Resolutie van het Europees Parlement van 11 december 2013 over vrouwen met een handicap (2013/2065(INI))
Het Europees Parlement,
– gezien de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie,
– gezien het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van personen met een handicap, en de inwerkingtreding van dit verdrag op 21 januari 2011 volgens Besluit 2010/48/EG van de Raad van 26 november 2009 betreffende de sluiting door de Europese Gemeenschap van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van personen met een handicap(1), en met name artikel 6 inzake vrouwen en meisjes met een handicap,
– gezien het Verdrag van de Verenigde Naties van 18 december 1979 inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen (CEDAW),
– gezien het Gemeenschapshandvest van de sociale grondrechten van de werkenden,
– gezien de artikelen 10, 19 en 168 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien Richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep(2),
– gezien het voorstel van de Commissie voor een richtlijn van de Raad betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van personen ongeacht godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid (COM(2008)0426) en het standpunt van het Parlement van 2 april 2009 hierover(3),
– gezien de mededeling van de Commissie van 15 november 2010 "Europese strategie inzake handicaps 2010-2020: Een hernieuwd engagement voor een onbelemmerd Europa" (COM(2010)0636), alsmede de documenten in het begeleidende intern werkdocument van de Commissie "Initial plan to implement the European Disability Strategy 2010-2020 – List of Actions 2010-2015" (SEC(2010)1323 en SEC(2010)1324),
– gezien de mededeling van de Commissie van 16 december 2010 "Het Europees platform tegen armoede en sociale uitsluiting: een Europees kader voor sociale en territoriale samenhang" (COM(2010)0758),
– gezien het voorstel van de Commissie van 3 december 2012 voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad inzake de toegankelijkheid van websites van overheidsinstanties (COM(2012)0721),
– gezien Aanbeveling 98/376/EG van de Raad van 4 juni 1998 inzake een parkeerkaart voor mensen met een handicap(4),
– gezien de conclusies van de Raad van 30 november 2009 over "Bevordering van de toegang tot de arbeidsmarkt - Te boven komen van de crisis en voorbereiding van de Lissabon-agenda na 2010",
– gezien de ontwerpresolutie van de Raad van 2 juni 2010 over een nieuw Europees kader ten behoeve van personen met een handicap (10173/2010) en de resolutie van de Raad over de situatie van personen met een handicap in de Europese Unie (2008/C 75/01),
– gezien het verslag van de Commissie inzake de werking en het effect van Verordening (EG) nr. 1107/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2006 inzake de rechten van gehandicapten en personen met beperkte mobiliteit die per luchtvervoer reizen (COM(2011)0166),
– gezien het arrest van het Europese Hof van Justitie in zaak C 13/05 over Richtlijn 2000/78/EG – Gelijke behandeling in arbeid en beroep – Begrip handicap(5),
– gezien zijn resolutie van 17 juni 1988 over gebarentaal voor doven(6),
– gezien zijn resolutie van 26 mei 1989 over de maatschappelijke positie van gehandicapte vrouwen en van vrouwen die gehandicapten bijstaan(7),
– gezien zijn resolutie van 16 september 1992 over de rechten van geestelijke gehandicapten(8),
– gezien zijn resolutie van 14 december 1995 over de mensenrechten van gehandicapten(9),
– gezien zijn verklaring van 9 mei 1996 over de rechten van autistische personen(10),
– gezien zijn standpunt van 13 december 1996 over een Parkeerkaart voor gehandicapten - Rechten van gehandicapte personen(11),
– gezien zijn resolutie van 11 april 1997 over gelijke kansen voor gehandicapten(12),
– gezien zijn resolutie van 4 april 2001 "Naar een Europa zonder drempels voor mensen met een functiebeperking"(13),
– gezien zijn resolutie van 3 september 2003 over de mededeling van de Commissie "Naar een wettelijk bindend instrument van de Verenigde Naties ter bevordering en bescherming van de rechten en de waardigheid van personen met een handicap"(14),
– gezien zijn resolutie van 24 april 2009 over het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van personen met een handicap en het facultatief protocol daarbij(15),
– gezien zijn resolutie van 25 oktober 2011 over mobiliteit en inclusie van mensen met een handicap en de Europese strategie inzake handicaps 2010-2020(16),
– gezien zijn resolutie van 8 maart 2011 over vermindering van de ongelijkheid op gezondheidsgebied in de EU(17),
– gezien het Europees pact voor gendergelijkheid (2011-2020),
– gezien het actieplan inzake de gelijke behandeling van mannen en vrouwen (2010-2015),
– gezien het Tweede manifest inzake de rechten van vrouwen en meisjes met een handicap in de Europese Unie (een instrument voor activisten en beleidsmakers),
– gezien artikel 48 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid en de adviezen van de Commissie ontwikkelingssamenwerking en de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken (A7-0329/2013),
A. overwegende dat de 80 miljoen personen met een handicap die in de Europese Unie leven hard een toegankelijke en onbevooroordeelde fysieke, intellectuele en sociale omgeving nodig hebben, zonder belemmeringen, obstakels en stereotypen die hen beletten hun fundamentele grondrechten en hun Europees burgerschap ten volle uit te oefenen; overwegende dat onder deze 80 miljoen personen met een handicap 46 miljoen vrouwen en meisjes zijn, ofwel 16 % van de totale vrouwelijke bevolking van de Europese Unie;
B. overwegende dat er naar schatting 1 miljard mensen op de wereld(18) zijn met een handicap en dat 80 % daarvan in ontwikkelingslanden leeft; overwegende dat vrouwen met een handicap zich in een meervoudige achterstandspositie bevinden, doordat ze geconfronteerd worden met grote problemen bij het verkrijgen van geschikte huisvesting, gezondheidszorg, openbaar vervoer, onderwijs, beroepsopleidingen en werk, en met een ongelijke behandeling bij de toegang tot kredietfaciliteiten en andere productiemiddelen en maar zelden deelnemen aan besluitvorming;
C. overwegende dat het aantal ouderen stijgt, wat betekent dat ook het aantal personen met een handicap, waaronder vrouwen, evenzeer stijgt; overwegende dat volgens de WHO handicaps meer voorkomen onder vrouwen, en dat vrouwen hier meer mee geconfronteerd worden door hun langere levensverwachting, en daardoor het aantal oudere vrouwen met een handicap in verhouding meer zal toenemen;
D. overwegende dat de stijging van het aantal mensen met een handicap de last van mantelzorgers zal vergroten, met name van familieleden, voornamelijk vrouwen, die zich gedwongen zien om minder te gaan werken of de arbeidsmarkt zelfs geheel te verlaten om voor afhankelijke familieleden te zorgen;
E. overwegende dat volledige economische en sociale participatie van vrouwen met een handicap essentieel is om de Europa 2020-strategie te laten slagen in het creëren van slimme, duurzame en inclusieve groei; overwegende dat mensen met een handicap, met inbegrip van vrouwen en meisjes, eerlijke en gelijke mogelijkheden en kansen moeten krijgen om deel te nemen aan het sociale, economische en politieke leven van de gemeenschap; overwegende dat personen met een handicap nog steeds worden geconfronteerd met een hele reeks belemmeringen die verhinderen dat zij ten volle kunnen deelnemen aan de samenleving, wat vaak leidt tot sociale uitsluiting en armoede en een volledig Europees burgerschap in de weg staat;
F. overwegende dat discriminatie kan leiden tot sociale geïsoleerdheid en marginalisering, psychologische trauma's en ongelukkig zijn;
G. overwegende dat de basis voor elke vereniging van democratische staten bestaat uit de ondersteuning van de participatie van alle burgers - man en vrouw - in de democratische processen (verkiezingen in het bijzonder), de totstandbrenging, indien nodig, van de infrastructuur voor deze participatie en derhalve de bevordering van de inclusie van vrouwen met een handicap;
H. overwegende dat alle betrokkenen zullen zorgen voor gelijke toegang voor vrouwen en meisjes met een handicap tot goede openbare gezondheidszorg, onder meer door verbetering van de beroepsopleiding en levenslang leren voor medisch personeel met betrekking tot hun specifieke behoeften, met name op het gebied van seksuele en reproductieve gezondheid;
I. overwegende dat vrouwen met een handicap recht moeten hebben op onderwijs, gezondheidszorg, werk, mobiliteit, een gezinsleven, relaties, een huwelijk, moederschap en op bijzondere bescherming om deze rechten te waarborgen;
J. overwegende dat door de ervaringen van vrouwen en meisjes met partnerrelaties, seksualiteit en moederschap in het publieke domein voor het voetlicht te brengen kan worden bijgedragen tot de bestrijding van vooroordelen, hardnekkige stereotypen en desinformatie; overwegende dat dit op uiteenlopende manieren gedaan kan worden, maar dat artistieke en culturele middelen en de media bij uitstek hiervoor geschikt zijn;
K. overwegende dat vrouwen met een handicap veel vaker het slachtoffer van geweld, en in het bijzonder huiselijke en seksuele uitbuiting zijn, en volgens schattingen vrouwen met een handicap 1,5 tot 10 keer meer risico lopen om misbruikt te worden dan vrouwen zonder handicap(19); overwegende dat er specifieke maatregelen moeten worden getroffen, al naargelang de betrokken vrouwen geïntegreerd in de samenleving wonen of in instellingen, om dit onvergeeflijke fenomeen, dat een misdaad is en een ernstige schending van de mensenrechten, uit te bannen; overwegende dat gezorgd moet worden voor onbelemmerde toegang tot ondersteuningsdiensten voor alle vrouwen, daar vrouwen en meisjes met een handicap sterker emotioneel afhankelijk zijn, een groter risico lopen om het slachtoffer te worden van alle vormen van gendergerelateerd geweld, en meer kans op een geringere persoonlijke en sociale ontwikkeling en vergaande onwetendheid op het gebied van seksualiteit en de talloze schadelijke mythes die daaromtrent bestaan; overwegende dat uit gegevens blijkt dat de seksuele uitbuiting van vrouwen met een handicap gangbaarder is geworden door de toenemende armoede;
L. overwegende dat vrouwen en meisjes met een handicap blootgesteld worden aan meervoudige discriminatie opgrond van geslacht, leeftijd, religie, etniciteit, cultureel en sociaal gedrag en stereotypen met betrekking tot handicaps, die aangepakt moeten worden; overwegende dat vrouwen met een handicap vaak gediscrimineerd worden in vergelijking tot mannen met een handicap wat de toegang tot werk en onderwijs betreft; overwegende dat de Commissie en de lidstaten hiertegen kunnen optreden door genderaspecten te integreren in alle relevante terreinen van hun beleid ten aanzien van mensen met een handicap;
M. overwegende dat het de verantwoordelijkheid van de overheid is om gespecialiseerde goede overheidsdiensten op te zetten om vrouwen en meisjes met een handicap een dusdanig aangepaste omgeving te bieden dat zij hun rechten en verantwoordelijkheden volledig kunnen uitoefenen en zelf, op gelijke voet met mensen die geen handicap hebben, beslissingen kunnen nemen en een steeds grotere zelfstandigheid verwerven; overwegende dat de situatie, de infrastructuur, de wetgeving en de ondersteunende structuren sterk uiteenlopen in de verschillende lidstaten;
N. overwegende dat vrouwen en meisjes met een handicap slechts gelijke rechten kunnen genieten als sprake is van gendergerechtigheid, en overheidsinstellingen even toegankelijk zijn voor vrouwen met een handicap als voor mensen zonder een handicap; merkt evenwel op dat de praktijk en implementatie van gendergelijkheid sterk varieert binnen de EU;
O. overwegende dat de gemeenschap van mensen met een of meer fysieke, mentale of verstandelijke handicaps uiterst heterogeen is en er dus maatregelen toegesneden op de individuele behoeften nodig zijn;
P. overwegende dat de werkloosheid onder mensen met een handicap onaanvaardbaar hoog blijft; overwegende dat deze hoge werkloosheid voor mensen met een handicap - een kwetsbare groep die meer kans loopt in armoede te leven - een hoger risico betekent op maatschappelijke uitsluiting; overwegende dat vrouwen en meisjes met een handicap op grotere problemen stuiten wanneer zij zich op de arbeidsmarkt willen begeven, wat het voor hen moeilijker maakt een normaal en onafhankelijk bestaan op te bouwen; overwegende dat werk meer is dan alleen een bron van inkomsten, maar ook een manier om in de samenleving te integreren, banden aan te gaan met de wijdere wereld en een netwerk van persoonlijke relaties op te bouwen; overwegen de dat meisjes en vrouwen met een handicap vaak onderbetaald worden; overwegende dat belemmeringen voor de mobiliteit en de sterkere mate van afhankelijkheid van familieleden en mantelzorgers moeten worden overwonnen om hun actieve participatie in het onderwijs en op de arbeidsmarkt en in het sociale en economische leven van de samenleving te stimuleren;
Q. overwegende dat de vrouwen in de lidstaten waar het meest wordt geïnvesteerd in de integratie van vrouwen met een handicap er het beste in slagen om zelf beslissingen te nemen over hun leven en zich zelfstandig te ontwikkelen;
R. overwegende dat vrouwen met een handicap uit de meest achtergestelde lagen van de bevolking gewoonlijk minder kansen krijgen om zich te ontwikkelen en zelfstandig beslissingen te nemen;
S. overwegende dat de economische crisis, de bezuinigingen in de zorg en sociale dienstverlening in de meeste lidstaten nadelige gevolgen hebben voor kwetsbare groepen, en met name voor vrouwen en meisjes met een handicap; overwegende dat deze groep al vóór de crisis een groot risico op armoede liep; overwegende dat het bezuinigingsbeleid heeft geleid tot een vermindering van het personeel in het bijzonder onderwijs en van ondersteunend personeel voor mensen met een handicap, minder sociale steun voor mantelzorgers, minder uitkering voor mensen met een handicap, minder geld voor instellingen en organisaties voor personen met een handicap en verminderde toegang tot banen in de overheidssector, ontwikkelingen die ernstige gevolgen hebben voor het leven van vrouwen met een handicap en hun mogelijkheden voor zelfstandigheid;
T. overwegende dat er een nauw verband bestaat tussen mobiliteit, handicap en maatschappelijke inclusie, in het bijzonder als het gaat om vrijheid van en toegang tot communicatie (met inbegrip van braille, gebarentaal en andere alternatieve communicatiemiddelen), vrij verkeer op alle levensgebieden en toegang tot diensten; overwegende dat de volledige deelname van personen met een handicap aan alle aspecten van de samenleving moet worden bevorderd en de toegang tot informatie- en communicatietechnologieën, waaronder robots voor thuisgebruik en oplossingen voor onlinecommunicatie, moeten worden vergemakkelijkt;
U. overwegende dat het wenselijker is voor de sociale integratie en minder duur als de lidstaten een zodanige ondersteuning bieden aan vrouwen met een handicap dat zij bij hun familie kunnen blijven wonen in plaats van in instellingen;
1. benadrukt het belang van inclusie van alle EU-burgers ongeacht lichamelijke, verstandelijke, psychosociale of mentale handicaps, en pleit voor specifieke doelstellingen om dit te bereiken, teneinde de levenskwaliteit van mensen met een handicap te verbeteren en een samenhangend beleid via volledige participatie van allen te bevorderen; benadrukt dat bij de uitwerking en tenuitvoerlegging van strategieën, beleidsmaatregelen en wetgevingsinitiatieven om non-discriminatie en gelijke kansen te garanderen, actief moet worden samengewerkt met alle belanghebbenden, met inbegrip van vrouwen en meisjes met een handicap;
2. dringt erop aan dat genderaspecten worden geïntegreerd in het beleid, programma's en maatregelen met betrekking tot mensen met een handicap om de erkenning van en inzicht in het intersectionele karakter van gender en handicap in de wetgeving en het beleid van de EU en van de lidstaten te bevorderen; is van mening dat vrouwen met een handicap moeten worden gevraagd als consultants, adviseurs, en deskundigen mee te werken in de betrokken instanties; betreurt dat in de Europese strategie inzake handicaps 2010-2020 geen geïntegreerde gendergebaseerde benadering of een apart hoofdstuk over genderspecifieke beleidsmaatregelen voor mensen met een handicap is opgenomen; betreurt tevens dat de Strategie voor gelijkheid tussen mannen en vrouwen 2010-2015 niet specifiek ingaat op de kwestie van mensen met een handicap, ondanks het feit dat vrouwen met een handicap vaak sterker worden benadeeld dan mannen met een handicap en dat zij vaker geconfronteerd worden met armoede en maatschappelijke uitsluiting;
3. roept de lidstaten die het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van personen met een handicap en het facultatief protocol daarbij nog niet hebben geratificeerd, dit alsnog te doen, opdat het volledig ten uitvoer kan worden gelegd;
4. benadrukt dat uit vele onderzoeken is gebleken dat vrouwen met een handicap dubbel worden gediscrimineerd, zowel op grond van hun geslacht als op grond van hun handicap en benadrukt dat deze dubbele discriminatie bijzonder nadelige gevolgen heeft voor vrouwen en meisjes met een handicap; verzoekt de Commissie en de lidstaten, gezien het ontbreken van specifieke voorzieningen, om in de stelsels voor sociale bescherming speciale voorzieningen voor vrouwen met een handicap op te nemen;
5. herinnert de regeringen eraan dat discriminatie op grond van een handicap verboden is en roept de lidstaten op tot ambitieuzere inspanningen om de nog bestaande belemmeringen weg te nemen;
6. brengt in herinnering dat de integratie en participatie van vrouwen met een handicap uitsluitend kan worden verwezenlijkt indien zij zich gemakkelijk in een fysieke en sociale omgeving zonder belemmeringen kunnen bewegen, en dringt aan op maatregelen op dit terrein;
7. benadrukt de rol van verenigingen voor onderlinge hulpverlening waarin mensen en met name vrouwen verenigd zijn die zorgen voor mensen met een handicap in hun familie of directe omgeving, en het werk van deze verenigingen op het gebied van bewustmaking;
8. benadrukt dat het belangrijk is om optimaal gebruik te maken van de financieringsinstrumenten van de EU, in het bijzonder de structuurfondsen, om de toegankelijkheid voor en de non-discriminatie van mensen met een handicap te bevorderen, waarbij bijzondere aandacht moet worden besteed aan vrouwen, die vaak meervoudig worden gediscrimineerd, en aan acties om de zichtbaarheid te vergroten van financieringsmogelijkheden voor dergelijke maatregelen in programma's na 2013;
9. wijst op de noodzaak informatie over openbare diensten (onderwijs, gezondheidszorg, justitie, vervoer, overheidsdiensten, enz.) te verstrekken in alle mogelijke talen, vormen en formaten, op een eenvoudige en veilige wijze; wijst erop dat wanneer deze diensten via telefonische hulplijnen of door middel van telezorg worden aangeboden, ze ook toegankelijk moeten zijn voor dove en doofblinde vrouwen;
10. wijst erop dat inclusie impliceert dat stereotypen worden tegengegaan met behulp van positieve beelden en culturele uitingen, en bewustmakingscampagnes die een objectieve voorstelling van vrouwen met een handicap geven en van de uiteenlopende rollen die deze vrouwen kunnen spelen in het dagelijks leven in de samenleving, en die zich richten op bepaalde voorstellingen van handicaps in de openbare sfeer, aangezien er juist op dit gebied nog het nodige aan schort; wijst erop dat communicatiemiddelen een belangrijke rol spelen bij de verspreiding van informatie over vrouwen met een handicap en moeten bijdragen aan een positieve mentaliteitsverandering op dit gebied bij het publiek, in overeenstemming met de beginselen en waarden van het VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap;
11. roept de lidstaten op om seksueel geweld te beschouwen als een ernstig misdrijf waarvoor men kan worden vervolgd, met name wanneer het vrouwen met een handicap en vooral vrouwen met een verstandelijke beperking betreft, teneinde het grote aantal gemelde verkrachtingen en gevallen van seksuele intimidatie en geweld in grote instellingen omlaag te brengen;
12. wijst erop dat ter voorkoming van afzondering, veronachtzaming, verwaarlozing en segregatie van meisjes met een handicap, voorlichtingscampagnes voor gezinnen moeten worden georganiseerd waarin informatie wordt verstrekt over de communautaire middelen die beschikbaar zijn voor de zorg voor deze meisjes, voor hun toekomstige ontwikkeling en voor de bestrijding van seksistische en discriminerende stereotypen; wijst erop dat overheden, indien de naaste familieleden niet in staat zijn voor een kind met een handicap te zorgen, alternatieve zorg moeten bewerkstelligen binnen de ruimere familiekring, en bij ontbreken daarvan in een gezinsvervangend verband in de samenleving; merkt op dat de opvang en adoptie van kinderen met een handicap moet worden gestimuleerd door bureaucratische procedures te vereenvoudigen en informatie en toereikende ondersteuning te verstrekken aan opvang- en adoptiegezinnen;
13. stelt voor dat op het gebied van huisvesting architectonische en andere overwegingen met betrekking tot de omgeving in aanmerking worden genomen om een positieve verschuiving van "ontwerp voor speciale behoeften" naar "integraal en inclusief ontwerp voor alle burgers" te versnellen; merkt evenwel op dat volledige toegankelijkheid en de daarvoor benodigde aanpassingen niet alleen architectonisch van aard zijn, en dat universeel ontwerp speciaal bedoeld om te voorzien in de dagelijkse basisbehoeften van vrouwen met een handicap een vaststaande doelstelling en een realiteit zou moeten zijn; benadrukt dat de toegang van vrouwen met een handicap tot sociale huisvesting moet worden gewaarborgd, op individuele of gezamenlijke basis, en dat financiële steun ter beschikking moet worden gesteld om fysieke obstakels in huis weg te nemen, die ook beschikbaar moet zijn voor huurwoningen; herhaalt daarom hoe belangrijk om ervoor te zorgen dat mensen met een handicap een betere toegang hebben tot fatsoenlijke leefomstandigheden, zowel op het gebied van huisvesting, mobiliteit, toegang tot sociale en overheidsdiensten, als van deelname aan het openbare leven;
14. verzoekt de Commissie en de lidstaten om de onbelemmerde toegankelijkheid van vervoersinfrastructuur, voertuigen en inlichtingen- en reserveringsformaten voor vrouwen en meisjes met een beperkte mobiliteit en vrouwen en meisjes met een handicap te stimuleren; stelt vast dat het aantal vrouwen met een handicap dat gebruik maakt van het openbaar vervoer groter is dan het aantal mannen met een handicap; benadrukt daarom dat het van essentieel belang is dat bij het uitstippelen, uitvoeren en de evaluatie van vervoersbeleid rekening wordt gehouden met aspecten die verband houden met handicap en geslacht om voor gelijke kansen en non-discriminatie van vrouwen met een handicap te zorgen; beveelt daarom aan dat zij, als deskundige op dit gebied, als adviseurs worden betrokken bij het vervoersbeleid;
15. wijst erop dat tevens moet worden gezorgd voor toegankelijkheid van het internet en de sociale media (bv. leesbaarheid van alle websites van overheden voor mensen met een visuele handicap, en oplossingen voor andere dan alleen visuele handicaps, zoals aanpassing van complexe inhoud aan de behoeften van mensen met een verstandelijke handicap, de integratie van video's waarin de inhoud wordt uitgelegd in gebarentaal enz.); is bezorgd dat de toegankelijkheid van overheidsinstellingen en e-overheid voor burgers nog niet volledig is gewaarborgd; meent dat alle mensen met een handicap, met inbegrip van slechthorende ouderen, wier aantal en aandeel in de samenleving volgens de schattingen van de Wereldgezondheidsorganisatie in het bijzonder toeneemt, toegang moeten hebben tot digitale middelen; is daarom ingenomen met het voorstel van de Commissie voor een richtlijn inzake de toegankelijkheid van overheidswebsites;
16. benadrukt dat democratische deelname onderdeel uitmaakt van de grond- en burgerrechten van vrouwen met een handicap en moet worden bevorderd en gewaarborgd; verzoekt de lidstaten en alle relevante overheidsinstanties daarom te zorgen voor behoorlijk aangepaste faciliteiten en om de actieve betrokkenheid en participatie van vrouwen te bevorderen;
17. wijst erop dat het VN-verdrag een mensenrechtenmodel voorstaat van "ondersteuning van het nemen van eigen beslissingen" op basis van gelijkheid en intrinsieke waardigheid van alle personen, in plaats van het verouderde systeem waarin anderen beslissingen nemen voor de betrokkene; verzoekt de lidstaten daarom de vertegenwoordiging van vrouwen met een handicap bij besluitvormingsprocessen te vergemakkelijken, om ervoor te zorgen dat hun belangen en rechten worden beschermd;
18. is van mening dat vrouwen met een handicap het recht hebben om zoveel mogelijk te beslissen over hun eigen leven en behoeften, dat zij worden gehoord en geraadpleegd en actief aangemoedigd om zo onafhankelijk mogelijk te zijn, en benadrukt dat deze rechten ook in gespecialiseerde instellingen bevorderd moet worden, in een normale leefsituatie; benadrukt dat persoonlijke ondersteuning een manier is om zelfstandig te leven en daarom moet worden gefaciliteerd en bevorderd voor vrouwen met een handicap in instellingen voor onderwijs en beroepsopleiding, op het werk, thuis en bij zwangerschap en moederschap;
19. herinnert eraan dat elke stap in het leven van een vrouw niet alleen kansen, maar ook verantwoordelijkheden met zich brengt, en dat vrouwen in die zin vaak onevenredig zwaar belast worden als het gaat om zwangerschap en bevalling, wanneer zij geconfronteerd worden met de negatieve implicaties van een zwangerschap, met name in gevallen waarin de vader zijn verantwoordelijkheid niet neemt en zich niet bekommert om het welzijn en het lot van zijn kinderen en zijn gezin in de steek laat, terwijl toch beide ouders in een gezin dezelfde verantwoordelijkheden op basis van gelijkheid moeten delen, tenzij zij op voorhand iets anders zijn overeengekomen;
20. dringt er op aan dat vrouwen en meisjes met een handicap worden geïnformeerd over hun rechten, zodat ze hun eigen beslissingen kunnen nemen, waarbij deze informatie op een voor hen toegankelijke en begrijpelijke manier wordt overgebracht, rekening houdend met verschillende, door hen te kiezen communicatiemethoden, -middelen en -formaten, en - indien van toepassing - met hun verstandelijke beperkingen;
21. merkt op dat er in de medische sector, om vrouwen en meisjes met een handicap adequate zorg te kunnen bieden, specifieke continue opleiding tijdens de gehele loopbaan op het vlak van psychische aandoeningen/handicaps nodig is om deze aandoeningen snel te herkennen en ervoor te zorgen dat patiënten met deze aandoeningen voor behandeling worden doorverwezen naar gespecialiseerde medische diensten; verzoekt daarom de lidstaten te zorgen voor speciale opleiding van alle professionals die te maken hebben met mensen met een handicap en benadrukt dat gezondheidswerkers en docenten tijdens hun opleiding moeten worden getraind in en bewust gemaakt van alle verschillende handicaps, waarvan sommigen te weinig bekend zijn ondanks het feit dat ze veel voorkomen;
22. merkt op dat onderwijs en beroepsopleiding voor mensen met een handicap in sommige lidstaten gescheiden en gebrekkig zijn georganiseerd; benadrukt dat vrouwen met een handicap in het normale onderwijs- en beroepsopleidingsysteem moeten worden geïntegreerd in alle gevallen waarin een dergelijke integratie gezien de handicap mogelijk is;
23. onderstreept de noodzaak om allochtone meisjes en vrouwen met een handicap te ondersteunen bij het ontwikkelen van hun vaardigheden en potentieel in beroepsopleidingen, en om hen mogelijkheden te bieden om geschikt werk te vinden;
24. merkt op dat verschillende fasen in het leven van een vrouw - waaronder zwangerschap - specifieke uitdagingen meebrengen die in goede banen moeten worden geleid en dat vrouwen met een handicap in deze fasen dezelfde rechten en kansen moeten genieten als vrouwen zonder een handicap, zodat zij niet worden ontmoedigd om zwanger te worden; benadrukt voorts dat vrouwen met een handicap, gezien alle andere uitdagingen waarvoor zij staan, recht moeten krijgen op een langer moederschapsverlof om zich te kunnen aanpassen aan hun nieuwe situatie en hun gezinsleven op de rails te kunnen zetten; merkt op dat verplichte sterilisatie en gedwongen abortus vormen van geweld tegen vrouwen zijn en een onmenselijke en onterende behandeling vormen, die de lidstaten moeten uitbannen en krachtig moeten veroordelen;
25. onderstreept dat vrouwen en meisjes met een handicap in staat moeten worden gesteld hun seksualiteit even vrijelijk te beleven als personen zonder een handicap en is van mening dat vrouwen met een handicap op gelijke voet met vrouwen zonder handicap hun kinderwens al dan niet moeten kunnen koesteren en in vervulling doen gaan; benadrukt dat, om ervoor te zorgen dat vrouwen en meisjes met een handicap verantwoordelijkheid nemen voor hun eigen seksueel gedrag, ze toegang moeten hebben tot seksuele educatie, verzorgd door deskundigen op dit gebied, zoals professionele opleiders van lokale sociale diensten, en waar nodig aangepast aan hun verstandelijke vermogens; is van mening dat zij kennis en begrip van de werking van het menselijk lichaam moeten verwerven (hoe worden vrouwen zwanger, hoe kun je dat voorkomen), en moeten leren hoe ze zich nee kunnen zeggen tegen seksuele handelingen die ze niet willen, hoe ze seksueel overdraagbare ziekten kunnen vermijden, enz.; wijst erop dat het waarborgen van gespecialiseerde hulp voor deze vrouwen en hun gezinnen van belang is om ervoor te zorgen dat zij ten volle van het moederschap kunnen genieten en dat ondersteuning bij de zorg voor hun kinderen gewaarborgd is; benadrukt dat de lidstaten in dat verband bijzondere aandacht moeten schenken aan de behoeften van vrouwen met een verstandelijke handicap;
26. acht het van cruciaal belang dat vrouwen met een handicap volledige toegang hebben tot medische zorg die is toegesneden op hun specifieke behoeften, met inbegrip van gynaecologische consulten, medisch onderzoek, gezinsplanning en aangepaste ondersteuning gedurende de zwangerschap; verzoekt de lidstaten met klem ervoor te zorgen dat hun nationale openbare gezondheidsdiensten adequate toegang bieden tot deze diensten;
27. wijst erop hoe belangrijk het is vooroordelen, negatieve percepties en sociale stigma's uit te roeien en maatschappelijke aanvaarding, maatschappelijke participatie, respect en tolerantie en waardering van de menselijke diversiteit te stimuleren; spoort de lidstaten met name aan bewustmakingscampagnes uit te voeren;
28. benadrukt dat geweld tegen vrouwen en seksueel geweld een ernstige schending van de grondrechten zijn; benadrukt met het oog op hun grote kwetsbaarheid dat vrouwen en meisjes met een handicap die in instellingen of psychiatrische klinieken wonen, beschermd moeten worden tegen seksueel geweld en andere vormen van lichamelijke mishandeling waarvan zij het slachtoffer kunnen worden en wijst bezorgd op het gebrek aan gegevens over dit verontrustende fenomeen; verzoekt de lidstaten om te onderzoeken hoe ver dit probleem gaat en vrouwen met een handicap die er het slachtoffer van worden aan te moedigen om de stilte te doorbreken; moedigt de vertrouwelijke vergaring van relevante gegevens aan om zo de nodige adequate maatregelen te kunnen treffen om het probleem aan te pakken; verzoekt het Europees Instituut voor gendergelijkheid onderzoek te doen naar de situatie van meisjes en vrouwen met een handicap wat betreft geweld;
29. roept de lidstaten op intimidatie op het werk te voorkomen door middel van effectieve protocollen met betrekking tot intimidatie overeenkomstig Richtlijn 2000/78/EG, om het grote aantal gevallen van verkrachting, seksuele intimidatie en seksueel geweld, evenals van gedwongen sterilisatie, in het bijzonder in grote instellingen, te verminderen;
30. beklemtoont dat er in veel ontwikkelingslanden nog steeds aanzienlijke belemmeringen bestaan om aan geweld te ontsnappen, aangifte te doen van dergelijke misdrijven en toegang te verkrijgen tot de rechter en tot juridische en sociale voorzieningen;
31. verzoekt de EU en de lidstaten om alle nodige wetgevende, bestuursrechtelijke, sociale, en educatieve maatregelen te treffen om vrouwen en meisjes met een handicap te beschermen tegen alle vormen van uitbuiting, geweld en misbruik, zowel thuis als daarbuiten, en voor hen de toegang tot justitie te vergemakkelijken door te zorgen voor aangepaste hulp en ondersteuning vanuit de gemeenschap, waarbij rekening moet worden gehouden met hun specifieke behoeften, bijvoorbeeld aan ondersteunende hulpmiddelen, om te voorkomen dat zij geïsoleerd en opgesloten raken in hun eigen huis; is van mening dat daarnaast al deze diensten en programma's onder nauw toezicht dienen te staan van onafhankelijke instanties; betreurt dat in de nationale en de EU-wetgeving ter voorkoming van uitbuiting, geweld en misbruik vaak geen speciale aandacht is voor mensen met een handicap;
32. dringt er bij de Commissie op aan om een omvattende strategie te lanceren ter bestrijding van geweld tegen vrouwen, zoals het Parlement in verschillende resoluties heeft verzocht, de laatste keer in zijn resolutie van 5 april 2011 over de prioriteiten en het ontwerp van een nieuw beleidskader van de EU voor de bestrijding van geweld tegen vrouwen(20); wijst er nogmaals op dat de Commissie een wetgevend strafrechtelijk instrument moet voorstellen om gendergericht geweld te bestrijden, waaronder de bescherming van rechten van vrouwen met een handicap in gevallen van seksueel misbruik en geweld, in het openbaar en in hun thuisomgeving;
33. benadrukt dat vrouwen met een handicap eenvoudige, gemakkelijke, veilige en effectieve toegang tot justitie moeten hebben en dat ze in elke fase van het proces moeten kunnen beschikken over ondersteunende communicatiesystemen en -technologieën naar eigen keuze, waaronder de aanwezigheid van gebarentaaltolken of gidsentolken voor doofblinde vrouwen, teneinde een correcte communicatie met politie- en justitiefunctionarissen te waarborgen; onderstreept dat, gegeven de grote afhankelijkheid van veel vrouwen met een handicap van hun verzorgers - die in veel gevallen ook degenen zijn die agressie plegen of misbruik van hen maken - er gezorgd moet worden voor onafhankelijke communicatiemogelijkheden voor vrouwen die het slachtoffer van agressie zijn, zodat zij onmiddellijk aangifte kunnen doen en tijdelijk kunnen worden opgenomen in instellingen voor integrale zorg, totdat een definitief gerechtelijk besluit is genomen met betrekking tot de aangifte; stelt voor om gerechtelijke procedures in te voeren die zijn aangepast aan de behoeften van vrouwen en meisjes met een handicap, met inbegrip van assistentie van ngo's; onderstreept dat de toegang tot rechtsmiddelen voor vrouwen met een handicap niet mag worden belemmerd; wijst er in dit verband op dat doeltreffende maatregelen moeten worden genomen zodat vrouwen met een handicap de ondersteuning krijgen die ze nodig hebben bij de uitoefening van hun rechtsbekwaamheid, welke ondersteuning, indien nodig, moet aansluiten op hun behoeften en persoonlijke capaciteiten met betrekking tot het nemen van besluiten ten aanzien van civiele en politieke rechten; wijst erop dat er tevens adequate en doeltreffende beschermingsmaatregelen nodig zijn, zoals onpartijdige evaluaties van hun werkelijke behoeften door erkende onafhankelijke deskundigen, om te voorkomen dat derden of instellingen misbruik maken van vrouwen met een handicap bij de uitoefening van hun rechtsbekwaamheid, en dat deze maatregelen geregeld moeten worden geëvalueerd;
34. benadrukt dat een sterilisatieovereenkomst die een vrouw of meisje met een handicap aangaat vrijwillig moet zijn en onderzocht moeten worden door een onpartijdige derde partij, die moet beoordelen of het besluit eerlijk en - bij ontstentenis van ernstige medische indicaties - zonder dwang tot stand is gekomen; benadrukt voorts dat nooit anticonceptie of een legale zwangerschapsonderbreking tegen de wil van een vrouw of meisje met een handicap mogen worden toegepast; meent dat vrouwen en meisjes met een handicap het recht moeten hebben om hun geïnformeerde toestemming te verlenen aan medische ingrepen, en het recht deze ingrepen te begrijpen; is van mening dat als een vrouw of meisje met een handicap niet in staat is deze toestemming te geven, de toestemming altijd moet zijn gebaseerd op eerbieding van de mensenrechten; verzoekt de lidstaten met klem gedwongen sterilisatie van vrouwen met een handicap te voorkomen en te veroordelen;
35. merkt op dat de terminologie die wordt gebruikt om lichamelijke aandoeningen en handicaps te beschrijven verschillend is en dat de nadruk moet liggen op handicaps in plaats van op aandoeningen in medische termen, overeenkomstig de benadering waarvoor is gekozen in het VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap, die ook is gevolgd door het Europese Hof van Justitie; benadrukt dat werkgevers zich moeten richten op de vaardigheden en talenten van werknemers of sollicitanten met een handicap;
36. verzoekt de lidstaten de toegang tot alle soorten formeel, informeel en levenslang onderwijs en tot de arbeidsmarkt voor vrouwen en meisjes met een handicap te vergemakkelijken, daar zij moeten worden aangemoedigd cursussen te volgen en nieuwe informatie- en communicatietechnologieën te gebruiken, en gesteund en gestimuleerd bij het betreden van de arbeidsmarkt, en benadrukt dat specifieke talenten, zienswijzen en ervaringen de werkomgeving aanzienlijk kunnen verrijken; dringt er bij de lidstaten op aan te voorzien in opleiding van en voorlichting voor leerkrachten, opleiders, verantwoordelijken bij overheidsinstanties en werkgevers, met het oog op de implementatie van sociale integratie waarin gebruik wordt gemaakt van de talenten en toegevoegde waarde van vrouwen met een handicap; stelt voor om het Europees Sociaal Fonds te gebruiken als instrument om de inclusie van vrouwen en meisjes met een handicap in alle belangrijke levensgebieden zoals toegang tot de arbeidsmarkt te verbeteren en de jeugdwerkloosheid en armoede terug te dringen;
37. roept de lidstaten op hun wetgevings- en beleidskader te herzien met het oog op de deelname aan de arbeidsmarkt van vrouwen met een handicap, evenals vrouwen met een intellectuele beperking of een mentale handicap; benadrukt dat actieve maatregelen in het kader van het arbeidsmarktbeleid moeten worden genomen voor vrouwen met een handicap, om hen in staat stellen individuele keuzes te maken, bijvoorbeeld uit flexibel werk, werk in deeltijd en werk in voltijd, en dat de mogelijkheid moet worden bestudeerd van financiële prikkels om kleine en middelgrote ondernemingen (kmo's) te stimuleren, evenals van andere steunmaatregelen voor een betere balans tussen werk en privéleven; benadrukt dat vrouwen met een handicap gelijke toegang moeten hebben tot financiering voor het opstarten van kleine ondernemingen en andere vormen van zelfstandige werkzaamheid, evenals het recht om te kunnen kiezen uit verschillende vormen van werkgelegenheid; moedigt de lidstaten aan zich te laten inspireren door positieve praktijkervaringen in andere lidstaten; dringt er bij werkgevers op aan redelijke aanpassingen van werkplekken en werkomstandigheden uit te voeren zodat een sterkere nadruk wordt gelegd op stimulansen voor mensen met een handicap en hun actieve integratie in de arbeidsmarkt, terwijl in de mogelijkheid wordt voorzien om individuele gevallen van discriminatie bij arbeidsrechtbanken aan te kaarten overeenkomstig artikel 5 van richtlijn 2000/78/EG;
38. stelt vast dat de huidige onderwijs- en opleidingssystemen er in het algemeen niet in slagen het hoge uitvalpercentage van mensen met een handicap te voorkomen, en spoort de lidstaten aan om speciale aandacht te besteden aan kinderen met een handicap of met speciale onderwijsbehoeften zodat hun integratie in het onderwijs bevorderd wordt en het percentage voortijdige schoolverlaters tot minder dan 10% wordt teruggedrongen;
39. dringt er bij de lidstaten op aan te voorzien in voldoende financiering en steun voor verenigingen en organisaties van personen met een handicap, aangezien deze instellingen van fundamenteel belang zijn voor de bevordering van de rechten van personen met een handicap en de waardering van hun actieve burgerschap en hun deelname aan de samenleving;
40. dringt er bij de lidstaten op aan de familie van vrouwen met een handicap nodige gespecialiseerde steun te bieden in de vorm van cursussen voor en ondersteuning van mantelzorgers op alle mogelijke niveaus, en instellingen op te zetten voor tijdelijke opvang van mensen met een handicap, wanneer de familie dat nodig heeft;
41. wijst op de bestaande ongelijkheid tussen de infrastructurele faciliteiten in de lidstaten voor mensen met een handicap, en benadrukt dat mobiliteit overal binnen de EU gewaarborgd moet worden voor vrouwen en meisjes met een handicap en dat de lidstaat van bestemming de speciale faciliteiten moet bieden waar zij recht op hebben, op dezelfde voorwaarden als andere personen met een handicap;
42. betreurt het feit dat de Raad zijn werkzaamheden betreffende de ontwerprichtlijn van de Raad betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van personen ongeacht godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid nog niet heeft afgerond, ondanks het standpunt van het Parlement van 2009; roept de Raad op ervoor te zorgen dat deze wetgeving tegen het einde van de huidige parlementaire zittingsperiode is vastgesteld;
43. wijst erop dat personen met een handicap, met name vrouwen, meer risico lopen in armoede te vervallen (volgens de OESO leeft bijna een kwart van de personen met een handicap in armoede); dringt er bij de lidstaten op aan om gepaste maatregelen te treffen om te voorkomen dat vrouwen en meisjes met een handicap in armoede afglijden en om te waarborgen dat zij uitkeringen en toelages voor mensen met een handicap ontvangen en toegang hebben tot sociale en gezondheidsdiensten, via aangepaste nationale programma's en de effectieve tenuitvoerlegging ervan via voortdurende monitoring en evaluatie; merkt op dat in het bijzonder alleenstaande moeders met gehandicapte kinderen ernstig bedreigd worden door armoede en werkeloosheid; wijst er eens te meer op dat de bevordering van gendergelijkheid en gelijke kansen, alsook de bestrijding van discriminatie van kinderen met een handicap en hun families, een instrument zijn om stigmatisatie, armoede en sociale uitsluiting tegen te gaan, en dat in elk beleid ter bestrijding van armoede en sociale uitsluiting rekening moet worden gehouden met het verband tussen handicap, gender en armoede;
44. wenst dat publieke gezondheidsstelsels kwetsbare bevolkingsgroepen als gebruikers met speciale behoeften kwalificeren, en over middelen en verwijsfaciliteiten beschikken om de juiste zorg te bieden;
45. vraagt bijzondere aandacht te geven aan oudere vrouwen, die vaak alleen wonen en worden geconfronteerd met ziekten die leiden tot handicaps, door de invoering van een preventie- en assistentieprogramma;
46. benadrukt dat de invoering van bezuinigingsmaatregelen in veel landen heeft geleid tot het afbouwen van welzijnsfaciliteiten en essentiële diensten, en dat vrouwen met een handicap in dit opzicht een bijzonder kwetsbare groep zijn; onderstreept dat bezuinigingen op financiële middelen voor mensen met een handicap en mantelzorgers, meestal vrouwen, negatieve gevolgen hebben voor de sociale, economische en onderwijsbehoeften van vrouwen met verantwoordelijkheden voor familieleden; roept daarom de lidstaten op om maatregelen te nemen die erop gericht zijn elk obstakel voor efficiënte, toegankelijke, hoogwaardige en betaalbare diensten voor vrouwen met een handicap weg te nemen;
47. merkt op dat het gebrek aan betaalbare, toegankelijke en goede ondersteuningsdiensten voor personen met een handicap in de meeste EU-landen, en het feit dat zorgtaken niet gelijk zijn verdeeld tussen vrouwen en mannen, directe negatieve gevolgen hebben voor de mogelijkheid van vrouwen om deel te nemen aan alle aspecten van het maatschappelijke, economische, culturele en politieke leven; dringt er in dit verband op aan dat er bijzondere aandacht wordt gegeven aan mensen, veelal vrouwen, die de zorg hebben voor mensen met een handicap, en dat hun inzet wordt gewaardeerd als deel van hun beroepservaring; benadrukt tevens dat de lidstaten moeten worden aangemoedigd om de inzet en het onbetaalde werk van mantelzorgers, in het algemeen vrouwen, van mensen met een handicap in hun socialezekerheids- en pensioenstelsels te erkennen; benadrukt dat er bijzondere aandacht moet worden besteed aan deze vrouwen om ervoor te zorgen dat ze toereikende lonen en pensioenen ontvangen; verzoekt daarom de Commissie om een wetgevingsvoorstel in te dienen over verlof voor mantelzorgers (of zorgverlof) waardoor mensen verlof kunnen nemen om te zorgen voor een ziek, invalide of gehandicapt familielid en/of om hun baan te behouden als zij verlof nemen om voor een afhankelijk familielid te zorgen;
48. verzoekt de Commissie en de lidstaten om grootschalige bewustwordingscampagnes te ontwikkelen, teneinde vrouwen en meisjes met een handicap meer zichtbaarheid te geven en legt de nadruk op de waardevolle rol die de massamedia en het internet kunnen spelen bij het creëren van een positief beeld van vrouwen met een handicap en het stimuleren van die vrouwen om hun rechten te doen gelden;
49. wijst erop dat het van fundamenteel belang is dat de lidstaten garanderen dat vrouwen en meisjes met een handicap voor de wet gelijk zijn en recht hebben op dezelfde wettelijke bescherming en faciliteiten, zonder enige discriminatie; is van mening dat elke discriminatie op grond van handicap en geslacht moet worden uitgebannen, aangezien dat de combinatie van deze beide factoren ongelijkheid exponentieel vergroot;
50. spoort de Commissie aan om bij haar tussentijdse evaluatie van de Europese strategie inzake handicaps 2010-2020 en de opstelling van de bijhorende actielijst voor 2015-2020, een meer gendergevoelige benadering te ontwikkelen;
51. herinnert eraan dat in al het communautair beleid inzake personen met een handicap vanaf het begin rekening moet worden gehouden met gendergelijkheid, om te voorkomen dat reeds bestaande ongelijkheden tijdens de ontwikkeling van het beleid in stand worden gehouden of zelfs toenemen; wijst op de noodzaak om indicatoren te ontwikkelen die handicap en genderaspecten in hun onderlinge samenhang weerspiegelen; merkt op dat het ontbreken van indicatoren het moeilijk maakt een nauwkeurig beeld te krijgen van de werkelijkheid van vrouwen met een handicap; verzoekt de Commissie om vrouwen en meisjes met een handicap te betrekken bij toekomstige onderzoeken naar vrouwen en handicap;
52. verzoekt de Commissie, de Raad en de lidstaten om een horizontale antidiscriminatierichtlijn aan te nemen om op alle beleidsdomeinen waarvoor de EU bevoegd is de belemmeringen weg te nemen die personen met een handicap, en met name vrouwen en meisjes, beletten hun volledige potentieel voor maatschappelijke participatie en zelfstandigheid te verwezenlijken;
53. verzoekt de lidstaten vrijwillige initiatieven ter ondersteuning van de menselijke diversiteit te ondersteunen en om voldoende middelen vrij te maken voor ngo's die zich hiermee bezighouden;
54. verzoekt de Commissie en de lidstaten om gedetailleerde en betrouwbare, naar gender gespecificeerde statistieken voor gericht onderzoek te verzamelen over de werkelijke situatie van mensen met een handicap, daar deze van onmisbaar belang zijn voor een efficiënte ontwikkeling van beleid voor de aanpak van de wederzijdse verbanden tussen geslacht, handicap en geweld; meent dat vrouwen met een handicap betrokken moeten worden bij de verzameling van dit soort gegevens; is tevens van mening dat bij alle onderzoek naar personen met een handicap het genderaspect in aanmerking moeten worden genomen en dat bij onderzoek naar vrouwen en meisjes het handicapaspect in aanmerking moet worden genomen;
55. benadrukt dat diversiteit een verrijking is van de samenleving;
56. merkt op dat menselijke waardigheid onschendbaar is en moet worden gerespecteerd en beschermd;
57. benadrukt hoe belangrijk het is om een op gender gerichte benadering inzake mensen met een handicap op te nemen in de ontwikkelingsagenda voor na 2015;
58. verzoekt de Commissie en de EDEO om aspecten inzake handicap op gecoördineerde wijze te integreren in het ontwikkelingsbeleid en ontwikkelingsprojecten en een alomvattende strategie voor armoedebestrijding te bevorderen in de geografische programma's voor vrouwen met een handicap, die erop gericht is hun economische potentieel te ontwikkelen; beklemtoont dat bij landhervormingen moet worden gezorgd voor gendergelijkheid in landbezit, ook voor vrouwen met een handicap;
59. vraagt de Commissie en de EDEO toezichtmechanismes op te zetten om per land het effect van hun beleid voor vrouwen met een handicap te evalueren; vraagt de EU inspanningen te ondersteunen van de partnerlanden bij het opstellen en uitvoeren van arbeidswetten, overeenkomstig het Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap en Verdrag nr. 159 van de Internationale Arbeidsorganisatie;
60. vraagt de Commissie initiatieven te ondersteunen ter versterking van de capaciteit van betrokkenen om daadwerkelijk uitvoering te geven aan internationale verplichtingen inzake inclusieve ontwikkeling voor mensen met een handicap, in lijn met de doelstellingen van het Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap; beveelt aan dat de EU de deelname van gehandicaptenorganisaties aan internationale en nationale besluitvormingsprocessen bevordert;
61. wijst erop dat risicosituaties en humanitaire noodsituaties het moeilijker maken om vrouwen en meisjes met een handicap te beschermen en een veilige omgeving te bieden, waardoor hun kans op overleven aanzienlijk kleiner wordt; benadrukt dat vrouwen en meisjes met een handicap kwetsbaarder zijn dan andere mensen vóór, tijdens en na risicosituaties, zoals gewapende conflicten, bezetting van gebieden, natuurrampen en humanitaire noodsituaties; wijst erop dat nationale en internationale instanties verantwoordelijk voor de volksgezondheid, rampenplannen of noodhulp en humanitaire hulp bewust moeten worden gemaakt van de rechten en specifieke behoeften van vrouwen en meisjes met een handicap en van de noodzaak voldoende menselijke en materiële middelen beschikbaar te hebben om de universele toegang en gelijke kansen van vrouwen en meisjes met een handicap in risico- en noodsituaties te waarborgen, en zo tekortschietende zorg en/of dat inadequate interventies te voorkomen;
62. wijst erop dat de Europese Unie en haar lidstaten het belang moeten onderkennen van de bevordering van internationale samenwerking om nationale acties te ondersteunen ter versterking van het recht van vrouwen en meisjes met een handicap om al hun rechten en fundamentele vrijheden volledig en onder gelijke voorwaarden uit te oefenen; dringt erop aan dat de programma's voor internationale samenwerking gericht moeten zijn op de inclusie van vrouwen en meisjes met een handicap, waarvoor nodig is dat hun vertegenwoordigende organisaties (gemengde of specifieke) rechtstreeks worden betrokken bij het ontwerp, de ontwikkeling, de monitoring en de evaluatie van samenwerkingsbeleid dat op lokaal, nationaal, communautair of internationaal niveau in gang wordt gezet, door middel van de uitwisseling en verspreiding van informatie, ervaringen, opleidingsprogramma's en positieve praktijkervaringen;
63. benadrukt dat de Europese Unie en haar lidstaten moeten bevorderen dat in al hun beleid, programma's en projecten op het gebied van ontwikkelingssamenwerking geslacht en handicap als transversale kwesties worden opgenomen, en zo te garanderen dat er specifieke projecten worden ontwikkeld voor het bevorderen van gelijke kansen voor personen met een handicap, met name vrouwen en meisjes; benadrukt dat de Europese Commissie, het Europees Parlement, de Verenigde Naties, gespecialiseerde agentschappen en andere internationale, nationale en lokale donororganisaties de financiering van op vrouwen en meisjes met een handicap gerichte programma's tot een prioriteit moeten maken, en in hun algemene programma's middelen aan dergelijke programma's moeten toewijzen en financiering verstrekken voor op vrouwen en meisjes met een handicap gerichte programma's of programmaonderdelen; is van mening dat de Europese Unie de rechten van vrouwen en meisjes met een handicap moet opnemen in haar bilaterale samenwerking en langetermijnsamenwerking met overheden van derde landen, en directe financiële steun moet verlenen in het kader van multilaterale ontwikkelingssamenwerking in de vorm van financiële bijdragen aan internationale organisaties en cofinanciering van ngo's in de Europese Unie en andere delen van de wereld, alsmede in haar beleid inzake humanitaire hulp;
64. merkt op dat de actieve deelname van vrouwen met een handicap via hun vertegenwoordigende organisaties (in het bijzonder het Europees Gehandicaptenforum, de Europese Vrouwenlobby en hun respectieve nationale leden) aan de monitoring op Europees niveau van de toepassing van internationale mensenrechtenverdragen moet worden bevorderd, waarbij relevante intersectorale informatie wordt verstrekt in alternatieve verslagen over de situatie van de fundamentele rechten en vrijheden van vrouwen en meisjes met een handicap;
65. is van mening dat het van essentieel belang is ervoor te zorgen dat de periodieke verslagen in het kader van de mensenrechtenverdragen van de Europese Unie en haar lidstaten informatie gerelateerd aan elk recht bevatten over vrouwen en meisjes met een handicap, met inbegrip van de feitelijke en juridische stand van zaken, alsmede informatie over de maatregelen die zijn genomen om hun situatie te verbeteren en over de problemen en obstakels die zich daarbij hebben voorgedaan, met name in plattelandsgebieden; merkt op dat deze praktijk zich moet worden uitgebreid tot alle instellingen die zich bezighouden met mensenrechten, zowel op Europees als op nationaal niveau, met inbegrip van vertegenwoordigende organisaties van personen met een handicap en hun families, van vrouwen in het algemeen en van vrouwen met een handicap;
66. gelooft dat een van de grootste uitdagingen bij het veranderen van de situatie van vrouwen en meisjes met een handicap bestaat uit het integreren van het handicapperspectief in alle programma's en maatregelen op het gebied van genderbeleid, alsmede uit het ontwerpen en ontwikkelen van positieve actie om vooruitgang op dit gebied te verwezenlijken, gegeven hun achtergestelde situatie;
67. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de Raad van Europa en de secretaris-generaal van de VN.