Index 
 Vorige 
 Volgende 
 Volledige tekst 
Procedure : 2013/2076(INI)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus : A7-0382/2013

Ingediende teksten :

A7-0382/2013

Debatten :

PV 12/12/2013 - 7
CRE 12/12/2013 - 7

Stemmingen :

PV 12/12/2013 - 12.23
CRE 12/12/2013 - 12.23
Stemverklaringen

Aangenomen teksten :

P7_TA(2013)0601

Aangenomen teksten
PDF 150kWORD 62k
Donderdag 12 december 2013 - Straatsburg
Jaarverslag van de Europese Centrale Bank voor 2012
P7_TA(2013)0601A7-0382/2013

Resolutie van het Europees Parlement van 12 december 2013 over het Jaarverslag van de Europese Centrale Bank voor 2012 (2013/2076(INI))

Het Europees Parlement,

–  gezien het Jaarverslag van de Europese Centrale Bank voor 2012,

–  gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, in het bijzonder de artikelen 123, 282 en 284, lid 3,

–  gezien de statuten van het Europees Stelsel van Centrale Banken en van de Europese Centrale Bank, in het bijzonder de artikelen 15 en 21,

–  gezien zijn resolutie van 2 april 1998 over democratische verantwoording in de derde fase van de EMU(1),

–  gezien zijn resolutie van 17 april 2013 over het jaarverslag 2011 van de Europese Centrale Bank(2),

–  gezien Verordening (EU) nr. 1024/2013 van de Raad van 15 oktober 2013 waarbij aan de Europese Centrale Bank specifieke taken worden opgedragen betreffende het beleid op het gebied van het prudentieel toezicht op kredietinstellingen, hierna "de GTM-verordening" genoemd,

–  gezien het op 23 juni 2013 gepubliceerde 83e jaarverslag 2012‑2013 van de Bank voor Internationale Betalingen,

–  gezien artikel 119, lid 1, van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken (A7‑0382/2013),

A.  overwegende dat het bbp in de eurozone volgens de voorjaarsprognose 2013 van de diensten van de Commissie in 2012 met 0,6 % is teruggelopen, nadat het in 2011 nog een stijging van 1,4 % te zien had gegeven, en dat het in 2013 met 0,4 % zal krimpen waarna het in 2014 weer met 1,2 % zal stijgen;

B.  overwegende dat volgens dezelfde prognose de werkloosheid in de eurozone van 10,2 % eind 2011 is gestegen naar 11,4 % eind 2012, en dat zij in 2013 nog verder kan oplopen tot 12,2 %, alvorens weer enigszins te dalen in 2014, en dat er aanzienlijke verschillen worden waargenomen tussen de landen van de eurozone, waar de algemene werkloosheid varieert van 4,3 % tot 25 %, terwijl er wat betreft de jeugdwerkloosheid – die over dezelfde periode beduidend is toegenomen – nog hogere percentages worden geregistreerd;

C.  overwegende dat de ECB de rente in 2012 eenmaal heeft verlaagd, namelijk in juli (met 25 basispunten), en in mei 2013 nogmaals tot het historisch laagtepunt van 0,5 %;

D.  overwegende dat volgens de voorjaarsprognose 2013 van de diensten van de Commissie de gemiddelde inflatie in de eurozone in 2012 2,5 % beliep, een daling ten opzichte van de 2,7 % in 2011, en dat de groei van M3 in 2011 1,5 % bedroeg, een daling ten opzichte van de 1,7 % in 2010;

E.  overwegende dat het geconsolideerd financieel overzicht van het Eurosysteem eind 2012 uitkwam op een bedrag van 3 biljoen euro, wat overeenkwam met een stijging met circa 12 % in de loop van 2012;

F.  overwegende dat niet-verhandelbare activa het grootste deel uitmaakten van de activa die in 2012 bij wijze van onderpand aan het Eurosysteem zijn aangeboden, en wel ongeveer 25 % van het totaal; overwegende dat niet-verhandelbare waardepapieren samen met door activa gedekte waardepapieren meer dan 40 % uitmaken van de totale activa die als onderpand zijn geponeerd;

G.  overwegende dat de totale omzet van alle instrumenten op de eurogeldmarkt in het tweede kwartaal van 2012 14 % lager lag dan in het tweede kwartaal van het jaar ervoor;

H.  overwegende dat de door de nationale centrale banken verstrekte ELA-faciliteiten (noodliquiditeitsbijstand) die onder de categorie "Overige vorderingen op kredietinstellingen in het eurogebied, luidende in euro" van de geconsolideerde financiële overzichten van het Eurosysteem zijn opgenomen, in 2012 een ongekende omvang bereikten, met een totaal van 206 miljard euro aan het eind van 2012;

I.  overwegende dat bij de langerlopende herfinancieringstransacties van de ECB van februari 2012 529,5 miljard euro is verstrekt aan in de eurozone gevestigde financiële instellingen, in de vorm van leningen met een looptijd van drie jaar en een aanvankelijke rente van 1 %;

J.  overwegende dat het groeitempo van de kredietverlening door MFI's aan ingezetenen van de eurozone van december 2011 tot december 2012 drastisch is teruggelopen, namelijk van 1 % in december 2011 tot 0,4 % in december 2012, en dat de kredietverlening aan de particuliere sector in december 2012 met 0,7 % is gedaald;

K.  overwegende dat, eveneens volgens de voorjaarsprognose 2013 van de diensten van de Commissie, de gemiddelde bruto-overheidsschuld in de eurozone van 88 % van het bbp in 2011 is opgelopen tot 92,7 % in 2012, en dat het totale overheidstekort daalde van 4,2 % tot 3,7 % van het bbp;

L.  overwegende dat de ECB Europese banken in december 2011 en februari 2012 via langerlopende herfinancieringstransacties voor meer dan 1 biljoen euro – respectievelijk voor 489 en 529,5 miljard euro – aan door onderpand gedekte leningen heeft verstrekt met een maximale looptijd van 3 jaar en een rente die gekoppeld was aan het gemiddelde tarief van de belangrijkste herfinancieringstransacties van de ECB gedurende de looptijd van de transacties;

M.  overwegende dat de Europese economische prognose van het voorjaar van 2012 wees op een laag ondernemers- en consumentenvertrouwen, een hoge werkloosheid die de particuliere consumptie deed afnemen, en een afnemende groei van de export sinds 2010, die de groei van het bbp in 2011 en 2012 heeft doen afvlakken;

N.  overwegende dat kleine en middelgrote ondernemingen (kmo's) de ruggengraat van de economie van de eurozone blijven, ongeveer 98 % van alle ondernemingen in de eurozone uitmaken, werk verschaffen aan ongeveer drie kwart van de werknemers in de eurozone en ongeveer 60 % van de toegevoegde waarde genereren;

O.  overwegende dat de kredietwaardigheid en de financiële gezondheid bij kmo's sterker zijn afgenomen dan bij grote ondernemingen en dat de aanhoudende zwakke economische situatie de asymmetrische informatieproblematiek van kmo's hebben verergerd;

P.  overwegende dat de enquête betreffende de toegang tot financiering voor ondernemingen (SAFE) laat zien dat de winsten, de liquiditeit, de buffers en het eigen kapitaal tijdens de crisis bij kmo's een minder gunstige ontwikkeling hebben doorgemaakt dan bij grote ondernemingen;

Q.  overwegende dat artikel 282 VWEU bepaalt dat de primaire doelstelling van de ECB erin bestaat de prijsstabiliteit te handhaven; overwegende dat het Europees Comité voor systeemrisico's (ESRB) wat betreft de financiële stabiliteit onder auspiciën van de ECB opereert;

R.  overwegende dat de Bank voor Internationale Betalingen in haar jaarverslag heeft vastgesteld dat door het beleid om het rentepeil in de eurozone laag te houden, de hervormingsinspanningen in de lidstaten significant zijn afgenomen;

S.  overwegende dat artikel 123 VWEU en artikel 21 van de statuten van het Europees Stelsel van Centrale Banken en van de Europese Centrale Bank monetaire overheidsfinanciering verbieden;

T.  overwegende dat een lage inflatie de beste bijdrage is die het monetaire beleid kan leveren aan het creëren van gunstige omstandigheden voor economische groei, het scheppen van banen, sociale cohesie en financiële stabiliteit;

U.  overwegende dat de nationale macroprudentiële autoriteiten bij hun optreden rekening moeten houden met de verantwoordelijkheid van het Europees Comité voor systeemrisico's op het gebied van macroprudentieel toezicht op het financiële stelsel in de EU;

V.  overwegende dat instandhouding van de kredietstroom naar het mkb van bijzonder groot belang is omdat 72 % van de werknemers in de eurozone bij mkb-bedrijven in dienst zijn en er bij deze bedrijven in brutotermen beduidend meer banen worden gecreëerd (en verloren gaan) dan bij grote ondernemingen;

W.  overwegende dat nog geen gevolg is gegeven aan de aanbevelingen van het Europees Parlement in zijn eerdere resoluties over de jaarverslagen van de ECB ten aanzien van de transparantie van de stemmingsuitslagen en de publicatie van beknopte vergadernotulen;

X.  overwegende dat op 28 september 2012 een bedrag van 315 754 miljoen euro in de depositofaciliteit was ondergebracht;

Y.  overwegende dat de kredietverlening in de eurozone als geheel jaarlijks met 2 % afneemt en dat dit fenomeen nog sterker is in sommige landen zoals Spanje, waar voor 2012 een jaarlijkse teruggang van 8 % werd genoteerd;

Z.  overwegende dat de financieringskosten voor mkb-bedrijven veel hoger liggen, afhankelijk van het land in de eurozone waar ze gevestigd zijn, en dat de interne markt hierdoor verstoord raakt;

AA.  overwegende dat de kredietschaarste waar mkb-bedrijven in bepaalde delen van de eurozone momenteel door getroffen worden een van de fundamentele problemen is die het economisch herstel vertragen;

Monetair beleid

1.  is ingenomen met de doortastende maatregelen die de ECB in 2012 heeft getroffen en die een doorslaggevende rol hebben gespeeld bij de stabilisering van de bankensector en hebben bijgedragen tot het verbreken van de interrelatie tussen banken en overheid;

2.  is ernstig verontrust over het feit dat de aanhoudend zwakke economische condities in delen van de EU de norm aan het worden zijn, hetgeen de eurozone als geheel instabiel maakt en een bedreiging vormt voor de steun voor het hele Europese project onder het publiek en bij politici;

3.  merkt op dat het gebruik van basisherfinancieringstransacties, herfinancieringstransacties voor de middellange en lange termijn met volledige toewijzing tegen vaste rentes, de marginale beleningsfaciliteit, de ELA-faciliteiten en de depositofaciliteit zich in 2012 op zeer hoge niveaus handhaafde, hetgeen erop wijst dat het monetaire transmissiemechanisme en de interbancaire kredietmarkt in de eurozone zwaar onder druk stonden, ofschoon de situatie in de tweede helft van het jaar aanzienlijk verbeterde als gevolg van de stabilisering van de spreads en van de onevenwichtigheden binnen TARGET II;

4.  is van mening dat de positieve effecten van de besluiten van juli 2012 om de voornaamste ECB-rentetarieven te verlagen beperkt zijn, aangezien het monetaire transmissiekanaal in grote delen van de eurozone niet functioneert of ernstig verstoord is; brengt in herinnering dat zeer lage rentetarieven op de lange termijn het bedrijfsleven kunnen verstoren en schadelijk kunnen zijn voor particuliere spaartegoeden en pensioenplannen;

5.  wijst erop dat de president van de ECB op 8 juli 2013 ten overstaan van de Commissie economische en monetaire zaken van het EP heeft aangekondigd dat de basisrentevoet van de ECB waarschijnlijk gedurende langere tijd op het huidige niveau gehandhaafd zal blijven of nog verder zal worden verlaagd, aangezien de vooruitzichten voor de inflatie ook voor de middellange termijn globaal gematigd zijn, gelet op de veelal zwakke conjunctuur en de gematigde monetaire dynamiek;

6.  wijst er met bezorgdheid op dat de liquiditeitsvraag van het bankwezen bij het Eurosysteem in 2012 is toegenomen, zodat het bankwezen sterker afhankelijk is geworden van de steun van het Eurosysteem, en waarschuwt voor de risico's die aan deze vorm van afhankelijkheid verbonden zijn;

7.  is van mening dat de in maart 2012 verrekende driejaars langerlopende herfinancieringstransactie heeft bijgedragen aan de stabilisatie van het bankenstelsel, maar dat het hier bij een tijdelijke maatregel dient te blijven; merkt op dat, in weerwil van de liquiditeit die middels langerlopende herfinancieringstransacties in het bankensysteem is gepompt, de beschikbaarheid van krediet voor de reële economie nog steeds achter blijft bij de niveaus van voor de crisis; is zich ervan bewust dat de vraag naar krediet bij ondernemingen momenteel zeer gering is, waardoor het voor banken moeilijk is om geld uit te lenen;

8.  is ernstig bezorgd omtrent de overdracht van risico's van banken en overheden in moeilijkheden naar de balans van de ECB als gevolg van het ECB-besluit om "onbeperkte" hoeveelheden kortlopende overheidsschuld op te kopen; benadrukt dat langerlopende herfinancieringstransacties geen fundamentele oplossing voor de crisis bieden;

9.  is van mening dat nationale centrale banken hun functies moeten verrichten op een wijze die volledig strookt met hun functionele, institutionele en financiële onafhankelijkheid, teneinde de correcte uitvoering van hun taken uit hoofde van het Verdrag en van de statuten van het Europees Stelsel van Centrale Banken en de ECB te kunnen waarborgen;

10.  onderstreept dat de ontoereikende groei van het Europese bedrijfsleven niet hoofdzakelijk te wijten is aan de ontoereikende mate waarin de bankensector krediet beschikbaar stelt;

11.  is bezorgd over het feit dat de kredietverlening aan mkb-bedrijven zeer drastisch blijkt te zijn verkrapt omdat banken van oordeel zijn dat de kans op wanbetaling bij mkb-bedrijven groter is dan bij grotere ondernemingen en omdat mkb'ers vaak niet in staat zijn om van bancair krediet over te stappen op andere externe financieringsbronnen;

12.  wijst met bezorgdheid op de sterk gefragmenteerde kredietvoorwaarden voor mkb'ers in alle landen van de eurozone;

13.  wijst erop dat het programma voor de effectenmarkten tot september 2012 een belangrijke – zij het beperkte – rol heeft vervuld bij het corrigeren van bepaalde niet goed functionerende segmenten van de markt voor staatsobligaties in de eurozone;

14.  is ingenomen met de instelling van de rechtstreekse monetaire transacties (OMT's), die zonder voorafgaande kwantitatieve beperkingen kunnen worden geëffectueerd teneinde een correcte doorwerking van het monetaire beleid te waarborgen, en tevens met het besluit om aan de inwerkingstelling van de OMT's strikte voorwaarden te verbinden die zijn gekoppeld aan het programma van de Europese Faciliteit voor financiële stabiliteit/het Europees stabiliteitsmechanisme;

15.  heeft begrip voor de waarschuwingen van de Bank voor Internationale Betalingen dat het soepele monetaire beleid niet te lang mag duren; volgt met belangstelling de discussies die binnen de meeste grote centrale banken plaatsvinden over het beste tijdpad voor het afbouwen van hun soepele monetaire beleid; merkt op dat onder meer de Federal Reserve Board voornemens is het huidige beleid zo snel mogelijk los te laten; begrijpt dat de ECB een soepel beleid blijft voeren zo lang de bankensector nog niet volledig is gestabiliseerd en zo lang er nog gevaar is voor overloopeffecten naar de publieke sector, en dat dit beleid mogelijk is dankzij de lage inflatieverwachtingen voor de middellange termijn;

16.  acht het noodzakelijk dat de ECB-programma's voor liquiditeitssteun naar behoren inspelen op de bezorgdheid omtrent de inflatie, bijvoorbeeld door middel van sterilisatie;

17.  is in het licht van de recente ontwikkelingen in de VS van mening dat economisch herstel en een sterkere economische groei een gezonde, solide basis vormen voor het geleidelijk uitfaseren van de beleidsmaatregelen op het gebied van kwantitatieve verruiming;

18.  brengt in herinnering dat de ongebruikelijke monetaire beleidsmaatregelen van de ECB als tijdelijk bedoeld waren en dat de bankensector deze derhalve geenszins mag beschouwen als een permanent instrument;

19.  spoort de ECB ertoe aan om duidelijke signalen aan de markt af te geven wat betreft de geschatte duur van haar ongebruikelijke monetaire beleidsmaatregelen en om de uitfasering daarvan in gang te zetten zodra de spanning in de bankensector is verminderd, de interrelatie tussen banken en overheden kan worden verbroken en de economische indicatoren op het gebied van groei en inflatie een besluit in die zin rechtvaardigen;

20.  is van mening dat de monetaire beleidsinstrumenten die de ECB sinds het begin van de crisis heeft ingezet weliswaar een welkome verademing op de noodlijdende financiële markten hebben teweeggebracht, maar dat zij tevens hebben laten zien waar hun grenzen liggen wat betreft het stimuleren van groei en de verbetering van de situatie op de arbeidsmarkt; is derhalve van mening dat de ECB zich over verdergaande maatregelen kan beraden;

21.  is bezorgd over de zeer omvangrijke bedragen die in 2011 bij wijze van noodliquiditeitsbijstand (zgn. ELA-faciliteiten) ter beschikking zijn gesteld door de nationale centrale banken, en verlangt nadere opheldering en aanvullende informatie omtrent de precieze omvang van dergelijke faciliteiten en omtrent de onderliggende operaties en de daaraan verbonden voorwaarden;

22.  onderkent dat de ECB naar manieren moet zoeken om mkb-bedrijven directer te bereiken, aangezien het monetaire transmissiemechanisme niet naar behoren functioneert; wijst erop dat met elkaar vergelijkbare mkb-bedrijven uit de gehele eurozone momenteel geen gelijke toegang tot krediet hebben, ook al zijn hun economische vooruitzichten en risico's concordant; verzoekt de ECB een beleid van directe aankoop van kwalitatief hoogwaardige geëffectiseerde leningen voor mkb-bedrijven te voeren, met name voor een aantal lidstaten waar het monetaire transmissiemechanisme niet functioneert; onderstreept dat dit beleid zowel in omvang als in tijd beperkt moet blijven, en volledig moet worden gesteriliseerd en gestuurd om risico's voor de balans van de ECB te voorkomen;

23.  is van mening dat de ECB zeer serieus moet overwegen een specifiek programma op te zetten om mkb'ers te helpen toegang tot krediet te krijgen naar het model van het "funding for lending"-programma van de Bank of England;

24.  is van mening is dat het TARGET II-vereveningssysteem van cruciaal belang is geweest voor het behoud van de integriteit van het financieel systeem van de eurozone; merkt echter op dat de significante onevenwichtigheden binnen TARGET II wijzen op vergaande fragmentatie van de financiële markten binnen de eurozone en op voortdurende kapitaalvlucht in lidstaten die te maken hebben of dreigen te worden geconfronteerd met ernstige moeilijkheden wat hun financiële stabiliteit betreft;

25.  roept de ECB ertoe op het wetsbesluit inzake het OMT-programma openbaar te maken om de details en implicaties daarvan diepgaander te kunnen analyseren;

26.  wijst erop dat ELA-faciliteiten in de geconsolideerde balansen van het Eurosysteem te boek worden gesteld onder de categorie "Overige vorderingen op kredietinstellingen in het eurogebied, luidende in euro", zonder dat er enige nadere toelichting of meer specifieke informatie wordt verstrekt omtrent dergelijke faciliteiten, noch omtrent de onderliggende operaties en de daaraan verbonden voorwaarden; verzoekt de ECB de verslaglegging omtrent de ontwikkeling van ELA-faciliteiten te verbeteren en per land op haar website te publiceren;

27.  is verheugd over de stabilisatie van de onevenwichtigheden binnen TARGET II in de tweede helft van 2012; onderstreept dat het TARGET II-vereveningssysteem van cruciaal belang is geweest voor het behoud van de integriteit van het financieel systeem van de eurozone; blijft echter bezorgd over de aanhoudende fragmentatie van de financiële markten binnen de eurozone;

28.  brengt in herinnering dat in de Verdragen is vastgelegd dat de ECB onafhankelijk is bij het voeren van haar monetaire beleid; stelt zich op het standpunt dat het voeren van monetair beleid een democratische aangelegenheid moet zijn en moet resulteren uit een afweging van de verschillende standpunten en zienswijzen, zodat de transparantie en daarmee ook de democratische controle kan worden verbeterd; wijst in dit verband op het belang van de monetaire dialoog en van de schriftelijke vragen die hierover door EP-leden zijn ingediend;

29.  is bezorgd over de mogelijke neveneffecten van de voortzetting van het buitengewoon soepele monetaire beleid, zoals het nemen van buitensporige risico's, het opbouwen van financiële onevenwichtigheden, scheeftrekkingen in de prijsvorming op de markt en prikkels om het noodzakelijke herstel van de balans en de noodzakelijke hervormingen uit te stellen; spoort de ECB ertoe aan het juiste evenwicht te vinden tussen de risico's van vroegtijdige beëindiging van haar buitengewoon soepele monetaire beleid en de gevaren van verder uitstel van het loslaten daarvan;

30.  onderstreept dat de ECB bij de uitvoering van haar monetaire beleids- en toezichthoudende taken moet kunnen voldoen aan de hoogste normen van verantwoordingsplicht jegens het Europees Parlement, en wijst in dit verband op het belang van de monetaire dialoog en van de schriftelijke vragen die hierover door EP-leden zijn ingediend; herinnert aan de voortdurende oproep tot meer transparantie binnen de ECB, die zou leiden tot een grotere geloofwaardigheid en voorspelbaarheid, en spreekt zijn waardering uit voor de verbeteringen die op dit terrein al zijn geïmplementeerd;

31.  beschouwt de wisselkoers als een essentiële economische beleidsvariabele die gevolgen heeft voor het concurrentievermogen van de eurozone; wijst op het belang van ondersteuning van de euro als internationale valuta;

32.  verzoekt de ECB om in samenwerking met de nationale centrale banken haar beleid uit te leggen ten aanzien van valutaswapovereenkomsten die bedoeld zijn om bij te dragen aan de instandhouding van de financiële stabiliteit;

Bankunie

33.  merkt op dat het Europese bankenstelsel nog fragiel is en toe is aan een structurele hervorming, en dat het systeem moet worden geconsolideerd middels de ontwikkeling van een echte bankunie;

34.  is ingenomen met de vooruitgang die is geboekt bij de onderhandelingen over de verordening inzake het gemeenschappelijk toezichtsmechanisme (GTM), waarbij aan de ECB de bevoegdheid wordt verleend om toezicht uit te oefenen op de kredietinstellingen in de eurozone; is van mening dat de instelling van het GTM ertoe zal bijdragen dat de interrelatie tussen banken en nationale overheden wordt losgekoppeld en de ontwikkeling van een gemeenschappelijk Europees crisisbeheersingsbeleid zal helpen bevorderen;

35.  ervaart het als bijzonder positief betrokken te zijn geweest bij de benoeming van de president en vicepresident van de Raad van bestuur;

36.  is van mening dat de instelling van het GTM het vertrouwen in de banksector dient te herstellen en de interbancaire kredietverlening en grensoverschrijdende kredietstromen nieuw leven in dient te blazen middels onafhankelijk geïntegreerd toezicht voor alle deelnemende lidstaten;

37.  roept het GTM ertoe op volledig in overeenstemming te handelen met de beginselen die aan de interne markt voor financiële diensten ten grondslag liggen en het gemeenschappelijk rulebook voor financiële diensten volledig te eerbiedigen;

38.  is van mening dat de ECB dankbaar gebruik zou moeten maken van de mogelijkheid om lidstaten van buiten de eurozone te betrekken bij het GTM om de toezichthoudende praktijken in de EU verder te harmoniseren;

39.  onderstreept het belang van een vruchtbare samenwerking tussen de ECB en de bevoegde nationale instanties in het kader van het GTM om een doeltreffend en probleemloos toezicht te waarborgen;

40.  is ingenomen met de voorbereiding van een brede evaluatie van de kwaliteit van de activa van alle banken die onder het directe toezicht van het GTM zullen vallen en waarvan de resultaten zullen worden meegenomen in de algemene stresstest die in samenwerking met het GTM in het tweede kwartaal van 2014 zal worden uitgevoerd door de Europese Bankautoriteit (EBA);

41.  wijst erop dat de versterking van de positie van de ECB ten gevolge van de invoering van het gemeenschappelijk toezichtsmechanisme moet worden gecompenseerd door meer verantwoordingsplicht jegens de nationale parlementen en het Europees Parlement;

42.  is van mening dat transparantie op het gebied van bankentoezicht van essentieel belang is, zoals ook is overeengekomen in het interinstitutioneel akkoord tussen het Europees Parlement en de Europese Centrale Bank;

43.  merkt op dat de toewijzing van controletaken aan de ECB nieuwe problemen oplevert in termen van belangenconflicten, en is ingenomen met de desbetreffende bepalingen in het interinstitutioneel akkoord tussen het Europees Parlement en de ECB; wijst er nogmaals op dat de ECB, wil zij deze bepalingen volledig kunnen implementeren, striktere regels zal moeten introduceren, onder meer in de vorm van bedenktijdregelingen voor aan het Eurosysteem verbonden hoger leidinggevend personeel dat betrokken is bij bankentoezicht;

44.  wijst er nogmaals op dat het van het grootste belang is dat de ECB zorgt voor een operationele scheiding tussen de kerneenheden die de ontwerpbesluiten op het gebied van monetair beleid en toezichtsbeleid voorbereiden; onderstreept dat er dringend behoefte was aan de overeenkomst tussen de ECB en het Europees Parlement voor het treffen van concrete maatregelen ter waarborging van democratische controle;

45.  is van mening dat zo snel mogelijk moet worden ingestemd met de instelling van een gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme ter bescherming van de belastingbetalers en om het ontstaan van nieuwe bankencrises te voorkomen;

46.  wijst er met het oog op de verbetering van de robuustheid van het bankenstelsel op dat het van essentieel belang is om de diversiteit van het systeem te vergroten door de ontwikkeling van kleine en middelgrote lokale banken te stimuleren;

Institutionele aangelegenheden

47.  wijst erop dat de GTM-verordening voorziet in interinstitutionele afspraken tussen het Europees Parlement en de ECB inzake democratische controle waarbij de nadruk ligt op de rol van het Parlement; dringt er bij de ECB op aan, aan de nieuwe eisen te voldoen, met name wat betreft de democratische verantwoordingsplicht en de transparantie van haar toezichthoudende activiteiten;

48.  verzoekt de ECB aan kritische zelfevaluatie te doen met betrekking tot alle aspecten van haar activiteiten, in het bijzonder het effect van de aanpassingsprogramma's die zij heeft helpen ontwerpen en de vraag in hoeverre de macro-economische veronderstellingen en scenario's op basis waarvan deze programma's zijn ontwikkeld achteraf toereikend zijn gebleken;

49.  roept de ECB ertoe op de beknopte notulen van de vergaderingen van haar Raad van bestuur te publiceren, met inbegrip van de argumenten en de stemmingsuitslagen;

50.  is diep bezorgd over de minachtende houding waarvan de Raad blijk heeft gegeven jegens de resolutie van het Parlement van 25 oktober 2012 betreffende de benoeming van een nieuw lid van de directie van de ECB(3), en merkt op dat de nodige aandacht moet worden besteed aan zowel de deskundigheid als het geslacht van leden die worden benoemd in topposities bij de ECB; is van mening dat de EU-instellingen, met inbegrip van de ECB, het goede voorbeeld moeten geven ten aanzien van het genderevenwicht en dat het van groot belang is dat het genderevenwicht in leidende posities binnen de ECB wordt verbeterd; spreekt er zijn afkeuring over uit dat de lidstaten geen gehoor hebben gegeven aan de tegenstem die het Europees Parlement zowel in de Commissie ECON als plenair heeft laten klinken omdat genderevenwicht geen factor was bij de benoeming van Yves Mersch; dringt er bij de lidstaten op aan aandacht te schenken aan het genderevenwicht met de mogelijkheid om positieve acties te ondernemen met het oog op een evenwichtige vertegenwoordiging en benoeming van mannen en vrouwen in de directie;

51.  brengt in herinnering dat, overeenkomstig artikel 10, lid 4, van protocol nr. 4 van de statuten van het Europees Stelsel van Centrale Banken en van de Europese Centrale Bank, de besprekingen op de vergaderingen van de Raad van bestuur vertrouwelijk zijn, maar dat de Raad van bestuur kan besluiten het resultaat van zijn beraadslagingen openbaar te maken; verzoekt de ECB in haar komende jaarverslagen met een gemotiveerde reactie te komen op het jaarverslag van het Parlement over de ECB;

o
o   o

52.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de Europese Centrale Bank.

(1). PB C 138 van 4.5.1998, blz. 177.
(2). Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0176.
(3). Aangenomen teksten, P7_TA(2012)0396.

Juridische mededeling - Privacybeleid