Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 20 november 2013 over het gewijzigde voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, die onder het gemeenschappelijk strategisch kader vallen, en algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds en het Cohesiefonds, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad (COM(2013)0246 – C7-0107/2013 – 2011/0276(COD))
– gezien artikel 294, lid 2, en artikel 177 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C7‑0107/2013),
– gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien het gemotiveerde advies dat in het kader van protocol nr. 2 betreffende de toepassing van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid is uitgebracht door de Italiaanse Kamer van Afgevaardigden, en waarin wordt gesteld dat het ontwerp van wetgevingshandeling niet strookt met het subsidiariteitsbeginsel,
– gezien de adviezen van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 25 april 2012, 12 december 2012 en 22 mei 2013(1),
– gezien de adviezen van het Comité van de Regio's van 3 mei 2012 en 29 november 2012(2),
– gezien de adviezen van de Rekenkamer van 15 december 2011, 13 december 2012 en 18 juli 2013(3),
– gezien de schriftelijke toezegging van de vertegenwoordiger van de Raad van 18 november 2013 om het standpunt van het Europees Parlement goed te keuren, overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien artikel 55 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie regionale ontwikkeling en de adviezen van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, de Begrotingscommissie, de Commissie begrotingscontrole, de Commissie economische en monetaire zaken, de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid, de Commissie industrie, onderzoek en energie, de Commissie vervoer en toerisme, de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling, de Commissie visserij, de Commissie cultuur en onderwijs en de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid (A7-0274/2013),
1. stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;
2. hecht zijn goedkeuring aan de gezamenlijke verklaringen die bij deze resolutie zijn gevoegd;
3. neemt kennis van de verklaringen van de Raad en de Commissie die bij deze resolutie zijn gevoegd;
4. verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in haar voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;
5. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de nationale parlementen.
PB C 47 van 17.2.2012, blz. 1, PB C 13 van 16.1.2013, blz. 1 en PB C 267 van 17.9.2013, blz. 1.
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 20 november 2013 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) nr. .../2013 van het Europees Parlement en de Raad houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad
(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Verordening (EU) nr. 1303/2013.)
BIJLAGE BIJ DE WETGEVINGSRESOLUTIE
Gezamenlijke verklaring van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie over de herziening van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot de wederopvoering van kredieten
Het Europees Parlement, de Raad en de Commissie komen overeen bij de herziening van het Financieel Reglement, waarbij Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad wordt afgestemd op het meerjarig financieel kader voor de periode 2014‑2020, bepalingen op te nemen die noodzakelijk zijn voor de toepassing van de regelingen voor de toewijzing van de prestatiereserve en in verband met de uitvoering van financiële instrumenten als bedoeld in artikel 39 (Mkb-initiatief) van de verordening houdende gemeenschappelijke bepalingen voor de Europese structuur- en investeringsfondsen, met betrekking tot de wederopvoering van:
i. kredieten die waren vastgelegd voor programma's in verband met de prestatiereserve en die moesten worden geannuleerd omdat prioriteiten in het kader van deze programma's hun mijlpalen niet hadden bereikt; en
ii. kredieten die waren vastgelegd voor specifieke programma's als bedoeld in artikel 39, lid 4, onder b), en die moesten worden geannuleerd omdat de deelname van een lidstaat in het financieel instrument moest worden stopgezet.
Gezamenlijke verklaring van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie over artikel 1
Indien verdere, gerechtvaardigde afwijkingen van de gemeenschappelijke bepalingen nodig blijken om rekening te houden met de specifieke kenmerken van het EFMZV en van het Elfpo, verbinden het Europees Parlement, de Raad en de Commissie zich ertoe deze afwijkingen mogelijk te maken door zorgvuldig de nodige wijzigingen aan te brengen in de verordening houdende gemeenschappelijke bepalingen voor de Europese structuur- en investeringsfondsen.
Gezamenlijke verklaring van het Europees Parlement en de Raad over de uitsluiting van elke terugwerkende kracht met betrekking tot de toepassing van artikel 5, lid 3
Het Europees Parlement en de Raad komen overeen dat:
– met betrekking tot de toepassing van artikel 14, lid 2, artikel 15, lid 1, onder c), en artikel 26, lid 2, van de verordening houdende gemeenschappelijke bepalingen voor de Europese structuur- en investeringsfondsen, de door de lidstaten ondernomen acties om de in artikel 5, lid 1, bedoelde partners te betrekken bij de voorbereiding van de in artikel 5, lid 2, bedoelde partnerschapsovereenkomst en programma's, alle acties omvatten die de lidstaten ongeacht het tijdstip ervan op praktisch niveau hebben ondernomen alsook acties die zij hebben ondernomen vóór de inwerkingtreding van die verordening en vóór de datum van inwerkingtreding van de gedelegeerde handeling voor een Europese gedragscode overeenkomstig artikel 5, lid 3, van dezelfde verordening, tijdens de voorbereidende fasen van een programmeringsprocedure van een lidstaat, op voorwaarde dat de doelstellingen van het in die verordening vastgestelde partnerschapsbeginsel zijn verwezenlijkt. In deze context beslissen de lidstaten overeenkomstig hun nationale en regionale bevoegdheden over de inhoud van zowel de voorgestelde partnerschapsovereenkomst als de voorgestelde ontwerpprogramma's, in overeenstemming met de desbetreffende bepalingen van die verordening en de fondsspecifieke voorschriften;
– de gedelegeerde handeling tot invoering van een Europese gedragscode, die overeenkomstig artikel 5, lid 3, is vastgesteld, onder geen beding noch rechtstreeks noch onrechtstreeks enige terugwerkende kracht heeft, met name ten aanzien van de goedkeuringsprocedure voor de partnerschapsovereenkomst en de programma's, aangezien het niet de bedoeling van de EU-wetgever is enige bevoegdheid aan de Commissie over te dragen waardoor zij de goedkeuring van de partnerschapsovereenkomst en de programma's zou kunnen verwerpen enkel en alleen omdat de Europese gedragscode, die overeenkomstig artikel 5, lid 3, is vastgesteld, op een of ander punt niet is geëerbiedigd;
– het Europees Parlement en de Raad verzoeken de Commissie hun de ontwerptekst van de overeenkomstig artikel 5, lid 3, vast te stellen gedelegeerde handeling zo spoedig mogelijk te doen toekomen, en dit uiterlijk tegen de datum waarop de Raad de politieke overeenkomst over de verordening houdende gemeenschappelijke bepalingen voor de Europese structuur- en investeringsfondsen goedkeurt of de datum waarop in de plenaire vergadering van het Europees Parlement over het ontwerpverslag over die verordening wordt gestemd, naargelang welke datum het eerst valt.
Gezamenlijke verklaring van de Raad en de Commissie over artikel 145, lid 7
De Raad en de Commissie bevestigen dat de verwijzing naar de term "het toepasselijke recht" in de zin van artikel 145, lid 7, met betrekking tot de beoordeling van ernstige tekortkomingen in de doeltreffende werking van de beheers- en controlesystemen, mede de interpretatie van dat recht door het Hof van Justitie van de Europese Unie, het Gerecht van de Europese Unie en de Commissie (inclusief noten voor de interpretatie van de Commissie) omvat, zoals dat van toepassing is op het moment dat de desbetreffende beheersverklaringen, jaarlijkse controleverslagen en accountantsverklaringen bij de Commissie werden ingediend.
Verklaring van het Europees Parlement met betrekking tot de toepassing van artikel 5
Het Europees Parlement neemt kennis van de informatie die door het voorzitterschap op 19 december 2012 zijn overgemaakt na debatten in Coreper waarde lidstaten hun voornemen bekendmaakten in de voorbereidende programmeringsfase zo veel mogelijk rekening te houden met de beginselen van de ontwerpverordening houdende gemeenschappelijke bepalingen voor de Europese structuur- en investeringsfondsen zoals deze op het ogenblik op het ogenblik van het overmaken van die informatie voorlag, met betrekking tot het strategische programmeringsblok, met inbegrip van de geest en de inhoud van het partnerschapsbeginsel als bedoeld in artikel 5.
Verklaring van de Commissie over artikel 22
1. De Commissie is van oordeel dat het prestatiekader op de eerste plaats ten doel heeft te stimuleren dat de programma's doeltreffend worden uitgevoerd zodat de beoogde resultaten worden behaald, en dat bij de uitvoering van de maatregelen in de leden 6 en 7 naar behoren met dat doel rekening moet worden gehouden.
2. Indien de Commissie de tussentijdse betalingen voor een prioriteit in het kader van lid 6 geheel of gedeeltelijk heeft opgeschort, kan de lidstaat blijven verzoeken om betaling voor die prioriteit teneinde te voorkomen dat middelen voor het programma uit hoofde van artikel 86 worden geannuleerd.
3. De Commissie bevestigt dat zij de bepalingen van artikel 22, lid 7, zal toepassen, zodat er geen dubbel verlies van middelen plaatsvindt vanwege het achterblijven bij streefdoelen in verband met de onderbesteding van middelen in het kader van een prioriteit. Indien een deel van de vastleggingen voor een programma door de toepassing van de artikelen 86 t/m 88 is geannuleerd met een dienovereenkomstige verlaging van het bedrag van de steun voor die prioriteit als gevolg, of indien het aan die prioriteit toegewezen bedrag aan het eind van de programmeringsperiode niet volledig is besteed, worden de betrokken streefdoelen in het prestatiekader voor de toepassing van artikel 22, lid 7, pro rata aangepast.
Verklaring van de Commissie over de compromistekst over indicatoren
De Commissie bevestigt dat zij haar richtsnoeren over de gemeenschappelijke indicatoren voor EFRO, ESF, Cohesiefonds en Europese territoriale samenwerking binnen drie maanden na de aanneming van de verordeningen zal afronden in samenspraak met de respectieve beoordelingsnetwerken samengesteld uit nationale deskundigen. Die richtsnoeren zullen definities bevatten van elke gemeenschappelijke indicator en van methoden voor het verzamelen van en verslagleggen over gegevens over de gemeenschappelijke indicatoren.
Verklaring van de Commissie over de wijziging van partnerschapsovereenkomsten en operationele programma's in het kader van artikel 23
De Commissie is van oordeel dat zij, zonder afbreuk te doen aan de bepalingen van artikel 23, leden 4 en 5, indien nodig opmerkingen kan maken over voorstellen tot wijziging van partnerschapsovereenkomsten en programma's die de lidstaten overeenkomstig artikel 23, lid 4, hebben ingediend, met name wanneer deze niet aansluiten bij het eerdere antwoord dat deze lidstaten overeenkomstig artikel 23, lid 3, hebben ingediend, en in ieder geval op grond van de artikelen 16 en 30. Zij is van oordeel dat de termijn van drie maanden voor de vaststelling van het besluit tot goedkeuring van de wijziging van de partnerschapsovereenkomst en de betrokken programma's als bedoeld in artikel 23, lid 5, begint te lopen vanaf de indiening van de voorstellen tot wijziging overeenkomstig lid 4, op voorwaarde dat deze naar behoren rekening houden met eventuele door de Commissie gemaakte opmerkingen.
Verklaring van de Commissie betreffende de gevolgen van de met de medewetgevers bereikte overeenkomst over de prestatiereserve en het voorfinancieringsniveau van de maxima voor betalingen
De Commissie is van mening dat de aanvullende betalingskredieten die in 2014-2020 nodig kunnen zijn als gevolg van de ingevoerde wijzigingen met betrekking tot de prestatiereserve en de voorfinanciering, beperkt blijven.
Zij is van oordeel dat de gevolgen hiervan, met inachtneming van het ontwerp van de MFK-verordening, beheersbaar zijn.
De jaarlijkse schommelingen in het totale niveau van de betalingen, met inbegrip van die welke het gevolg zijn van de bedoelde wijzigingen, zullen worden opgevangen door middel van de overkoepelende marge voor de betalingen en de in het ontwerp van de MFK-verordening overeengekomen bijzondere instrumenten.
De Commissie zal de situatie van nabij blijven volgen en haar beoordeling voorleggen in het kader van de tussentijdse herziening.