Resolutie van het Europees Parlement van 11 december 2013 over het jaarverslag over het mededingingsbeleid van de EU (2013/2075(INI))
Het Europees Parlement,
– gezien het Commissieverslag over het mededingingsbeleid 2012 (COM(2013)0257) en het begeleidende interne werkdocument van de diensten van de Commissie (SWD(2013)0159),
– gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) en met name de artikelen 101, 102 en 107,
– gezien Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag(1),
– gezien Verordening (EG) nr. 169/2009 van de Raad van 26 februari 2009 houdende de toepassing van mededingingsregels op het gebied van het vervoer per spoor, over de weg en over de binnenwateren(2),
– gezien het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende bepaalde regels voor schadevorderingen volgens nationaal recht wegens inbreuken op de bepalingen van het mededingingsrecht van de lidstaten en van de Europese Unie (COM(2013)0404),
– gezien de mededeling van de Commissie over de kwantificering van de schade in schadevergoedingsacties n.a.v. overtreding van de artikelen 101 en 102 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (C(2013)3440),
– gezien het werkdocument van de diensten van de Commissie met als titel "Openbare hoorzitting: op weg naar een samenhangende Europese aanpak van collectieve verhaalmechanismen" (SEC(2011)0173),
– gezien de mededeling van de Commissie van 11 juni 2013 met als titel "Naar een Europees horizontaal kader voor collectief verhaal" (COM(2013)0401),
– gezien de Aanbeveling van de Commissie over gemeenschappelijke beginselen voor mechanismen voor collectieve vorderingen tot staking en tot schadevergoeding in de lidstaten betreffende schendingen van aan het EU-recht ontleende rechten (C(2013) 3539/3),
– gezien de studie van juni 2012 van de beleidsondersteunende afdeling van het directoraat-generaal Intern Beleid met als titel "Collectief verhaal in antitrust",
– gezien de mededeling van de Commissie overeenkomstig artikel 27, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad in zaak AT.39740 – Google (2013/C 120/09),
– gezien de door de Commissie aangeboden toezeggingen overeenkomstig artikel 9 van Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad in zaak COMP/39.398 – Visa MIF,
– gezien Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad van 20 januari 2004 betreffende de controle op concentraties van ondernemingen (de "EG-concentratieverordening")(3),
– gezien de raadpleging van de Commissie van 27 maart 2013 over de concentratiecontrole van de EU – ontwerpherziening van de vereenvoudigde procedure en de concentratie-uitvoeringsverordening,
– gezien de mededeling van de Commissie van 13 oktober 2008 over de toepassing van de staatssteunregels op maatregelen in het kader van de huidige wereldwijde financiële crisis genomen met betrekking tot financiële instellingen (de mededeling over het bankwezen)(4),
– gezien de mededeling van de Commissie van 5 december 2008 over de herkapitalisatie van financiële instellingen in de huidige financiële crisis: beperking van steun tot het noodzakelijke minimum en bescherming tegen buitensporige mededingingverstoringen (de mededeling over de herkapitalisatie)(5),
– gezien de mededeling van de Commissie van 25 februari 2009 over de behandeling van aan een bijzondere waardevermindering onderhevige activa in de communautaire banksector (de mededeling over aan bijzondere waardevermindering onderhevige activa)(6),
– gezien de mededeling van de Commissie van 23 juli 2009 betreffende het herstel van de levensvatbaarheid en de beoordeling van de herstructureringsmaatregelen in de financiële sector in de huidige crisis met inachtneming van de staatssteunregels (de herstructureringsmededeling)(7),
– gezien de mededeling van de Commissie van 17 december 2008 over een tijdelijke communautaire kaderregeling inzake staatssteun ter stimulering van de toegang tot financiering in de huidige financiële en economische crisis (de oorspronkelijke tijdelijke kaderregeling)(8),
– gezien de mededeling van de Commissie van 1 december 2010 getiteld "Tijdelijke communautaire kaderregeling inzake staatssteun ter stimulering van de toegang tot financiering in de huidige financiële en economische crisis(9)" (de nieuwe tijdelijke kaderregeling) ter vervanging van de kaderregeling die op 31 december 2010 ten einde is gelopen,
– gezien de ontwerpmededeling van de Commissie over de toepassing, vanaf 1 augustus 2013, van de staatssteunregels op steunmaatregelen ten voordele van banken in het kader van de financiële crisis (de nieuwe ontwerpmededeling over het bankwezen)(10),
– gezien de puntennota van de Commissie ter attentie van het EFC over de herziening van de richtsnoeren inzake staatssteun voor de herstructurering van banken,
– gezien de studie van juni 2011 van de beleidsondersteunende afdeling van het directoraat-generaal Intern Beleid met als titel "Staatssteun – Crisisregels voor de financiële sector en de reële economie",
– gezien de mededeling van de Commissie betreffende de toepassing van de staatssteunregels van de Europese Unie op voor het verrichten van diensten van algemeen economisch belang verleende compensatie(11),
– gezien Besluit 2012/21/EU van de Commissie van 20 december 2011 betreffende de toepassing van artikel 106, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op staatssteun in de vorm van compensatie voor de openbare dienst, verleend aan bepaalde met het beheer van diensten van algemeen economisch belang belaste ondernemingen(12),
– gezien de mededeling van de Commissie over het kaderprogramma van de Europese Unie voor staatssteunregels voor diensten van algemeen economisch belang (2011)(13),
– gezien Verordening (EU) nr. 360/2012 van de Commissie van 25 april 2012 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun verleend aan diensten van algemeen economisch belang verrichtende ondernemingen(14),
– gezien zijn resolutie van 15 november 2011 over hervorming van de EU-regels inzake staatssteun voor diensten van algemeen economisch belang(15),
– gezien de mededeling van de Commissie met als titel "De modernisering van het EU-staatssteunbeleid" (COM(2012)0209),
– gezien zijn resolutie van 17 januari 2013 over modernisering van het staatssteunbeleid(16),
– gezien het voorstel van de Commissie voor een verordening van de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 994/98 van de Raad van 7 mei 1998 betreffende de toepassing van de artikelen 92 en 93 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap op bepaalde soorten van horizontale steunmaatregelen en Verordening (EG) nr. 1370/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2007 betreffende het openbaar personenvervoer per spoor en over de weg (COM(2012)0730),
– gezien het voorstel van de Commissie voor een verordening van de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 659/1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 93 van het EG-Verdrag (COM(2012)0725),
– gezien de Communautaire richtsnoeren betreffende staatssteun aan spoorwegondernemingen(17),
– gezien zijn resolutie van 12 juni 2013 over regionaal beleid als onderdeel van bredere regelingen inzake staatssteun(18),
– gezien de kaderovereenkomst van 20 november 2010 over de betrekkingen tussen het Europees Parlement en de Europese Commissie(19) (hierna "de kaderovereenkomst" genoemd), en met name de paragrafen 9, 12, 15 en 16 daarvan,
– gezien de zaak die in een lidstaat is aangespannen vanwege vermeende inbreuk op het elementaire rechtsbeginsel "nulla poena sine lege", op basis waarvan een onderneming geen boete opgelegd kan krijgen voor kartelvorming wanneer die boete niet bij wet is vastgesteld,
– gezien zijn resoluties van 22 februari 2005 over het 33e verslag van de Commissie inzake het mededingingsbeleid 2003(20), van 4 april 2006 over het Commissieverslag inzake het mededingingsbeleid 2004(21), van 19 juni 2007 over het verslag inzake het mededingingsbeleid 2005(22), van 10 maart 2009 over de verslagen inzake het mededingingsbeleid 2006 en 2007(23), van 9 maart 2010 over het verslag inzake het mededingingsbeleid 2008(24), van 20 januari 2011 over het verslag inzake het mededingingsbeleid 2009(25) , van 2 februari 2012 over het jaarverslag inzake het mededingingsbeleid van de EU(26) en van 12 juni 2013 over het jaarverslag over het mededingingsbeleid van de EU(27),
– gezien de artikelen 48 en 119, lid 2, van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken en het advies van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken (A7-0357/2013),
A. overwegende dat van 2008 tot einde 2011 het equivalent van 1,6 triljoen EUR in de vorm van staatssteun aan banken in de EU werd toegekend en overwegende dat deze overheidssteun voornamelijk de vorm had van schuldemissies met overheidsgarantie of schuldgaranties en, bij uitzondering, de vorm van subsidies;
B. overwegende dat de kmo's, die 98 % van het Europese bedrijfsleven uitmaken, in veel lidstaten gebukt gaan onder een ernstige kredietcrisis;
C. overwegende dat elk jaar verliezen van 181-320 miljard EUR – ongeveer 3% van het bbp in de EU – te wijten zijn aan het bestaan van kartels;
D. overwegende dat het gebrek aan liberalisering en openheid in personen- en goederenvervoer per spoor deels te wijten is aan het ontbreken van echt onafhankelijke toezichtsorganen op nationaal niveau in sommige lidstaten;
E. overwegende dat het jaarverslag over het mededingingsbeleid moet dienen als een instrument om het algemene concurrentievermogen van de Unie te bevorderen door de concurrentie te verruimen en open te stellen voor nieuwe spelers, om zo de interne markt uit te breiden en te verdiepen, en derhalve niet enkel mag gaan over de praktische tenuitvoerlegging van het mededingingsbeleid door de Commissie;
F. overwegende dat het wegnemen van hinderpalen voor het vrije verkeer van goederen, diensten, personen en kapitaal een voorwaarde is voor groei;
G. overwegende dat de sectoren met minder concurrentie vaak ook gekenmerkt worden door een ondermaatse economische productie;
H. overwegende dat het mededingingsbeleid erop is gericht de goede werking van de interne markt en gelijke concurrentievoorwaarden te waarborgen, consumenten tegen concurrentiebeperkende praktijken te beschermen en te zorgen voor de laagste prijzen; overwegende dat het mededingingsbeleid niet bedoeld is om op microniveau beleid te voeren, maar om duidelijke en eerlijke regels te handhaven voor een doeltreffende werking van de marktkrachten;
I. overwegende dat overheidsmaatregelen, overheidsinvesteringen en diensten van algemeen economisch belang (DAEB) essentieel zijn voor de sociale cohesie, met name in de context van de crisis;
J. overwegende dat in artikel 14 VWEU is bepaald dat de medebeslissingsprocedure moet worden gebruikt om de – met name economische en financiële – voorwaarden voor het goede functioneren van diensten van algemeen economisch belang te garanderen;
K. overwegende dat Protocol nr. 26 bij het VWEU voorziet in de ruime discretionaire bevoegdheid van de autoriteiten om diensten van algemeen economisch belang te verrichten, te doen verrichten en te organiseren;
L. overwegende dat het Altmark-arrest aan de hand van vier criteria het onderscheid vaststelt tussen compensatie voor een openbare dienst en staatssteun;
Mededingingsbeleid als een instrument om de interne markt te bevorderen
1. verheugt zich over het verslag van de Commissie en de aandacht die daarin wordt besteed aan de bijdrage van het mededingingsbeleid aan concentratiecontrole, de wegneming van belemmeringen, de bestrijding van misbruiken van machtsposities en onderhandse contracten en verstorende staatssteunmaatregelen ten voordele van de interne markt en dat daarbij rekening wordt gehouden met de evolutie van de wereldeconomie;
2. betreurt het dat de Commissie in haar verslag over het mededingingsbeleid in 2012 sterk de nadruk legt op oneerlijke concurrentie die het gevolg is van overheidspraktijken en relatief weinig aandacht schenkt aan oneerlijke praktijken die het gevolg zijn van de concentratie van ondernemingen op de interne markt;
3. is van mening dat het mededingingsbeleid zeker in tijden van crisis een drijvende kracht is achter economische groei en het scheppen van werkgelegenheid;
4. herinnert eraan dat het mededingingsbeleid en een goed functionerende interne markt in deze tijden van crisis onontbeerlijk zijn om de economische groei en duurzame werkgelegenheid van de Europa 2020-strategie te stimuleren en om bij te dragen aan het bereiken van de doelstellingen van de Europese Unie;
5. is het derhalve met de Commissie eens dat de crisis niet mag worden gebruikt als voorwendsel om de handhaving van de mededingingsregels te versoepelen;
6. is van mening dat het mededingingsbeleid moet worden aangepast om beter te kunnen inspelen op de globaliseringsproblematiek;
7. is van mening dat er in het nieuwe Europese mededingingsbeleid ruimte moet zijn voor flexibiliteitsclausules;
8. erkent dat nog teveel sectoren grotendeels door nationale grenzen en door kunstmatige publieke of particuliere barrières worden gescheiden en dat het mededingingsbeleid een fundamentele rol heeft te spelen in de bestrijding van deze fragmentering en in het creëren van een gelijk speelveld voor alle sectoren ervan, rekening houdend met de speciale behoeften van kmo's en eindconsumenten;
9. wijst erop dat de tenuitvoerlegging van het mededingingsbeleid in ruime zin niet mag leiden tot versterking van reeds gevestigde ondernemingen en aanbieders van goederen en diensten, maar de algemene doelstelling moet hebben om de toegang van nieuwe spelers en de ontwikkeling van nieuwe ideeën en technieken te vergemakkelijken, om zo de EU-burgers maximaal te laten profiteren;
10. is van mening dat het mededingingsbeleid moet bijdragen tot de bevordering en oplegging van open normen en interoperabiliteit, om te vermijden dat consumenten en klanten wat technologie betreft in de greep van een handvol marktdeelnemers terechtkomen;
11. is van mening dat de prijzen van producten nog steeds verschillen van de ene lidstaat tot de andere, bijvoorbeeld medicijnen, ten gevolge van de verschillende overeenkomsten tussen lidstaten en de farmaceutische industrie; verzoekt de Commissie dit probleem onder de loep te nemen en voorstellen uit te werken om een transparantere interne markt tot stand te brengen en daarbij in het belang van de consument onnodige prijsverschillen te voorkomen;
12. verheugt zich over het EU-eenheidsoctrooi als een stap in de richting van de voltooiing van de interne markt en om te reageren op de uitdagingen van de globalisering; vraagt maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat alle lidstaten eraan kunnen deelnemen; acht het noodzakelijk de intellectuele eigendomsrechten in evenwicht te brengen met de vereisten van mededinging, waarbij het algemene belang blijft behouden en octrooihouders geen misbruik maken van hun rechten in het nadeel van burgers; roept de Commissie op gedrag dat erop is gericht het op de markt brengen van generieke geneesmiddelen ten onrechte te vertragen, te bestrijden.
Legitimiteit en doeltreffendheid van het EU-mededingingsbeleid
13. is van mening dat het Parlement medebeslissingsbevoegdheid moet hebben op het vlak van de vestiging van het mededingingsbeleidskader; betreurt het dat in artikelen 103 en 109 van het VWEU alleen wordt voorzien in de raadpleging van het Parlement; is van mening dat dit democratisch tekort niet mag worden getolereerd; stelt voor deze leemte zo snel mogelijk op te vullen met behulp van interinstitutionele regelingen op het vlak van mededingingsbeleid, en te corrigeren bij de volgende wijziging van het Verdrag; herinnert eraan dat de politieke verantwoording van de Commissie aan het Parlement van toepassing is op het mededingingsbeleid en dat de structurele dialoog met de relevante commissaris een belangrijk instrument is waarmee degelijke democratische controle op dit vlak wordt uitgevoerd;
14. is van mening dat het soort dialoog dat de commissaris voor mededinging aangaat, een reële democratische controle door het Parlement niet kan vervangen; benadrukt dat parlementaire controle eens te meer belangrijk is omdat de Commissie in het kader van het mededingingsbeleid toezicht uitoefent op besluiten van democratisch gekozen nationale en lokale overheden; benadrukt tevens de noodzaak om een betere dialoog tot stand te brengen tussen de Commissie, de lidstaten, lokale en regionale overheden en het maatschappelijk middenveld;
15. benadrukt hoe belangrijk het is dat het Parlement en de Raad gelijk behandeld worden bij de toegang tot vergaderingen en de verstrekking van informatie tijdens de voorbereiding van wetgeving of zachte wetgevingsinstrumenten op het gebied van het mededingingsbeleid, zoals vastgesteld in de kaderovereenkomst; betreurt het dat dit niet door de Commissie is geëerbiedigd;
16. benadrukt de noodzaak van het versterken van een concurrentiecultuur die haar waarden promoot en bijdraagt aan een positieve houding ten aanzien van de naleving ervan met een preventief en gunstig effect op de ontwikkeling van het mededingingsbeleid;
17. wijst erop dat voor de horizontale dimensie van het mededingingsbeleid in de Europese Unie maximale samenhang is vereist tussen dit beleid en het EU-beleid in de verschillende sectoren; acht het voor het garanderen van een goede werking van de interne markt noodzakelijk dat met de sectorale verordeningen de beginselen van het mededingingsbeleid worden geëerbiedigd;
18. is van mening dat de Commissie een voorstel moet doen om de mededingingsvraagstukken op het gebied van minderheidsbelangen te reguleren;
19. spoort de Commissie aan door te gaan met het uitbrengen van richtsnoeren inzake zachte wetgeving op het vlak van mededingingsbeleid, en daarbij terdege rekening te houden met de bestaande jurisprudentie van het HvJ, teneinde enige rechtszekerheid te waarborgen voor de belanghebbenden; is echter van mening dat wetgeving niet mag worden vervangen door zachte wetgeving in gebieden waar rechtszekerheid cruciaal is;
20. benadrukt dat het opleggen van boetes een afschrikkend instrument is dat een belangrijke rol heeft in het mededingingsbeleid en dat snelle actie nodig is voor succesvolle onderzoeken; gelooft dat juridische zekerheid, een vereenvoudiging van procedures en de mogelijkheid van een vroegtijdige beëindiging door middel van passende overeenkomsten cruciaal zijn, herhaalt daarom zijn oproep aan de Commissie om de regels over boetes in een Verordening (EG) nr. 1/2003 op te nemen; is tegelijkertijd van mening dat de Commissie de onaangekondigde inspecties moet opvoeren om actie te nemen tegen vermeende inbreuken;
21. is echter van mening dat het gebruik van steeds hogere boetes als enige antitrust-instrument wellicht te bot is, niet in het minst vanwege het potentiële verlies aan werkgelegenheid omdat bedrijven deze boetes niet kunnen betalen; benadrukt dat een beleid van hoge boetes niet mag worden gebruikt als alternatieve manier van begrotingsfinanciering; is voorstander van een benadering waarbij slecht gedrag wordt bestraft met sancties met een daadwerkelijk afschrikkende werking, met name voor recidivisten, en goed gedrag wordt beloond met stimulansen;
22. verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat haar boete- en handhavingsbeleid de markt weer in evenwicht brengt en ondernemingen stimuleert om inbreuken intern vast te stellen en op vrijwillige basis te herstellen; verzoekt de Commissie met klem rekening te houden met de omvang van de onwettige winsten en verliezen die de betrokkenen hebben geboekt of geleden;
23. wijst opnieuw op het feit dat het aantal verzoeken tot verlaging van de opgelegde boetes wegens onvermogen om te betalen, met name van de zijde van monoproducenten en kmo's, is toegenomen; blijft van mening dat een systeem van latere betaling en/of betaling in termijnen als een alternatief kan worden gezien voor verlaging van de opgelegde boetes, om te voorkomen dat ondernemingen failliet gaan;
24. merkt op dat het hanteren van de wereldwijde omzet bij het bepalen van het maximum van 10 % kan leiden tot meerdere boetes voor dezelfde inbreuk gelet op het groeiende aantal mededingingsautoriteiten wereldwijd; meent dat de omzet in de EER derhalve passender is dan de wereldwijde omzet;
25. wacht nog steeds op een aanpassing van de boeterichtsnoeren voor monoproducenten en kmo's; is evenwel ingenomen met het feit dat de Commissie in haar recent besluit van 28 maart 2012 in zaak COMP/39452 ("Beslag voor vensters en vensterdeuren") rekening heeft gehouden met de specifieke behoeften van monoproducenten;
26. verzoekt de Commissie haar samenwerking met de nationale rechterlijke instanties te versterken om de private handhaving en de correcte beslechting van geschillen over staatssteun, te vergemakkelijken; is ingenomen met de opleidingsprogramma's van de Commissie voor nationale rechters;
27. is positief over de rol van de gerechtelijke instanties in het mededingingsbeleid en moedigt deze aan gebruik te maken van hun bevoegdheid om informatie en adviezen in te winnen bij de Commissie en om mee te doen aan EU-opleidingsactiviteiten; beveelt op zijn beurt de Commissie aan nauw samen te werken met de gerechtelijke autoriteiten, actief gebruik te maken van haar bevoegdheid om als "amicus curiae" bijdragen te leveren aan de gerechtelijke instanties die tijdig op de website van de Commissie moeten worden geplaatst en om de mogelijkheid te bestuderen gerechtelijke stappen te ondernemen om rechteloosheid te vermijden en om de belangen te beschermen die de Europese Unie moet beschermen;
28. erkent het voorstel van de Commissie van 11 juni 2013 over schadevorderingen volgens nationaal recht wegens inbreuken op de bepalingen van het mededingingsrecht, waaraan zij momenteel werkt; is vastbesloten een bevredigend resultaat te vinden om de specifieke kwesties die op dit vlak naar boven komen, aan te pakken;
29. acht het noodzakelijk dat de Europese Unie actief de fundamentele en procedurele convergentie van de mededingingsregels op internationaal gebied bevordert; is van mening dat voor gegarandeerde consistentie en interoperabiliteit in de toepassing van het mededingingsbeleid door de verschillende verantwoordelijke autoriteiten internationale samenwerking onontbeerlijk is, en dat op die wijze ook wordt bijgedragen aan de effectiviteit van onderzoek en aan het scheppen van gelijke voorwaarden;
30. benadrukt het belang van bevordering van wereldwijde convergentie van de mededingingsregels; spoort de Commissie ertoe aan bilaterale samenwerkingsovereenkomsten aan te gaan omtrent de handhaving van de mededingingsregels; werkt momenteel aan de voorgestelde overeenkomst tussen de EU en Zwitserland met betrekking tot de samenwerking over de toepassing van hun mededingingsrecht; is vastbesloten een bevredigend resultaat te vinden om de specifieke kwesties die op dit vlak naar boven komen, aan te pakken;
31. is van mening dat de middelen voor het directoraat-generaal Concurrentie van de Commissie moeten worden aangepast aan de toegenomen werkbelasting en het grotere takenpakket, onder andere door middelen van in onbruik geraakte of ondergebruikte begrotingslijnen over te hevelen, zodat het DG proactiever kan handelen;
Mededingingsautoriteiten
32. roept de lidstaten op ervoor te zorgen dat alle nationale mededingingsautoriteiten (NMA) en sectorale toezichthouders onafhankelijk zijn van de nationale regeringen, met het oog waarop het noodzakelijk is te voorzien in de benoeming van niet-politieke voorzitters en leden van de raad, bij wie ook anderszins geen sprake is van belangenverstrengeling; roept de lidstaten op ervoor te zorgen dat de NMA en sectorale toezichthouders voldoende personeel en middelen hebben en dat deze variëren naargelang van de marktbehoeften en de efficiënte uitoefening van hun taken;
33. benadrukt hoe belangrijk de volledige transparantie van de NMA en sectorale toezichthouders is; vraagt dat alle relevante informatie over zaken en officiële besluiten met inachtneming van bedrijfsgeheimen die de concurrentie aanmerkelijk kunnen beïnvloeden, online duidelijk zichtbaar en beschikbaar worden gemaakt via een open database;
34. is voorstander van de gestructureerde samenwerking binnen het Europees concurrentienetwerk (ECN), dat EU-brede, coherente handhaving van de mededingingsregels mogelijk maakt en de verdere ontwikkeling ervan bevordert, aangezien bepaalde markten een grotere nationale dimensie hebben dan andere als gevolg van verschillende juridische, economische en culturele omstandigheden; is van mening dat als een algemene regel de werkprogramma's en besluiten van ECN-bijeenkomsten openbaar moeten worden gemaakt op de website van de Commissie;
35. is van mening dat de nationale mededingingsautoriteiten en andere nationale sectorale toezichthouders moeten blijven samenwerken om aanvullende acties te ontplooien, met name in sectoren waar de liberalisering nog niet voltooid is of nog niet volledig in werking is getreden; raadt aan een breder netwerk van Europese toezichthouders op te richten, met inbegrip van de nationale mededingingsautoriteiten en de sectorale toezichthouders, om beste praktijken uit te wisselen;
Staatssteun en gevolgen voor de reële economie
Staatssteun aan banken
36. onderkent de belangrijke rol die het toezicht op staatssteun sinds het begin van de crisis speelt als herstructurerings- en beslechtingsmechanisme voor noodlijdende banken;
37. is van mening dat de controle op staatssteun zich tijdens de crisis moet richten op zowel de stabilisering van het banksysteem als de aanpak van oneerlijke segmentering van de kredietvoorwaarden in de reële economie en discriminatie van kmo's en huishoudens in de interne markt; roept de Commissie echter op te waarborgen dat de beoogde stabilisering van het bankenstelsel niet leidt tot een stijging van de staatsschulden; dringt er bij de Commissie op aan de uitbreiding van de tijdelijke staatssteun aan de banksector te koppelen aan verbeterde en striktere voorwaarden die zijn gerelateerd aan de te plaatsen focus op particuliere leningen alsmede strengere en transparantere regels over bonussen, vergoedingsstructuren en de verdeling van dividend;
38. herinnert eraan dat het Europees Parlement de Commissie met klem heeft verzocht om de staatssteunregels voor banken, die in 2008 als tijdelijke maatregelen zijn ingesteld, te herzien; is derhalve ingenomen met de recente acties van de Commissie op dit gebied;
39. verzoekt de Commissie de gegevens over de staatssteun die sinds het uitbreken van de crisis aan de financiële sector is verleend, regelmatig bij te werken, alsook de gegevens over geconsolideerde verliezen en de voortgang van de terugbetalingen, gedetailleerd per land en per eenheid; verzoekt de Commissie deze gegevens op haar website te publiceren met als doel de omvang van interventies door overheden en het effect hiervan op de partijen die hebben bijgedragen sinds het begin van de crisis transparant te maken;
40. is van mening dat boekhoudmethodes moeten worden geharmoniseerd vóór kan worden beoordeeld of bedragen van staatssteun aan banken moeten worden gegeven, zodat, bijvoorbeeld, de boekhoudkundige behandeling van voor de tweede keer geherfinancierde leningen dezelfde is ongeacht de betrokken lidstaat;
41. benadrukt dat bij de herfinanciering van leningen, met name in het geval van banken die staatssteun ontvangen, volledig rekening moet worden gehouden met de levensvatbaarheid van de ontvanger; stelt dat, in het geval van multinationale corporaties, de verkoop van activa en aandelen in de vennootschappen waarin zij deelnemingen hebben, een voorwaarde moet zijn voor de herfinanciering van leningen;
42. dringt er bij de Commissie op aan die markten in de banksector nauwgezet te controleren waarin concentraties talrijk zijn en toenemen, in het bijzonder ten gevolge van herstructureringen als antwoord op de crisis; herinnert eraan dat oligopolistische markten bijzonder gevoelig zijn voor concurrentiebeperkende praktijken; vreest dat deze concentratie uiteindelijk consumenten kan schaden; beklemtoont dat een te grote concentratie zowel de financiële sector als de reële economie in gevaar brengt;
43. wijst erop dat de consolidatie van de banksector het marktaandeel van verscheidene grote financiële instellingen heeft doen toenemen; vraagt de Commissie met aandrang om de sector goed in het oog te houden, met als doel de concurrentie en de consumentenbescherming in de Europese banksectoren te bevorderen, wanneer het beleggingsbanken door middel van deposito's van particulieren mogelijk wordt gemaakt om riskantere beleggingsactiviteiten te financieren;
44. dringt er bij de Commissie op aan voorafgaand aan de verlening van staatssteun zorgvuldig te kijken naar de activa en deelnemingen van financiële instellingen;
45. benadrukt dat depositohouders met een bedrag tot 100 000 EUR op hun bankrekening op maximale bescherming moeten kunnen rekenen en moeten worden uitgesloten van elke lastenverdelende regeling ten gevolge van de herstructurering of resolutie van een bank;
46. is van mening dat de Commissie moet overwegen om staatssteun voor banken in sommige gevallen te koppelen aan de voorwaarde om kredieten te verstrekken aan kmo's;
47. benadrukt dat kmo's sinds het begin van de financiële crises buitensporige moeilijkheden ondervinden bij de toegang tot krediet; wijst erop dat kmo's 98 % van alle bedrijven in de eurozone uitmaken, goed zijn voor ongeveer driekwart van de banen in de eurozone en ongeveer 60 % van de toegevoegde waarde genereren, en dat de slechte toegang tot krediet verhindert dat ze investeren en groeien; roept de Commissie derhalve op prioriteit te geven aan maatregelen om de financiële regelgeving te herijken teneinde groei te bevorderen en de financieringscrisis van de kmo's te verzachten;
48. benadrukt dat banken die staatssteun ontvangen, niet groter en complexer mogen worden; dringt er bij de Commissie op aan hen aan te moedigen in hun bedrijfsmodellen de nadruk te leggen op het levensvatbare deel van hun activiteiten, hun beloningsbeleid en hun vergoedingsstructuur en zich niet méér bloot te stellen aan openbare schuld, vooral als zij op hetzelfde moment de kredietstroom naar kmo's en huishoudens verminderen; benadrukt dat er een nieuw, permanent regelgevingsstelsel en nieuwe staatssteunregels nodig zijn om de gebreken van het rechtsstelsel van voor de crisis, te verhelpen, met name wat de financiële sector betreft en om de verstoringen te verhelpen die door de financiële en economische crisis zijn ontstaan, en ervoor te zorgen dat prioritair aandacht wordt besteed aan de gevolgen en voordelen voor belastingbetalers, consumenten en de interne markt als geheel wanneer banken staatssteun ontvangen;
49. betreurt het dat kmo's die aanpassingsprogramma's in de lidstaten ondergaan, moeilijk toegang krijgen tot krediet van banken en worden verplicht hogere interesten te betalen, alleen omdat zij in de eurozone zijn gelegen, hetgeen verstoringen op de interne markt creëert;
50. benadrukt dat ook externe investeerders moeten worden aangemoedigd om zoveel mogelijk deel te nemen aan in het kader van staatssteunprogramma's gecreëerde vermogensbeheerders als een manier om probleemactiva af te scheiden, teneinde een belangenconflict tussen investeerders die activa houden of overdragen en de doelstellingen van eender welke vermogensbeheerder te voorkomen;
51. is van mening dat externe vermogensbeheerders moeten proberen hun activa zo snel mogelijk te verkopen om een normale marktsituatie te herstellen en een eind te maken aan de publieke interventies in een bepaalde sector;
52. is van mening dat de ervaringen van DG COMP met de bankencrisis als beste praktijken moeten worden aangemerkt en in de toekomst meer preventief dan achteraf moeten worden aangewend;
Modernisering van de staatssteun
53. is wederom ingenomen met de mededeling van de Commissie over de modernisering van het staatssteunbeleid (COM(2012)0209) en het feit dat de Raad onlangs herziene staatssteunregels inzake groepsvrijstellingen en -procedures heeft vastgesteld; verzoekt de Commissie evenwel te waarborgen dat de stimulering van economische groei als een van de algemene doelstellingen van deze hervorming niet opnieuw leidt tot stijgende overheidsschulden;
54. is van mening dat ondernemingen bij herstructureringen duidelijke beperkingen in acht moeten nemen, waarbij de schadelijke effecten voor concurrenten die geen publiek gefinancierde steun hebben ontvangen, tot een minimum worden beperkt;
55. roept de Commissie op na te gaan wanneer bedrijven “too big to fail” worden en te overwegen welke maatregelen er op nationaal of EU-niveau kunnen worden genomen om te voorkomen dat bedrijven afhankelijk worden van toekomstige reddingsoperaties door de overheid;
56. neemt nota van het algemene voornemen van de Commissie om meer maatregelen vrij te stellen van de verplichting tot aanmelding; benadrukt evenwel dat de lidstaten ervoor moeten zorgen dat vooraf vaststaat dat de staatssteunregels in acht worden genomen bij de-minimismaatregelen en bij steunregelingen die onder een groepsvrijstellingsverordening vallen, teneinde toereikend toezicht te behouden, waarbij de Commissie achteraf toezicht zal blijven uitoefenen op dit soort maatregelen;
57. is het met de Commissie eens dat de staatssteunprocedures versneld moeten worden om meer de nadruk te kunnen leggen op gecompliceerde maatregelen die grote gevolgen hebben voor de concurrentie op de interne markt; neemt nota van het voorstel van de Commissie om haar beoordelingsvrijheid met betrekking tot de afhandeling van klachten, te vergroten; roept de Commissie op te voorzien in gedetailleerde criteria om in het kader hiervan belangrijke van minder belangrijke maatregelen te onderscheiden; wijst erop dat dit onderscheid adequaat kan worden gemaakt aan de hand van hogere drempels voor de de-minimisverordening en uitbreiding van de horizontale categorieën van de machtigingsverordening en de algemene groepsvrijstellingsverordening;
58. onderstreept dat de Commissie een betere uitwisseling met de lidstaten tot stand moet brengen wat de kwaliteit en de snelheid betreft waarmee informatie wordt ingediend en bij de uitwerking van de aanmelding; onderstreept dat effectieve nationale systemen moeten waarborgen dat staatssteunmaatregelen die van de verplichting tot voorafgaande aanmelding zijn vrijgesteld, in overeenstemming zijn met het EU-recht; wijst erop dat dit onderscheid adequaat kan worden gemaakt aan de hand van hogere drempels voor de de-minimisverordening en uitbreiding van de horizontale categorieën van de machtigingsverordening en de algemene groepsvrijstellingsverordening;
59. merkt op dat tot nog toe relevante informatie voor staatssteuntoezicht in voorkomende gevallen enkel door de lidstaten wordt verstrekt; herhaalt zijn verzoek aan de Commissie om na te gaan of aanvullende menskracht nodig zal zijn om haar instrumenten voor het verzamelen van informatie uit te breiden en haar in staat te stellen om informatie rechtstreeks van marktdeelnemers te ontvangen; merkt evenwel op dat de Commissie niet de mogelijkheid moet hebben om aanvullende kwaliteits- en efficiëntiecriteria op te nemen in de beoordeling van de verenigbaarheid en dat beslissingen hieromtrent aan de steunverlenende autoriteit moeten worden overgelaten;
60. wijst op de onduidelijkheid in een aantal lidstaten over de vraag of de publieke financiering van Europese consumentencentra (ECC's) kan worden aangemerkt als ongerechtvaardigde staatssteun in de zin van het Europees mededingingsrecht; is bezorgd dat de steun van de lidstaten aan de ECC's hierdoor in gevaar komt en al geleid heeft tot de tijdelijke opschorting van de financiering van ECC's; verzoekt de Commissie derhalve met klem de goede werking van de ECC's te waarborgen door zo snel mogelijk te verhelderen dat deze financieringsvorm overeenkomstig het Unierecht geen staatssteun is, omdat ECC's geen economische activiteiten ontplooien, maar ondersteunende diensten verlenen aan consumenten;
Vervoerssector
61. is van mening dat de Commissie de samenhang tussen het mededingingsbeleid en het vervoersbeleid moet versterken, teneinde het concurrentievermogen van de Europese vervoersector te verbeteren;
62. roept de Commissie en de lidstaten op te zorgen voor open en eerlijke concurrentie voor alle vervoerswijzen;
63. roept de Commissie op openbare vervoersnetwerken te ontwikkelen teneinde de dienstverlening aan de consumenten te verbeteren;
64. dringt er bij de Commissie op aan, met het oog op de bestrijding van de alsmaar stijgende CO2-uitstoten, speciale aandacht te besteden aan het nakomen van de internationale verplichting om de opwarming van de aarde te beperken tot de doelstelling voor 2020, te weten twee graden Celcius boven pre-industrieel niveau;
Spoor
65. dringt er bij de Commissie op aan de uitvoering van één Europese spoorwegruimte te voltooien, te zorgen voor volledige transparantie in de geldstromen tussen infrastructuurbeheerders en spoorwegondernemingen en te controleren dat elke lidstaat een sterke en onafhankelijke nationale regelgevende instantie heeft;
66. roept de Commissie en de lidstaten op meer inspanningen te leveren om ervoor te zorgen dat de spoorvervoerssector wordt opengesteld voor eerlijke concurrentie en kwalitatief betere dienstverlening;
67. vraagt de Commissie de mogelijkheid te onderzoeken om een wetgevingsvoorstel aan te nemen voor een Europese regelgevende instantie die samenwerkt met nationale regelgevende instanties en optreedt waar deze niet bestaan, of, indien gepast, wanneer deze inactief zijn;
68. onderstreept dat de interne markt op het vlak van goederenvervoer per spoor wordt getroffen door een incorrecte of onvolledige omzetting van EU-wetgeving door de lidstaten en door knelpunten voor grensoverschrijdende mobiliteit die de groei en mededinging schaden; vraagt de Commissie te onderzoeken of marktbelemmeringen door exploitanten of technische aspecten die van de ene lidstaat tot de andere verschillen, zoals de spoorwijdte of systemen voor energietoevoer, signalisatie en andere soortgelijke obstakels in verband met de interoperabiliteit en toegankelijkheid van infrastructuur, als inbreuken op de mededingingsregels kunnen worden beschouwd;
Luchtvervoer
69. is ingenomen met het voornemen van de Commissie om de Europese richtsnoeren inzake staatssteun aan de luchtvaart en luchthavens uiterlijk eind 2013 te herzien, waarbij verstoringen van de mededinging moeten worden weggenomen en een gelijk speelveld voor alle marktdeelnemers moet worden bewerkstelligd;
70. nodigt de Commissie uit een gestaafd overzicht te leveren om na te gaan welke luchtvaartmaatschappijen in strijd met het concurrentiebeginsel handelen door ten onrechte een beroep te doen op speciale voorwaarden of door machtsposities in bepaalde luchthavens te misbruiken;
71. moedigt de Commissie aan te onderzoeken of bepaalde praktijken met betrekking tot de benoeming van specifieke hub-luchthavens – op basis van de voorwaarden van de meer dan 1 000 bilaterale luchtvaartovereenkomsten tussen lidstaten en niet-EU-landen – de concurrentie verstoren en aldus de belangen van Europese consumenten schaden;
Automobielsector
72. roept de Commissie op te zorgen voor gelijke onderhandelingsposities tussen fabrikanten en distributeurs, en onderstreept daarbij:
–
het belang van bestrijding van discriminerende praktijken op het gebied van onlinedistributie welke onder de verordening betreffende de algemene groepsvrijstelling voor verticale afspraken (Verordening (EU) nr. 330/2010 van de Commissie) valt, opdat distributeurs in staat blijven innoverende distributiemethodes te gebruiken en een groter aantal en meer uiteenlopende klanten te bereiken;
–
het belang van dealers op de markten voor de afzet van nieuwe motorvoertuigen sinds het verstrijken van Verordening (EG) nr. 1400/2002 van de Commissie op 31 mei 2013;
vraagt de Commissie aan te dringen op de ontwikkeling van gedragsregels tussen de fabrikanten en de handelaren met betrekking tot verticale overeenkomsten in de motorvoertuigensector, met name wat betreft de bescherming van investeringen na afloop van contracten en de mogelijkheid om een bedrijf aan een lid van het netwerk over te dragen, om zo de transparantie van de zakelijke en contractuele betrekkingen tussen de partijen te vergroten;
Scheepvaart
73. vraagt om garanties betreffende het concurrentievermogen van de Europese scheepvaart door de activiteiten van de sector binnen de Europese Unie te steunen tegen de achtergrond van een almaar concurrerender wordende internationale omgeving;
74. benadrukt dat de rechtszekerheid en de gelijke behandeling van de Europese rederijen in alle lidstaten moeten worden gegarandeerd;
Financiële dienstensector
75. verzoekt de Commissie en de nationale regelgevingsautoriteiten onderzoek te doen naar mogelijke onderlinge afspraken tussen ondernemingen of misbruiken van dominante posities op de markten voor motorvoertuigverzekeringen;
Energiesector
76. merkt op dat een eengemaakte energiemarkt leidt tot lagere prijzen voor consumenten en de concurrentiekracht van Europese ondernemingen vergroot;
77. is ingenomen met de tenuitvoerlegging van de antimonopoliemaatregelen van de Commissie in de energiesector;
78. dringt er bij de Commissie op aan volledige uitvoering te geven aan het interne energiemarktpakket, aangezien een open en concurrerende interne markt in de energiesector nog niet volledig is bereikt; dringt er bij de Commissie op aan vastberaden door te gaan met de maatregelen die zij in het licht van het sectorale onderzoek heeft genomen om ervoor te zorgen dat de mededingingsregels daadwerkelijk worden toegepast in de energiesector; staat in dit verband positief tegenover de nog steeds aanhangige mededingingsrechtelijke procedures voor de energiesector, die ten doel hebben tegen 2014 de interne energiemarkt te voltooien en de door energieleveranciers opgeworpen mededingingsobstakels op te heffen;
79. is van mening dat een Europese interne energiemarkt de energietarieven voor consumenten en het bedrijfsleven zou verlagen en de wereldwijde concurrentiekracht van het Europese bedrijfsleven zou vergroten; is derhalve van mening dat de Commissie aangespoord moet worden om uiterlijk in 2014 een Europese energiemarkt op te richten;
80. benadrukt het cruciale belang van een tijdige en volledige tenuitvoerlegging van de bestaande wetgeving door de lidstaten en de Commissie, met inbegrip van de regelgevingswerkzaamheden die nodig zijn met het oog op het derde interne energiemarktpakket, teneinde uiterlijk in 2014 een geïntegreerde en concurrerende interne Europese energiemarkt op te richten;
81. vraagt de Commissie ervoor te zorgen dat energieverordeningen en -richtlijnen in alle lidstaten correct worden omgezet en toegepast; verzoekt de Commissie bijzonder waakzaam te zijn wanneer prijzen boven het EU-gemiddelde uitkomen, omdat hoge prijzen de concurrentie verstoren en consumenten schaden;
82. is van mening dat de Commissie strikte hervormingen moet doorvoeren op de energiemarkt om de prijzen te laten dalen, met name in de lidstaten die onder de buitensporigtekortprocedure vallen;
83. verzoekt de Commissie en de nationale regelgevingsautoriteiten onderzoek te doen naar gevallen van heimelijke afspraken tussen ondernemingen en naar misbruiken van dominante posities op de brandstofretailmarkten;
84. is in dit verband ingenomen met het recente onderzoek van de Commissie naar de oliesector, waarmee zij onderkent dat inbreuken op de mededingingsregels in deze sector grote gevolgen hebben voor de consumenten;
85. roept de Commissie en nationale regelgevende instanties op te onderzoeken of het zogenaamde "maandageffect" – een vermeende manipulatie van de olieprijzen door bedrijven afhankelijk van de specifieke dag van de week – echt bestaat; dringt er bij de Commissie op aan om nauw toe te zien op de mate van concurrentie, omdat de drie grootste spelers nog steeds ongeveer 75 % (elektriciteit) en meer dan 60 % (gas) van de markt uitmaken, ondanks de geleidelijke openstelling van de markten halverwege de jaren negentig; verzoekt de Commissie richtsnoeren uit te vaardigen om de toegang van hernieuwbare energiebronnen tot het energienetwerk te verbeteren;
86. roept de Commissie op om bij haar volgende jaarverslag te onderzoeken in welke mate de concentratie van leveranciers van essentiële grondstoffen schadelijk kan zijn voor de activiteiten van klantensectoren en voor een meer ecologisch verantwoorde economie, aangezien een aantal van deze grondstoffen onmisbaar is voor de ontwikkeling van ecologisch verantwoorde technologieën die nodig zijn om milieudoelstellingen te halen;
87. wijst nadrukkelijk op de rol van intelligente netten, die een tweerichtingsverkeer tussen elektriciteitsproducenten en klanten mogelijk maken, en klanten in staat stellen hun elektriciteitsgebruik in het oog te houden en aan te passen; onderstreept dat de lidstaten deze informatie op websites toegankelijk moeten maken voor consumenten en voor alle betrokken spelers, zoals bouwondernemingen, architecten en leveranciers van verwarmings, koelings- en elektriciteitsinstallaties;
Betalingsdiensten
88. uit zijn bezorgdheid over het feit dat de Europese markt voor elektronische betalingen nog steeds gefragmenteerd is en mededingingskwesties nog moeten worden opgelost; erkent de twee commissievoorstellen van 24 juli 2013 betreffende vergoedingen voor op kaarten gebaseerde betalingstransacties en betreffende betalingsdiensten in de interne markt, waaraan de Commissie momenteel werkt; is vastbesloten een bevredigend resultaat te vinden om de specifieke kwesties die op dit vlak naar boven komen, aan te pakken;
89. benadrukt dat, ofschoon de betalingsachterstandrichtlijn (2011/7/EU) uiterlijk in maart 2013 in nationaal recht omgezet had moeten zijn, nog niet alle lidstaten deze ten uitvoer leggen; merkt op dat dit schadelijk is voor de concurrentie in de eengemaakte markt en vooral kmo's daardoor schade lijden;
Telecommunicatie
90. dringt er bij de Commissie op aan zich maximaal in te spannen op het gebied van de telecommarkten om een einde te maken aan de fragmentering van de telecommarkten en misbruiken van machtsposities door machtige exploitanten te voorkomen; verzoekt de Commissie er toezicht op te houden dat de diensten van exploitanten, met name wat de toegang tot internet betreft, transparant en vergelijkbaar zijn en vrij van contractuele belemmeringen naar de concurrentie;
91. juicht toe dat de Commissie op het gehele Europese grondgebied steun verleent voor de uitrol van breedbandinfrastructuur, aangezien deze het economische concurrentievermogen en de sociale cohesie bevordert; vraagt zich af of digitale diensten in Europa kunnen worden aangemerkt als diensten van algemeen economisch belang;
92. acht de bijdrage van het mededingingsbeleid aan de uitbouw van breedbandinfrastructuren in de interne markt van het grootste belang, zodat met een goed evenwicht tussen publieke en private investeringen de doelstellingen van de Digitale Agenda kunnen worden gehaald en de dekking van afgelegen, landelijke en dunbevolkte gebieden in de Europese Unie kan worden bereikt;
Nieuwe technologieën en internet
93. onderstreept het ultieme belang van de "essentiële octrooien" voor de innovatie in de ICT-sector en verzoekt de Commissie met het oog hierop snel te handelen om ervoor te zorgen dat de octrooihouders gelijke, redelijke en niet-discriminerende licenties verstrekken aan andere exploitanten, zodat de technische vooruitgang en de ontwikkeling van nieuwe producten ten bate van de consument niet worden gehinderd; benadrukt dat het mededingingsbeleid over instrumenten beschikt om de vorming van kunstmatige barrières voor de onderlinge verwevenheid, de interoperabiliteit en de ontwikkeling van schaalvoordelen in de markten te vermijden;
94. is verheugd over de vooruitgang van de Commissie in het onderzoek naar de concurrentiebeperkende praktijken van Google en over het recente nieuws van een mogelijke regeling tegen het voorjaar van 2014; dringt er bij de Commissie op aan beslissend te handelen ten aanzien van alle geïdentificeerde bezorgdheden en als prioriteit alle noodzakelijke maatregelen te nemen om een einde te maken aan de oneerlijke concurrentie in de onlinezoekmarkt en onlineadvertentiemarkt, gezien de dominante positie van Google met een marktaandeel van meer dan 90% in de meeste lidstaten en het mogelijke misbruik van deze positie;
95. dringt er bij de Commissie op de nieuwe voorstellen van Google op de markt te testen teneinde de geschiktheid en gevolgen ervan nauwkeurig te beoordelen; benadrukt dat de Commissie, gezien het belang van zoekmotoren voor de digitale economie, er in ieder geval voor moet zorgen dat Google zich volledig houdt aan de oplossingen om de vier gebieden waarover de Commissie haar bezorgdheid heeft geuit, en deze toepast; vraagt de Commissie om, als dit niet via een regeling kan worden bereikt, onmiddellijk een mededeling van punten van bezwaar naar de zoekonderneming te sturen;
96. brengt in herinnering dat netneutraliteit van het grootste belang is om ervoor te zorgen dat er geen discriminatie bestaat tussen internetdiensten en dat de concurrentie volledig wordt gewaarborgd;
Staatssteun voor de voetbalwereld
97. is verheugd over de start van het onderzoek naar het bestaan van staatssteun in de voetbalwereld, aangezien deze steun de inzet van publieke middelen verstoort;
98. is van mening dat de Commissie leningen of herfinancieringen van leningen van banken die staatssteun voor voetbalclubs hebben ontvangen, zorgvuldig moet bestuderen, en dan met name de rentetarieven afgezet tegen de gemiddelde tarieven voor leningen en de omvang van de lening afgezet tegen de schuld van de desbetreffende voetbalclub;
99. dringt er bij de Commissie op aan de betrekkingen tussen de beroepssport en het mededingingsbeleid op gestructureerde wijze aan te pakken, vooral het niet betalen van de sociale premies, het voldoen aan fiscale verplichtingen en opzeggingsclausules;
Distributie en voeding
100. is ingenomen met de oprichting van een werkgroep over voeding (Food Task Force) in het DG Concurrentie om de ontwikkeling van de concurrentie in de voedselketen te volgen en het effect ervan op de consument, alsmede de start van een onderzoek naar de detailhandel; acht een evenwichtig systeem van relaties in de voedingssector onmogelijk als dat tot stand komt ten koste van het mededingingsbeleid of middels een puur corporatieve benadering die in strijd is met zijn basisbeginselen;
101. is ingenomen met de inspectie die de Commissie verricht naar de toelevering van de markt voor witte suiker en kijkt uit naar de resultaten van het onderzoek;
Sociale aspecten
102. brengt in herinnering dat de beginselen van subsidiariteit, democratische controle en de bevordering van het algemeen belang basisbeginselen van de Europese Unie zijn;
103. onderstreept dat de lidstaten en de lokale overheden overeenkomstig de algemene beginselen van de Verdragen (non-discriminatie, gelijke behandeling, evenredigheid) vrij moeten kunnen beslissen hoe sociale diensten van algemeen belang worden gefinancierd en georganiseerd; vestigt in deze context de aandacht op de sociale doelstellingen van de Unie en op de noodzaak de kwaliteit, de toegankelijkheid en de doeltreffendheid van deze diensten, zowel van openbare als van private leveranciers, te bevorderen;
104. herinnert eraan dat de Unie voor grote uitdagingen staat op het gebied van herindustrialisering, energietransitie en digitale apparatuur, waarvoor aanzienlijke investeringen nodig zijn; en dat investeringen in onderwijs, opleiding en verbetering van vaardigheden met het oog op de bestrijding van de jeugdwerkloosheid, de doelstellingen van het mededingingsbeleid eerder aanvullen dan belemmeren;
105. herinnert eraan dat het mededingingsbeleid moet worden uitgevoerd in overeenstemming met artikel 9 VWEU, waarin is bepaald dat de Unie bij de opstelling en tenuitvoerlegging van al haar beleid en al haar activiteiten rekening moet houden met de eisen in verband met de bevordering van een hoog niveau van werkgelegenheid;
106. is ervan overtuigd dat een beleid van sociale convergentie uitstekend kan samengaan met een krachtig economisch en mededingingsbeleid;
107. is van oordeel dat het waarborgen van gelijke spelregels voor ondernemingen op de interne markt ook het bestrijden van sociale dumping omvat, een praktijk die als concurrentiebeperkend moet worden beschouwd; meent dat de Commissie op haar hoede moet zijn voor dumpingpraktijken binnen de EU, waarbij ondernemingen op internationaal of nationaal niveau producten onder de productieprijs verkopen om een of meer concurrenten failliet te doen gaan; is van mening dat de Commissie daarom moet streven naar opwaartse convergentie van de lidstaten voor wat betreft economische en sociale prestaties; onderstreept dat er behoefte is aan structurele hervormingen, met inbegrip van een grondige herziening van het belastingstelsel, om fraude, belastingontduiking en belastingparadijzen tegen te gaan;
o o o
108. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de nationale mededingingsautoriteiten.