Interinstitutioneel akkoord tussen het Europees Parlement en de ECB over samenwerking inzake procedures met betrekking tot het Gemeenschappelijk toezichtmechanisme
Besluit van het Europees Parlement van 9 oktober 2013 over de sluiting van een interinstitutioneel akkoord tussen het Europees Parlement en de Europese Centrale Bank over de praktische regelingen in verband met de uitoefening van democratische verantwoordingsplicht en toezicht op de uitoefening van de taken die in het kader van het gemeenschappelijk toezichtmechanisme aan de Europese Centrale Bank zijn opgedragen (2013/2198(ACI))
– gezien het schrijven van zijn Voorzitter van 12 september 2013,
– gezien het ontwerp van Interinstitutioneel Akkoord tussen het Europees Parlement en de Europese Centrale Bank over de praktische regelingen in verband met de uitoefening van democratische verantwoordingsplicht en toezicht op de uitoefening van de taken die in het kader van het Gemeenschappelijk toezichtmechanisme aan de Europese Centrale Bank zijn opgedragen,
– gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie,
– gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 127, lid 6, artikel 284, lid 3, tweede alinea, en artikel 295,
– gezien zijn standpunt van 12 september 2013 met het oog op de vaststelling van de verordening van de Raad waarbij aan de Europese Centrale Bank specifieke taken worden opgedragen betreffende het beleid op het gebied van het prudentieel toezicht op kredietinstellingen(1) alsmede het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken en het advies van de Commissie constitutionele zaken over het voorstel voor die verordening(2),
– gezien de verklaring van zijn Voorzitter en de president van de Europese Centrale Bank van 12 september 2013 bij de stemming in het Parlement met het oog op de vaststelling van een verordening van de Raad waarbij aan de Europese Centrale Bank specifieke taken worden opgedragen betreffende het beleid op het gebied van het prudentieel toezicht op kredietinstellingen(3),
– gezien artikel 127, lid 1, en artikel 46, lid 1, van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie constitutionele zaken (A7-0302/2013),
1. hecht zijn goedkeuring aan de sluiting van het akkoord (zie bijlage) en besluit, met inachtneming van de inhoud van het akkoord, dit akkoord als bijlage in zijn Reglement op te nemen;
2. verzoekt zijn Voorzitter het akkoord met de president van de Europese Centrale Bank te ondertekenen en zorg te dragen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie;
3. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit, met de bijlage, te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de Europese Centrale Bank en de parlementen van de lidstaten.
BIJLAGE
Interinstitutioneel Akkoord tussen het Europees Parlement en de Europese Centrale Bank over de praktische regelingen in verband met de uitoefening van democratische verantwoordingsplicht en toezicht op de uitoefening van de taken die in het kader van het gemeenschappelijk toezichtsmechanisme aan de Europese Centrale Bank zijn opgedragen
(De tekst van de bijlage wordt hier niet weergegeven, aangezien deze overeenkomt met het interinstitutioneel akkoord als bekendgemaakt in PB L 320 van 30 november 2013, blz. 1.)
Zie bijlage bij de wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 12 september 2013 over het voorstel voor die verordening (Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0372).
Aantal interparlementaire delegaties, delegaties in gemengde parlementaire commissies, delegaties in parlementaire samenwerkingscommissies en multilaterale parlementaire vergaderingen en hun numerieke sterkte
108k
35k
Besluit van het Europees Parlement van 9 oktober 2013 over het aantal en het aantal leden van de interparlementaire delegaties, delegaties in gemengde parlementaire commissies, delegaties in parlementaire samenwerkingscommissies en multilaterale parlementaire vergaderingen (2013/2853(RSO))
– gezien het voorstel van de Conferentie van voorzitters,
– gezien zijn besluiten van 6 mei 2009(1), 14 september 2009(2), 15 juni 2010(3) en 14 december 2011(4) over het aantal en het aantal leden van de interparlementaire delegaties, delegaties in gemengde parlementaire commissies en delegaties in parlementaire samenwerkingscommissies en multilaterale parlementaire vergaderingen,
– gezien artikel 198 van zijn Reglement,
1. besluit dat, als gevolg van de toetreding van Kroatië tot de Europese Unie, de Delegatie in de Gemengde Parlementaire Commissie EU-Kroatië zal ophouden te bestaan;
2. besluit het aantal leden van de volgende interparlementaire delegaties als volgt te wijzigen:
Delegatie voor de betrekkingen met Albanië, Bosnië-Herzegovina, Servië, Montenegro en Kosovo: 30 leden
Delegatie voor de betrekkingen met het Arabisch schiereiland: 19 leden
Delegatie voor de betrekkingen met de Verenigde Staten: 57 leden
Delegatie voor de betrekkingen met Canada: 21 leden
Delegatie voor de betrekkingen met de landen in Midden-Amerika: 16 leden
Delegatie voor de betrekkingen met Japan: 26 leden
Delegatie voor de betrekkingen met de Volksrepubliek China: 42 leden
Delegatie voor de betrekkingen met India: 29 leden
Delegatie voor de betrekkingen met de Zuidoost-Aziatische landen en de Associatie van Zuidoost-Aziatische staten (ASEAN): 25 leden
Delegatie voor de betrekkingen met Australië en Nieuw-Zeeland: 19 leden
Delegatie voor de betrekkingen met Zuid-Afrika: 21 leden;
3. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit ter informatie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
1.Besluit van het Europees Parlement van 9 oktober 2013 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2011, afdeling II – Europese Raad en Raad (COM(2012)0436 – C7-0226/2012 – 2012/2169(DEC))
– gezien de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2011(1),
– gezien de geconsolideerde jaarrekening van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2011 (COM(2012)0436 – C7-0226/2012)(2),
– gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2011, tezamen met de antwoorden van de instellingen(3),
– gezien de verklaring(4) van de Rekenkamer voor het begrotingsjaar 2011 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, als bedoeld in artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien zijn besluit van 17 april 2013(5) tot uitstel van het besluit tot verlening van kwijting voor het begrotingsjaar 2011 en de bijgaande resolutie,
– gezien artikel 314, lid 10, en de artikelen 317, 318 en 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen(6), en in het bijzonder de artikelen 50, 86, 145, 146 en 147,
– gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002(7), en met name de artikelen 164, 165 en 166,
– gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie over de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer(8),
– gezien artikel 77 en bijlage VI van zijn Reglement,
– gezien het tweede verslag van de Commissie begrotingscontrole (A7-0310/2013),
1. weigert de secretaris-generaal van de Raad kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Europese Raad en de Raad voor het begrotingsjaar 2011;
2. formuleert zijn opmerkingen in onderstaande resolutie;
3. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit en de resolutie die daarvan een integrerend deel uitmaakt, te doen toekomen aan de Europese Raad, de Raad, de Commissie, het Hof van Justitie van de Europese Unie, de Rekenkamer, de Europese Ombudsman en de Europese toezichthouder voor gegevensbescherming, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (serie L).
2.Resolutie van het Europees Parlement van 9 oktober 2013 met de daarvan een integrerend deel uitmakende opmerkingen bij het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2011 afdeling II – Europese Raad en Raad (COM(2012)0436 – C7-0226/2012 – 2012/2169(DEC))
Het Europees Parlement,
– gezien de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2011(9),
– gezien de geconsolideerde jaarrekening van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2011 (COM(2012)0436 – C7-0226/2012)(10),
– gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2011, tezamen met de antwoorden van de instellingen(11),
– gezien de verklaring(12) van de Rekenkamer voor het begrotingsjaar 2011 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, als bedoeld in artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien zijn besluit van 17 april 2013(13) tot uitstel van het besluit tot verlening van kwijting voor het begrotingsjaar 2011 en de bijgaande resolutie,
– gezien artikel 314, lid 10, en de artikelen 317, 318 en 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen(14), en in het bijzonder de artikelen 50, 86, 145, 146 en 147,
– gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002(15), en met name de artikelen 164, 165 en 166,
– gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie over de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer(16),
– gezien artikel 77 en bijlage VI van zijn Reglement,
– gezien het tweede verslag van de Commissie begrotingscontrole (A7-0310/2013),
A. overwegende dat in een democratische samenleving de belastingbetalers en de publieke opinie het recht hebben te worden geïnformeerd over het gebruik van publieke middelen(17);
B. overwegende dat de burgers het recht hebben te weten hoe hun belastingen worden uitgegeven en hoe de bevoegdheid die aan politieke organen is toevertrouwd, wordt uitgeoefend;
C. overwegende dat de Raad, als een instelling van de Unie, een democratische verantwoordingsplicht heeft tegenover de burgers van de Unie voor zover hij begunstigde is van middelen van de algemene begroting van de Europese Unie;
D. overwegende dat het Parlement van alle EU-instellingen het enige rechtstreeks verkozen orgaan is en belast is met het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie;
1. benadrukt de rol die het Parlement overeenkomstig het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) vervult bij het verlenen van kwijting voor de begroting;
2. wijst erop dat de Unie, ingevolge artikel 335 VWEU, “wordt vertegenwoordigd door elk van de instellingen, uit hoofde van hun administratieve autonomie, voor de aangelegenheden die verband houden met hun respectieve werking”, en dat zij derhalve, met inachtneming van artikel 55 van het Financieel Reglement, individueel verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van hun begroting;
3. wijst erop dat, ingevolge artikel 77 van het Reglement van het Parlement, "de bepalingen inzake de verlening van kwijting aan de Commissie voor de uitvoering van de begroting eveneens van toepassing zijn voor de procedure voor de verlening van kwijting aan […] de personen die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van de begrotingen van de overige instellingen en organen van de Europese Unie, zoals de Raad (voor wat betreft zijn uitvoerende activiteiten), het Hof van Justitie van de Europese Unie, de Rekenkamer, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's";
Advies van de Rekenkamer betreffende de Europese Raad en de Raad in zijn betrouwbaarheidsverklaring voor het begrotingsjaar 2011
4. onderstreept het feit dat de Rekenkamer in zijn jaarverslag over het begrotingsjaar 2011 opmerkingen heeft opgenomen over de Europese Raad en de Raad met betrekking tot aanbestedingsprocedures voor schoonmaakdiensten en voor de aankoop van werkkleding en -schoeisel waarin hij wijst op bepaalde tekortkomingen bij de toepassing van de selectie- en de gunningscriteria;
5. neemt kennis van de uitleg van de Raad met betrekking tot de tekortkomingen bij de aanbestedingsprocedures en van zijn verzekering betreffende volledige eerbiediging van de geest en de beginselen van het Financieel Reglement;
6. onderschrijft de aanbevelingen van de Rekenkamer dat ordonnateurs de opzet, de coördinatie en de uitvoering van de aanbestedingsprocedures verder moeten verbeteren door middel van passende verificaties en betere begeleiding; beveelt ook een betere toepassing aan van de aanbestedingsregels, die alle instellingen van de Unie moeten naleven;
7. neemt er kennis van dat de Raad niet uitvoeriger is ingegaan op de aanbeveling van de Rekenkamer betreffende passende verificaties en betere begeleiding van aanbestedingsprocedures;
Hangende zaken
8. betreurt de problemen die zich tijdens de kwijtingsprocedures voor de begrotingsjaren 2007, 2008, 2009 en 2010 hebben voorgedaan, die het gevolg waren van een gebrek aan samenwerking van de kant van de Raad; wijst erop dat het Parlement heeft geweigerd de secretaris-generaal van de Raad kwijting te verlenen voor de uitvoering van de begroting van de Raad voor het begrotingsjaar 2009, om redenen die zijn uiteengezet in zijn resoluties van 10 mei 2011(18), 25 oktober 2011(19), 10 mei 2012(20) en 23 oktober 2012(21);
9. verwacht dat de toekomstige jaarlijkse activiteitenverslagen die het Parlement van de Raad zal ontvangen een volledig overzicht zullen bevatten van al het personeel, opgesplitst volgens categorie, rang, geslacht, nationaliteit en gevolgde beroepsopleiding, alsmede van de interne begrotingsbeslissingen van de Raad;
10. benadrukt dat de begroting van de Europese Raad en die van de Raad moeten worden gescheiden, met het oog op een transparanter financieel beheer bij beide instellingen en om ervoor te zorgen dat beide instellingen beter ter verantwoording kunnen worden geroepen;
11. herhaalt zijn verzoek aan de Raad een gedetailleerde schriftelijke uitleg te verstrekken over de totale omvang van de financiële middelen die zijn gebruikt voor de aankoop van het Résidence Palace-gebouw, de begrotingslijnen waar deze middelen vandaan komen, de betalingen die tot dusver zijn verricht, de betalingen die nog verricht moeten worden en het doel waarvoor het gebouw moet dienen;
12. betreurt dat de Raad blijft weigeren de vragen van het Parlement te beantwoorden;
13. wijst er nogmaals op dat het Parlement nog altijd wacht op een reactie van de Raad op de vragen en verzoeken om documenten in zijn resolutie van 10 mei 2012; verzoekt de secretaris-generaal van de Raad om de Commissie begrotingscontrole van het Parlement gedetailleerde schriftelijke antwoorden te verstrekken op de vragen in kwestie;
14. wijst er nogmaals op dat de uitgaven van de Raad op dezelfde wijze moeten worden gecontroleerd als die van andere instellingen; is van mening dat de fundamentele elementen van dit toezicht zijn vermeld in zijn resolutie van 23 oktober 2012;
15. is evenwel ingenomen met het feit dat het fungerend voorzitterschap van de Raad de uitnodiging van het Parlement voor de debatten over de kwijtingsverslagen 2011 in de plenaire vergadering van 16 april 2013 heeft aanvaard; verwelkomt het feit dat het voorzitterschap bereid was om een gunstige samenwerking tussen het Parlement en de Raad tot stand te brengen;
16. neemt kennis van het voorstel van het Ierse voorzitterschap voor de oprichting van een interinstitutionele werkgroep om mogelijke oplossingen in kaart te brengen voor de problemen in verband met de kwijting voor de begroting van de Raad; verwacht een concreet voorstel van het Litouwse voorzitterschap van de Raad;
Het recht van het Parlement om kwijting te verlenen
17. onderstreept de bevoegdheid van het Parlement om kwijting te verlenen overeenkomstig de artikelen 317, 318 en 319 VWEU, overeenkomstig de tot nu toe gehanteerde interpretatie en praktijk, namelijk verlening van kwijting voor elk onderdeel van de begroting afzonderlijk, om de transparantie en de democratische verantwoordingsplicht ten aanzien van de belastingbetalers van de Unie te vrijwaren;
18. wijst er nogmaals op dat de Commissie, in haar antwoord van 25 november 2011 op de brief van de voorzitter van de Commissie begrotingscontrole, verklaart het wenselijk te achten dat het Parlement voortgaat met het verlenen van kwijting, dan wel het uitstellen of weigeren van de kwijting aan de andere instellingen, inclusief de Raad, zoals tot nu toe het geval is geweest;
19. is van oordeel dat in elk geval een beoordeling moet plaatsvinden van het beheer van de Raad als een instelling van de Unie gedurende het desbetreffende begrotingsjaar, waarmee de bevoegdheden van het Parlement worden gewaarborgd, en in het bijzonder invulling wordt gegeven aan het beginsel van het afleggen van democratische verantwoordelijkheid aan de burgers van de Unie;
20. is dan ook van oordeel dat enige vooruitgang kan worden geboekt indien het Parlement en de Raad overeenstemming zouden bereiken over een lijst documenten die moeten worden uitgewisseld om invulling te geven aan hun respectieve rol in de kwijtingsprocedure;
21. is van mening dat een via een open en formele dialoog tot stand gebrachte bevredigende samenwerking tussen beide instellingen een positief teken voor de burgers van de Unie kan zijn in deze moeilijke tijden.
Uitspraak van het Hof van Justitie van 20 mei 2003 in gevoegde zaken C-465/00, C-138/01 en C-139/01 Österreichischer Rundfunk en anderen, Jurispr. 2003, blz. I-4989, punt 85.
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 9 oktober 2013 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende pleziervaartuigen en waterscooters (COM(2011)0456 – C7-0212/2011 – 2011/0197(COD))
– gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2011)0456),
– gezien artikel 294, lid 2, en artikel 114 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C7‑0212/2011),
– gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 8 december 2011(1),
– gezien de schriftelijke toezegging van de vertegenwoordiger van de Raad van 31 mei 2013 om het standpunt van het Europees Parlement goed te keuren, overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien artikel 55 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie interne markt en consumentenbescherming en de adviezen van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid en de Commissie vervoer en toerisme (A7-0213/2012),
1. stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;
2. verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in haar voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;
3. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 9 oktober 2013 met het oog op de vaststelling van Richtllijn 2013/ /EU van het Europees Parlement en de Raad betreffende pleziervaartuigen en waterscooters en tot intrekking van Richtlijn 94/25/EG
(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Richtlijn 2013/53/EU.)
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 9 oktober 2013 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 2005/36/EG betreffende de erkenning van beroepskwalificaties en Verordening betreffende de administratieve samenwerking via het Informatiesysteem interne markt (IMI) (COM(2011)0883 – C7-0512/2011 – 2011/0435(COD))
– gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2011)0883),
– gezien artikel 294, lid 2, artikel 46, artikel 53, lid 1, en de artikelen 62 en 114 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C7-0512/2011),
– gezien het advies van de Commissie juridische zaken over de voorgestelde rechtsgrondslag,
– gezien artikel 294, lid 3, artikel 46, artikel 53, lid 1, en artikel 62 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien de met redenen omklede adviezen die door de Franse senaat werden ingediend in het kader van protocol nr. 2 betreffende de toepassing van het subsidiariteits- en het evenredigheidsbeginsel, waarin wordt verklaard dat het ontwerp van wetgevingshandeling niet overeenstemt met het subsidiariteitsbeginsel,
– gezien het advies van 26 april 2012 van het Europees Economisch en Sociaal Comité(1),
– gezien de schriftelijke toezegging van de vertegenwoordiger van de Raad van 26 juni 2013 om het standpunt van het Europees Parlement goed te keuren, overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien artikelen 55 en 37 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie interne markt en consumentenbescherming en de adviezen van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken en de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid (A7-0038/2013),
1. stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;
2. neemt kennis van de bij deze resolutie gevoegde verklaring van de Commissie;
3. verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in haar voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;
4. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 9 oktober 2013 met het oog op de vaststelling van Richtlijn 2013/.../EU van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 2005/36/EG betreffende de erkenning van beroepskwalificaties en Verordening (EU) nr. 1024/2012 betreffende de administratieve samenwerking via het Informatiesysteem interne markt ("de IMI-verordening")
(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Richtlijn 2013/55/EU.)
BIJLAGE BIJ DE WETGEVINGSRESOLUTIE
Verklaring van de Commissie
De Commissie zal bij de voorbereiding van de in artikel 57 quater, lid 2, genoemde gedelegeerde handelingen ervoor zorgen dat de desbetreffende documenten tijdig en op gepaste wijze gelijktijdig worden toegezonden aan het Europees Parlement en de Raad, en ruim van te voren passende en transparante raadplegingen houden, in het bijzonder met de deskundigen van bevoegde autoriteiten en instanties, beroepsverenigingen en onderwijsinstelling van alle lidstaten, en in voorkomend geval met deskundigen van de sociale partners.
Overeenkomst EU-Armenië inzake de versoepeling van de afgifte van visa ***
192k
31k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 9 oktober 2013 over het ontwerp van besluit van de Raad betreffende het afsluiten van de Overeenkomst tussen de Europese Unie en de Republiek Armenië inzake de versoepeling van de afgifte van visa (05835/2013 – C7-0112/2013 – 2012/0334(NLE))
– gezien het ontwerp van pbesluit van de Raad (05835/2013),
– gezien de ontwerpovereenkomst tussen de Europese Unie en de Republiek Armenië inzake de versoepeling van de afgifte van visa (16913/2012),
– gezien het verzoek om goedkeuring dat de Raad heeft ingediend krachtens artikel 77, lid 2, onder a) en artikel 218, lid 6, tweede alinea, onder a), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (C7-0112/2013),
– gelet op artikel 81 en artikel 90, lid 7 van zijn Reglement,
– gezien de aanbeveling van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken en het advies van de Commissie buitenlandse zaken (A7-0290/2013),
1. hecht zijn goedkeuring aan de sluiting van de overeenkomst;
2. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten en van de Republiek Armenië.
Overeenkomst EU-Armenië betreffende de overname van personen die zonder vergunning op het grondgebied verblijven ***
193k
32k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 9 oktober 2013 over het ontwerpbesluit van de Raad betreffende de sluiting van de overeenkomst tussen de Europese Unie en de Republiek Armenië inzake de overname van personen die zonder vergunning op het grondgebied verblijven (05859/2013 – C7-0113/2013 – 2012/0332(NLE))
– gezien het ontwerpbesluit van de Raad (05859/2013),
– gezien de ontwerpovereenkomst tussen de Europese Unie en de Republiek Armenië inzake de overname van personen die zonder vergunning op het grondgebied verblijven (05860/2013),
– gezien het verzoek om goedkeuring dat de Raad heeft ingediend krachtens artikel 79, lid 3, en artikel 218, lid 6, tweede alinea, onder a), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (C7-0113/2013),
– gezien artikel 81 en artikel 90, lid 7 van zijn Reglement,
– gezien de aanbeveling van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken en het advies van de Commissie buitenlandse zaken (A7-0289/2013),
1. hecht zijn goedkeuring aan de sluiting van de overeenkomst;
2. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten en van de Republiek Armenië.
Onderhandelingen EU-China over een bilaterale investeringsovereenkomst
150k
70k
Resolutie van het Europees Parlement van 9 oktober 2013 over de onderhandelingen tussen de EU en China over een bilaterale investeringsovereenkomst (2013/2674(RSP))
– gezien de artikelen 2, 3, 6 en 21 van het Verdrag betreffende de Europese Unie,
– gezien de artikelen 153, 191, 207 en 218 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien de artikelen 12, 21, 28, 29, 31 en 32 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie,
– gezien het strategisch kader en het actieplan voor mensenrechten en democratie van de Europese Unie van 25 juni 2012,
– gezien het Protocol inzake de toetreding van de Volksrepubliek China tot de Wereldhandelsorganisatie van 23 november 2001,
– gezien zijn resolutie van 23 mei 2012 getiteld "de EU en China: handelsonevenwicht?"(1) en gezien het verslag van zijn Directoraat-generaal extern beleid van juli 2011 over de handelsrelatie en economische betrekkingen met China,
– gezien zijn resolutie van 14 maart 2013 over de betrekkingen tussen de EU en China(2),
– gezien de algemeen aanvaarde beginselen en praktijken die bekend zijn als 'de beginselen van Santiago' en die in oktober 2008 werden vastgelegd door de werkgroep inzake staatsinvesteringsfondsen van het Internationaal Monetair Fonds,
– gezien de gezamenlijke verklaring die is afgelegd ter gelegenheid van de dertiende EU-China-top op 20 september 2012 in Brussel,
– gezien de mededeling van de Commissie getiteld "Handel, groei en wereldvraagstukken –Handelsbeleid als kernelement van de Europa 2020-strategie" (COM(2010)0612) en gezien de resolutie van het Parlement van 27 september 2011 over een nieuw handelsbeleid voor Europa in het kader van de Europa 2020-strategie(3),
– gezien zijn resolutie van 13 december 2011 over handels- en investeringsbelemmeringen(4),
– gezien zijn resolutie van 6 april 2011 over het toekomstig Europees internationaal investeringsbeleid(5),
– gezien zijn resoluties van 25 november 2010 over maatschappelijk verantwoord ondernemen in het kader van internationale handelsovereenkomsten(6), over mensenrechten, sociale normen en milieunormen in internationale handelsovereenkomsten(7) en over het internationaal handelsbeleid in de context van de klimaatveranderingsvereisten(8),
– gezien de mededeling van de Commissie met als titel "EU – China: Hechtere partners, groeiende verantwoordelijkheden" (COM(2006)0631) en het bijbehorende beleidsdocument getiteld "Concurrentie en partnerschap – Het handels- en investeringsbeleid van de EU ten aanzien van China" (COM(2006)0632),
– gezien zijn resolutie van 5 februari 2009 over versterking van de rol van Europese kmo's in de internationale handel(9),
– gezien zijn recente besluit met vereisten voor de winnings- en houtkapindustrieën aangaande het bekendmaken van de betalingen die zij doen aan regeringen(10),
– gezien het gemeenschappelijk besluit van de EU en China, genomen tijdens de veertiende top EU-China in februari 2012 in Peking, om onderhandelingen te starten over een bilaterale investeringsovereenkomst,
– gezien artikel 110, lid 2, van zijn Reglement,
A. overwegende dat de handel tussen de EU en China de afgelopen drie decennia snel en ononderbroken is toegenomen en in 2012 een piek heeft bereikt met een totale handelswaarde van 433,8 miljard EUR, en overwegende dat het onevenwicht in de bilaterale handel sinds 1997 in het voordeel van China is; overwegende dat het handelstekort in 2012 146 miljard EUR beliep, tegenover 49 miljard EUR in 2000;
B. overwegende dat het bedrag aan buitenlandse investeringen van de EU in China in 2011 102 miljard EUR beliep en het bedrag aan Chinese investeringen in de EU in datzelfde jaar 15 miljard EUR; overwegende dat het totaalbedrag aan buitenlandse investeringen van China in de EU in 2006 slechts 3,5 miljard EUR bedroeg;
C. overwegende dat door het Verdrag van Lissabon buitenlandse rechtstreekse investeringen onder de exclusieve bevoegdheid van de Unie zijn komen te vallen;
D. overwegende dat 26 EU-lidstaten een afzonderlijke bilaterale investeringsovereenkomst met China hebben; overwegende dat de EU nog niet over een duurzaam industriebeleid voor de lange termijn beschikt dat kan fungeren als motor voor de verdediging van haar offensieve en defensieve belangen in het kader van het nieuwe EU-beleid inzake buitenlandse investeringen;
E. overwegende dat China, ondanks een stijging van de loonkosten de laatste jaren met 10 % per jaar, nog steeds bij de mondiale top 3 van markten voor investeringen behoort;
F. overwegende dat de ontwikkelingsdoelstellingen die respectievelijk in China’s twaalfde vijfjarenplan en de EU 2020-strategie beschreven staan, een groot aantal gemeenschappelijke belangen en uitdagingen omvatten; overwegende dat een sterkere integratie en meer technologische uitwisseling tussen de EU-economie en de Chinese economie synergieën en wederzijdse voordelen kunnen opleveren;
G. overwegende dat voor privéondernemingen en staatsbedrijven eerlijke concurrentievoorwaarden van toepassing moeten zijn;
H. overwegende dat deze investeringsovereenkomst de eerste is waarover de EU onderhandelt op basis van haar algemene bevoegdheid als gevolg van de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon; overwegende dat de onderhandelingen over deze investeringsovereenkomst, inclusief markttoegang, het potentieel hebben grote belangstelling te genereren, alsmede bezorgdheid onder de bevolking, en daarom moeten worden gevoerd met de grootst mogelijke transparantie, om de nodige parlementaire controle mogelijk te maken, zodat kan worden voldaan aan een van de voorwaarden voor de vereiste instemming van het Europees Parlement met het resultaat van de onderhandelingen;
I. overwegende dat investeerders zowel de wetten van het gastland, als de bepalingen van overeenkomsten tussen de EU en China, wanneer die in werking zijn getreden, moeten respecteren om volledig te genieten van de best mogelijke bescherming van hun investeringen;
J. overwegende dat de onvolledige of niet-inachtneming door China van bepaalde fundamentele sociale en arbeidsrechten en milieunormen, hoewel deze internationaal erkend zijn, mede ten grondslag ligt aan het bestaande onevenwicht in de handelsstromen tussen de EU en China, dat in het geval van een verdieping van de investeringsbetrekkingen nog groter kan worden indien geen vooruitgang wordt geboekt bij de inachtneming van die rechten en normen; overwegende dat de investeringsovereenkomst derhalve niet moet resulteren in een verdere verlaging van de sociale en milieunormen in China, maar daarentegen moet bijdragen aan de verbetering daarvan, waarbij dit als een voorwaarde moet worden beschouwd, resulterend in evenwichtigere en voor beide partijen gunstige handels- en investeringsbetrekkingen;
K. overwegende dat een investeringsovereenkomst ook verplichtingen voor de investeerder moet inhouden, waaronder ten aanzien van de eerbiediging van vakbonds- en andere arbeidsrechten, transparantie en milieubescherming zoals bedoeld in de wetgeving van beide partijen, en dat sluiting ervan in overeenstemming moet zijn met de regels van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) en andere desbetreffende, door de partijen ondertekende en geratificeerde internationale overeenkomsten; overwegende dat investeringsovereenkomsten geen betrekking moeten hebben op investeringen in speciaal opgerichte zones waar arbeidsrechten en -normen en andere wettelijke vereisten niet gelden;
L. overwegende dat de investeringen die in het kader van deze bilaterale investeringsovereenkomst worden gedaan, niet ten goede mogen komen aan voor export naar de EU bestemde goederen die geproduceerd zijn in kampen voor dwangarbeid, bijvoorbeeld in het kader van het systeem voor heropvoeding door arbeid ("Re-education through Labour", RTL), algemeen gekend onder de naam Laogai;
M. overwegende dat de Commissie en de Raad beloofd hebben ervoor te zorgen dat bij het investeringsbeleid van de EU rekening wordt gehouden met de beginselen en doelstellingen van het extern optreden van de EU, waaronder op het terrein van de mensenrechten, en dat vanaf 2013;
N. overwegende dat deze overeenkomst, die de economische betrekkingen tussen de EU en China substantieel zal opwaarderen, ook moet bijdragen aan een opwaardering van de politieke dialoog tussen de beide betrokken partijen, met name met betrekking tot de mensenrechten – in het kader van een doeltreffende en resultaatgerichte mensenrechtendialoog – en de rechtstaat, teneinde de politieke en de economische betrekkingen gelijke tred te laten houden, in overeenstemming met de geest van het strategisch partnerschap;
O. overwegende dat investeerders er via hun beleid en praktijk op het gebied van investeringsbeheer naar moeten streven aan te sluiten bij de ontwikkelingsdoelstellingen van de gastlanden en de lokale bestuursgebieden waar de investeringen plaatsvinden;
1. verwelkomt de versterking van de economische betrekkingen tussen de EU en China; roept de EU en China op een evenwichtige partnerschapsrelatie, een regelmatige dialoog op hoog niveau en wederzijdse voordelen na te streven in plaats van een mededinging aan te gaan waarbij confrontatie niet wordt geschuwd;
2. wijst erop dat China, dat in 2001 tot de WTO is toegetreden, meer aan liberalisering van zijn handel en het openen van zijn markten zou moeten doen, teneinde tot gelijkere concurrentievoorwaarden te komen, en de verwijdering van de kunstmatige belemmeringen voor ondernemingen die de Chinese markten op willen, moet versnellen;
3. merkt op dat Europese ondernemingen het betreuren dat de Chinese markt een groot aantal tarifaire en niet-tarifaire belemmeringen kent, zoals bepaalde vormen van discriminatie van buitenlandse marktdeelnemers, en dat de tariefstructuur en de technische handelsbelemmeringen zo complex zijn;
4. is er verheugd over dat het onderwerp markttoegang in het onderhandelingsmandaat is opgenomen; is van mening dat China, als voorwaarde voor het starten van de onderhandelingen, moet garanderen dat deze ook betrekking zullen hebben op markttoegang;
5. onderstreept dat buitenlandse directe investeringen en portfolio-investeringen expressis verbis in het onderhandelingsproces moeten worden opgenomen;
6. merkt op dat Chinese ondernemingen de Unie in het algemeen beschouwen als een stabiele investeringsomgeving, maar dat zij het bestaan betreuren van wat zij beschouwen als de resterende exportsubsidies van de EU voor Europese landbouwproducten en het bestaan van bepaalde handelsbelemmeringen met betrekking tot de toegang tot de EU-markt, bijvoorbeeld technische handelsbelemmeringen en belemmeringen die zijn gecreëerd om investeringen door derde landen in sommige lidstaten te blokkeren, en dat zij ertoe oproepen de resterende onverantwoorde belemmeringen te verwijderen en de investeringen in de lidstaten te faciliteren; herinnert er evenwel aan dat onlangs in China een mechanisme voor veiligheidstoetsing is ingevoerd en dat er voor het gebruik van dergelijke mechanismen door beide partijen legitieme gronden kunnen zijn; wijst erop dat er in de EU en in China terechte bezorgdheid kan bestaan over de veiligheid, op grond waarvan het verantwoord is sommige sectoren totaal of gedeeltelijk van buitenlandse investeringen uit te sluiten, hetzij tijdelijk, hetzij voor een langere periode;
7. wijst erop dat de belangrijkste vorm waarin buitenlandse bedrijven momenteel activiteiten in China mogen starten, joint ventures zijn, die vaak gepaard gaan met de overdracht van strategische technologieën die de ontwikkeling van China’s concurrentievermogen bevorderen, ten nadele van de Europese industrie; is ervan overtuigd dat meer openheid van China voor andere juridische regelingen om buitenlandse investeerders toe te staan activiteiten te starten, in combinatie met een behoorlijke bescherming van intellectuele-eigendomsrechten, industriële eigendom, merken en geografische aanduidingen van producten, van cruciaal belang is en voordelig zou zijn voor beide partijen, alsmede bevorderlijk zou zijn voor een grotere mate van integratie van de Europese en de Chinese economie op basis van een strategischere aanpak van economische samenwerking die onder andere gericht is op milieuvriendelijke technologie en innovatie;
8. is ervan overtuigd dat een betere bescherming van de intellectuele-eigendomsrechten en een doeltreffende implementatie van daaraan gerelateerde regels in China Europese en andere buitenlandse investeerders over de streep kan trekken om in dat land te investeren, nieuwe technologische mogelijkheden te delen en bestaande technologieën te moderniseren, met name op het vlak van milieuvriendelijke technologieën;
9. is verheugd over de inspanningen die de Chinese autoriteiten zich na de toetreding tot de WTO hebben getroost om de bescherming van de intellectuele-eigendomsrechten te verbeteren, maar betreurt nog steeds de ontoereikende bescherming van deze rechten in China en acht het betreurenswaardig dat de Europese bedrijven, met name het mkb, geen specifieke middelen ter beschikking staan om schendingen van intellectuele-eigendomsrechten doeltreffend te bestrijden;
10. maakt zich zorgen over het gebrek aan betrouwbaarheid van het rechtsstelsel in China, dat tekortschiet om contractuele verplichtingen te doen naleven, en over het gebrek aan transparantie en eenvormigheid bij de toepassing van het regelgevingsstelsel betreffende investeringen;
11. dringt er bij de Commissie op aan om via onderhandelingen een ambitieuze en evenwichtige investeringsovereenkomst tussen de EU en China te sluiten waarmee wordt gestreefd naar de totstandbrenging van een gunstigere omgeving voor EU-investeerders in China en omgekeerd, inclusief betere markttoegang, om de omvang van de kapitaalstromen in beide richtingen te vergroten en transparantie te garanderen met betrekking tot de governance van bedrijven, zowel staats- als particuliere bedrijven, die in de partnereconomie investeren; beveelt de OESO-richtsnoeren voor corporate governance aan als referentiedocument; dringt ook aan op betere wetshandhaving, teneinde te komen tot eerlijke concurrentie tussen publieke en private actoren, de corruptie terug te dringen, en de rechtszekerheid en de voorspelbaarheid van het bedrijfsklimaat in China te vergroten;
12. onderstreept dat het belangrijk is om, middels deze overeenkomst, de voorwaarden te scheppen voor eerlijke concurrentie tussen de EU en China; beveelt met het oog hierop aan dat de Commissie overeenstemming probeert te bereiken over stevige en bindende bepalingen betreffende transparantie en eerlijke concurrentie, zodat er ook ten aanzien van staatsbedrijven en de investeringspraktijken van staatsinvesteringsfondsen gelijke concurrentievoorwaarden ontstaan;
13. vindt dat de overeenkomst in kwestie betrekking moet hebben op zowel markttoegang, als bescherming van investeerders;
14. onderstreept het feit dat niets in de investeringsovereenkomst mag leiden tot een beperking van de beleidsruimte van de partijen en van hun mogelijkheid om wetgeving vast te stellen om legitieme en verantwoorde beleidsdoelstellingen na te streven, terwijl moet worden geprobeerd niet de voordelen teniet te doen die het gevolg zijn van de door de partijen aangegane verplichtingen; onderstreept dat het garanderen van de toepassing van rechtsstatelijke beginselen ten aanzien van alle Chinese en EU-investeerders en -burgers de prioriteit moet blijven;
15. dringt er bij de Commissie op aan te zorgen voor volledige transparantie met betrekking tot de staatsinvesteringsfondsen;
16. is van oordeel dat er een duidelijk tijdspad voor de onderhandelingen moet worden vastgesteld, en dat er redelijke overgangsperioden in overweging moeten worden genomen;
17. is van mening dat de investeringsovereenkomst met China moet worden gebaseerd op de beste praktijken waarmee de lidstaten ervaring hebben opgedaan, tot meer samenhang moet bijdragen en de volgende normen moet bevatten:
–
non-discriminatie (nationale behandeling en meestbegunstigingsbehandeling voor investeerders en investeringen in identieke omstandigheden);
–
verbod op kennelijke willekeur in de besluitvorming;
–
verbod op het uitsluiten van rechtsmiddelen en het negeren van de grondbeginselen van een eerlijke rechtsbedeling;
–
verplichting om geen rechtsmiddelen uit te sluiten in straf-, civiel- en bestuursrechtelijke arbitrageprocedures overeenkomstig het beginsel van een eerlijke rechtsbedeling, zoals verankerd in de belangrijkste rechtsstelsels in de wereld;
–
verbod op onjuiste behandeling van investeerders, waaronder druk, dwang en intimidatie;
–
bescherming tegen rechtstreekse en onrechtstreekse onteigening en toekenning van adequate vergoeding voor de schade die in geval van onteigening wordt geleden;
–
eerbiediging van het beginsel van wettelijkheid bij nationaliseringen,
18. herbevestigt dat, met het oog op een succesvolle afronding van de onderhandelingen, kwaliteit belangrijker is dan snelheid;
19. geeft aan dat de investeringsbeschermingsovereenkomst duidelijke definities moet omvatten van de te beschermen investeringen en investeerders, en dat louter speculatieve vormen van investeringen niet moeten worden beschermd;
20. dringt aan op verenigbaarheid van deze overeenkomst met multilaterale verplichtingen in het kader van de GATS, teneinde te voldoen aan de criteria van de overeenkomst inzake economische integratie;
21. is tevreden met het feit dat de verwachte verbetering van de rechtszekerheid het mkb zal helpen in het buitenland te investeren en benadrukt het feit dat de mkb-stem tijdens de onderhandelingen moet worden gehoord (inclusief door het bij de zaak betrekken van het nieuwe EU-centrum voor het mkb in China, de mkb-helpdesk van de EU voor intellectuele-eigendomsrechten in China (China IPR SME Helpdesk) en de EU-kamer van koophandel in China), zodat de overeenkomst die moet worden gesloten, de internationalisering bevordert van de mkb-bedrijven die bereid zijn zich op de markt van de andere partij te begeven;
22. onderstreept dat een voorwaarde voor het sluiten van de overeenkomst de opneming is van een sterk engagement van de partijen voor een duurzame en inclusieve ontwikkeling op economisch, sociaal en milieuvlak in verband met investeringen, teneinde te komen tot een meer evenwichtige handels- en investeringsrelatie tussen de EU en China die niet voornamelijk stoelt op lage loonkosten en een zwak milieubeschermingsniveau in China;
23. onderstreept dat de door de EU gesloten investeringsovereenkomsten niet in tegenspraak mogen zijn met de fundamentele waarden die de EU middels haar extern beleid wenst te bevorderen, en de mogelijkheid van openbare inspraak niet mogen ondermijnen, met name wanneer daarmee openbare beleidsdoelstellingen worden nagestreefd, zoals sociale en milieucriteria, mensenrechten, bestrijding van namaak, beveiliging, werknemers- en consumentenrechten, volksgezondheid en openbare veiligheid, industriebeleid en culturele diversiteit; verzoekt om opneming van specifieke en bindende clausules ter zake in de overeenkomst;
24. dringt erop aan om, net als bij andere handelsovereenkomsten die de EU heeft gesloten, de bescherming van publieke diensten als fundamenteel beginsel in de overeenkomst in kwestie op te nemen;
25. onderstreept het feit dat de investeringsovereenkomst tussen de EU en China moet stoelen op wederzijds vertrouwen en volledige inachtneming van de WTO-verplichtingen; betreurt de toekenning van enorme overheidssubsidies aan bepaalde sectoren met groeipotentieel, zoals die van de zonnepanelen, en verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat schadelijke praktijken zoals dumping en subsidiëring worden beëindigd, teneinde de onderhandelingen te bespoedigen;
26. beveelt aan, wat markttoegang betreft, dat beide partijen zich ertoe verplichten om voor bepaalde sectoren passende invoeringsperioden en overgangsregelingen vast te stellen, teneinde de overgang naar volledige of gedeeltelijke liberalisering van die sectoren te vergemakkelijken; erkent daarnaast dat beide partijen voor bepaalde sectoren mogelijkerwijs geen verplichtingen kunnen aangaan; vraagt in verband hiermee dat culturele en audiovisuele diensten buiten de onderhandelingen over markttoegang worden gehouden, overeenkomstig de desbetreffende bepalingen van de EU-verdragen; benadrukt dat het nodig is iets te doen aan interventionistisch industriebeleid, tekortschietende bescherming van intellectuele-eigendomsrechten, onduidelijkheden in en bij de toepassing van regels en andere niet-tarifaire en technische handelsbelemmeringen;
27. is, gezien de problemen bij de toegang tot de Chinese markt ten gevolge van de positie van staatsbedrijven, van oordeel dat er sprake is van een evenwichtige overeenkomst als gezorgd wordt voor eerlijke concurrentievoorwaarden tussen staats- en privébedrijven;
28. onderstreept dat er met de overeenkomst voor moet worden gezorgd dat de EU de mogelijkheid heeft Chinese investeerders de toegang tot bepaalde strategische sectoren te ontzeggen;
29. onderstreept dat de partijen, en in het geval van de Unie de afzonderlijke lidstaten, op grond van de overeenkomst essentiële beleidsmaatregelen ter bevordering en bescherming van de culturele diversiteit moeten kunnen vaststellen en uitvoeren;
30. benadrukt dat de overeenkomst moet leiden tot duurzame en inclusieve investeringen die milieuvriendelijk zijn, in het bijzonder in winningsindustrieën, en goede arbeidsomstandigheden bevorderen in de bedrijven waarin wordt geïnvesteerd;
31. dringt aan op een clausule die bepaalt dat een investeerder aan een potentieel gastland alle door dat land verlangde relevante informatie over de investering in kwestie verstrekt met het oog op de besluitvorming over die investering of uitsluitend voor statistische doeleinden, terwijl het bij de overeenkomst aangesloten land vertrouwelijke bedrijfsinformatie moet beschermen tegen enigerlei openbaarmaking die de concurrentiepositie van de investeerder of de investering kan aantasten;
32. hamert op de opneming in de toekomstige overeenkomst van bepalingen over transparantie en bestuur van staatsbedrijven en staatsinvesteringsfondsen op basis van de « beginselen van Santiago » die onder auspiciën van het IMF tot stand zijn gekomen en die beginselen bevatten betreffende bestuur en de institutionele structuur van staatsinvesteringsfondsen, alsook betreffende transparantie inzake hun investeringsstrategie;
33. herhaalt zijn verzoek om een effectieve clausule inzake maatschappelijk verantwoord ondernemen, overeenkomstig de VN-richtsnoeren inzake het bedrijfsleven en mensenrechten (UN Guiding Principles on Business and Human Rights); stelt dat investeerders uitvoering moeten geven aan de Tripartiete Verklaring van de IAO over multinationale ondernemingen en sociaal beleid, en aan de OESO-richtsnoeren voor multinationale ondernemingen, en zich daarnaast – daar waar deze bestaan - houden aan specifieke of sectorale internationale normen op het gebied van verantwoordelijk ondernemerschap; vraagt bindende sociale en milieuclausules in het kader van een volwaardig hoofdstuk duurzame ontwikkeling met een bijbehorend mechanisme voor geschillenbeslechting; dringt er bij beide partijen op aan een duurzame en inclusieve investeringsstrategie te hanteren met een bepaling inzake maatschappelijk verantwoord ondernemen, met concrete richtsnoeren voor investeerders én een doeltreffende beoordelingsmethode voor overheden die de investeringen op hun sociale en milieu-impact beoordelen;
34. onderstreept dat de overeenkomst Chinese investeerders in de EU moet verplichten zich te houden aan de Europese regels inzake sociale normen en sociale dialoog;
35. onderstreept dat de bilaterale investeringsovereenkomst tussen de EU en China zowel wat duurzame groei, als nieuwe werkgelegenheid doeltreffend moet zijn, en tot synergie- en positieve spill-over-effecten moet leiden met andere regionale handels- en investeringsovereenkomsten die door de EU en China zijn ondertekend;
36. verzoekt de Commissie haar effectbeoordeling te vervolledigen door ook een beoordeling te houden van de invloed van de investeringsovereenkomst tussen de EU en China op mensenrechten, zoals ze heeft toegezegd in het strategisch kader en het actieplan voor mensenrechten en democratie;
37. is van mening dat de overeenkomst een bepaling moet omvatten om ervoor te zorgen dat alle investeerders verplicht zijn zich volledig te houden aan de wetten van het gastland op plaatselijk, regionaal, nationaal en – indien van toepassing – supranationaal niveau en dat investeerders die de wet niet eerbiedigen, civielrechtelijk aansprakelijk zullen worden gesteld, overeenkomstig de gerechtelijke procedure van het rechtsgebied in kwestie, voor alle illegale handelingen of besluiten die met de investering in kwestie verband houden, waaronder handelingen of besluiten die resulteren in significante milieuschade, schade aan of de dood van personen;
38. wenst dat er in de overeenkomst een clausule wordt opgenomen die verbiedt dat wettelijke bepalingen op sociaal en milieugebied worden afgezwakt om investeringen aan te trekken, en ervoor zorgt dat geen van beide partijen door continu of herhaald optreden of niet-optreden kan verzuimen de wetgeving in kwestie daadwerkelijk te handhaven om de uitvoering, verwerving, uitbreiding of handhaving van een investering op zijn grondgebied aan te moedigen;
39. geeft aan dat de bilaterale investeringsovereenkomst tussen de EU en China in overeenstemming met het communautair acquis moet zijn, met inbegrip van de toepasselijke sociale en milieuwetgeving, en dat geen van beide partijen mag nalaten die wetgeving toe te passen, in die zin dat alle bepalingen van deze overeenkomst bijdragen tot de uitvoering, verwerving, uitbreiding of handhaving van een investering op het grondgebied van beide partijen, en bijdragen tot goede ondernemerschapspraktijken en zakelijk ‘fair play’;
40. wijst erop dat in de overeenkomst moet worden geëist dat buitenlandse investeerders de Europese gegevensbeschermingsnormen in acht nemen;
41. is zeer bezorgd over de grote vrijheid die internationale arbiters genieten bij het interpreteren van de bepalingen over de bescherming van investeerders, waardoor overheidsregulering – ook al is zij rechtmatig – wordt uitgesloten; verlangt dat ervoor wordt gezorgd dat de arbiters die door de partijen in het kader van een geschil worden aangewezen, onpartijdig en onafhankelijk zijn en dat de arbitrage-uitspraken in overeenstemming zijn met een gedragscode die stoelt op hetzij de regels van de Commissie van de VN voor internationaal handelsrecht (UNCITRAL), hetzij de regels van het Internationaal Centrum voor beslechting van investeringsgeschillen (ICSID), hetzij op het bepaalde in andere internationaal erkende en door de partijen geaccepteerde verdragen en normen;
42. is van mening dat de overeenkomst bij wijze van prioriteit doeltreffende mechanismen moet omvatten voor het beslechten van geschillen tussen staten en geschillen tussen staten en investeerders worden opgenomen om enerzijds te voorkomen dat kansloze vorderingen resulteren in ongerechtvaardigde arbitragezaken en er anderzijds voor te zorgen dat alle investeerders toegang hebben tot een eerlijk proces, gevolgd door onmiddellijke uitvoering van alle arbitrage-uitspraken;
43. is van mening dat de overeenkomst dient te voorzien in procedures voor de beslechting van geschillen tussen staten onderling, alsook in mechanismen voor de beslechting van geschillen tussen staten en investeerders die juridisch adequaat zijn omkaderd en waarvoor strikte en transparante criteria van toepassing zijn;
44. verzoekt de EU en China gezamenlijk een systeem voor vroegtijdige waarschuwing te ontwikkelen dat gericht is op het proactief, in een zo vroeg mogelijk stadium en met alle passende middelen, waaronder ‘soft power’ en handelsdiplomatie, oplossen van beginnende geschillen op het gebied van handel en investeringen;
45. vindt daarnaast dat in de overeenkomst bepalingen moeten worden opgenomen met betrekking tot buitengerechtelijke geschilbeslechting, ter bevordering van snelle, betaalbare en minnelijke geschilbeslechting tussen partijen die hiervoor kiezen;
46. vindt dat in de overeenkomst gedetailleerde bepalingen moeten worden opgenomen over flexibele mechanismen voor de beslechting van geschillen, zoals arbitrage, met name met betrekking tot de duur, de kosten en de tenuitvoerlegging van de door de partijen geaccepteerde uitspraken ;
47. stelt zich op het standpunt dat wanneer de investeringsovereenkomst tussen de EU en China eenmaal is gesloten en geratificeerd, deze overeenkomst, overeenkomstig de EU-wetgeving, alle bestaande bilaterale investeringsovereenkomsten tussen afzonderlijke EU-landen en China zal vervangen;
48. beveelt aan pas met onderhandelingen te beginnen wanneer de Chinese staatsraad er formeel mee heeft ingestemd dat het onderwerp markttoegang in de overeenkomst wordt opgenomen ;
49. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
– gezien zijn resolutie van 17 februari 2011 over Europa 2020(1),
– gezien artikel 3, lid 5, van het Verdrag betreffende de Europese Unie en artikel 7 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, waarin respectievelijk wordt bepaald dat de Unie"in de betrekkingen met de rest van de wereld […] [bijdraagt] tot de strikte eerbiediging en ontwikkeling van het internationaal recht" en toeziet "op de samenhang tussen haar verschillende beleidsmaatregelen en optredens",
– gezien zijn resolutie van 11 mei 2011 over het jaarverslag van de Raad aan het Europees Parlement over de voornaamste aspecten en de fundamentele keuzen van het gemeenschappelijk buitenlands- en veiligheidsbeleid (GBVB) in 2009(2),
– gezien zijn resolutie van 12 september 2012 over het jaarverslag van de Raad aan het Europees Parlement over het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid(3),
– gezien zijn resolutie van 14 maart 2013 over de betrekkingen tussen de EU en China(4),
– gezien zijn resolutie van 25 november 2010 over mensenrechten, sociale normen en milieunormen in internationale handelsovereenkomsten(5),
– gezien zijn resolutie van 5 februari 2009 over versterking van de rol van Europese kmo's in de internationale handel(6),
– gezien zijn resolutie van 18 december 2008 over de impact van namaak op de internationale handel(7),
– gezien zijn resolutie van 4 september 2008 over de handel in diensten(8),
– gezien zijn resolutie van 20 mei 2008 over de handel in grond- en hulpstoffen(9),
– gezien zijn resolutie van 19 februari 2008 over de strategie van de EU voor markttoegang ten behoeve van Europese exporteurs(10),
– gezien zijn resolutie van 22 mei 2007 over Europa als wereldspeler – externe aspecten van het concurrentievermogen(11),
– gezien zijn resolutie van 7 juli 2005 over de betrekkingen tussen de EU, China en Taiwan en de veiligheid in het Verre Oosten(12),
– gezien de mededeling van de Commissie "Handel, groei en wereldvraagstukken – Handelsbeleid als kernelement van de Europa 2020-strategie" (COM(2010)0612),
– gezien de mededeling van de Commissie getiteld "Europa als wereldspeler: Wereldwijd concurreren. Een bijdrage aan de EU-strategie voor groei en werkgelegenheid" (COM(2006)0567),
– gezien het verslag van de Commissie over handels- en investeringsbelemmingeringen 2013 van 28 februari 2013 (COM(2013)0103),
– gezien de vraag aan de Commissie betreffende de handelsrelatie tussen de EU en Taiwan (O‑000093/2013 – B7‑0509/2013),
– gezien artikel 115, lid 5, en artikel 110, lid 2, van zijn Reglement,
A. overwegende dat het op regels gebaseerde multilaterale handelssysteem dat door de Wereldhandelsorganisatie (WTO) is opgezet, het meest geschikte kader is om een open en eerlijke wereldhandel te bewerkstelligen; overwegende dat het evenwel essentieel is om te begrijpen dat ook bilaterale overeenkomsten deel uitmaken van het gemeenschappelijke internationale instrumentarium;
B. overwegende dat de EU zich ten volle blijft inzetten voor een evenwichtig en billijk resultaat van de ontwikkelingsagenda van Doha (DDA), een benadering die haar voorkeurt geniet, en overwegende dat zij het gelijktijdig werken aan bilaterale handelsakkoorden met andere industrielanden eveneens als een geldige optie beschouwt;
C. overwegende dat de totale omvang van de bilaterale handel tussen de EU en Taiwan de afgelopen twee decennia meer dan vertwaalfvoudigd is en in 2011 een waarde van meer dan 40 miljard euro vertegenwoordigde;
D. overwegende dat Taiwan de op zes na grootste handelspartner van de EU in Azië is en de op 22 na grootste handelspartner in de wereld;
E. overwegende dat in 2010 van alle buitenlandse rechtstreekse investeringen in Taiwan 31,5% afkomstig was uit de EU, die daarmee de grootste buitenlandse investeerder in Taiwan vormde;
F. overwegende dat in de globale handelsrelatie tussen de EU en Taiwan momenteel lang niet het gehele potentieel wordt benut;
G. overwegende dat open en eerlijke handel een krachtig instrument ter bevordering van groei en welzijn vormt, uitgaande van de relatieve voordelen van elke economie en de potentiële synergieën die voortvloeien uit meer economische integratie en nieuwe input voor kenniseconomieën;
H. overwegende dat de rechten tussen beide handelspartners over het algemeen al laag zijn; overwegende dat de EU en Taiwan regelmatig een structurele dialoog voeren over handels- en investeringskwesties van gemeenschappelijk belang; overwegende dat in dit kader vier technische werkgroepen zijn opgericht om te praten over kwesties in verband met intellectuele-eigendomsrechten, technische handelsbelemmeringen, sanitaire en fytosanitaire maatregelen en de farmaceutische sector;
I. overwegende dat het volume van de bilaterale handel tussen de EU en Taiwan ondanks de relatief lage tarieven achterblijft bij het handelsverkeer tussen de EU en de meeste van haar andere belangrijke handelspartners;
J. overwegende dat de ict-sector veel toegevoegde waarde genereert en zowel in de EU als in Taiwan een groeisector is, vooral door de verdere ontwikkeling van slimme producten en diensten;
K. overwegende dat de EU en Taiwan hun economische betrekkingen verder kunnen intensiveren op een manier die daadwerkelijk tot wederzijds voordeel strekt, ook met het oog op de aanpak van gemeenschappelijke maatschappelijke uitdagingen;
L. overwegende dat Taiwan sinds 2002 een volwaardig lid van de WTO is en tevens een volwaardig lid van de APEC (economische samenwerking Azië-Stille Oceaan) en de Aziatische Ontwikkelingsbank;
M. overwegende dat de toetreding van Taiwan tot de WTO-Overeenkomst inzake overheidsopdrachten in juli 2009 een belangrijke en positieve stap was, die Taiwan niet alleen in staat stelt om te profiteren van de wederzijdse openstelling van de markten voor overheidsopdrachten, maar ook om op de eigen markt een grotere mate van efficiëntie te realiseren;
N. overwegende dat Taiwan en de Volksrepubliek China (VRC) een constructieve aanpak volgen die heeft bijgedragen tot de sluiting van 19 overeenkomsten tussen de Straits Exchange Foundation (namens Taiwan) en de Association for Relations Across the Taiwan Straits (namens de VRC); overwegende dat deze overeenkomsten het kaderakkoord inzake economische samenwerking en de overeenkomst inzake intellectuele-eigendomsrechten, die op 29 juni 2010 zijn ondertekend, omvatten, alsmede de investeringsovereenkomst en de overeenkomst inzake douanesamenwerking, die op 9 augustus 2012 zijn ondertekend;
O. overwegende dat andere constructieve alternatieven Taiwan ertoe hebben gebracht 31 bilaterale investeringsovereenkomsten met derde landen te sluiten - onder meer met Japan op 22 september 2011 – alsook een economische samenwerkingsovereenkomst met Nieuw-Zeeland op 10 juli 2013, het overleg met de Verenigde Staten over een kaderovereenkomst inzake handel en investeringen op 10 maart 2013 te hervatten en momenteel met de Republiek Korea over een investeringsovereenkomst te onderhandelen en met Singapore over een vrijhandelsakkoord;
P. overwegende dat de Economische en Culturele Vertegenwoordiging van Taipei in de Verenigde Staten en het Amerikaanse Instituut in Taiwan overeenstemming hebben bereikt over gemeenschappelijke verklaringen over de beginselen voor internationale investeringen en over ict-diensten; overwegende dat Taiwan op vergelijkbare wijze met 25 landen, waaronder negen EU-landen, veelomvattende overeenkomsten inzake inkomstenbelasting heeft gesloten;
Q. overwegende dat nauwere economische banden met Taiwan in geen enkel opzicht in tegenspraak zijn met het "één China-beleid" van de EU, aangezien China en Taiwan in 1991 zijn toegetreden tot de APEC en in 2002 lid zijn geworden van de WTO;
1. is van mening dat het door de WTO belichaamde multilaterale handelsstelsel nog steeds verreweg het doeltreffendste kader is om tot een open en eerlijke wereldhandel te komen; vindt dat de EU en Taiwan moeten bijdragen tot de voortgang van multilaterale handelsbesprekingen;
2. is van mening dat de EU, terwijl zij aan nauwere economische betrekkingen met China werkt, de mogelijkheid moet overwegen hetzelfde met Taiwan te doen, teneinde consequent steun te blijven betuigen voor Taiwans democratische systeem, pluralistische samenleving en goede reputatie op het vlak van de eerbiediging van de mensenrechten en de rechtsstaat;
3. is derhalve van mening dat de EU positief moet reageren op de bereidheid van Taiwan om gelijktijdige onderhandelingen te beginnen over bilaterale overeenkomsten inzake investeringsbescherming en markttoegang, teneinde de rechtszekerheid van investeringen verder te verbeteren en het volume en de kwaliteit van investeringsstromen te vergroten;
4. is van mening dat het besluit om dergelijke onderhandelingen met Taiwan aan te gaan op economische redenen moet berusten en niet aan de beoordeling van de betrekkingen tussen de EU en de Volksrepubliek China mag worden gekoppeld;
5. onderstreept het feit dat het Parlement voorstander is van overeenkomsten met Taiwan over investeringsbescherming en markttoegang, die tot een verdieping van de bestaande economische betrekkingen tussen de EU en Taiwan zouden leiden;
6. is van mening dat overeenkomsten tussen de EU en Taiwan inzake investeringsbescherming en markttoegang een echte mogelijkheid inhouden om een win-winsituatie te creëren die beide economieën tot voordeel strekt;
7. merkt op dat in een eventuele overeenkomst terdege rekening moet worden gehouden met kmo's en dat de mogelijkheid van kmo's om in het buitenland te investeren moet worden verbeterd;
8. herinnert er tevens aan dat de EU en Taiwan reeds beschikken over goed geïntegreerde economische betrekkingen, over het algemeen lage douanerechten aan beide kanten en een goed gestructureerde dialoog met regelmatige bijeenkomsten om bilaterale handels- en investeringskwesties op te lossen;
9. onderstreept dat in de overeenkomst uiting moet worden gegeven aan een sterk engagement van de partijen met betrekking tot een duurzame en inclusieve ontwikkeling op economisch, sociaal en milieugebied wat betreft investeringen;
10. onderstreept dat in de door de EU gesloten investeringsovereenkomsten de mogelijkheid van overheidsoptreden in acht moet worden genomen, met name wanneer daarmee openbare beleidsdoelstellingen worden nagestreefd, zoals sociale normen en milieunormen, mensenrechten, beveiliging, werknemers- en consumentenrechten, volksgezondheid en openbare veiligheid, en culturele diversiteit; dringt erop aan specifieke clausules met betrekking tot deze doelstellingen in de overeenkomst op te nemen;
11. beveelt aan dat beide partijen wat markttoegang betreft, bepaalde sectoren van de toezeggingen inzake liberalisering mogen uitsluiten teneinde strategische nationale belangen te beschermen;
12. dringt nogmaals aan op een effectieve clausule inzake maatschappelijk verantwoord ondernemen en doeltreffende sociale en milieuclausules;
13. benadrukt dat de overeenkomst buitenlandse investeerders in de EU ertoe moet verplichten de Europese sociale normen en de vereisten van de sociale dialoog in acht te nemen;
14. verzoekt de Commissie om gesprekken aan te gaan over dergelijke overeenkomsten tussen de EU en Taiwan;
15. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de regeringen en parlementen van de lidstaten, alsook aan de Taiwanese regering en de Taiwanese wetgevende Yuan.
Milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten ***I
739k
286k
Amendementen van het Europees Parlement aangenomen op 9 oktober 2013 op het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 2011/92/EU betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten (COM(2012)0628 – C7-0367/2012 – 2012/0297(COD))(1)
Amendement 1 Voorstel voor een richtlijn Overweging 1
(1) Richtlijn 2011/92/EU voorziet in de harmonisering van de beginselen van milieueffectbeoordeling van projecten door de invoering van minimumvereisten (met betrekking tot de aard van de te beoordelen projecten, de belangrijkste verplichtingen van de opdrachtgevers, de inhoud van de beoordeling en de inspraak van de bevoegde autoriteiten en het publiek) en in een hoog beschermingsniveau van het milieu en de menselijke gezondheid.
(1) Richtlijn 2011/92/EU voorziet in de harmonisering van de beginselen van milieueffectbeoordeling van projecten door de invoering van minimumvereisten (met betrekking tot de aard van de te beoordelen projecten, de belangrijkste verplichtingen van de opdrachtgevers, de inhoud van de beoordeling en de inspraak van de bevoegde autoriteiten en het publiek) en in een hoog beschermingsniveau van het milieu en de menselijke gezondheid. De lidstaten moeten striktere regels kunnen vaststellen om het milieu en de menselijke gezondheid te beschermen.
Amendement 2 Voorstel voor een richtlijn Overweging 3
(3) Richtlijn 2011/92/EU moet worden gewijzigd om de kwaliteit van de milieueffectbeoordelingsprocedure te verbeteren, de verschillende stappen van de procedure te stroomlijnen en de samenhang en synergieën met de overige wetgeving en beleidsinitiatieven van de Unie te versterken, alsmede met de door de lidstaten voor hun bevoegdheidsdomeinen ontwikkelde strategieën en beleidsmaatregelen.
(3) Richtlijn 2011/92/EU moet worden gewijzigd om de kwaliteit van de milieueffectbeoordelingsprocedure te verbeteren, de verschillende stappen van de procedure te stroomlijnen en deze in overeenstemming te brengen met de beginselen van slimme regelgeving en de samenhang en synergieën met de overige wetgeving en beleidsinitiatieven van de Unie te versterken, alsmede met de door de lidstaten voor hun bevoegdheidsdomeinen ontwikkelde strategieën en beleidsmaatregelen. Een betere tenuitvoerlegging op het niveau van de lidstaten is het ultieme doel van de wijziging van deze richtlijn. In veel gevallen werden de bestuursrechtelijke procedures te ingewikkeld en te lang, wat voor vertragingen zorgde en bijkomende risico’s opleverde voor de bescherming van het milieu. Daarom moet deze richtlijn onder meer tot doel hebben de procedures te vereenvoudigen en te harmoniseren. Er moet rekening worden gehouden met het feit dat het nuttig kan zijn om een enkel loket in het leven te roepen, met het oog op een gecoördineerde beoordeling of gemeenschappelijke procedures in gevallen waarin meerdere milieueffectbeoordelingen(MEB's) nodig zijn, bijvoorbeeld bij grensoverschrijdende projecten, en met het oog op de vaststelling van specifiekere criteria voor verplichte beoordelingen.
Amendement 3 Voorstel voor een richtlijn Overweging 3 bis (nieuw)
(3 bis) Om een geharmoniseerde toepassing en een gelijk niveau van bescherming van het milieu in de hele Unie te waarborgen, moet de Commissie als hoedster van de Verdragen toezien op de kwalitatieve en procedurele naleving van de bepalingen van Richtlijn 2011/92/EU, met inbegrip van de voorschriften inzake openbare raadpleging en inspraak van het publiek.
Amendement 4 Voorstel voor een richtlijn Overweging 3 ter (nieuw)
(3 ter) Bij projecten met mogelijke grensoverschrijdende milieueffecten zorgen de deelnemende lidstaten voor een gemeenschappelijk en paritair samengesteld contactpunt dat voor alle procedures bevoegd is. Voor de definitieve goedkeuring van een project is de toestemming van alle betrokken lidstaten vereist.
Amendement 5 Voorstel voor een richtlijn Overweging 3 quater (nieuw)
(3 quater) De herziene Richtlijn 2011/92/EU moet bovendien waarborgen dat het milieu beter wordt beschermd, hulpbronnen efficiënter worden gebruikt en een duurzame groei in Europa wordt bevorderd. Daartoe moeten de voorziene procedures worden vereenvoudigd en geharmoniseerd.
Amendement 6 Voorstel voor een richtlijn Overweging 4
(4) Milieuoverwegingen zoals een efficiënt gebruik van hulpbronnen, biodiversiteit, klimaatverandering en risico's op rampen hebben het jongste decennium aan belang gewonnen bij de beleidsvorming en moeten derhalve worden meegenomen als kritieke elementen in de beoordelings- en besluitvormingsprocessen, met name voor infrastructuurprojecten.
(4) Milieuoverwegingen zoals een efficiënt en duurzaam gebruik van hulpbronnen, bescherming van de biodiversiteit, landgebruik, klimaatverandering en risico's op natuurlijke en door de mens veroorzaakte rampen hebben het jongste decennium aan belang gewonnen bij de beleidsvorming.Zij moeten derhalve worden meegenomen als belangrijke elementen in de beoordelings- en besluitvormingsprocessen voor alle openbare of particuliere projecten die mogelijk aanzienlijke gevolgen voor het milieu hebben, met name voor infrastructuurprojecten, en aangezien de Commissie geen richtsnoeren heeft vastgesteld voor de toepassing van Richtlijn 2011/92/EU betreffende het behoud van historisch en cultureel erfgoed, moet zij een lijst opstellen met criteria en aanwijzingen – onder meer met betrekking tot de visuele impact – om de tenuitvoerlegging van de richtlijn te bevorderen.
Amendement 7 Voorstel voor een richtlijn Overweging 4 bis (nieuw)
(4 bis) Eisen dat er bij alle projecten meer rekening wordt gehouden met milieucriteria kan ook averechts uitpakken, als de procedures daardoor complexer worden en er meer tijd nodig is voor de goedkeuring en validatie van elke fase. Dit kan leiden tot een toename van de kosten en zelfs de facto tot een bedreiging van het milieu als de voltooiing van infrastructuurprojecten erg lang duurt.
Amendement 8 Voorstel voor een richtlijn Overweging 4 ter (nieuw)
(4 ter) Milieuoverwegingen betreffende infrastructuurprojecten mogen in geen geval verhullen dat om het even welk project hoe dan ook een impact zal hebben op het milieu. Er moet in de eerste plaats gekeken worden naar de verhouding tussen het nut van het project en de milieueffecten ervan.
Amendement 9 Voorstel voor een richtlijn Overweging 5
(5) In haar mededeling "Stappenplan voor efficiënt hulpbronnengebruik in Europa" heeft de Commissie zich ertoe verbonden bij de herziening van Richtlijn 2011/92/EU rekening te houden met overwegingen inzake een efficiënt hulpbronnengebruik.
(5) In haar mededeling "Stappenplan voor efficiënt hulpbronnengebruik in Europa" heeft de Commissie zich ertoe verbonden bij de herziening van Richtlijn 2011/92/EU rekening te houden met overwegingen inzake een efficiënt en duurzaam hulpbronnengebruik.
Amendement 10 Voorstel voor een richtlijn Overweging 11
(11) Voor de bescherming en bevordering van cultureel erfgoed en waardevolle landschappen, die een integrerend onderdeel vormen van de culturele verscheidenheid die de Unie krachtens artikel 167, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie dient te eerbiedigen en te bevorderen, kan doorgaans worden voortgebouwd op de definities en beginselen die zijn opgenomen in de toepasselijke verdragen van de Raad van Europa, met name de Overeenkomst inzake het behoud van het architectonische erfgoed van Europa, het Europees Landschapsverdrag en de Kaderconventie over de waarde van cultureel erfgoed voor de samenleving.
(11) Voor de bescherming en bevordering van cultureel erfgoed en waardevolle landschappen, die een integrerend onderdeel vormen van de culturele verscheidenheid die de Unie krachtens artikel 167, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie dient te eerbiedigen en te bevorderen, kan doorgaans worden voortgebouwd op de definities en beginselen die zijn opgenomen in de toepasselijke verdragen van de Raad van Europa, met name de Overeenkomst inzake het behoud van het architectonische erfgoed van Europa, het Europees Landschapsverdrag, de Kaderconventie over de waarde van cultureel erfgoed voor de samenleving en de in 1976 in Nairobi door de UNESCO aangenomen internationale Aanbeveling betreffende de bescherming van historische objecten en hun rol in de hedendaagse samenleving.
Amendement 11 Voorstel voor een richtlijn Overweging 11 bis (nieuw)
(11 bis) Het visuele effect is een essentieel criterium bij de milieueffectbeoordeling voor het behoud van het historisch en cultureel erfgoed, voor de natuurlijke landschappen en voor de steden; dit is een extra element dat bij de beoordelingen in aanmerking moet worden genomen.
Amendement 12 Voorstel voor een richtlijn Overweging 12
(12) Bij de tenuitvoerlegging van Richtlijn 2011/29/EU moet, met name voor kleine en middelgrote ondernemingen, een concurrerend ondernemingsklimaat worden gewaarborgd om een slimme, duurzame en inclusieve groei tot stand te brengen overeenkomstig de doelstellingen van de mededeling van de Commissie "Europa 2020 – Een strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei".
(12) Bij de tenuitvoerlegging van Richtlijn 2011/92/EU moet een slimme, duurzame en inclusieve groei worden gewaarborgd overeenkomstig de doelstellingen van de mededeling van de Commissie "Europa 2020 – Een strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei".
Amendement 13 Voorstel voor een richtlijn Overweging 12 bis (nieuw)
(12 bis) Ter verbetering van de toegang voor het publiek en de transparantie moet er in elke lidstaat een centraal portaal worden opgezet dat langs elektronische weg actuele milieu-informatie verschaft over de tenuitvoerlegging van deze richtlijn.
Amendement 14 Voorstel voor een richtlijn Overweging 12 ter (nieuw)
(12 ter) Om de administratieve last te verlichten, het besluitvormingsproces te versnellen en de projectkosten te reduceren worden de noodzakelijke stappen gezet in de richting van standaardisatie van de te volgen criteria volgens Verordening (EU) 1025/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende Europese normalisatie1. Doel is het ondersteunen van de toepassing van de beste beschikbare technologie (BAT), het verbeteren van het concurrentievermogen en het vermijden van verschillende interpretaties van de norm.
_______________
1 PB L 316 van 14.11.2012, blz. 12.
Amendement 15 Voorstel voor een richtlijn Overweging 12 quater (nieuw)
(12 quater) Ook ter vereenvoudiging en ondersteuning van het werk van de bevoegde instanties worden er richtsnoeren met criteria ontwikkeld, waarbij er rekening wordt gehouden met de kenmerken van de verschillende economische en industriële sectoren. Dit moet gebeuren op basis van de instructies van artikel 6 van Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna1.
_______________
1 PB L 206 van 22.7.1992, blz. 7.
Amendement 16 Voorstel voor een richtlijn Overweging 12 quinquies (nieuw)
(12 quinquies) Om te zorgen voor het best mogelijke behoud van het historisch en cultureel erfgoed worden er door de Commissie en/of de lidstaten richtsnoeren met te volgen criteria ontwikkeld.
Amendement 17 Voorstel voor een richtlijn Overweging 13
(13) In de praktijk is gebleken dat de toepassing van de bepalingen van Richtlijn 2011/92/EU in bepaalde noodsituaties nadelige gevolgen kan hebben en de lidstaten derhalve de mogelijkheid dienen te krijgen de richtlijn in specifieke gevallen niet toe te passen.
(13) In de praktijk is gebleken dat de toepassing van de bepalingen van Richtlijn 2011/92/EU voor wat projecten betreft die uitsluitend bestemd zijn om het hoofd te bieden aan bepaalde noodsituaties, nadelige gevolgen kan hebben voor dit doel en de lidstaten derhalve de mogelijkheid dienen te krijgen de richtlijn in deze uitzonderlijke gevallen niet toe te passen. In de richtlijn moet er daarom rekening worden gehouden met de bepalingen van het Verdrag van de VN/ECE (Verdrag van Espoo) inzake milieueffectrapportage in grensoverschrijdend verband, waarbij de deelnemende landen aan grensoverschrijdende projecten elkaar op de hoogte moeten houden en moeten raadplegen. Bij zulke grensoverschrijdende projecten moet de Commissie waar passend en mogelijk een proactievere en bevorderende rol spelen.
Amendement 18 Voorstel voor een richtlijn Overweging 13 bis (nieuw)
(13 bis) Artikel 1, lid 4, van Richtlijn 2011/92/EU, waarin staat dat deze richtlijn niet van toepassing is op projecten die worden aangenomen via een specifieke nationale wet, zet de deur open voor allerlei vrijstellingen en voorziet slechts in beperkte procedurele waarborgen, zodat de toepassing van deze richtlijn op grote schaal kan worden omzeild.
Amendement 19 Voorstel voor een richtlijn Overweging 13 ter (nieuw)
(13 ter) . In de praktijk is gebleken dat er strikte regels moeten worden ingevoerd om het belangenconflict dat kan ontstaan tussen de opdrachtgever van een project dat aan een milieueffectbeoordeling moet worden onderworpen, en de in artikel 1, lid 2, onder f) van Richtlijn 2011/92/EU bedoelde bevoegde instanties, te vermijden. De bevoegde instanties mogen met name niet zelf de opdrachtgever zijn, noch mogen zij op enigerlei wijze afhankelijk zijn van, verbonden zijn met of ondergeschikt zijn aan de opdrachtgever. Om diezelfde redenen mag een instantie die in de zin van Richtlijn 2011/92/EU is aangewezen als bevoegde instantie, deze rol niet vervullen bij projecten die aan een milieueffectbeoordeling moeten worden onderworpen en waarvoor zij zelf de opdrachtgever is.
Amendement 20 Voorstel voor een richtlijn Overweging 13 quater (nieuw)
(13 quater) Bij de milieueffectbeoordeling van de projecten moet het evenredigheidsbeginsel in aanmerking genomen worden. De eisen die bij de milieueffectbeoordeling aan een project worden gesteld, moeten evenredig zijn met de omvang van het project en het stadium van de uitvoering ervan.
Amendement 21 Voorstel voor een richtlijn Overweging 16
(16) Om te bepalen of een project aanzienlijke milieueffecten kan veroorzaken, dienen de bevoegde autoriteiten de meest relevante criteria te bepalen en gebruik te maken van de aanvullende informatie uit andere krachtens de wetgeving van de Unie vereiste beoordelingen om de screeningprocedure doeltreffend uit te voeren. In deze context is het raadzaam de inhoud van het screeningbesluit te bepalen, met name wanneer er geen milieubeoordeling vereist is.
(16) Om te bepalen of een project aanzienlijke milieueffecten kan veroorzaken, dienen de bevoegde autoriteiten de meest relevante criteria duidelijk en nauwkeurig te bepalen en gebruik te maken van de aanvullende informatie uit andere krachtens de wetgeving van de Unie vereiste beoordelingen om de screeningprocedure doeltreffend en op transparante wijze uit te voeren. In deze context is het raadzaam de inhoud van het screeningbesluit te bepalen, met name wanneer er geen milieubeoordeling vereist is.
Amendement 22 Voorstel voor een richtlijn Overweging 16 bis (nieuw)
(16 bis) Om onnodige inspanningen en uitgaven te voorkomen, moeten de projecten in bijlage II vergezeld gaan van een maximaal dertig pagina's tellende intentieverklaring en van de projectkenmerken en informatie over de projectlocatie; al deze inlichtingen moeten vervolgens onderworpen worden aan een screening, die een eerste beoordeling van de levensvatbaarheid van de projecten omvat. Deze screening moet openbaar zijn en voldoen aan de in artikel 3 genoemde factoren. De belangrijke directe en indirecte effecten moeten erin onder de aandacht worden gebracht.
Amendement 23 Voorstel voor een richtlijn Overweging 17
(17) De bevoegde autoriteiten moeten worden verplicht de reikwijdte en het detailleringsniveau van de in het milieurapport op te nemen informatie te bepalen (scoping). Om de kwaliteit van de beoordeling te verbeteren en het besluitvormingsproces te stroomlijnen moeten op EU-niveau de informatiecategorieën worden vastgesteld op basis waarvan de bevoegde autoriteiten hun beslissing dienen te nemen.
(17) Indien zij dit noodzakelijk achten of indien de opdrachtgever hierom verzoekt, moeten de bevoegde autoriteiten een advies uitbrengen waarin de reikwijdte en het detailleringsniveau van de in het milieurapport op te nemen informatie worden bepaald (scoping). Om de kwaliteit van de beoordeling te verbeteren, de procedures te vereenvoudigen en het besluitvormingsproces te stroomlijnen moeten op EU-niveau de informatiecategorieën worden vastgesteld op basis waarvan de bevoegde autoriteiten hun beslissing dienen te nemen.
Amendement 24 Voorstel voor een richtlijn Overweging 18
(18) Als middel om de kwaliteit van het beoordelingsproces te verbeteren en om het mogelijk te maken de milieuaspecten vanaf een vroeg ontwerpstadium mee te nemen, moet het door de opdrachtgever in te dienen milieurapport van een project een beoordeling bevatten van de voor het voorgestelde project relevante redelijke alternatieven, waaronder de te verwachten ontwikkeling van de bestaande toestand van het milieu wanneer het project niet wordt uitgevoerd (referentiescenario).
(18) Als middel om de kwaliteit van het beoordelingsproces te verbeteren en om het mogelijk te maken de milieuaspecten vanaf een vroeg ontwerpstadium mee te nemen, moet het door de opdrachtgever in te dienen milieurapport van een project een vergelijkende beoordeling bevatten van de voor het voorgestelde project relevante redelijke alternatieven, waaronder de te verwachten ontwikkeling van de bestaande toestand van het milieu wanneer het project niet wordt uitgevoerd (referentiescenario), zodat de meest duurzame en minst milieubelastende optie kan worden gekozen.
Amendement 25 Voorstel voor een richtlijn Overweging 19
(19) Er moeten maatregelen worden genomen om te waarborgen dat de overeenkomstig bijlage IV bij Richtlijn 2011/92/EU in de milieurapporten opgenomen informatie volledig en van voldoende kwaliteit is. Om overlappingen tussen beoordelingen te voorkomen, dienen de lidstaten er rekening mee te houden dat milieubeoordelingen op verschillende niveaus of via verschillende instrumenten kunnen worden uitgevoerd.
(19) Er moeten maatregelen worden genomen om te waarborgen dat de overeenkomstig bijlage IV bij Richtlijn 2011/92/EU in de milieurapporten opgenomen informatie volledig en van voldoende kwaliteit is.
Amendement 102 Voorstel voor een richtlijn Overweging 19 bis (nieuw)
(19 bis) Er moet gewaarborgd worden dat de personen die de milieurapporten verifiëren, dankzij hun kwalificaties en ervaring over de nodige technische competentie beschikken om de in Richtlijn 2011/92/EU omschreven taken op wetenschappelijk objectieve wijze en in absolute onafhankelijkheid van de opdrachtgever en van de bevoegde instanties te vervullen.
Amendement 27 Voorstel voor een richtlijn Overweging 20
(20) Teneinde de transparantie en verantwoording te waarborgen dienen bevoegde autoriteiten te worden verplicht hun besluit om voor een project een vergunning te verlenen te motiveren en aan te tonen dat zij rekening hebben gehouden met de gehouden raadplegingen en de verzamelde informatie.
(20) Teneinde de transparantie en verantwoording te waarborgen dienen bevoegde autoriteiten te worden verplicht hun besluit om voor een project een vergunning te verlenen op gedetailleerde en volledige wijze te motiveren en aan te tonen dat zij rekening hebben gehouden met de gehouden raadplegingen van het betrokken publiek en alle verzamelde informatie. Indien niet aan deze voorwaarde is voldaan, moet het betrokken publiek de mogelijkheid hebben beroep aan te tekenen.
Amendement 28 Voorstel voor een richtlijn Overweging 21
(21) Er moeten gemeenschappelijke minimumvereisten worden vastgesteld voor de monitoring van de aanzienlijke nadelige effecten van de bouw en exploitatie van projecten teneinde in alle lidstaten een gemeenschappelijke aanpak te waarborgen en ervoor te zorgen dat de effecten, na de uitvoering van de verzachtende en compenserende maatregelen, niet groter zijn dan aanvankelijk was gepland. Deze monitoringverplichtingen mogen niet overlappen, noch worden opgelegd bovenop andere op grond van de EU-wetgeving vereiste monitoring.
(21) Er moeten gemeenschappelijke minimumvereisten worden vastgesteld voor de monitoring van de aanzienlijke nadelige effecten van de uitvoering en exploitatie van projecten teneinde in alle lidstaten een gemeenschappelijke aanpak te waarborgen en ervoor te zorgen dat de effecten, na de uitvoering van de verzachtende en compenserende maatregelen, niet groter zijn dan aanvankelijk was gepland. Deze monitoringverplichtingen mogen niet overlappen, noch worden opgelegd bovenop andere op grond van de EU-wetgeving vereiste monitoring. Wanneer uit de monitoring blijkt dat er sprake is van onvoorziene negatieve effecten, moeten deze worden weggewerkt door middel van passende corrigerende acties in de vorm van verdere verzachtende en compenserende maatregelen.
Amendement 29 Voorstel voor een richtlijn Overweging 22
(22) Er moet een tijdschema voor de verschillende stappen van de milieubeoordeling van projecten worden vastgesteld om een efficiëntere besluitvorming aan te moedigen en de rechtszekerheid te verhogen, rekening houdend met de aard, complexiteit, locatie en omvang van het voorgestelde project. Dat tijdschema mag in geen geval afbreuk doen aan het hoge niveau van de normen voor milieubescherming, met name de normen die uit andere milieuwetgeving van de Unie voortvloeien, noch aan werkelijke inspraak en toegang tot de rechter.
(22) Er moet een redelijk en voorspelbaar tijdschema voor de verschillende stappen van de milieubeoordeling van projecten worden vastgesteld om een efficiëntere besluitvorming aan te moedigen en de rechtszekerheid te verhogen, rekening houdend met de aard, complexiteit, locatie en omvang van het voorgestelde project. Dat tijdschema mag in geen geval afbreuk doen aan het hoge niveau van de normen voor milieubescherming, met name de normen die uit andere milieuwetgeving van de Unie voortvloeien, noch aan werkelijke inspraak en toegang tot de rechter, en eventuele afwijkingen mogen alleen in uitzonderlijke gevallen worden toegestaan.
Amendement 30 Voorstel voor een richtlijn Overweging 22 bis (nieuw)
(22 bis) Een van de doelstellingen van het Verdrag van de Economische Commissie van de Verenigde Naties voor Europa (VN-ECE) betreffende toegang tot informatie, inspraak in besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden (het Verdrag van Aarhus), dat de EU heeft geratificeerd en omgezet in haar wetgeving1, is het waarborgen van het recht van het publiek om deel te nemen aan de besluitvorming met betrekking tot milieuaangelegenheden. Inspraak, onder meer van verenigingen, organisaties en groepen, in het bijzonder niet-gouvernementele organisaties die de milieubescherming bevorderen, moet bijgevolg steeds worden aangemoedigd. Daarnaast regelt artikel 9, leden 2 en 4, van het Verdrag van Aarhus de toegang tot gerechtelijke of andere procedures voor het bestrijden van de materiële en formele rechtmatigheid van onder de inspraakbepalingen vallende besluiten, handelingen of omissies. Voorts moet er meer rekening worden gehouden met bepaalde elementen van deze richtlijn bij grensoverschrijdende vervoersprojecten, door bij de totstandbrenging van vervoerscorridors gebruik te maken van bestaande structuren en van instrumenten om de mogelijke gevolgen voor het milieu vast te stellen. ______________________ 1 Besluit 2005/370/EG van de Raad van 17 februari 2005 (PB L 124 van 17.5.2005, blz. 1).
Amendement 31 Voorstel voor een richtlijn Overweging 23 bis (nieuw)
(23 bis) De in bijlage I bij richtlijn 2011/92/EU vastgestelde productiedrempels voor aardolie en gas houden geen rekening met de specifieke kenmerken van de dagelijkse productieniveaus van onconventionele koolwaterstoffen, die vaak schommelen en lager zijn. Daarom worden projecten in verband met dergelijke koolwaterstoffen niet aan een milieueffectbeoordeling onderworpen, ondanks het feit dat zij gevolgen hebben voor het milieu. Zoals het Europees Parlement in zijn resolutie van 21 november 2012 over de gevolgen voor het milieu van de winning van schaliegas en schalieolie heeft gevraagd, moeten onconventionele koolwaterstoffen (schaliegas en schalieolie, uit laagpermeabel gesteente gewonnen gas (tight gas), kolenlaagmethangas (coal bed methane)), gedefinieerd aan de hand van hun geologische kenmerken, op basis van het voorzorgsbeginsel worden opgenomen in bijlage I bij Richtlijn 2011/92/EU, ongeacht de gewonnen hoeveelheid, zodat de projecten die betrekking hebben op dergelijke koolwaterstoffen stelselmatig aan milieueffectbeoordeling worden onderworpen.
Amendement 32 Voorstel voor een richtlijn Overweging 24 bis (nieuw)
(24 bis) De lidstaten en andere initiatiefnemers van projecten moeten ervoor zorgen dat beoordelingen van grensoverschrijdende projecten efficiënt worden uitgevoerd en dat onnodige vertraging wordt vermeden.
Amendement 33 Voorstel voor een richtlijn Overweging 26
(26) Teneinde de selectiecriteria en de in het milieurapport mee te delen informatie in overeenstemming te brengen met de jongste technologische ontwikkelingen en relevante praktijken, dient de bevoegdheid om wetgevingshandelingen vast te stellen overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie aan de Commissie te worden gedelegeerd voor wijzigingen van de bijlagen II.A, III en IV van Richtlijn 2011/92/EU. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadpleging overgaat, onder meer op deskundigenniveau.
(26) Teneinde de selectiecriteria en de in het milieurapport mee te delen informatie in overeenstemming te brengen met de jongste technologische ontwikkelingen en relevante praktijken, dient de bevoegdheid om wetgevingshandelingen vast te stellen overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie aan de Commissie te worden gedelegeerd voor wijzigingen van de bijlagen II.A, III en IV van Richtlijn 2011/92/EU. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadpleging overgaat, onder meer op deskundigenniveau. De Commissie moet er bij de voorbereiding en opstelling van de gedelegeerde handelingen voor zorgen dat de desbetreffende documenten tijdig en op gepaste wijze gelijktijdig aan het Europees Parlement en de Raad worden toegezonden.
Amendement 34 Voorstel voor een richtlijn Overweging 27
(27) De Commissie moet er bij de voorbereiding en opstelling van de gedelegeerde handelingen voor zorgen dat de desbetreffende documenten tijdig en op gepaste wijze gelijktijdig worden toegezonden aan het Europees Parlement en de Raad.
Schrappen
Amendement 36 Voorstel voor een richtlijn Artikel 1 – punt 1 – letter a bis (nieuw) Richtlijn 2011/92/EU Artikel 1 – lid 2 – letter a – streepje 2
(a bis) In lid 2, onder a), wordt het tweede streepje vervangen door:
"- andere ingrepen in de natuurlijke omgeving of het natuurlijke landschap, inclusief ingrepen voor het onderzoek naar en de ontginning van bodemschatten;"
Amendement 37 Voorstel voor een richtlijn Artikel 1 – punt 1 – letter a ter (nieuw) Richtlijn 2011/92/EU Artikel 1 – lid 2 – letter c
(a ter) In lid 2 wordt punt c) vervangen door:
"c) "vergunning": het besluit van de bevoegde instantie of instanties waardoor de opdrachtgever het recht verkrijgt om met het project te beginnen;"
Amendement 38 Voorstel voor een richtlijn Artikel 1 – punt 1 – letter b Richtlijn 2011/92/EU Artikel 1 – lid 2
(b) in lid 2 wordt de volgende definitie toegevoegd:
(b) in lid 2 worden de volgende definities toegevoegd:
Amendement 39 Voorstel voor een richtlijn Artikel 1 – punt 1 – letter b Richtlijn 2011/92/EU Artikel 1 – lid 2 – letter g
(g) "milieueffectbeoordeling": het proces vanaf de opstelling van een milieurapport, de organisatie van raadplegingen (onder meer van het betrokken publiek en de milieu-instanties), de beoordeling door de bevoegde autoriteit, rekening houdend met het milieurapport en de resultaten van de raadpleging in het kader van de vergunningsprocedure, tot en met de verstrekking van informatie over het besluit overeenkomstig de artikelen 5 tot en met 10.
(g) "milieueffectbeoordeling": het proces vanaf de opstelling van een milieurapport door de opdrachtgever, de organisatie van de raadplegingen (onder meer van het betrokken publiek en de milieu-instanties), de beoordeling door de bevoegde autoriteit en/of de in artikel 6, lid 1, genoemde autoriteiten, rekening houdend met het milieurapport – inclusief gegevens betreffende vervuiling door emissies – en de resultaten van de raadpleging in het kader van de vergunningsprocedure, tot en met de verstrekking van informatie over het besluit overeenkomstig de artikelen 5 tot en met 10;
Amendement 41 Voorstel voor een richtlijn Artikel 1 – punt 1 – letter b Richtlijn 2011/92/EU Artikel 1 – lid 2 – letter g ter (nieuw)
(g ter) "grensoverschrijdend traject": het traject dat zorgt voor de continuïteit van een project van gemeenschappelijk belang tussen de dichtstbijzijnde stedelijke knooppunten aan weerszijden van de grens tussen twee lidstaten of tussen een lidstaat en een naburig land;
Amendement 42 Voorstel voor een richtlijn Artikel 1 – punt 1 – letter b Richtlijn 2011/92/EU Artikel 1 – lid 2 – letter g quater (nieuw)
(g quater) “norm”: een door een erkende normalisatie-instelling vastgestelde technische specificatie voor herhaalde of voortdurende toepassing, waarvan de naleving niet verplicht is en die tot een van de volgende categorieën behoort:
i) "internationale norm": een door een internationale normalisatie-instelling vastgestelde norm;
ii) "Europese norm": een door een Europese normalisatieorganisatie vastgestelde norm;
iii) "geharmoniseerde norm": een Europese norm die op verzoek van de Commissie is vastgesteld met het oog op de toepassing van harmonisatiewetgeving van de Unie;
iv) "nationale norm": een door een nationale normalisatie-instelling vastgestelde norm;
Amendement 43 Voorstel voor een richtlijn Artikel 1 – punt 1 – letter b Richtlijn 2011/92/EU Artikel 1 – lid 2 – letter g quinquies (nieuw)
(g quinquies) "historische stadslocatie": onderdeel van een groter ruimtelijk geheel, waartoe de natuurlijke en de gebouwde omgeving inclusief de dagelijkse beleving van de bewoners behoren. Binnen deze ruimtelijke omgeving, die wordt gekenmerkt door in een ver of recent verleden gevormde waarden en die voortdurend is onderworpen aan een dynamisch proces van opeenvolgende transformaties, kunnen nieuwe stedelijke ruimten worden beschouwd als milieu in wording;
Amendement 44 Voorstel voor een richtlijn Artikel 1 – punt 1 – letter b Richtlijn 2011/92/EU Artikel 1 – lid 2 – letter g sexies (nieuw)
(g sexies) "corrigerende maatregel": nadere verzachtende of compenserende maatregelen die door de opdrachtgever kunnen worden getroffen ter compensatie van onvoorziene schadelijke effecten of een tijdens de uitvoering van het project vastgesteld nettoverlies van biodiversiteit, die bijvoorbeeld kunnen voortvloeien uit tekortkomingen bij de beperking van de effecten van de bouw- of bedrijfswerkzaamheden van een project, waarvoor reeds een vergunning is afgegeven;
Amendement 45 Voorstel voor een richtlijn Artikel 1 – punt 1 – letter b Richtlijn 2011/92/EU Artikel 1 – lid 2 – letter g septies (nieuw)
(g septies) "beoordeling van de zichtbare effecten": zichtbare effecten worden gedefinieerd als veranderingen in het uitzicht van of het zicht op het aangelegde of het natuurlijke landschap en stedelijke gebieden ten gevolge van bouwprojecten en kunnen zowel positief (verbetering) als negatief (achteruitgang) zijn. Een beoordeling van de zichtbare effecten omvat ook de sloop van bouwwerken die beschermd zijn of een strategische rol spelen in het traditionele uitzicht van een plek of een landschap. Deze beoordeling heeft betrekking op duidelijke veranderingen in de geologische topografie en op alle andere obstakels, zoals gebouwen of muren, die het uitzicht op de natuur of de harmonie van het landschap verstoren. Zichtbare effecten worden over het algemeen beoordeeld op basis van een kwalitatief oordeel, waarin de waardering van mensen voor en hun interactie met het landschap alsook de waarde die men aan een plek hecht (genius loci) een rol spelen;
Amendement 46 Voorstel voor een richtlijn Artikel 1 – punt 1 – letter b Richtlijn 2011/92/EU Artikel 1 – lid 2 – letter g octies (nieuw)
(g octies) "gemeenschappelijke procedure": in het kader van de gemeenschappelijke procedure voert de bevoegde autoriteit één milieueffectbeoordeling uit waarin de beoordelingen van één of meer autoriteiten worden geïntegreerd, onverminderd andersluidende bepalingen in andere relevante EU-wetgevin;.
Amendement 47 Voorstel voor een richtlijn Artikel 1 – punt 1 – letter b Richtlijn 2011/92/EU Artikel 1 – lid 2 – letter g nonies (nieuw)
(g nonies) "vereenvoudiging": de beperking van het aantal formulieren en administratieve procedures, de uitwerking van gemeenschappelijke procedures en coördinatie-instrumenten met het oog op integratie van de door de bevoegde autoriteiten uitgevoerde beoordelingen. Vereenvoudiging houdt in dat er gemeenschappelijke criteria worden opgesteld, dat de opstelling van rapporten wordt bespoedigd en dat objectieve en wetenschappelijke evaluaties worden versterkt.
Amendement 48 Voorstel voor een richtlijn Artikel 1 – punt 1 – letter c Richtlijn 2011/92/EU Artikel 1 – lid 3
(c) leden 3 en 4 worden vervangen door :
(c) lid 3 wordt vervangen door :
3. Indien hun nationale wetgeving in die mogelijkheid voorziet, kunnen de lidstaten per geval besluiten deze richtlijn niet toe te passen voor projecten die uitsluitend bestemd zijn voor nationale defensie of om het hoofd te bieden aan civiele noodsituaties, indien zij oordelen dat toepassing in die gevallen nadelige gevolgen zou hebben voor deze doeleinden.
3. Indien hun nationale wetgeving in die mogelijkheid voorziet, kunnen de lidstaten per geval besluiten deze richtlijn niet toe te passen voor projecten die uitsluitend bestemd zijn voor nationale defensie, indien zij oordelen dat toepassing in die gevallen nadelige gevolgen zou hebben voor deze doeleinden."
Amendement 49 Voorstel voor een richtlijn Artikel 1 – punt 1 – letter c Richtlijn 2011/92/EU Artikel 1 – lid 4
4. Deze richtlijn is niet van toepassing op projecten die in detail worden aangenomen via een specifieke nationale wet indien de doelstellingen van de deze richtlijn, met inbegrip van de informatieverstrekking, via het wetgevingsproces worden bereikt. Om de twee jaar na de in artikel 2, lid 1, van Richtlijn XXX [Nummer van deze richtlijn in te vullen door het Bureau voor publicaties] genoemde datum stellen de lidstaten de Commissie in kennis van de gevallen waarin zij deze bepaling hebben toegepast.1
Schrappen
Amendement 50 Voorstel voor een richtlijn Artikel 1 – punt 1 – letter c bis (nieuw) Richtlijn 2011/92/EU Artikel 1 – lid 4 bis (nieuw)
(c bis) onderstaand lid wordt toegevoegd:
"4 bis. De lidstaten benoemen de bevoegde autoriteit of autoriteiten op zodanige wijze dat hun volledige onafhankelijkheid bij de uitvoering van de haar/hun uit hoofde van deze richtlijn toegewezen taken gewaarborgd wordt. Bij de benoeming van de bevoegde autoriteit of autoriteiten wordt er met name op toegezien dat er geen enkele vorm van afhankelijkheid of ondergeschiktheid en geen banden bestaan tussen deze autoriteit of autoriteiten of de leden ervan en de opdrachtgever. Een bevoegde autoriteit kan de bij deze richtlijn voorgeschreven taken niet vervullen voor een project waarvoor zij zelf de opdrachtgever is.".
Amendement 51 Voorstel voor een richtlijn Artikel 1 – punt 1 bis (nieuw) Richtlijn 2011/92/EU Artikel 2 – lid 1
(1 bis) artikel 2, lid 1, wordt vervangen door:
"1. De lidstaten treffen na raadpleging van het publiek de nodige maatregelen om te verzekeren dat er een vergunning vereist is voor projecten die onder meer gezien hun aard, omvang of ligging eenaanzienlijk milieueffect kunnen hebben, en dat er een beoordeling van de effecten ervan plaatsvindt alvorens een vergunning wordt verleend. Nadat een vergunning is verleend stelt de bevoegde autoriteit indien toepasselijk maatregelen voor het monitoren van aanzienlijke schadelijke milieueffecten en maatregelen ter verlichting of compensatie van dergelijke effecten vast. Deze projecten worden omschreven in artikel 4.".
Amendement 52 Voorstel voor een richtlijn Artikel 1 – punt 2 Richtlijn 2011/92/EU Artikel 2 – lid 3
3. Voor projecten waarvoor de verplichting om een beoordeling van de milieueffecten uit te voeren voortvloeit uit zowel deze richtlijn als andere wetgeving van de Unie wordt een gecoördineerde of gemeenschappelijke procedure vastgesteld die aan de vereisten van de toepasselijke wetgeving van de Unie voldoet.
3. Voor projecten waarvoor de verplichting om een beoordeling van de milieueffecten uit te voeren voortvloeit uit zowel deze richtlijn als andere wetgeving van de Unie kan een gecoördineerde of gemeenschappelijke procedure worden vastgesteld die aan de vereisten van de toepasselijke wetgeving van de Unie voldoet, behalve in gevallen waarin de lidstaten van mening zijn dat de toepassing van dergelijke procedures onevenredig zou zijn.
Bij de gecoördineerde procedure coördineert de bevoegde autoriteit de verschillende op grond van de toepasselijke wetgeving van de Unie vereiste en door verschillende autoriteiten uitgevoerde afzonderlijke beoordelingen zonder afbreuk te doen aan eventuele andersluidende bepalingen in andere toepasselijke wetgeving van de Unie.
Voor projecten waarvoor de gecoördineerde procedure geldt, coördineert de bevoegde autoriteit de verschillende op grond van de toepasselijke wetgeving van de Unie vereiste en door de diverse autoriteiten uitgevoerde afzonderlijke beoordelingen zonder afbreuk te doen aan andere toepasselijke wetgeving van de Unie.
In het kader van de gemeenschappelijke procedure voert de bevoegde autoriteit één milieueffectbeoordeling uit waarin de beoordelingen van één of meer autoriteiten worden geïntegreerd, onverminderd eventuele andersluidende bepalingen in andere toepasselijke wetgeving van de Unie.
Voor projecten waarvoor de gemeenschappelijke procedure geldt, voert de bevoegde autoriteit één milieueffectbeoordeling uit waarin de beoordelingen van één of meer autoriteiten worden geïntegreerd, onverminderd andere relevante EU-wetgeving.
De lidstaten wijzen één autoriteit aan die het verloop van de vergunningsprocedure voor alle projecten dient te faciliteren.
De lidstaten kunnen één autoriteit aanwijzen die het verloop van de vergunningsprocedure voor alle projecten dient te faciliteren.
Op verzoek van een lidstaat verleent de Commissie de nodige assistentie bij het opzetten en toepassen van de in dit artikel bedoelde gecoördineerde of gezamenlijke procedures.
Bij alle milieueffectbeoordelingen toont de opdrachtgever in het milieurapport aan dat hij alle andere rechtsvoorschriften van de Unie in acht heeft genomen die van toepassing zijn op het voorgestelde project waarvoor individuele milieueffectbeoordelingen moeten worden uitgevoerd.
Amendement 53 Voorstel voor een richtlijn Artikel 1 – punt 2 bis (nieuw) Richtlijn 2011/92/EU Artikel 2 – lid 4
(2 bis) artikel 2, lid 4, wordt vervangen door:
"4. Onverminderd de bepalingen van artikel 7 kunnen de lidstaten, in uitzonderlijke gevallen en voor zover de nationale wetgeving daarin voorziet, voor een welbepaald project dat uitsluitend bestemd is om het hoofd te bieden aan civiele noodsituaties, gehele of gedeeltelijke vrijstelling verlenen van de bepalingen van deze richtlijn indien de toepassing ervan nadelige gevolgen zou hebben voor het doel van het project.
In dat geval kunnen de lidstaten het betrokken publiek hierover inlichten en raadplegen en moeten ze:
a) nagaan of er geen andere, geschiktere vorm van beoordeling bestaat;
b) de gegevens die zijn verzameld door andere vormen van beoordeling zoals bedoeld onder a), alsmede de gegevens over en de redenen voor de vrijstelling ter beschikking stellen van het betrokken publiek;
c) de Commissie, voordat de vergunning wordt verleend, op de hoogte brengen van de redenen waarom de vrijstelling is verleend, en haar alle informatie verschaffen die zij, waar dat van toepassing is, ter beschikking van hun eigen onderdanen stellen.
De Commissie zendt de ontvangen documenten onmiddellijk door aan de andere lidstaten.
De Commissie brengt elk jaar bij het Europees Parlement en de Raad verslag uit over de toepassing van dit lid.".
Amendement 54 Voorstel voor een richtlijn Artikel 1 – punt 3 Richtlijn 2011/92/EU Artikel 3
Artikel 3
Artikel 3
Bij de milieueffectbeoordeling worden de directe en indirecte aanzienlijke effecten van een project overeenkomstig de artikelen 4 tot en met 11 per geval op passende wijze geïdentificeerd, beschreven en beoordeeld op de volgende factoren:
Bij de milieueffectbeoordeling worden de directe en indirecte aanzienlijke effecten van een project overeenkomstig de artikelen 4 tot en met 11 per geval op passende wijze geïdentificeerd, beschreven en beoordeeld op de volgende factoren:
(a) de bevolking, de menselijke gezondheid en de biodiversiteit, met bijzondere aandacht voor op grond van Richtlijn 92/43/EEG van de Raad en Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad beschermde soorten en habitats;
(a) de bevolking, de menselijke gezondheid en de biodiversiteit, inclusief de fauna en flora, met bijzondere aandacht voor op grond van de Richtlijnen 92/43/EEG, 2000/60/EG en 2009/147/EG beschermde soorten en habitats;
(b) grond, bodem, water, lucht en klimaatverandering;
(b) grond, bodem, water, lucht en klimaat;
(c) materiële goederen, het cultureel erfgoed en het landschap;
(c) materiële goederen, het cultureel erfgoed en het landschap;
(d) de samenhang tussen de onder a), b) en c) genoemde factoren.
(d) de samenhang tussen de onder a), b) en c) genoemde factoren.
(e) de blootstelling aan, de kwetsbaarheid voor en de weerbaarheid van de in de punten a), b) en c) genoemde factoren tegen natuurrampen en door de mens veroorzaakte rampen.
(e) de blootstelling aan, de kwetsbaarheid voor en de weerbaarheid van de in de punten a), b) en c) genoemde factoren tegen waarschijnlijke risico's van natuurrampen en door de mens veroorzaakte rampen.
Amendementen 55 en 127/REV Voorstel voor een richtlijn Artikel 1 – punt 4 Richtlijn 2011/92/EU Artikel 4 – leden 3, 4, 5 en 6
(4) Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:
(4) Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:
(a) de leden 3 en 4 worden vervangen door:
(a) de leden 3 en 4 worden vervangen door:
3. Voor in bijlage II genoemde projecten verstrekt de opdrachtgever informatie over de kenmerken van het project, de potentiële gevolgen daarvan voor het milieu en de geplande maatregelen om aanzienlijke effecten te vermijden en te beperken. De gedetailleerde lijst van de mee te delen informatie is vastgesteld in bijlage II.A.
"3. Voor in bijlage II genoemde projecten en als de lidstaat het van belang acht, verstrekt de opdrachtgever beknopte informatie over de kenmerken van het project, de potentiële gevolgen daarvan voor het milieu en de geplande maatregelen om aanzienlijke effecten te vermijden en te beperken. De gedetailleerde lijst van de mee te delen informatie is vastgesteld in bijlage II.A. De hoeveelheid informatie die de opdrachtgever moet verstrekken, wordt tot een minimum beperkt, d.w.z. tot de essentiële punten op grond waarvan de bevoegde autoriteit het in lid 2 genoemde besluit kan nemen.
4. Wanneer een onderzoek per geval wordt uitgevoerd of drempels of criteria worden vastgesteld met het oog op lid 2, dient de bevoegde autoriteit rekening te houden met de selectiecriteria die verband houden met de kenmerken en de locatie van het project en de mogelijke milieueffecten daarvan. De gedetailleerde lijst van de te gebruiken selectiecriteria is vastgesteld in bijlage III.
4. Wanneer een onderzoek per geval wordt uitgevoerd of drempels of criteria worden vastgesteld met het oog op lid 2, dient de bevoegde autoriteit rekening te houden met de relevante selectiecriteria die verband houden met de kenmerken en de locatie van het project en de mogelijke milieueffecten daarvan. De gedetailleerde lijst van selectiecriteria is vastgesteld in bijlage III."
(b) de volgende leden 5 en 6 worden toegevoegd:
(b) de volgende leden 5 en 6 worden toegevoegd:
"5. De bevoegde autoriteit neemt haar besluit overeenkomstig lid 2 op basis van de door de opdrachtgever verstrekte informatie en, in voorkomend geval, rekening houdend met de resultaten van studies, voorafgaande controles of op grond van andere wetgeving van de Unie uitgevoerde beoordelingen van de effecten op het milieu. Het overeenkomstig lid 2 genomen besluit:
"5. De bevoegde instantie neemt haar besluit overeenkomstig lid 2 op basis van de door de opdrachtgever conform lid 3 verstrekte informatie en eventueel rekening houdend met de opmerkingen van het betrokken publiek en de betrokken plaatselijke instanties, de resultaten van studies, voorafgaande controles of op grond van andere wetgeving van de Unie uitgevoerde beoordelingen van de effecten op het milieu. Het overeenkomstig lid 2 genomen besluit:
(a) bevat een toelichting over de manier waarop rekening is gehouden met de in bijlage III vastgestelde criteria;
(b) geeft een overzicht van de redenen waarom het project al dan niet aan een milieueffectbeoordeling overeenkomstig de artikelen 5 tot en met 10 moet worden onderworpen;
(b) geeft een overzicht van de redenen waarom het project al dan niet aan een milieueffectbeoordeling overeenkomstig de artikelen 5 tot en met 10 moet worden onderworpen, met name met betrekking tot de in bijlage III opgesomde relevante criteria;
(c) bevat een beschrijving van de geplande maatregelen om aanzienlijke effecten op het milieu te vermijden, te voorkomen en te beperken wanneer is besloten dat het project niet aan een milieueffectbeoordeling overeenkomstig de artikelen 5 tot en met 10 moet worden onderworpen;
(c) bevat een beschrijving van de geplande maatregelen om aanzienlijke effecten op het milieu te vermijden, te voorkomen en te beperken wanneer is besloten dat het project niet aan een milieueffectbeoordeling overeenkomstig de artikelen 5 tot en met 10 moet worden onderworpen;
(d) wordt openbaar gemaakt.
(d) wordt openbaar gemaakt.
6. De bevoegde autoriteit neemt haar besluit overeenkomstig lid 2 binnen drie maanden na de aanvraag van een vergunning door de opdrachtgever op voorwaarde dat de opdrachtgever alle vereiste informatie heeft ingediend. Afhankelijk van de aard, de complexiteit, de locatie en de omvang van het voorgestelde project, kan de bevoegde autoriteit die termijn metdrie maanden verlengen; in dat geval deelt zij de opdrachtgever mee welke redenen aan de basis liggen van de termijnverlenging en op welke datum een besluit wordt verwacht.
6. De bevoegde autoriteit neemt haar besluit overeenkomstig lid 2 binnen een door de lidstaat vastgestelde termijn van maximumnegentig dagen na de aanvraag van een vergunning door de opdrachtgever op voorwaarde dat de opdrachtgever alle vereiste informatie heeft ingediend, conform lid 3. Afhankelijk van de aard, de complexiteit, de locatie en de omvang van het voorgestelde project, kan de bevoegde autoriteit die termijn bij wijze van uitzonderingéénmaal verlengen met een door de lidstaat bepaalde termijn van maximum zestig dagen; in dat geval deelt zij de opdrachtgever schriftelijk mee welke redenen aan de basis liggen van de termijnverlenging en op welke datum een besluit wordt verwacht, en maakt zij de in artikel 6, lid 2, bedoelde informatie openbaar.
Wanneer het project aan een milieueffectbeoordeling overeenkomstig de artikelen 5 tot en met 10 moet worden onderworpen, wordt de in artikel 5, lid 2, bedoelde informatie opgenomen in het overeenkomstig lid 2 van dit artikel genomen besluit."
Wanneer het project aan een milieueffectbeoordeling overeenkomstig de artikelen 5 tot en met 10 moet worden onderworpen, wordt het in artikel 5, lid 2, bedoelde advies opgenomen in het overeenkomstig lid 2 van dit artikel genomen besluit, indien er conform dit artikel om een dergelijk advies is verzocht."
Amendement 56 Voorstel voor een richtlijn Artikel 1 – punt 5 Richtlijn 2011/92/EU Artikel 5 – lid 1
1. Wanneer een milieueffectbeoordeling overeenkomstig de artikelen 5 tot en met 10 moet worden uitgevoerd, dient de opdrachtgever een milieurapport op te stellen. Het milieurapport is gebaseerd op het overeenkomstig lid 2 van dit artikel genomen besluit en bevat de informatie die redelijkerwijs mag worden vereist om een gefundeerde beslissing over de milieueffecten van het voorgestelde project te kunnen nemen, rekening houdend met de bestaande kennis en beoordelingsmethodes, de kenmerken, technische capaciteit en locatie van het project, de aard van de potentiële effecten, alternatieven voor het voorgestelde project en de mate waarin bepaalde aspecten (waaronder de beoordeling van de alternatieven) beter op andere niveaus kunnen worden beoordeeld, waaronder het planningsniveau, of op basis van andere beoordelingsvereisten. De gedetailleerde lijst van de in het milieurapport mee te delen informatie is vastgesteld in bijlage IV.
1. Wanneer een milieueffectbeoordeling overeenkomstig de artikelen 5 tot en met 10 moet worden uitgevoerd, dient de opdrachtgever een milieurapport in te dienen. Het milieurapport is gebaseerd op het overeenkomstig lid 2 van dit artikel uitgebrachte advies, indien een dergelijk advies is uitgebracht, en bevat de informatie die redelijkerwijs mag worden vereist om een gefundeerde beslissing over de milieueffecten van het voorgestelde project te kunnen nemen, rekening houdend met de bestaande kennis en beoordelingsmethodes, de kenmerken, technische capaciteit en locatie van het project en de aard van de potentiële effecten. Het milieurapport omvat eveneens redelijke, door de opdrachtgever overwogen alternatieven die relevant zijn voor het voorgestelde project en de specifieke kenmerken ervan. De gedetailleerde lijst van de in het milieurapport mee te delen informatie is vastgesteld in bijlage IV. Het milieurapport bevat een niet-technische samenvatting van de verstrekte informatie.
Amendement 57 Voorstel voor een richtlijn Artikel 1 – punt 5 Richtlijn 2011/92/EU Artikel 5 – lid 2
2. Na raadpleging van de opdrachtgeveren de in artikel 6, lid 1, bedoelde autoriteiten, bepaalt de bevoegde autoriteit de reikwijdte en het detailleringsniveau van de door de opdrachtgever in het milieurapport mee te delen informatie overeenkomstig lid 1 van dit artikel. De autoriteit bepaalt met name:
2. Indien de opdrachtgever hierom verzoekt , geeftde bevoegde autoriteit na raadpleging van de in artikel 6, lid 1, bedoelde autoriteiten en van de opdrachtgever een advies af waarin de reikwijdte en het detailleringsniveau van de overeenkomstig lid 1 van dit artikel door de opdrachtgever in het milieurapport mee te delen informatie wordt bepaald, met name:
(a) de te nemen beslissingen en in te winnen adviezen;
(b) de autoriteiten en de bevolking voor wie het project gevolgen kan hebben;
(b) de autoriteiten en de bevolking voor wie het project gevolgen kan hebben;
(c) de diverse fasen van de procedure en de duur daarvan;
(c) de diverse fasen van de procedure en termijnen voor de duur daarvan;
(d) de redelijke alternatieven die relevant zijn voor het voorgestelde project en de specifieke kenmerken daarvan;
(d) de redelijke alternatieven die de opdrachtgever kan overwegen en die relevant zijn voor het voorgestelde project, de specifieke kenmerken daarvan en de wezenlijke effecten ervan op het milieu;
(e) de in artikel 3 bedoelde milieuaspecten die significante gevolgen kunnen ondervinden;
(f) de informatie die moet worden verstrekt met betrekking tot de specifieke kenmerken van een bepaald project of type project;
(f) de informatie die moet worden verstrekt met betrekking tot de specifieke kenmerken van een bepaald project of type project;
(g) de beschikbare informatie en kennis die op andere besluitvormingsniveaus of via andere wetgeving van de Unie is verkregen en de toe te passen beoordelingsmethoden.
(g) de beschikbare informatie en kennis die op andere besluitvormingsniveaus of via andere wetgeving van de Unie is verkregen en de toe te passen beoordelingsmethoden.
De bevoegde autoriteit kan zich laten bijstaan door erkende en technisch bekwame deskundigen als bedoeld in lid 3 van dit artikel. De opdrachtgever mag daarna slechts om aanvullende informatie worden verzocht wanneer dit gerechtvaardigd is door nieuwe omstandigheden en wanneer dit door de bevoegde autoriteit naar behoren wordt gemotiveerd.
De bevoegde autoriteit kan zich laten bijstaan door onafhankelijke, gekwalificeerde en technisch bekwame deskundigen als bedoeld in lid 3 van dit artikel. De opdrachtgever mag daarna slechts om aanvullende informatie worden verzocht wanneer dit gerechtvaardigd is door nieuwe omstandigheden en wanneer dit door de bevoegde autoriteit naar behoren wordt gemotiveerd.
Amendement 106 Voorstel voor een richtlijn Artikel 1 – punt 5 Richtlijn 2011/92/EU Artikel 5 – lid 3
3. Om de volledigheid en kwaliteit van de in artikel 5, lid 1, bedoelde milieurapporten te waarborgen dient:
3. Om de volledigheid en kwaliteit van de in artikel 5, lid 1, bedoelde milieurapporten te waarborgen dient:
a) de opdrachtgever te waarborgen dat het milieurapport wordt opgesteld door een erkende en technisch bekwame deskundige; of
a) de opdrachtgever te waarborgen dat het milieurapport wordt opgesteld door een bekwame deskundige, en
b) de bevoegde autoriteit te waarborgen dat het milieurapport wordt gecontroleerd door erkende en technisch bekwame deskundigen en/of comités van nationale deskundigen.
b) dient de bevoegde autoriteit te waarborgen dat het milieurapport wordt gecontroleerd door bekwame deskundigen en/of comités van nationale deskundigen van wie de namen openbaar worden gemaakt.
De opdrachtgever mag voor de opstelling van het milieurapport geen beroep doen op erkende en technisch bekwame deskundigen die de bevoegde autoriteit bijstand hebben verleend bij de voorbereiding van het in artikel 5, lid 2, bedoelde besluit.
De opdrachtgever mag voor de opstelling van het milieurapport geen beroep doen op de bekwame deskundigen die de bevoegde autoriteit bijstand hebben verleend bij de voorbereiding van het in artikel 5, lid 2, bedoelde besluit.
De gedetailleerde regelingen voor de inschakeling en selectie van erkende en technisch bekwame deskundigen (bijvoorbeeld vereiste kwalificaties, evaluatieopdracht, certificering en intrekking van de vergunning) worden bepaald door de lidstaten.
De gedetailleerde regelingen voor de inschakeling en selectie van bekwame deskundigen (bijvoorbeeld vereiste kwalificaties en ervaring, evaluatieopdracht, certificering en intrekking van de vergunning) worden bepaald door de lidstaten.
Om belangenconflicten te vermijden, mag de autoriteit die de milieueffectbeoordeling evalueert, geen enkel belang hebben bij en geen enkele band hebben met het dossier.
Amendement 59 Voorstel voor een richtlijn Artikel 1 – punt 5 bis (nieuw) Richtlijn 2011/92/EU Artikel 5 bis (nieuw)
(5 bis) Het volgende artikel wordt ingevoegd:
"Artikel 5 bis
Voor grensoverschrijdende projecten nemen de betrokken lidstaten en buurlanden alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de respectieve bevoegde autoriteiten samenwerken om al in een vroeg stadium in de planning samen een geïntegreerde en coherente grensoverschrijdende milieueffectbeoordeling te verstrekken, overeenkomstig de toepasselijke wetgeving inzake medefinanciering door de Unie.
Bij projecten in het kader van het Europese vervoersnet worden de mogelijke gevolgen voor het Natura 2000-netwerk vastgesteld met gebruikmaking van het TENtec-systeem en het Natura 2000-informatiesysteem van de Commissie en mogelijke alternatieve systemen."
Amendement 61 Voorstel voor een richtlijn Artikel 1 – punt 6 – letter -a (nieuw) Richtlijn 2011/92/EU Artikel 6 – lid 1
(-a) lid 1 wordt vervangen door:
"1. De lidstaten treffen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de instanties die op grond van hun specifieke verantwoordelijkheden op milieugebied of op grond van hun territoriale bevoegdheid met het project te maken kunnen krijgen, de gelegenheid krijgen om advies uit te brengen over de door de opdrachtgever verstrekte informatie en over de aanvraag om een vergunning. Daartoe wijzen de lidstaten in het algemeen of per geval de te raadplegen instanties aan. Deze worden in kennis gesteld van de krachtens artikel 5 verzamelde informatie. De gedetailleerde regeling betreffende deze raadplegingen wordt door de lidstaten vastgesteld.";
Amendement 107 Voorstel voor een richtlijn Artikel 1 – punt 6 – letter -a bis (nieuw) Richtlijn 2011/92/EU Artikel 6 – lid 2
(-a bis) lid 2 wordt vervangen door:
"2. Het publiek wordt in een vroegtijdig stadium van de in artikel 2, lid 2, bedoelde milieubesluitvormingsprocedures en ten laatste zodra er redelijkerwijs informatie kan worden verstrekt, via een centraal portaal dat toegankelijk is voor het publiek in overeenstemming met artikel 7, lid 1, van Richtlijn 2003/4/EG van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2003 inzake de toegang van het publiek tot milieu-informatie*, openbare bekendmakingen en andere passende middelen zoals elektronische media, geïnformeerd:
Amendement 63 Voorstel voor een richtlijn Artikel 1 – punt 6 – letter -a ter (nieuw) Richtlijn 2011/92/EU Artikel 6 – lid 3
—a ter) lid 3 wordt vervangen door:
"3. De lidstaten waarborgen dat het volgende op zijn minst via een centraal portaal dat via elektronische weg toegankelijk is voor het publiek, en binnen redelijke termijnen beschikbaar wordt gesteld:
a) de ingevolge artikel 5 verzamelde informatie;
b) in overeenstemming met de nationale wetgeving, de voornaamste rapporten en adviezen die aan de bevoegde instanties zijn uitgebracht op het tijdstip waarop het betrokken publiek wordt geïnformeerd in overeenstemming met lid 2 van dit artikel;
c) overeenkomstig de bepalingen van Richtlijn 2003/4/EG van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2003 inzake de toegang van het publiek tot milieu-informatie, andere informatie dan de in lid 2 bedoelde die relevant is voor het besluit overeenkomstig artikel 8 van deze richtlijn en die pas beschikbaar wordt nadat het betrokken publiek overeenkomstig lid 2 van dit artikel is geïnformeerd.";
Amendement 108 Voorstel voor een richtlijn Artikel 1 – punt 6 – letter -a quater (nieuw) Richtlijn 2011/92/EU Artikel 6 – lid 5
(-a quater) lid 5 wordt vervangen door:
"5. De gedetailleerde regelingen voor de voorlichting van het publiek en de raadpleging van het betrokken publiek worden vastgesteld door de lidstaten. De lidstaten treffen de nodige maatregelen om te waarborgen dat de relevante informatie beschikbaar wordt gesteld via een centraal portaal dat via elektronishe weg toegankelijk is voor het publiek overeenkomstig artikel 7, lid 1, van Richtlijn 2003/4/EG.";
Amendement 65 Voorstel voor een richtlijn Artikel 1 – punt 6 – letter b Richtlijn 2011/92/EU Artikel 6 – lid 7
7. De termijn waarbinnen het betrokken publiek wordt geraadpleegd over het in artikel 5, lid 1, bedoelde milieurapport bedraagt ten minste 30 dagen en ten hoogste 60 dagen. In uitzonderlijke gevallen, wanneer de aard, de complexiteit, de locatie of de omvang van het voorgestelde project dat vereisten, kan de bevoegde autoriteit die termijn met 30 dagen verlengen; in dat geval deelt de bevoegde autoriteit de opdrachtgever mee welke redenen aan de basis liggen van die verlenging.
7. De termijn waarbinnen het betrokken publiek wordt geraadpleegd over het in artikel 5, lid 1, bedoelde milieurapport bedraagt ten minste 30 dagen en ten hoogste 60 dagen. In uitzonderlijke gevallen, wanneer de aard, de complexiteit, de locatie of de omvang van het voorgestelde project dat vereisten, kan de bevoegde autoriteit die termijn met maximaal 30 dagen verlengen; in dat geval deelt de bevoegde autoriteit de opdrachtgever mee welke redenen aan de basis liggen van die verlenging.
Amendement 66 Voorstel voor een richtlijn Artikel 1 – lid 1 – punt 6 – letter b bis (nieuw) Richtlijn 2011/92/EU Artikel 6 – lid 7 bis (nieuw)
(b bis) onderstaand lid wordt toegevoegd:
"7 bis. Om te garanderen dat het betrokken publiek daadwerkelijk inspraak krijgt in het besluitvormingsproces, zorgen de lidstaten ervoor dat de bevolking op elk moment en ongeacht lopende specifieke projecten die onderworpen zijn aan een milieueffectbeoordeling, kan beschikken over de contactgegevens van en snelle en eenvoudige toegang tot de autoriteit of autoriteiten die instaan voor het uitvoeren van de uit deze richtlijn voortvloeiende taken, en dat de nodige aandacht wordt besteed aan de opmerkingen en meningen van het publiek.".
Amendement 67 Voorstel voor een richtlijn Artikel 1 – lid 1 – punt 7 bis (nieuw) Richtlijn 2011/92/EU Artikel 7 – lid 5 bis (nieuw)
(7 bis) Aan artikel 7 wordt het volgende lid toegevoegd:
"5 bis. Bij grensoverschrijdende vervoersprojecten van gemeenschappelijk belang, ook in een corridor overeenkomstig bijlage I bij de verordening …+tot vaststelling van de Connecting Europe Facility, betrekken de lidstaten de coördinatoren bij de activiteiten in het kader van een openbare raadpleging. De coördinator ziet erop toe dat bij de planning van nieuwe infrastructuur wordt voorzien in een brede maatschappelijke raadpleging van alle belanghebbenden en van het maatschappelijk middenveld. De coördinator kan in elk geval voorstellen doen voor de ontwikkeling van het corridorplan en voor een evenwichtige uitvoering ervan.".
________________ + Nummer, datum en titel van de verordening tot vaststelling van de Connecting Europe Facility (2011/0302(COD)).
Amendementen 109, 93 en 130 Voorstel voor een richtlijn Artikel 1 – punt 8 Richtlijn 2011/92/EU Artikel 8
1. De resultaten van de raadplegingen en de krachtens de artikelen 5, 6 en 7 ingewonnen informatie worden in het kader van de vergunningsprocedure in aanmerking genomen. Daartoe wordt in het besluit om een vergunning te verlenen de volgende informatie opgenomen:
1. De resultaten van de raadplegingen en de krachtens de artikelen 5, 6 en 7 ingewonnen informatie worden in het kader van de vergunningsprocedure afdoende in aanmerking genomen en in detail beoordeeld. Wanneer een beslissing over het verlenen of weigeren van een vergunning is genomen, brengt de bevoegde instantie of brengen de bevoegde instanties het betrokken publiek hiervan overeenkomstig de toepasselijke procedures op de hoogte en stellen zij de volgende informatie ter beschikking van het publiek:
a) de milieubeoordeling door de in artikel 3 bedoelde bevoegde autoriteit en de aan het besluit gekoppelde milieuvoorwaarden, waaronder een beschrijving van de belangrijkste maatregelen om aanzienlijke nadelige effecten te vermijden, te beperken en, indien mogelijk, te verhelpen;
a) de resultaten van de milieubeoordeling door de in artikel 3 bedoelde bevoegde autoriteit, met inbegrip van een samenvatting van de overeenkomstig de artikelen 6 en 7 ontvangen opmerkingen en adviezen en de aan het besluit gekoppelde milieuvoorwaarden, waaronder een beschrijving van de belangrijkste maatregelen om aanzienlijke nadelige effecten te vermijden, te beperken en, indien mogelijk, te verhelpen;
b) de belangrijkste redenen om, in het licht van de andere onderzochte alternatieven, voor het gekozen project te opteren, waaronder de te verwachten ontwikkeling van de bestaande toestand van het milieu zonder de uitvoering van het project (referentiescenario);
b) een schets van de voornaamste alternatieven die de opdrachtgever heeft onderzocht, met opgave van de voornaamste motieven voor zijn keuze, met inachtneming van de milieueffecten;
c) een samenvatting van de overeenkomstig de artikelen 6 en 7 ontvangen opmerkingen;
d) een toelichting van de wijze waarop de milieuoverwegingen in de verleende vergunning zijn opgenomen en waarop de resultaten van de raadplegingen en de krachtens de artikelen 5, 6 en 7 ingewonnen informatie zijn meegenomen of op een andere manier behandeld.
d) een samenvattende toelichting van de wijze waarop de milieuoverwegingen in de verleende vergunning zijn opgenomen en waarop het milieurapport en de resultaten van de raadplegingen en de krachtens de artikelen 5, 6 en 7 ingewonnen informatie zijn meegenomen of op een andere manier behandeld.
Voor projecten die aanzienlijke nadelige grensoverschrijdende effecten kunnen hebben, dient de bevoegde autoriteit te motiveren waarom geen rekening is gehouden met de door de getroffen lidstaat tijdens de overeenkomstig artikel 7 georganiseerde raadplegingen ontvangen opmerkingen.
Voor projecten die aanzienlijke nadelige grensoverschrijdende effecten kunnen hebben, dient de bevoegde autoriteit te motiveren waarom geen rekening is gehouden met de door de getroffen lidstaat tijdens de overeenkomstig artikel 7 georganiseerde raadplegingen ontvangen opmerkingen.
2. Indien uit de raadplegingen en de overeenkomstig de artikelen 5, 6 en 7 verzamelde informatie blijkt dat een project aanzienlijke nadelige gevolgen voor het milieu zal hebben, dient de bevoegde autoriteit zo snel mogelijk en in nauwe samenwerking met de opdrachtgever en de in artikel 6, lid 1, bedoelde autoriteiten na te gaan of het in artikel 5, lid 1, bedoelde milieurapport moet worden herzien en of het project moet worden aangepast om deze nadelige effecten te vermijden of te beperken en of er behoefte is aan extra verzachtende en compenserende maatregelen.
2. De bevoegde autoriteit dient zo snel mogelijk en na raadpleging van de in artikel 6, lid 1, bedoelde autoriteiten na te gaan of de vergunning voor het project moet worden geweigerd dan wel of het in artikel 5, lid 1, bedoelde milieurapport moet worden herzien en of het project moet worden aangepast om deze nadelige effecten te vermijden of te beperken en of er op basis van de relevante wetgeving behoefte is aan extra verzachtende en compenserende maatregelen.
Indien de bevoegde autoriteit besluit een vergunning te verlenen, neemt zij in die vergunning maatregelen op om de aanzienlijke nadelige gevolgen voor het milieu te monitoren teneinde de uitvoering van het project en de verwachte doelmatigheid van de verzachtende en compenserende maatregelen te beoordelen en na te gaan of er geen onvoorzienbare nadelige effecten optreden.
Indien de bevoegde autoriteit besluit een vergunning te verlenen, neemt zij op basis van de relevante wetgeving in die vergunning maatregelen op om de aanzienlijke nadelige gevolgen voor het milieu te monitoren.
Het soort parameters dat wordt gemonitord en de monitoringtermijn moeten evenredig zijn met de aard, de locatie en de omvang van het voorgestelde project en met het belang van de milieueffecten ervan.
Indien passend kan gebruik worden gemaakt van bestaande monitoringregelingen op grond van andere wetgeving van de Unie.
3. De bevoegde autoriteit sluit haar milieueffectbeoordeling af binnen een termijn van drie maanden nadat de in de artikelen 6 en 7 bedoelde raadplegingen zijn afgerond en alle overeenkomstig de artikelen 5, 6 en 7 vereiste informatie aan de bevoegde autoriteit is verstrekt, met inbegrip van eventuele specifieke beoordelingen die op grond van andere wetgeving van de Unie moeten worden uitgevoerd.
3. De bevoegde autoriteit sluit haar milieueffectbeoordeling af binnen een door de lidstaat vastgestelde termijn van maximum negentig dagen nadat de in de artikelen 6 en 7 bedoelde raadplegingen zijn afgerond en alle overeenkomstig de artikelen 5, 6 en 7 vereiste informatie aan de bevoegde autoriteit is verstrekt, met inbegrip van eventuele specifieke beoordelingen die op grond van andere wetgeving van de Unie moeten worden uitgevoerd.
Afhankelijk van de aard, de complexiteit, de locatie en de omvang van het voorgestelde project, kan de bevoegde autoriteit die termijn met drie maanden verlengen; in dat geval deelt zij de opdrachtgever mee welke redenen aan de basis liggen van de termijnverlenging en op welke datum een besluit wordt verwacht.
Afhankelijk van de aard, de complexiteit, de locatie en de omvang van het voorgestelde project, kan de bevoegde autoriteit die termijn bij wijze van uitzondering verlengen met een door de lidstaat bepaalde termijn van maximum negentig dagen; in dat geval deelt zij de opdrachtgever schriftelijk mee welke redenen aan de basis liggen van de termijnverlenging en op welke datum een besluit wordt verwacht.
4. Vóór zij besluit een vergunning toe te kennen of te weigeren, controleert de bevoegde autoriteit of de in artikel 5, lid 1, bedoelde informatie in het milieurapport actueel is, met name wat betreft de geplande maatregelen om aanzienlijke nadelige effecten te vermijden, te beperken en, indien mogelijk, te compenseren.
4 bis. Het besluit om een vergunning te verlenen kan ook worden genomen via een specifieke nationale wet, mits de bevoegde autoriteit alle onderdelen van de milieueffectbeoordeling heeft uitgevoerd in overeenstemming met de bepalingen van deze Richtlijn.
__________
* PB L 312 van 22.11.2008, blz. 3
Amendement 69 Voorstel voor een richtlijn Artikel 1 – punt 9 – letter a Richtlijn 2011/92/EU Artikel 9 – lid 1
1. Wanneer een beslissing over het verlenen of weigeren van een vergunning is genomen, brengen de bevoegde autoriteiten het betrokken publiek en de in artikel 6, lid 1, bedoelde autoriteiten, overeenkomstig de toepasselijke procedures op de hoogte en stellen zij de volgende informatie ter beschikking van het publiek:
1. Wanneer een beslissing over het verlenen of weigeren van een vergunning of een andere beslissing om aan de voorschriften van deze richtlijn te voldoen, is genomen, brengen de bevoegde autoriteiten het betrokken publiek en de in artikel 6, lid 1, bedoelde autoriteiten, hiervan zo snel mogelijk en uiterlijk binnen tien werkdagen overeenkomstig de nationale procedures op de hoogte. De bevoegdeautoriteit ofautoriteitenstelt/stellen het publiek en de in artikel 6, lid 1, genoemde autoriteiten conform Richtlijn 2003/4/EGin kennis van deze beslissing.
(a) de inhoud van de beslissing en de eventuele voorwaarden die daaraan zijn verbonden;
(b) na bestudering van het milieurapport en de opmerkingen en standpunten van het betrokken publiek, de voornaamste redenen en overwegingen waarop de beslissing is gebaseerd, met inbegrip van informatie over de inspraakprocedure;
(c) indien nodig, een beschrijving van de voornaamste maatregelen om aanzienlijke schadelijke effecten te voorkomen, te beperken en zo mogelijk te verhelpen;
(d) indien van toepassing, een beschrijving van de in artikel 8, lid 2, bedoelde monitoringmaatregelen.
Amendement 120 Voorstel voor een richtlijn Artikel 1 – punt 9 bis (nieuw) Richtlijn 2011/92/EU Artikel 9 bis (nieuw)
(9 bis) Na artikel 9 wordt het volgende artikel toegevoegd:
"Artikel 9 bis
De lidstaten zorgen ervoor dat de bevoegde autoriteiten bij het vervullen van hun taken zoals bepaald in deze richtlijn niet betrokken raken bij belangenconflicten ten gevolge van bindende wetgeving waaraan zij moeten voldoen."
Amendement 72 Voorstel voor een richtlijn Artikel 1 – punt 9 ter (nieuw) Richtlijn 2011/92/EU Artikel 10 – lid 1
(9 ter) Artikel 10, lid 1, wordt vervangen door:
"De bepalingen van deze richtlijn doen niet af aan de verplichting van de bevoegde instanties tot inachtneming van de door de nationale wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen en de geldende rechtspraktijk opgelegde beperkingen ter bescherming van het industrieel en het handelsgeheim, met inbegrip van de intellectuele eigendom, en van het openbaar belang, op voorwaarde dat ze in overeenstemming zijn met Richtlijn 2003/4/EG.".
Amendement 73 Voorstel voor een richtlijn Artikel 1 – punt 9 quater (nieuw) Richtlijn 2011/92/EU Artikel 10 bis (nieuw)
(9 quater) Het volgende artikel wordt ingevoegd:
"Artikel 10 bis
De lidstaten stellen voorschriften vast inzake de bij overtredingen van ingevolge deze richtlijn vastgestelde nationale bepalingen toe te passen sancties, en nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat die sancties ook worden toegepast. De voorziene sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.".
Amendement 75 Voorstel voor een richtlijn Artikel 1 – punt 9 quinquies (nieuw) Richtlijn 2011/92/EU Artikel 11 – lid 4 – alinea 2
(9 quinquies) In artikel 11 wordt de tweede alinea van lid 4 vervangen door:
"Een dergelijke procedure moet passend en doeltreffend zijn, voorzien in de mogelijkheid van het aanvragen van dwangmaatregelen voor rechtsherstel, eerlijk, billijk en snel zijn en mag niet buitensporig veel kosten."
Amendement 76 Voorstel voor een richtlijn Artikel 1 – punt 11 Richtlijn 2011/92/EU Artikel 12 ter – lid 5 bis (nieuw)
5 bis. Wanneer dit met het oog op een correcte milieueffectbeoordeling passend is in verband met de kenmerken van bepaalde economische sectoren, stelt de Commissie samen met de lidstaten en het bedrijfsleven op zodanige wijze sectoriale gidsen met te hanteren criteria op dat de standaardisering ten aanzien van de milieueffectbeoordeling vereenvoudigd en vergemakkelijkt wordt.
Amendement 77 Voorstel voor een richtlijn Artikel 2 – lid 1 – alinea 1
1. De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op [DATUM] aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onverwijld mede, alsmede een document waarin het verband tussen die bepalingen en deze richtlijn wordt toegelicht.
1. De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op ...+ aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onverwijld mede, alsmede een document waarin het verband tussen die bepalingen en deze richtlijn wordt toegelicht.
24 maanden na de inwerkingtreding van deze richtlijn.
Amendement 110 Voorstel voor een richtlijn Artikel 3
Projecten waarvoor de vergunningsaanvraag is ingediend vóór de in de eerste alinea van artikel 2, lid 1, bedoelde datum en waarvan de milieueffectbeoordeling niet vóór die datum is afgesloten, vallen onder de verplichtingen van de artikelen 3 tot en met 11 van Richtlijn 2011/92/EU, als gewijzigd bij deze richtlijn.
Projecten waarvoor de vergunningsaanvraag is ingediend vóór de in de eerste alinea van artikel 2, lid 1, bedoelde datum en waarvan de milieueffectbeoordeling niet vóór die datum is afgesloten, vallen onder de verplichtingen van de artikelen 3 tot en met 11 van Richtlijn 2011/92/EU, als gewijzigd bij deze richtlijn, indien de opdrachtgever vraagt dat de milieueffectbeoordeling voor zijn project conform de gewijzigde bepalingen wordt voortgezet.
Amendementen 79,112 en 126 Voorstel voor een richtlijn Bijlage – punt -1 (nieuw) Richtlijn 2011/92/EU Bijlage I
(-1) Bijlage I wordt als volgt gewijzigd:
a) de titel wordt vervangen door:
"IN ARTIKEL 4, LID 1, BEDOELDE PROJECTEN (PROJECTEN WAARVOOR EEN MILIEUEFFECTBEOORDELING VERPLICHT IS)"
b) het volgende punt wordt ingevoegd:
"4 bis. Dagbouwmijnen en soortgelijke bovengrondse winningsactiviteiten."
c) punt 7, onder a), wordt vervangen door:
"a) aanleg van spoorlijnen voor spoorverkeer over lange afstand en aanleg van vliegvelden [...];"
d) de volgende punten worden ingevoegd:
"14 bis. Exploratie die zich beperkt tot de fase waarin hydrofracturering wordt toegepast, en winning van ruwe olie en/of aardgas dat zich bevindt in lagen van gasschalie of andere sedimentaire rotsformaties van gelijke of lagere permeabiliteit en porositeit, ongeacht de gewonnen hoeveelheid.
14 ter. Exploratie die zich beperkt tot de fase waarin hydrofracturering wordt toegepast, en winning van aardgas uit kolenlagen, ongeacht de gewonnen hoeveelheid."
e) punt 19 wordt vervangen door het volgende:
"19. Steengroeven en dagbouwmijnen met een terreinoppervlakte van meer dan 25 hectare, installaties voor goudwinning waarbij gebruik wordt gemaakt van cyanidebaden of turfwinning met een terreinoppervlakte van meer dan 150 hectare."
f) het volgende punt wordt toegevoegd:
"24 bis. Thematische parken en golfterreinen die worden gepland in gebieden met een watertekort of een verhoogd risico op verwoestijning of droogte."
Amendement 80 Voorstel voor een richtlijn Bijlage – punt -1 bis (nieuw) Richtlijn 2011/92/EU Bijlage II
(-1 bis) Bijlage II wordt als volgt gewijzigd:
a) de titel wordt vervangen door:
"IN ARTIKEL 4, LID 2, BEDOELDE PROJECTEN (PROJECTEN WAARBIJ DE LIDSTATEN KUNNEN OPTEREN VOOR EEN MILIEUEFFECTBEOORDELING)";
b) in lid 1 wordt het volgende punt ingevoegd:
"f bis) Visvangst in het wild;"
c) In lid 2 wordt punt c) vervangen door:
"c) Onderzoek naar en opsporing van mineralen en winning van mineralen door afdreggen van de zee- of rivierbodem;"
d) in lid 10 wordt punt d) geschrapt.
e) in lid 13 wordt het volgende punt ingevoegd:
"a bis) De sloop van in bijlage I of in deze bijlage opgesomde projecten die aanzienlijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben.".
Amendement 81 Voorstel voor een richtlijn Bijlage – punt 1 Richtlijn 2011/92/EU BIJLAGE II A
BIJLAGE II.A – IN ARTIKEL 4, LID 3, BEDOELDE INFORMATIE
BIJLAGE II.A – IN ARTIKEL 4, LID 3, BEDOELDE INFORMATIE (BEKNOPTE, DOOR DE OPDRACHTGEVER VERSTREKTE INFORMATIE OVER DE IN BIJLAGE II OPGESOMDE PROJECTEN)
1. Een beschrijving van het project, met in het bijzonder:
1. Een beschrijving van het project, met in het bijzonder:
a) een beschrijving van de fysieke kenmerken van het gehele project, zo nodig met inbegrip van de ondergrond, tijdens de bouw- en de bedrijfsfasen;
a) een beschrijving van de fysieke kenmerken van het gehele project, zo nodig met inbegrip van de onderlaag en de ondergrond, tijdens de bouw-, bedrijfs- en sloopfasen;
b) een beschrijving van de plaats van het project, met bijzondere aandacht voor de kwetsbaarheid van het milieu in de gebieden waarop de projecten van invloed kunnen zijn.
b) een beschrijving van de plaats van het project, met bijzondere aandacht voor de kwetsbaarheid van het milieu in de gebieden waarop de projecten van invloed kunnen zijn.
2. Een beschrijving van de waarschijnlijk aanzienlijke milieueffecten van het voorgestelde project.
2. Een beschrijving van de waarschijnlijk aanzienlijke milieueffecten van het voorgestelde project.
3. Een beschrijving van de waarschijnlijk aanzienlijke milieueffecten van het voorgestelde project ten gevolge van:
3. Een beschrijving van de waarschijnlijk aanzienlijke milieueffecten van het voorgestelde project, inclusief de gezondheidsrisico's voor de betrokken bevolking en de impact op het landschap en het cultureel erfgoed, ten gevolge van
a) de verwachte residuen en emissies en de productie van afvalstoffen;
a) de verwachte residuen en emissies en de productie van afvalstoffen, indien van toepassing;
b) het gebruik van natuurlijke hulpbronnen, met name bodem, land, water en biodiversiteit, met inbegrip van hydromorfologische veranderingen.
b) het gebruik van natuurlijke hulpbronnen, met name bodem, land, water en biodiversiteit (met inbegrip van hydromorfologische veranderingen).
4. Een beschrijving van de beoogde maatregelen om aanzienlijke nadelige milieueffecten van het project te vermijden, te voorkomen of te beperken.
4. Een beschrijving van de beoogde maatregelen om de aanzienlijke nadelige milieueffecten van het project te vermijden, te voorkomen of te beperken, in het bijzonder wanneer deze als onomkeerbaar worden beschouwd.
Amendement 124 Voorstel voor een richtlijn Bijlage – punt 2 Richtlijn 2011/92/EU Bijlage III – punt 2 – punt ii
(ii) kustgebieden;
(ii) kustgebieden en het mariene milieu;
Amendementen 83 en 129/REV Voorstel voor een richtlijn Bijlage – punt 2 Richtlijn 2011/92/EU Bijlage IV
BIJLAGE IV - INFORMATIE OVEREENKOMSTIG ARTIKEL 5, LID 1
BIJLAGE IV - INFORMATIE OVEREENKOMSTIG ARTIKEL 5, LID 1 (INFORMATIE DIE DE OPDRACHTGEVER MOET VERSTREKKEN IN HET MILIEURAPPORT)
1. Beschrijving van het project, met in het bijzonder:
1. Beschrijving van het project, met in het bijzonder:
(-a) een beschrijving van de locatie van het project;
(a) een beschrijving van de fysieke kenmerken van het gehele project, zo nodig met inbegrip van de ondergrond, en de eisen met betrekking tot water- en landgebruik tijdens de bouw- en de bedrijfsfasen;
(a) een beschrijving van de fysieke kenmerken van het gehele project, zo nodig met inbegrip van de ondergrond, en de eisen met betrekking tot water- en landgebruik tijdens de bouw-, bedrijfs- en indien toepasselijk sloopfase;
(a bis) een beschrijving van de energiekosten, de kosten voor de recycling van afval van sloopwerken, het verbruik van extra natuurlijke hulpbronnen bij de uitvoering van een sloopproject;
(b) een beschrijving van de voornaamste kenmerken van de productieprocessen, bijvoorbeeld aard en hoeveelheden van de gebruikte materialen, energie en natuurlijke hulpbronnen (waaronder water, land, bodem en biodiversiteit);
(b) een beschrijving van de voornaamste kenmerken van de productieprocessen, bijvoorbeeld aard en hoeveelheden van de gebruikte materialen, energie en natuurlijke hulpbronnen (waaronder water, land, bodem en biodiversiteit);
(c) een prognose van de aard en de hoeveelheid van de verwachte residuen en emissies (water-, lucht-, bodem- en ondergrondverontreiniging, geluidshinder, trillingen, licht, warmte, straling enz.) ten gevolge van het functioneren van het voorgestelde project.
(c) een prognose van de aard en de hoeveelheid van de verwachte residuen en emissies (water-, lucht-, bodem- en ondergrondverontreiniging, geluidshinder, trillingen, licht, warmte, straling enz.) ten gevolge van het functioneren van het voorgestelde project.
2. Een beschrijving van de technische, locatiespecifieke of andere aspecten (bijvoorbeeld met betrekking tot het projectontwerp, de technische capaciteit, omvang en schaal) van de overwogen alternatieven, waaronder de aanduiding van dat met het geringste milieueffect, en een opgave van de belangrijkste redenen voor de gemaakte keuze, met inachtneming van de milieueffecten.
2. Een beschrijving van de technische, locatiespecifieke of andere aspecten (bijvoorbeeld met betrekking tot het projectontwerp, de technische capaciteit, omvang en schaal) van de door de opdrachtgever overwogen alternatieven die relevant zijn voor het voorgestelde project en de specifieke kenmerken van het project, en een opgave van de belangrijkste redenen voor de gemaakte keuze.
3. Een beschrijving van de relevante aspecten van de bestaande toestand van het milieu en de mogelijke ontwikkeling daarvan als het project niet wordt uitgevoerd (referentiescenario). Deze beschrijving moet betrekking hebben op alle bestaande milieuproblemen die relevant zijn voor het project, met name die welke betrekking hebben op gebieden die vanuit milieuoogpunt van bijzonder belang zijn en op het gebruik van natuurlijke hulpbronnen.
3. Een beschrijving van de relevante aspecten van de huidige toestand van het milieu (referentiescenario) en de mogelijke ontwikkeling daarvan als het project niet wordt uitgevoerd, wanneer de natuurlijke en maatschappelijke veranderingen in het referentiescenario redelijkerwijs kunnen worden voorspeld. Deze beschrijving moet betrekking hebben op alle bestaande milieuproblemen die relevant zijn voor het project, met name die welke betrekking hebben op gebieden die vanuit milieuoogpunt van bijzonder belang zijn en op het gebruik van natuurlijke hulpbronnen.
4. Een beschrijving van de waarschijnlijk aanzienlijke milieueffecten van het voorgenomen project op met name: bevolking, menselijke gezondheid, fauna en flora, biodiversiteit en de ecosysteemdiensten die zij levert, land (ruimtebeslag), bodem (organisch materiaal, erosie, verdichting, afdekking), water (kwantiteit en kwaliteit), lucht, klimatologische factoren, klimaatverandering (broeikasgasemissies, onder meer van landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw, mitigatiepotentieel, effecten die van belang zijn voor aanpassing en de vraag of bij het project rekening wordt gehouden met de risico's in verband met klimaatverandering), materiële goederen, cultureel (o.a. architectonisch en archeologisch) erfgoed, het landschap; een dergelijke beschrijving moet ook aandacht hebben voor de interrelatie tussen de genoemde factoren, alsmede de blootstelling aan, de kwetsbaarheid voor en de weerbaarheid van de bovenstaande factoren tegen de risico's van natuurlijke en door de mens veroorzaakte rampen.
4. Een beschrijving van de waarschijnlijk aanzienlijke milieueffecten van het voorgenomen project op met name: bevolking, menselijke gezondheid, fauna en flora, biodiversiteit aan de hand van flora en fauna, land (ruimtebeslag), bodem (organisch materiaal, erosie, verdichting, afdekking), water (kwantiteit en kwaliteit), lucht, klimatologische factoren, klimaatverandering (broeikasgasemissies, onder meer van landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw, mitigatiepotentieel, effecten die van belang zijn voor aanpassing en de vraag of bij het project rekening wordt gehouden met de risico's in verband met klimaatverandering), materiële goederen , cultureel (o.a. architectonisch en archeologisch) erfgoed, het landschap; een dergelijke beschrijving moet ook aandacht hebben voor de interrelatie tussen de genoemde factoren, alsmede de blootstelling aan, de kwetsbaarheid voor en de weerbaarheid van de bovenstaande factoren tegen de risico's van natuurlijke en door de mens veroorzaakte rampen.
5. Een beschrijving van de waarschijnlijk aanzienlijke milieueffecten van het voorgestelde project ten gevolge van, onder meer:
5. Een beschrijving van de waarschijnlijk aanzienlijke milieueffecten van het voorgestelde project ten gevolge van, onder meer:
(a) het bestaan van het project;
(a) het bestaan van het project;
(b) het gebruik van natuurlijke hulpbronnen, met name land, bodem, water, biodiversiteit en de ecosysteemdiensten die zij levert, waarbij voor zover mogelijk rekening wordt gehouden met de beschikbaarheid van deze hulpbronnen in het licht van de veranderende klimaatomstandigheden;
(b) het gebruik van natuurlijke hulpbronnen, met name land, bodem, water, biodiversiteit (inclusief fauna en flora), waarbij voor zover mogelijk rekening wordt gehouden met de beschikbaarheid van deze hulpbronnen in het licht van de veranderende klimaatomstandigheden;
(c) de uitstoot van verontreinigende stoffen, geluidshinder, trillingen, licht, warmte, straling, het ontstaan van milieuhinder en het wegwerken van afvalstoffen;
(c) de uitstoot van verontreinigende stoffen, geluidshinder, trillingen, licht, warmte, straling, het ontstaan van milieuhinder en het wegwerken van afvalstoffen;
(d) de risico's voor de menselijke gezondheid, het cultureel erfgoed of het milieu (bijvoorbeeld door ongevallen of rampen);
(d) de risico's voor de menselijke gezondheid, het cultureel erfgoed of het milieu (bijvoorbeeld door ongevallen of rampen) die redelijkerwijs als kenmerkend voor het type project kunnen worden beschouwd;
(e) de cumulatie van effecten met andere projecten en activiteiten;
(e) de cumulatie van effecten met andere bestaande en/of goedgekeurde projecten en activiteiten, voor zover die zich bevinden in het geografische gebied dat kan worden beïnvloed en nog niet gebouwd of in bedrijf zijn, en zonder verplichting om rekening te houden met andere informatie dan de bestaande informatie of de openbaar beschikbare informatie;
(f) de uitstoot van broeikasgassen, onder meer van landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw;
(f) de uitstoot van broeikasgassen, onder meer van landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw;
(g) de gebruikte technologieën en stoffen;
(g) de gebruikte technologieën en stoffen;
(h) hydromorfologische veranderingen.
(h) hydromorfologische veranderingen.
De beschrijving van de waarschijnlijk aanzienlijke milieueffecten moet betrekking hebben op de directe en, in voorkomend geval, de indirecte, secundaire, cumulatieve en grensoverschrijdende effecten op korte, middellange en lange termijn, permanente en tijdelijke, positieve en negatieve effecten van het project. Bij deze beschrijving moet rekening worden gehouden met de op EU- of op lidstaatniveau vastgestelde doelstellingen inzake milieubescherming, die relevant zijn voor het project.
De beschrijving van de waarschijnlijk aanzienlijke milieueffecten moet betrekking hebben op de directe en, in voorkomend geval, de indirecte, secundaire, cumulatieve en grensoverschrijdende effecten op korte, middellange en lange termijn, permanente en tijdelijke, positieve en negatieve effecten van het project. Bij deze beschrijving moet rekening worden gehouden met de op EU- of op lidstaatniveau vastgestelde doelstellingen inzake milieubescherming, die relevant zijn voor het project.
6. Een beschrijving van de methoden die gebruikt zijn voor de beoordeling van de in punt 5 bedoelde milieueffecten, alsook een overzicht van de belangrijkste onzekerheden en de invloed daarvan op de geraamde effecten en de selectie van het alternatief dat de voorkeur geniet.
6. Een beschrijving van de methoden die gebruikt zijn voor de beoordeling van de in punt 5 bedoelde milieueffecten, alsook een overzicht van de belangrijkste onzekerheden en de invloed daarvan op de geraamde effecten en de selectie van het alternatief dat de voorkeur geniet.
7. Een beschrijving van de beoogde maatregelen om de in punt 5 bedoelde aanzienlijke nadelige milieueffecten te voorkomen, te beperken en zo mogelijk te verhelpen en, in voorkomend geval, van eventuele voorgestelde toezichtsregelingen, inclusief de voorbereiding van een analyse van de nadelige milieueffecten na de uitvoering van het project. In deze beschrijving moet worden uitgelegd in welke mate aanmerkelijke nadelige effecten worden beperkt of gecompenseerd, met betrekking tot zowel de bouwfase als de operationele fase.
7. Een beschrijving van de beoogde maatregelen om de in punt 5 bedoelde aanzienlijke nadelige milieueffecten in de eerste plaats te voorkomen en te beperken en als laatste redmiddel te verhelpen en, in voorkomend geval, van eventuele voorgestelde toezichtsregelingen, inclusief de voorbereiding van een analyse van de nadelige milieueffecten na de uitvoering van het project. In deze beschrijving moet worden uitgelegd in welke mate aanmerkelijke nadelige effecten worden voorkomen, beperkt of gecompenseerd, met betrekking tot zowel de bouwfase als de operationele fase.
8. Een beoordeling van de risico’s van natuurlijke en door de mens veroorzaakte rampen en het risico op ongevallen waarvoor het project kwetsbaar kan zijn en, in voorkomend geval, een beschrijving van de geplande maatregelen ter voorkoming van dergelijke risico’s en van de maatregelen inzake paraatheid en reactievermogen bij noodsituaties (bijvoorbeeld maatregelen uit hoofde van Richtlijn 96/82/EG, zoals gewijzigd).
8. Een beoordeling van de waarschijnlijke risico’s van natuurlijke en door de mens veroorzaakte rampen en het risico op ongevallen waarvoor het project kwetsbaar kan zijn en, in voorkomend geval, een beschrijving van de geplande maatregelen ter voorkoming van dergelijke risico’s en van de maatregelen inzake paraatheid en reactievermogen bij noodsituaties (bijvoorbeeld maatregelen uit hoofde van Richtlijn 2012/18/EUvan het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken, of voorschriften uit hoofde van andere wetgeving van de Unie of internationale verdragen).
9. Een niet-technische samenvatting van de overeenkomstig bovengenoemde punten verstrekte informatie.
9. Een niet-technische samenvatting van de overeenkomstig bovengenoemde punten verstrekte informatie.
10. Een aanduiding van de moeilijkheden (technische gebreken of ontbrekende kennis) die de ontwikkelaar eventueel heeft ondervonden bij het verzamelen van de vereiste informatie en van de bronnen die zijn gebruikt voor de gemaakte beschrijvingen en beoordelingen, alsmede een overzicht van de belangrijkste onzekerheden en de invloed daarvan op de geraamde effecten en de selectie van het alternatief dat de voorkeur geniet.
10. Een aanduiding van de moeilijkheden (technische gebreken of ontbrekende kennis) die de ontwikkelaar eventueel heeft ondervonden bij het verzamelen van de vereiste informatie en van de bronnen die zijn gebruikt voor de gemaakte beschrijvingen en beoordelingen, alsmede een overzicht van de belangrijkste onzekerheden en de invloed daarvan op de geraamde effecten en de selectie van het alternatief dat de voorkeur geniet.
De zaak werd terugverwezen naar de Commissie uit hoofde van artikel 57, lid 2, tweede alinea, van het Reglement (A7-0277/2013).
Maatregelen van de EU en de lidstaten ten aanzien van de vluchtelingenstroom ten gevolge van het conflict in Syrië
129k
49k
Resolutie van het Europees Parlement van 9 oktober 2013 over maatregelen van de EU en de lidstaten om met de vluchtelingenstroom als gevolg van het conflict in Syrië om te gaan (2013/2837(RSP))
– gezien zijn eerdere resoluties over Syrië, met name die van 16 februari 2012(1), 13 september 2012(2), 23 mei 2013(3) en 12 september 2013(4), en over vluchtelingen die gewapende conflicten ontvluchten,
– gezien de conclusies van de Raad Buitenlandse Zaken over Syrië van 23 januari, 18 februari, 11 maart, 22 april, 27 mei, 24 juni, 9 juli en 22 juli 2013; gezien de conclusies van de Europese Raad over Syrië van 8 februari 2013,
– gezien de verklaringen van Catherine Ashton, vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheid (vv/hv), van 21 augustus 2013 over de recentste berichten over het gebruik van chemische wapens in Damascus, van 23 augustus 2013 over de dringende noodzaak van een politieke oplossing voor het conflict in Syrië (met daarin het op 7 september 2013 overeengekomen standpunt van de EU ten aanzien van Syrië), van 10 september 2013 over het voorstel om de chemische wapens van Syrië onder internationale controle te stellen, en van 14 september 2013 over het akkoord tussen de VS en Rusland over chemische wapens in Syrië, alsook de verklaringen van de vv/hv tijdens het debat in de plenaire vergadering van het Parlement op 11 september 2013 in Straatsburg,
– gezien de verklaringen van Kristalina Georgieva, Europees commissaris voor internationale samenwerking, humanitaire hulp en crisisbestrijding, over de Syrische vluchtelingen en de reactie van de EU, en met name haar verklaring van 3 september 2013 over de recentste cijfers over het aantal vluchtelingen dat op de vlucht is voor de Syrische crisis, en gezien de situatieverslagen en informatiebladen van ECHO over Syrië,
– gezien de opmerkingen van António Guterres, hoge commissaris van de VN voor vluchtelingen, op de informele bijeenkomst van de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken in Vilnius op 18 juli 2013(5),
– gezien de briefings van de Veiligheidsraad over Syrië van de adjunct-secretaris-generaal voor humanitaire zaken en noodhulpcoördinator, Valerie Amos, en met name die van 18 april 2013,
– gezien de gezamenlijke verklaring van de door de hoge commissaris van de VN voor vluchtelingen georganiseerde bijeenkomst van ministers van de buurlanden van Syrië op 4 september 2013,
– gezien de resoluties van de VN-Mensenrechtenraad over Syrië,
– gezien het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden,
– gezien de Universele Verklaring van de rechten van de mens van 1948,
– gezien het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten, het Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing, het Verdrag inzake de rechten van het kind en het bijbehorende Facultatief Protocol inzake de betrokkenheid van kinderen bij gewapende conflicten, alsmede het Verdrag inzake de voorkoming en bestraffing van genocide, waarbij Syrië in alle gevallen partij is,
– gezien de artikelen 78, 79 en 80 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien de Verdragen van Genève van 1949 en de aanvullende protocollen hierbij,
– gezien artikel 110, lid 2, van zijn Reglement,
A. overwegende dat het Hoge Commissariaat van de VN voor de Vluchtelingen in de periode tot 20 september 2013 in totaal 1 929 227 Syrische vluchtelingen in de buurlanden en in Noord-Afrika heeft geregistreerd; overwegende dat het totale aantal vluchtelingen, met inbegrip van niet-geregistreerde vluchtelingen, op 2 102 582 wordt geraamd; overwegende dat volgens dezelfde bronnen 76% van de Syrische vluchtelingen vrouwen en kinderen zijn; overwegende dat 410 000 gevluchte Syrische kinderen tussen 5 en 11 jaar oud zijn; overwegende dat volgens het VN-Bureau voor de Coördinatie van Humanitaire Aangelegenheden (OCHA) het aantal intern ontheemden (IDP's) op 9 september 2013 4,25 miljoen bedroeg;
B. overwegende dat volgens het Hoge Commissariaat van de VN voor de Vluchtelingen het aantal vluchtelingen in gastlanden op 20 september 2013 als volgt was (inclusief personen die nog niet geregistreerd waren): Turkije: 492 687; Libanon: 748 608; Jordanië: 531 768; Irak: 190 857; Egypte: 124 373; Marokko, Algerije en Libië: 14 289 (geregistreerde); overwegende dat dagelijks duizenden Syriërs naar de buurlanden vluchten en dat volgens het regionale reactieplan van de VN voor Syrië het totale aantal vluchtelingen uit Syrië tegen het eind van 2013 zal oplopen tot 3,5 miljoen;
C. overwegende dat het aantal asielaanvragen van Syriërs in de EU in 2013 is blijven toenemen, en dat er sinds het begin van het conflict in 2011 in totaal 52 037 asielaanvragen zijn ingediend in de EU en haar dichtstbijgelegen buurlanden (Zwitserland en Noorwegen);
D. overwegende dat binnen de EU-28 Duitsland (14 842) en Zweden (14 083) 59% van de ingediende asielaanvragen hebben ontvangen; overwegende dat, hoewel het aantal aanvragen ook in andere landen aanzienlijk is toegenomen, slechts één andere lidstaat meer dan 2 000 aanvragen heeft ontvangen (namelijk het Verenigd Koninkrijk, met 2 634 aanvragen);
E. overwegende dat er een gebrek is aan volkomen correcte en betrouwbare gegevens over het totale aantal Syriërs dat naar Europa komt en aan informatie over het aantal dat in Europese landen asiel heeft aangevraagd en het totale aantal dat aanwezig is; overwegende dat er, ondanks deze lacunes en hoewel de statistieken en gegevens over de behandeling van asielaanvragen in de EU-lidstaten gebreken vertonen, volgens het UNHCR aanwijzingen zijn dat er nog steeds tekortkomingen zijn in de bescherming van Syriërs in de EU;
F. overwegende dat de Syrische vluchtelingencrisis een eerste test vormt voor het nieuwe, herziene gemeenschappelijk Europees asielstelsel (CEAS);
G. overwegende dat de EU-wetgeving reeds voorziet in een aantal instrumenten, zoals de visumcode(6) en de Schengengrenscode(7), die het mogelijk maken visa te verlenen op humanitaire gronden;
H. overwegende dat de lidstaten moeten worden aangemoedigd om gebruik te maken van de middelen die beschikbaar zullen zijn in het kader van het Fonds voor asiel en migratie en de voorbereidende actie "Hervestiging van vluchtelingen in noodsituaties", die onder meer de volgende maatregelen omvat: steun voor mensen die reeds door het UNHCR als vluchteling zijn erkend; ondersteuning van noodacties in het geval van vluchtelingengroepen die als prioriteit zijn aangemerkt en die het slachtoffer zijn van een gewapende aanval en te maken hebben met andere extreem schadelijke en levensbedreigende omstandigheden; zo nodig, verstrekking van extra financiële steun in noodsituaties aan de diensten van het UNHCR en zijn verbindingsorganisaties in de lidstaten en op EU-niveau;
I. overwegende dat op 3 oktober 2013 bij het nieuwe drama nabij Lampedusa 130 migranten zijn omgekomen en honderden andere migranten nog vermist zijn; overwegende dat reeds tienduizenden migranten het leven hebben gelaten bij pogingen om de EU te bereiken; overwegende dat alles in het werk moet worden gesteld om mensen die in gevaar verkeren te redden en dat de lidstaten hun internationale verplichtingen inzake redding op zee moeten nakomen;
1. maakt zich grote zorgen over de aanhoudende humanitaire crisis in Syrië en de zware belasting die deze vormt voor de buurlanden; is bezorgd over het feit dat de exodus van vluchtelingen uit Syrië blijft versnellen en dat er geen aanwijzingen zijn dat er snel een einde aan de vluchtelingenstroom zal komen;
2. prijst de inspanningen en de solidariteit van de autoriteiten van deze landen en de vrijgevigheid van hun bevolking bij het verlenen van hulp aan Syrische vluchtelingen;
3. is verheugd over het opendeurbeleid van de buurlanden van Syrië en vraagt hun met aandrang hun grenzen open te houden voor alle vluchtelingen die Syrië ontvluchten;
4. is bezorgd over het feit dat steeds meer Syriërs hun leven riskeren door te proberen de Middellandse Zee per boot over te steken naar de EU;
5. is verheugd over het feit dat de EU en haar lidstaten meer dan een miljard euro aan humanitaire en niet-humanitaire hulp voor Syriërs binnen en buiten Syrië hebben uitgetrokken; stelt vast dat de EU de grootste humanitaire donor is voor de Syrische crisis; vraagt de EU ook toezicht te houden op de verdeling van die middelen;
6. vraagt de EU haar genereuze financiering van de humanitaire en niet-humanitaire inspanningen ten behoeve van mensen in Syrië en Syrische vluchtelingen in de buurlanden voort te zetten;
7. moedigt de lidstaten aan om in dringende behoeften te voorzien door hervestiging bovenop de bestaande nationale quota's en door toelating op humanitaire gronden; moedigt de lidstaten aan gebruik te maken van de nog beschikbare kredieten in het kader van de voorbereidende actie/het proefproject voor hervestiging;
8. vraagt de internationale gemeenschap, de EU en de lidstaten in reactie op deze uitzonderlijke humanitaire crisis verder steun te blijven verlenen en zich ertoe te verbinden de buurlanden van Syrië effectief bij te staan;
9. vraagt de EU een humanitaire conferentie over de Syrische vluchtelingencrisis te houden, waarbij prioriteit moet worden gegeven aan maatregelen om de gastlanden in de regio (met name Libanon, Jordanië, Turkije en Irak) te steunen bij hun inspanningen om het voortdurend groeiende aantal vluchtelingen op te vangen en een opendeurbeleid te handhaven; benadrukt dat alle EU-instellingen en maatschappelijke organisaties bij deze conferentie moeten worden betrokken en dat de nadruk moet liggen op humanitaire inspanningen en op een grotere rol en betrokkenheid van de EU bij de diplomatische inspanningen om een einde te helpen maken aan het conflict in Syrië;
10. benadrukt hoe belangrijk het in dit stadium is om concreet na te gaan of, hoe en wanneer de lidstaten meer kunnen doen om hun beschermingsmaatregelen in reactie op de Syrische crisis te versterken; wijst erop dat er behoefte is aan solidariteit en een proactieve versterking van de algemene beschermingsmaatregelen in de EU door nauwere samenwerking, informatie-uitwisseling, capaciteitsopbouw en beleidsoverleg;
11. is verheugd dat er tussen de lidstaten een algemene consensus is dat Syrische onderdanen niet naar Syrië mogen worden teruggestuurd; benadrukt echter dat er bij de opvang van vluchtelingen uit Syrië behoefte is aan een coherentere aanpak en meer solidariteit met de lidstaten die onder bijzondere druk staan; vraagt de lidstaten ervoor te zorgen dat alle bepalingen van de verschillende instrumenten van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel (CEAS) correct worden toegepast;
12. vraagt de lidstaten alle bestaande EU-wetgeving en -procedures om veilige toegang tot de EU te verlenen, te onderzoeken om Syriërs die hun land ontvluchten, tijdelijk toe te laten; merkt op dat legale binnenkomst de voorkeur verdient boven gevaarlijkere illegale binnenkomst, die risico's van mensenhandel kan inhouden; merkt op dat een aantal lidstaten Syriërs hetzij een permanente verblijfsvergunning hebben verleend (bv. Zweden), hetzij tijdelijk hebben toegelaten (bv. Duitsland);
13. herinnert de lidstaten eraan dat Syriërs die op de vlucht zijn voor het conflict en om internationale bescherming vragen, naar de bevoegde nationale asielinstanties moeten worden doorverwezen en toegang moeten krijgen tot eerlijke en doeltreffende asielprocedures;
14. vraagt de EU passende, verantwoorde maatregelen te treffen met het oog op een mogelijke instroom van vluchtelingen in haar lidstaten; vraagt de Commissie en de lidstaten de huidige situatie verder te volgen en aan noodplannen te werken, waarbij het ook mogelijk moet zijn de richtlijn tijdelijke bescherming(8) toe te passen indien de omstandigheden dat vereisen;
15. herinnert de lidstaten aan hun verplichting om migranten op zee te redden, en verzoekt de lidstaten die hun internationale verplichtingen niet zijn nagekomen niet langer schepen met migranten aan boord terug te sturen;
16. vraagt de lidstaten overeenkomstig het bestaande internationale en EU-recht het beginsel van "non-refoulement" in acht te nemen; verzoekt de lidstaten onmiddellijk een einde te maken aan elke vorm van onrechtmatige en langdurige detentie, die in strijd is met het internationaal en Europees recht, en herinnert eraan dat maatregelen om migranten vast te houden altijd vergezeld moeten gaan van een administratief besluit, naar behoren gerechtvaardigd moeten zijn en slechts voor een beperkte periode mogen gelden;
17. vraagt zijn bevoegde commissies de situatie in Syrië en zijn buurlanden alsook de maatregelen die de lidstaten in dit verband nemen, verder te volgen;
18. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheid, de parlementen en regeringen van de lidstaten, de secretaris‑generaal van de Verenigde Naties, de hoge commissaris van de VN voor vluchtelingen, de secretaris‑generaal van de Arabische Liga, het parlement en de regering van de Arabische Republiek Syrië, en de parlementen en regeringen van de buurlanden van Syrië en alle partijen die betrokken zijn bij het conflict in Syrië.
Verordening (EG) nr. 810/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot vaststelling van een gemeenschappelijke visumcode (visumcode) (PB L 243 van 15.9.2009, blz. 1).
Verordening (EG) nr. 562/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 tot vaststelling van een communautaire code betreffende de overschrijding van de grenzen door personen (Schengengrenscode) (PB L 105 van 13.4.2006, blz.1).
Richtlijn 2001/55/EG van de Raad van 20 juli 2001 betreffende minimumnormen voor het verlenen van tijdelijke bescherming in geval van massale toestroom van ontheemden en maatregelen ter bevordering van een evenwicht tussen de inspanningen van de lidstaten voor de opvang en het dragen van de consequenties van de opvang van deze personen (PB L 212 van 7.8.2001, blz. 12).