non-proliferatie; verzoekt de president van Iran om uitvoering te geven aan zijn onlangs gedane positieve uitspraken door volledig samen te werken met de internationale gemeenschap om de bezorgdheid weg te nemen ten aanzien van het uitsluitend vreedzame karakter van het Iranese atoomprogramma; verzoekt de EU 3-plus-3 zowel bijkomende maatregelen als prikkels te overwegen afhankelijk van de eventuele concrete vooruitgang van Iran bij het nemen van controleerbare maatregelen om de bezorgdheid van de internationale gemeenschap weg te nemen; benadrukt dat bij mislukking of vertraging van de onderhandelingen tussen de EU 3-plus-3 en Iran over de nucleaire non-proliferatie ernstige gevaren voor de regionale en mondiale veiligheid zullen ontstaan;
62. is hoopvol ten aanzien van de onderhandelingen voor vrede in het Midden-Oosten en herinnert eraan dat het bijleggen van het conflict in het Midden-Oosten voor de EU van fundamenteel belang is, alsmede voor de partijen zelf en de regio in ruimere zin; onderstreept derhalve dat de noodzaak van vorderingen des te urgenter is in het licht van de veranderingen die zich in de Arabische wereld voltrekken, de crisis in Syrië en de zeer explosieve situatie in het Midden-Oosten in ruimere zin; doet een beroep op de lidstaten om overeenstemming te bereiken over een meer doorslaggevend optreden van de EU in nauwe samenwerking met de Arabische Liga en andere leden van het Kwartet; is verheugd over de hervatting van de rechtstreekse onderhandelingen tussen de Israëliërs en de Palestijnen die uiteindelijk tot een tweestatenoplossing moeten leiden; bekritiseert het Israëlische beleid inzake de vestiging van nederzettingen, dat een schending vormt van het internationaal recht en de vooruitzichten op vrede en een tussen beide partijen tot stand gebrachte oplossing voor het conflict ondermijnt; herhaalt dat de EU belang heeft bij stabiliteit en vrede in het Midden-Oosten en roept op tot een actievere inzet om dit doel te halen; is verheugd over de publicatie van de richtsnoeren inzake de financieringsinstrumenten van de EU en roept op tot een verstandig en niet-bureaucratisch gebruik ervan;
63. verzoekt zowel Iran als de Verenigde Arabische Emiraten om een open en eerlijke dialoog aan te gaan om tot een vreedzame oplossing te komen, volledig in overeenstemming met het internationaal recht, voor hun territoriale geschil;
Latijns-Amerika
64. is verheugd over de politieke dialoog tussen de EU en Latijns-Amerika, met inbegrip van de topconferenties van staatshoofden en de Euro-Latijns-Amerikaanse Parlementaire Vergadering;
65. is van mening dat de EU en de landen van Latijns-Amerika hun gehechtheid aan de sociaal duurzame economische ontwikkeling, de democratische waarden en de rechtsstaat delen, maar wijst eveneens op de spanningen tussen deze waarden en doelstellingen en de voorwaarden van bestuur;
66. betuigt zijn steun aan het proces inzake de onderhandeling over een associatieovereenkomst tussen de EU en Mercosur, en stelt vast dat beide partijen zich ertoe verbonden hebben om vóór eind 2013 voorstellen voor de markttoegang uit te wisselen; is verheugd over de inwerkingtreding van de associatieovereenkomst tussen de EU en Midden-Amerika en de multilaterale vrijhandelsovereenkomst met Colombia en Peru, en ziet uit naar het wegvallen van de visavereisten voor deze twee landen en naar de werkzaamheden voor nieuwe associatieovereenkomsten, onder ander met Ecuador; constateert dat dergelijke overeenkomsten een belangrijke vooruitgang betekenen in de ontwikkeling van de strategische betrekkingen tussen de EU en Latijns-Amerika;
67. onderstreept dat het zaak is de contacten en coördinatie met de Latijns-Amerikaanse partners in multilaterale fora aan te halen; roept op tot de aanneming van een Euro-Latijns-Amerikaanse Charter voor vrede en veiligheid, overeenkomstig het verzoek van de EUROLAT Vergadering;
Afrika
68. benadrukt dat de voorbereidingen voor de vierde top tussen de EU en Afrika in 2014 de gelegenheid bieden om verder te gaan dan de institutionele capaciteitsopbouw op continentaal niveau en te komen tot het opbouwen van een politiek partnerschap voor vrede, veiligheid, sociale en economische ontwikkeling, inspanningen in de strijd tegen illegale geldstromen uit Afrika, de verwezenlijking van de millenniumontwikkelingsdoelstellingen en goed bestuur, op regionaal en subregionaal niveau;
69. onderstreept het belang van de respectievelijke EU-strategieën voor de Hoorn van Afrika en het Sahelgebied als een cruciaal middel om het complexe karakter van de uitdagingen in verband met de veiligheid, bestuur en ontwikkeling het hoofd te bieden waarmee deze regio's en heel Afrika te kampen hebben;
70. brengt in herinnering dat met het oog op de stabiliteit en de menselijke veiligheid in deze twee regio's op de langere termijn niet alleen gewelddadige radicale extremisten en handelaars in wapens, drugs en mensen moeten worden verslagen, maar eveneens verzoening moet worden bevorderd, staatsinstellingen en maatschappelijke organisaties moeten worden versterkt en alternatieve economische activiteiten moeten worden geboden om mensen waardige bestaansmiddelen te geven, in het bijzonder door het scheppen van banen voor jongeren door de ontwikkeling en uitvoering van vertrouwenwekkende maatregelen te faciliteren;
Centraal-Azië
71. steunt de bevordering door de EU van een regionale aanpak in Centraal-Azië, die van essentieel belang is voor het aanpakken van gemeenschappelijke uitdagingen, in het bijzonder op het gebied van stabiliteit, veiligheid, water en energie, voor het op gang brengen van een dialoog, voor het ontwikkelen van goede betrekkingen als buren en voor het bevorderen van de strategische belangen van de EU; verzoekt erom de EU-inspanningen in deze regio te verbinden aan vooruitgang op het vlak van democratisering, mensenrechten, goed bestuur, duurzame sociaaleconomische ontwikkeling, de rechtsstaat en de strijd tegen corruptie; benadrukt verder het belang van de aanwezigheid van de EU in de regio om nauw toezicht te kunnen houden op de politieke processen, evenals de noodzaak om politiek pluralisme te bevorderen;
72. onderstreept tevens het belang van de dialoog van de EU met de Centraal-Aziatische landen over regionale milieu- en veiligheidskwesties, in het bijzonder ten aanzien van het beheer van waterbronnen en de situatie in Afghanistan na 2014; is verheugd over de start van de dialoog op hoog niveau EU-Centraal-Azië over veiligheid op 13 juni 2013;
73. merkt op dat de landen in Centraal-Azië die over veel energie- en natuurlijke hulpbronnen beschikken een groot potentieel hebben om de energiebronnen en toeleveringsroutes van de EU te helpen diversifiëren om een hogere mate van energiezekerheid te bereiken; doet een beroep op de EDEO en de Commissie om projecten sterk te blijven steunen voor de diversificatie van de energietoelevering, zoals de zuidelijke gascorridor en de trans-Kaspische pijpleiding;
Afghanistan
74. is zeer verontrust over het aanhoudende geweld, in vele verschillende vormen, in Afghanistan, en in het bijzonder over het geweld tegen vrouwen; dringt er bij de Afghaanse regering op aan voorbereidingen te treffen voor het overnemen van de volledige verantwoordelijkheid na de terugtrekking van de internationale strijdkrachten vanaf 2014; verlangt dat de lidstaten zich sterker inzetten voor militaire en civiele capaciteitsopbouw van de regering en ordestrijdkrachten in Afghanistan, teneinde stabiliteit en veiligheid te realiseren als voorwaarde voor ontwikkeling, en het ontstaan van een economische en veiligheidsvacuüm te voorkomen als het land na 2014 zelf volledig verantwoordelijk is voor zijn veiligheid; benadrukt dat de EU haar steun in de strijd tegen corruptie moet voortzetten; herhaalt dat een plan moet worden opgesteld voor de uitroeiing van de opiumteelt; herinnert eraan dat het Parlement herhaaldelijk heeft opgeroepen tot de opstelling van een vijfjarenplan voor de uitroeiing van de opiumteelt;
75. herhaalt dat de EU zich ertoe heeft verbonden om Afghanistan op de lange termijn bij te staan om een vreedzame overgang en duurzame economische ontwikkeling te bevorderen; is verheugd over het feit dat de EU en Afghanistan op het punt staan de onderhandelingen over een samenwerkingsovereenkomst inzake partnerschap en ontwikkeling af te sluiten; roept beide partijen ertoe op de onderhandelingen spoedig af te sluiten;
76. onderstreept de noodzaak van nauwere samenwerking in de subregio Centraal-Azië en met Rusland, Pakistan, India en Iran teneinde de uitdagingen van de grensoverschrijdende handel in mensen en goederen het hoofd te bieden en de illegale productie van en handel in verdovende middelen te bestrijden; waarschuwt voor het gevaar dat dergelijke problemen na 2014 naar de buurlanden en naar de subregio in ruimere zin overslaan; onderstreept de sleutelrol van Pakistan in de strijd tegen het terrorisme;
Azië
77. verzoekt de EU haar aanwezigheid in de regio Azië-Stille Oceaan te vergroten en zich hierbij niet alleen op China, India en Japan te richten; benadrukt de politieke en economische mogelijkheden die de partnerschappen die momenteel worden opgezet tussen de EU en Indonesië, een democratie die wat betreft bevolkingsaantal (hoofdzakelijk Moslims) mondiaal op de vierde plaats staat en lid van de G-20 is, en tussen de EU en de Filipijnen, zullen bieden; benadrukt de nieuwe vooruitzichten op betrekkingen tussen de EU en de ASEAN als gevolg van de democratische veranderingen in Myanmar; beschouwt het actieplan van Bandar Seri Begawan ter intensivering van het versterkte partnerschap tussen de Associatie van Zuidoost-Aziatische staten (ASEAN) en de EU als een belangrijke stap; beschouwt ook het vriendschapsverdrag als een kans om de samenwerking te verdiepen en ziet uit naar de tastbare resultaten in dit verband;
78. onderstreept de noodzaak de onderhandelingen over partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomsten en politieke kaderovereenkomsten met diverse Zuidoost-Aziatische en Oost-Aziatische landen, gebaseerd op sociale normen en de sociale verantwoordelijkheid van Europese ondernemingen, af te ronden, teneinde de betrekkingen van de EU met de regio te consolideren en aan te halen;
79. onderstreept het belang van de veiligheid in de regio Azië-Stille Oceaan en is verontrust over de spanningen, met inbegrip van de territoriale geschillen rond de Oost- en Zuid-Chinese Zee, en steeds bezorgder over Noord-Korea; stelt voor dat de EU een actievere rol op zich neemt en alle betrokken partijen verzoekt om aan alle dialoog‑ en samenwerkingsmechanismen deel te nemen, met name op het multilaterale toneel, in het licht van het belang van de stabiliteit in dit gebied voor de maritieme veiligheid en handelsbelangen van de EU;
80. neemt nota van de inspanningen met het oog op de samenwerking tussen de EU en de VS na de verschuiving van het zwaartepunt naar Azië, zoals is gebleken uit de gezamenlijke aanpak van het opheffen van de sancties tegen Myanmar; dringt derhalve aan op meer coördinatie tussen het Amerikaanse en EU-beleid jegens Azië, en met het beleid van belangrijke partners zoals Australië en Nieuw-Zeeland; roept hiertoe op tot de snelle afsluiting van de onderhandelingen over kaderovereenkomsten met Australië en Nieuw-Zeeland, die de gemeenschappelijke aanpak van de EU moeten weerspiegelen wat betreft de opname van duidelijk geformuleerde politieke clausules over de mensenrechten en democratie in alle door de EU onderhandelde internationale overeenkomsten;
81. herinnert aan de eerste, in juni 2012 gehouden strategische dialoog tussen de EU en Pakistan, de inzet voor constructieve gesprekken over de versterking van de bilaterale samenwerking, en de gedeelde standpunten ten aanzien van regionale en internationale vraagstukken van wederzijds belang, waaronder een proactievere inzet voor een pluralistische samenleving als een voorwaarde voor de strijd tegen terrorisme; doet een beroep op de hoge vertegenwoordiger/vicevoorzitter om het Parlement van recente informatie te voorzien over de follow-up van deze strategische dialoog en over de voorbereidingen van de volgende dialoog, die in 2013 in Brussel zou moeten plaatsvinden;
82. prijst de voortdurende inspanningen van Taiwan om de vrede en stabiliteit in de regio Azië-Stille Oceaan te bewaren; erkent de voortgang die is geboekt in de betrekkingen tussen China en Taiwan, met name de bloeiende economische contacten, toerisme en culturele samenwerking; spreekt nogmaals zijn overtuigde steun uit voor de betekenisvolle participatie van Taiwan in relevante internationale organisaties en activiteiten, waaronder het Raamverdrag van de Verenigde Naties over klimaatverandering; roept de Commissie en de Raad ertoe op de onderhandelingen over een economische-samenwerkingsovereenkomst tussen de EU en Taiwan te faciliteren; moedigt nauwere bilaterale samenwerking aan tussen de EU en Taiwan op het gebied van bijvoorbeeld handel, onderzoek, cultuur, onderwijs en milieubescherming;
83. blijft ernstig bezorgd over de aanhoudende massale schendingen van de mensenrechten in Noord-Korea en de aanhoudende tests door Noord-Korea met steeds krachtigere apparaten met kernladingen en met raketten voor de langere afstand, die een ernstige bedreiging blijven vormen voor de internationale vrede, stabiliteit en veiligheid en voor de economische ontwikkeling van het land;
Multilaterale partners
84. is van oordeel dat de G-20 een nuttig en zeer geschikt forum kan blijken te zijn voor een consensusvorming die inclusief is, gebaseerd is op partnerschap en waarmee convergentie kan worden gestimuleerd, met inbegrip van de convergentie van regelgeving; is echter van mening dat de G-20 nog moet bewijzen in staat te zijn de conclusies van de top om te zetten in duurzaam beleid waarmee cruciale uitdagingen worden aangegaan;
85. erkent de rol van de VN-Veiligheidsraad als het hoogste internationale orgaan verantwoordelijk voor vredeshandhaving en internationale veiligheid, maar stelt vast dat uit recente crises het groeiende onvermogen van de VN-Veiligheidsraad is gebleken om tijdig te reageren op ernstige bedreigingen voor de internationale vrede en veiligheid, vanwege zijn structuur en werkmethoden; verzoekt de hoge vertegenwoordiger/vicevoorzitter daarom met klem om zich in te zetten voor een permanente zetel voor de EU in de VN-Veiligheidsraad en voor een hervorming van de VN-Veiligheidsraad; vraagt de EU-lidstaten met een permanente zetel de hoge vertegenwoordiger/vicevoorzitter bij hun besluitvorming te betrekken;
86. doet een beroep op de EU en haar lidstaten om de gehechtheid van de EU aan de bevordering van een doeltreffend multilateralisme te bekrachtigen, met het VN‑stelsel als hoeksteen, door de representativiteit, verantwoordingsplicht en doeltreffendheid van de VN te vergroten, hetgeen een hervorming van de VN-Veiligheidsraad vereist, waaronder beperkingen op het gebruik van het vetorecht; onderstreept het belang van samenwerking met andere internationale partners om aan internationale uitdagingen het hoofd te bieden; benadrukt dat een EU-zetel in een uitgebreide VN-Veiligheidsraad een centrale doelstelling op lange termijn van de Europese Unie blijft; doet bovendien een beroep op de lidstaten om, ter vergroting van de aanwezigheid van de EU binnen het VN‑stelsel, hun inspanningen bij de selectie van hoge ambtenaren voor hoge posten bij de VN en andere internationale instellingen te coördineren;
87. verzoekt de EU en haar lidstaten om met partners samen te werken bij het versterken van de rol van regionale organisaties bij de vredeshandhaving, de conflictpreventie, het civiel en militair crisisbeheer en het oplossen van geschillen; onderstreept de noodzaak om met partners samen te werken om te waarborgen dat het concept van de verantwoordelijkheid om te beschermen (RSP) juridisch wordt ontwikkeld en wordt toegepast wanneer dit nodig is, onder andere voor preventie, bescherming en wederopbouw na conflicten; herhaalt zijn aanbeveling betreffende de aanneming van een interinstitutionele EU-"Consensus over RSP" en verwacht dat de EDEO raadplegingen hierover start; benadrukt de noodzaak doeltreffendere bemiddelingsrichtsnoeren en -capaciteiten te ontwikkelen, mede via samenwerking tussen de EU en de VN;
88. is ingenomen met de toezeggingen van de EU en de NAVO om hun strategische partnerschap uit te bouwen door middel van een complementaire aanpak; stelt vast dat de huidige economische crisis in de wereld en Europa de inspanningen heeft gestimuleerd om zowel in de EU als in de NAVO naar dringend noodzakelijke, kostenefficiëntere operationele capaciteiten te streven; dringt aan op een dringende politieke oplossing voor de aanhoudende patstelling die goede en nauwe samenwerking tussen de EU en de NAVO in de weg staat; is verheugd over genomen initiatieven, bijvoorbeeld de nieuwe aanvragen van EU-lidstaten voor lidmaatschap van het Partnerschap voor vrede (PfP) van de NAVO, als een eerste stap om de huidige belemmeringen voor de betrekkingen tussen de EU en de NAVO weg te nemen;
89. blijft bezorgd over de problemen die optreden bij de organisatie van GVDB-missies, zoals vertraging in de planning en de uitvoering, personeelstekorten, moeilijkheden bij de financiële planning en tenuitvoerlegging, vragen omtrent de status van overeenkomsten met derde landen uit hoofde van het GVDB en moeilijkheden in de aanloopfase; verzoekt om de instelling van een follow-upmechanisme teneinde dergelijke terugkerende problemen tezamen aan te pakken;
90. verzoekt de hoge vertegenwoordiger/vicevoorzitter om cyberbeveiliging op te nemen in het externe beleid van de EU, om haar activiteiten te coördineren met de activiteiten op grond van het Programma van Stockholm en om netwerken met gelijkgezinde partners te ontwikkelen om de bedreigingen en uitdagingen voor de cyberbeveiliging aan te pakken; onderstreept dat inspanningen nodig zijn om erop toe te zien dat de bestaande internationale juridische instrumenten in de cyberruimte worden geëerbiedigd;
91. benadrukt dat de verkoop, toevoer, overdracht en uitvoer naar derde landen van apparatuur of software die in de eerste plaats bedoeld zijn voor toezicht op of interceptie van het internet of telefonische communicatie, op EU-niveau moeten worden gereguleerd; benadrukt dat dringend moet worden voorkomen dat EU-bedrijven dergelijke producten voor tweeërlei gebruik uitvoeren naar niet-democratische, autoritaire en onderdrukkende regimes;
92. verzoekt de hoge vertegenwoordiger/vicevoorzitter nogmaals om de balans op te maken van de doeltreffendheid van de strategie van de EU tegen de verspreiding van massavernietigingswapens, en haar beleid voor het aanpakken van conventionele wapens, met inbegrip van de wapenexport;
93. is verheugd over het gecoördineerde optreden van de EU tijdens de onderhandelingen over het Wapenhandelsverdrag, die tot een positief resultaat hebben geleid; verzoekt de lidstaten om het Verdrag onverwijld te ratificeren, opdat het na de instemming van het Parlement in werking kan treden; dringt erop aan dat de bevoegdheid inzake de regels voor de uitvoer van wapens of apparatuur of software die in de eerste plaats bedoeld zijn voor toezicht op of interceptie van het internet of telefonische communicatie op mobiele en vaste netwerken, volledig aan de EU wordt overgedragen;
94. steunt de dialoog over de hervorming van de Organisatie voor veiligheid en samenwerking in Europa (OVSE) en de lancering van het Helsinki 40+-proces in december 2012, dat een strategisch stappenplan levert voor de versterking van de OVSE; steunt ten volle de activiteiten van het Bureau voor democratische instellingen en mensenrechten (ODIHR), dat onschatbaar werk verricht op het gebied van de bevordering en bescherming van de mensenrechten en democratische normen;
95. erkent de steeds belangrijkere rol van regionale organisaties, met name de Arabische Liga, de Samenwerkingsraad van de Golf (GCC), de Organisatie van de Islamitische Conferentie en de Organisatie voor economische samenwerking, en verzoekt de EU om haar samenwerking te versterken, in het bijzonder voor kwesties die verband houden met overgangsprocessen en crisisbeheer in het Zuidelijke Nabuurschap; is ingenomen met de inspanningen van de EU om de Arabische Liga bij te staan in haar integratieproces;
o o o
96. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid/vicevoorzitter van de Commissie, de Raad, de Commissie, de regeringen en parlementen van de EU-lidstaten, de secretaris-generaal van de Verenigde Naties, de secretaris-generaal van de NAVO, de voorzitter van de Parlementaire Vergadering van de NAVO, de fungerend voorzitter van de OVSE, de voorzitter van de Parlementaire Assemblee van de OVSE, de voorzitter van het Comité van ministers van de Raad van Europa en de voorzitter van de Parlementaire Vergadering van de Raad van Europa.
"De lidstaten geven in een geest van loyaliteit en wederzijdse solidariteit hun actieve en onvoorwaardelijke steun aan het buitenlands en veiligheidsbeleid van de Unie en eerbiedigen het optreden van de Unie op dat gebied. [...] Zij onthouden zich van ieder optreden dat in strijd is met de belangen van de Unie of dat afbreuk zou kunnen doen aan de doeltreffendheid ervan als bundelende kracht in de internationale betrekkingen. De Raad en de hoge vertegenwoordiger zien toe op de inachtneming van deze beginselen." (Artikel 24, lid 3, van het Verdrag betreffende de Europese Unie).
Gezamenlijke mededeling van 25 mei 2011 getiteld "Inspelen op de veranderingen in onze buurlanden (COM(2011)0303); gezamenlijke mededeling van 20 maart 2013 getiteld "Europees nabuurschapsbeleid: naar een sterker partnerschap" (JOIN(2013)0004).