Resolutie van het Europees Parlement van 20 november 2013 over de plaats van de zetels van de instellingen van de Europese Unie (2012/2308(INI))
Het Europees Parlement,
– gezien de artikelen 232 en 341 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU),
– gezien Protocol nr. 6 bij de Verdragen, betreffende de plaats van de zetels van de instellingen, van bepaalde instanties, organen, organisaties en diensten van de Europese Unie,
– gezien de artikelen 10, 14 en 48 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU),
– gezien de standpunten die het op dit gebied heeft ingenomen, met name in zijn aanbeveling van 21 juni 1958, zijn resolutie over de aanneming van het verslag-Zagari op 7 juli 1981, zijn aanbevelingen voor de intergouvernementele conferentie van 13 april 2000 en de bijbehorende resoluties: zijn resolutie van 8 juni 2011 over "Investeren in de toekomst: een nieuw meerjarig financieel kader (MFK) voor een concurrerend, duurzaam en integratiegericht Europa"(1), zijn besluit van 10 mei 2012 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2010, afdeling I – Europees Parlement(2), zijn resolutie van 16 februari 2012 over de richtsnoeren voor de begrotingsprocedure 2013, afdeling I – Europees Parlement, afdeling II – Raad, afdeling IV – Hof van Justitie, afdeling V – Rekenkamer, afdeling VI – Europees Economisch en Sociaal Comité, afdeling VII – Comité van de Regio's, afdeling VIII – Europese Ombudsman, afdeling IX – Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming, afdeling X – Europese Dienst voor extern optreden(3), zijn resolutie van 29 maart 2012 over de raming van de ontvangsten en uitgaven van het Europees Parlement voor het begrotingsjaar 2013(4) en zijn resolutie van 4 juli 2012 over inzake het mandaat voor de trialoog over de ontwerpbegroting 2013(5),
– gezien de schriftelijke vragen E-000181-2007, E-006174-2009, E-006258-2009, E-002934-2012, E-002935-2012, E-004134-2012 en E-004135-2012 aan de Commissie en de Raad,
– gezien de verslagen van de secretaris-generaal van september 2002 en augustus 2013 over de kosten van de handhaving van drie werklocaties,
– gezien het verslag van de gezamenlijke werkgroep van het Bureau en de Begrotingscommissie over de begroting van het Parlement voor 2012,
– gezien zijn activiteitenverslagen over 1993-1999, 1999-2004, 2004-2009 en 2009-2011,
– gezien de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie, met name in zaak 230/81(6), zaak 345/95(7) en de gevoegde zaken 237/11 en 238/11(8),
– gezien verzoekschrift 630/2006 van de Campagne voor één zetel, dat door ruim 1,2 miljoen EU-burgers werd gesteund,
– gezien de stemming in de plenaire vergadering van 23 oktober 2012, waarbij een meerderheid (78 %) van zijn leden de lidstaten verzocht hun standpunt over de kwestie van Straatsburg als de officiële zetel van het Parlement te herzien,
– gezien artikel 5, lid 3, de artikelen 29, 41, 48, 74 bis en 201 en artikel 202, lid 4, van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie constitutionele zaken en de adviezen van de Begrotingscommissie en de Commissie verzoekschriften (A7-0350/2013),
A. overwegende dat in artikel 341 van het VWEU is bepaald dat de zetels van de instellingen van de Unie in onderlinge overeenstemming door de regeringen van de lidstaten worden vastgesteld;
B. overwegende dat de lidstaten dat hebben gedaan in Protocol nr. 6 bij de Verdragen, waarbij Brussel is aangewezen als zetel van de Commissie, de Raad – met dien verstande dat de zittingen in de maanden april, juni en oktober in Luxemburg worden gehouden –, het Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's, Luxemburg als zetel van het Hof van Justitie van de Europese Unie, de Rekenkamer en de Europese Investeringsbank, Frankfurt als zetel van de Europese Centrale Bank en Den Haag als zetel van de Europese Politiedienst;
C. overwegende dat het besluit van de lidstaten over deze zetels werd bereikt in het kader van een ruimer vergelijk, rekening houdend met de historische ontwikkeling van de Europese Unie en haar instellingen alsmede overwegingen van geografische spreiding;
D. overwegende dat het Parlement een aparte en unieke rol vervult als de enige instelling die rechtstreeks verkozen wordt door en verantwoording aflegt aan de Europese burgers, en overwegende dat dit verslag zich voornamelijk zal richten op de zetel en de werkregelingen van het Parlement, aangezien zijn rol van alle EU-instellingen de meest ingrijpende veranderingen heeft ondergaan;
E. overwegende dat Protocol nr. 6 bij de Verdragen bepaalt dat het Parlement zijn zetel heeft in Straatsburg, voor de twaalf periodes van de maandelijkse voltallige zittingen met inbegrip van de begrotingszitting, dat de bijkomende voltallige zittingen worden gehouden in Brussel, dat de commissies zetelen in Brussel en dat het secretariaat-generaal en zijn diensten in Luxemburg gevestigd blijven;
F. overwegende dat de artikelen 10 en 14 van het VEU bepalen dat de EU een representatieve democratie is, waarbij het Parlement fungeert als rechtstreekse vertegenwoordiger van de Europese burgers op het niveau van de Unie, en dat het Parlement medewetgever is op gelijke voet met de Raad;
G. overwegende dat artikel 232 van het VWEU het Parlement toestaat zijn eigen reglement vast te stellen op basis waarvan het de duur van de plenaire vergaderingen kan bepalen in overeenstemming met de Verdragen en de rechtspraak van het Hof van Justitie;
H. overwegende dat het Hof van Justitie heeft verklaard dat de plaats van de zetels geen belemmering mag vormen voor de goede werking van het Parlement; overwegende dat het Hof voorts heeft verklaard dat er weliswaar nadelen en kosten verbonden zijn aan het in stand houden van verschillende werklocaties, maar dat een wijziging van de zetel of de werklocaties slechts mogelijk is als de Verdragen worden gewijzigd, waarvoor de lidstaten hun goedkeuring moeten geven;
I. overwegende dat het Parlement een ingrijpende transformatie heeft doorgemaakt, van een raadgevend orgaan met 78 gedetacheerde leden dat – vooral uit praktische overwegingen – gebruik maakte van de gebouwen van de Parlementaire Vergadering van de Raad van Europa in Straatsburg, tot een volwaardig, rechtstreeks verkozen Parlement met thans 766 leden dat op gelijke voet met de Raad als medewetgever fungeert;
J. overwegende dat zijn toegenomen wetgevingscapaciteit wordt geïllustreerd door de stijging van het aantal medebeslissingsprocedures (thans "gewone wetgevingsprocedures") van 165 in de periode 1993-1999 over 454 in de periode 2004-2009 tot nog meer tijdens de huidige zittingsperiode;
K. overwegende dat de veranderende rol van het Parlement ook blijkt uit de stijging van het aantal interinstitutionele bijeenkomsten met 150 %, van ongeveer 16 000 in 2009 tot naar schatting 40 000 in 2013, en uit de voortdurende onderhandelingen en trialogen met de Commissie, de Raad en afzonderlijke lidstaten, die nu deel uitmaken van het wetgevingsproces en die hebben geleid tot een forse stijging van het aantal akkoorden in eerste lezing, van 28 % in de periode 1999-200 tot 72 % in de periode 2004-2009;
L. overwegende dat de structuur van het vergaderrooster van het Parlement is vastgelegd tijdens de top van Edinburgh in 1992, waardoor die niet langer aansluit bij de extra bevoegdheden die het Parlement op grond van de Verdragen van Maastricht, Amsterdam, Nice en Lissabon heeft verworven;
M. overwegende dat de Raad en de Europese Raad hun werkzaamheden al in Brussel hebben geconcentreerd: terwijl de vergaderingen van de Europese Raad vroeger in het land van het roterende voorzitterschap werden gehouden, vinden die nu uitsluitend in Brussel plaats;
N. overwegende dat de geografische afstand tussen de officiële zetels van de medewetgevers (435 km) het Parlement niet alleen isoleert van de Raad en de Commissie, maar ook van andere actoren zoals ngo's, organisaties van het maatschappelijk middelveld en vertegenwoordigingen van de lidstaten, alsook van een van 's werelds grootste internationale persgemeenschappen;
O. overwegende dat de extra jaarlijkse kosten die voortvloeien uit de geografische spreiding van het Parlement tussen 156 miljoen en 204 miljoen EUR(9) zijn geraamd, wat neerkomt op ongeveer 10 % van de jaarlijkse begroting van het Parlement, en overwegende dat ook het effect op het milieu aanzienlijk is, met naar schatting tussen 11 000(10) en 19 000 ton(11) CO2-uitstoot als gevolg van de verplaatsingen tussen de drie werklocaties;
P. overwegende dat de huidige werkregelingen van het Parlement ook extra kosten en reizen met zich meebrengen voor de andere EU-instellingen, met name de Commissie en de Raad, de vertegenwoordigingen van de EU-lidstaten, journalisten en vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld;
Q. overwegende dat 78 % van alle dienstreizen van statutair personeel van het Parlement (gemiddeld 3 172 per maand) een direct gevolg zijn van zijn geografische spreiding; overwegende dat de gebouwen van het Parlement in Straatsburg momenteel slechts 42 dagen per jaar gebruikt worden (en dus 89 % van de tijd ongebruikt blijven), maar dat ze wel het hele jaar door verwarmd, bemand en onderhouden moeten worden;
R. overwegende dat de uit de geografische spreiding van het Parlement voortvloeiende kosten een belangrijke besparingspost kunnen vormen, met name in het licht van het huidige economische klimaat;
S. overwegende dat het Parlement al in 1958 voorstelde om een vestigingsplaats in de buurt van de Raad en de Commissie te kiezen, en dat het ook nadien in tal van verslagen en verklaringen herhaaldelijk bleef aangeven dat het voorstander is van een praktischere en efficiëntere werkregelingen;
T. overwegende dat de burgers van de EU, onder wie meer dan een miljoen die het verzoekschrift voor één zetel hebben gesteund, hun onvrede met de huidige regelingen kenbaar hebben gemaakt;
U. overwegende dat regelingen in verband met de interne organisatorische autonomie van het Parlement bij uitstek een parlementaire aangelegenheid vormen;
V. overwegende dat behalve de hier behandelde kwesties ook andere wezenlijke vraagstukken die rechtstreeks verband houden met de positie van het Parlement en zijn functie in de institutionele structuur van de Europese Unie, tot dusver niet afdoend zijn opgelost; overwegende dat het daarbij gaat om stemrechtkwesties, regelingen inzake een beveiligde zone, immuniteitskwesties, vraagstukken in verband met het statuut van de leden; overwegende dat deze kwesties hetzij via een algemene beslissingsbevoegdheid in het kader van de organisatorische autonomie van het Parlement, hetzij op zijn minst via een gewone wetgevingsprocedure met medebeslissing moeten worden behandeld;
1. is van mening dat het Parlement, als enige orgaan dat de Europese burgers rechtstreeks vertegenwoordigt, het prerogatief moet krijgen om zelf zijn werkregelingen te bepalen, met inbegrip van het recht om te beslissen waar en wanneer het zijn vergaderingen houdt;
2. sluit zich aan bij het beginsel dat het Europees Parlement doeltreffender, kosteneffectiever en milieuvriendelijker zou zijn indien het slechts op één plaats gevestigd was; wijst erop dat de voortzetting van de maandelijkse verhuizing tussen Brussel en Straatsburg voor de meerderheid van de EU-burgers een negatieve symbolische kwestie is geworden, die schadelijk is voor de reputatie van de Europese Unie, met name terwijl de financiële crisis geleid heeft tot zware en pijnlijke besparingsmaatregelen in de lidstaten;
3. vindt het volkomen rechtmatig dat het Parlement een debat op gang brengt over zijn recht om zelf zijn werkregelingen te bepalen, met inbegrip van de plaats en het tijdstip van zijn zittingen;
4. verbindt zich er daarom toe een gewone verdragsherzieningsprocedure op grond van artikel 48 van het VEU in gang te zetten met het oog op een wijziging van artikel 341 van het VWEU en van Protocol nr. 6, opdat het Parlement zelf kan beslissen over de plaats van zijn zetel en zijn interne organisatie;
5. besluit geen aanbevelingen te formuleren betreffende de zetels van de andere EU-instellingen;
6. onderstreept dat de financiële en economische gevolgen van een wijziging van de zetel of de werklocatie van het Parlement moeten worden becijferd en dat een passend compromis moet worden gevonden zodat de huidige gebouwen van het Parlement verder kunnen worden gebruikt;
7. erkent dat het Parlement voldoende tijd voor debat en reflectie moet uittrekken vooraleer het later eventueel een besluit over zijn werkregelingen neemt, en dat het belangrijk is in een ordelijke overgang te voorzien;
8. vraagt dat de Rekenkamer of een soortgelijk onafhankelijk agentschap grondig analyseert hoeveel er op de EU-begroting zou kunnen worden bespaard als het Parlement slechts één zetel had; verlangt dat in deze analyse begrotingsaspecten en extra kosten worden meegenomen, zoals besparingen dankzij minder tijdverlies en meer efficiëntie;
9. verzoekt het Bureau om Eurobarometer of een soortgelijke professionele opiniepeiler opdracht te gegeven om tegen 1 januari 2014 een enquête uit te voeren naar de mening van de Europese burgers over het vooruitzicht dat het Parlement zijn drie werklocaties zou behouden, met duidelijke vermelding van de financiële, milieu- en efficiëntiekosten van die regeling;
10. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de Europese Raad, en de staatshoofden, regeringsleiders en parlementen van de lidstaten.
Het verslag van de secretaris-generaal van het Europees Parlement van 2002 is de recentste beschikbare alomvattende kostenraming. De raming van 169 à 204 miljoen EUR per jaar is bevestigd in het verslag van de gezamenlijke werkgroep van het Bureau en de Begrotingscommissie van 2012 en is berekend door de raming van 148 miljoen EUR aan te vullen met de jaarlijkse afschrijvingskosten voor de gebouwen in Straatsburg, die 28,3 miljoen EUR bedragen en sinds de aankoop van die gebouwen moeten worden meegenomen in de berekeningen. In een antwoord van de secretaris-generaal van 30 augustus 2013 op de verzoeken in paragraaf 10 van de resolutie van het Europees Parlement van 6 februari 2013 over de richtsnoeren voor de begrotingsprocedure 2014 worden de extra kosten van de zetel in Straatsburg geraamd op 103 miljoen EUR, wat neerkomt op een totaal van 156 miljoen EUR als de in het verslag van de gezamenlijke werkgroep van 2012 vermelde afschrijvingskosten en ramingen voor ongebruikte ruimte worden meegerekend.
"De drie werklocaties van het Europees Parlement – Financiële, ecologische en regionale gevolgen van de geografische spreiding", nota van de secretaris-generaal van het Europees Parlement van 30 augustus 2013 als antwoord op het verzoek in paragraaf 10 van de Resolutie van het Europees Parlement van 6 februari 2013 over de richtsnoeren voor de begrotingsprocedure 2014.
"European Parliament two-seat operation: Environmental costs, transport & energy", verslag van Eco-Logica Ltd. in opdracht van de Verts/ALE-Fractie, november 2007.