Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 10 oktober 2013 over het ontwerp van besluit van de Raad betreffende de sluiting van een protocol bij de Europees-mediterrane overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en het Hasjemitisch Koninkrijk Jordanië, anderzijds, inzake een kaderovereenkomst tussen de Europese Unie en het Hasjemitisch Koninkrijk Jordanië over de algemene beginselen voor de deelname van het Hasjemitisch Koninkrijk Jordanië aan EU-programma's (12138/2012 – C7-0008/2013 – 2012/0108(NLE))
– gezien het ontwerp van besluit van de Raad (12138/2012),
– gezien het ontwerpprotocol bij de Europees-mediterrane overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en het Hasjemitisch Koninkrijk Jordanië, anderzijds, inzake een kaderovereenkomst tussen de Europese Unie en het Hasjemitisch Koninkrijk Jordanië over de algemene beginselen voor de deelname van het Hasjemitisch Koninkrijk Jordanië aan EU-programma's (12135/2012),
– gezien het verzoek om goedkeuring dat de Raad heeft ingediend krachtens artikel 217 in samenhang met artikel 218, lid 6, tweede alinea, onder a), en artikel 218, lid 8, eerste alinea, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (C7–0008/2013),
– gezien artikel 81 en artikel 90, lid 7, van zijn Reglement,
– gezien de aanbeveling van de Commissie buitenlandse zaken (A7-0305/2013),
1. hecht zijn goedkeuring aan de sluiting van het protocol;
2. benadrukt dat het belangrijk is binnen het kader van het Europees nabuurschapsbeleid een nauwe samenwerking en dialoog met het Hasjemitisch Koninkrijk Jordanië te blijven bevorderen en de politieke en economische dialoog tussen de Unie en Jordanië te blijven stimuleren;
3. herinnert eraan dat volgens schattingen van de Jordaanse autoriteiten meer dan 500 000 vluchtelingen uit Syrië hun toevlucht hebben gezocht in Jordanië en dat de Syrische crisis een grote impact heeft op de economie in Jordanië en op de Jordaanse begroting wegens de financiële middelen die nodig zijn om humanitaire steun te verlenen aan de vluchtelingen; betreurt het echter dat sinds augustus 2012 de Jordaanse grens is gesloten voor Palestijnse vluchtelingen uit Syrië;
4. benadrukt daarom dat het belangrijk is gepaste financiële, technische en humanitaire steun te verlenen aan Jordanië;
5. waardeert enorm het engagement dat Koning Abdullah II van Jordanië heeft getoond ter bevordering van een zeer uitvoerig hervormingsproces ten voordele van Jordanië en zijn bevolking; benadrukt dat via deze hervormingen duurzame resultaten moeten worden bereikt, vooral op het vlak van sociale rechtvaardigheid;
6. is verheugd over en steunt bovendien de proactieve en constructieve rol van Jordanië als bemiddelaar in de inspanningen die erop gericht zijn blijvende oplossingen te vinden voor verschillende conflicten in het Midden-Oosten;
7. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten en van het Hasjemitisch Koninkrijk Jordanië.
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 10 oktober 2013 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot instelling van het Europees grensbewakingssysteem (Eurosur) (COM(2011)0873 – C7-0506/2011 – 2011/0427(COD))
– gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2011)0873),
– gezien artikel 294, lid 2, en artikel 77, lid 2 onder d), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C7‑0506/2011),
– gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien het gemotiveerde advies dat in het kader van protocol nr. 2 betreffende de toepassing van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid is uitgebracht door de Zweedse Rijksdag, en waarin wordt gesteld dat het ontwerp van wetgevingshandeling niet strookt met het subsidiariteitsbeginsel,
– gezien de schriftelijke toezegging van de vertegenwoordiger van de Raad van 14 juni 2013 om het standpunt van het Europees Parlement goed te keuren, overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien artikel 55 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken en het advies van de Begrotingscommissie (A7-0232/2013),
1. stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;
2. hecht zijn goedkeuring aan de verklaring die als bijlage bij onderhavige resolutie is gevoegd;
3. verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in haar voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;
4. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 10 oktober 2013 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) nr. .../2013 van het Europees Parlement en de Raad tot instelling van het Europees grensbewakingssysteem (Eurosur)
(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Verordening (EU) nr. 1052/2013.)
BIJLAGE BIJ DE WETGEVINGSRESOLUTIE
Verklaring van het Europees Parlement
Het Europees Parlement wijst er met nadruk op dat de EU-instellingen moeten trachten in wetgevingsteksten aangepaste en neutrale formuleringen te gebruiken als het probleem van burgers van derde landen wordt besproken, voor wier aanwezigheid op het grondgebied van de Unie geen toestemming is verleend door de autoriteiten van de lidstaten of indien deze toestemming is verlopen. In dergelijke gevallen dienen de EU-instellingen de term "illegaal" te vermijden indien een alternatieve formulering kan worden gevonden, en in elk geval moet wanneer naar personen wordt verwezen, de term "niet-reguliere migranten" worden gebruikt.
Cadmiumhoudende draagbare batterijen en accu's ***I
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 10 oktober 2013 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 2006/66/EG inzake batterijen en accu's, alsook afgedankte batterijen en accu's, wat betreft het op de markt brengen van cadmiumhoudende draagbare batterijen en accu's voor gebruik in draadloos elektrisch gereedschap (COM(2012)0136 – C7-0087/2012 – 2012/0066(COD))
– gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2012)0136),
– gezien artikel 294, lid 2, en de artikelen 192, lid 1, en 114, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C7–0087/2012),
– gezien het advies van de Commissie juridische zaken inzake het gebruik van gedelegeerde handelingen en over de voorgestelde rechtsgrondslag,
– gezien artikel 294, lid 3, en artikel 192, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 24 mei 2012(1),
– na raadpleging van het Comité van de Regio's,
– gezien de schriftelijke toezegging van de vertegenwoordiger van de Raad van 14 juni 2013 om het standpunt van het Europees Parlement goed te keuren, overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien artikel 55 en artikel 37 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid (A7-0131/2013),
1. stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;
2. verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in haar voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;
3. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 10 oktober 2013 met het oog op de vaststelling van Richtlijn 2013/.../EU van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 2006/66/EG van het Europees parlement en de Raad inzake batterijen en accu's, alsook afgedankte batterijen en accu's, wat het op de markt brengen van cadmiumhoudende draagbare batterijen en accu's voor gebruik in draadloos elektrisch gereedschap en van knoopcellen met een laag kwikgehalte betreft, en houdende intrekking van Besluit 2009/603/EG van de Commissie
(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Richtlijn 2013/56/EU.)
Verondersteld vervoer en illegaal vasthouden van gevangenen in Europese landen door de CIA
150k
32k
Resolutie van het Europees Parlement van 10 oktober 2013 over het veronderstelde vervoer en illegaal vasthouden van gevangenen in Europese landen door de CIA (2013/2702(RSP))
– gezien de uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 13 december 2012, waarbij de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië (FYROM) werd veroordeeld voor de "extreme ernst" van de schendingen van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (artikelen 3, 5, 8 en 13) bij de buitengewone uitlevering van Khaled El–Masri,
– gezien de volgende bij het EHRM aanhangige zaken: Al–Nashiri/Polen, Abu Zubaydah/Litouwen, Abu Zubaydah/Polen, en Nasr en Ghali/Italië; gezien het verzoek dat dhr. al–Nashiri in augustus 2012 tegen Roemenië heeft ingediend, en het verzoek dat het Human Rights Monitoring Institute (HRMI) en het Open Society Justice Initiative in december 2012 tegen Litouwen hebben ingediend wegens schending van hun recht op informatie en hun recht op een doeltreffende voorziening in rechte,
– gezien de uitspraak van het Italiaanse Hooggerechtshof van september 2012 tot handhaving van de veroordeling van 23 Amerikaanse onderdanen in verband met de ontvoering van Abu Omar in 2003, onder wie het voormalige diensthoofd van de in Milaan, Robert Seldon Lady, die tot negen jaar gevangenisstraf werd veroordeeld,
– gezien de uitspraak van het Hof van Beroep van Milaan van februari 2013 waarbij drie andere, voordien diplomatiek onschendbaar geachte CIA-agenten(1) tot zes à zeven jaar gevangenisstraf werden veroordeeld; gezien de uitspraak van datzelfde hof om ook Nicolò Pollari, het voormalige hoofd van de Italiaanse militaire inlichtingen- en veiligheidsdienst (SISMI), tot 10 jaar gevangenisstraf te veroordelen, het voormalige adjunct-hoofd van de SISMI, Marco Mancini, tot negen jaar, en drie SISMI-agenten tot elk zes jaar,
– gezien het besluit van de Italiaanse president van 5 april 2013 om gratie te verlenen aan de Amerikaanse kolonel Joseph Romano, die in Italië veroordeeld was voor zijn verantwoordelijkheid bij de ontvoering van Abu Omar aldaar,
– gezien zijn resolutie van 11 september 2012 over het veronderstelde vervoer en illegaal vasthouden van gevangenen in Europese landen door de CIA: follow–up bij het verslag van de Commissie TDIP van het Europees Parlement(2),
– gezien de documenten die de Commissie aan de rapporteur heeft verstrekt, waaronder niet-landenspecifieke brieven die in maart 2013 naar alle lidstaten zijn gestuurd en waarop slechts enkele lidstaten (Finland, Hongarije, Spanje en Litouwen) hebben geantwoord,
– gezien zijn resoluties met betrekking tot Guantánamo, met als meest recente die van 23 mei 2013 over Guantánamo: hongerstaking van gevangenen(3),
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 12 december 2012 over de situatie van de grondrechten in de Europese Unie (2010–2011)(4),
– gezien de van Eurocontrol ontvangen vluchtgegevens tot september 2012,
– gezien het verzoek tot medewerking bij de vrijgave van vluchtgegevens dat de rapporteur in april 2013 naar het agentschap voor luchtvaartveiligheid in Afrika en Madagaskar (ASECNA) heeft gestuurd, en het in juni 2013 ontvangen positieve antwoord van het agentschap,
– gezien de conclusies van de Raad over de grondrechten en de rechtsstaat en over het verslag van de Commissie over de toepassing van het EU-Handvest van de grondrechten 2012 (Luxemburg, 6 en 7 juni 2013),
– gezien het "Programma van Stockholm – Een open en veilig Europa ten dienste en ter bescherming van de burger (2010–2014)",
– gezien de talrijke berichten in de media en van onderzoeksjournalisten, onder meer het onderzoekswerk dat in april 2013 op de Roemeense tv–zender Antena 1 werd uitgezonden,
– gezien de onderzoeken die met name Interights, Redress en Reprieve hebben uitgevoerd, en de verslagen die sinds de aanneming van voornoemde resolutie van het Parlement van 11 september 2012 zijn uitgebracht door onafhankelijke onderzoekers, organisaties van het maatschappelijk middenveld en nationale en internationale niet-gouvernementele organisaties, met name het rapport van het Open Society Justice Initiative: "Globalising Torture: CIA Secret Detention and Extraordinary Rendition" (februari 2013), de in de VS uitgevoerde onafhankelijke, partijoverschrijdende studie van de Constitution Project's Task Force on Detainee Treatment (april 2013), de door de Britse academische website The Rendition Project gepubliceerde Rendition Flights Database (mei 2013), het rapport van Amnesty International "Unlock the truth: Poland's involvement in CIA secret detention" (juni 2013), en de brief van Human Rights Watch aan de Litouwse autoriteiten (juni 2013),
– gezien de door de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken en de Commissie buitenlandse zaken gestelde vragen (O-000079/2013 – B7–0215/2013 and O-000080/2013 – B7–0216/2013),
– gezien artikel 115, lid 5, en artikel 110, lid 4, van zijn Reglement,
A. overwegende dat de eerbiediging van de grondrechten van essentieel belang is voor een geslaagd terrorismebestrijdingsbeleid;
B. overwegende dat het Parlement zijn veroordeling heeft uitgesproken over de onder leiding van de VS uitgevoerde uitleverings- en geheimedetentieprogramma's van de CIA, waarbij verscheidene mensenrechten werden geschonden door onder andere illegale en willekeurige detentie, foltering en andere vormen van mishandeling, schending van het beginsel van "non-refoulement" en gedwongen verdwijning middels het gebruik van het Europese luchtruim en grondgebied door de CIA; overwegende dat het Parlement herhaaldelijk heeft aangedrongen op een volledig onderzoek naar de medewerking van nationale regeringen en instellingen aan de CIA-programma's;
C. overwegende dat het Parlement zich ertoe verbonden heeft het door de tijdelijke commissie verleende mandaat te blijven vervullen, op grond van de artikelen 2, 6 en 7 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, en zijn betrokken commissies heeft opgedragen om een jaar na aanneming van de voormelde resolutie van 11 september 2012 het Parlement in een plenaire vergadering over deze kwestie in te lichten, daar het het van essentieel belang achtte na te gaan in hoeverre de door het Parlement aangenomen aanbevelingen ten uitvoer zijn gelegd;
D. overwegende dat verantwoording voor uitleveringen cruciaal is om de mensenrechten in het interne en externe beleid van de EU doeltreffend te beschermen en bevorderen, en om een legitiem en doeltreffend rechtsstatelijk veiligheidsbeleid te garanderen; overwegende dat de EU-instellingen onlangs in debat zijn getreden over de vraag hoe de EU de grondrechten en de rechtsstaat beter kan beschermen en bevorderen;
E. overwegende dat noch de Raad, noch de Commissie uitvoerig zijn ingegaan op de aanbevelingen van het Parlement;
F. overwegende dat de Litouwse autoriteiten nogmaals hebben verklaard het strafrechtelijk onderzoek naar de betrokkenheid van Litouwen bij het CIA-programma te willen heropenen als er nieuwe elementen blijken te zijn, maar dat nog altijd niet hebben gedaan; overwegende dat de Litouwse autoriteiten in hun opmerkingen aan het EHRM in de zaak Abu Zubaydah blijk hebben gegeven van belangrijke tekortkomingen in hun onderzoek en van het feit dat zij niet hebben begrepen wat de nieuwe informatie betekende; overwegende dat Litouwen in de tweede helft van 2013 het voorzitterschap van de Raad van de Europese Unie bekleedt; overwegende dat op 13 september 2013 een klacht is ingediend bij de Litouwse openbaar aanklager met het verzoek een onderzoek in te stellen naar aanleiding van de aanklacht dat Mustafa al–Hawsawi, die momenteel voor een militaire commissie in Guantánamo Bay moet verschijnen, in het kader van een programma onder leiding van de CIA illegaal is overgebracht naar Litouwen en daar in het geheim vastgehouden en gemarteld is;
G. overwegende dat het grondige onderzoekswerk dat in april 2013 op de tv–zender Antena 1 werd uitgezonden verdere aanwijzingen opleverde van de centrale rol van Roemenië in het gevangenissennetwerk; overwegende dat de gewezen nationale veiligheidsadviseur, Ioan Talpeș, heeft verklaard dat Roemenië de CIA logistieke steun verleende; overwegende dat een voormalige Roemeense senator de beperkingen van het vorige parlementaire onderzoek heeft toegegeven en het openbaar ministerie opriep een rechtszaak aan te spannen;
H. overwegende dat op 11 juni 2013 bij de Poolse aanklagers een verzoek werd ingediend om een derde man, de Jemeniet Walid Mohammed Bin Attash, officieel als slachtoffer te laten erkennen, daar hij in 2003 onrechtmatig werd gearresteerd in Pakistan, van juni tot september 2003 werd vastgehouden in een geheime gevangenis in Polen en vervolgens werd overgebracht naar Guantánamo, waar hij zich nog steeds bevindt; overwegende dat de Poolse aanklagers hun lopende strafrechtelijke onderzoek tot oktober 2013 hebben verlengd;
I. overwegende dat de Britse autoriteiten procedurele belemmeringen opwerpen in de civielrechtelijke zaak die in het VK werd aangespannen door de Libiër Abdel Hakim Belhadj, die met Britse hulp door de CIA werd overgeleverd aan marteling in Libië, en te kennen hebben gegeven de getuigen in het geheim te willen horen;
J. overwegende dat Italië in december 2012 een internationaal aanhoudingsbevel heeft uitgevaardigd tegen Robert Seldon Lady, die in juli 2013 in Panama werd gearresteerd; overwegende dat het vervolgens door Italië gedane uitleveringsverzoek door Panama niet werd aanvaard en dat Robert Seldon Lady in juli 2013 naar de VS werd overgebracht; overwegende dat de Italiaanse president op 5 april 2013 besloot gratie te verlenen aan de Amerikaanse kolonel Joseph Romano, die door een Italiaanse rechtbank was veroordeeld voor zijn verantwoordelijkheid bij de ontvoering van Abu Omar in Italië;
K. overwegende dat de parlementaire ombudsman van Finland in november 2012 een onderzoek heeft opgestart naar het gebruik van het Finse grondgebied en luchtruim en Finse vluchtregistratiesystemen bij het uitleveringsprogramma van de CIA, en daarbij gedetailleerde schriftelijke verzoeken om informatie naar vijftien overheidsinstanties heeft gestuurd en tevens de Litouwse autoriteiten heeft verzocht specifieke informatie over daarmee verbonden vluchten te verstrekken;
L. overwegende dat het tot mei 2012 door Denemarken verrichte onderzoek geen onafhankelijk, onpartijdig, grondig en doeltreffend onderzoek is volgens de internationale regelgeving en normen inzake mensenrechten, omdat het onvoldoende bevoegdheden en een beperkt toepassingsgebied heeft;
M. overwegende dat slechts twee lidstaten (Duitsland en het Verenigd Koninkrijk) hebben geantwoord op de follow–upbrieven die de Dienst speciale procedures van de VN aan acht lidstaten (Frankrijk, Italië, Litouwen, Polen, Roemenië, Zweden en het Verenigd Koninkrijk) heeft gestuurd, en waarin om bijkomende informatie werd verzocht naar aanleiding van de VN-studie over wereldwijde praktijken inzake geheime detentie in het kader van terrorismebestrijding(5);
N. overwegende dat de Amerikaanse president Obama nogmaals heeft verklaard Guantánamo te willen sluiten en op 23 mei 2013 heeft aangekondigd dat hij weer gevangenen zal gaan vrijlaten en een einde zal maken aan het moratorium op de vrijlating van Jemenitische gevangenen wier terugbrenging naar Jemen reeds veilig werd geacht, ondanks verzet in het Amerikaanse Congres; overwegende dat de Amerikaanse autoriteiten hun internationale verplichtingen moeten nakomen door Robert Seldon Lady te vervolgen;
O. overwegende dat de Hoge Commissaris van de VN voor de rechten van de mens, Navi Pillay, in haar openingsverklaring tijdens de 23e zitting van de Mensenrechtenraad (Genève, mei 2013), waarin ze de voormelde resolutie van het Parlement van 11 september 2012 aanhaalde, aandrong op een "geloofwaardig en onafhankelijk onderzoek" als "een uiterst belangrijke eerste stap naar verantwoording" en de landen opriep "daar een prioriteit van te maken";
P. overwegende dat Ben Emmerson, speciaal rapporteur van de VN voor de bevordering en bescherming van de mensenrechten en fundamentele vrijheden bij de bestrijding van terrorisme, in het jaarverslag 2013(6) het werk van het Parlement aanhaalt en zijn steun betuigt aan enkele aanbevelingen die het in zijn voormelde resolutie van 11 september 2012 heeft gedaan;
1. betreurt ten zeerste dat met name de Raad, de Commissie, de regeringen van de lidstaten, de kandidaat-lidstaten en de geassocieerde landen, de NAVO en de autoriteiten van de Verenigde Staten geen gehoor hebben gegeven aan de aanbevelingen in zijn voormelde resolutie van 11 september 2012, in het bijzonder in het licht van de ernstige schendingen van de grondrechten die de slachtoffers van de CIA-programma's te verduren hebben gekregen;
2. is van mening dat het klimaat van straffeloosheid ten aanzien van de CIA-programma's ertoe heeft geleid dat de grondrechten verder geschonden konden worden in het anti-terreurbeleid van de EU en de VS, zoals later bleek uit de grootschalige surveillanceprogramma's van de Amerikaanse NSA en de activiteiten van toezichthoudende organen in verschillende lidstaten, die momenteel door het Parlement worden onderzocht;
Verantwoordingsproces in de lidstaten
3. herhaalt zijn oproep aan de lidstaten die nog niet aan de verplichting tot onafhankelijk en effectief onderzoek hebben voldaan, de schendingen van de mensenrechten alsnog te onderzoeken, met inachtneming van al het nieuwe bewijsmateriaal dat aan het licht is gekomen, en alle nodige informatie vrij te geven over alle verdachte vliegtuigen waarbij een verband met de CIA en hun grondgebied bestaat; roept de lidstaten met name op te onderzoeken of er operaties hebben plaatsgevonden waarbij mensen in het kader van het CIA-programma in geheime centra op hun grondgebied werden vastgehouden; verzoekt de betrokken lidstaten (Frankrijk, Italië, Litouwen, Polen, Roemenië en Zweden) de door de Dienst speciale procedures van de VN verstuurde brieven te beantwoorden;
4. dringt er bij Litouwen op aan zijn strafrechtelijke onderzoek naar geheime detentiecentra van de CIA te heropenen en een nauwgezet onderzoek te voeren, rekening houdend met al het aan het licht gebrachte bewijsmateriaal, met name betreffende de zaak Abu Zubaydah/Litouwen bij het EHRM; verzoekt Litouwen om rechercheurs een alomvattend onderzoek te laten voeren naar het netwerk van uitleveringsvluchten en de contactpersonen van wie algemeen bekend is dat zij de betrokken vluchten georganiseerd hebben of eraan deelgenomen hebben; verzoekt de Litouwse autoriteiten het gevangenisgebouw aan een forensisch onderzoek te onderwerpen en de telefoonbestanden te analyseren; dringt er bij hen op aan volledig samen te werken met het EHRM in de zaak Abu Zubaydah/Litouwen en de zaak HRMI/Litouwen; verzoekt Litouwen, in de context van de heropening van het strafrechtelijke onderzoek, verzoeken tot verlening van de status van slachtoffer of deelname aan het onderzoek van andere mogelijke slachtoffers in overweging te nemen; dringt er bij Litouwen op aan informatieverzoeken van andere EU-lidstaten volledig te beantwoorden, met name het verzoek om informatie van de Finse ombudsman betreffende een of meer vluchten die Finland en Litouwen zouden kunnen verbinden op een mogelijke uitleveringsroute; verzoekt de Litouwse openbaar aanklager een strafrechtelijk onderzoek in te stellen naar aanleiding van de klacht van Mustafa al–Hawsawi;
5. dringt er bij de Roemeense autoriteiten op aan snel een onafhankelijk, onpartijdig, grondig en doeltreffend onderzoek in te stellen, alle ontbrekende parlementaire onderzoeksdocumenten op te sporen en volledig samen te werken met het EHRM in de zaak Al Nashiri/Roemenië; verzoekt Roemenië om volledige nakoming van zijn verplichtingen op het gebied van de grondrechten;
6. verzoekt Polen zijn onderzoek voort te zetten op basis van meer transparantie, met name door het bewijs te leveren van concrete maatregelen die zijn getroffen, door vertegenwoordigers van slachtoffers hun cliënten op een betekenisvolle manier te laten vertegenwoordigen en door ze het recht te geven al het relevante vertrouwelijke materiaal in te zien en op te treden naar aanleiding van het verzamelde materiaal; roept de Poolse autoriteiten op alle betrokken overheidsactoren te vervolgen; dringt er bij de Poolse openbare aanklager op aan zo spoedig mogelijk het verzoek van Walid Bin Attash te herzien en daarover een besluit te nemen; vraagt Polen om volledig samen te werken met het EHRM in het kader van de zaken Al–Nashiri/Polen en Abu Zubaydah/Polen;
7. roept de Britse autoriteiten op hun volledige medewerking te verlenen in het kader van lopende strafrechtelijke onderzoeken en om ervoor te zorgen dat civielrechtelijke vorderingen een volledig transparant verloop hebben zodat deze onderzoeken en vorderingen betreffende de uitlevering van buitenlandse onderdanen kunnen worden afgerond; vraagt de Britse autoriteiten een mensenrechtenconform onderzoek op te starten naar de uitlevering, foltering en slechte behandeling van gedetineerden in het buitenland;
8. moedigt de Italiaanse autoriteiten aan om inspanningen te blijven leveren om te zorgen voor gerechtigheid met betrekking tot de schendingen van de mensenrechten door de CIA op Italiaans grondgebied, door te blijven pleiten voor de uitlevering van Robert Seldon Lady en door de uitlevering te vragen van de 22 andere Amerikaanse onderdanen die in Italië veroordeeld zijn;
9. spoort de Finse ombudsman aan zijn onderzoek op een transparante manier en met verantwoording af te ronden en dringt er daarom bij alle nationale autoriteiten op aan hun volledige medewerking te verlenen; vraagt Finland alle aanwijzingen na te gaan die Finse overheidsactoren linken aan het uitleveringsprogramma;
Reactie van de EU-instellingen
10. is uitermate teleurgesteld over de weigering van de Commissie om daadwerkelijk te reageren op de aanbevelingen van het Parlement en is van mening dat de door de Commissie naar de lidstaten gezonden brieven onvoldoende zijn om te zorgen voor verantwoordingsplicht, daar ze te algemeen van aard zijn;
11. herhaalt zijn specifieke aanbevelingen aan de Commissie om
–
te onderzoeken of er door met het CIA-programma mee te werken sprake is geweest van overtreding van EU-regels, in het bijzonder die met betrekking tot asiel en justitiële samenwerking;
–
de voorwaarden te scheppen voor en steun toe te kennen aan mensenrechtenconforme rechtsbijstand en justitiële samenwerking tussen onderzoeksautoriteiten, en aan samenwerking tussen juristen die betrokken zijn bij werk op het gebied van het afleggen van rekenschap in de lidstaten;
–
een kader vast te stellen voor het uitoefenen van toezicht op en het ondersteunen van processen gericht op het afleggen van rekenschap in de lidstaten, inclusief rapportageverplichtingen voor de lidstaten;
–
maatregelen te nemen gericht op het versterken van het vermogen van de EU om mensenrechtenschendingen op EU-niveau te voorkomen en, wanneer deze reeds hebben plaatsgevonden, voor schadeloosstelling te zorgen, alsmede maatregelen gericht op het versterken van de rol van het Parlement;
–
voorstellen te doen voor het ontwikkelen van regelingen voor democratisch toezicht op grensoverschrijdende inlichtingenactiviteiten in het kader van het terrorismebestrijdingsbeleid van de EU;
12. dringt er bij de Litouwse autoriteiten op aan het Litouwse EU-voorzitterschap aan te grijpen om te zorgen voor de volledige tenuitvoerlegging van de in het verslag van het Parlement opgenomen aanbevelingen en de kwestie dus voor het einde van het Litouwse voorzitterschap op de agenda van de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken (JBZ) te plaatsen;
13. herhaalt zijn specifieke aanbevelingen aan de Raad om
–
zijn verontschuldigingen aan te bieden voor de schending van het beginsel van loyale samenwerking tussen de instellingen van de Unie, zoals verankerd in de Verdragen, toen hij het Parlement misleidde door middel van opzettelijk ingekorte versies van de notulen van de vergaderingen van COJUR en COTRA met hoge ambtenaren uit de VS;
–
een verklaring te doen uitgaan waarin hij erkent dat er lidstaten bij het CIA-programma betrokken waren en dat zij moeilijkheden hebben ondervonden bij de onderzoeken;
–
de lidstaten ten volle te steunen bij het achterhalen van de waarheid en bij het nemen van hun verantwoordelijkheid door deze kwestie formeel ter sprake te brengen op JBZ-zittingen, alle informatie te delen, hulp te bieden bij onderzoeken en in het bijzonder verzoeken ter inzage van stukken in te willigen;
–
hoorzittingen te houden met betrokken veiligheidsdiensten in de EU om na te gaan wat zij weten over de betrokkenheid van lidstaten bij het CIA-programma en de reactie van de EU;
–
veiligheidsmaatregelen voor te stellen ter waarborging van de eerbiediging van mensenrechten bij de uitwisseling van inlichtingen, alsmede een strikte afbakening van de taken op het gebied van inlichtingen en wetshandhaving, zodat inlichtingendiensten geen bevoegdheid tot aanhouding en detentie hebben;
14. verzoekt de Raad en de Commissie om in hun respectieve meerjarige programma's na het programma van Stockholm specifieke maatregelen op te nemen om de rechtsstaat te waarborgen en om te zorgen voor verantwoordingsplicht ingeval van schendingen van de grondrechten, met name door inlichtingendiensten en rechtshandhavingsinstanties; vraagt de Commissie om de kwestie van verantwoordingsplicht op te nemen in de agenda voor de in november 2013 geplande "Assises de la Justice";
15. herhaalt dat het met het oog op het waarborgen van de geloofwaardigheid van het Parlement van wezenlijk belang is om zijn enquêterecht voor het onderzoeken van schendingen van de grondrechten in de EU aanzienlijk te versterken, zodat dit de volledige bevoegdheid omvat om de betrokkenen, met inbegrip van ministers, onder ede te horen(7);
16. vraagt Eurocontrol net als de American Federal Aviation Authority te erkennen dat gegevens over vluchtroutes in geen geval als vertrouwelijk dienen te worden beschouwd en dergelijke gegevens vrij te geven aangezien ze noodzakelijk zijn om tot effectieve onderzoeken te komen;
17. verwacht dat in het kader van zijn onderzoek naar het surveillanceprogramma en de toezichtsorganen van het National Security Agency in verschillende lidstaten maatregelen voor doeltreffend democratisch parlementair toezicht op inlichtingendiensten zullen worden voorgesteld, aangezien democratische controle op deze organen en hun activiteiten door middel van passend intern, uitvoerend, gerechtelijk en onafhankelijk parlementair toezicht van essentieel belang is;
18. betreurt dat de EU-lidstaten geen vorderingen hebben geboekt inzake toetreding tot het Internationale Verdrag ter bescherming tegen gedwongen verdwijning, met uitzondering van de ratificatie ervan door Litouwen in augustus 2013; verzoekt de 21 lidstaten die dit Verdrag nog moeten ratificeren, dit dringend te doen;
19. verzoekt België, Finland, Griekenland, Ierland, Letland, Litouwen en Slowakije prioritair het Facultatief Protocol bij het VN-Verdrag tegen foltering (OPCAT) te ratificeren; betreurt de zeer beperkte steun voor het door de VN beheerde speciale OPCAT-fonds, en verzoekt de EU-lidstaten en de Commissie de werkzaamheden van het speciale fonds te steunen via aanzienlijke vrijwillige bijdragen; dringt er bij de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) en de Commissie op aan meer inspanningen te leveren om de oprichting en werking van nationale preventiemechanismen in het kader van het OPCAT in derde landen te bevorderen;
20. vraagt de EU zorgvuldig te onderzoeken welke vooruitgang de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië heeft geboekt bij de tenuitvoerlegging van de uitspraak van het EHRM in de zaak El–Masri/voormalig Joegoslavische Republiek Macedonië, die de Raad van ministers heeft opgenomen in zijn versterkt proces in de context van de toetredingsaanvraag van de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië; dringt er bij de autoriteiten van de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië op aan om een strafrechtelijk onderzoek op te starten naar de betrokkenheid van overheidsactoren bij de zaak El–Masri en om de verantwoordelijken ter verantwoording te roepen;
21. roept de regering van de Verenigde Staten op haar medewerking te verlenen aan alle verzoeken van EU-lidstaten om informatie of uitlevering met betrekking tot het CIA-programma; dringt er bij haar op aan niet langer draconische conservatoire bevelen te gebruiken waardoor advocaten die gedetineerden uit Guantánamo Bay vertegenwoordigen geen informatie openbaar mogen maken over hun geheime opsluiting in Europa; spoort haar aan haar plan te voltooien om de gevangenis van Guantánamo Bay spoedig te sluiten;
22. dringt er bij de EU-lidstaten op aan extra inspanningen te leveren om niet-Europese gevangenen die uit Guantánamo worden vrijgelaten en die niet naar hun thuisland kunnen worden gerepatrieerd omdat ze er het gevaar lopen vermoord, gefolterd of wreed of onmenselijk behandeld te worden, te hervestigen(8); verzoekt de EU de gezamenlijke initiatieven van 2009 nieuw leven in te blazen door een kader aan te bieden voor de hervestiging van gedetineerden uit Guantánamo in EU-lidstaten, en een dialoog aan te gaan over concrete plannen voor samenwerking met de nieuwe speciale VS-gezant voor de overbrenging van gevangenen uit Guantánamo, Clifford Sloan;
23. roept het agentschap voor luchtvaartveiligheid in Afrika en Madagaskar op spoedig te beginnen samenwerken met het Parlement en de verzochte informatie met betrekking tot vluchtgegevens te verstrekken;
24. roept het volgende Parlement (2014–2019) op het door de tijdelijke commissie verleende mandaat te blijven vervullen en uitvoeren en er bijgevolg voor te zorgen dat haar aanbevelingen worden opgevolgd, dat nieuwe elementen die naar voren kunnen komen worden onderzocht en dat zijn enquêterecht ten volle wordt benut en ontwikkeld;
o o o
25. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten.
Framework Principles for securing the accountability of public officials for gross or systematic human rights violations committed in the context of State counter-terrorism initiatives, A/HRC/22/52, 1 maart 2013.
Zie het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement tot vaststelling van de wijze van uitoefening van het enquêterecht van het Europees Parlement en tot intrekking van Besluit 95/167/EG, Euratom, EGKS van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie, PB C 264 E van 13.9.2013, blz. 41.
Resolutie van het Europees Parlement van 18 april 2012 over het jaarverslag over de mensenrechten in de wereld en het mensenrechtenbeleid van de Europese Unie, waaronder de implicaties voor het strategische mensenrechtenbeleid van de EU, PB C 258 E van 7.9.2013, blz. 8.
Nauwere grensoverschrijdende samenwerking op het gebied van rechtshandhaving in de EU
117k
22k
Resolutie van het Europees Parlement van 10 oktober 2013 over het versterken van grensoverschrijdende samenwerking op het vlak van rechtshandhaving in de EU: de tenuitvoerlegging van het Prüm-besluit en het Europees model voor informatie-uitwisseling (2013/2586(RSP))
– gezien de mededeling van de Commissie van 7 december 2012 met als titel "Samenwerking op het gebied van rechtshandhaving in de EU versterken: het Europees model voor informatie-uitwisseling (EIXM)" (COM(2012)0735),
– gezien het verslag van de Commissie van 7 december 2012 over de tenuitvoerlegging van Besluit 2008/615/JBZ van de Raad van 23 juni 2008 inzake de intensivering van de grensoverschrijdende samenwerking, in het bijzonder ter bestrijding van terrorisme en grensoverschrijdende criminaliteit (het "Prüm-besluit") (COM(2012)0732),
– gezien het programma van Stockholm, de interneveiligheidsstrategie en de strategie voor informatiebeheer voor de interne veiligheid van de EU,
– gezien zijn resolutie van 22 mei 2012 over de interneveiligheidsstrategie van de Europese Unie(1),
– gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, met name artikel 87,
– gezien de vraag aan de Commissie over nauwere grensoverschrijdende samenwerking op het gebied van rechtshandhaving door de uitvoering van het "Prüm-besluit" en via het Europees model voor informatie-uitwisseling (EIXM) (O-000067/2013 – B7–0501/2013),
– gezien artikel 115, lid 5, en artikel 110, lid 2, van zijn Reglement,
A. overwegende dat in het programma van Stockholm werd erkend dat moet worden gezorgd voor meer coherentie en consolidering van het uitgebreide instrumentarium voor de verzameling, verwerking en uitwisseling van informatie tussen de rechtshandhavingsinstanties in de EU met het oog op meer veiligheid voor de EU-burgers;
B. overwegende dat in de interneveiligheidsstrategie werd aangedrongen op de uitwerking van een allesomvattend model voor informatie-uitwisseling;
C. overwegende dat de grensoverschrijdende uitwisseling van informatie over criminele activiteiten de basis is voor samenwerking op het gebied van rechtshandhaving in de EU en met name van belang is in een gebied zonder interne grenscontroles; overwegende dat de grensoverschrijdende criminaliteit in de EU toeneemt, hetgeen een efficiënte en veilige uitwisseling van rechtshandhavingsinformatie nog noodzakelijker maakt waarbij gegevensbescherming en de eerbiediging van fundamentele rechten worden gewaarborgd;
1. stelt vast dat in de mededelingen een overzicht wordt gegeven van de diverse in de EU bestaande instrumenten, kanalen en middelen voor grensoverschrijdende uitwisseling van rechtshandhavingsinformatie; is van oordeel dat het huidige "landschap" van de verschillende instrumenten, kanalen en middelen ingewikkeld en versnipperd is, hetgeen leidt tot een inefficiënt gebruik van de instrumenten en gebrekkig democratisch toezicht op EU-niveau en in sommige gevallen zelfs tot functie- en toegangverschuiving;
2. verzoekt de Commissie over te gaan tot het in kaart brengen van de EU- en nationale wetgeving, met inbegrip van (bilaterale) internationale overeenkomsten, ter regeling van grensoverschrijdende uitwisseling van rechtshandhavingsinformatie; is het met de Commissie eens dat meer betekenisvolle statistieken nodig zijn om de reële waarde van de instrumenten te kunnen beoordelen en dringt aan op een onafhankelijke externe evaluatie van de bestaande instrumenten voor de uitwisseling van rechtshandhavingsinformatie in de EU teneinde het meetbare effect ervan te kunnen beoordelen;
3. onderschrijft de aanbevelingen van de Commissie om het gebruik van bestaande instrumenten en kanalen te stroomlijnen (onder andere standaardgebruik van het Europol-systeem en oprichting van nationale geïntegreerde centrale contactpunten) en de opleiding voor en de bekendheid met grensoverschrijdende informatie-uitwisseling te verbeteren; is evenwel teleurgesteld over het feit dat de Commissie niet met een ambitieuzere op de toekomst gerichte visie is gekomen, waarom in het programma van Stockholm en in de interneveiligheidsstrategie was gevraagd, hetgeen als uitgangspunt had kunnen dienen voor een politiek debat over de vraag hoe vorm kan worden gegeven aan de uitwisseling van rechtshandhavingsinformatie in de EU, een en ander kan worden geoptimaliseerd en tegelijkertijd wordt ingestaan voor een hoog niveau van gegevensbescherming en privacy; verzoekt de Commissie dan ook met klem met een dergelijke visie en met een op de EU afgestemd kader voor de uitwisseling van rechtshandhavingsinformatie te komen, gebaseerd op beginselen als noodzaak, kwaliteit, evenredigheid, efficiëntie en aansprakelijkheid en waarin een adequate beoordeling wordt gegeven van het beschikbaarheidsbeginsel en het concept van kruisverbanden;
4. verzoekt de Commissie na te gaan of het mogelijk is de manuele operaties van de bestaande instrumenten te automatiseren om het systeem doeltreffender te maken, overeenkomstig de bevindingen van het door een aantal lidstaten uitgevoerde DAPIX-onderzoek, en de invoering van een gemeenschappelijk formaat voor de uitwisseling van informatie te overwegen om de behandeling van aanvaarde verzoeken te bespoedigen;
5. wijst erop dat de verschillende instrumenten voor de grensoverschrijdende uitwisseling van rechtshandhavingsinformatie, met inbegrip van het verstrekken van grensoverschrijdende toegang tot nationale gegevensbanken, leidt tot een versnipperd en onduidelijk gegevensbeschermingssysteem, dat vaak gebaseerd is op de kleinste gemene deler als gevolg van een fragmentarische aanpak; herhaalt in dit verband zijn standpunt dat het voorstel voor een richtlijn inzake gegevensbescherming zo spoedig mogelijk moet worden goedgekeurd;
6. verzoekt de Commissie om met het oog op de versterking en verbetering van het systeem voor informatie-uitwisseling maatregelen te nemen die het systeem doeltreffender maken en tegelijkertijd de gegevensbescherming verzekeren, zoals bedoeld in het advies van de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming (ETGB), naar het model van het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende Europol en tot intrekking van Besluit 2009/371/JBZ;
7. merkt op dat Prüm voor steeds meer lidstaten een routine-instrument is geworden bij grensoverschrijdende politiële samenwerking en onderzoeken naar misdrijven; betreurt dat verscheidene lidstaten aanzienlijke vertraging hebben opgelopen bij de tenuitvoerlegging van het Prüm-besluit; is het met de Commissie eens dat pas kan worden overgegaan tot een verdere ontwikkeling van het instrument, wanneer het instrument volledig ten uitvoer is gelegd; verzoekt de betrokken lidstaten het Prüm-besluit volledig en naar behoren ten uitvoer te leggen, zodat het optimaal kan worden ingezet;
8. wijst erop dat het Prüm-besluit werd goedgekeurd in het kader van de vroegere derde pijler en dat er geen adequaat democratisch toezicht en controle door het Parlement op de tenuitvoerlegging ervan is; verzoekt de Commissie spoedig met voorstellen te komen om de bestaande instrumenten voor grensoverschrijdende politiële samenwerking die in het kader van de vroegere derde pijler zijn vastgesteld – zoals het Prüm-besluit en het Zweeds initiatief – in het rechtskader van het Verdrag van Lissabon onder te brengen;
9. herinnert eraan dat de Europese politieopleiding bijdraagt tot de versterking van het wederzijdse vertrouwen tussen de politiediensten en zo de verbetering van de informatie-uitwisseling en grensoverschrijdende samenwerking bevordert, en dat deze opleiding daarom moet worden gehandhaafd en uitgebreid;
10. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, alsmede aan de parlementen van de lidstaten.
– gezien zijn resolutie van 13 december 2012 over kastendiscriminatie in India(1), zijn resolutie van 17 januari 2013 over geweld tegen vrouwen in India(2), zijn resolutie van 1 februari 2007 over de mensenrechtensituatie van de dalits (paria's) in India(3), en zijn resolutie van 18 april 2012 over de mensenrechten in de wereld en het mensenrechtenbeleid van de Europese Unie, waaronder de implicaties voor het strategische mensenrechtenbeleid van de EU(4),
– gezien internationale mensenrechtenverdragen zoals het Internationaal Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van rassendiscriminatie en algemene aanbeveling XXIX van de Commissie voor de uitbanning van rassendiscriminatie,
– gezien de ontwerpbeginselen en -richtsnoeren van de VN voor de doeltreffende uitbanning van discriminatie op grond van werk en afkomst(5), bekendgemaakt door de Mensenrechtenraad,
– gezien de ernstige bezorgdheid en de opmerkingen en aanbevelingen van de Hoge Commissaris van de VN voor de mensenrechten met betrekking tot discriminatie op grond van kaste,
– gezien de recente aanbevelingen van verdragsorganen en mandaathouders van speciale procedures van de VN over discriminatie op grond van kaste,
– gezien het verslag van de speciale rapporteur over hedendaagse vormen van racisme, rassendiscriminatie, vreemdelingenhaat en onverdraagzaamheid van 24 mei 2011(6) en de verslagen in het kader van het universeel periodiek herzieningsmechanisme voor landen met een kastenstelsel,
– gezien de studie van het Parlement over "Mensenrechten en armoede: EU-maatregelen ter bestrijding van discriminatie op grond van kaste",
– gezien de vraag aan de Commissie over discriminatie op grond van kaste (O-000091/2013 – B7-0507/2013),
– gezien artikel 115, lid 5, en artikel 110, lid 2, van zijn Reglement,
A. overwegende dat de term kaste verwijst naar een sociaal-religieuze context, zoals in Azië, waar wie buiten het kastensysteem valt wordt beschouwd als van nature onzuiver en onaanraakbaar, maar in een ruimere betekenis ook staat voor een strikt sociaal klassenstelsel waarbij bevolkingsgroepen worden gerangschikt naar afkomst en beroep; overwegende dat discriminatie op grond van werk en afkomst, de ruimere term die door de VN bij voorkeur wordt gehanteerd, verboden is uit hoofde van de internationale mensenrechtenwetgeving, met name de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten, het Internationaal Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van rassendiscriminatie, het Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen, het Verdrag inzake de rechten van het kind en Verdrag nr. 111 van de Internationale Arbeidsorganisatie;
B. overwegende dat Githu Muigai, speciaal VN-rapporteur over racisme, in juni 2011 heeft onderstreept dat het van essentieel belang is geen rangorde van de verschillende vormen van discriminatie vast te stellen, ook al verschillen zij qua aard en omvang, afhankelijk van de historische, geografische en culturele context, onder meer "de Roma-gemeenschap in Europa en de slachtoffers van de kastenstelsels in Afrika, Azië en het Midden-Oosten";
C. overwegende dat discriminatie op basis van kaste hardnekkig en wijdverbreid blijft bestaan en wereldwijd naar schatting 260 miljoen mensen treft, ondanks de stappen die de regeringen van sommige landen met een kastenstelsel hebben genomen om in grondwettelijke en wettelijke bescherming te voorzien en speciale maatregelen tegen discriminatie en onaanraakbaarheid in te voeren;
D. overwegende dat discriminatie op grond van kaste in tal van landen in de wereld voorkomt, voornamelijk in Zuid-Azië; overwegende dat er echter ook grote groepen slachtoffers zijn in andere regio's, waaronder Afrika, het Midden-Oosten en de diasporagemeenschap;
E. overwegende dat het niet uitvoeren van wetgeving en beleidsmaatregelen en het gebrek aan doeltreffende rechtsmiddelen en goed functionerende staatsinstellingen, inclusief justitie en politie, ernstige belemmeringen blijven vormen voor de uitbanning van discriminatie op grond van kaste;
F. overwegende dat de beschikbaarstelling van uitgesplitste gegevens en de behoefte aan specifieke wetten en maatregelen ter bescherming tegen discriminatie op grond van kaste in veel van de landen in kwestie niet eens aan de orde komen;
G. overwegende dat kasten, ondanks de inspanningen van overheidsinstanties en in toenemende mate ook van sommige internationale agentschappen, blijven lijden onder ernstige vormen van sociale uitsluiting, armoede, geweld, segregatie en met vooroordelen en opvattingen over reinheid en onreinheid samenhangende fysieke en verbale agressie;
H. overwegende dat onaanraakbaarheidspraktijken wijdverbreid blijven en moderne vormen aannemen; overwegende dat als onaanraakbaar beschouwde bevolkingsgroepen te maken krijgen met beperkingen inzake deelname aan het politieke leven en ernstige discriminatie op de arbeidsmarkt;
I. overwegende dat verplichte positieve actie in enkele landen zoals India in enige mate heeft bijgedragen tot een grotere aanwezigheid van dalits in de overheidssector, maar dat het gebrek aan antidiscriminatiemaatregelen op de arbeidsmarkt en in de particuliere sector uitsluiting en toenemende ongelijkheid in de hand werkt;
J. overwegende dat de overweldigende meerderheid van de slachtoffers van schuldarbeid in Zuid-Azië volgens de schattingen van de ILO afkomstig is uit geregistreerde kasten en stammen; overwegende dat dwang- en schuldarbeid bijzonder veel voorkomen in de landbouw, de mijnbouw en de kledingindustrie, die goederen leveren aan diverse multinationale en Europese bedrijven;
K. overwegende dat niet-discriminatie op het werk één van de vier fundamentele arbeidsrechten vormt en ook is opgenomen in internationale richtsnoeren en kaders voor het bedrijfsleven zoals de VN-richtsnoeren voor het bedrijfsleven en de mensenrechten, de OESO-richtsnoeren voor multinationale ondernemingen en de ISO 26000-norm inzake maatschappelijke verantwoordelijkheid, waarin discriminatie op grond van kaste uitdrukkelijk wordt genoemd als een ernstige vorm van discriminatie;
L. overwegende dat de regeringen en overheden van landen met een kastenstelsel met klem wordt gevraagd rekening te houden met de ontwerpbeginselen en -richtsnoeren van de VN voor de doeltreffende uitbanning van discriminatie op grond van werk en afkomst, alle nodige maatregelen te nemen voor de uitbanning en preventie van discriminatie op grond van kaste en eventuele tekortkomingen op federaal, nationaal, regionaal en lokaal niveau bij de uitvoering, wijziging en invoering van specifieke wetten en beleidsmaatregelen ter bescherming en bevordering van de rechten van de dalits en andere op grond van kaste gediscrimineerde bevolkingsgroepen te verhelpen;
1. veroordeelt de aanhoudende mensenrechtenschendingen tegenover personen die het slachtoffer zijn van de kastenhiërarchie en van discriminatie op grond van kaste, zoals de weigering van gelijkheid en van toegang tot justitie en werk, permanente segregatie en op kaste gebaseerde belemmeringen betreffende de uitoefening van fundamentele mensenrechten en betreffende ontwikkeling;
2. meent dat op identiteitskaarten beter niet wordt verwezen naar de kaste, omdat dit strijdig is met de beginselen van gelijkheid en sociale mobiliteit;
3. verwelkomt het verslag van Githu Muigai, speciaal VN-rapporteur over racisme, en onderstreept dat alle slachtoffers van discriminatie op grond van kaste, waar ook ter wereld, dezelfde aandacht en bescherming moeten krijgen; benadrukt meer in het algemeen dat alle vormen van racisme en discriminatie met dezelfde aandacht en vastberadenheid moeten worden aangepakt, ook in Europa;
4. maakt zich ernstige zorgen over het feit dat de maatschappelijke uitsluiting van dalits en soortgelijke gemeenschappen tot grote armoede binnen de betrokken bevolkingsgroepen leidt en met zich brengt dat ze geen of slechts weinig voordeel halen uit ontwikkelingsprocessen; benadrukt dat deze maatschappelijke uitsluiting hen bovendien belet om betrokken te zijn bij besluitvorming en bestuur en om op betekenisvolle manier deel te nemen aan het openbare en maatschappelijke leven;
5. maakt zich nog altijd ernstige zorgen over het onverminderd grote aantal al dan niet officieel gemelde gevallen van wreedheden en onaanraakbaarheidspraktijken in landen met een kastenstelsel, zoals India, en over de algemeen aanvaarde straffeloosheid die de plegers van dergelijke misdaden tegenover dalits en andere slachtoffers van op kaste gebaseerde mensenrechtenschendingen genieten; herinnert eraan dat daders van dergelijke discriminatie in sommige landen hoge overheidsambten bekleden;
6. toont zich nogmaals hoogst bezorgd over het geweld jegens dalitvrouwen en vrouwen uit soortgelijke bevolkingsgroepen in samenlevingen met een kastenstelsel, die vaak geen aangifte van dit geweld doen uit vrees dat hun persoonlijke veiligheid zal worden bedreigd of dat zij het slachtoffer zullen worden van sociale uitsluiting, en over de talrijke en elkaar overlappende vormen van discriminatie op grond van kaste, geslacht en godsdienst waarvan dalitvrouwen en vrouwen uit minderheidsgemeenschappen het slachtoffer zijn en die tot gedwongen bekeringen, ontvoeringen, gedwongen prostitutie en seksueel misbruik door leden van hogere kasten leiden;
7. beklemtoont dat er een gunstige omgeving moet worden geschapen voor maatschappelijke organisaties en mensenrechtenactivisten die zich inzetten voor mensen die op grond van hun kaste worden gediscrimineerd, zodat hun veiligheid gegarandeerd wordt en hun werkzaamheden niet worden gehinderd, gestigmatiseerd of beperkt; benadrukt dat zo'n omgeving inhoudt dat zij financiële steun moeten kunnen krijgen, met de mensenrechteninstanties van de VN moeten kunnen samenwerken en door het Europees Economisch en Sociaal Comité (Ecosoc) moeten kunnen worden erkend;
8. vraagt de EU de ontwerpbeginselen en -richtsnoeren van de VN voor de doeltreffende uitbanning van discriminatie op grond van werk en afkomst te promoten als een richtkader voor de uitroeiing van discriminatie op grond van kaste en te ijveren voor de bekrachtiging ervan door de Mensenrechtenraad van de VN;
9. vraagt dat de Commissie kaste erkent als een specifieke vorm van discriminatie in de maatschappelijke en/of religieuze context, die net als andere vormen van discriminatie – d.w.z. op grond van etnische origine, ras, afkomst, godsdienst, geslacht en seksuele gerichtheid – in het kader van het EU-beleid inzake discriminatie moet worden bestreden; vraagt de EU mensen die op grond van hun kaste worden gediscrimineerd, in haar beleid en programma's als een identificeerbare groep in aanmerking te nemen;
10. vraagt de Commissie en de Europese dienst voor extern optreden (EDEO) de bestrijding van discriminatie op grond van kaste op te nemen in de wetgeving, het beleid en de programmeringsdocumenten van de EU en richtsnoeren te verstrekken voor de uitvoering daarvan in de praktijk; vraagt dat de EDEO voor betere controle- en evaluatiemechanismen zorgt waarmee het effect van het EU-beleid op de situatie van slachtoffers van dit soort discriminatie effectief kan worden beoordeeld;
11. beveelt de EU aan een systematische beoordeling uit te voeren van het effect van handels- en/of investeringsovereenkomsten op bevolkingsgroepen die op grond van hun kaste worden gediscrimineerd, en deze problematiek samen met vertegenwoordigers van het bedrijfsleven, overheidsinstanties en relevante maatschappelijke organisaties aan te pakken;
12. vraagt dat discriminatie op grond van kaste als mensenrechtenkwestie wordt opgenomen in de toekomstige beleidsmaatregelen, strategieën en actieplannen van de EU met betrekking tot de mensenrechten;
13. vraagt de Commissie meer steun te verlenen voor de ontwikkeling van projecten ter bestrijding van discriminatie op grond van kaste als ernstige schending van de mensenrechten die armoede vergroot, en in alle projecten met klemtoon op onderwijs, vrouwen, toegang tot justitie, politieke participatie en werkgelegenheid in de betrokken landen rekening te houden met deze vorm van discriminatie;
14. vraagt de Commissie bij humanitaire crises een aanpak te ontwikkelen en te hanteren die oog heeft voor de kastenproblematiek, zodat alle gemarginaliseerde bevolkingsgroepen, ook slachtoffers van discriminatie op grond van kaste, humanitaire hulp ontvangen;
15. vraagt de EU het probleem van discriminatie op grond van kaste tijdens bilaterale topbijeenkomsten en andere internationale vergaderingen op het hoogste niveau met de regeringen van de betrokken landen te bespreken;
16. spoort de EDEO aan om haar beleids- en mensenrechtendialogen te intensiveren en stimulansen te geven voor gezamenlijke initiatieven ter bestrijding van discriminatie op grond van kaste met de regeringen van landen zoals India, Nepal, Pakistan, Bangladesh en Sri Lanka, waar bepaalde op grond van kaste gediscrimineerde gemeenschappen het slachtoffer zijn van onaanraakbaarheidspraktijken, en meer in het algemeen de strijd aan te binden met discriminatie op grond van werk en afkomst, die voorkomt in verschillende landen waaronder Jemen, Mauritanië, Nigeria, Senegal en Somalië; merkt nogmaals op dat discriminatie op grond van kaste in overeenkomsten met veel van deze landen zelfs niet wordt vermeld;
17. vraagt de Commissie en de EDEO om, indien dat relevant is, in alle handels- en associatieovereenkomsten een clausule inzake discriminatie op grond van kaste op te nemen;
18. beveelt de EU aan om bij zakelijke transacties met landen waar een kastenstelsel bestaat, beleid en procedures met het oog op non-discriminatie en inclusie te bevorderen, met inbegrip van positieve actie ten behoeve van dalits en slachtoffers van soortgelijke discriminatie op de arbeidsmarkt en in de particuliere sector;
19. vraagt de EU regelmatig en breed opgezet overleg met het maatschappelijk middenveld over discriminatie op grond van kaste te bevorderen en maatschappelijke organisaties voldoende middelen te verstrekken om deze vorm van discriminatie te kunnen tegengaan;
20. vraagt dat de EU voor de periode na 2015 een ontwikkelingsagenda opstelt die oog heeft voor de kastenproblematiek, waarin de vermindering van ongelijkheden die het gevolg zijn van of worden verergerd door kaste, als een essentiële en meetbare doelstelling wordt beschouwd en waarin discriminatie op grond van kaste uitdrukkelijk wordt genoemd als een essentiële, structurele oorzaak van armoede en ongelijkheid en dienovereenkomstig wordt aangepakt;
21. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de Raad, de Commissie, de speciaal vertegenwoordiger van de EU voor de mensenrechten, de regeringen en parlementen van de lidstaten, de secretaris-generaal van de Verenigde Naties, alsmede aan de Raad voor de mensenrechten van de VN.
– gezien zijn eerdere resoluties over de beraadslagingen van de Commissie verzoekschriften,
– gezien de artikelen 10 en 11 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU),
– gezien de artikelen 24, 227, 228, 258 en 260 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU),
– gezien de artikelen 48 en 202, lid 8, van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie verzoekschriften (A7‑0299/2013),
A. overwegende dat, volgens protocol 30 bij het Verdrag, het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie al juridisch bindend is geworden met de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon; overwegende dat dit Verdrag tevens de rechtsgrond vaststelt voor de toetreding van de EU tot het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en voor de verwezenlijking van het Europees burgerinitiatief;
B. overwegende dat de Commissie verzoekschriften de plicht heeft om haar rol voortdurend te evalueren en waar mogelijk te verbeteren, in het bijzonder ten aanzien van de ontwikkeling van democratische beginselen, zoals de grotere deelname van burgers in het besluitvormingsproces van de EU en de bevordering van transparantie en verantwoordingsplicht; overwegende dat de Commissie verzoekschriften in haar dagelijkse activiteiten nauw samenwerkt met de lidstaten, de Commissie, de Europese Ombudsman en andere organen om te zorgen voor naleving van de EU-wetgeving, zowel naar de letter als naar de geest;
C. overwegende dat in 2012 de Commissie verzoekschriften 1 986 verzoekschriften in het algemeen register heeft ingeschreven, waarvan het merendeel betrekking had op de grondrechten, het milieu, de interne markt en de economische en financiële crisis; overwegende dat 1 406 verzoekschriften ontvankelijk werden verklaard waarvan 853 werden doorgestuurd naar de Commissie voor nader onderzoek op grond van de artikelen 258 en 260 van het Verdrag, terwijl 580 verzoekschriften niet-ontvankelijk werden verklaard; overwegende dat de onderwerpen van ten minste vijf in 2012 ingediende verzoekschriften aan het Europees Hof van Justitie zijn voorgelegd op grond van de artikelen 258 en 260 van het Verdrag; overwegende dat krachtens het oordeel van het Europees Hof van Justitie van 14 september 2011 in Zaak T-308/07 verduidelijkt werd dat ook procedurele besluiten van het Parlement inzake verzoekschriften rechterlijk getoetst moeten worden; overwegende dat volgens de statistische analyse in dit verslag het hoogste aantal verzoekschriften betrekking had op de EU als geheel (27,3 %), gevolgd door Spaanse (15,0 %), Duitse (12,5 %) en Italiaanse (8,6%) zaken;
D. overwegende dat op het gebied van de grondrechten de commissie in 2012 veel aandacht heeft geschonken aan de rechten van personen met een handicap, de rechten van het kind, consumentenrechten, eigendomsrechten, het recht op vrij verkeer zonder discriminatie op welke grond dan ook, de bescherming van de vrijheid van meningsuiting en de persoonlijke levenssfeer, het recht op toegang tot documenten en informatie, en het recht om een politieke partij of een vakbond op te richten of daar lid van te zijn; overwegende dat de economische crisis geleid heeft tot een groot aantal verzoekschriften over sociale problemen, zoals huisvesting, werkgelegenheid en wanpraktijken in de bankensector ten aanzien van spaarders;
E. overwegende dat uit de door burgers ingediende verzoekschriften blijkt dat burgers nog altijd worden gediscrimineerd wegens een handicap, het feit dat zij tot een minderheid of bepaalde etnische groep behoren, sekse, leeftijd of seksuele geaardheid;
F. overwegende dat EU-initiatieven ter bestrijding van discriminatie, zoals het EU-kader uit 2011 voor de nationale strategieën voor de integratie van de Roma, meteen moeten worden omgezet in nationale strategieën en aan regelmatige herziening en voortdurend toezicht moeten worden onderworpen in het licht van de economische en sociale ontwikkelingen;
G. overwegende dat, op het gebied van milieubescherming, de dreiging die uitgaat van vervuiling en wanpraktijken ten aanzien van het milieu niet kan worden overdreven, vanwege de hieruit voortvloeiende risico's voor de biodiversiteit en ecosystemen, evenals voor de volksgezondheid, met gevolgen op de lange termijn die vaak levensbedreigend zijn; overwegende dat wat biodiversiteit betreft, sommige lidstaten nog niet het volledige minimumaantal Natura 2000-beschermingszones hebben ingesteld of de effectieve bescherming van die zones nog niet volledig hebben verzekerd; overwegende dat terdege rekening moet worden gehouden met de doelstellingen inzake de bestrijding van milieuverontreiniging en de klimaatverandering; overwegende dat de commissie in 2012 veel aandacht heeft besteed aan de tenuitvoerlegging van de wetgeving op het gebied van afval en water, evenals aan de beoordeling van het effect van projecten en activiteiten op het milieu en de volksgezondheid;
H. overwegende de noodzaak om natuurlijke hulpbronnen in stand te houden teneinde de toekomst van de planeet niet in gevaar te brengen; overwegende dat het voorzorgsbeginsel moet worden toegepast met betrekking tot technologische innovaties als genetisch gemodificeerde gewassen en nanotechnologie;
I. overwegende dat wat het vraagstuk afvalbeheer betreft, tijdens het inspectiebezoek aan Italië is vastgesteld dat er dringend een duurzame oplossing moet worden gevonden voor de behoeften op het gebied van afvalbeheer in de provincie Rome waarbij de eerbiediging van de gezondheid en waardigheid van burgers wordt gewaarborgd; overwegende dat ondanks het feit dat de noodsituatie in de stad Napels is afgelopen, veel van de uitdagingen waarmee een omvattende aanpak van afvalbeheer gepaard gaat in de regio Campania blijven voortbestaan in verband met de afvalhiërarchie als bedoeld in Richtlijn 2008/98/EG (de kaderrichtlijn afvalstoffen) en in het arrest van het HvJ-EU van maart 2010;
J. overwegende dat – hoewel de Commissie de naleving van de EU-wetgeving pas ten volle kan controleren wanneer de nationale autoriteiten een eindbesluit hebben genomen – met name ten aanzien van milieukwesties in een vroeg stadium moet worden nagegaan of alle relevante door de EU-wetgeving voorgeschreven procedures, met inbegrip van het voorzorgsbeginsel, correct door de lokale, regionale en nationale autoriteiten worden uitgevoerd;
K. overwegende dat de werkzaamheden van de commissie ertoe hebben geleid dat water door het Parlement werd uitgeroepen tot publiek goed; overwegende dat het Europese burgerinitiatief “Recht op water” het eerste burgerinitiatief is dat de drempel van een miljoen handtekeningen van Europese burgers heeft bereikt;
L. overwegende dat het van belang is verdere onherstelbare schade aan de biodiversiteit te voorkomen, met name in Natura 2000-gebieden; overwegende dat de lidstaten hebben toegezegd de bescherming van de speciale zones die onder de habitatrichtlijn (92/43/EEG) en de vogelrichtlijn (79/409/EEG) vallen, te waarborgen;
M. overwegende dat het Parlement in zijn resolutie van 13 december 2012 over een nieuwe duurzame en concurrentiële staalindustrie, op basis van een ontvangen verzoekschrift(1), heeft gepleit voor het "de vervuiler betaalt"-principe;
N. overwegende dat, ondanks het Interinstitutioneel Akkoord tussen het Parlement en de Commissie, het de Commissie klaarblijkelijk aan de wil ontbreekt om snel informatie te verschaffen over haar beraadslagingen en besluiten met betrekking tot inbreukprocedures in verband met verzoekschriften en betreffende de tenuitvoerlegging van milieuwetgeving; overwegende dat dit zeer zorgwekkend is vanwege de mogelijke definitieve schade aan en verwoesting van ecosystemen en de volksgezondheid; overwegende dat de Europese instellingen meer informatie dienen te verstrekken en zich transparanter moeten opstellen in hun betrekkingen met de Europese burgers;
O. overwegende dat 2013 is uitgeroepen tot Europees Jaar van de burger en het de burgers en inwoners van de EU zijn die, individueel of groepsgewijs, goed geplaatst zijn om de doeltreffendheid van de Europese wetgeving zoals deze wordt toegepast te beoordelen en eventuele mazen in de wetgeving die de juiste uitvoering ervan en de volledige uitoefening van de erin opgenomen rechten verhinderen, te signaleren; overwegende de inhoud van "Een Europese consumentenagenda – Vertrouwen en groei stimuleren"; overwegende dat de praktische terbeschikkingstelling van informatie over de Europese wetgeving aan de burgers daarvoor een essentiële voorwaarde is;
P. overwegende dat om die reden de Commissie verzoekschriften in 2012 veel tijd en energie heeft besteed aan een discussie over de betekenis van Europees burgerschap, dat weliswaar nauw verband houdt met de vrijheid van verkeer en verblijf binnen de EU, als vastgelegd in deel III VWEU, maar ook talrijke andere rechten omvat en ten goede komt aan burgers die hun geboorteland niet verlaten; overwegende dat uit de verzoekschriften blijkt dat de burgers en inwoners van de Unie nog altijd op vele concrete belemmeringen stuiten met name bij de uitoefening van hun grensoverschrijdende rechten, met rechtstreekse gevolgen voor het dagelijkse leven en welzijn van duizenden huishoudens;
Q. overwegende dat de verzoekschriftenprocedure een aanvulling kan vormen op andere Europese instrumenten waartoe burgers hun toevlucht kunnen nemen, zoals de mogelijkheid om een klacht in te dienen bij de Europese Ombudsman of bij de Commissie; overwegende dat de Commissie verzoekschriften nauw samenwerkt met de Europese Ombudsman, met andere commissies van het Parlement, met uiteenlopende Europese instanties, agentschappen en netwerken en met de lidstaten;
R. overwegende dat de verzoekschriftprocedure een aanvulling kan en moet blijven vormen op andere verhaalmogelijkheden voor burgers, zoals het indienen van een klacht bij de Commissie of de Europese Ombudsman; overwegende dat met name SOLVIT een belangrijk instrument is voor EU-burgers om snelle oplossingen te vinden voor problemen veroorzaakt door de onjuiste toepassing van de wetgeving betreffende de interne markt door overheden; overwegende dat er in dit verband vooruitgang moet worden geboekt bij de gezamenlijke beslechting van juridische geschillen die door consumenten en verenigingen van consumenten zijn aangespannen; overwegende dat het webportaal "Uw rechten laten gelden" belangrijke informatie bevat voor burgers die een klacht willen indienen betreffende de juiste toepassing van de EU-wetgeving;
S. overwegende dat het actieterrein en de werkwijzen van het petitierecht voor alle burgers en inwoners van de EU op grond van het Verdrag verschilt van andere rechtsmiddelen die burgers ter beschikking staan, zoals het indienen van klachten bij de Commissie of de Ombudsman;
T. overwegende dat de deelname van burgers aan het besluitvormingsproces van de Europese Unie moet worden verbeterd teneinde de legitimiteit en verantwoordingsplicht van de EU te versterken;
U. overwegende dat een nieuw instrument voor een participerende democratie, het Europees burgerinitiatief, op 1 april 2012 in werking is getreden en heeft geleid tot de inschrijving in het register van in totaal zestien initiatieven in de loop van het jaar; overwegende dat verschillende initiatiefnemers van Europese burgerinitiatieven terecht hebben gewezen op de technische belemmeringen bij het verzamelen van handtekeningen; overwegende dat de Commissie verzoekschriften een hoofdrol zal spelen bij de organisatie van de openbare hoorzittingen voor geslaagde initiatieven;
V. overwegende dat het duidelijk is dat er nog altijd niet voldoende duidelijk gestructureerde en breed verspreide informatie is en dat EU-burgeres zich onvoldoende bewust zijn van hun rechten; overwegende dat dit belangrijke belemmeringen zijn voor actief EU-burgerschap; overwegende dat de lidstaten in dit verband hun informatie- en voorlichtingsplichten beter moeten nakomen;
W. overwegende dat Europese burgers en inwoners de legitieme verwachting mogen koesteren dat er voor de kwesties die zij aankaarten bij de Commissie verzoekschriften zonder onnodige vertraging een oplossing wordt gevonden binnen het juridische kader van de Europese Unie, en in het bijzonder dat de leden van de commissie hun natuurlijke omgeving, gezondheid, vrij verkeer, waardigheid, grondrechten en fundamentele vrijheden verdedigen; overwegende dat de doeltreffendheid van de werkzaamheden van de Commissie verzoekschriften voortkomt uit een snelle afhandeling en een nauwgezet secretariaat, maar nog wel voor verbetering vatbaar is, met name door de tijd die gemoeid is met de afhandeling van de verzoekschriften te verkorten en de beoordeling van de verzoekschriften te systematiseren; overwegende dat er in het licht van het jaarlijks toenemende aantal verzoekschriften meer vergadertijd en middelen moeten worden besteed aan dit doel; overwegende dat het van belang is dat de behandeling van verzoekschriften ook bij het begin van een nieuwe legislatuur, met alle daarmee samenhangende personele wijzigingen, ononderbroken doorloopt; overwegende dat veel ingediende verzoekschriften betrekking hebben op de slachtoffers van het Franco-bewind en de gestolen kinderen in Spanje;
X. overwegende dat bepaalde verzoekschriften blijven hangen tussen de Commissie, het Parlement, het Europees Hof van Justitie en nationale overheden zonder dat er een oplossing wordt gevonden, waardoor de indieners in kwestie in onzekerheid blijven zonder uitzicht op afsluiting van de zaak;
Y. overwegende dat er een aanzienlijke toename is van het aantal verzoekschriften betreffende schending van de in de lidstaten krachtens het Verdrag betreffende de Europese Unie geldende beginselen op het gebied van democratische grondrechten en de rechtsstaat, waarmee wordt aangetoond dat Europese burgers in toenemende mate vertrouwen hebben in de gemeenschappelijke instellingen, als waarborg voor hun grondrechten;
Z. overwegende dat individuen en plaatselijke gemeenschappen, evenals vrijwilligersorganisaties en ondernemingen, in de positie zijn om de doeltreffendheid van de Europese wetgeving die op hen van toepassing is te beoordelen en om mogelijke lacunes te melden die geanalyseerd moeten worden om een betere, uniformere en beter vergelijkbare tenuitvoerlegging van de EU-wetgeving in alle lidstaten te verzekeren;
1. neemt kennis van het feit dat in de in 2012 door burgers en inwoners van de Europese Unie ingediende verzoekschriften de nadruk lag op vermeende schendingen van het EU-recht op het gebied van de grondrechten, het milieu, de interne markt en eigendomsrechten; is van mening dat uit de verzoekschriften blijkt dat er nog altijd vele verstrekkende gevallen van onvolledige omzetting of onjuiste toepassing van het EU-recht zijn;
2. merkt op dat veel van de ingediende verzoekschriften nog altijd betrekking hebben op de grondrechten, met name de rechten van personen met een handicap, de rechten van het kind, eigendomsrechten, het recht op vrij verkeer met inbegrip van de meeneembaarheid van het recht op sociale bijstand, zonder daarbij enige vorm van discriminatie te ondervinden op welke grond dan ook, de bescherming van de vrijheid van meningsuiting en de persoonlijke levenssfeer, de vrijheid van vereniging, en het recht op toegang tot documenten en informatie; verzoekt de lidstaten deze rechten zoals gedefinieerd in het Verdrag correct om te zetten en te eerbiedigen en verzoekt de Commissie de noodzakelijke maatregelen te nemen om de lidstaten die in gebreke blijven te verplichten de kloof tussen de nationale wetgeving en de grondrechten van de EU-burgers te dichten; is van oordeel dat speciale aandacht moet worden besteed aan het recht op het niet-vergeten en het recht op de waarheid, op gerechtigheid en compensatie voor families die onder de dictatuur van Franco hebben geleden, alsook aan het recht van de ontvoerde kinderen van Spanje te weten wie hun biologische ouders zijn;
3. is van mening dat een door het Europees Parlement op internet te plaatsen toegankelijke, interactieve leidraad, die in overeenstemming is met de door de Europese ombudsman via internet verstrekte informatie, het aantal ingediende verzoekschriften met betrekking tot materie die buiten het werkingsgebied van de Unie valt, kan doen afnemen;
4. bevestigt dat de Commissie verzoekschriften een sleutelrol vervult bij het vaststellen van buitengerechtelijke procedures voor burgers en derhalve bij het toetsen van de perceptie van de Europese Unie door de Europese bevolking, waardoor kan worden vastgesteld in hoeverre de Europese wetgeving het verwachte resultaat oplevert en beantwoordt aan de verwachtingen van de mensen met betrekking tot de Unie;
5. verzoekt de Commissie verzoekschriften om het effect van de jurisprudentie inzake Equal Rights Trust van het Hof van Justitie van de Europese Unie op de ontvankelijkheid van verzoekschriften te analyseren, gegeven dat deze jurisprudentie burgers van de Unie, zelfs indien het zuiver nationaal recht betreft, een hoger beschermingsniveau biedt ingeval een nationaal arrest verband houdt met de uitoefening van hun EU-burgerschapsrechten; dringt erop aan goed te bekijken welke concrete hinderpalen de burgers van de Unie ondervinden wanneer zij in het kader van rechtszaken voor een nationale rechtbank middels een verzoek aan het Europees Hof van Justitie tot een prejudiciële beslissing pogen een betrouwbare uitlegging te verkrijgen van Europese wetgeving;
6. pleit, met het oog op de verbetering van de werkzaamheden van de commissie, voor instelling van een toezichtprocedure voor onderzoeksmissies, waarmee enerzijds het recht van elk missielid om de feiten overeenkomstig eigen inzichten weer te geven kan worden gewaarborgd terwijl anderzijds wordt gegarandeerd dat alle leden van de commissie de gelegenheid krijgen om deel te nemen aan de besluitvorming over de door de commissie in de zaak te trekken conclusies;
7. is vastbesloten de verzoekschriftenprocedure efficiënter, transparanter en onpartijdiger te maken, met behoud van het recht op deelname van de leden van de Commissie verzoekschriften, zodat de behandeling van verzoekschriften zelfs op procedureel niveau de rechterlijke toetsing doorstaat;
8. wijst op de voortdurende discriminatie ten aanzien van burgers op grond van hun godsdienst of overtuiging, handicap, behoren tot een minderheid, leeftijd of seksuele geaardheid; wijst er in het bijzonder op dat de Roma-bevolking in de EU nog altijd wordt belemmerd bij het vinden van een plaats in de samenleving; verzoekt de Commissie dan ook om de intergouvernementele samenwerking op dit gebied te vereenvoudigen, voldoende financiering voor de uitvoering van nationale strategieën voor de inclusie van Roma te verschaffen en actief te controleren of deze strategieën ook daadwerkelijk in de lidstaten worden uitgevoerd;
9. verzoekt de Commissie een wetgevingsvoorstel te doen om een definitieve oplossing te vinden voor de problemen op het gebied van de wederzijdse erkenning door de lidstaten van documenten van de burgerlijke stand en de effecten ervan en daarbij in het kader van het subsidiariteitsbeginsel de maatschappelijke tradities van de afzonderlijke lidstaten te eerbiedigen;
10. herhaalt zijn eerdere verzoeken aan de lidstaten om het vrije verkeer te waarborgen ten behoeve van alle EU-burgers en hun gezinnen, zonder discriminatie op grond van seksuele geaardheid of nationaliteit; herhaalt zijn verzoek aan de lidstaten om de rechten uit hoofde van de artikelen 2 en 3 van Richtlijn 2004/38/EG volledig ten uitvoer te leggen, niet alleen ten aanzien van echtgenoten van verschillend geslacht, maar ook ten behoeve van de geregistreerde partner, huisgenoot of partner met wie een EU-burger een naar behoren vastgelegde, stabiele relatie heeft, waaronder ook paren van hetzelfde geslacht, een en ander volgens de beginselen van wederzijdse erkenning, gelijkheid, non-discriminatie, waardigheid en eerbied voor het privé- en gezinsleven; vraagt de Commissie in dit verband erop toe te zien dat deze richtlijn strikt wordt toegepast en met het oog hierop, indien nodig, uiteindelijk dienovereenkomstig wordt herzien, alsook te waarborgen dat tegen lidstaten die in gebreke blijven, indien noodzakelijk, een inbreukprocedure wordt ingeleid;
11. merkt op dat ook het milieu nog altijd een veelvoorkomend onderwerp van verzoekschriften is, waaruit blijkt dat overheden in de lidstaten vaak niet kunnen garanderen dat de biodiversiteit, natuurlijke hulpbronnen en ecosystemen worden behouden en er niet voor zorgen dat de hoogste normen op het gebied van volksgezondheid worden toegepast; wijst in het bijzonder op de vele verzoekschriften over afvalbeheer, water, de mogelijke gevaren van kernenergie en genetische manipulatie, bedreigde soorten en de beoordeling van het effect van projecten en activiteiten op het milieu en de volksgezondheid, bijvoorbeeld in het geval van de winning van schaliegas door middel van "fracking"; verzoekt de Commissie met klem het milieuwetgevingskader op het gebied van milieu en de bestrijding van de klimaatverandering te versterken en in het bijzonder te zorgen voor de correcte tenuitvoerlegging ervan; betreurt dat sommige lidstaten ondanks hun inspanningen geen duurzame oplossingen hebben gevonden voor problemen op het gebied van afvalbeheer;
12. dringt er bij de Commissie op aan maatregelen te nemen die ervoor zorgen dat de lidstaten watervoorziening als een publiek goed behandelen; is van mening dat het voorzorgsbeginsel strikt moet worden toegepast op het gebruik van bio- en nanotechnologie in producten die de gezondheid van consumenten ernstig kunnen aantasten;
13. verwacht dat de vaststelling van duidelijkere parameters de milieueffectbeoordelingsrichtlijn, die Richtlijn 2011/92/EU herziet, niet alleen zal versterken, maar er bovenal voor zal zorgen dat deze richtlijn correct ten uitvoer wordt gelegd door de lidstaten;
14. is van mening dat er procedures moeten worden ontwikkeld voor urgente verzoekschriften zodat onderzoeksmissies ook mogelijk worden tijdens de Europese verkiezingen, wanneer er geen plenaire vergaderingen gehouden worden, en ook, indien het verzoekschrift dat vereist, tijdens de zomeronderbreking van het Europees Parlement (zoals bijvoorbeeld in het geval van Damüls, waar de onderzoeksmissie enkel tijdens de zomermaanden kon plaatsvinden);
15. is verheugd over het einde van de noodsituatie in Napels en de nieuwe initiatieven met betrekking tot het afvalbeheer en verwacht dat de aanhoudende uitdagingen in de regio Campania adequaat zullen worden aangepakt, met name door middel van een veelomvattend regionaal afvalverwerkingsplan overeenkomstig de in de EU-afvalrichtlijn bedoelde hiërarchie en het arrest van het HvJ-EU van 2010; is nog steeds ernstig bezorgd over de aanpak van het afvalbeheer in de regio Lazio, en met name over de follow-up van de sluiting van de stortplaats in Malagrotta;
16. merkt voorts op dat de burgers in de Europese Unie nog altijd stuiten op belemmeringen binnen de interne markt, met name bij de uitoefening van hun recht op vrij verkeer als personen, als verstrekkers en consumenten van goederen en diensten en als werknemers, zoals de belemmeringen waarmee Roemeense en Bulgaarse werknemers nog steeds worden geconfronteerd op de arbeidsmarkt in sommige lidstaten; wijst er in het bijzonder op dat doeltreffende grensoverschrijdende justitiële samenwerking nog altijd van primair belang is; trekt de algemene conclusie dat versterkte grensoverschrijdende samenwerking en harmonisatie beslist kunnen bijdragen aan de bescherming van de burgerrechten en de bevordering van economische groei;
17. dringt er bij de Commissie op aan de noodzakelijke maatregelen te nemen om de toegang van consumenten tot informatie- en communicatietechnologieën te vergemakkelijken, inclusief de nodige garanties op het gebied van veiligheid en transparantie, en om in het bijzonder de toegankelijkheid van websites van overheidsinstanties te verbeteren;
18. wijst op de inspanningen van de Commissie verzoekschriften met betrekking tot het verzoek van veel burgers om een EU-wetgevingskader te creëren dat een betere bescherming en een verbetering van het welzijn van dieren, waaronder gezelschapsdieren en zwerfdieren, biedt;
19. benadrukt het belang van de oprichting van de werkgroep voor de Spaanse wet inzake kustgebieden, die de weg kan vrijmaken voor soortgelijke initiatieven en die de verzoekschriften op dit gebied evenals de wijziging van de wet, nauwlettend heeft bestudeerd; wijst in dit verband nogmaals op het belang van rechtstreekse contacten met de Spaanse nationale autoriteiten en benadrukt de dringende noodzaak van een intensievere samenwerking om een beter evenwicht te bewerkstelligen tussen eigendomsrechten en de maatschappelijke functie hiervan, en betere oplossingen indien onteigening vereist is met het oog op het uiteindelijke doel van milieubescherming; vreest dat de nieuwe kustwet die is goedgekeurd door het Spaanse Parlement er niet in slaagt de zorgen van de indieners van verzoekschriften weg te nemen en constateert dat er eveneens geen plannen zijn om de milieubescherming van de kustgebieden in Spanje te verbeteren;
20. benadrukt dat er voor de bescherming van de kust weliswaar doeltreffende regelgeving nodig is, maar dat de Spaanse wet op de kustgebieden (Ley de Costas) niet de beoogde doelstellingen dient doordat deze ten koste gaat van het historisch erfgoed en de traditionele gemeenschappen en negatieve gevolgen heeft voor de inwoners van kleine kustdorpjes die door de eeuwen heen op duurzame wijze met de zee en haar ecosystemen hebben samengeleefd;
21. is verheugd over de conclusies van de commissie naar aanleiding van het informatiebezoek aan Berlijn met betrekking tot jongeren- en gezinswelzijnskwesties, in het bijzonder in grensoverschrijdende voogdijzaken; merkt echter op, gezien het feit dat er nog altijd verzoekschriften over dit onderwerp binnenkomen, dat de kwestie van grensoverschrijdende voogdijzaken nog niet is afgesloten en dat vergelijkbare zaken in andere lidstaten, met name in Denemarken, eveneens onder de aandacht van de commissie zijn gebracht; wijst er voorts op dat het in het geval van Denemarken ook om gevallen van buitenlanders gaat die in Denemarken wonen en dat er hier meerdere gevallen van kinderontvoering (ook van buiten Denemarken) hebben plaatsgevonden;
22. is van mening dat beter bestuur en efficiëntere beroepsmechanismen rechtstreeks verband houden met transparantie en de toegang tot informatie overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1049/2001;
23. vindt het belangrijk om de op wederkerigheid gebaseerde samenwerking met de parlementen en regeringen van de lidstaten te intensiveren en om, in voorkomend geval, de autoriteiten van de lidstaten ertoe aan te sporen om de EU-wetgeving op volledig transparante wijze om te zetten en toe te passen; wijst op het belang van samenwerking tussen de Commissie en de lidstaten en betreurt de nalatigheid van een aantal lidstaten met betrekking tot de omzetting en tenuitvoerlegging van de Europese milieuwetgeving;
24. vestigt in dit verband de aandacht op de Eurobarometer ter peiling van de publieke opinie waaruit blijkt dat slecht 36 % van de EU-burgers zich op de hoogte acht van hun rechten terwijl slechts 24 % het gevoel heeft goed geïnformeerd te zijn over de acties die zij kunnen ondernemen indien hun rechten niet worden geëerbiedigd; benadrukt dan ook dat op korte termijn de toegang tot informatie moet worden verbeterd en dat een duidelijker beeld moet worden geschetst van de taken van de verschillende nationale en Europese instellingen, zodat verzoekschriften en klachten aan de juiste organen worden gericht;
25. verzoekt de Commissie in het bijzonder om het webportaal "Uw rechten laten gelden" gebruikersvriendelijker te maken en het onder de aandacht van meer EU-burgers te brengen;
26. is vastbesloten om vóór eind 2013 een praktischer en zichtbaarder webportaal voor verzoekschriften te openen, om de procedure voor verzoekschriften toegankelijker te maken en belangrijke informatie te verschaffen over verzoekschriften, de publieke verspreiding ervan en een interactieve aanpak van de procedure voor verzoekschriften en over andere beroepsmechanismen; pleit ervoor dat het recht op het indienen van een verzoekschrift duidelijker verschijnt op de homepage van de website van het Parlement;
27. benadrukt dat de Commissie verzoekschriften, naast de andere instellingen, organen en instrumenten, zoals het Europees burgerinitiatief, de Europese Ombudsman, de Commissie en de onderzoekscommissies, een onafhankelijke, vastomlijnde rol heeft als aanspreekpunt voor alle burgers; benadrukt verder dat de Commissie verzoekschriften een referentiepunt moet blijven voor burgers die menen dat hun rechten worden geschonden;
28. is verheugd over de constructieve samenwerking tussen de commissie en de Europese Ombudsman, bijvoorbeeld in het geval van het bijzonder verslag van de Ombudsman over de luchthaven van Wenen, met betrekking tot de correcte toepassing van de milieueffectbeoordelingsrichtlijn; ondersteunt de activiteiten van de Ombudsman met betrekking tot gevallen van wanbeheer in de werkzaamheden van instellingen, organen en instanties van de EU; verwacht dat deze taak op volledig onafhankelijke basis zal worden voortgezet, zoals dat tot nu toe ook het geval is geweest;
29. wijst erop dat niet alle EU-burgers zich op nationaal niveau tot een Ombudsman met ruimere bevoegdheden kunnen wenden, hetgeen betekent dat niet alle EU-burgers over dezelfde beroepsmogelijkheden beschikken; is van mening dat het Europees Netwerk van Ombudsmannen met een nationale Ombudsman in elke lidstaat een aanzienlijke steun zou kunnen vormen voor de Europese Ombudsman;
30. is verheugd over de voortdurende samenwerking met de Commissie bij het onderzoek van verzoekschriften die betrekking hebben op de toepassing van het EU-recht door de lidstaten; benadrukt evenwel dat de commissie verwacht ook in de toekomst goed en tijdig op de hoogte te worden gehouden van de ontwikkelingen met betrekking tot inbreukprocedures; verzoekt de Commissie evenveel aandacht te schenken aan verzoekschriften en klachten betreffende de werking van inbreukprocedures; verzoekt de Commissie eveneens de Commissie verzoekschriften nauwkeurige informatie en een statistische analyse te verschaffen betreffende alle klachten waarnaar zij een onderzoek instelt; benadrukt dat de Commissie, wanneer zij daarom gevraagd wordt, een grondige analyse en een grondig antwoord moet geven, waarbij zij niet enkele de formele of procedurele kwesties dient te bekijken, maar ook de kern van de zaak, om zo het petitierecht volledig te eerbiedigen;
31. benadrukt dat de toegang tot informatie waarover de EU-instellingen beschikken, als bedoeld in Verordening (EG) nr. 1049/2001, van primair belang is voor burgers die het besluitvormingsproces beter willen begrijpen, met name wanneer het gaat om projecten met gevolgen voor het milieu; stelt dat de Commissie ruimere toegang zou kunnen geven tot haar onderzoeken en inbreukdossiers zonder het doel van het onderzoek in gevaar te brengen, en dat een prevalerend openbaar belang de toegang tot die dossiers zeer wel kan rechtvaardigen, met name in gevallen waarin wellicht grondrechten, de gezondheid van mens of dier en de bescherming van met milieu tegen onomkeerbare schade in het geding zijn, of bij een procedure waarin het gaat om discriminatie tegen minderheden of inbreuk op de menselijke waardigheid, zolang de bescherming van het handelsgeheim en gevoelige informatie over rechtszaken, zaken omtrent mededinging en persoonlijke dossiers gewaarborgd blijft;
32. verzoekt de Commissie om behoedzaam en preventief te werk te gaan bij de beoordeling van projecten met potentiële nadelige gevolgen voor het milieu of de volksgezondheid en om daarbij reeds in een vroege fase samen te werken met de betrokken lidstaten; wijst erop dat er voorzorgsmaatregelen kunnen worden getroffen tijdens de beraadslagingen in gevallen waarin het milieu naar verwachting onherstelbare schade zal oplopen;
33. neemt in het bijzonder kennis van de belangrijke bijdrage van het SOLVIT-netwerk aan het aan het licht brengen en oplossen van problemen die verband houden met de tenuitvoerlegging van de wetgeving betreffende de interne markt; pleit voor versterking van dit EU-instrument door ervoor te zorgen dat de lidstaten adequaat personeel benoemen bij de nationale SOLVIT-centra; is van mening dat consumenten en verenigingen van consumenten de mogelijkheid moeten krijgen om in het kader van de beslechting van geschillen collectief op te treden;
34. benadrukt dat de werkzaamheden van de instellingen van de Europese Unie, zoals vastgelegd in het Verdrag, meer zijn dan de optelsom van de door de Unie uitgeoefende bevoegdheden, zoals bevestigd door de Juridische Dienst in zijn advies van 29 februari 2012; houdt rekening met het standpunt van de juridische dienst van het Parlement dat het Parlement het recht heeft om interne bestuursrechtelijke besluiten te nemen met het oog op de uitwerking van een procedure voor het indienen van verzoekschriften door burgers betreurt in dat opzicht dat de desbetreffende dienst van het Parlement er niet in is geslaagd om de resolutie van het Parlement van 21 november 2012 over de activiteiten van de Commissie verzoekschriften 2011(2) toe te passen; neemt tot slot nota van de juridische uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (zaak T-280/09) waarin het Hof stelt dat een verzoekschrift voldoende duidelijk en precies moet zijn opgesteld zodat het vlot kan worden begrepen, in het licht van de in artikel 227 van het VWEU vastgelegde voorwaarden;
35. verzoekt de lidstaten met klem de EU-wetgeving op volledig transparante wijze om te zetten en toe te passen, en meent dat het met het oog op dit doel noodzakelijk is de samenwerking in een vroege fase van de Commissie met de parlementen en regeringen van de lidstaten te verbeteren, op basis van wederkerigheid;
36. betreurt de bureaucratische obstakels met betrekking tot Europese burgerinitiatieven door een gebrek aan IT-ondersteuning; betreurt het met name dat een dergelijk instrument voor burgers door de verschillende overheden op verschillende wijze wordt toegepast, als gevolg van de uiteenlopende werkingsprocessen in de lidstaten;
37. is verheugd over het feit dat 2013 is uitgeroepen tot Europees Jaar van de burger; verzoekt alle instellingen en organen van de Europese Unie en de lidstaten hun dienstverlening aan de burgers en inwoners van Europa dit jaar te verbeteren en beter te communiceren, in het licht van de in de Verdragen opgenomen beginselen en de informatie in dit verslag;
38. merkt op dat de procedure voor verzoekschriften niet alleen een dienst vormt voor alle burgers en inwoners van Europa, maar tevens een recht; verbindt zich ertoe de verzoekschriftenprocedure efficiënter, transparanter en onpartijdiger te maken, met behoud van het recht op deelname van de leden van de Commissie verzoekschriften, zodat de behandeling van verzoekschriften zelfs op procedureel niveau de rechterlijke toetsing doorstaat;
39. benadrukt de essentiële rol in de verzoekschriftprocedure van informatiebezoeken, niet alleen als een recht op parlementaire participatie, maar tevens als een verplichting ten opzichte van de indieners van de verzoekschriften; wijst na het vorige verslag van deze commissie nogmaals op de behoefte aan nauwkeuriger, geschreven procedureregels met betrekking tot de voorbereiding, uitvoering en beoordeling van bezoeken, zodat enerzijds wordt gewaarborgd dat alle deelnemers aan een informatiebezoek het recht hebben de feiten overeenkomstig eigen inzichten weer te geven, terwijl anderzijds wordt gegarandeerd dat alle leden van de commissie de gelegenheid krijgen om deel te nemen aan de besluitvorming over de conclusies en aanbevelingen van de Commissie verzoekschriften in de zaak in kwestie;
40. verzoekt de Conferentie van Voorzitters de onderzoeksrol van deze commissie te versterken;
41. is van mening dat openbare hoorzittingen een nuttig instrument zijn om in verzoekschriften aangekaarte zaken diepgaand te onderzoeken; wijst bijvoorbeeld op de openbare hoorzitting over de exploratie en winning van onconventionele energiebronnen, tijdens welke kennis is genomen van door EU-burgers in hun verzoekschriften geuite bezorgdheden op dit gebied; onderkent het recht van de lidstaten om zelf hun energiemix te kiezen alsmede de noodzaak tot betere coördinatie op EU-niveau bij de verwezenlijking van de drie hoofddoelstellingen van het energiebeleid van de EU als geheel, namelijk concurrentievermogen, duurzaamheid en voorzieningszekerheid;
42. verheugt zich op de organisatie van de openbare hoorzittingen voor geslaagde Europese burgerinitiatieven, in samenwerking met de bevoegde wetgevingscommissie overeenkomstig artikel 197 bis van het Reglement van het Europees Parlement; herhaalt ervan overtuigd te zijn dat dit nieuwe instrument de democratische instellingen van de Unie zal versterken en invulling zal geven aan het begrip "Europees burgerschap";
43. is niettemin bezorgd over de administratieve rompslomp en technische hindernissen voor burgers die in de eerste maanden dat het burgerinitiatief in de praktijk werd toegepast aan het licht zijn gekomen; roept de Commissie daarom op ernstig te overwegen de datum van de overeenkomstig artikel 22 van Verordening (EU) nr. 211/2011 te verrichten evaluatie te vervroegen;
44. wijst erop dat de stand van zaken ten aanzien van de Europese burgerinitiatieven regelmatig moet worden geëvalueerd teneinde de procedure te verbeteren en zo snel mogelijk effectieve oplossingen te kunnen vinden voor eventuele hinderpalen in verschillende fases van de procedure;
45. is van mening dat de Commissie verzoekschriften haar rol en verantwoordelijkheden het best kan uitvoeren en dat haar zichtbaarheid, efficiëntie, verantwoordingsplicht en transparantie het best kunnen worden versterkt als haar middelen om voor de Europese burgers belangrijke kwesties in de plenaire vergadering aan te kaarten worden verbeterd, en als haar mogelijkheden om getuigen op te roepen, onderzoeken uit te voeren en hoorzittingen te organiseren worden uitgebreid;
46. besluit na te gaan in hoeverre wijzigingen van het Reglement nodig zijn voor de naleving van bovengenoemde formele vereisten met betrekking tot informatiebezoeken en resoluties van de plenaire vergadering overeenkomstig artikel 202 van zijn Reglement;
47. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie en het verslag van de Commissie verzoekschriften te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de Europese Ombudsman, de regeringen en de parlementen van de lidstaten, alsmede aan hun verzoekschriftencommissies, hun ombudsbureaus of soortgelijke ter zake bevoegde organen.
Recente gevallen van geweld tegen en vervolging van Christenen, met name in Maaloula (Syrië), Peshawar (Pakistan) en de zaak van pastor Saeed Abedini (Iran)
136k
31k
Resolutie van het Europees Parlement van 10 oktober 2013 over recente gevallen van geweld tegen en vervolging van christenen, met name in Maaloula (Syrië), Peshawar (Pakistan) en de zaak van pastor Saeed Abedini (Iran) (2013/2872(RSP))
– onder verwijzing naar zijn resoluties van 15 november 2007 over ernstige gebeurtenissen die een bedreiging vormen voor het bestaan van de christelijke en andere religieuze gemeenschappen(1), die van 21 januari 2010 over de recente aanvallen op christelijke gemeenschappen(2), die van 6 mei 2010 over de massale gruweldaden in Jos, Nigeria(3), die van 20 mei 2010 over de godsdienstvrijheid in Pakistan(4) en die van 25 november 2010 over Irak: de doodstraf (in het bijzonder het geval Tariq Aziz) en het geweld tegen christenen(5), die van 20 januari 2011 over de situatie van christenen in de context van vrijheid van godsdienst(6), die van 27 oktober 2011 over de situatie in Egypte en Syrië, met name die van de christelijke gemeenschappen(7), en die van 13 december 2012 over het jaarverslag over mensenrechten en democratie in de wereld in 2011 en het beleid van de Europese Unie ter zake(8),
– gezien zijn aanbeveling aan de Raad van 13 juni 2013 over de ontwerprichtsnoeren van de EU tot bevordering en bescherming van de vrijheid van godsdienst en overtuiging(9),
– gezien de richtsnoeren van de EU tot bevordering en bescherming van de vrijheid van godsdienst en overtuiging,
– gezien de verklaring van de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, Catherine Ashton, van 23 september 2013, waarin de aanval op de christelijke gemeenschap in Peshawar, Pakistan wordt veroordeeld,
– gezien de conclusies van de Raad van 21 februari 2011 over intolerantie, discriminatie en geweld op grond van religie of overtuiging en de conclusies van de Raad van 16 november 2009 waarin het strategische belang van de vrijheid van godsdienst of levensovertuiging en van het tegengaan van religieuze onverdraagzaamheid worden benadrukt,
– gezien artikel 18 van Universele Verklaring van de rechten van de mens van 1948,
– gezien artikel 18 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten van 1966,
– gezien de VN-Verklaring inzake de uitbanning van alle vormen van intolerantie en discriminatie op grond van religie en overtuiging van 1981,
– gezien de verslagen van de speciale VN-rapporteur voor de vrijheid van godsdienst of geloof,
– gezien artikel 122, lid 5, en artikel 110, lid 4, van zijn Reglement,
A. overwegende dat de Europese Unie herhaaldelijk heeft verklaard aan de vrijheid van godsdienst, de vrijheid van geweten en de vrijheid van gedachte gehecht te zijn en heeft benadrukt dat regeringen overal ter wereld de plicht hebben deze vrijheden te garanderen; overwegende dat het de taak is van de politieke en religieuze leiders, op alle niveaus, alle vormen van extremisme te bestrijden en het wederzijdse respect tussen mensen en religieuze groeperingen te bevorderen; overwegende dat de ontwikkeling van de mensenrechten, de democratie en de burgerlijke vrijheden de gemeenschappelijke basis vormt voor de betrekkingen van de Europese Unie met derde landen, en vermeld is in de democratieclausule in de overeenkomsten tussen de EU en derde landen;
B. overwegende dat overeenkomstig het internationale recht inzake mensenrechten, in het bijzonder artikel 18 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, iedereen recht heeft op vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst; overwegende dat dit recht de vrijheid inhoudt om van godsdienst of overtuiging te veranderen en de vrijheid om hetzij alleen, hetzij in gemeenschap met anderen, zowel in het openbaar als privé zijn godsdienst of overtuiging te beleven door eredienst, naleving, praktijk of onderwijs; overwegende dat volgens het Mensenrechtencomité van de VN elk geloof wordt beschermd door de vrijheid van godsdienst of geloof, ook theïstische, niet-theïstische en atheïstische geloven;
C. overwegende dat de Mensenrechtenraad van de VN in diverse resoluties "alle staten heeft verzocht om binnen hun nationale wettelijke kader en in overeenstemming met internationale mensenrechteninstrumenten alle passende maatregelen te nemen ter bestrijding van haat, discriminatie, intolerantie, geweld, uit religieuze intolerantie voortkomende intimidatie en dwang, waaronder aanvallen op religieuze plaatsen, en bij kwesties die raken aan de vrijheid van godsdienst of geloof begrip, tolerantie en respect aan te moedigen";
D. overwegende dat uit verschillende verslagen blijkt dat repressie door de overheid en sociale vijandigheid tegen personen en groepen met een verschillende godsdienst- of geloofsachtergrond toenemen, in het bijzonder in Pakistan, landen van de Arabische Lente en delen van Afrika; overwegende dat de situatie van de christelijke gemeenschappen in sommige gevallen zodanig is dat hun voortbestaan wordt bedreigd, hetgeen zou leiden tot het verlies van een belangrijk deel van het religieuze erfgoed van de betrokken landen;
Maaloula, Syrië
E. overwegende dat militanten van Jabhat al-Nusra, een groep die banden heeft met Al Qaida, op 4 september 2013 het Syrische dorp Maaloula hebben aangevallen;
F. overwegende dat Maaloula een symbool is van de christelijke aanwezigheid in Syrië en dat het verschillende religieuze gemeenschappen herbergt die gedurende eeuwen vreedzaam hebben samengeleefd; overwegende dat elk jaar in september Syriërs van alle religies in deze stad hebben deelgenomen aan het festival van de dag van het kruis; overwegende dat Maaloula een van de drie steden en dorpen in het land is waar de plaatselijke bevolking nog Aramees spreekt;
G. overwegende dat de gewelddaden in Maaloula de eerste aanvallen zijn die specifiek gericht waren tegen een voorname christelijke gemeenschap sinds het begin van de gewelddadige crisis in Syrië; overwegende dat tijdens deze gevechten ten minste vier personen werden gedood – Michael Thaalab, Antoine Thaalab, Sarkis Zakem, Zaki Jabra – terwijl anderen – Shadi Thaalab, Jihad Thaalab, Moussa Shannis, Ghassan Shannis, Daoud Milaneh, Atef Kalloumeh – werden ontvoerd of zijn verdwenen; overwegende dat sinds de gevechten in de stad zijn begonnen, het merendeel van de 5 000 inwoners naar buurgemeenten of Damascus zijn gevlucht; overwegende dat de gebeurtenissen in Maaloula het bewijs vormen van een verdere sektarisering van het Syrische conflict;
H. overwegende dat het klooster van St. Tekla (Mar Takla) historisch gezien bewoond werd door nonnen en wezen van zowel het christelijk geloof als de islam; overwegende dat ongeveer 40 nonnen en wezen ondanks de zware gevechten in Maaloula zijn gebleven en dat zij in het klooster vastzitten in verslechterende omstandigheden wegens het gebrek aan water en andere voorzieningen;
Peshawar, Pakistan
I. overwegende dat op 22 september 2013 bij een dubbele zelfmoordaanslag op de All Saints Church in Kohati Gate, een buitenwijk van Peshawar, ten minste 82 personen zijn omgekomen en meer dan 120 zijn verwond;
J. overwegende dat de aan Tehrik-i-Talibaan Pakistan gelinkte islamitische groep Jundullah de verantwoordelijkheid voor de aanval heeft opgeëist en heeft verklaard dat zij christenen en niet-moslims zal blijven aanvallen, omdat zij vijanden van de Islam zijn en dat zij niet zal stoppen vóór de VS de aanvallen met drones in Pakistan staken; overwegende dat Tehrik-i-Talibaan Pakistan elke betrokkenheid bij de ontploffing en banden met Jundullah ontkent;
K. overwegende dat de premier van Pakistan, Nawaz Sharif, de aanval heeft veroordeeld en heeft verklaard dat het mikken op onschuldige mensen indruist tegen de Islam;
L. overwegende dat christenen, die ongeveer 1,6% van de bevolking van Islamitische Republiek Pakistan vormen, lijden onder vooroordelen en sporadische opstoten van straatgeweld;
M. overwegende dat de meerderheid van de Pakistaanse christenen een precair bestaan leiden en vaak vrezen voor aantijgingen van blasfemie, hetgeen uitbarstingen van publiek geweld kan veroorzaken;
N. overwegende dat op 9 maart 2013 moslims in Lahore als antwoord op aantijgingen van blasfemie meer dan 150 huizen van christenen en twee kerken in brand hebben gestoken;
O. overwegende dat het wegens de blasfemiewetten in Pakistan gevaarlijk is voor religieuze minderheden om zich vrij te uiten of in het openbaar aan religieuze activiteiten deel te nemen;
De zaak van pastor Saeed Abedini (Iran)
P. overwegende dat Saeed Abedini, een Amerikaans-Iraanse pastor die sinds 26 september 2012 in Iran gevangen zit, op 27 januari 2013 door een revolutionaire rechtbank in Iran werd veroordeeld tot acht jaar gevangenisstraf voor het verstoren van de nationale veiligheid door een netwerk van christelijke kerken in privéwoningen te organiseren; overwegende dat werd gemeld dat Saeed Abedini in de gevangenis het slachtoffer is geworden van fysiek en psychologisch misbruik;
Q. overwegende dat de speciaal rapporteur van de VN voor de mensenrechtensituatie in de Islamitische Republiek Iran heeft verklaard dat christenen niet mogen worden gestraft voor het uiten en belijden van hun geloof en dat hij daarom bezorgd blijft over het feit dat wordt gemeld dat christenen worden gearresteerd en vervolgd op basis van vaag geformuleerde misdaden tegen de nationale veiligheid voor het uitoefenen van hun geloof;
1. veroordeelt ten zeerste de recente aanvallen op christenen en betuigt zijn solidariteit met de families van de slachtoffers; maakt zich nog steeds ernstige zorgen over de toename van het aantal gevallen van intolerantie, repressie en geweld tegen christelijke gemeenschappen, met name in landen in Afrika, Azië en het Midden-Oosten; verzoekt de betrokken regeringen ervoor te zorgen dat de plegers van deze misdaden en al degenen die verantwoordelijk zijn voor deze aanvallen, alsmede voor andere gewelddaden tegen christenen of andere religieuze minderheden, voor het gerecht worden gebracht en volgens de regels worden berecht;
2. veroordeelt ten stelligste alle vormen van discriminatie en onverdraagzaamheid op grond van godsdienst en levensbeschouwing, alsook geweld tegen alle religieuze gemeenschappen; onderstreept andermaal dat het recht op vrijheid van denken, geweten en godsdienst een fundamenteel mensenrecht is;
3. herhaalt zijn bezorgdheid over de uittocht van christenen uit diverse landen, vooral in het Midden-Oosten, in de afgelopen jaren;
Maaloula, Syrië
4. is bezorgd over de huidige situatie van christenen in Syrië; veroordeelt de acties van Jabhat al-Nusra en verwante militanten in Maaloula en omgeving; merkt op dat tot nog toe christenen en moslims in dit dorp vreedzaam samenleefden, zelfs tijdens het conflict, en dat zij het erover eens waren dat de stad een plaats van vrede moest blijven; erkent dat de aanval op Maaloula slechts één aspect van de Syrische burgeroorlog is;
5. benadrukt dat de kloosters van Maaloula moeten worden beschermd om het leven, religieuze activiteiten en architecturale schatten te vrijwaren en opdat christenen en moslims vreedzaam kunnen samenleven;
6. vraagt onmiddellijke steun en humanitaire hulp voor de nonnen en wezen die vastzitten in het klooster van St. Tekla (Mar Takla); roept alle in het conflict betrokken partijen op humanitaire groepen toegang te verlenen tot het klooster;
7. uit zijn bezorgdheid over de gevolgen van deze aanvallen en de mogelijke risico's voor de christelijke gemeenschappen; is zich ervan bewust dat christenen en andere gemeenschappen tussen twee vuren zitten en worden gedwongen partij te kiezen in een oorlog die voort sektariseert;
8. benadrukt dat alle actoren de plicht hebben al de verschillende minderheden in Syrië te beschermen, met inbegrip van de Sjiieten, Alawieten, Koerden, Druzen en christenen;
Peshawar, Pakistan
9. veroordeelt zeer sterk de aanval op de All Saints Church in Peshawar en de andere recente terroristische aanvallen;
10. is verheugd over de algemene veroordeling van de aanvallen door politieke actoren en segmenten van het maatschappelijk middenveld in Pakistan;
11. dringt er bij de regering van Pakistan op aan al het mogelijke te doen om de daders van de aanval op de All Saints Church in Peshawar voor het gerecht te brengen; vraagt sterkere actie om ervoor te zorgen dat alle Pakistaanse burgers worden beschermd, ongeacht hun religie of geloof, en dat alle groepen en personen die verantwoordelijk zijn voor het aanzetten tot en het uitvoeren van terreurdaden, voor het gerecht worden gebracht;
12. roept de regering van Pakistan op actie te ondernemen om slachtoffers van religieus getint straatgeweld te beschermen, religieuze vijandigheid door maatschappelijke actoren actief aan te pakken, religieuze intolerantie, gewelddaden en intimidatie te bestrijden en op te treden tegen de perceptie van straffeloosheid;
13. is zeer bezorgd over het toenemende gevaar voor christenen in Pakistan, gezien de recente stijging van aanvallen tegen deze minderheid, zoals de vervolging in maart in Lahore van honderden christenen door islamitische zeloten wegens vermeende blasfemie tegen de Islam;
14. is zeer bezorgd over de algemene situatie van religieuze minderheden in Pakistan en in het bijzonder van christelijke kerken, die bedreigingen hebben ontvangen van de Taliban en andere extremistische groeperingen;
15. uit zijn diepe bezorgdheid over het feit dat de controversiële blasfemiewetten zodanig kunnen worden misbruikt dat personen van elk geloof in Pakistan kunnen worden getroffen; uit zijn specifieke bezorgdheid over het feit dat het gebruik van de blasfemiewetten, tegen de welke wijlen minister Shahbaz Bhattiand en wijlen gouverneur Salman Taseer gekant waren, momenteel toeneemt tegen de christenen in Pakistan;
16. roept de regering van Pakistan op een grondige herziening van de blasfemiewetten en de huidige toepassing ervan uit te voeren, in het bijzonder van afdeling 295 B en C van de strafwet, waarin levenslang (295 B en C) of zelfs de doodstraf (295 C) verplicht worden voorgeschreven voor vermeende daden van blasfemie;
17. herinnert eraan dat de vrijheid van religie en de rechten van minderheden worden gewaarborgd in de grondwet van Pakistan; moedigt alle Pakistanen op samen te werken om tolerantie en wederzijds begrip te bevorderen en te garanderen;
18. is verheugd over de maatregelen die de Pakistaanse regering sinds november 2008 heeft genomen in het belang van religieuze minderheden, zoals de invoering van een quota van 5% voor minderheden op overheidsposten, de erkenning van niet-islamitische feestdagen en het uitroepen van een nationale minderhedendag;
De zaak van pastor Saeed Abedini (Iran)
19. is zeer bezorgd over het lot van pastor Saeed Abedini, die al meer dan een jaar wordt vastgehouden en in Iran werd veroordeeld tot acht jaar gevangenisstraf voor aanklachten die verband houden met zijn geloofsovertuiging;
20. roept de regering van Iran op Saeed Abedini en alle andere personen die worden vastgehouden of beschuldigd op grond van hun geloof, vrij te spreken en onmiddellijk vrij te laten;
21. herhaalt zijn oproep aan Iran om stappen te nemen om ervoor te zorgen dat het recht op vrijheid van godsdienst of geloof volledig wordt geëerbiedigd, onder meer door ervoor te zorgen dat de wetgeving en praktijken volledig in overeenstemming zijn met artikel 18 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten; wijst erop dat in dit artikel ook wordt voorgeschreven dat het recht van een persoon om van religie te veranderen, als hij of zij dit wenst, onvoorwaardelijk en volledig moet worden gegarandeerd;
22. is ingenomen met het discours van gematigdheid en religieuze tolerantie van de nieuwe president van Iran, Hassan Rouhani; is van mening dat de EU een dialoog inzake mensenrechten moet aangaan met Iran;
23. herhaalt zijn verzoek aan de Raad, de Commissie en hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid/vicevoorzitter van de Commissie extra aandacht te besteden aan de kwestie van de vrijheid van godsdienst of geloof en aan de situatie van de religieuze minderheden, inclusief christenen, in het kader van de overeenkomsten en de samenwerking van de Europese Unie met derde landen, alsook in mensenrechtenverslagen;
24. is verheugd over de goedkeuring door de Raad op 24 juni 2013 van de richtsnoeren van de EU tot bevordering en bescherming van de vrijheid van godsdienst en overtuiging; dringt er bij de Commissie, de EDEO en de lidstaten op aan deze richtsnoeren volledig ten uitvoer te leggen en alle instrumenten en suggesties erin ten volle te benutten;
25. steunt alle initiatieven om dialoog en wederzijds respect tussen gemeenschappen te bevorderen; verzoekt alle religieuze autoriteiten verdraagzaamheid te bevorderen en initiatieven te nemen tegen haat en gewelddadige en extremistische radicalisering;
o o o
26. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Europese Dienst voor extern optreden, de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid/vicevoorzitter van de Commissie, de speciale vertegenwoordiger van de EU voor de mensenrechten, de regeringen en parlementen van de lidstaten, de secretaris-generaal van de VN, de VN-Raad voor de mensenrechten, UN Women, de regering van Syrië, de Syrische Nationale Raad, de regering en het parlement van Pakistan en de regering en het parlement van Iran.
– gezien zijn eerdere resoluties over Sudan en Zuid-Sudan,
– gezien de verklaring van 30 september 2013 van de woordvoerder van de vicevoorzitter van de Commissie en hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid over het geweld waarmee de huidige protesten in Sudan gepaard gaan,
– gezien de verklaring van 27 september 2013 van de woordvoerder van het VN-Bureau van de hoge commissaris voor de mensenrechten, waarin wordt opgeroepen tot terughoudendheid nu het dodental bij de brandstofonlusten in Sudan oploopt,
– gezien het verslag van 18 september 2013 van de onafhankelijke deskundige van de Raad voor de mensenrechten van de VN over de mensenrechtensituatie in Sudan,
– gezien de verklaring van 6 september 2013 van de woordvoerder van de vicevoorzitter van de Commissie en hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid over de topontmoeting tussen de presidenten van Sudan en Zuid-Sudan in Khartoem, Sudan,
– gezien het de resultaten van de vergadering van 28 september 2013 over UNAMID van het tripartiete coördinatiemechanisme van de Sudanese regering, de Afrikaanse Unie en de Verenigde Naties,
– gezien de routekaart voor Sudan en Zuid-Sudan zoals vervat in het door de Raad voor vrede en veiligheid van de Afrikaanse Unie op 24 april 2012 uitgebrachte communiqué, waar de EU volledig achter staat,
– gezien de Universele Verklaring van de rechten van de mens van 1948,
– gezien het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten van 1966,
– gezien de Basisbeginselen van de VN inzake het gebruik van geweld en vuurwapens door politiefunctionarissen,
– gezien de beginselen van Johannesburg inzake nationale veiligheid, vrijheid van meningsuiting en toegang tot informatie, VN-document E/CN.4/1996/39 (1996),
– gezien de alomvattende vredesovereenkomst (CPA) voor Sudan van 2005,
– gezien het Afrikaanse Handvest van de rechten van de mens en de volkeren,
– gezien de partnerschapsovereenkomst tussen de leden van de groep van staten in Afrika, het Caraïbisch gebied en de Stille Oceaan enerzijds, en de Europese Gemeenschap en haar lidstaten anderzijds, ondertekend in Cotonou (Benin) op 23 juni 2000 en achtereenvolgens herzien in 2005 en 2010,
– gezien zijn resolutie van 11 december 2012 over een strategie voor digitale vrijheid in het buitenlandbeleid van de EU(1),
– gezien zijn resolutie van 13 juni 2013 over vrijheid van pers en media in de wereld(2),
– gezien artikel 122, lid 5, en artikel 110, lid 4, van zijn Reglement,
A. overwegende dat Sudan overspoeld wordt door steeds sterker protest van de bevolking en dat de politieke situatie in het land fragiel is;
B. overwegende dat het op 23 september 2013 in heel Soedan tot demonstraties en protesten is gekomen nadat president Omar Al-Bashir in een poging de economie te hervormen had aangekondigd de brandstofsubsidies te verlagen, wat leidde tot een scherpe stijging van de petroleum- en gasprijzen van 75%;
C. overwegende dat duizenden demonstranten in steden door het gehele land de straat zijn opgegaan, onder meer in Wad Madani, Khartoem, Omdurman, Port Sudan, Atbara, Gedarif, Nyala, Kosti en Sinnar, aangezien de door de regering afgekondigde bezuinigingsmaatregelen in combinatie met de vrijwel verdubbelde brandstofprijzen de armen het hardst treffen;
D. overwegende dat de economische situatie in Sudan zeer moeilijk blijft en gekenmerkt wordt door stijgende inflatie, een verzwakte munt en een ernstig tekort aan dollars waarmee de invoer betaald moet worden, aangezien Zuid-Sudan twee jaar geleden onafhankelijk is geworden en 75% van de ruwe olieproductie van het voorheen verenigde land heeft meegenomen;
E. overwegende dat de uitblijvende overeenkomst over economische overgangsbepalingen tussen Sudan en Zuid-Sudan, waaronder bepalingen inzake het gebruik van olie, door beide partijen is ingezet als dreigement, hetgeen aanzienlijk heeft bijgedragen aan het ontstaan van de huidige crisis; overwegende dat het wantrouwen tussen de twee buurlanden over de verdeling van de staatsschuld en de vraag hoeveel het door land omsloten Zuid-Sudan moet betalen voor het vervoeren van olie door Sudan één van de onopgeloste kwesties is;
F. overwegende dat uit verslagen blijkt dat minstens 800 activisten, waaronder leden van oppositiepartijen en journalisten, gearresteerd zijn terwijl zij deelnamen aan demonstraties, waarbij naar verluidt meer dan 100 mensen gedood zijn door veiligheidstroepen; overwegende dat dit dodental voor het VN-Bureau van de hoge commissaris voor de mensenrechten (OHCHR) aanleiding was om politiefunctionarissen op te roepen "uiterste terughoudendheid" in acht te nemen; overwegende dat uit verslagen kan worden opgemaakt dat de meerderheid van de vermoorde personen tussen de 15 en de 25 jaar oud was, maar dat eveneens kinderen van slechts 10 tot 12 jaar oud door veiligheidstroepen zijn doodgeschoten;
G. overwegende dat het Ministerie van Onderwijs heeft gemeld dat de scholen tot 20 oktober 2013 gesloten blijven;
H. overwegende dat de Sudanese regering bij haar gewelddadige optreden onder meer met scherp heeft geschoten op vreedzame demonstranten en hen op grote schaal gevangen heeft genomen; overwegende dat een aantal activisten, leden van oppositiepartijen en prominente personen uit het maatschappelijk middenveld, waaronder docenten en studenten, thuis is gearresteerd of in eenzame opsluiting zijn gehouden, en dat hun huizen doorzocht zijn door agenten van de Nationale Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (NISS); overwegende dat er korte procesgangen hebben plaatsgevonden, zoals het proces na de arrestatie van Majdi Saleem, een bekend voorvechter van de mensenrechten, en dat sinds eind september de informatievoorziening is stopgezet door strenge censuur van de gedrukte media en afsluiting van internet;
I. overwegende dat Sudan op het gebied van vrijheid van informatie onder de slechtst presterende landen wordt geschaard; overwegende dat de NISS op 25 september 2013 hieraan een geheel nieuwe dimensie heeft gegeven door redacteuren van de belangrijkste kranten te verbieden informatie te publiceren over de protesten die niet afkomstig was van overheidsbronnen;
J. overwegende dat er diverse schendingen van de persvrijheid hebben plaatsgevonden, zoals het afsluiten van internet, inbeslagname van kranten, intimidatie van journalisten en het censureren van nieuwswebsites; overwegende dat de kantoren van de televisiekanalen Al-Arabiya en Sky News Arabic Service gesloten zijn; overwegende dat het verschijnen van dagbladen als Al-Sudani, Al-Meghar, Al Gareeda, Almash’had Alaan, Al-Siyasi en het regeringsgezinde dagblad Al-Intibaha op 19 september 2013 is verboden en dat de oplagen van drie kranten, waaronder Al-Intibaha direct na het drukken in beslag zijn genomen;
K. overwegende dat ongecensureerde toegang tot het internet, mobiele telefoons en ICT een positieve uitwerking heeft op de mensenrechten en de fundamentele vrijheden, doordat de werkingssfeer van de vrijheid van meningsuiting, toegang tot informatie en vrijheid van vergadering zo over de hele wereld wordt uitgebreid; overwegende dat de digitale verzameling en verspreiding van bewijsmateriaal van schendingen van de mensenrechten kan helpen om straffeloosheid waar ook ter wereld te bestrijden;
L. overwegende dat toegang tot het internet een grondrecht is dat gelijkwaardig is aan andere door de UNHCR erkende fundamentele mensenrechten, en dienovereenkomstig moet worden verdedigd en gehandhaafd;
M. overwegende dat de regelgevende instantie een speciale eenheid heeft opgezet om toezicht te houden en filtering toe te passen, en dat de Sudanese autoriteiten openlijk erkennen inhoud te weren die indruist tegen de publieke moraal of een bedreiging voor de openbare orde vormt;
N. overwegende dat de autoriteiten op 25 september 2013 het internet in het gehele land meer dan 24 uur hebben afgesloten, waarbij een dusdanig grootschalige stopzetting van de informatievoorziening niet meer is vertoond sinds de opstand in Egypte in 2011; overwegende dat de werking van het internet in juni 2012 tijdens een reeks protesten drastisch is vertraagd;
O. overwegende dat Sudan in het op 3 oktober 2013 verschenen verslag 'Vrijheid op het net 2013' van Freedom House beoordeeld wordt als "niet vrij" en temidden van 100 landen de 63e plaats inneemt; overwegende dat de persvrijheidindex 2013 van Verslaggevers zonder Grenzen 179 landen omvat en dat Sudan de 170e plaats inneemt; overwegende dat Verslaggevers zonder Grenzen de door de regering genomen maatregelen heeft veroordeeld;
P. overwegende dat de meeste activisten afhankelijk zijn van internetgebruik om met elkaar te kunnen communiceren, informatie uit het land over te brengen en hun mening en zorgen te uiten; overwegende dat burgers hebben gemeld dat zelfs de sms-dienst werd onderbroken tijdens de stopzetting van de informatievoorziening;
Q. overwegende dat Omar al-Bashir herkozen werd als president van Sudan tijdens de algemene verkiezingen van april 2010, de eerste verkiezingen waaraan meerdere partijen deelnamen sinds 1986; overwegende dat de verkiezingswaarnemingsmissie van de Europese Unie veel onregelmatigheden en tekortkomingen in het verkiezingsproces heeft vastgesteld, en heeft laten weten dat de verkiezingen niet voldeden aan de internationale normen;
R. overwegende dat in 2009 twee arrestatiebevelen voor president al-Bashir zijn uitgevaardigd, en het Internationaal Strafhof (ICC) in 2010 een arrestatiebevel heeft uitgevaardigd, waarbij hij ervan wordt beschuldigd verantwoordelijk te zijn voor oorlogsmisdaden, misdaden tegen de menselijkheid en genocide; overwegende dat Sudan weliswaar geen partij is bij het Statuut van Rome, maar dat het land op grond van Resolutie 1593 (2005) van de VN-Veiligheidsraad verplicht is samen te werken met het Internationaal Strafhof en daarom gehoor moet geven aan het arrestatiebevel van het Strafhof;
S. overwegende dat uit schattingen van de VN blijkt dat 50% van de 34 miljoen inwoners van Sudan jonger dan 15 is en dat circa 46% van de bevolking onder de armoedegrens leeft;
T. overwegende dat meer dan 900.000 mensen getroffen zijn door conflicten in de overgangsgebieden van Sudan, waaronder 220.000 mensen die gevlucht zijn naar Ethiopië en Zuid-Soedan; overwegende dat sinds begin 2013 naar schatting nog eens 300.000 mensen ontheemd zijn geraakt als gevolg van de gevechten tussen stammen in Darfur;
U. overwegende dat de EU in 2012-2013 meer dan 76 miljoen EUR heeft toegewezen aan humanitaire hulp voor Sudan (cijfer dateert van 20 augustus 2013); overwegende dat Sudan de in 2005 herziene overeenkomst van Cotonou niet heeft geratificeerd en daarom niet in aanmerking komt voor financiële steun in het kader van het 10e Europese ontwikkelingsfonds;
1. toont zich ernstig bezorgd over de verslechterende politieke, economische en sociale situatie in Sudan, die gekenmerkt wordt door geweld en verlies van mensenlevens tijdens de protesten die het land onlangs hebben overspoeld;
2. veroordeelt de moord op en het geweld tegen demonstranten, het censureren van de media, de politieke intimidatie en het lastigvallen en willekeurig arresteren van mensenrechten- en politieke activisten en journalisten;
3. verzoekt de regering van Sudan een einde te maken aan de intimidatie en alle vreedzame demonstranten, politieke activisten, oppositieleden, voorvechters van de mensenrechten, medisch personeel, bloggers en journalisten die zijn gearresteerd bij de uitoefening van hun recht op vrijheid van meningsuiting en vergadering, onmiddellijk vrij te laten; benadrukt dat alle gedetineerden een eerlijk proces moeten kunnen krijgen dat is gebaseerd op een geloofwaardig onderzoek, het recht op een advocaat en eerbiediging van het beginsel van het vermoeden van onschuld, en dat de regering moet toestaan dat de gedetineerden contact met hun familie hebben en hun toegang tot medische zorg moet geven;
4. betreurt dat er met scherp is geschoten op demonstranten, hetgeen heeft geleid tot onwettig doden, onevenredig gebruik van geweld en beschuldigingen van opzettelijk doden van demonstranten door veiligheidsdiensten; roept de Sudanese regering op onmiddellijk een einde te maken aan het gewelddadige optreden en aan de straffeloosheid die NISS-leden genieten; verlangt dat de draconische nationale veiligheidswet van 2010 buiten werking wordt gesteld;
5. verzoekt de Sudanese veiligheidsdiensten de Basisbeginselen van de VN inzake het gebruik van geweld en vuurwapens door politiefunctionarissen in acht te nemen, waarin is vastgesteld onder welke voorwaarde rechtmatig gebruik van geweld is toegestaan zonder dat de mensenrechten worden geschonden, waaronder het recht op leven;
6. verzoekt de Sudanese autoriteiten om de mensenrechten en de fundamentele vrijheden die op grond van internationaal recht, waaronder de vrijheid van meningsuiting (zowel online als offline), de vrijheid van vereniging en van vreedzame vergadering, godsdienstvrijheid, vrouwenrechten en gendergelijkheid, in ere te herstellen en te eerbiedigen en om alle beperkingen van de toegang tot informatie en communicatietechnologieën onmiddellijk te beëindigen;
7. verzoekt de Sudanese regering alle vormen van onderdrukking van degenen die hun recht op vrijheid van meningsuiting, zowel online als offline, uitoefenen te beëindigen en journalisten te beschermen; benadrukt dat de media een grote rol hebben gespeeld bij de informatievoorziening van burgers en hun een platform hebben geboden waarop zij uiting konden geven aan hun legitieme zorgen, en veroordeelt daarom ten stelligste de stopzetting van de informatievoorziening op 22 september 2013 en de door de NISS geleide intimidatieoperatie;
8. dringt erop aan dat de Sudanese regering de bevolking te allen tijde vrije toegang tot internet biedt; benadrukt dat toegang tot internet een door de UNHCR erkend grondrecht is, dat evenals alle andere mensenrechten gehandhaafd en verdedigd dient te worden;
9. verzoekt de Sudanese regering de noodzakelijke politieke hervormingen te blijven doorvoeren om oplossingen te kunnen bieden voor het chronische economisch wanbeheer van het land, de armoede, de stijgende corruptie en de onveiligheid in het westen en het zuiden, en adviseert de Sudanese autoriteiten en alle regionale en internationale partners programma's voor jongeren op te zetten ter bevordering van onderwijs, opleiding en werkgelegenheid;
10. verzoekt de Sudanese autoriteiten een oprecht proces van uitvoerige nationale dialoog met de oppositie aan te gaan, met name in Darfur; verzoekt de regeringen van Sudan en Zuid-Sudan met klem om een overeenkomst te sluiten over de onopgeloste economische overgangsbepalingen tussen de twee landen, onder meer over het gebruik van olie, hetgeen heeft bijgedragen aan de huidige onrust in Sudan;
11. herinnert aan de door de RAZEB in juni 2008 aangenomen conclusies, waarin aandacht wordt besteed aan het voortdurende gebrek aan samenwerking van de Sudanese regering met het Internationaal Strafhof (ICC), en wijst erop dat de regering van Sudan de verplichting en de capaciteit heeft om mee te werken, en dat elk door het ICC uitgevaardigd arrestatiebevel geëerbiedigd moet worden; verlangt dat Omar al-Bashir het internationaal recht eerbiedigt en voor het ICC verschijnt om terecht te staan voor oorlogsmisdaden, misdaden tegen de menselijkheid en genocide;
12. verlangt dat de Sudanese regering haar nationale veiligheidswet herziet, die voorziet in gevangenhouding van verdachten gedurende vierenhalve maand zonder enige vorm van rechterlijke toetsing, en verzoekt de Sudanese regering tevens haar rechtsstelsel te hervormen en in overeenstemming te brengen met internationale normen op het gebied van mensenrechten;
13. verzoekt de Sudanese regering de doodstraf af te schaffen, die nog steeds in werking is, en terdoodveroordelingen om te zetten in passende alternatieve sancties;
14. is ingenomen met het besluit van de autoriteiten om een onderzoekscommissie in te stellen zodat degenen die verantwoordelijk zijn voor de moorden berecht kunnen worden, maar verzoekt de autoriteiten tevens door te gaan met een omvattend, onafhankelijk onderzoek naar alle gemelde moorden;
15. verzoekt de Afrikaanse Unie met spoed een onderzoekscommissie te sturen die nauw is afgestemd op de bijzondere procedures van de Raad voor de mensenrechten van de VN en die de beschuldigingen van excessief en opzettelijk gebruik van buitensporig geweld door de Sudanese autoriteiten onderzoekt, alsmede de omstandigheden die tot de dood van demonstranten, waaronder voorvechters van de mensenrechten, hebben geleid;
16. verzoekt de Commissie om met spoed wettelijke beperkingen op te leggen aan de export van grootschalige surveillancetechnologieën uit de EU naar landen waar ze waarschijnlijk gebruikt zullen worden om de digitale vrijheden en andere mensenrechten te schenden;
17. betreurt het besluit van de hoge vertegenwoordiger van de EU om het mandaat van de speciale vertegenwoordiger van de EU voor Sudan/Zuid-Sudan te beëindigen, gezien de ernstige politieke onrust in Sudan en de gewapende conflicten waarbij Sudanese strijdkrachten en door de regering gesteunde milities straffeloos oorlogsmisdaden blijven begaan; wijst erop dat de EU zonder speciale vertegenwoordiger voor Sudan/Zuid-Sudan aan de zijlijn zal blijven staan bij internationale onderhandelingen en inspanningen, met name gezien het feit dat de VS, Rusland en China over speciale afgevaardigden voor Sudan beschikken; verzoekt de hoge vertegenwoordiger daarom dit besluit in te trekken en het mandaat van de speciale vertegenwoordiger voor Sudan/Zuid-Sudan te verlengen;
18. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de regering van Sudan, de Afrikaanse Unie, de secretaris-generaal van de Verenigde Naties, de beide voorzitters van de Paritaire Parlementaire Vergadering ACS-EU en het Pan-Afrikaanse Parlement (PAP).
– gezien zijn eerdere resoluties over Irak, met name die van 14 maart 2013 over ‘Irak: de situatie van minderheden, inclusief de Irakese Turkmenen’(1),
– gezien de partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek Irak, anderzijds, en zijn resolutie van 17 januari 2013 over de EU-Irak partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst(2),
– gezien het gemeenschappelijk strategisch document voor Irak (2011-2013) van de Commissie,
– gezien het "Mensenrechtenrapport over de mensenrechten in Irak: januari tot juni 2012", op 19 december 2012 gezamenlijk uitgebracht door de missie van de Verenigde Naties voor bijstand aan Irak (United Nations Assistance Mission in Iraq, UNAMI) en het VN-Bureau van de Hoge Commissaris voor de mensenrechten,
– gezien het Verslag nr. 144 van de Internationale Crisisgroep Midden-Oosten van 14 augustus 2013 "Maken of breken: de soennieten in Irak en de staat",
– gezien de op 1 oktober 2013 door de VN bekendgemaakte dodencijfers voor september,
– gezien de oproep van VN-secretaris-generaal Ban-Ki Moon van 29 juli 2013 aan de leiders om Irak 'van de afgrond weg te trekken",
– gezien het commentaar van VN-secretaris-generaal Ban-Ki Moon van 1 september 2013 op de tragische gebeurtenissen in het vluchtelingenkamp Ashraf waarbij 52 mensen omkwamen,
– gezien de Verklaring van de VN van 1981 inzake de uitbanning van alle vormen van intolerantie en discriminatie gebaseerd op religie of geloof,
– gezien het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten van 1966, waarbij Irak partij is,
– gezien de verklaring van 5 september 2013 van de vicevoorzitter van de Commissie / hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlands en veiligheidsbeleid Catherine Ashton over het recente geweld in Irak,
– gezien artikel 122, lid 5, en artikel 110, lid 4, van zijn Reglement,
A. overwegende dat Irak nog steeds geconfronteerd wordt met ernstige politieke, veiligheids- en sociaaleconomische uitdagingen en dat het politieke toneel in het land uiterst gefragmenteerd is en gebukt gaat onder geweld en sektarische politieke tweespalt, zeer ten koste van de legitieme verlangens van het Irakese volk naar vrede, welvaart en een echte overgang naar democratie;
B. overwegende dat volgens de door UNAMI bekendgemaakte dodencijfers in totaal 979 Irakezen in september 2013 door terrorisme en geweld zijn omgekomen, en nog 2 133 anderen werden gewond; dat Bagdad in september het zwaarst getroffen bestuursdistrict was, met 1 429 burgerslachtoffers (418 doden en 1011 gewonden), gevolgd door Ninewa, Diyala, Salahuddin en Anbar; overwegende dat ook uit Kirkuk, Erbil, Babil, Wasit, Dhi-Qar en Basra meldingen komen over slachtoffers;
C. overwegende dat het geweld nog steeds een onrustbarend hoge tol eist onder de burgerbevolking, en dat er sinds begin 2013 al 5 000 burgers zijn omgekomen en 10 000 gewond, de hoogste aantallen sinds 5 jaar;
D. overwegende dat de sociale en economische noodsituatie – wijdverspreide armoede, hoge werkloosheid, economische stagnatie, milieuschade en ontbreken van elementaire openbare diensten – een groot deel van de bevolking in haar greep blijft houden; overwegende dat talloze vreedzame demonstraties voor meer sociale, economische en politieke rechten nog steeds stelselmatig, en straffeloos, door de veiligheidsdiensten worden onderdrukt;
E. overwegende dat de Irakese grondwet gelijkheid voor de wet garandeert voor alle burgers en de "administratieve, politieke, culturele en onderwijsrechten van de diverse nationaliteiten" erkent;
F. overwegende dat in de partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst tussen de EU en Irak en met name in de mensenrechtenclausule hiervan wordt benadrukt dat de politieke dialoog tussen de EU en Irak zich moet richten op de mensenrechten en op versterking van de democratische instellingen;
1. veroordeelt ten sterkste de daden van terrorisme en het toenemende sektarisch geweld, die het land dreigen te doen terugglijden naar sektarische tweespalt en doen vrezen voor verbreiding van sektarische conflicten in de gehele regio; merkt op dat het geweld langs sektarische lijnen verloopt maar veeleer door politieke dan door religieuze motieven wordt ingegeven;
2. betuigt zijn medeleven met de familieleden en vrienden van de overledenen en gewonden;
3. veroordeelt de recente aanslagen van 3 september 2013, met minstens 60 doden in hoofdzakelijk door sjiieten bewoonde wijken van Bagdad; van 15 september 2013, met meer dan 40 doden door explosies her en der in Irak, meestal gericht tegen sjiitische gebieden; van 21 september 2013, met minstens 60 doden bij een begrafenis in Sadr City, Bagdad; 30 september 2013, met minstens 54 doden door autobommen in hoofdzakelijk sjiitische wijken van Bagdad; van 5 oktober 2013, met minstens 51 doden en meer dan 70 gewonden in Bagdad, door een zelfmoordaanslag op sjiitische pelgrims in de wijk al-Adhamiya, terwijl er minstens 12 mensen omkwamen en minstens 25 mensen werden gewond toen op dezelfde dag een andere zelfmoordterrorist toesloeg in een café in Balad, ten noorden van Bagdad; van 6 oktober 2013, waarbij minstens 12 kinderen van zes tot twaalf jaar oud omkwamen en velen werden gewond door een zelfmoordbom bij een lagere school, in het sjiitisch-Turkmeense dorp Qabak; van 7 oktober 2013, waarbij minstens 22 mensen omkwamen door een nieuwe golf van aanslagen in Bagdad; en van 8 oktober 2013, waarbij minstens 9 mensen omkwamen door een autobom in Bagdad en door aanslagen op veiligheidstroepen in het noorden van het land ;
4. spreekt zijn krachtige veroordeling uit over de inval door Iraakse veiligheidstroepen in het vluchtelingenkamp Ashraf op 1 september 2013, waarbij 52 Iraanse vluchtelingen werden gedood en 7 bewoners werden weggevoerd, waaronder 6 vrouwen die naar vicevoorzitter/hoge vertegenwoordiger Catherine Ashton verklaart, vermoedelijk in Bagdad worden vastgehouden, en dringt aan op hun onmiddellijke en onvoorwaardelijke vrijlating; betuigt zijn steun voor het werk van de UNAMI, die probeert de ongeveer 3 000 bewoners van het kamp ergens buiten Irak onder te brengen;
5. geeft uiting aan zijn ernstige verontrusting over deze nieuwe golf van instabiliteit en doet een beroep op alle politieke leiders in Irak, van alle etnische en religieuze facties, samen te werken om een einde te maken aan het sektarische geweld en wantrouwen en de mensen in Irak tot elkaar te brengen;
6. verzoekt zowel de regering van Irak en de regionale overheden om de aanvallen te veroordelen en een volledig, snel, onafhankelijk en internationaal onderzoek te vergemakkelijken naar de recente terreuraanslagen in de regio, en vraagt de Iraakse regering dringend om ten volle aan dat onderzoek mee te werken, om de verantwoordelijken voor de rechter te brengen;
7. vreest dat het geweld van het conflict in Syrië overslaat naar Irak, waar jihadische rebellen die banden onderhoudt met de 'Islamitische Staat Irak', een soennitische militante koepelorganisatie waarvan ook Al-Quaida deel uitmaakt, een prominente positie hebben verworven;
8. doet een dringend beroep op politieke, religieuze en burgerlijke leiders en de veiligheidstroepen om samen te gaan werken om een einde te maken aan het bloedvergieten en ervoor te zorgen dat alle Iraakse burgers zich in gelijke mate beschermd voelen;
9. roept de Iraakse regering en alle politieke leiders op om de nodige maatregelen te nemen en veiligheid en bescherming te bieden aan alle mensen in Irak, met name degenen die tot kwetsbare minderheden behoren; vraagt de Iraakse regering te zorgen dat de veiligheidstroepen zich aan de rechtsstaatbeginselen en internationale normen houden;
10. vraagt de internationale gemeenschap en de EU om de Iraakse regering te steunen door initiatieven te ontplooien voor nationale dialoog, consolidatie van de rechtsstaat en de levering van elementaire diensten, met als doel de schepping van een veilig, stabiel, verenigd, welvarend en democratisch Irak, waar de mensenrechten worden beschermd, evenals de politieke rechten van eenieder;
11. vraagt de Iraakse autoriteiten om, nu de veiligheidssituatie de meer kwetsbare groepen als vrouwen, jongeren en mensenrechtenactivisten, ook vakbondsbestuurders, voor nog grotere problemen stelt, snel in actie te komen om meer middelen te leiden naar programma’s die verbetering in de situatie moeten brengen;
12. moedigt de religieuze dialoog tussen soennieten en sjiieten aan als noodzakelijk instrument voor conflictoplossing; veronderstelt dat Irak wellicht ook een brugfunctie kan vervullen bij de onlangs gestarte gesprekken tussen de VS en Iran, aangezien dit een van de weinige landen is die nauwe betrekkingen met beide partijen onderhouden; vraagt de Iraanse leiders om zich constructief in te zetten voor stabilisering van de regio;
13. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de vicevoorzitter van de Commissie / hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlands en veiligheidsbeleid, de Raad, de Commissie, de speciale vertegenwoordiger van de EU voor de mensenrechten, de regeringen en parlementen van de lidstaten, de regering en de Raad van Volksvertegenwoordigers van Irak, het regionale bestuur van Koerdistan, de secretaris-generaal van de Verenigde Naties en de VN-Mensenrechtenraad.