Index 
Aangenomen teksten
Dinsdag 22 oktober 2013 - Straatsburg
Tariefcontingenten voor wijn ***I
 Macrofinanciële bijstand aan Kirgizië ***II
 Medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek ***I
 Medische hulpmiddelen ***I
 Scheepsrecycling ***I
 Europese bevolkingsstatistieken ***I
 Mensenrechten in de Sahel
 Lokale autoriteiten en maatschappelijk middenveld
 Een andere kijk op onderwijs
 EU-pretoetredingsmiddelen: rechtsstelsels en de strijd tegen corruptie
 Patiëntveiligheid
 Misleidende marketingpraktijken

Tariefcontingenten voor wijn ***I
PDF 195kWORD 16k
Resolutie
Tekst
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 22 oktober 2013 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1215/2009 van de Raad inzake tariefcontingenten voor wijn (COM(2013)0187 – C7-0090/2013 – 2013/0099(COD))
P7_TA(2013)0425A7-0293/2013

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

–  gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2013)0187),

–  gezien artikel 294, lid 2, en artikel 207, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C7–0090/2013),

–  gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien de schriftelijke toezegging van de vertegenwoordiger van de Raad van 16 oktober 2013 om het standpunt van het Europees Parlement goed te keuren, overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien artikel 55 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie internationale handel (A7-0293/2013),

1.  stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;

2.  verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in haar voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

3.  verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 22 oktober 2013 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) nr. .../2013 van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1215/2009 van de Raad inzake tariefcontingenten voor wijn

P7_TC1-COD(2013)0099


(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Verordening (EU) nr. 1202/2013.)


Macrofinanciële bijstand aan Kirgizië ***II
PDF 194kWORD 20k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 22 oktober 2013 betreffende het standpunt van de Raad in eerste lezing met het oog op de aanneming van een besluit van het Europees Parlement en de Raad tot toekenning van macrofinanciële bijstand aan Kirgizische Republiek (11703/1/2013 – C7-0314/2013 – 2011/0458(COD))
P7_TA(2013)0426A7-0334/2013

(Gewone wetgevingsprocedure: tweede lezing)

Het Europees Parlement,

–  gezien het standpunt van de Raad in eerste lezing (11703/1/2013 – C7-0314/2013),

–  gezien zijn in eerste lezing geformuleerde standpunt(1) inzake het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2011)0925),

–  gezien het schrijven van de voorzitter van de Commissie internationale handel van 11 juli 2013 waarin wordt toegezegd dat de plenaire zal worden aanbevolen zijn goedkeuring te hechten aan het standpunt van de Raad in eerste lezing,

–  gezien artikel 294, lid 7, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien artikel 72 van zijn Reglement,

–  gezien de aanbeveling voor de tweede lezing van de Commissie internationale handel (A7-0334/2013),

1.  hecht zijn goedkeuring aan het standpunt van de Raad in eerste lezing;

2.  constateert dat het besluit is vastgesteld overeenkomstig het standpunt van de Raad;

3.  verzoekt zijn Voorzitter het besluit samen met de voorzitter van de Raad overeenkomstig artikel 297, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie te ondertekenen;

4.  verzoekt zijn secretaris-generaal het besluit te ondertekenen nadat is nagegaan of alle procedures naar behoren zijn uitgevoerd, en samen met de secretaris-generaal van de Raad zorg te dragen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie;

5.  verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.

(1) Aangenomen teksten van 11.12.2012, P7_TA(2012)0466.


Medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek ***I
PDF 1179kWORD 195k
Amendementen van het Europees Parlement aangenomen op 22 oktober 2013 op het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek (COM(2012)0541 – C7-0317/2012 – 2012/0267(COD))(1)
P7_TA(2013)0427A7-0327/2013

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

Door de Commissie voorgestelde tekst   Amendement
Amendement 1
Voorstel voor een verordening
Overweging 2
(2)   Deze verordening heeft tot doel het functioneren van de interne markt te garanderen voor medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek, uitgaande van een hoog beschermingsniveau voor de gezondheid. Tegelijkertijd stelt deze verordening hoge kwaliteits- en veiligheidseisen aan hulpmiddelen om gemeenschappelijke veiligheidsproblemen ten aanzien van die producten het hoofd te bieden. Beide doelstellingen worden gelijktijdig nagestreefd, zijn onverbrekelijk met elkaar verbonden en de ene is niet secundair ten opzichte van de andere. Op basis van artikel 114 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie harmoniseert deze verordening de voorschriften voor het in de Unie in de handel brengen en op de markt van de Unie in gebruik nemen van medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek en de hulpstukken daarvan, die dan onder het beginsel van het vrije verkeer van goederen vallen. Op grond van artikel 168, lid 4, onder c), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie stelt deze verordening hoge kwaliteits- en veiligheidseisen aan die hulpmiddelen door onder meer te waarborgen dat gegevens die in het kader van klinische prestatiestudies worden gegenereerd betrouwbaar en degelijk zijn en dat de veiligheid van de proefpersonen die aan klinische prestatiestudies deelnemen wordt beschermd.
(2)   Deze verordening heeft tot doel het functioneren van de interne markt te garanderen voor medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek, uitgaande van een hoog beschermingsniveau voor de gezondheid van patiënten, gebruikers en manipulatoren. Tegelijkertijd stelt deze verordening hoge kwaliteits- en veiligheidseisen aan hulpmiddelen om gemeenschappelijke veiligheidsproblemen ten aanzien van die producten het hoofd te bieden. Beide doelstellingen worden gelijktijdig nagestreefd, zijn onverbrekelijk met elkaar verbonden en de ene is niet secundair ten opzichte van de andere. Op basis van artikel 114 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) harmoniseert deze verordening de voorschriften voor het in de Unie in de handel brengen en op de markt van de Unie in gebruik nemen van medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek en de hulpstukken daarvan, die dan onder het beginsel van het vrije verkeer van goederen vallen. Op grond van artikel 168, lid 4, onder c), VWEU stelt deze verordening hoge kwaliteits- en veiligheidseisen aan die hulpmiddelen door onder meer te waarborgen dat gegevens die in het kader van klinische prestatiestudies worden gegenereerd betrouwbaar en degelijk zijn en dat de veiligheid van de proefpersonen die aan klinische prestatiestudies deelnemen wordt beschermd.
Amendement 2
Voorstel voor een verordening
Overweging 3
(3)   Ter verbetering van de gezondheid en veiligheid moeten de belangrijkste aspecten van de bestaande regelgevingsaanpak, zoals het toezicht op de aangemelde instanties, risico-indeling, conformiteitsbeoordelingsprocedures, klinisch bewijsmateriaal, bewaking en markttoezicht, aanzienlijk worden aangescherpt en moeten bepalingen inzake transparantie en traceerbaarheid ten aanzien van medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek worden ingevoerd.
(3)   Ter verbetering van de gezondheid en veiligheid van de gezondheidswerkers, patiënten, gebruikers en manipulatoren, ook in de afvalverwerkingsketen, moeten de belangrijkste aspecten van de bestaande regelgevingsaanpak, zoals het toezicht op de aangemelde instanties, conformiteitsbeoordelingsprocedures, klinisch onderzoek en klinische evaluatie, bewaking en markttoezicht, aanzienlijk worden aangescherpt en moeten bepalingen inzake transparantie en traceerbaarheid ten aanzien van hulpmiddelen worden ingevoerd
Amendement 3
Voorstel voor een verordening
Overweging 5
(5)   Specifieke kenmerken van de medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek, met name wat betreft de risico-indeling, conformiteitsbeoordelingsprocedures en klinisch bewijsmateriaal, en van de sector medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek, maken specifieke wetgeving noodzakelijk die losstaat van de wetgeving voor andere medische hulpmiddelen, terwijl de horizontale aspecten die beide sectoren gemeenschappelijk hebben, met elkaar in overeenstemming moeten worden gebracht.
(5)   Specifieke kenmerken van de medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek, met name wat betreft de risico-indeling, conformiteitsbeoordelingsprocedures en klinisch bewijsmateriaal, en van de sector medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek, maken specifieke wetgeving noodzakelijk die losstaat van de wetgeving voor andere medische hulpmiddelen, terwijl de horizontale aspecten die beide sectoren gemeenschappelijk hebben, met elkaar in overeenstemming moeten worden gebracht, zonder dat afbreuk wordt gedaan aan de noodzakelijke innovatie in de Unie.
Amendement 4
Voorstel voor een verordening
Overweging 5 bis (nieuw)
(5 bis)  Bij het reguleren van medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek moet rekening worden gehouden met het grote aantal kleine en middelgrote ondernemingen (kmo's) dat op dat gebied actief is, waarbij er tegelijkertijd op moet worden toegezien dat gezondheids- of veiligheidsrisico's worden voorkomen.
Amendement 5
Voorstel voor een verordening
Overweging 7 bis (nieuw)
(7 bis)  Er dient een multidisciplinair adviescomité voor medische hulpmiddelen (MDAC) in het leven te worden geroepen, samengesteld uit deskundigen en vertegenwoordigers van de relevante belanghebbende partijen, om de Commissie, de coördinatiegroep voor medische hulpmiddelen (MDCG) en de lidstaten waar nodig wetenschappelijk advies te geven over medische technologie, de regelgevingsstatus van hulpmiddelen en andere aspecten in verband met de tenuitvoerlegging van deze verordening.
Amendement 6
Voorstel voor een verordening
Overweging 8
(8)   Het is aan de lidstaten om per geval te beslissen of een product al dan niet onder het toepassingsgebied van deze verordening valt. Zo nodig kan de Commissie per geval beslissen of een product al dan niet onder de definitie van medisch hulpmiddel voor in-vitrodiagnostiek of van hulpstuk van een medisch hulpmiddel voor in-vitrodiagnostiek valt.
(8)   Om een consistente classificering in alle lidstaten te garanderen, met name met betrekking tot grensgevallen, is het aan de Commissie om na raadpleging van de MDCG en het MDAC per geval te beslissen of een product of een groep producten al dan niet onder het toepassingsgebied van deze verordening valt. De lidstaten moeten de Commissie tevens kunnen verzoeken om de passende regelgevingsstatus van een product of een categorie of groep producten te bepalen.
Amendement 7
Voorstel voor een verordening
Overweging 9 bis (nieuw)
(9 bis)  In het geval van urgente of onvervulde medische behoeften van patiënten, zoals nieuwe ziekteverwekkers en zeldzame ziekten, moeten afzonderlijke gezondheidsinstellingen de mogelijkheid hebben om hulpmiddelen intern te vervaardigen, te wijzigen en te gebruiken en daarbij op niet-commerciële basis en op flexibele wijze in specifieke behoeften te voorzien die niet door de beschikbare hulpmiddelen met CE-markering kunnen worden gedekt.
Amendement 8
Voorstel voor een verordening
Overweging 9 ter (nieuw)
(9 ter)  Daarentegen moeten hulpmiddelen die worden vervaardigd in laboratoria die geen deel uitmaken van een gezondheidsinstelling, en die worden gebruikt zonder dat zij op de markt worden gebracht, wel onder deze verordening vallen.
Amendement 9
Voorstel voor een verordening
Overweging 13 bis (nieuw)
(13 bis)  Richtlijn 2013/35/EU van het Europees Parlement en de Raad1 dient de referentietekst te zijn ter waarborging van de adequate bescherming van personen die werken in de nabijheid van in werking zijnde apparatuur voor beeldvorming door middel van magnetische resonantie.
______________
1 Richtlijn 2013/35/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende de minimumvoorschriften inzake gezondheid en veiligheid met betrekking tot de blootstelling van werknemers aan de risico’s van fysische agentia (elektromagnetische velden) (twintigste bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van Richtlijn 89/391/EEG) en intrekking van Richtlijn 2004/40/EG (PB L 197, 29.6.2013, blz. 1).
Amendement 10
Voorstel voor een verordening
Overweging 22
(22)  Er moet op worden toegezien dat het toezicht en de controle op de vervaardiging van medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek binnen de organisatie van de fabrikant worden uitgeoefend door een persoon wiens kwalificatie aan minimumeisen voldoet.
(22)  Er moet op worden toegezien dat het toezicht en de controle op de vervaardiging van medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek binnen de organisatie van de fabrikant worden uitgeoefend door een persoon wiens kwalificatie aan minimumeisen voldoet. Behalve voor de naleving van de regelgeving kan die persoon ook verantwoordelijk zijn voor de naleving op andere gebieden, zoals fabricageprocedés en kwaliteitsbeoordeling. De vereiste kwalificaties van de voor de naleving van de regelgeving verantwoordelijke persoon mogen geen afbreuk doen aan de nationale bepalingen inzake beroepskwalificaties, met name voor fabrikanten van hulpmiddelen naar maat wanneer door middel van verschillende onderwijs- en beroepsopleidingsstelsels op nationaal niveau aan dergelijke vereisten kan worden voldaan.
Amendement 11
Voorstel voor een verordening
Overweging 25 bis (nieuw)
(25 bis)  Om ervoor te zorgen dat patiënten die letsel hebben opgelopen een vergoeding krijgen voor alle opgelopen schade en daarmee samenhangende behandelingen als gevolg van een gebrekkig medisch hulpmiddel voor in-vitrodiagnostiek, en dat het risico op schade alsmede het insolvabiliteitsrisico van de fabrikant niet worden afgewenteld op patiënten die letsel hebben opgelopen door een gebrekkig medisch hulpmiddel voor in-vitrodiagnostiek, moeten fabrikanten worden verplicht om een aansprakelijkheidsverzekering met voldoende minimumdekking af te sluiten.
Amendement 12
Voorstel voor een verordening
Overweging 26
(26)   Op medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek moet in de regel de CE-markering worden aangebracht als bewijs van hun conformiteit met deze verordening, waardoor zij vrij kunnen worden verhandeld binnen de Unie en overeenkomstig het beoogde doel ervan in gebruik kunnen worden genomen. De lidstaten moeten niet het in de handel brengen en de ingebruikneming ervan belemmeren om redenen die met in deze verordening vastgelegde voorschriften verband houden.
(26)   Op medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek moet in de regel de CE-markering worden aangebracht als bewijs van hun conformiteit met deze verordening, waardoor zij vrij kunnen worden verhandeld binnen de Unie en overeenkomstig het beoogde doel ervan in gebruik kunnen worden genomen. De lidstaten moeten niet het in de handel brengen en de ingebruikneming ervan belemmeren om redenen die met in deze verordening vastgelegde voorschriften verband houden. Het moet lidstaten echter vrijstaan te besluiten om het gebruik van een specifiek type medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek te beperken in verband met aspecten die niet onder deze verordening vallen.
Amendement 13
Voorstel voor een verordening
Overweging 27
(27)   De traceerbaarheid van medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek aan de hand van een op internationale richtsnoeren berustend systeem voor een unieke hulpmiddelidentificatie ("UDI") moet de veiligheid van medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek na het in de handel brengen op effectieve wijze aanzienlijk versterken door een betere signalering van incidenten, gerichte corrigerende acties in verband met de veiligheid in het veld en een beter toezicht door de bevoegde autoriteiten. Het systeem moet er ook toe bijdragen dat het aantal medische fouten afneemt en de vervalsing van hulpmiddelen wordt tegengegaan. Het gebruik van het UDI-systeem moet ook het aankoopbeleid en het voorraadbeheer van ziekenhuizen verbeteren.
(27)   De traceerbaarheid van medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek aan de hand van een op internationale richtsnoeren berustend systeem voor een unieke hulpmiddelidentificatie ("UDI") moet de veiligheid van medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek na het in de handel brengen op effectieve wijze aanzienlijk versterken door een betere signalering van incidenten, gerichte corrigerende acties in verband met de veiligheid in het veld en een beter toezicht door de bevoegde autoriteiten. Het systeem moet er ook toe bijdragen dat het aantal medische fouten afneemt en de vervalsing van hulpmiddelen wordt tegengegaan. Het gebruik van het UDI-systeem moet ook het aankoopbeleid, het beleid inzake afvalverwijdering en het voorraadbeheer van ziekenhuizen, groothandelsbedrijven en apotheken verbeteren en indien mogelijk compatibel zijn met andere authenticatiesystemen die in die omgevingen reeds worden toegepast.
Amendement 14
Voorstel voor een verordening
Overweging 28
(28)   Transparantie en betere informatie zijn ook van essentieel belang om de rol van patiënten en gezondheidswerkers te versterken en hen in staat te stellen om goed gefundeerde beslissingen te nemen, een degelijke grondslag voor de besluitvorming op regelgevend gebied te bieden en het vertrouwen in het regelgevingssysteem te versterken.
(28)   Transparantie en gemakkelijk toegankelijke informatie, die op passende wijze aan de beoogde gebruiker wordt gepresenteerd, zijn ook van essentieel belang om de rol van patiënten, gezondheidswerkers en alle andere betrokkenen te versterken en hen in staat te stellen om goed gefundeerde beslissingen te nemen, een degelijke grondslag voor de besluitvorming op regelgevend gebied te bieden en het vertrouwen in het regelgevingssysteem te versterken.
Amendement 15
Voorstel voor een verordening
Overweging 29
(29)   Een belangrijk aspect is het opzetten van een centrale databank waarin verscheidene elektronische systemen, waaronder de UDI, moeten worden geïntegreerd en waarin informatie betreffende op de markt aangeboden medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek en de gegevens betreffende de desbetreffende marktdeelnemers, certificaten, interventionele klinische prestatiestudies alsmede andere klinische prestatiestudies die risico's opleveren voor de proefpersonen bij de studies en bewaking en markttoezicht verzameld en verwerkt worden. De doelstellingen van de databank bestaan in het vergroten van de algehele transparantie, het stroomlijnen en vereenvoudigen van de informatiestroom tussen de marktdeelnemers, aangemelde instanties of opdrachtgevers en lidstaten alsook tussen lidstaten onderling en met de Commissie om een overlapping van rapportageverplichtingen te vermijden en de coördinatie tussen de lidstaten te intensiveren. Op de interne markt kan dit alleen effectief worden gewaarborgd op EU-niveau en de Commissie moet daarom de Europese databank voor medische hulpmiddelen (Eudamed) verder ontwikkelen en beheren door verdere ontwikkeling van de bij Besluit 2010/227/EU van de Commissie van 19 april 2010 over de Europese databank voor medische hulpmiddelen opgerichte databank.
(29)   Een belangrijk aspect is het opzetten van een centrale databank waarin verscheidene elektronische systemen, waaronder de UDI, moeten worden geïntegreerd en waarin informatie betreffende op de markt aangeboden medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek en de gegevens betreffende de desbetreffende marktdeelnemers, certificaten, interventionele klinische prestatiestudies alsmede andere klinische prestatiestudies die risico's opleveren voor de proefpersonen bij de studies en bewaking en markttoezicht verzameld en verwerkt worden. De doelstellingen van de databank bestaan in het vergroten van de algehele transparantie, door middel van betere toegang tot informatie voor het publiek en gezondheidswerkers, het stroomlijnen en vereenvoudigen van de informatiestroom tussen de marktdeelnemers, aangemelde instanties of opdrachtgevers en lidstaten alsook tussen lidstaten onderling en met de Commissie om een overlapping van rapportageverplichtingen te vermijden en de coördinatie tussen de lidstaten te intensiveren. Op de interne markt kan dit alleen effectief worden gewaarborgd op EU-niveau en de Commissie moet daarom de Europese databank voor medische hulpmiddelen (Eudamed) verder ontwikkelen en beheren door verdere ontwikkeling van de bij Besluit 2010/227/EU van de Commissie van 19 april 2010 over de Europese databank voor medische hulpmiddelen opgerichte databank.
Amendement 16
Voorstel voor een verordening
Overweging 30
(30)   De elektronische systemen van Eudamed betreffende op de markt aangeboden hulpmiddelen, de desbetreffende marktdeelnemers en certificaten moeten het publiek op adequate wijze toegang verschaffen tot informatie over hulpmiddelen op de markt van de Unie. Het elektronische systeem betreffende klinische prestatiestudies moet als instrument voor samenwerking tussen de lidstaten dienen en de opdrachtgevers in staat stellen om op vrijwillige basis één enkele aanvraag bij verscheidene lidstaten in te dienen en daarbij ernstige ongewenste voorvallen te melden. Het elektronische systeem voor bewaking moet fabrikanten de mogelijkheid bieden om ernstige incidenten en andere te melden voorvallen te melden en de coördinatie van de beoordeling ervan door de nationale bevoegde autoriteiten te ondersteunen. Het elektronisch systeem betreffende het markttoezicht is bedoeld als instrument voor de uitwisseling van informatie tussen de bevoegde autoriteiten.
(30)   De elektronische systemen van Eudamed moeten het publiek en gezondheidswerkers op adequate wijze toegang verschaffen tot informatie over hulpmiddelen op de markt van de Unie. Adequate toegang voor het publiek en gezondheidswerkers tot die delen van de elektronische systemen van Eudamed die belangrijke informatie bevatten over medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek die een gevaar voor de volksgezondheid en de veiligheid kunnen vormen, is van essentieel belang. Indien de toegang beperkt is, dient het mogelijk te zijn op basis van een onderbouwd verzoek de bestaande informatie over medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek openbaar te maken, tenzij de beperking van de toegang om redenen van vertrouwelijkheid gerechtvaardigd is. Het elektronische systeem betreffende klinische prestatiestudies moet als instrument voor samenwerking tussen de lidstaten dienen en de opdrachtgevers in staat stellen om op vrijwillige basis één enkele aanvraag bij verscheidene lidstaten in te dienen en daarbij ernstige ongewenste voorvallen te melden. Het elektronische systeem voor bewaking moet fabrikanten de mogelijkheid bieden om ernstige incidenten en andere te melden voorvallen te melden en de coördinatie van de beoordeling ervan door de nationale bevoegde autoriteiten te ondersteunen. Het elektronisch systeem betreffende het markttoezicht is bedoeld als instrument voor de uitwisseling van informatie tussen de bevoegde autoriteiten. Er moet regelmatig een overzicht van de informatie inzake bewaking en markttoezicht beschikbaar worden gesteld aan gezondheidswerkers en het publiek.
Amendement 17
Voorstel voor een verordening
Overweging 32
(32)   Voor medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek met een hoog risico moeten de fabrikanten de voornaamste veiligheids- en prestatieaspecten van het hulpmiddel en de resultaten van de klinische evaluatie samenvatten in een openbaar toegankelijk document.
(32)   Voor medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek met een hoog risico moeten de fabrikanten, in het belang van meer transparantie, een verslag opstellen inzake de veiligheids- en prestatieaspecten van het hulpmiddel en de resultaten van de klinische evaluatie. Een samenvatting van het verslag inzake veiligheid en prestaties moet via Eudamed openbaar toegankelijk worden gemaakt.
Amendement 18
Voorstel voor een verordening
Overweging 32 bis (nieuw)
(32 bis)  Conform het beleid van het Europees Geneesmiddelenbureau (EMA) inzake de toegang tot documenten stelt het EMA documenten die zijn ingediend in het kader van aanvragen voor een vergunning voor het in de handel brengen van geneesmiddelen, met inbegrip van klinische onderzoeksrapporten, op aanvraag beschikbaar zodra de besluitvormingsprocedure voor het bewuste geneesmiddel is afgerond. De bijbehorende normen inzake transparantie en toegang tot documenten moeten worden gehandhaafd en versterkt voor medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek met een hoog risico, met name omdat hiervoor geen goedkeuring voorafgaande aan het in de handel brengen nodig is. Voor de toepassing van deze verordening dienen de in de klinische prestatiestudies opgenomen gegevens in het algemeen niet te worden beschouwd als commercieel gevoelig, op voorwaarde dat volgens de van toepassing zijnde conformiteitsbeoordelingsprocedure is aangetoond dat een hulpmiddel aan de toepasselijke voorschriften voldoet. Dit geldt onverminderd de intellectuele eigendomsrechten betreffende het gebruik door andere fabrikanten van gegevens van door de fabrikant verrichte klinische prestatiestudies.
Amendement 19
Voorstel voor een verordening
Overweging 33
(33)   Het is van cruciaal belang dat de aangemelde instanties adequaat functioneren met het oog op een hoog gezondheids- en veiligheidsniveau en het vertrouwen van de burgers in het systeem. De aanwijzing van en het toezicht op de aangemelde instanties door de lidstaten overeenkomstig nauwkeurige en strenge criteria moet daarom op het niveau van de Unie worden gecontroleerd.
(33)   Het is van cruciaal belang dat de aangemelde instanties adequaat functioneren met het oog op een hoog gezondheids- en veiligheidsniveau en het vertrouwen van de burgers in het systeem. De aanwijzing van en het toezicht op de aangemelde instanties door de lidstaten, en in voorkomend geval door het EMA, overeenkomstig nauwkeurige en strenge criteria moet daarom op het niveau van de Unie worden gecontroleerd.
Amendement 20
Voorstel voor een verordening
Overweging 35
(35)  De autoriteiten moeten in een vroeg stadium informatie ontvangen over medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek met een hoog risico die een conformiteitsbeoordeling moeten ondergaan en het recht krijgen om op wetenschappelijk gefundeerde gronden de door de aangemelde instanties uitgevoerde voorlopige beoordeling nauwkeurig te onderzoeken, in het bijzonder in het geval van hulpmiddelen waarvoor geen gemeenschappelijke technische specificaties bestaan, hulpmiddelen die innovatief zijn of waarvoor een innovatieve technologie is gebruikt, hulpmiddelen die behoren tot een categorie waarin een hoger percentage ernstige incidenten is voorgekomen, of wanneer is vastgesteld dat bij in wezen soortgelijke hulpmiddelen de conformiteitsbeoordelingen van verschillende aangemelde instanties aanzienlijk van elkaar afwijken. Het proces waarin deze verordening voorziet, staat er niet aan in de weg dat een fabrikant vrijwillig een bevoegde autoriteit op de hoogte brengt van zijn voornemen om een aanvraag voor de conformiteitsbeoordeling van een medisch hulpmiddel voor in-vitrodiagnostiek met een hoog risico in te dienen, alvorens tot indiening bij de aangemelde instantie over te gaan.
Schrappen
Amendement 262
Voorstel voor een verordening
Overweging 40 bis (nieuw)
(40 bis)  De klinische expertise en de kennis op het gebied van bijzondere productie binnen aangemelde instanties, bijzondere aangemelde instanties en de coördinatiegroep voor medische hulpmiddelen moeten aansluiten op de specificaties van medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek. Klinische deskundigen moeten ervaring hebben met de klinische interpretatie van resultaten van in-vitrodiagnostiek, metrologie en goede laboratoriumpraktijken. Klinische deskundigen en productdeskundigen moeten ervaring hebben op gebieden als virologie, hematologie, klinische analyse, genetica.
Amendement 22
Voorstel voor een verordening
Overweging 43 bis (nieuw)
43 bis.  In artikel 15 van de Verklaring van Helsinki van de World Medical Association1 wordt verklaard dat "het onderzoeksprotocol ter bespreking, becommentariëring, goedkeuring en advisering aan een ethische onderzoekscommissie moet worden voorgelegd alvorens met de studie aan te vangen". Interventionele klinische prestatiestudies en andere klinische prestatiestudies die een risico voor de proefpersonen inhouden, dienen alleen te worden toegestaan na beoordeling en goedkeuring door een ethische commissie. De rapporterende lidstaat en de andere betrokken lidstaten moeten zich op dusdanige wijze organiseren dat de bevoegde autoriteit in kwestie de goedkeuring voor het protocol van de klinische prestatiestudie van een ethische commissie ontvangt.
1 Verklaring van Helsinki van de WMA - Ethische beginselen voor medisch onderzoek met mensen, vastgesteld in juni 1964 door de 18de algemene vergadering van de WMA in Helsinki, Finland, en laatstelijk in oktober 2008 gewijzigd door de 59ste algemene vergadering van de WMA in Seoul, Korea
http://www.wma.net/en/30publications/10policies/b3/index.html.pdf?print-media-type&footer-right=[page]/[toPage]
Amendement 23
Voorstel voor een verordening
Overweging 44 bis (nieuw)
(44 bis)  Om redenen van transparantie moeten opdrachtgevers de resultaten van een klinische prestatiestudie indienen, tezamen met een "publiekssamenvatting", binnen de termijnen zoals vastgelegd in de verordening. De Commissie dient bevoegd te zijn om gedelegeerde handelingen vast te stellen betreffende de voorbereiding van de publiekssamenvatting en de bekendmaking van het verslag over de klinische prestatiestudie. De Commissie dient richtsnoeren te verstrekken voor het beheer van de ruwe gegevens van alle klinische prestatiestudies en om de uitwisseling daarvan te vergemakkelijken.
Amendement 24
Voorstel voor een verordening
Overweging 45
(45)   De opdrachtgevers voor in meer dan een lidstaat uit te voeren interventionele klinische prestatiestudies en andere klinische prestatiestudies die risico's opleveren voor de proefpersonen moet de mogelijkheid worden geboden om één enkele aanvraag in te dienen om administratieve rompslomp tegen te gaan. Om het gebruik van gemeenschappelijke middelen mogelijk te maken en een consistente aanpak van de beoordeling van de gezondheids- en veiligheidsgerelateerde aspecten van het hulpmiddel voor prestatie-evaluatie en van de wetenschappelijke opzet van de in diverse lidstaten uit te voeren klinische prestatiestudie te waarborgen, dient een dergelijke enkele aanvraag de coördinatie tussen de lidstaten onder leiding van een coördinerende lidstaat te vereenvoudigen. De gecoördineerde beoordeling moet geen betrekking hebben op de beoordeling van de wezenlijk nationale, lokale en ethische aspecten van een klinische prestatiestudie, waaronder de geïnformeerde toestemming. Iedere lidstaat moet uiteindelijk zelf kunnen beslissen of de klinische prestatiestudie op zijn grondgebied mag worden uitgevoerd.
(45)   De opdrachtgevers voor in meer dan een lidstaat uit te voeren interventionele klinische prestatiestudies en andere klinische prestatiestudies die risico's opleveren voor de proefpersonen moet de mogelijkheid worden geboden om één enkele aanvraag in te dienen om administratieve rompslomp tegen te gaan. Om het gebruik van gemeenschappelijke middelen mogelijk te maken en een consistente aanpak van de beoordeling van de gezondheids- en veiligheidsgerelateerde aspecten van het hulpmiddel voor prestatie-evaluatie en van de wetenschappelijke opzet van de in diverse lidstaten uit te voeren klinische prestatiestudie te waarborgen, dient een dergelijke enkele aanvraag de coördinatie tussen de lidstaten onder leiding van een coördinerende lidstaat te vereenvoudigen. Iedere lidstaat moet uiteindelijk zelf kunnen beslissen of de klinische prestatiestudie op zijn grondgebied mag worden uitgevoerd.
Amendement 25
Voorstel voor een verordening
Overweging 45 bis (nieuw)
(45 bis)  Met betrekking tot personen die geen geïnformeerde toestemming kunnen geven, zoals kinderen en handelingsonbekwame personen, moeten strenge regels worden vastgesteld op hetzelfde niveau als die van Richtlijn 2001/20/EG van het Europees Parlement en de Raad¹.
____________
¹ Richtlijn 2001/20/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 april 2001 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake de toepassing van goede klinische praktijken bij de uitvoering van klinische proeven met geneesmiddelen voor menselijk gebruik (PB L 121 van 1.5.2001, blz. 34).
Amendement 26
Voorstel voor een verordening
Overweging 48
(48)   Met het oog op een betere bescherming van de gezondheid en veiligheid met betrekking tot op de markt aangeboden medische hulpmiddelen moet de effectiviteit van het bewakingssysteem voor medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek worden verbeterd door een centraal portaal op het niveau van de Unie op te zetten om ernstige incidenten en corrigerende acties in verband met de veiligheid in het veld te kunnen melden.
(48)   Met het oog op een betere bescherming van de gezondheid en veiligheid met betrekking tot op de markt aangeboden medische hulpmiddelen moet de effectiviteit van het bewakingssysteem voor medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek worden verbeterd door een centraal portaal op het niveau van de Unie op te zetten om ernstige incidenten en corrigerende acties in verband met de veiligheid in het veld zowel in de Unie, als daarbuiten te kunnen melden.
Amendement 27
Voorstel voor een verordening
Overweging 49
(49)   Gezondheidswerkers en patiënten moeten in de gelegenheid worden gesteld om verdachte ernstige incidenten op nationaal niveau door middel van geharmoniseerde formaten te melden. De nationale bevoegde autoriteiten moeten de fabrikanten inlichten en de informatie doorgeven aan de bevoegde autoriteiten in andere lidstaten wanneer zij bevestigen dat er een ernstig incident heeft plaatsgevonden, om de kans op herhaling daarvan tot een minimum te beperken.
(49)   De lidstaten moeten de nodige maatregelen nemen om het bewustzijn onder gezondheidswerkers, gebruikers en patiënten van het belang van het melden van incidenten te vergroten. Gezondheidswerkers, gebruikers en patiënten moeten in de gelegenheid worden gesteld om dergelijke incidenten op nationaal niveau door middel van geharmoniseerde formaten en in voorkomend geval onder waarborging van de anonimiteit, te melden. Om de kans op herhaling van dergelijke incidenten tot een minimum te beperken, moeten de nationale bevoegde autoriteiten de fabrikanten en, in voorkomend geval, hun dochterondernemingen en subcontractanten inlichten en de informatie via het respectieve elektronische systeem in Eudamed doorgeven wanneer zij bevestigen dat er een incident heeft plaatsgevonden.
Amendement 28
Voorstel voor een verordening
Overweging 53
(53)   De lidstaten moeten vergoedingen vragen voor de aanwijzing van en het toezicht op de aangemelde instanties, zodat de lidstaten die instanties bij voortduring kunnen controleren en er gelijke voorwaarden voor de aangemelde instanties worden geschapen.
(53)   De lidstaten moeten vergoedingen vragen voor de aanwijzing van en het toezicht op de aangemelde instanties, zodat de lidstaten die instanties bij voortduring kunnen controleren en er gelijke voorwaarden voor de aangemelde instanties worden geschapen. Deze vergoedingen dienen in alle lidstaten van een vergelijkbaar niveau te zijn en moeten openbaar worden gemaakt.
Amendement 29
Voorstel voor een verordening
Overweging 54
(54)   Hoewel deze verordening het recht van de lidstaten onverlet laat om vergoedingen te heffen ten behoeve van activiteiten op nationaal niveau, moeten de lidstaten ter wille van de transparantie de Commissie en de andere lidstaten hiervan in kennis stellen voordat zij de hoogte en structuur van de vergoedingen vaststellen.
(54)   Hoewel deze verordening het recht van de lidstaten onverlet laat om vergoedingen te heffen ten behoeve van activiteiten op nationaal niveau, moeten de lidstaten ter wille van de transparantie de Commissie en de andere lidstaten hiervan in kennis stellen voordat zij de hoogte van de vergoedingen op een vergelijkbaar niveau en de structuur ervan vaststellen.
Amendement 30
Voorstel voor een verordening
Overweging 54 bis (nieuw)
(54 bis)  De lidstaten dienen bepalingen betreffende standaardvergoedingen voor aangemelde instanties vast te stellen, die in alle lidstaten van een vergelijkbaar niveau dienen te zijn. De Commissie dient richtsnoeren op te stellen voor het vergemakkelijken van de vergelijkbaarheid van deze vergoedingen. De lidstaten dienen hun lijst met standaardvergoedingen mee te delen aan de Commissie en ervoor te zorgen dat de op hun grondgebied geregistreerde aangemelde instanties de lijst van standaardvergoedingen voor hun activiteiten op het vlak van de conformiteitsbeoordeling openbaar maken.
Amendement 31
Voorstel voor een verordening
Overweging 55
(55)   Een comité van deskundigen, de Coördinatiegroep voor medische hulpmiddelen (MDCG), dat bestaat uit door de lidstaten op grond van hun rol en ervaring op het gebied van medische hulpmiddelen en medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek aangewezen personen, moet worden ingesteld overeenkomstig de voorwaarden en modaliteiten van artikel 78 van Verordening (EU) [Ref. of future Regulation on medical devices] betreffende medische hulpmiddelen om de daaraan uit hoofde van deze verordening en Verordening (EU) [Ref. of future Regulation on medical devices] betreffende medische hulpmiddelen opgedragen taken uit te voeren, de Commissie van advies te voorzien en de Commissie en de lidstaten bij te staan bij het verwezenlijken van een geharmoniseerde tenuitvoerlegging van deze verordening.
(55)   Een MDCG, die bestaat uit door de lidstaten op grond van hun rol en ervaring op het gebied van medische hulpmiddelen en medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek aangewezen personen, moet worden ingesteld overeenkomstig de voorwaarden en modaliteiten van artikel 78 van Verordening (EU) [Ref. of future Regulation on medical devices] betreffende medische hulpmiddelen om de daaraan uit hoofde van deze verordening en Verordening (EU) [Ref. of future Regulation on medical devices] betreffende medische hulpmiddelen opgedragen taken uit te voeren, de Commissie van advies te voorzien en de Commissie en de lidstaten bij te staan bij het verwezenlijken van een geharmoniseerde tenuitvoerlegging van deze verordening. Voordat zij hun taken opnemen moeten de leden van de MDCG een verbintenisverklaring afleggen alsmede een verklaring omtrent hun belangen, waarin zij hetzij verklaren dat zij geen belangen hebben die geacht kunnen worden afbreuk te doen aan hun onafhankelijkheid, hetzij al hun directe en indirecte belangen vermelden die afbreuk kunnen doen aan hun onafhankelijkheid. Deze verklaringen moeten worden gecontroleerd door de Commissie.
Amendement 32
Voorstel voor een verordening
Overweging 59
(59)   Deze verordening eerbiedigt de grondrechten en neemt de beginselen in acht die met name zijn erkend in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, in het bijzonder de menselijke waardigheid, de menselijke integriteit, de bescherming van persoonsgegevens, de vrijheid van kunsten en wetenschappen, de vrijheid van ondernemerschap en het recht op eigendom. De lidstaten moeten deze verordening overeenkomstig die rechten en beginselen toepassen.
(59)   Deze verordening eerbiedigt de grondrechten en neemt de beginselen in acht die met name zijn erkend in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, in het bijzonder de menselijke waardigheid, de menselijke integriteit, het beginsel van vrije en geïnformeerde toestemming van de betrokkene, de bescherming van persoonsgegevens, de vrijheid van kunsten en wetenschappen, de vrijheid van ondernemerschap en het recht op eigendom, en het Europees Verdrag inzake van de rechten van de mens en de biogeneeskunde alsmede het Aanvullend Protocol bij dat verdrag inzake genetische testen voor medische doeleinden. De lidstaten moeten deze verordening overeenkomstig die rechten en beginselen toepassen.
Amendement 33
Voorstel voor een verordening
Overweging 59 bis (nieuw)
(59 bis)  Duidelijke regels inzake de toepassing van DNA-tests zijn belangrijk. Het is echter raadzaam om alleen een aantal basiselementen te regelen en de lidstaten de ruimte te geven specifiekere regelgeving op dit gebied vast te stellen. De lidstaten moeten bijvoorbeeld regelen dat alle hulpmiddelen die uitsluitsel geven over een genetische aandoening die zich op volwassen leeftijd ontwikkelt of die gevolgen heeft voor de gezinsplanning niet voor minderjarigen mogen worden gebruikt, tenzij er preventieve behandelingsmogelijkheden zijn.
Amendement 34
Voorstel voor een verordening
Overweging 59 ter (nieuw)
(59 ter)  Ondanks dat genetisch advies in bepaalde gevallen verplicht moet zijn, dient het niet verplicht te zijn in gevallen waarin een diagnose van een patiënt die reeds aan een aandoening lijdt, bevestigd wordt door middel van een genetische test of wanneer een hulpmiddel voor begeleidende diagnostiek wordt gebruikt.
Amendement 35
Voorstel voor een verordening
Overweging 59 quater (nieuw)
(59 quater)  Deze verordening is in overeenstemming met het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van personen met een handicap van 13 december 2006, dat op 23 december 2010 door de Europese Unie is geratificeerd en waarin de staten die partij zijn bij het Verdrag zich verplichten het volledige genot door alle personen met een handicap van alle mensenrechten en fundamentele vrijheden op voet van gelijkheid te bevorderen, beschermen en waarborgen, alsook de eerbiediging van hun inherente waardigheid te bevorderen, onder meer door de bewustwording van de capaciteiten en bijdragen van personen met een handicap in de hand te werken.
Amendement 270
Voorstel voor een verordening
Overweging 59 quinquies (nieuw)
(59 quinquies)  Overwegende dat het aangewezen is, gezien de noodzaak van bescherming van de onaantastbaarheid van de mens bij de afname en het gebruik van stoffen die van het menselijk lichaam afkomstig zijn, de beginselen toe te passen die genoemd zijn in het Verdrag van de Raad van Europa ter bescherming van de rechten van de mens en de menselijke waardigheid ten aanzien van de toepassingen in biologie en geneeskunde.
Amendement 36
Voorstel voor een verordening
Overweging 60
(60)   Om een hoog niveau van gezondheid en veiligheid te handhaven, moet in overeenstemming met artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om handelingen vast te stellen, met betrekking tot de aanpassing aan de technische vooruitgang van de algemene veiligheids- en prestatievoorschriften, van de in de technische documentatie te bestrijken elementen, van de minimuminhoud van de EU-conformiteitsverklaring en van de door de aangemelde instanties afgegeven certificaten, van de minimumvoorschriften waaraan de aangemelde instanties moeten voldoen, van de indelingsregels, van de conformiteitsbeoordelingsprocedures, en van de voor de goedkeuring van klinische prestatiestudies in te dienen documentatie, alsmede handelingen betreffende de instelling van het UDI-systeem, betreffende de voor de registratie van medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek en bepaalde marktdeelnemers in te dienen informatie, betreffende de hoogte en structuur van de vergoedingen voor de aanwijzing van en het toezicht op de aangemelde instanties, betreffende de openbaar toegankelijke informatie met betrekking tot klinische prestatiestudies, betreffende de vaststelling van preventieve maatregelen ter bescherming van de gezondheid op EU-niveau, en betreffende de taken van en criteria voor de referentielaboratoria van de Europese Unie en de hoogte en structuur van vergoedingen voor door hen verstrekte wetenschappelijke adviezen. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadpleging overgaat, onder meer op deskundigenniveau. Bij de voorbereiding en opstelling van de gedelegeerde handelingen moet de Commissie ervoor zorgen dat de desbetreffende documenten tijdig en op gepaste wijze gelijktijdig aan het Europees Parlement en de Raad worden toegezonden.
(60)   Om een hoog niveau van gezondheid en veiligheid te handhaven, moet in overeenstemming met artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om handelingen vast te stellen, met betrekking tot de minimumvoorschriften waaraan de aangemelde instanties moeten voldoen, de indelingsregels en de voor de goedkeuring van klinische prestatiestudies in te dienen documentatie, alsmede handelingen betreffende de instelling van het UDI-systeem, betreffende de voor de registratie van medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek en bepaalde marktdeelnemers in te dienen informatie, betreffende de hoogte en structuur van de vergoedingen voor de aanwijzing van en het toezicht op de aangemelde instanties, betreffende de openbaar toegankelijke informatie met betrekking tot klinische prestatiestudies, betreffende de vaststelling van preventieve maatregelen ter bescherming van de gezondheid op EU-niveau, en betreffende de taken van en criteria voor de referentielaboratoria van de Europese Unie en de hoogte en structuur van vergoedingen voor door hen verstrekte wetenschappelijke adviezen. Basisaspecten van deze verordening, zoals algemene veiligheids- en prestatievoorschriften, de in de technische documentatie te bestrijken elementen, de minimuminhoud van de EU-conformiteitsverklaring, de wijziging of aanvulling van de conformiteitsbeoordelingsprocedures, dienen echter alleen te worden gewijzigd volgens de gewone wetgevingsprocedure. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadpleging overgaat, onder meer op deskundigenniveau. Bij de voorbereiding en opstelling van de gedelegeerde handelingen moet de Commissie ervoor zorgen dat de desbetreffende documenten tijdig en op gepaste wijze gelijktijdig aan het Europees Parlement en de Raad worden toegezonden.
Amendement 37
Voorstel voor een verordening
Overweging 64
(64)   Om de marktdeelnemers, aangemelde instanties, lidstaten en de Commissie de mogelijkheid te bieden zich aan de bij deze verordening ingevoerde veranderingen aan te passen, moet er worden voorzien in een toereikende overgangstermijn voor die aanpassing en voor de organisatorische regelingen die met het oog op de juiste toepassing ervan moeten worden getroffen. Het is met name van belang dat op de toepassingsdatum een voldoende aantal aangemelde instanties overeenkomstig de nieuwe voorschriften is aangewezen ter voorkoming van een tekort aan medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek op de markt.
(64)   Om de marktdeelnemers, met name kmo's, de mogelijkheid te bieden zich aan de bij deze verordening ingevoerde veranderingen aan te passen en voor de juiste toepassing ervan te zorgen, moet worden voorzien in een toereikende overgangstermijn opdat de nodige organisatorische regelingen kunnen worden getroffen. De onderdelen van de verordening die betrekking hebben op de lidstaten en de Commissie moeten echter zo spoedig mogelijk ten uitvoer worden gelegd. Het is met name van belang dat zo spoedig mogelijk een voldoende aantal aangemelde instanties overeenkomstig de nieuwe voorschriften wordt aangewezen ter voorkoming van een tekort aan medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek op de markt.
Amendement 38
Voorstel voor een verordening
Overweging 65
(65)   Om een soepele overgang bij de registratie van medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek, van de desbetreffende marktdeelnemers en van de certificaten te waarborgen, moet de verplichting om de relevante informatie in de bij deze verordening op het niveau van de Unie ingevoerde elektronische systemen in te voeren pas 18 maanden na de datum van toepassing ervan volledig van kracht worden. Tijdens deze overgangstermijn moeten artikel 10 en artikel 12, lid 1, onder a) en b), van Richtlijn 98/79/EG van kracht blijven. Marktdeelnemers en aangemelde instanties die gegevens invoeren in de desbetreffende elektronische systemen op het niveau van de Unie moeten echter geacht worden te voldoen aan de door de lidstaten vastgestelde registratievoorschriften uit hoofde van die bepalingen van de richtlijn, om meerdere registraties te vermijden.
(65)   Om een soepele overgang bij de registratie van medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek te waarborgen, moeten de bij deze verordening op het niveau van de Unie ingevoerde elektronische systemen zo spoedig mogelijk operationeel worden. Marktdeelnemers en aangemelde instanties die gegevens invoeren in de desbetreffende elektronische systemen op het niveau van de Unie moeten geacht worden te voldoen aan de door de lidstaten vastgestelde registratievoorschriften uit hoofde van die bepalingen van de richtlijn, om meerdere registraties te vermijden.
Amendement 39
Voorstel voor een verordening
Overweging 67 bis (nieuw)
(67 bis)  Sinds jaar en dag behoort het tot het vaste beleid van de Unie om zich niet te bemoeien met het nationale beleid ten aanzien van het op nationaal niveau toelaten, verbieden of aan beperkingen onderwerpen van ethisch omstreden technologieën, zoals pre-implantatie genetische diagnostiek. Deze verordening mag geen afbreuk doen aan dit beginsel, en het besluit om dergelijke technologieën toe te staan, te verbieden of aan beperkingen te onderwerpen moet dan ook aan de lidstaten worden overgelaten. Indien een lidstaat dergelijke technologieën al dan niet met beperkingen toelaat, moeten de in deze verordening vastgestelde normen van toepassing zijn.
Amendement 272
Voorstel voor een verordening
Overweging 67 ter (nieuw)
(67 ter)  Hoewel gecertificeerde internationale referentiematerialen en materialen die worden gebruikt in systemen voor externe kwaliteitsevaluatie, niet binnen de werkingssfeer van deze richtlijn vallen, maar dat ijk- en controlematerialen die de gebruiker nodig heeft om de prestatiekarakteristieken van de hulpmiddelen te bepalen of te controleren, als medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek worden beschouwd.
Amendement 268
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 – lid 6
6.  Deze verordening laat de nationale wetgeving die voorschrijft dat bepaalde hulpmiddelen alleen op recept mogen worden verstrekt, onverlet.
6.  Deze verordening bepaalt dat bepaalde hulpmiddelen alleen op recept mogen worden verstrekt, maar laat de nationale wetgeving die voorschrijft dat bepaalde andere hulpmiddelen eveneens alleen op recept mogen worden verstrekt, onverlet. Direct tot de consument gerichte reclame voor hulpmiddelen die volgens deze verordening zijn ingedeeld als hulpmiddelen die alleen op recept mogen worden verstrekt, is verboden.
De volgende hulpmiddelen mogen alleen op recept worden verstrekt.
1)  hulpmiddelen van klasse D;
2)  hulpmiddelen van klasse C die onder de volgende categorieën vallen:
a)  hulpmiddelen voor genetische tests;
b)  hulpmiddelen voor begeleidende diagnostiek.
In afwijking kunnen lidstaten, om een hoog beschermingsniveau van openbare gezondheid te bereiken, nationale bepalingen handhaven of invoeren die de beschikbaarheid zonder recept van bijzondere tests van klasse D toelaten. In een dergelijk geval wordt de Commissie naar behoren geïnformeerd.
De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 85 gedelegeerde handelingen vast te stellen om na raadpleging van de belanghebbende partijen te besluiten dat andere tests van categorie C alleen op recept mogen worden verstrekt.
Amendement 41
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 – lid 7 bis (nieuw)
7 bis.  De regelgeving op het niveau van de Unie betreffende medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek doet geen afbreuk aan de vrijheid van de lidstaten om te besluiten om het gebruik van een specifiek type medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek te beperken in verband met aspecten die niet bij deze verordening worden geregeld.
Amendementen 42 en 43
Voorstel voor een verordening
Artikel 2 – alinea 1 – punt 1
(1)   "medisch hulpmiddel": elk instrument, toestel of apparaat, elke software, elk implantaat, reagens, materiaal of ander artikel dat of die door de fabrikant is bestemd om alleen of in combinatie te worden gebruikt bij de mens voor een of meer van de volgende medische doeleinden:
(1)   "medisch hulpmiddel": elk instrument, toestel of apparaat, elke software, elk implantaat, reagens, materiaal of ander artikel dat of die door de fabrikant is bestemd om alleen of in combinatie te worden gebruikt bij de mens voor een of meer van de volgende directe of indirecte medische doeleinden:
–  diagnose, preventie, monitoring, behandeling of verlichting van ziekten,
–  diagnose, preventie, monitoring, voorspelling, prognose, behandeling of verlichting van ziekten,
–  diagnose, monitoring, behandeling, verlichting of compensatie van verwondingen of een handicap,
–  diagnose, monitoring, behandeling, verlichting of compensatie van verwondingen of een handicap,
–  onderzoek naar of vervanging of wijziging van lichaamsdelen of een fysiologisch proces of een fysiologische toestand,
–  onderzoek naar of vervanging of wijziging van lichaamsdelen of een fysiologisch proces of een fysiologische toestand,
–  beheersing of ondersteuning van de bevruchting,
–  beheersing of ondersteuning van de bevruchting,
–  ontsmetting of sterilisatie van een van de hierboven vermelde producten,
–  ontsmetting of sterilisatie van een van de hierboven vermelde producten,
–  verstrekking van informatie over directe of indirecte gevolgen voor de gezondheid,
waarbij de belangrijkste beoogde werking in of aan het menselijk lichaam niet met farmacologische of immunologische middelen of door metabolisme wordt bereikt, maar wel door dergelijke middelen kan worden ondersteund;
waarbij de belangrijkste beoogde werking in of aan het menselijk lichaam niet met farmacologische of immunologische middelen of door metabolisme wordt bereikt, maar wel door dergelijke middelen kan worden ondersteund;
Amendement 44
Voorstel voor een verordening
Artikel 2 – alinea 1 – punt 2 – streepje 2
–  over een aangeboren afwijking;
–   over aangeboren lichamelijke of geestelijke beschadigingen;
Amendement 45
Voorstel voor een verordening
Artikel 2 – alinea 1 – punt 2 – alinea 2 bis (nieuw)
Medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek die voor DNA-tests worden gebruikt, vallen onder deze verordening.
Amendement 46
Voorstel voor een verordening
Artikel 2 – alinea 1 – punt 4
(4)   "hulpmiddel voor zelftesten": elk hulpmiddel dat door de fabrikant is bestemd om door leken te worden gebruikt;
(4)   "hulpmiddel voor zelftesten": elk hulpmiddel dat door de fabrikant is bestemd om door leken te worden gebruikt, met inbegrip van testdiensten die via diensten van de informatiemaatschappij aan leken worden aangeboden;
Amendement 47
Voorstel voor een verordening
Artikel 2 – alinea 1 – punt 6
(6)   "hulpmiddel voor begeleidende diagnostiek": een hulpmiddel dat specifiek bestemd is voor de selectie van patiënten met een vooraf gediagnosticeerde aandoening of predispositie, die in aanmerking komen voor een doelgerichte therapie;
(6)   "hulpmiddel voor begeleidende diagnostiek": een hulpmiddel dat specifiek bestemd en onontbeerlijk is voor de selectie van patiënten met een vooraf gediagnosticeerde aandoening of predispositie, die zich al dan niet leent voor een specifieke therapie met een geneesmiddel of serie geneesmiddelen;
Amendement 48
Voorstel voor een verordening
Artikel 2 – alinea 1 – punt 12 bis (nieuw)
(12 bis)  "nieuw hulpmiddel":
–  een hulpmiddel dat op tot dusver niet in de diagnostiek gebruikte technologie (analyt, technologie of testplatform) berust, of
–  een bestaand hulpmiddel dat voor het eerst voor een nieuw beoogd doel wordt gebruikt;
Amendement 49
Voorstel voor een verordening
Artikel 2 – alinea 1 – punt 12 ter (nieuw)
(12 ter)  "hulpmiddel voor een genetische test": een medisch hulpmiddel dat ertoe dient een erfelijk of tijdens de prenatale ontwikkeling verworven genetisch kenmerk van een persoon vast te stellen;
Amendement 50
Voorstel voor een verordening
Artikel 2 – alinea 1 – punt 15 bis (nieuw)
(15 bis)  "dienst van de informatiemaatschappij": elke dienst die gewoonlijk tegen vergoeding, langs elektronische weg, op afstand en op individueel verzoek van een afnemer van diensten wordt verricht;
Amendement 51
Voorstel voor een verordening
Artikel 2 – alinea 1 – punt 16 – alinea 1
(16)   "fabrikant": een natuurlijke of rechtspersoon die een hulpmiddel vervaardigt of volledig vernieuwt of een hulpmiddel laat ontwerpen, vervaardigen of volledig vernieuwen en het onder zijn naam of handelsmerk verhandelt.
(16)   "fabrikant": een natuurlijke of rechtspersoon die verantwoordelijk is voor het ontwerp, de fabricage, de verpakking en de etikettering van een hulpmiddel met het oog op het in de handel brengen ervan onder eigen naam, ongeacht of deze verrichtingen worden uitgevoerd door diezelfde persoon of voor rekening van die persoon door een derde. De verplichtingen die bij deze richtlijn aan de fabrikanten worden opgelegd, gelden ook voor natuurlijke of rechtspersonen die een of meer geprefabriceerde producten assembleren, verpakken, behandelen, volledig vernieuwen of etiketteren en/of tot hulpmiddel bestemmen om deze producten onder eigen naam of handelsmerk in de handel te brengen.
Amendement 52
Voorstel voor een verordening
Artikel 2 – alinea 1 – punt 21
(21)   "gezondheidsinstelling": een organisatie waarvan het hoofddoel de verzorging of behandeling van patiënten of de bevordering van de volksgezondheid is;
(21)   "gezondheidsinstelling": een organisatie waarvan het hoofddoel de verzorging of behandeling van patiënten is en die rechtens bevoegd is deze activiteiten uit te oefenen; commerciële laboratoria die diagnostische diensten aanbieden, worden niet als gezondheidsinstellingen beschouwd;
Amendement 53
Voorstel voor een verordening
Artikel 2 – alinea 1 – punt 25
(25)   "conformiteitsbeoordelingsinstantie": een instantie die voor derden conformiteitsbeoordelingsactiviteiten verricht, zoals onder meer ijken, testen, certificeren en inspecteren;
(25)   "conformiteitsbeoordelingsinstantie": een instantie die voor derden conformiteitsbeoordelingsactiviteiten verricht, zoals onder meer testen, certificeren en inspecteren;
Amendement 54
Voorstel voor een verordening
Artikel 2 – alinea 1 – punt 28
(28)   "klinisch bewijsmateriaal": de informatie die de wetenschappelijke geldigheid en prestaties voor het gebruik van een hulpmiddel, als bedoeld door de fabrikant, staaft;
(28)   "klinisch bewijsmateriaal": de positieve dan wel negatieve gegevens ter staving van de beoordeling van de wetenschappelijke geldigheid en prestaties voor het gebruik van een hulpmiddel, als bedoeld door de fabrikant;
Amendement 55
Voorstel voor een verordening
Artikel 2 – alinea 1 – punt 30
(30)   "prestaties van een hulpmiddel": het vermogen van een hulpmiddel om het beoogde doel, als vastgesteld door de fabrikant, te bereiken. Het bestaat uit de analytische en, indien van toepassing, de klinische prestaties ter ondersteuning van het beoogde doel van het hulpmiddel;
(30)   "prestaties van een hulpmiddel": het vermogen van een hulpmiddel om het beoogde doel, als vastgesteld door de fabrikant, te bereiken. Het bestaat uit de verwezenlijking van de technische capaciteiten en de analytische en, indien van toepassing, de klinische prestaties ter ondersteuning van het beoogde doel van het hulpmiddel;
Amendement 56
Voorstel voor een verordening
Artikel 2 – alinea 1 – punt 35
(35)   "evaluatie van de prestaties": de beoordeling en analyse van gegevens ter bepaling of controle van de analytische en, indien van toepassing, de klinische prestatie van een hulpmiddel;
(35)   "evaluatie van de prestaties": de beoordeling en analyse van gegevens om te bepalen en te controleren of het hulpmiddel functioneert zoals de fabrikant het bedoelt, inclusief wat betreft de technische, analytische en, indien van toepassing, klinische prestatie van een hulpmiddel;
Amendement 57
Voorstel voor een verordening
Artikel 2 – alinea 1 – punt 37 bis (nieuw)
(37 bis)"ethische commissie": een onafhankelijke instantie in een lidstaat, bestaande uit deskundigen uit de gezondheidszorg en leden van buiten de medische wereld, onder wie ten minste één zeer ervaren, goed geïnformeerde patiënt of patiëntenvertegenwoordiger. De commissie is belast met de bescherming van de rechten, de veiligheid, de lichamelijke en geestelijke integriteit, de waardigheid en het welzijn van de proefpersonen die zijn betrokken bij interventionele klinische prestatiestudies en andere klinische prestatiestudies die een risico voor de proefpersonen inhouden, en wordt geacht die bescherming namens de overheid in volledige transparantie te waarborgen. Bij dergelijke studies met minderjarigen dient de ethische commissie ten minste één deskundige uit de gezondheidszorg te omvatten die beschikt over expertise op het gebied van kindergeneeskunde.
Amendement 58
Voorstel voor een verordening
Artikel 2 – alinea 1 – punt 43 bis (nieuw)
(43 bis)  "kalibrator": een meetnorm die wordt gebruikt voor het kalibreren van een hulpmiddel;
Amendement 59
Voorstel voor een verordening
Artikel 2 – alinea 1 – punt 44
(44)   "kalibratie- en controlemateriaal": alle stoffen, materialen of artikelen die door de fabrikant zijn bestemd om een maatverhouding aan te geven, dan wel om na te gaan hoe de prestatiekenmerken van een hulpmiddel zich verhouden tot het beoogde doel ervan;
(44)   "controlemateriaal": stoffen, materialen of artikelen die door de fabrikant zijn bestemd om de prestatiekenmerken van een hulpmiddel te toetsen;
Amendement 60
Voorstel voor een verordening
Artikel 2 – alinea 1 – punt 45
(45)   "opdrachtgever": een persoon, bedrijf, instelling of organisatie die de verantwoordelijkheid voor het initiëren en het beheer van een klinische prestatiestudie op zich neemt;
(45)   "opdrachtgever": een persoon, bedrijf, instelling of organisatie die de verantwoordelijkheid voor het initiëren, het beheer, de uitvoering of de financiering van een klinische prestatiestudie op zich neemt;
Amendement 61
Voorstel voor een verordening
Artikel 2 – alinea 1 – punt 47 – streepje 2 – punt iii
(iii)   opname in een ziekenhuis of verlenging van de duur van een ziekenhuisopname;
(iii)   opname in een ziekenhuis of verlenging van de duur van een ziekenhuisopname van de patiënt;
Amendement 62
Voorstel voor een verordening
Artikel 2 – alinea 1 – punt 48
(48)   "gebrek van een hulpmiddel": elke tekortkoming wat betreft identiteit, kwaliteit, duurzaamheid, betrouwbaarheid, veiligheid of prestaties van een hulpmiddel voor de evaluatie van de prestaties, waaronder slecht functioneren, gebruiksfouten of ontoereikendheid van de door de fabrikant verstrekte informatie.
(48)   "gebrek van een hulpmiddel": elke tekortkoming wat betreft identiteit, kwaliteit, stabiliteit, betrouwbaarheid, veiligheid of prestaties van een hulpmiddel voor de evaluatie van de prestaties, waaronder slecht functioneren, gebruiksfouten of ontoereikendheid van de door de fabrikant verstrekte informatie.
Amendement 63
Voorstel voor een verordening
Artikel 2 – alinea 1 – punt 48 bis (nieuw)
(48 bis)  "inspectie": officiële evaluatie door een bevoegde autoriteit van documenten, faciliteiten, dossiers, kwaliteitsborgingsregelingen en alle andere middelen die volgens die autoriteit verband houden met een klinische prestatiestudie en die zich kunnen bevinden op de locatie van de proef, in de gebouwen van de opdrachtgever en/of de organisatie voor onderzoek op contractbasis of op een andere locatie die de bevoegde autoriteit relevant acht;
Amendement 64
Voorstel voor een verordening
Artikel 2 – alinea 1 – punt 55
(55)   "bericht inzake de veiligheid in het veld": de door de fabrikant aan de gebruikers of afnemers gezonden mededeling in verband met een corrigerende actie in verband met de veiligheid in het veld;
(55)   "bericht inzake de veiligheid in het veld": de door de fabrikant aan de gebruikers, afvalmanipulatoren of afnemers gezonden mededeling in verband met een corrigerende actie in verband met de veiligheid in het veld;
Amendement 65
Voorstel voor een verordening
Artikel 2 – alinea 1 – punt 56 bis (nieuw)
(56 bis)  "onaangekondigde inspectie": een zonder voorafgaande kennisgeving verrichte inspectie;
Amendement 66
Voorstel voor een verordening
Artikel 3
1.   De Commissie kan op verzoek van een lidstaat of op eigen initiatief door middel van uitvoeringshandelingen bepalen of een specifiek product of een categorie of groep producten al dan niet onder de definities van een medisch hulpmiddel voor in-vitrodiagnostiek of toebehoren voor een medisch hulpmiddel voor in-vitrodiagnostiek valt. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 84, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure.
1.   De Commissie kan op eigen initiatief of moet op verzoek van een lidstaat door middel van uitvoeringshandelingen en op basis van de adviezen van de MDCG en het MDAC, zoals bedoeld in respectievelijk de artikelen 76 en 76 bis, bepalen of een specifiek product of een categorie of groep producten, met inbegrip van grensgevallen (borderlineproducten), al dan niet onder de definities van een medisch hulpmiddel voor in-vitrodiagnostiek of toebehoren voor een medisch hulpmiddel voor in-vitrodiagnostiek valt. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 84, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure.
2.  De Commissie zorgt voor de uitwisseling van expertise tussen de lidstaten op het gebied van medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek, medische hulpmiddelen, geneesmiddelen, menselijke weefsels en cellen, cosmetische producten, biociden, levensmiddelen en, indien nodig, andere producten om de passende regelgevingsstatus van een product of een categorie of groep producten te bepalen.
Amendement 67
Voorstel voor een verordening
Hoofdstuk II – titel
Hoofdstuk II
Hoofdstuk VI*
Aanbieden van hulpmiddelen, verplichtingen van de marktdeelnemers, CE-markering, vrij verkeer
Aanbieden en toepassing van hulpmiddelen, verplichtingen van de marktdeelnemers, CE-markering, vrij verkeer
* Ingevolge dit amendement, vallen de artikelen 4 tot en met 20 onder dit hoofdstuk.
Amendement 68
Voorstel voor een verordening
Artikel 4 – lid 3
3.   Om aan te tonen dat aan de algemene veiligheids- en prestatievoorschriften is voldaan, moet een klinische evaluatie overeenkomstig artikel 47 worden uitgevoerd.
3.   Om aan te tonen dat aan de algemene veiligheids- en prestatievoorschriften is voldaan, moet onder meer worden verwezen naar klinisch bewijsmateriaal overeenkomstig artikel 47.
Amendement 69
Voorstel voor een verordening
Artikel 4 – lid 5 – alinea 1
Met uitzondering van artikel 59, lid 4, gelden de voorschriften van deze verordening niet voor overeenkomstig de regels van bijlage VII in de klassen A, B en C ingedeelde hulpmiddelen die uitsluitend binnen één gezondheidsinstelling worden vervaardigd en gebruikt, mits de vervaardiging en het gebruik alleen plaatsvinden in het kader van het kwaliteitsmanagementsysteem van de gezondheidsinstelling en deze instelling voldoet aan norm EN ISO 15189 of een andere gelijkwaardige erkende norm. De lidstaten kunnen vereisen dat de gezondheidsinstellingen bij de bevoegde autoriteit een lijst van dergelijke op hun grondgebied vervaardigde en gebruikte hulpmiddelen indienen en kunnen de vervaardiging en het gebruik van de betrokken hulpmiddelen aan verdere veiligheidsvoorschriften onderwerpen.
Met uitzondering van artikel 59, lid 4, gelden de voorschriften van deze verordening niet voor overeenkomstig de regels van bijlage VII in de klassen A, B en C ingedeelde hulpmiddelen die uitsluitend binnen één gezondheidsinstelling worden vervaardigd en gebruikt, mits de vervaardiging en het gebruik alleen plaatsvinden in het kader van het kwaliteitsmanagementsysteem van de gezondheidsinstelling en deze instelling is erkend als instelling die voldoet aan norm EN ISO 15189 of een andere gelijkwaardige erkende norm. De voorschriften van deze verordening blijven echter van toepassing op klinische of commerciële pathologielaboratoria die gezondheidszorg (d.w.z. de verzorging en behandeling van patiënten) of de bevordering van de volksgezondheid niet als hoofddoel hebben. De lidstaten vereisen dat de gezondheidsinstellingen bij de bevoegde autoriteit een lijst van dergelijke op hun grondgebied vervaardigde en gebruikte hulpmiddelen indienen en onderwerpen de vervaardiging en het gebruik van de betrokken hulpmiddelen aan verdere veiligheidsvoorschriften.
Amendement 70
Voorstel voor een verordening
Artikel 4 – lid 5 – alinea 2
Overeenkomstig de regels van bijlage VII in klasse D ingedeelde hulpmiddelen moeten, ook als zij binnen één gezondheidsinstelling worden vervaardigd en gebruikt, aan de voorschriften van deze verordening voldoen. De bepalingen betreffende de CE-markering, als vastgesteld in artikel 16, en de verplichtingen, als bedoeld in de artikelen 21 tot en met 25, zijn niet op die hulpmiddelen van toepassing.
Overeenkomstig de regels van bijlage VII in klasse D ingedeelde hulpmiddelen worden, als zij binnen één gezondheidsinstelling worden vervaardigd en gebruikt, vrijgesteld van de voorschriften van deze verordening, met uitzondering van artikel 59, lid 4, en de algemene veiligheids- en prestatievereisten vermeld in bijlage I, mits aan de volgende voorwaarden is voldaan:
a)  de beschikbare hulpmiddelen met een CE-markering voorzien niet in de behoeften van de te behandelen patiënt of patiëntengroep, en daarom moet ofwel een hulpmiddel met een CE-markering worden gewijzigd ofwel een nieuw hulpmiddel worden vervaardigd;
b)  de gezondheidsinstelling is geaccrediteerd overeenkomstig het kwaliteitsbeheerssysteem van ISO 15189 of een equivalente erkende norm;
c)  de gezondheidsinstelling verstrekt de Commissie en de in artikel 26 bedoelde bevoegde autoriteit een lijst van dergelijke hulpmiddelen, die tevens een motivering omvat van de vervaardiging, de wijziging of het gebruik ervan. Deze lijst wordt regelmatig bijgewerkt.
De Commissie gaat na of de hulpmiddelen op die lijst in aanmerking komen voor vrijstelling overeenkomstig de vereisten uit hoofde van dit lid.
De informatie inzake vrijgestelde hulpmiddelen wordt openbaar gemaakt.
De lidstaten behouden het recht om de interne vervaardiging en het interne gebruik van een specifiek type hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek te beperken in verband met aspecten die niet bij deze verordening worden geregeld, en kunnen de vervaardiging en het gebruik van de betrokken hulpmiddelen aan verdere veiligheidsvoorschriften onderwerpen. In dergelijke gevallen stellen de lidstaten de Commissie en de andere lidstaten daarvan in kennis.
Amendement 71
Voorstel voor een verordening
Artikel 4 – lid 6
6.  De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 85 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging of aanvulling, in het licht van de technische vooruitgang en rekening houdend met de beoogde gebruikers of patiënten, van de in bijlage I vastgestelde algemene veiligheids- en prestatievoorschriften, inclusief de door de fabrikant verstrekte informatie.
Schrappen
Amendement 271
Voorstel voor een verordening
Artikel 4 bis (nieuw)
Artikel 4 bis
Genetische informatie, advies en geïnformeerde toestemming
1.  Een hulpmiddel mag alleen voor een genetische test worden gebruikt op indicatie van een persoon die overeenkomstig de toepasselijke nationale wetgeving is geregistreerd als arts, na een persoonlijk advies.
2.  Een hulpmiddel mag alleen voor een genetische test worden gebruikt indien daarbij de rechten, de veiligheid en het welzijn van de betrokkene worden beschermd en de klinische gegevens die bij de genetische test worden verkregen, betrouwbaar en degelijk zijn.
3.  Voorlichting. Alvorens een hulpmiddel voor een genetische test te gebruiken, verstrekt de in lid 1 bedoelde persoon de betrokkene passende informatie over de aard, het belang en de gevolgen van de genetische test.
4.  Genetisch advies. Passend genetisch advies is verplicht vóór het gebruik van een hulpmiddel voor een voorspellende of prenatale test en na vaststelling van een genetische aandoening. Dit omvat medische, ethische, sociale, psychologische en juridische aspecten en moet worden gegeven door artsen of andere personen die op grond van nationaal recht bevoegd zijn tot genetisch advies.
De vorm en omvang van dit genetisch advies wordt bepaald aan de hand van de gevolgen van de resultaten van de test en het belang ervan voor de betrokkene of diens gezinsleden.
5.  Toestemming. Een hulpmiddel mag alleen voor een genetische test worden gebruikt nadat de betrokkene daartoe zijn vrije en geïnformeerde toestemming heeft gegeven. Deze toestemming wordt uitdrukkelijk en in schriftelijke vorm gegeven. Deze toestemming kan te allen tijde schriftelijk of mondeling worden ingetrokken.
6.  Tests bij minderjarigen en handelingsonbekwame proefpersonen. In het geval van minderjarigen wordt geïnformeerde toestemming van de ouders of de wettelijke vertegenwoordiger van de minderjarige of de minderjarige zelf verkregen, in overeenstemming met de nationale wetgeving; de toestemming geeft de vermoedelijke wil van de minderjarige weer en kan te allen tijde worden ingetrokken, zonder nadeel voor de minderjarige. In het geval van handelingsonbekwame volwassenen die geen geïnformeerde toestemming kunnen geven, wordt de geïnformeerde toestemming van de wettelijk vertegenwoordiger van de betrokkene verkregen; de toestemming geeft de vermoedelijke wil van de handelingsonbekwame proefpersoon weer en kan te allen tijde worden ingetrokken, zonder nadelige gevolgen voor die persoon.
7.  Een hulpmiddel mag alleen voor de geslachtsbepaling in het kader van prenatale diagnostiek worden gebruikt indien de bepaling een medisch doel dient en er sprake is van een risico van een ernstige geslachtsspecifieke erfelijke aandoening. In afwijking van artikel 2, leden 1 en 2, is deze bepaling ook van toepassing op producten die niet zijn bestemd voor een specifiek medisch doel.
8.  De bepalingen van dit artikel betreffende het gebruik van hulpmiddelen voor genetische tests beletten de lidstaten niet om op dit gebied ter bescherming van de gezondheid of om redenen van openbare orde, strengere nationale wettelijke voorschriften te handhaven of in te voeren.
Amendement 73
Voorstel voor een verordening
Artikel 5 – lid 2 bis (nieuw)
2 bis.  Dienstverleners die technieken voor communicatie op afstand verzorgen, zijn verplicht om op verzoek van de bevoegde autoriteit onmiddellijk de gegevens ter beschikking te stellen van de entiteiten die actief zijn in verkoop op afstand.
Amendement 74
Voorstel voor een verordening
Artikel 5 – lid 2 ter (nieuw)
2 ter.  Het is verboden om producten in de handel te brengen, in gebruik te nemen, te distribueren, te leveren of ter beschikking te stellen, waarvan de naam, markering of gebruiksaanwijzing met betrekking tot de kenmerken en prestaties van het product misleidend kunnen zijn door:
a)  het toeschrijven van kenmerken, functies en prestaties aan het product die het niet bezit;
b)  het wekken van de misleidende indruk dat behandeling of diagnose met het product zeker zal slagen, of het niet informeren over het mogelijke risico dat verbonden is aan het bestemde gebruik of het langer toepassen van het product dan voorzien;
c)  de suggestie dat het product voor andere doeleinden kan worden gebruikt of andere kenmerken heeft dan die werden verklaard tijdens de uitvoering van de conformiteitsbeoordeling.
Promotiemateriaal, presentaties en informatie over de hulpmiddelen mogen niet misleidend zijn zoals omschreven in alinea 1.
Amendement 75
Voorstel voor een verordening
Artikel 7 – leden 1 en 1 bis (nieuw)
1.   Wanneer geen geharmoniseerde normen bestaan of wanneer de desbetreffende geharmoniseerde normen niet toereikend zijn, is de Commissie bevoegd gemeenschappelijke technische specificaties (GTS) vast te stellen in verband met de in bijlage I vermelde algemene veiligheids- en prestatievoorschriften, de in bijlage II vermelde technische documentatie of het klinische bewijsmateriaal en de follow-up na het in de handel brengen, als vastgesteld in bijlage XII. De GTS worden door middel van uitvoeringshandelingen volgens de in artikel 84, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.
1.   Wanneer geen geharmoniseerde normen bestaan of wanneer het belang van de volksgezondheid zulks vereist, is de Commissie bevoegd om, na raadpleging van de MDCG en het MDAC, gemeenschappelijke technische specificaties (GTS) vast te stellen in verband met de in bijlage I vermelde algemene veiligheids- en prestatievoorschriften, de in bijlage II vermelde technische documentatie of het klinische bewijsmateriaal en de follow-up na het in de handel brengen, als vastgesteld in bijlage XII. De GTS worden door middel van uitvoeringshandelingen volgens de in artikel 84, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.
1 bis.  Alvorens de GTS zoals bedoeld in lid 1 vast te stellen, ziet de Commissie erop toe dat de GTS zijn ontwikkeld met passende ondersteuning van de relevante belanghebbende partijen en dat ze in overeenstemming zijn met het Europese en internationale normalisatiestelsel. Er is overeenstemming als ze niet strijdig zijn met Europese normen, dat wil zeggen als ze betrekking hebben op terreinen waar geen geharmoniseerde normen bestaan, waar binnen een redelijke termijn geen vaststelling van nieuwe Europese normen is gepland, waar de bestaande normen niet door de markt geaccepteerd zijn of waar deze normen verouderd zijn of volgens bewakings- en toezichtgegevens aantoonbaar en duidelijk tekortschieten, en waar binnen een redelijke termijn geen omzetting van de technische specificaties in Europese normalisatieproducten is gepland.
Amendement 76
Voorstel voor een verordening
Artikel 8 – lid 2 – alinea 2
De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 85 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging of aanvulling, in het licht van de technische vooruitgang, van de elementen in de technische documentatie, als vastgesteld in bijlage II.
Schrappen
Amendement 77
Voorstel voor een verordening
Artikel 8 – lid 6 – alinea 1
Evenredig met de risicoklasse en het type hulpmiddel zorgen de fabrikanten van hulpmiddelen ervoor dat een systematische procedure voor de verzameling en evaluatie van ervaringen met hun in de handel gebrachte of in gebruik genomen hulpmiddelen en de uitvoering van de nodige corrigerende acties wordt ingesteld en bijgewerkt, hierna "plan voor het toezicht na het in de handel brengen" genoemd. In het plan voor het toezicht na het in de handel brengen wordt het proces beschreven voor de verzameling, de registratie en het onderzoek van klachten en verslagen van gezondheidswerkers, patiënten of gebruikers over vermoedelijke incidenten in verband met een hulpmiddel, het bijhouden van een register van niet-conforme producten en teruggeroepen of uit de handel genomen producten, en indien dit wegens de aard van het hulpmiddel passend wordt geacht, het testen van monsters van in de handel gebrachte hulpmiddelen. In het plan voor het toezicht na het in de handel brengen van hulpmiddelen wordt een plan voor de follow-up na het in de handel brengen opgenomen overeenkomstig deel B van bijlage XII. Wanneer follow-up na het in de handel brengen niet nodig wordt geacht, wordt dit in het plan voor het toezicht na het in de handel brengen van hulpmiddelen naar behoren gemotiveerd en gedocumenteerd.
Evenredig met de risicoklasse en het type hulpmiddel zorgen de fabrikanten van hulpmiddelen ervoor dat een systematische procedure voor de verzameling en evaluatie van ervaringen met hun in de handel gebrachte of in gebruik genomen hulpmiddelen en de uitvoering van de nodige corrigerende acties wordt ingesteld en bijgewerkt, hierna "plan voor het toezicht na het in de handel brengen" genoemd. In het plan voor het toezicht na het in de handel brengen wordt het proces beschreven voor de verzameling, de registratie, de mededeling aan het in artikel 60 bedoelde elektronische bewakingssysteem en het onderzoek van klachten en verslagen van gezondheidswerkers, patiënten of gebruikers over vermoedelijke incidenten in verband met een hulpmiddel, het bijhouden van een register van niet-conforme producten en teruggeroepen of uit de handel genomen producten, en indien dit wegens de aard van het hulpmiddel passend wordt geacht, het testen van monsters van in de handel gebrachte hulpmiddelen. In het plan voor het toezicht na het in de handel brengen van hulpmiddelen wordt een plan voor de follow-up na het in de handel brengen opgenomen overeenkomstig deel B van bijlage XII. Wanneer follow-up na het in de handel brengen niet nodig wordt geacht, wordt dit in het plan voor het toezicht na het in de handel brengen van hulpmiddelen naar behoren gemotiveerd en gedocumenteerd en moet dit door de bevoegde autoriteit worden goedgekeurd.
Amendementen 78, 79 en 263
Voorstel voor een verordening
Artikel 8 – lid 7
7.   De fabrikanten zorgen ervoor dat het hulpmiddel vergezeld gaat van de informatie die overeenkomstig punt 17 van bijlage I moet worden verstrekt in een officiële taal van de Unie die door de beoogde gebruiker gemakkelijk te begrijpen is. De taal (talen) van de door de fabrikant te verstrekken informatie kan (kunnen) worden vastgesteld in de wetgeving van de lidstaat waarin het hulpmiddel aan de gebruiker wordt aangeboden.
7.   De fabrikanten zorgen ervoor dat de informatie die overeenkomstig punt 17 van bijlage I voor het hulpmiddel moet worden verstrekt, ter beschikking wordt gesteld in een officiële taal van de Unie die door de beoogde gebruiker gemakkelijk te begrijpen is. De taal (talen) van de door de fabrikant te verstrekken informatie kan (kunnen) worden vastgesteld in de wetgeving van de lidstaat waarin het hulpmiddel aan de gebruiker wordt aangeboden.
Voor hulpmiddelen voor zelftesten of decentrale tests wordt de overeenkomstig punt 17 van bijlage I verstrekte informatie ingediend in de taal (talen) van de lidstaat waarin het hulpmiddel zijn beoogde gebruiker bereikt.
Voor hulpmiddelen voor zelftesten of decentrale tests dient de overeenkomstig punt 17 van bijlage I verstrekte informatie gemakkelijk begrijpbaar te zijn en dient te worden verstrekt in de officiële EU-taal (‑talen) van de lidstaat waarin het hulpmiddel zijn beoogde gebruiker bereikt.
Amendement 80
Voorstel voor een verordening
Artikel 8 – lid 8
8.   Fabrikanten die van mening zijn of redenen hebben om aan te nemen dat een door hen in de handel gebracht hulpmiddel niet conform is met deze verordening, ondernemen onmiddellijk de nodige corrigerende actie om dat product naargelang het geval conform te maken, uit de handel te nemen of terug te roepen. Zij stellen de distributeurs en, indien van toepassing, de gemachtigde daarvan dienovereenkomstig in kennis.
8.   Fabrikanten die van mening zijn of redenen hebben om aan te nemen dat een door hen in de handel gebracht hulpmiddel niet conform is met deze verordening, ondernemen onmiddellijk de nodige corrigerende actie om dat product naargelang het geval conform te maken, uit de handel te nemen of terug te roepen. Zij stellen de verantwoordelijke nationale bevoegde autoriteit, de distributeurs, de importeurs en, indien van toepassing, de gemachtigde daarvan dienovereenkomstig in kennis.
Amendement 81
Voorstel voor een verordening
Artikel 8 – lid 9 – alinea 1 bis (nieuw)
Als een bevoegde autoriteit van mening is of redenen heeft om aan te nemen dat een hulpmiddel schade heeft veroorzaakt, ziet zij erop toe, mits nationale geschil- of gerechtelijke procedures hierin niet reeds voorzien, dat de gebruiker die mogelijk schade heeft geleden, de rechtsopvolger van de gebruiker, de ziektekostenverzekeraar van de gebruiker of andere derden die nadeel hebben ondervonden van de schade die aan de gebruiker is berokkend, de in de eerste alinea bedoelde informatie kunnen opvragen bij de fabrikant of zijn gemachtigde, waarbij de intellectuele-eigendomsrechten in acht worden genomen.
Amendement 82
Voorstel voor een verordening
Artikel 8 – lid 9 – alinea 1 ter (nieuw)
Indien er sprake is van feiten die aanleiding geven tot de veronderstelling dat een medisch hulpmiddel voor in-vitrodiagnostiek schade heeft veroorzaakt, kunnen de gebruiker die mogelijk schade heeft geleden, zijn rechtsopvolger, zijn verplichte ziektekostenverzekeraar of andere derden die nadeel hebben ondervonden van de schade, de in de eerste alinea bedoelde informatie opvragen bij de fabrikant of zijn gemachtigde.
Dit recht op informatie bestaat, onder de in de eerste alinea genoemde voorwaarden, ook ten opzichte van de bevoegde autoriteiten van de lidstaten die verantwoordelijk zijn voor de bewaking van het relevante medische hulpmiddel, alsook ten opzichte van een aangemelde instantie die overeenkomstig artikel 45 een certificaat heeft afgegeven of anderszins betrokken was bij de conformiteitsbeoordelingsprocedure voor het hulpmiddel in kwestie.
Amendement 83
Voorstel voor een verordening
Artikel 8 – lid 10 bis (nieuw)
10 bis.  Voordat fabrikanten een medisch hulpmiddel voor in-vitrodiagnostiek op de markt brengen, zorgen zij ervoor dat zij een passende aansprakelijkheidsverzekering hebben afgesloten ter dekking van het insolvabiliteitsrisico en elke schade die aan patiënten of gebruikers wordt toegebracht die rechtstreeks kan worden toegeschreven aan een fabricagefout van het medische hulpmiddel in kwestie, waarbij de dekking evenredig is aan het potentiële risico dat verbonden is aan het geproduceerde medische hulpmiddel voor in-vitrodiagnostiek, en in overeenstemming met Richtlijn 85/374/EEG.
Amendement 84
Voorstel voor een verordening
Artikel 9 – lid 3 – alinea 3 – letter a
(a)   de technische documentatie, de EU-conformiteitsverklaring en, indien van toepassing, een kopie van het desbetreffende certificaat, inclusief eventuele aanvullingen, dat overeenkomstig artikel 43 is afgegeven, gedurende de in artikel 8, lid 4, bedoelde periode ter beschikking van de bevoegde autoriteiten houden;
(a)   de samenvatting van de technische documentatie (STED) of op verzoek de technische documentatie, de EU-conformiteitsverklaring en, indien van toepassing, een kopie van het desbetreffende certificaat, inclusief eventuele aanvullingen, dat overeenkomstig artikel 43 is afgegeven, gedurende de in artikel 8, lid 4, bedoelde periode ter beschikking van de bevoegde autoriteiten houden;
Amendement 85
Voorstel voor een verordening
Artikel 11 – lid 2 – alinea 1 – letter b
(b)   de fabrikant overeenkomstig artikel 9 een gemachtigde heeft aangewezen;
(b)   er een fabrikant wordt geïdentificeerd en de fabrikant overeenkomstig artikel 9 een gemachtigde heeft aangewezen;
Amendement 86
Voorstel voor een verordening
Artikel 11 – lid 2 – alinea 1 – letter e
(e)   het hulpmiddel overeenkomstig deze verordening is geëtiketteerd en vergezeld gaat van de vereiste gebruiksaanwijzing en de EU-conformiteitsverklaring;
(e)   het hulpmiddel overeenkomstig deze verordening is geëtiketteerd en vergezeld gaat van de vereiste gebruiksaanwijzing;
Amendement 87
Voorstel voor een verordening
Artikel 11 – lid 2 – alinea 1 – letter f bis (nieuw)
(f bis) de fabrikant een passende aansprakelijkheidsverzekering heeft afgesloten ingevolge artikel 8, lid 10 bis, tenzij de importeur zelf voldoende dekking garandeert die aan de eisen van deze bepaling voldoet.
Amendement 88
Voorstel voor een verordening
Artikel 11 – lid 7
7.   Importeurs die van mening zijn of redenen hebben om aan te nemen dat een door hen in de handel gebracht hulpmiddel niet conform is met deze verordening, stellen de fabrikant en zijn gemachtigde hiervan onmiddellijk in kennis en voeren, indien nodig, de nodige corrigerende acties uit om dat hulpmiddel conform te maken, uit de handel te nemen of terug te roepen. Wanneer het hulpmiddel een risico oplevert, stellen zij ook de bevoegde autoriteiten van de lidstaten waarin zij het hulpmiddel hebben aangeboden en, indien van toepassing, de aangemelde instantie die overeenkomstig artikel 43 voor het hulpmiddel in kwestie een certificaat heeft afgegeven, hiervan onmiddellijk in kennis, waarbij zij in het bijzonder de niet-conformiteit en de eventueel ondernomen corrigerende acties uitvoerig beschrijven.
7.   Importeurs die van mening zijn of redenen hebben om aan te nemen dat een door hen in de handel gebracht hulpmiddel niet conform is met deze verordening, stellen de fabrikant en, indien van toepassing, zijn gemachtigde hiervan onmiddellijk in kennis en zorgen ervoor dat, indien nodig, de nodige corrigerende acties worden ondernomen en implementeren die actie om dat hulpmiddel conform te maken, uit de handel te nemen of terug te roepen. Wanneer het hulpmiddel een risico oplevert, stellen zij ook de bevoegde autoriteiten van de lidstaten waarin zij het hulpmiddel hebben aangeboden en, indien van toepassing, de aangemelde instantie die overeenkomstig artikel 43 voor het hulpmiddel in kwestie een certificaat heeft afgegeven, hiervan onmiddellijk in kennis, waarbij zij in het bijzonder de niet-conformiteit en de eventuele corrigerende acties die zij hebben geïmplementeerd uitvoerig beschrijven.
Amendement 89
Voorstel voor een verordening
Artikel 12 – lid 4
4.   Distributeurs die van mening zijn of redenen hebben om aan te nemen dat een door hen op de markt aangeboden hulpmiddel niet conform is met deze verordening, stellen de fabrikant en, indien van toepassing, zijn gemachtigde en de importeur hiervan onmiddellijk in kennis en zorgen ervoor dat, indien nodig, de nodige corrigerende acties worden uitgevoerd om dat hulpmiddel conform te maken, uit de handel te nemen of terug te roepen. Wanneer het hulpmiddel een risico vertoont, stellen zij de bevoegde autoriteiten van de lidstaten waar zij het hulpmiddel op de markt hebben aangeboden hiervan onmiddellijk in kennis, waarbij zij in het bijzonder de niet-conformiteit en de eventueel ondernomen corrigerende acties uitvoerig beschrijven.
4.   Distributeurs die van mening zijn of redenen hebben om aan te nemen dat een door hen op de markt aangeboden hulpmiddel niet conform is met deze verordening, stellen de fabrikant en, indien van toepassing, zijn gemachtigde en de importeur hiervan onmiddellijk in kennis en zorgen ervoor dat binnen het bestek van hun respectieve activiteiten, indien nodig, de nodige corrigerende acties worden uitgevoerd om dat hulpmiddel conform te maken, uit de handel te nemen of terug te roepen. Wanneer het hulpmiddel een risico vertoont, stellen zij de bevoegde autoriteiten van de lidstaten waar zij het hulpmiddel op de markt hebben aangeboden hiervan onmiddellijk in kennis, waarbij zij in het bijzonder de niet-conformiteit en de eventueel ondernomen corrigerende acties uitvoerig beschrijven.
Amendement 90
Voorstel voor een verordening
Artikel 13
Voor de naleving van de regelgeving verantwoordelijke persoon
Voor de naleving van de regelgeving verantwoordelijke persoon
1.   De fabrikanten moeten in hun organisatie beschikken over ten minste een gekwalificeerde persoon die deskundige kennis op het gebied van medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek bezit. De deskundigheid moet aan de hand van een van de volgende kwalificaties worden aangetoond:
1.   De fabrikanten moeten in hun organisatie beschikken over ten minste een persoon die verantwoordelijk is voor de naleving van de regelgeving, die de benodigde expertise op het gebied van medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek bezit. De benodigde expertise moet aan de hand van een van de volgende kwalificaties worden aangetoond:
(a)   een diploma, certificaat of ander bewijs van een formele kwalificatie ter afsluiting van een universitaire opleiding of van een gelijkwaardige opleiding op het gebied van natuurwetenschappen, geneeskunde, farmaceutische wetenschappen, technologie of een andere relevante discipline, en een beroepservaring van ten minste twee jaar in verband met regelgevende aangelegenheden of kwaliteitsmanagementsystemen voor medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek;
(a)   een diploma, certificaat of ander bewijs van een formele kwalificatie ter afsluiting van een universitaire opleiding of van een gelijkwaardige opleiding op het gebied van rechten, natuurwetenschappen, geneeskunde, farmaceutische wetenschappen, technologie of een andere relevante discipline;
(b)   vijf jaar beroepservaring in verband met regelgevende aangelegenheden of kwaliteitsmanagementsystemen voor medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek.
(b)   drie jaar beroepservaring in verband met regelgevende aangelegenheden of kwaliteitsmanagementsystemen voor medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek.
2.   De gekwalificeerde persoon zorgt er ten minste voor dat:
2.   De persoon die verantwoordelijk is voor de naleving van de regelgeving zorgt er ten minste voor dat:
(a)   de conformiteit van de hulpmiddelen naar behoren wordt beoordeeld voordat een partij wordt vrijgegeven;
(a)   de conformiteit van de hulpmiddelen naar behoren wordt beoordeeld voordat een partij wordt vrijgegeven;
(b)   de technische documentatie en de conformiteitsverklaring worden opgesteld en bijgewerkt;
(b)   de technische documentatie en de conformiteitsverklaring worden opgesteld en bijgewerkt;
(c)   de rapportageverplichtingen overeenkomstig de artikelen 59 tot en met 64 worden nagekomen;
(c)   de rapportageverplichtingen overeenkomstig de artikelen 59 tot en met 64 worden nagekomen;
(d)   in geval van hulpmiddelen voor de evaluatie van de prestaties, bestemd om te worden gebruikt in de context van interventionele klinische prestatiestudies of andere klinische prestatiestudies die risico's voor de proefpersonen opleveren, de in punt 4.1 van bijlage XIII bedoelde verklaring wordt verstrekt.
(d)   in geval van hulpmiddelen voor de evaluatie van de prestaties, bestemd om te worden gebruikt in de context van interventionele klinische prestatiestudies of andere klinische prestatiestudies die risico's voor de proefpersonen opleveren, de in punt 4.1 van bijlage XIII bedoelde verklaring wordt verstrekt.
Indien de verantwoordelijkheid voor de naleving van de regelgeving als bedoeld in de leden 1 en 2 over meerdere personen is verdeeld, worden de respectieve taakverdelingen schriftelijk vastgelegd.
3.   De gekwalificeerde persoon mag in de organisatie van de fabrikant geen nadeel ondervinden in verband met de behoorlijke uitvoering van zijn taken.
3.   De persoon die verantwoordelijk is voor de naleving van de regelgeving mag in de organisatie van de fabrikant geen nadeel ondervinden in verband met de behoorlijke uitvoering van zijn taken.
4.   De gemachtigden moeten in hun organisatie beschikken over ten minste een gekwalificeerde persoon die deskundige kennis op het gebied van de regelgevende voorschriften voor medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek in de Unie bezit. De deskundigheid moet aan de hand van een van de volgende kwalificaties worden aangetoond:
4.   De gemachtigden moeten in hun organisatie beschikken over ten minste een persoon die verantwoordelijk is voor de naleving van de regelgeving, die de benodigde expertise op het gebied van de regelgevende voorschriften voor medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek in de Unie bezit. De benodigde expertise moet aan de hand van een van de volgende kwalificaties worden aangetoond:
(a)   een diploma, certificaat of ander bewijs van een formele kwalificatie ter afsluiting van een universitaire opleiding of van een gelijkwaardige opleiding op het gebied van rechten, natuurwetenschappen, geneeskunde, farmaceutische wetenschappen, technologie of een andere relevante discipline, en een beroepservaring van ten minste twee jaar in verband met regelgevende aangelegenheden of kwaliteitsmanagementsystemen voor medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek;
(a)   een diploma, certificaat of ander bewijs van een formele kwalificatie ter afsluiting van een universitaire opleiding of van een gelijkwaardige opleiding op het gebied van rechten, natuurwetenschappen, geneeskunde, farmaceutische wetenschappen, technologie of een andere relevante discipline;
(b)   vijf jaar beroepservaring in verband met regelgevende aangelegenheden of kwaliteitsmanagementsystemen voor medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek.
(b)   drie jaar beroepservaring in verband met regelgevende aangelegenheden of kwaliteitsmanagementsystemen voor medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek.
Amendement 91
Voorstel voor een verordening
Artikel 14 – lid 1 – alinea 2
De eerste alinea is niet van toepassing op een persoon die, hoewel hij niet als fabrikant wordt beschouwd, als omschreven in artikel 2, punt 16, een reeds in de handel gebracht hulpmiddel voor zijn beoogde doel voor een individuele patiënt assembleert of aanpast.
De eerste alinea is niet van toepassing op een persoon die, hoewel hij niet als fabrikant wordt beschouwd, als omschreven in artikel 2, punt 16, een reeds in de handel gebracht hulpmiddel voor zijn beoogde doel voor een individuele patiënt of een specifieke, beperkte groep van patiënten binnen één gezondheidszorginstelling assembleert of aanpast.
Amendement 92
Voorstel voor een verordening
Artikel 14 – lid 4 bis (nieuw)
4 bis.  Distributeurs of verbonden ondernemingen die namens de fabrikant een of meer van de in lid 2, onder a) en b), genoemde activiteiten verrichten, zijn vrijgesteld van de aanvullende vereisten van de leden 3 en 4.
Amendement 264
Voorstel voor een verordening
Artikel 15 – lid 1
1.  In de EU-conformiteitsverklaring wordt aangegeven dat is aangetoond dat aan de in deze verordening vermelde voorschriften is voldaan. Zij wordt voortdurend bijgewerkt. De minimuminhoud van de EU-conformiteitsverklaring staat vermeld in bijlage III. Zij wordt vertaald in de officiële taal of talen van de Unie die zijn vereist door de lidstaat (lidstaten) waarin het hulpmiddel wordt aangeboden.
1.  In de EU-conformiteitsverklaring wordt aangegeven dat is aangetoond dat aan de in deze verordening vermelde voorschriften is voldaan. Zij wordt voortdurend bijgewerkt. De minimuminhoud van de EU-conformiteitsverklaring staat vermeld in bijlage III. Zij wordt afgegeven in een van de officiële talen van de Unie.
Amendement 93
Voorstel voor een verordening
Artikel 15 – lid 4
4.  De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 85 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging of aanvulling van de minimuminhoud van de EU-conformiteitsverklaring, als vastgesteld in bijlage III, in het licht van de technische vooruitgang.
Schrappen
Amendement 94
Voorstel voor een verordening
Artikel 19 – lid 1
1.   Elke natuurlijke of rechtspersoon die op de markt een artikel aanbiedt dat speciaal bestemd is om een identiek of soortgelijk integrerend deel of onderdeel van een hulpmiddel dat defect of versleten is, te vervangen om de functie van het hulpmiddel te handhaven of te herstellen zonder de prestaties of veiligheidskenmerken ervan significant te veranderen, zorgt ervoor dat het artikel de veiligheid en prestaties van het hulpmiddel niet aantast. Er wordt bewijsmateriaal ter beschikking gehouden van de bevoegde autoriteiten van de lidstaten.
1.   Elke natuurlijke of rechtspersoon die op de markt een artikel aanbiedt dat speciaal bestemd is om een identiek of soortgelijk integrerend deel of onderdeel van een hulpmiddel dat defect of versleten is, te vervangen om de functie van het hulpmiddel te handhaven of te herstellen zonder de prestaties of veiligheidskenmerken ervan te veranderen, zorgt ervoor dat het artikel de veiligheid en prestaties van het hulpmiddel niet aantast. Er wordt bewijsmateriaal ter beschikking gehouden van de bevoegde autoriteiten van de lidstaten.
Amendement 95
Voorstel voor een verordening
Artikel 19 – lid 2
2.   Een artikel dat speciaal bestemd is om een deel of een onderdeel van een hulpmiddel te vervangen en dat de prestaties of veiligheidskenmerken van het hulpmiddel significant verandert, wordt als een hulpmiddel beschouwd.
2.   Een artikel dat speciaal bestemd is om een deel of een onderdeel van een hulpmiddel te vervangen en dat de prestaties of veiligheidskenmerken van het hulpmiddel verandert, wordt als een hulpmiddel beschouwd en moet voldoen aan de in deze verordening vastgestelde voorschriften.
Amendement 101
Voorstel voor een verordening
Hoofdstuk III – titel
Hoofdstuk III
Hoofdstuk VII*
Identificatie en traceerbaarheid van hulpmiddelen, registratie van hulpmiddelen en marktdeelnemers, samenvatting betreffende de veiligheid en de prestaties, Europese databank voor medische hulpmiddelen
Identificatie en traceerbaarheid van hulpmiddelen, registratie van hulpmiddelen en marktdeelnemers, samenvatting betreffende de veiligheid en de prestaties, Europese databank voor medische hulpmiddelen
* Ingevolge dit amendement, vallen de artikelen 21 tot en met 25 onder dit hoofdstuk.
Amendement 96
Voorstel voor een verordening
Artikel 22 – lid 2 – letter e – punt i
(i)   haar systeem voor de toekenning van UDI's gedurende de in de aanwijzing vast te stellen periode, die ten minste drie jaar vanaf de aanwijzing bedraagt, toe te passen;
(i)   haar systeem voor de toekenning van UDI's gedurende de in de aanwijzing vast te stellen periode, die ten minste vijf jaar vanaf de aanwijzing bedraagt, toe te passen;
Amendement 97
Voorstel voor een verordening
Artikel 22 – lid 8 – letter b
(b)   het rechtmatige belang bij de bescherming van commercieel gevoelige informatie;
(b)   het rechtmatige belang bij de bescherming van commercieel gevoelige informatie, voor zover de bescherming van de volksgezondheid daardoor niet wordt aangetast;
Amendement 98
Voorstel voor een verordening
Artikel 22 – lid 8 – letter e bis (nieuw)
(e bis) de compatibiliteit met reeds in de handel zijnde identificatiesystemen voor medische hulpmiddelen.
Amendement 99
Voorstel voor een verordening
Artikel 22 – lid 8 – letter e ter (nieuw)
(e ter) de compatibiliteit met de andere systemen voor traceerbaarheid die worden gebruikt door belanghebbenden op het gebied van medische hulpmiddelen.
Amendement 100
Voorstel voor een verordening
Artikel 23 – lid 1
1.   De Commissie zorgt er in samenwerking met de lidstaten voor dat een elektronisch systeem wordt opgezet en beheerd voor de verzameling en verwerking van de informatie die nodig en evenredig is voor de beschrijving en de identificatie van het hulpmiddel en de identificatie van de fabrikant en, indien van toepassing, de gemachtigde en de importeur. Nadere bijzonderheden over de door de marktdeelnemers te verstrekken informatie zijn vastgesteld in deel A van bijlage V.
1.   De Commissie zorgt er in samenwerking met de lidstaten voor dat een elektronisch systeem wordt opgezet en beheerd voor de verzameling en verwerking van de informatie die nodig en evenredig is voor de beschrijving en de identificatie van het hulpmiddel en de identificatie van de fabrikant en, indien van toepassing, de gemachtigde en de importeur, en ter waarborging van transparantie en een veilig en doeltreffend gebruik door het beschikbare bewijsmateriaal met betrekking tot de klinische waarde en, waar van toepassing, het klinisch nut van het hulpmiddel ter beschikking te stellen van de gebruikers. Nadere bijzonderheden over de door de marktdeelnemers te verstrekken informatie zijn vastgesteld in deel A van bijlage V.
Amendement 102
Voorstel voor een verordening
Artikel 24
Samenvatting betreffende de veiligheid en de prestaties
Verslag betreffende de veiligheids- en klinische prestaties
1.   Voor hulpmiddelen van klasse C en D, met uitzondering van hulpmiddelen voor de evaluatie van de prestaties, stelt de fabrikant een samenvatting betreffende de veiligheid en de prestaties op. Dit wordt zodanig geschreven dat het duidelijk is voor de beoogde gebruiker. Het ontwerp van de samenvatting maakt deel uit van de documentatie die moet worden ingediend bij de aangemelde instantie die betrokken is bij de conformiteitsbeoordeling overeenkomstig artikel 40 en wordt door die instantie gevalideerd.
1.   Voor hulpmiddelen van klasse C en D, met uitzondering van hulpmiddelen voor de evaluatie van de prestaties, stelt de fabrikant een verslag betreffende de veiligheids- en klinische prestaties van het hulpmiddel op, gebaseerd op alle tijdens de klinische prestatiestudie verzamelde gegevens. De fabrikant stelt ook een samenvatting van dit verslag op, die zodanig wordt geschreven dat zij eenvoudig te begrijpen is door leken en wordt opgesteld in de officiële taal (talen) van het land waar het hulpmiddel in de handel wordt aangeboden. Het ontwerpverslag maakt deel uit van de documentatie die moet worden ingediend bij en gevalideerd door de aangemelde instantie, en in voorkomend geval door de bijzondere aangemelde instantie, die betrokken is bij de conformiteitsbeoordeling overeenkomstig artikel 40 en artikel 43 bis.
1 bis.  De in lid 1 bedoelde samenvatting wordt via Eudamed aan het publiek bekendgemaakt in overeenstemming met het bepaalde in artikel 25, lid 2, onder b), en bijlage V, deel A, punt 15.
2.   De Commissie kan door middel van uitvoeringshandelingen de vorm en de presentatie vaststellen van de gegevenselementen die in de samenvatting van de veiligheids- en prestaties moeten worden opgenomen. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 84, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure.
2.   De Commissie kan door middel van uitvoeringshandelingen het formaat van de presentatie vaststellen van de gegevenselementen die in zowel het verslag als de samenvatting van de veiligheids- en klinische prestaties zoals bedoeld in lid 1 moeten worden opgenomen. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 84, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure.
Amendement 103
Voorstel voor een verordening
Artikel 25 – alinea 2 – letters f bis en f ter (nieuw)
(f bis) het elektronische systeem voor de registratie van dochterondernemingen en subcontractanten, als bedoeld in artikel 28 bis;
(f ter) het elektronische systeem voor "bijzondere aangemelde instanties" als bedoeld in artikel 41 ter.
Amendement 104
Voorstel voor een verordening
Artikel 26 – lid 5
5.   De voor aangemelde instanties verantwoordelijke nationale autoriteit waarborgt dat de verkregen informatie vertrouwelijk wordt behandeld. Zij wisselt echter informatie over een aangemelde instantie met andere lidstaten en de Commissie uit.
5.   De voor aangemelde instanties verantwoordelijke nationale autoriteit waarborgt dat de vertrouwelijke aspecten van de verkregen informatie als zodanig worden behandeld. Zij wisselt echter informatie over een aangemelde instantie met andere lidstaten en de Commissie uit.
Amendement 105
Voorstel voor een verordening
Artikel 26 – lid 6
6.   De voor aangemelde instanties verantwoordelijke nationale autoriteit beschikt over een voldoende aantal bekwame medewerkers om haar taken naar behoren uit te voeren.
6.   De voor aangemelde instanties verantwoordelijke nationale autoriteit beschikt over een voldoende aantal bekwame interne medewerkers in vaste dienst om haar taken naar behoren uit te voeren. De naleving van deze eis wordt gecontroleerd in het kader van de collegiale toetsing zoals bedoeld in lid 8.
Het personeel van de nationale autoriteit die belast is met het controleren van het werk van het personeel van aangemelde instanties die productgerelateerde toetsingen verrichten, beschikt aantoonbaar over kwalificaties die gelijkwaardig zijn aan die van het personeel van de aangemelde instanties, zoals bedoeld in punt 3.2.5. van bijlage VI.
Het personeel van de nationale autoriteit die belast is met het controleren van het werk van het personeel van aangemelde instanties die het systeem voor kwaliteitsbeheersing van de fabrikant controleren, beschikt aantoonbaar over kwalificaties die gelijkwaardig zijn aan die van het personeel van de aangemelde instanties, zoals bedoeld in punt 3.2.6. van bijlage VI.
Wanneer een nationale autoriteit verantwoordelijk is voor de aanwijzing van aangemelde instanties op het gebied van andere producten dan medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek, wordt de bevoegde autoriteit voor medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek, onverminderd artikel 31, lid 3, geraadpleegd over alle aspecten die specifiek betrekking hebben op dergelijke hulpmiddelen.
Wanneer een nationale autoriteit verantwoordelijk is voor de aanwijzing van aangemelde instanties op het gebied van andere producten dan medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek, wordt de bevoegde autoriteit voor medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek geraadpleegd over alle aspecten die specifiek betrekking hebben op dergelijke hulpmiddelen.
Amendement 106
Voorstel voor een verordening
Artikel 26 – lid 7
7.  De lidstaten verstrekken de Commissie en de andere lidstaten informatie over hun procedures voor de beoordeling, aanwijzing en aanmelding van conformiteitsbeoordelingsinstanties en voor het toezicht op aangemelde instanties, en over alle wijzigingen daarin.
7.  De uiteindelijke verantwoordelijkheid voor de aangemelde instanties en de voor de aangemelde instanties verantwoordelijke nationale autoriteit berust bij de lidstaat waarin deze zijn gevestigd. De lidstaat is verplicht te controleren of de aangewezen voor de aangemelde instanties verantwoordelijke nationale autoriteit haar activiteiten omtrent de beoordeling, aanwijzing en aanmelding van de conformiteitsbeoordelingsinstanties en omtrent het toezicht op aangemelde instanties correct uitvoert, en of de aangewezen voor de aangemelde instanties verantwoordelijke nationale autoriteit haar activiteiten onpartijdig en objectief uitvoert. De lidstaten verstrekken de Commissie en de andere lidstaten alle informatie waarom zij vragen over hun procedures voor de beoordeling, aanwijzing en aanmelding van conformiteitsbeoordelingsinstanties en voor het toezicht op aangemelde instanties, en over alle wijzigingen daarin. Behoudens artikel 80 wordt deze informatie openbaar toegankelijk gemaakt.
Amendement 107
Voorstel voor een verordening
Artikel 26 – lid 8
8.   De voor aangemelde instanties verantwoordelijke nationale autoriteit wordt elke twee jaar intercollegiaal getoetst. De intercollegiale toetsing omvat een bezoek ter plekke bij de conformiteitsbeoordelingsinstantie of een aangemelde instantie onder de verantwoordelijkheid van de geëvalueerde autoriteit. In het in lid 6, tweede alinea, bedoelde geval neemt de bevoegde autoriteit voor medische hulpmiddelen deel aan de intercollegiale toetsing.
8.   De voor aangemelde instanties verantwoordelijke nationale autoriteit wordt elke twee jaar intercollegiaal getoetst. De intercollegiale toetsing omvat een bezoek ter plekke bij de conformiteitsbeoordelingsinstantie of een aangemelde instantie onder de verantwoordelijkheid van de geëvalueerde autoriteit. In het in lid 6, tweede alinea, bedoelde geval neemt de bevoegde autoriteit voor medische hulpmiddelen deel aan de intercollegiale toetsing.
De lidstaten stellen het jaarlijkse plan voor de intercollegiale toetsing op, waarbij wordt gezorgd voor een passende roulatie wat de evaluerende en geëvalueerde autoriteiten betreft, en dienen het bij de Commissie in. De Commissie mag deelnemen aan de toetsing. De uitkomst van de intercollegiale toetsing wordt meegedeeld aan alle lidstaten en aan de Commissie en een samenvatting van de uitkomst wordt openbaar gemaakt.
De lidstaten stellen het jaarlijkse plan voor de intercollegiale toetsing op, waarbij wordt gezorgd voor een passende roulatie wat de evaluerende en geëvalueerde autoriteiten betreft, en dienen het bij de Commissie in. De Commissie neemt deel aan de toetsing. De uitkomst van de intercollegiale toetsing wordt meegedeeld aan alle lidstaten en een samenvatting van de uitkomst wordt openbaar gemaakt.
Amendement 108
Voorstel voor een verordening
Artikel 27 – lid 1
1.  De aangemelde instanties moeten voldoen aan de organisatorische en algemene voorschriften en de voorschriften inzake kwaliteitsmanagement, middelen en processen die nodig zijn om de taken te verrichten waarvoor zij overeenkomstig deze verordening zijn aangewezen. De minimumvoorschriften waaraan de aangemelde instanties moeten voldoen, staan vermeld in bijlage VI.
1.  De aangemelde instanties moeten voldoen aan de organisatorische en algemene voorschriften en de voorschriften inzake kwaliteitsmanagement, middelen en processen die nodig zijn om de taken te verrichten waarvoor zij overeenkomstig deze verordening zijn aangewezen. In dit verband wordt gezorgd voor administratief, technisch en wetenschappelijk intern personeel in vaste dienst met medische, technische en, indien nodig, farmacologische kennis. Er wordt een beroep gedaan op intern personeel in vaste dienst, maar aangemelde instanties kunnen indien nodig op ad-hocbasis tijdelijk deskundigen in dienst nemen. De minimumvoorschriften waaraan de aangemelde instanties moeten voldoen, staan vermeld in bijlage VI. Overeenkomstig punt 1.2 van bijlage VI wordt de aangemelde instantie in het bijzonder op zodanige wijze georganiseerd en beheerd dat de onafhankelijkheid, objectiviteit en onpartijdigheid van haar activiteiten gewaarborgd zijn en belangenconflicten worden vermeden.
De aangemelde instantie publiceert een overzicht van het personeel van de instantie, dat verantwoordelijk is voor de conformiteitsbeoordeling en de certificering van medische hulpmiddelen. Het overzicht bevat ten minste de kwalificaties, cv's en belangenverklaringen van de afzonderlijke werknemers. Het overzicht wordt naar de voor de aangemelde instanties verantwoordelijke nationale autoriteit gestuurd, die controleert of het personeel voldoet aan de vereisten die conform deze verordening gelden. Het overzicht wordt bovendien naar de Commissie gestuurd.
Amendement 109
Voorstel voor een verordening
Artikel 28
-1. De aangemelde instanties beschikken over bekwame interne medewerkers in vaste dienst en over expertise, zowel op technisch gebied in verband met de beoordeling van de prestaties van de hulpmiddelen, als op medisch gebied. Zij hebben de bevoegdheid om de kwaliteit van subcontractanten intern te evalueren.
Contracten kunnen aan externe deskundigen worden gegund voor de beoordeling van medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek of technologieën, met name wanneer de klinische expertise beperkt is.
1.  Wanneer een aangemelde instantie specifieke taken in verband met de conformiteitsbeoordeling uitbesteedt of een beroep doet op een dochteronderneming voor specifieke taken in verband met de conformiteitsbeoordeling, controleert zij of de subcontractant of dochteronderneming aan de desbetreffende voorschriften in bijlage VI voldoet, en stelt zij de voor de aangemelde instanties verantwoordelijke nationale autoriteit hiervan in kennis.
1.  Wanneer een aangemelde instantie specifieke taken in verband met de conformiteitsbeoordeling uitbesteedt of een beroep doet op een dochteronderneming voor specifieke taken in verband met de conformiteitsbeoordeling, controleert zij of de subcontractant of dochteronderneming aan de desbetreffende voorschriften in bijlage VI voldoet, en stelt zij de voor de aangemelde instanties verantwoordelijke nationale autoriteit hiervan in kennis.
2.  De aangemelde instanties nemen de volledige verantwoordelijkheid op zich voor de namens hen door subcontractanten of dochterondernemingen verrichte taken.
2.  De aangemelde instanties nemen de volledige verantwoordelijkheid op zich voor de namens hen door subcontractanten of dochterondernemingen verrichte taken.
2 bis.  De aangemelde instanties maken de lijst van subcontractanten of dochterondernemingen openbaar, evenals de specifieke taken waarvoor zij verantwoordelijk zijn en de belangenverklaringen van hun personeel.
3.  De conformiteitsbeoordelingsactiviteiten kunnen alleen met toestemming van de natuurlijke of rechtspersoon die om een conformiteitsbeoordeling heeft verzocht, worden uitbesteed of door een dochteronderneming worden uitgevoerd.
3.  De conformiteitsbeoordelingsactiviteiten kunnen alleen met uitdrukkelijke toestemming van de natuurlijke of rechtspersoon die om een conformiteitsbeoordeling heeft verzocht, worden uitbesteed of door een dochteronderneming worden uitgevoerd.
4.   De aangemelde instanties houden alle relevante documenten over de controle van de kwalificaties van de subcontractant of de dochteronderneming en de door hen uit hoofde van deze verordening uitgevoerde werkzaamheden ter beschikking van de voor de aangemelde instanties verantwoordelijke nationale autoriteit.
4.   Ten minste één keer per jaar dienen de aangemelde instanties alle relevante documenten over de controle van de kwalificaties van de subcontractant of de dochteronderneming en de door hen uit hoofde van deze verordening uitgevoerde werkzaamheden in bij de voor de aangemelde instanties verantwoordelijke nationale autoriteit.
4 bis.  In het kader van de in artikel 33, lid 3, bedoelde jaarlijkse beoordeling van de aangemelde instanties wordt nagegaan of de subcontractant(en) of de dochteronderneming(en) van de aangemelde instanties voldoen aan de in bijlage VI vastgestelde voorschriften.
Amendement 110
Voorstel voor een verordening
Artikel 28 bis (nieuw)
Artikel 28 bis
Elektronisch systeem voor de registratie van dochterondernemingen en subcontractanten
1.  In samenwerking met de lidstaten wordt door de Commissie een elektronisch systeem opgezet en beheerd voor de verzameling en verwerking van informatie over subcontractanten en dochterondernemingen, alsook over de specifieke taken waarvoor zij verantwoordelijk zijn.
2.  Voordat taken effectief kunnen worden uitbesteed, moet de aangemelde instantie die voornemens is specifieke taken in verband met de conformiteitsbeoordeling uit te besteden of die een beroep doet op een dochteronderneming voor specifieke taken in verband met de conformiteitsbeoordeling zowel de naam als de specifieke taken van de subcontractant of de dochteronderneming registreren.
3.  Binnen een week nadat een wijziging heeft plaatsgevonden met betrekking tot de in lid 1 bedoelde informatie, werkt de desbetreffende marktdeelnemer de gegevens in het elektronische systeem bij.
4.  De gegevens in het elektronische systeem zijn toegankelijk voor het publiek.
Amendement 111
Voorstel voor een verordening
Artikel 29 – lid 1
1.  Een conformiteitsbeoordelingsinstantie dient een verzoek om aanmelding in bij de voor de aangemelde instanties verantwoordelijke nationale autoriteit van de lidstaat waarin zij gevestigd is.
1.  Een conformiteitsbeoordelingsinstantie dient een verzoek om aanmelding in bij de voor de aangemelde instanties verantwoordelijke nationale autoriteit van de lidstaat waarin zij gevestigd is.
Indien een conformiteitsbeoordelingsinstantie wil worden aangemeld voor hulpmiddelen als bedoeld in artikel 41 bis, lid 1, geeft zij dit aan en dient zij een verzoek om aanmelding in bij het EMA overeenkomstig artikel 41 bis.
Amendement 112
Voorstel voor een verordening
Artikel 30 – lid 3
3.   Binnen 14 dagen na de in lid 2 bedoelde indiening van het voorlopige verslag wijst de Commissie een gezamenlijk beoordelingsteam aan, bestaande uit ten minste twee deskundigen die zijn gekozen uit een lijst van deskundigen die gekwalificeerd zijn op het gebied van de beoordeling van conformiteitsbeoordelingsinstanties. De lijst wordt door de Commissie in samenwerking met de MDCG opgesteld. Ten minste een van deze deskundigen is een vertegenwoordiger van de Commissie, die het gezamenlijke beoordelingsteam leidt.
3.   Binnen 14 dagen na de in lid 2 bedoelde indiening van het voorlopige verslag wijst de Commissie een gezamenlijk beoordelingsteam aan, bestaande uit ten minste drie deskundigen die zijn gekozen uit een lijst van deskundigen die gekwalificeerd zijn op het gebied van de beoordeling van conformiteitsbeoordelingsinstanties en geen belangenconflicten hebben met de conformiteitsbeoordelingsinstantie die het verzoek heeft ingediend. De lijst wordt door de Commissie in samenwerking met de MDCG opgesteld. Ten minste een van deze deskundigen is een vertegenwoordiger van de Commissie, en ten minste een tweede deskundige komt uit een andere lidstaat dan die waarin de conformiteitsbeoordelingsinstantie die het verzoek heeft ingediend, gevestigd is. De vertegenwoordiger van de Commissie leidt het gezamenlijke beoordelingsteam. Indien de conformiteitsbeoordelingsinstantie een verzoek om aanmelding heeft ingediend voor hulpmiddelen als bedoeld in artikel 41 bis, lid 1, maakt het EMA ook deel uit van het gezamenlijke beoordelingsteam.
Amendement 113
Voorstel voor een verordening
Artikel 30 – lid 4
4.   Binnen negentig dagen na aanwijzing van het gezamenlijke beoordelingsteam onderzoeken de voor de aangemelde instanties verantwoordelijke nationale autoriteit en het gezamenlijke beoordelingsteam de tezamen met het verzoek overeenkomstig artikel 29 ingediende documentatie en voeren ter plekke een beoordeling uit van de conformiteitsbeoordelingsinstantie die het verzoek heeft ingediend en, indien relevant, van binnen of buiten de Unie gevestigde dochterondernemingen of subcontractanten die bij het conformiteitsbeoordelingsproces zullen worden betrokken. Een dergelijke beoordeling ter plekke betreft niet de voorschriften waarvoor de conformiteitsbeoordelingsinstantie die het verzoek heeft ingediend een certificaat heeft ontvangen dat is afgegeven door de nationale accreditatie-instantie als bedoeld in artikel 29, lid 2, tenzij de in artikel 30, lid 3, bedoelde vertegenwoordiger van de Commissie om beoordeling ter plekke vraagt.
4.   Binnen negentig dagen na aanwijzing van het gezamenlijke beoordelingsteam onderzoeken de voor de aangemelde instanties verantwoordelijke nationale autoriteit en het gezamenlijke beoordelingsteam de tezamen met het verzoek overeenkomstig artikel 29 ingediende documentatie en voeren ter plekke een beoordeling uit van de conformiteitsbeoordelingsinstantie die het verzoek heeft ingediend en, indien relevant, van binnen of buiten de Unie gevestigde dochterondernemingen of subcontractanten die bij het conformiteitsbeoordelingsproces zullen worden betrokken. Een dergelijke beoordeling ter plekke betreft niet de voorschriften waarvoor de conformiteitsbeoordelingsinstantie die het verzoek heeft ingediend een certificaat heeft ontvangen dat is afgegeven door de nationale accreditatie-instantie als bedoeld in artikel 29, lid 2, tenzij de in artikel 30, lid 3, bedoelde vertegenwoordiger van de Commissie om beoordeling ter plekke vraagt.
Bevindingen betreffende de niet-naleving door een instantie van de in bijlage VI vastgestelde voorschriften worden tijdens het beoordelingsproces aan de orde gesteld en besproken tussen de voor de aangemelde instanties verantwoordelijke nationale autoriteit en het gezamenlijke beoordelingsteam om tot een gemeenschappelijke overeenstemming over de beoordeling van het verzoek te komen. Afwijkende meningen worden in het beoordelingsverslag van de verantwoordelijke nationale autoriteit aangegeven.
Bevindingen betreffende de niet-naleving door een conformiteitsbeoordelingsinstantie die een verzoek heeft ingediend van de in bijlage VI vastgestelde voorschriften worden tijdens het beoordelingsproces aan de orde gesteld en besproken tussen de voor de aangemelde instanties verantwoordelijke nationale autoriteit en het gezamenlijke beoordelingsteam. De nationale autoriteit beschrijft in het beoordelingsverslag de maatregelen die de aangemelde instantie neemt om te waarborgen dat de conformiteitsbeoordelingsinstantie die een verzoek heeft ingediend aan de voorschriften van bijlage VI voldoet. Bij afwijkende meningen kan aan het beoordelingsverslag van de verantwoordelijke nationale autoriteit een afzonderlijk advies van het beoordelingsteam worden toegevoegd waarin de bedenkingen met betrekking tot de aanmelding worden uiteengezet.
Amendement 114
Voorstel voor een verordening
Artikel 30 – lid 5
5.   De voor de aangemelde instanties verantwoordelijke nationale autoriteit dient haar beoordelingsverslag en haar ontwerpaanmelding in bij de Commissie die deze documenten onmiddellijk doorstuurt naar de MDCG en de leden van het gezamenlijke beoordelingsteam. Op verzoek van de Commissie worden die documenten door de autoriteit in maximaal drie officiële talen van de Unie ingediend.
5.   De voor de aangemelde instanties verantwoordelijke nationale autoriteit dient haar beoordelingsverslag en haar ontwerpaanmelding in bij de Commissie die deze documenten onmiddellijk doorstuurt naar de MDCG en de leden van het gezamenlijke beoordelingsteam. In het geval van een afzonderlijk advies van het beoordelingsteam wordt dit ook aan de Commissie voorgelegd ter indiening bij de MDCG. Op verzoek van de Commissie worden die documenten door de autoriteit in maximaal drie officiële talen van de Unie ingediend.
Amendement 115
Voorstel voor een verordening
Artikel 30 – lid 6
6.   Het gezamenlijke beoordelingsteam brengt zijn verslag over het beoordelingsverslag en de ontwerpaanmelding uit binnen 21 dagen na ontvangst van die documenten en de Commissie dient dit advies onmiddellijk in bij de MDCG. Binnen 21 dagen na ontvangst van het advies van het gezamenlijke beoordelingsteam stelt de MDCG een aanbeveling op over de ontwerpaanmelding die de desbetreffende nationale autoriteit naar behoren in aanmerking neemt bij haar besluit over de aanwijzing van de aangemelde instantie.
6.   Het gezamenlijke beoordelingsteam brengt zijn definitieve verslag over het beoordelingsverslag, de ontwerpaanmelding en eventueel het afzonderlijke advies van het beoordelingsteam uit binnen 21 dagen na ontvangst van die documenten en de Commissie dient dit advies onmiddellijk in bij de MDCG. Binnen 21 dagen na ontvangst van het advies van het gezamenlijke beoordelingsteam stelt de MDCG een aanbeveling op over de ontwerpaanmelding. De desbetreffende nationale autoriteit baseert haar besluit over de aanwijzing van de aangemelde instantie op de aanbeveling van de MDCG. Indien dit besluit afwijkt van de aanbeveling van de MDCG, verstrekt de desbetreffende nationale autoriteit de MDCG de nodige schriftelijke motiveringen voor haar besluit.
Amendement 116
Voorstel voor een verordening
Artikel 31 – lid 2
2.   De lidstaten kunnen alleen conformiteitsbeoordelingsinstanties aanmelden die aan de voorschriften van bijlage VI voldoen.
2.   De lidstaten melden alleen conformiteitsbeoordelingsinstanties aan die aan de voorschriften van bijlage VI voldoen en waarvoor de procedure voor de beoordeling van het verzoek is voltooid overeenkomstig artikel 30.
Amendement 117
Voorstel voor een verordening
Artikel 31 – lid 3
3.  Wanneer een voor de aangemelde instanties verantwoordelijke nationale autoriteit verantwoordelijk is voor de aanwijzing van aangemelde instanties op het gebied van andere producten dan medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek, brengt de bevoegde autoriteit voor medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek vóór de aanmelding een positief advies over de aanmelding en de reikwijdte daarvan uit.
Schrappen
Amendement 118
Voorstel voor een verordening
Artikel 31 – lid 4 – alinea 1
4.   De aanmelding geeft duidelijk de reikwijdte van de aanwijzing aan, onder vermelding van de conformiteitsbeoordelingsactiviteiten, de conformiteitsbeoordelingsprocedures en het soort hulpmiddelen dat de aangemelde instantie mag beoordelen.
4.   De aanmelding geeft duidelijk de reikwijdte van de aanwijzing aan, onder vermelding van de conformiteitsbeoordelingsactiviteiten, de conformiteitsbeoordelingsprocedures, de risicoklasse en het soort hulpmiddelen dat de aangemelde instantie mag beoordelen.
Amendement 119
Voorstel voor een verordening
Artikel 31 – lid 8
8.   Wanneer een lidstaat of de Commissie overeenkomstig lid 7 bezwaar aantekent, wordt het effect van de aanmelding opgeschort. In dit geval legt de Commissie de aangelegenheid binnen 15 dagen na het verstrijken van de in lid 7 bedoelde periode aan de MDCG voor. Na raadpleging van de betrokken partijen brengt de MDCG haar advies uit binnen 28 dagen nadat de aangelegenheid aan haar is voorgelegd. Als de aanmeldende lidstaat het niet met het advies van de MDCG eens is, kan hij de Commissie verzoeken advies uit te brengen.
8.   Wanneer een lidstaat of de Commissie overeenkomstig lid 7 bezwaar aantekent, wordt het effect van de aanmelding onmiddellijk opgeschort. In dit geval legt de Commissie de aangelegenheid binnen 15 dagen na het verstrijken van de in lid 7 bedoelde periode aan de MDCG voor. Na raadpleging van de betrokken partijen brengt de MDCG haar advies uit binnen 28 dagen nadat de aangelegenheid aan haar is voorgelegd. Als de aanmeldende lidstaat het niet met het advies van de MDCG eens is, kan hij de Commissie verzoeken advies uit te brengen.
Amendement 120
Voorstel voor een verordening
Artikel 31 – lid 9
9.  Wanneer geen bezwaar wordt aangetekend overeenkomstig lid 7 of wanneer de MDCG of de Commissie, na te zijn geraadpleegd overeenkomstig lid 8, van mening is dat de aanmelding volledig of gedeeltelijk kan worden aanvaard, maakt de Commissie de aanmelding dienovereenkomstig bekend.
9.  Wanneer geen bezwaar wordt aangetekend overeenkomstig lid 7 of wanneer de MDCG of de Commissie, na te zijn geraadpleegd overeenkomstig lid 8, van mening is dat de aanmelding volledig kan worden aanvaard, maakt de Commissie de aanmelding dienovereenkomstig bekend.
De Commissie voert tevens de informatie betreffende de aanmelding van de aangemelde instantie in het in artikel 25, tweede alinea, bedoelde elektronische systeem in. De bekendmaking ervan gaat vergezeld van het definitieve beoordelingsverslag van de voor de aangemelde instanties verantwoordelijke nationale autoriteit, het advies van het gezamenlijke beoordelingsteam en de aanbeveling van de MDCG die in dit artikel worden genoemd.
Alle bijzonderheden van de aanmelding, met inbegrip van de klasse en het soort hulpmiddelen, alsmede de bijlagen, worden ter beschikking gesteld van het publiek.
Amendement 121
Voorstel voor een verordening
Artikel 32 – lid 2
2.   De Commissie maakt de lijst van de uit hoofde van deze verordening aangemelde instanties openbaar, inclusief de aan hen toegekende identificatienummers en de activiteiten waarvoor zij zijn aangemeld. De Commissie zorgt ervoor dat de lijst wordt bijgewerkt.
2.   De Commissie maakt de lijst van de uit hoofde van deze verordening aangemelde instanties gemakkelijk toegankelijk voor het publiek, inclusief de aan hen toegekende identificatienummers en de activiteiten waarvoor zij zijn aangemeld, en alle documenten voor de aanmeldingsprocedure als bedoeld in artikel 31, lid 5. De Commissie zorgt ervoor dat de lijst wordt bijgewerkt.
Amendement 122
Voorstel voor een verordening
Artikel 33
1.   De voor de aangemelde instanties verantwoordelijke nationale autoriteit monitort voortdurend de aangemelde instanties om ervoor te zorgen dat zij blijven voldoen aan de voorschriften van bijlage VI. De aangemelde instanties verstrekken op verzoek alle relevante informatie en documenten om de autoriteit in staat te stellen na te gaan of aan die criteria wordt voldaan.
1.   De voor de aangemelde instanties verantwoordelijke nationale autoriteit, en in voorkomend geval het EMA, monitoren voortdurend de aangemelde instanties om ervoor te zorgen dat zij blijven voldoen aan de voorschriften van bijlage VI. De aangemelde instanties verstrekken op verzoek alle relevante informatie en documenten om de autoriteit in staat te stellen na te gaan of aan die criteria wordt voldaan.
De aangemelde instanties stellen de voor de aangemelde instanties verantwoordelijke nationale autoriteit onverwijld in kennis van alle veranderingen, met name betreffende hun personeel, voorzieningen, dochterondernemingen of subcontractanten, die van invloed kunnen zijn op de naleving van de voorschriften van bijlage VI of hun vermogen om de conformiteitsbeoordelingsprocedures toe te passen in verband met de hulpmiddelen waarvoor zij zijn aangewezen.
De aangemelde instanties stellen de voor de aangemelde instanties verantwoordelijke nationale autoriteit onverwijld en uiterlijk binnen vijftien dagen in kennis van alle veranderingen, met name betreffende hun personeel, voorzieningen, dochterondernemingen of subcontractanten, die van invloed kunnen zijn op de naleving van de voorschriften van bijlage VI of hun vermogen om de conformiteitsbeoordelingsprocedures toe te passen in verband met de hulpmiddelen waarvoor zij zijn aangewezen.
2.   De aangemelde instanties reageren onverwijld op door hun eigen autoriteit, de autoriteit van een andere lidstaat of de Commissie ingediende verzoeken betreffende de conformiteitsbeoordelingen die zij hebben uitgevoerd. De voor de aangemelde instanties verantwoordelijke nationale autoriteit van de lidstaat waarin de instantie is gevestigd, ziet erop toe dat gereageerd wordt op verzoeken die door de autoriteiten van een andere lidstaat of door de Commissie worden ingediend, tenzij een gegronde reden bestaat om dit niet te doen, in welk geval beide partijen de MDCG kunnen raadplegen. De aangemelde instantie of de voor de aangemelde instanties verantwoordelijke nationale autoriteit kunnen verzoeken dat aan de autoriteiten van een andere lidstaat of aan de Commissie doorgegeven informatie vertrouwelijk wordt behandeld.
2.   De aangemelde instanties reageren onverwijld en uiterlijk binnen vijftien dagen op door hun eigen autoriteit, de autoriteit van een andere lidstaat of de Commissie ingediende verzoeken betreffende de conformiteitsbeoordelingen die zij hebben uitgevoerd. De voor de aangemelde instanties verantwoordelijke nationale autoriteit van de lidstaat waarin de instantie is gevestigd, ziet erop toe dat gereageerd wordt op verzoeken die door de autoriteiten van een andere lidstaat of door de Commissie worden ingediend. Wanneer er een gegronde reden bestaat om dit niet te doen, lichten de aangemelde instanties deze redenen schriftelijk toe en raadplegen zij de MDCG, die vervolgens een aanbeveling opstelt. De voor de aangemelde instanties verantwoordelijke nationale autoriteit geeft gevolg aan de aanbeveling van de MDCG.
3.   Ten minste eens per jaar beoordeelt de voor de aangemelde instanties verantwoordelijke nationale autoriteit of elke onder haar verantwoordelijkheid vallende aangemelde instantie nog steeds aan de voorschriften van bijlage VI voldoet. Deze beoordeling omvat een bezoek ter plekke bij elke aangemelde instantie.
3.   Ten minste eens per jaar beoordeelt de voor de aangemelde instanties verantwoordelijke nationale autoriteit of elke onder haar verantwoordelijkheid vallende aangemelde instantie nog steeds aan de voorschriften van bijlage VI voldoet, met inbegrip van een beoordeling of de subcontractant(en) en dochteronderneming(en) van de aangemelde instantie aan die voorschriften voldoen. Deze beoordeling omvat een onaangekondigde inspectie door middel van een bezoek ter plekke bij elke aangemelde instantie en, in voorkomend geval, bij elke dochteronderneming of subcontractant binnen of buiten de Unie.
De beoordeling omvat ook een controle van steekproeven van de beoordelingen die de aangemelde instantie met betrekking tot ontwerpdossiers heeft uitgevoerd, ter bevestiging van de voortdurende bekwaamheid van de aangemelde instantie en ter bepaling van de kwaliteit van de door haar uitgevoerde beoordelingen, met name het vermogen van de aangemelde instantie om klinische bewijzen te evalueren en te beoordelen.
4.   Drie jaar na de aanmelding van een aangemelde instantie en daarna elke drie jaar wordt de beoordeling om te bepalen of de aangemelde instantie nog steeds aan de voorschriften van bijlage VI voldoet, uitgevoerd door de voor de aangemelde instanties verantwoordelijke nationale autoriteit van de lidstaat waarin de instantie is gevestigd en een gezamenlijk beoordelingsteam dat is aangewezen volgens de procedure van artikel 30, leden 3 en 4. Op verzoek van de Commissie of een lidstaat kan de MDCG het in dit lid beschreven beoordelingsproces te allen tijde initiëren, wanneer er redelijke zorg bestaat over de blijvende naleving van de voorschriften van bijlage VI door een aangemelde instantie.
4.   Twee jaar na de aanmelding van een aangemelde instantie en daarna elke twee jaar wordt de beoordeling om te bepalen of de aangemelde instantie en haar dochterondernemingen en subcontractanten nog steeds aan de voorschriften van bijlage VI voldoen, uitgevoerd door de voor de aangemelde instanties verantwoordelijke nationale autoriteit van de lidstaat waarin de instantie is gevestigd en een gezamenlijk beoordelingsteam dat is aangewezen volgens de procedure van artikel 30, leden 3 en 4. Op verzoek van de Commissie of een lidstaat kan de MDCG het in dit lid beschreven beoordelingsproces te allen tijde initiëren, wanneer er redelijke zorg bestaat over de blijvende naleving van de voorschriften van bijlage VI door een aangemelde instantie of een dochteronderneming of subcontractant van een aangemelde instantie.
Voor bijzondere aangemelde instanties als bedoeld in artikel 41 bis, wordt de beoordeling als bedoeld in dit lid elk jaar uitgevoerd.
De volledige resultaten van de beoordelingen worden gepubliceerd.
5.   De lidstaten brengen ten minste eens per jaar bij de Commissie en de andere lidstaten verslag uit over hun monitoringactiviteiten. Dit verslag bevat een samenvatting die openbaar wordt gemaakt.
5.   De lidstaten brengen ten minste eens per jaar bij de Commissie en de andere lidstaten verslag uit over hun monitoringactiviteiten. Dit verslag bevat een samenvatting die openbaar wordt gemaakt.
5 bis.  De aangemelde instanties dienen elk jaar een jaarlijks activiteitenverslag met de in punt 5 van bijlage VI bedoelde informatie in bij de bevoegde autoriteit en bij de Commissie, die het doorstuurt naar de MDCG.
Amendement 123
Voorstel voor een verordening
Artikel 34 – lid 2
2.   Wanneer een voor de aangemelde instanties verantwoordelijke nationale autoriteit heeft geconstateerd dat een aangemelde instantie niet langer aan de voorschriften van bijlage VI voldoet of haar verplichtingen niet nakomt, wordt de aanmelding door de autoriteit geschorst, beperkt of geheel of gedeeltelijk ingetrokken, afhankelijk van de mate waarin niet aan die voorschriften wordt voldaan of die verplichtingen niet worden nagekomen. Een schorsing mag niet langer duren dan een jaar en kan één keer met dezelfde periode worden verlengd. Wanneer de aangemelde instantie haar activiteiten heeft gestaakt, trekt de voor de aangemelde instanties verantwoordelijke nationale autoriteit de aanmelding in.
2.   Wanneer een voor de aangemelde instanties verantwoordelijke nationale autoriteit heeft geconstateerd dat een aangemelde instantie niet langer aan de voorschriften van bijlage VI voldoet of haar verplichtingen niet nakomt, wordt de aanmelding door de autoriteit geschorst, beperkt of geheel of gedeeltelijk ingetrokken, afhankelijk van de mate waarin niet aan die voorschriften wordt voldaan of die verplichtingen niet worden nagekomen. De schorsing is van toepassing totdat de MDCG, na een beoordeling door een overeenkomstig de in artikel 30, lid 3, beschreven procedure aangewezen gezamenlijk beoordelingsteam, een besluit tot opheffing van de schorsing heeft genomen. Wanneer de aangemelde instantie haar activiteiten heeft gestaakt, trekt de voor de aangemelde instanties verantwoordelijke nationale autoriteit de aanmelding in.
De voor de aangemelde instanties verantwoordelijke nationale autoriteit stelt de Commissie en de andere lidstaten onmiddellijk in kennis van elke schorsing, beperking of intrekking van een aanmelding.
De voor de aangemelde instanties verantwoordelijke nationale autoriteit stelt de Commissie, de andere lidstaten en de relevante fabrikanten en gezondheidswerkers onmiddellijk en uiterlijk binnen tien dagen in kennis van elke schorsing, beperking of intrekking van een aanmelding.
Amendement 124
Voorstel voor een verordening
Artikel 34 – lid 3
3.   Wanneer een aanmelding wordt beperkt, geschorst of ingetrokken, onderneemt de lidstaat de nodige stappen om ervoor te zorgen dat de dossiers van de betrokken aangemelde instantie hetzij door een andere aangemelde instantie worden behandeld, hetzij op verzoek ter beschikking kunnen worden gesteld van de voor de aangemelde instanties verantwoordelijke nationale autoriteiten en markttoezichtautoriteiten.
3.   Wanneer een aanmelding wordt beperkt, geschorst of ingetrokken, stelt de lidstaat de Commissie daarvan in kennis en onderneemt de lidstaat de nodige stappen om ervoor te zorgen dat de dossiers van de betrokken aangemelde instantie hetzij door een andere aangemelde instantie worden behandeld, hetzij op verzoek ter beschikking kunnen worden gesteld van de voor de aangemelde instanties verantwoordelijke nationale autoriteiten en markttoezichtautoriteiten.
Amendement 125
Voorstel voor een verordening
Artikel 34 – lid 4
4.   De voor de aangemelde instanties verantwoordelijke nationale autoriteit beoordeelt of de redenen die aanleiding hebben gegeven tot de wijziging van de aanmelding gevolgen hebben voor de door de aangemelde instantie afgegeven certificaten en dient binnen drie maanden na de kennisgeving van de wijzigingen in de aanmelding een verslag over haar bevindingen bij de Commissie en de andere lidstaten in. Wanneer nodig om de veiligheid van de in de handel gebrachte hulpmiddelen te waarborgen, draagt die autoriteit de aangemelde instantie op certificaten die ten onrechte zijn afgegeven, binnen een door de autoriteit bepaalde redelijke termijn te schorsen of in te trekken. Als de aangemelde instantie dit niet binnen de vastgestelde termijn doet of haar activiteiten heeft gestaakt, schorst de voor de aangemelde instanties verantwoordelijke nationale autoriteit de ten onrechte afgegeven certificaten zelf of trekt deze zelf in.
4.   De voor de aangemelde instanties verantwoordelijke nationale autoriteit beoordeelt of de redenen die aanleiding hebben gegeven tot de schorsing, beperking of intrekking van de aanmelding gevolgen hebben voor de door de aangemelde instantie afgegeven certificaten en dient binnen drie maanden na de kennisgeving van de wijzigingen in de aanmelding een verslag over haar bevindingen bij de Commissie en de andere lidstaten in. Wanneer nodig om de veiligheid van de in de handel gebrachte hulpmiddelen te waarborgen, draagt die autoriteit de aangemelde instantie op certificaten die ten onrechte zijn afgegeven, binnen een door de autoriteit bepaalde redelijke termijn, en uiterlijk dertig dagen na de publicatie van het verslag, te schorsen of in te trekken. Als de aangemelde instantie dit niet binnen de vastgestelde termijn doet of haar activiteiten heeft gestaakt, schorst de voor de aangemelde instanties verantwoordelijke nationale autoriteit de ten onrechte afgegeven certificaten zelf of trekt deze zelf in.
Om te controleren of de redenen die aanleiding hebben gegeven tot de schorsing, beperking of intrekking van de aanmelding, gevolgen hebben voor de afgegeven certificaten, vraagt de verantwoordelijke nationale autoriteit de relevante fabrikanten bewijzen te verstrekken van de conformiteit tijdens de aanmelding, waarbij de fabrikanten dertig dagen de tijd hebben om hierop te antwoorden.
Amendement 126
Voorstel voor een verordening
Artikel 34 – lid 5
5.   De certificaten, met uitzondering van de ten onrechte afgegeven certificaten, die zijn afgegeven door de aangemelde instantie waarvoor de aanmelding is geschorst, beperkt of ingetrokken, blijven geldig in de volgende omstandigheden:
5.   De certificaten, met uitzondering van de ten onrechte afgegeven certificaten, die zijn afgegeven door de aangemelde instantie waarvoor de aanmelding is geschorst, beperkt of ingetrokken, blijven geldig in de volgende omstandigheden:
(a)   bij schorsing van een aanmelding: op voorwaarde dat de bevoegde autoriteit voor medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek van de lidstaat waarin de fabrikant van het hulpmiddel waarop het certificaat betrekking heeft, is gevestigd of een andere aangemelde instantie die verantwoordelijk is voor medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek binnen drie maanden na de schorsing schriftelijk bevestigt dat zij de functies van de aangemelde instantie tijdens de schorsingsperiode vervult;
(a)   bij schorsing van een aanmelding: op voorwaarde dat een andere aangemelde instantie die verantwoordelijk is voor medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek binnen drie maanden na de schorsing schriftelijk bevestigt dat zij de functies van de aangemelde instantie tijdens de schorsingsperiode vervult;
(b)   bij beperking of intrekking van een aanmelding: gedurende een periode van drie maanden na de beperking of intrekking. De bevoegde autoriteit voor medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek van de lidstaat waarin de fabrikant van het hulpmiddel waarop het certificaat betrekking heeft, is gevestigd, kan de geldigheidsduur van de certificaten verlengen voor verdere perioden van drie maanden, die tezamen niet meer dan twaalf maanden mogen bedragen, mits zij tijdens deze periode de functies van de aangemelde instantie vervult.
(b)   bij beperking of intrekking van een aanmelding: gedurende een periode van drie maanden na de beperking of intrekking. De bevoegde autoriteit voor medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek van de lidstaat waarin de fabrikant van het hulpmiddel waarop het certificaat betrekking heeft, is gevestigd, kan de geldigheidsduur van de certificaten verlengen voor verdere perioden van drie maanden, die tezamen niet meer dan twaalf maanden mogen bedragen, mits zij tijdens deze periode de functies van de aangemelde instantie vervult.
De autoriteit of de aangemelde instantie die de functies van de door de wijziging van de aanmelding getroffen aangemelde instantie vervult, stelt de Commissie, de andere lidstaten en de andere aangemelde instanties hiervan onmiddellijk in kennis.
De autoriteit of de aangemelde instantie die de functies van de door de wijziging van de aanmelding getroffen aangemelde instantie vervult, stelt de Commissie, de andere lidstaten en de andere aangemelde instanties hiervan onmiddellijk en uiterlijk binnen tien dagen in kennis.
De Commissie voert onverwijld en uiterlijk binnen tien dagen de informatie betreffende de wijzigingen in de aanmelding van de aangemelde instantie in het in artikel 25, tweede alinea, bedoelde elektronische systeem in.
Amendement 127
Voorstel voor een verordening
Artikel 35 – lid 1
1.   De Commissie onderzoekt alle gevallen waarin zij is geattendeerd op problemen in verband met de voortdurende naleving door een aangemelde instantie van de in bijlage VI vastgestelde voorschriften of de verplichtingen waaraan zij is onderworpen. Zij kan dergelijke onderzoeken ook op eigen initiatief starten.
1.   De Commissie onderzoekt alle gevallen waarin zij is geattendeerd op problemen in verband met de voortdurende naleving door een aangemelde instantie van de in bijlage VI vastgestelde voorschriften of de verplichtingen waaraan zij is onderworpen. Zij kan dergelijke onderzoeken ook op eigen initiatief starten, bijvoorbeeld in de vorm van een onaangekondigd bezoek aan de aangemelde instantie door een gezamenlijk onderzoeksteam dat is samengesteld overeenkomstig artikel 30, lid 3.
Amendement 128
Voorstel voor een verordening
Artikel 35 – lid 3 – alinea 1
3.   Wanneer de Commissie constateert dat een aangemelde instantie niet langer aan de aanmeldingsvoorschriften voldoet, brengt zij de aanmeldende lidstaat daarvan op de hoogte en verzoekt zij deze lidstaat de nodige corrigerende maatregelen te nemen, waaronder zo nodig schorsing, beperking of intrekking van de aanmelding.
3.   Wanneer de Commissie in overleg met de MDCG besluit dat een aangemelde instantie niet langer aan de aanmeldingsvoorschriften voldoet, brengt zij de aanmeldende lidstaat daarvan op de hoogte en verzoekt zij deze lidstaat de nodige corrigerende maatregelen te nemen, waaronder zo nodig schorsing, beperking of intrekking van de aanmelding, in overeenstemming met artikel 34, lid 2.
Amendement 129
Voorstel voor een verordening
Artikel 37 – alinea 1
De Commissie zorgt ervoor dat een passende coördinatie en samenwerking tussen de aangemelde instanties tot stand wordt gebracht en ten uitvoer wordt gelegd in de vorm van de coördinatiegroep van aangemelde instanties, als bedoeld in artikel 39 van Verordening [Ref. van toekomstige verordening betreffende medische hulpmiddelen]
De Commissie zorgt er in overleg met de MDCG voor dat een passende coördinatie en samenwerking tussen de aangemelde instanties tot stand wordt gebracht en ten uitvoer wordt gelegd in de vorm van de coördinatiegroep van aangemelde instanties, als bedoeld in artikel 39 van Verordening [Ref. van toekomstige verordening betreffende medische hulpmiddelen]. Deze groep vergadert regelmatig en ten minste twee keer per jaar.
Amendement 130
Voorstel voor een verordening
Artikel 37 – alinea 2 bis (nieuw)
De Commissie of de MDCG kan verzoeken om de deelname van een aangemelde instantie.
Amendement 131
Voorstel voor een verordening
Artikel 37 – alinea 2 ter (nieuw)
De Commissie kan door middel van uitvoeringshandelingen maatregelen vaststellen met betrekking tot de uitvoeringsvoorschriften voor de werking van de coördinatiegroep van aangemelde instanties als bepaald in dit artikel. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 84, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure.
Amendement 132
Voorstel voor een verordening
Artikel 38
Leges
Vergoedingen voor de activiteiten van nationale autoriteiten
1.   De lidstaat waarin de instanties zijn gevestigd, vraagt een vergoeding van de conformiteitsbeoordelingsinstanties die een verzoek indienen en van de aangemelde instanties. Deze vergoedingen dekken geheel of gedeeltelijk de kosten met betrekking tot de activiteiten die overeenkomstig deze verordening worden uitgevoerd door de voor de aangemelde instanties verantwoordelijke nationale autoriteiten.
1.   De lidstaat waarin de instanties zijn gevestigd, vraagt een vergoeding van de conformiteitsbeoordelingsinstanties die een verzoek indienen en van de aangemelde instanties. Deze vergoedingen dekken geheel of gedeeltelijk de kosten met betrekking tot de activiteiten die overeenkomstig deze verordening worden uitgevoerd door de voor de aangemelde instanties verantwoordelijke nationale autoriteiten.
2.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 85 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot bepaling van de structuur en de hoogte van de vergoedingen, als bedoeld in lid 1, rekening houdend met de doelstellingen op het gebied van de bescherming van de gezondheid en veiligheid van de mens, de ondersteuning van innovatie en kosteneffectiviteit. Er wordt bijzondere aandacht besteed aan de belangen van aangemelde instanties die een geldig certificaat hebben ingediend dat is afgegeven door een nationale accreditatie-instantie als bedoeld in artikel 29, lid 2, en aan aangemelde instanties die kleine en middelgrote ondernemingen zijn, als gedefinieerd bij Aanbeveling 2003/361/EG van de Commissie.
2.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 85 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot bepaling van de structuur en de hoogte van de vergoedingen, als bedoeld in lid 1, rekening houdend met de doelstellingen op het gebied van de bescherming van de gezondheid en veiligheid van de mens, de ondersteuning van innovatie, kosteneffectiviteit en de noodzaak om gelijke voorwaarden te scheppen in alle lidstaten. Er wordt bijzondere aandacht besteed aan de belangen van aangemelde instanties die een geldig certificaat hebben ingediend dat is afgegeven door een nationale accreditatie-instantie als bedoeld in artikel 29, lid 2, en aan aangemelde instanties die kleine en middelgrote ondernemingen zijn, als gedefinieerd bij Aanbeveling 2003/361/EG van de Commissie.
Deze vergoedingen zijn evenredig aan en afgestemd op de nationale levensstandaarden. De hoogte van de vergoedingen wordt openbaar gemaakt.
Amendement 133
Voorstel voor een verordening
Artikel 38 bis (nieuw)
Artikel 38 bis
Transparantie van vergoedingen die aangemelde instanties heffen voor conformiteitsbeoordelingsactiviteiten
1.  De lidstaten stellen bepalingen inzake standaardvergoedingen voor aangemelde instanties vast.
2.  De vergoedingen zijn in alle lidstaten van een vergelijkbaar niveau. Binnen 24 maanden vanaf de datum van inwerkingtreding van deze verordening verstrekt de Commissie richtsnoeren om de vergelijkbaarheid van deze vergoedingen te vergemakkelijken.
3.  De lidstaten sturen hun lijst met standaardvergoedingen door naar de Commissie.
4.  De nationale autoriteit zorgt ervoor dat de aangemelde instanties de lijsten met standaardvergoedingen voor de conformiteitsbeoordelingsactiviteiten openbaar maken.
Amendement 134
Voorstel voor een verordening
Hoofdstuk V – titel
Hoofdstuk V
Hoofdstuk III*
Indeling en conformiteitsbeoordeling
Conformiteitsbeoordeling
* Ingevolge dit amendement, vallen arikelen 40, 41, 41 bis, 41 ter, 41 quater, 42 bis, 43, 44, 45, 46 onder dit hoofdstuk.
Amendement 135
Voorstel voor een verordening
Hoofdstuk V – Afdeling 1 – titel
Afdeling 1 – Indeling
Hoofdstuk II*
Indeling van medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek
* Ingevolge dit amendement, valt arikel 39 onder dit hoofdstuk.
Amendement 136
Voorstel voor een verordening
Artikel 39 – lid 1
1.   De hulpmiddelen worden ingedeeld in de klassen A, B, C en D, rekening houdend met het beoogde doel en de inherente risico's ervan. De indeling wordt uitgevoerd overeenkomstig de indelingscriteria van bijlage VII.
1.   De hulpmiddelen worden ingedeeld in de klassen A, B, C en D, rekening houdend met het beoogde doel, de nieuwheid, de complexiteit en de inherente risico's ervan. De indeling wordt uitgevoerd overeenkomstig de indelingscriteria van bijlage VII.
Amendement 137
Voorstel voor een verordening
Artikel 39 – lid 2 – alinea 2
Ten minste 14 dagen voordat een besluit wordt genomen, stelt de bevoegde autoriteit de MDCG en de Commissie van haar voorgenomen besluit in kennis.
Ten minste 14 dagen voordat een besluit wordt genomen, stelt de bevoegde autoriteit de MDCG en de Commissie van haar voorgenomen besluit in kennis. Het besluit wordt openbaar gemaakt in de Europese databank.
Amendement 138
Voorstel voor een verordening
Artikel 39 – lid 3 – alinea 1
De Commissie kan op verzoek van een lidstaat of op eigen initiatief door middel van uitvoeringshandelingen een besluit nemen over de toepassing van de indelingscriteria van bijlage VII op een bepaald hulpmiddel of een categorie of groep hulpmiddelen om de indeling daarvan vast te stellen.
De Commissie kan op eigen initiatief of moet op verzoek van een lidstaat door middel van uitvoeringshandelingen een besluit nemen over de toepassing van de indelingscriteria van bijlage VII op een bepaald hulpmiddel of een categorie of groep hulpmiddelen om de indeling daarvan vast te stellen. Een dergelijk besluit wordt met name genomen om een oplossing te vinden voor uiteenlopende besluiten van de lidstaten met betrekking tot de indeling van hulpmiddelen.
Amendement 139
Voorstel voor een verordening
Artikel 39 – lid 4 – inleidende formule
4.   In het licht van de technische vooruitgang en op grond van de informatie die tijdens de in de artikelen 59 tot en met 73 beschreven bewakings- en markttoezichtactiviteiten beschikbaar komt, is de Commissie bevoegd overeenkomstig artikel 85 gedelegeerde handelingen vast te stellen wat het volgende betreft:
4.   In het licht van de technische vooruitgang en op grond van de informatie die tijdens de in de artikelen 59 tot en met 73 beschreven bewakings- en markttoezichtactiviteiten beschikbaar komt, is de Commissie, nadat zij de relevante belanghebbenden - met inbegrip van de organisaties van gezondheidswerkers en producentenorganisaties - heeft geraadpleegd, bevoegd overeenkomstig artikel 85 gedelegeerde handelingen vast te stellen wat het volgende betreft:
Amendement 140
Voorstel voor een verordening
Artikel 40 – lid 2 – alinea 2
Wanneer een referentielaboratorium wordt aangewezen overeenkomstig artikel 78, verzoekt de aangemelde instantie die de conformiteitsbeoordeling uitvoert dat referentielaboratorium bovendien om na te gaan of het hulpmiddel voldoet aan de toepasselijke GTS, indien beschikbaar, of aan andere door de fabrikant gekozen oplossingen om te zorgen voor een veiligheids- en prestatieniveau dat ten minste gelijkwaardig is, als aangegeven in punt 5.4 van bijlage VIII en in punt 3.5 van bijlage IX.
Wanneer een referentielaboratorium wordt aangewezen overeenkomstig artikel 78, verzoekt de aangemelde instantie die de conformiteitsbeoordeling uitvoert dat referentielaboratorium bovendien om door middel van laboratoriumonderzoek na te gaan of het hulpmiddel voldoet aan de toepasselijke GTS, als aangegeven in punt 5.4 van bijlage VIII en in punt 3.5 van bijlage IX. Het door een referentielaboratorium uitgevoerde laboratoriumonderzoek richt zich met name op analytische gevoeligheid en specificiteit aan de hand van referentiemateriaal, en op diagnostische gevoeligheid en specificiteit aan de hand van monsters van een eerdere, vastgestelde infectie.
Amendement 141
Voorstel voor een verordening
Artikel 40 – lid 4 – alinea 2
Voor hulpmiddelen voor zelftesten en decentrale tests moet de fabrikant bovendien voldoen aan de bijkomende voorschriften van punt 6.1 van bijlage VIII.
Voor hulpmiddelen voor zelftesten moet de fabrikant bovendien voldoen aan de bijkomende voorschriften van punt 6.1 van bijlage VIII.
Amendement 142
Voorstel voor een verordening
Artikel 40 – lid 5 – alinea 2 – letter a
(a)  voor hulpmiddelen voor decentrale tests, tot de voorschriften van punt 6.1 van bijlage VIII;
Schrappen
Amendement 143
Voorstel voor een verordening
Artikel 40 – lid 5 – alinea 2 – letter c
(c)  voor hulpmiddelen met een meetfunctie, tot de aspecten van de vervaardiging die verband houden met de conformiteit van de hulpmiddelen met de metrologische voorschriften.
Schrappen
Amendement 144
Voorstel voor een verordening
Artikel 40 – lid 10
10.  In het licht van de technische vooruitgang en op grond van de informatie die tijdens de aanwijzing of monitoring van aangemelde instanties, als vastgesteld in de artikelen 26 tot en met 38, of de in de artikelen 59 tot en met 73 beschreven bewakings- en markttoezichtactiviteiten beschikbaar komt, is de Commissie bevoegd overeenkomstig artikel 85 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging of aanvulling van de in de bijlagen VIII, IX en X vastgestelde conformiteitsbeoordelingsprocedures.
Schrappen
Amendement 145
Voorstel voor een verordening
Artikel 41 – lid 1
Betrokkenheid van aangemelde instanties
Betrokkenheid van aangemelde instanties bij conformiteitsbeoordelingsprocedures
1.   Wanneer de conformiteitsbeoordelingsprocedure de betrokkenheid van een aangemelde instantie vereist, kan de fabrikant een verzoek daartoe richten aan een aangemelde instantie van zijn keuze, mits de instantie voor de conformiteitsbeoordelingsactiviteiten, de conformiteitsbeoordelingsprocedures en de betrokken hulpmiddelen is aangemeld. Een verzoek kan niet gelijktijdig worden ingediend bij meer dan een aangemelde instantie voor dezelfde conformiteitsbeoordelingsactiviteit.
1.   Wanneer de conformiteitsbeoordelingsprocedure de betrokkenheid van een aangemelde instantie vereist, kan de fabrikant van andere dan de in artikel 41 bis, lid 1, genoemde hulpmiddelen, een verzoek daartoe richten aan een aangemelde instantie van zijn keuze, mits de instantie voor de conformiteitsbeoordelingsactiviteiten, de conformiteitsbeoordelingsprocedures en de betrokken hulpmiddelen is aangemeld. Wanneer een fabrikant dit verzoek richt aan een aangemelde instantie in een andere lidstaat dan de lidstaat waar hij is geregistreerd, stelt de fabrikant zijn voor de aangemelde instanties verantwoordelijke nationale autoriteit in kennis van het verzoek. Een verzoek kan niet gelijktijdig worden ingediend bij meer dan een aangemelde instantie voor dezelfde conformiteitsbeoordelingsactiviteit.
Amendement 146
Voorstel voor een verordening
Afdeling 2 bis (nieuw) – titel – na artikel 41
Afdeling 2 bis
Aanvullende bepalingen voor de conformiteitsbeoordeling van hulpmiddelen met een hoog risico: Betrokkenheid van bijzondere aangemelde instanties
Amendement 147
Voorstel voor een verordening
Artikel 41 bis (nieuw)
Artikel 41 bis
Betrokkenheid van bijzondere aangemelde instanties bij conformiteitsbeoordelingsprocedures van hulpmiddelen met een hoog risico
1.  Alleen bijzondere aangemelde instanties zijn bevoegd om conformiteitsbeoordelingen voor hulpmiddelen van klasse D uit te voeren.
2.  Bijzondere aangemelde instanties die een verzoek indienen die van oordeel zijn dat zij voldoen aan de voorschriften voor bijzondere aangemelde instanties als bedoeld in bijlage VI, punt 3.6, dienen hun verzoek in bij het EMA.
3.  Het verzoek gaat vergezeld van de aan het EMA te betalen vergoeding ter dekking van de kosten voor het onderzoeken van het verzoek.
4.  Uit de bijzondere aangemelde instanties die een verzoek hebben ingediend, selecteert het EMA de bijzondere aangemelde instanties, in overeenstemming met de voorschriften in bijlage VI, en stelt zijn advies inzake de vergunning voor het uitvoeren van conformiteitsbeoordelingen voor de in lid 1 genoemde hulpmiddelen binnen 90 dagen op en stuurt dit naar de Commissie.
5.  De Commissie maakt vervolgens de aanmelding en de namen van de bijzondere aangemelde instanties dienovereenkomstig bekend.
6.  Deze aanmelding wordt geldig de dag na de bekendmaking ervan in de door de Commissie ontwikkelde en beheerde databank van aangemelde instanties. De bekendgemaakte aanmelding bepaalt de reikwijdte van de rechtmatige activiteiten van de bijzondere aangemelde instantie.
Deze aanmelding is geldig voor vijf jaar en kan elke vijf jaar worden verlengd middels een nieuw verzoek aan het EMA.
7.  De fabrikant van hulpmiddelen als bedoeld in lid 1 kan een verzoek richten aan de bijzondere aangemelde instantie van zijn keuze, waarvan de naam is opgenomen in het elektronische systeem van artikel 41 ter.
8.  Een verzoek kan niet gelijktijdig worden ingediend bij meer dan een bijzondere aangemelde instantie voor dezelfde conformiteitsbeoordelingsactiviteit.
9.  De bijzondere aangemelde instantie stelt het EMA en de Commissie in kennis van de verzoeken om conformiteitsbeoordelingen voor hulpmiddelen als bedoeld in lid 1.
10.  Artikel 41, leden 2, 3 en 4, zijn van toepassing op bijzondere aangemelde instanties.
Amendement 148
Voorstel voor een verordening
Artikel 41 ter (nieuw)
Artikel 41 ter
Elektronisch systeem voor bijzondere aangemelde instanties
1.  Door de Commissie wordt in samenwerking met het EMA een elektronisch registratiesysteem opgezet voor de volgende doeleinden, dat zij regelmatig bijwerken:
–  de registratie van verzoeken en verleende vergunningen voor het uitvoeren van conformiteitsbeoordelingen in de hoedanigheid van bijzondere aangemelde instantie overeenkomstig dit punt, alsmede het verzamelen en verwerken van informatie betreffende de namen van de bijzondere aangemelde instanties;
–  de uitwisseling van informatie met nationale autoriteiten;
–  de bekendmaking van beoordelingsverslagen.
2.  De verzamelde en verwerkte informatie in het elektronische systeem met betrekking tot bijzondere aangemelde instanties wordt door het EMA in het elektronische registratiesysteem ingevoerd.
3.  De verzamelde en verwerkte informatie in het elektronische systeem met betrekking tot bijzondere aangemelde instanties is toegankelijk voor het publiek.
Amendement 149
Voorstel voor een verordening
Artikel 41 quater (nieuw)
Artikel 41 quater
Netwerk van bijzondere aangemelde instanties
1.  Het EMA richt het netwerk van bijzondere aangemelde instanties op en leidt, coördineert en beheert dit.
2.  Het netwerk heeft ten doel:
a)  een bijdrage te leveren aan het verwerkelijken van het potentieel van Europese samenwerking met betrekking tot sterk gespecialiseerde medische technologieën op het gebied van medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek;
b)  een bijdrage te leveren aan de bundeling van kennis met betrekking tot medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek;
c)  de ontwikkeling van benchmarks voor conformiteitsbeoordeling te bevorderen en een bijdrage te leveren aan de ontwikkeling en verspreiding van beste praktijken binnen en buiten het netwerk;
d)  het vinden van de deskundigen op innovatieve terreinen te bevorderen;
e)  regels inzake belangenconflicten te ontwikkelen en bij te werken; en
f)  soortgelijke uitdagingen met betrekking tot de uitvoering van conformiteitsbeoordelingsprocedures in innovatieve technologieën gemeenschappelijk op te lossen.
3.  Vergaderingen van het netwerk vinden plaats op verzoek van ten minste twee van de leden of van het EMA. Het netwerk komt ten minste tweemaal per jaar bijeen.
Amendement 150
Voorstel voor een verordening
Artikel 42
Artikel 42
Schrappen
Mechanisme voor de toetsing van bepaalde conformiteitsbeoordelingen
Maatregelen overeenkomstig dit lid kunnen alleen op grond van een of meer van de volgende criteria worden gerechtvaardigd:
1.  De aangemelde instanties stellen de Commissie in kennis van de verzoeken om conformiteitsbeoordelingen voor hulpmiddelen van klasse D, behalve voor verzoeken om bestaande certificaten aan te vullen of te verlengen. De kennisgeving gaat vergezeld van de ontwerpgebruiksaanwijzing, als bedoeld in punt 17.3 van bijlage I, en de ontwerpsamenvatting betreffende de veiligheid en de prestaties, als bedoeld in artikel 24. In haar kennisgeving geeft de aangemelde instantie de geschatte datum aan waarop de conformiteitsbeoordeling moet zijn voltooid. De Commissie stuurt de kennisgeving en de begeleidende documenten onmiddellijk naar de MDCG door.
2.  Binnen 28 dagen na ontvangst van de in lid 1 bedoelde informatie kan de MDCG de aangemelde instantie verzoeken om vóór de afgifte van een certificaat een samenvatting van de voorlopige conformiteitsbeoordeling in te dienen. Op voorstel van een van haar leden of de Commissie neemt de MDCG een besluit over de indiening van een dergelijk verzoek overeenkomstig de in artikel 78, lid 4, van Verordening [Ref. van toekomstige verordening betreffende medische hulpmiddelen] vastgestelde procedure. In haar verzoek geeft de MDCG de wetenschappelijk geldige gezondheidsreden aan waarom zij het specifieke dossier voor indiening van een samenvatting van de voorlopige conformiteitsbeoordeling heeft geselecteerd. Bij de selectie van een specifiek dossier wordt terdege rekening gehouden met het beginsel van gelijke behandeling.
Binnen vijf dagen na ontvangst van het verzoek van de MDCG stelt de aangemelde instantie de fabrikant daarvan in kennis.
3.  De MDCG kan uiterlijk zestig dagen na indiening van de samenvatting van de voorlopige conformiteitsbeoordeling opmerkingen hierover indienen. Binnen die periode en uiterlijk dertig dagen na indiening kan de MDCG verzoeken om indiening van aanvullende informatie die om wetenschappelijk geldige redenen nodig is voor de analyse van de voorlopige conformiteitsbeoordeling van de aangemelde instantie. Dit kan een verzoek om monsters of een bezoek ter plekke in de bedrijfsruimten van de fabrikant omvatten. Totdat de verlangde aanvullende informatie is verstrekt, wordt de in de eerste zin van dit lid bedoelde periode voor het indienen van opmerkingen opgeschort. Latere verzoeken om aanvullende informatie van de MDCG schorten de periode voor de indiening van opmerkingen niet op.
4.  De aangemelde instantie houdt terdege rekening met de overeenkomstig lid 3 ontvangen opmerkingen. Zij stuurt de Commissie een toelichting op de wijze waarop deze opmerkingen in aanmerking zijn genomen, met een eventuele rechtvaardiging van de redenen waarom geen gevolg is gegeven aan de ontvangen opmerkingen, alsook haar definitieve besluit betreffende de conformiteitsbeoordeling in kwestie. De Commissie stuurt deze informatie onmiddellijk naar de MDCG door.
5.  Wanneer dit noodzakelijk wordt geacht voor de bescherming van de veiligheid van de patiënten en de volksgezondheid, kan de Commissie door middel van uitvoeringshandelingen specifieke categorieën of groepen hulpmiddelen, met uitzondering van hulpmiddelen van klasse D, vaststellen waarop de leden 1 tot en met 4 gedurende een vooraf bepaalde periode van toepassing zijn. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 84, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure.
Maatregelen overeenkomstig dit lid kunnen alleen op grond van een of meer van de volgende criteria worden gerechtvaardigd:
(a)  het innovatieve karakter van het hulpmiddel of de technologie waarop het is gebaseerd en het significante klinische effect of effect voor de volksgezondheid daarvan;
(b)  een nadelige verandering in het risico/batenprofiel van een specifieke categorie of groep hulpmiddelen als gevolg van wetenschappelijk geldige zorgen over de gezondheid in verband met bestanddelen of bronmateriaal of in verband met het effect op de gezondheid bij een defect;
(c)  een toegenomen aantal ernstige incidenten, gerapporteerd overeenkomstig artikel 59, in verband met een specifieke categorie of groep hulpmiddelen;
(d)  significante verschillen in de conformiteitsbeoordelingen, uitgevoerd door verschillende aangemelde instanties op substantieel soortgelijke hulpmiddelen;
(e)  volksgezondheidszorgen in verband met een specifieke categorie of groep hulpmiddelen of de technologie waarop zij zijn gebaseerd.
6.  De Commissie maakt een samenvatting van de overeenkomstig lid 3 ingediende opmerkingen en de uitkomst van de conformiteitsbeoordelingsprocedure toegankelijk voor het publiek. Zij deelt geen persoonsgegevens of informatie van commercieel vertrouwelijke aard mee.
7.  De Commissie zet voor de uitvoering van dit artikel de nodige technische infrastructuur op voor de uitwisseling van gegevens met elektronische middelen tussen de aangemelde instanties en de MDCG.
8.  De Commissie kan door middel van uitvoeringshandelingen de uitvoeringsvoorschriften en de procedurele aspecten vaststellen voor de indiening en de analyse van de samenvatting van de voorlopige conformiteitsbeoordeling overeenkomstig de leden 2 en 3. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 84, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure.
Amendement 151
Voorstel voor een verordening
Artikel 42 bis (nieuw)
Artikel 42 bis
Beoordelingsprocedure per geval voor conformiteitsbeoordelingen van bepaalde hulpmiddelen met een hoog risico
1.  De bijzondere aangemelde instanties stellen de Commissie in kennis van de verzoeken om conformiteitsbeoordelingen voor hulpmiddelen van klasse D, behalve voor verzoeken om bestaande certificaten te verlengen. De kennisgeving gaat vergezeld van de ontwerpgebruiksaanwijzing, als bedoeld in punt 17.3 van bijlage I, en de ontwerpsamenvatting van de veiligheids- en klinische prestaties, als bedoeld in artikel 24. In haar kennisgeving geeft de bijzondere aangemelde instantie de geschatte datum aan waarop de conformiteitsbeoordeling moet zijn voltooid. De Commissie stuurt de kennisgeving en de begeleidende documenten onmiddellijk door naar de coördinatiegroep (CG) van het comité voor de beoordeling van medische hulpmiddelen (ACMD), als bedoeld in artikel 76 bis. De CG stuurt de kennisgeving en de begeleidende documenten onmiddellijk naar de relevante subgroepen door.
2.  Binnen twintig dagen na ontvangst van de in lid 1 bedoelde informatie kan de CG besluiten, op verzoek van ten minste drie leden van de relevante subgroepen van het ACMD of op verzoek van de Commissie, de bijzondere aangemelde instantie te verzoeken om vóór de afgifte van een certificaat de volgende documenten in te dienen:
–  de samenvatting van de voorlopige conformiteitsbeoordeling;
–  het verslag over het klinische bewijsmateriaal en het verslag over de klinische prestatiestudie, als bedoeld in bijlage XII;
–  gegevens die zijn verkregen bij de follow-up na het in de handel brengen als bedoeld in bijlage XII; en
–  alle informatie betreffende het al dan niet in de handel brengen van het hulpmiddel in derde landen en, indien beschikbaar, de resultaten van de door de bevoegde autoriteiten in die landen uitgevoerde evaluatie.
De leden van de relevante subgroepen van het ACMD besluiten met name aan de hand van de volgende criteria over de indiening van dergelijke verzoeken per geval:
a)  het innovatieve karakter van het hulpmiddel of de technologie waarop het is gebaseerd en het significante klinische effect of effect voor de volksgezondheid daarvan;
b)  een nadelige verandering in het risico/batenprofiel van een specifieke categorie of groep hulpmiddelen als gevolg van wetenschappelijk geldige zorgen over de gezondheid in verband met bestanddelen of bronmateriaal of in verband met het effect op de gezondheid bij een defect;
c)  een toegenomen aantal ernstige incidenten, gerapporteerd overeenkomstig artikel 61, in verband met een specifieke categorie of groep hulpmiddelen;
d)  significante verschillen in de conformiteitsbeoordelingen, uitgevoerd door verschillende bijzondere aangemelde instanties op substantieel soortgelijke hulpmiddelen.
In het licht van de technische vooruitgang en op grond van de informatie die beschikbaar komt, is de Commissie bevoegd overeenkomstig artikel 89 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging of aanvulling van deze criteria.
In zijn verzoek vermeldt het ACMD de wetenschappelijk geldige gezondheidsreden voor de keuze van het specifieke dossier.
Indien het ACMD geen verzoek indient binnen twintig dagen na ontvangst van de in lid 1 bedoelde informatie, vervolgt de bijzondere aangemelde instantie de conformiteitsbeoordelingsprocedure.
3.  Het ACMD brengt na raadpleging van de relevante subgroepen uiterlijk zestig dagen na indiening van de in lid 2 bedoelde documenten een advies uit over deze documenten. Binnen die periode en uiterlijk dertig dagen na indiening kan het ACMD verzoeken om indiening van nadere informatie die om wetenschappelijk geldige redenen nodig is voor de analyse van de voorlopige conformiteitsbeoordeling van de bijzondere aangemelde instantie. Dit kan een verzoek om monsters of een bezoek ter plekke in de bedrijfsruimten van de fabrikant omvatten. Totdat de verlangde aanvullende informatie is verstrekt, wordt de in de eerste zin van dit lid bedoelde periode voor het indienen van opmerkingen opgeschort. Latere verzoeken om aanvullende informatie van het ACMD schorten de periode voor de indiening van opmerkingen niet op.
4.  In zijn advies kan het ACMD wijzigingen van de in lid 2 bedoelde documenten aanbevelen.
5.  Het ACMD stelt de Commissie, de bijzondere aangemelde instantie en de fabrikant in kennis van zijn advies binnen vijf dagen na vaststelling ervan.
6.  Binnen vijftien dagen na ontvangst van het in lid 5 bedoelde advies geeft de bijzondere aangemelde instantie aan of zij al dan niet instemt met het advies van het ACMD. Indien de bijzondere aangemelde instantie niet met het advies instemt, kan zij het ACMD schriftelijk mededelen dat zij verzoekt om herziening van het advies. In dat geval zendt de bijzondere aangemelde instantie het ACMD binnen dertig dagen na ontvangst van het advies een gedetailleerde motivering voor dit verzoek. Het ACMD stuurt deze informatie onmiddellijk naar de Commissie door.
Binnen dertig dagen na ontvangst van de gedetailleerde motivering voor het verzoek onderzoekt het ACMD zijn advies opnieuw. De motivering voor het besluit over het verzoek wordt bij het definitieve advies gevoegd.
7.  Binnen vijftien dagen na vaststelling ervan zendt het ACMD zijn definitieve advies naar de Commissie, de bijzondere aangemelde instantie en de fabrikant.
8.  Binnen vijftien dagen na ontvangst van het in lid 6 bedoelde advies, indien de bijzondere aangemelde instantie daarmee heeft ingestemd, dan wel van het in lid 7 bedoelde definitieve advies, stelt de Commissie op basis van het advies een ontwerp op van het met betrekking tot het onderzochte verzoek om een conformiteitsbeoordeling te nemen besluit. Dit ontwerpbesluit omvat of verwijst naar het in lid 6 en, indien van toepassing, lid 7, bedoelde advies. Indien het ontwerpbesluit afwijkt van het advies van het ACMD, voegt de Commissie een gedetailleerde uiteenzetting van de redenen voor de afwijkingen bij.
Het ontwerpbesluit wordt naar de lidstaten, de bijzondere aangemelde instantie en de fabrikant gezonden.
De Commissie neemt een definitief besluit overeenkomstig de in artikel 84, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure, zulks binnen vijftien dagen na de afronding van deze procedure.
9.  Wanneer dit noodzakelijk wordt geacht voor de bescherming van de veiligheid van de patiënten en de volksgezondheid, is de Commissie bevoegd om overeenkomstig artikel 85 gedelegeerde handelingen aan te nemen tot vaststelling van specifieke categorieën of groepen hulpmiddelen, met uitzondering van de in lid 1 bedoelde hulpmiddelen, waarop de leden 1 tot en met 8 gedurende een vooraf bepaalde periode van toepassing zijn.
Maatregelen overeenkomstig dit lid kunnen alleen op grond van een of meer van de in lid 2 bedoelde criteria worden gerechtvaardigd.
10.  De Commissie maakt een samenvatting van de in de leden 6 en 7 bedoelde adviezen toegankelijk voor het publiek. Zij deelt geen persoonsgegevens of informatie van commercieel vertrouwelijke aard mee.
11.  De Commissie zet voor de uitvoering van dit artikel de noodzakelijke technische infrastructuur op voor de uitwisseling van gegevens met elektronische middelen tussen de bijzondere aangemelde instanties en het ACMD en de Commissie zelf.
12.  De Commissie kan door middel van uitvoeringshandelingen de uitvoeringsvoorschriften en de procedurele aspecten vaststellen voor de indiening en de analyse van de verstrekte documentatie overeenkomstig dit artikel. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 84, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure.
13.  De bijzondere aangemelde instanties stellen de Commissie in kennis van de verzoeken om conformiteitsbeoordelingen voor hulpmiddelen van klasse D, behalve voor verzoeken om verlenging van bestaande certificaten. De kennisgeving gaat vergezeld van de ontwerpgebruiksaanwijzing, als bedoeld in punt 17.3 van bijlage I, en de ontwerpsamenvatting van de veiligheids- en klinische prestaties, als bedoeld in artikel 24. In haar kennisgeving geeft de bijzondere aangemelde instantie de geschatte datum aan waarop de conformiteitsbeoordeling moet zijn voltooid. De Commissie stuurt de kennisgeving en de begeleidende documenten onmiddellijk door naar de coördinatiegroep (CG) van het comité voor de beoordeling van medische hulpmiddelen (ACMD), als bedoeld in artikel 76 bis. De CG stuurt de kennisgeving en de begeleidende documenten onmiddellijk naar de relevante subgroepen door.
Amendement 152
Voorstel voor een verordening
Artikel 44 – lid 1 – inleidende formule
1.   Ingeval een fabrikant zijn contract met een aangemelde instantie beëindigt en een contract met een andere aangemelde instantie sluit voor de conformiteitsbeoordeling van hetzelfde hulpmiddel, worden de uitvoeringsvoorschriften van de verandering van aangemelde instantie duidelijk vastgelegd in een overeenkomst tussen de fabrikant, de oude aangemelde instantie en de nieuwe aangemelde instantie. Deze overeenkomst betreft ten minste de volgende aspecten:
1.   Ingeval een fabrikant zijn contract met een aangemelde instantie besluit te beëindigen en een contract met een andere aangemelde instantie sluit voor de conformiteitsbeoordeling van hetzelfde hulpmiddel, licht de fabrikant de nationale autoriteit die verantwoordelijk is voor de aangemelde instanties in over deze wijziging. De uitvoeringsvoorschriften van de verandering van aangemelde instantie worden duidelijk vastgelegd in een overeenkomst tussen de fabrikant, de oude aangemelde instantie en de nieuwe aangemelde instantie. Deze overeenkomst betreft ten minste de volgende aspecten:
Amendementen 259 en 269
Voorstel voor een verordening
Artikel 44 bis (nieuw)
Artikel 44 bis
Aanvullende beoordelingsprocedure in buitengewone gevallen
1.  De bijzondere aangemelde instanties stellen de Commissie in kennis van de verzoeken om conformiteitsbeoordelingen voor hulpmiddelen van klasse D indien er geen CTS-norm bestaat, behalve voor verzoeken om verlenging of aanvulling van bestaande certificaten. De kennisgeving gaat vergezeld van de ontwerpgebruiksaanwijzing, als bedoeld in punt 17.3 van bijlage I, en de ontwerpsamenvatting van de veiligheids- en klinische prestaties, als bedoeld in artikel 24. In haar kennisgeving geeft de bijzondere aangemelde instantie de beoogde datum aan waarop de conformiteitsbeoordeling moet zijn voltooid. De Commissie stuurt de kennisgeving en de begeleidende documenten onmiddellijk naar de coördinatiegroep voor medische hulpmiddelen (MDCG) door. Bij het opstellen van haar advies kan de MDCG de relevante deskundigen van het comité voor de beoordeling van medische hulpmiddelen (ACMD) om een klinische beoordeling verzoeken;
2.  Binnen twintig dagen na ontvangst van de in lid 1 bedoelde informatie kan de MDCG besluiten om de bijzondere aangemelde instantie te verzoeken vóór de afgifte van een certificaat de volgende documenten in te dienen:
—  het verslag over het klinische bewijsmateriaal en het verslag over de klinische prestatiestudie, als bedoeld in bijlage XII,
—  gegevens die zijn verkregen bij de follow-up na het in de handel brengen als bedoeld in bijlage XII, en
—  alle informatie betreffende het al dan niet in de handel brengen van het hulpmiddel in derde landen en, indien beschikbaar, de resultaten van de door de bevoegde autoriteiten in die landen uitgevoerde evaluatie.
De leden van de MDCG besluiten met name aan de hand van de volgende criteria:
a)  het innovatieve karakter van het hulpmiddel met een mogelijk significant klinisch effect of effect voor de gezondheid;
b)  een nadelige verandering in het risico/batenprofiel van een specifieke categorie of groep hulpmiddelen als gevolg van wetenschappelijk geldige zorgen over de gezondheid in verband met bestanddelen of bronmateriaal of in verband met het effect op de gezondheid bij een defect;
c)  een toegenomen aantal ernstige incidenten, gerapporteerd overeenkomstig artikel 61, in verband met een specifieke categorie of groep hulpmiddelen.
In het licht van de technische vooruitgang en op grond van de informatie die beschikbaar komt, is de Commissie bevoegd overeenkomstig artikel 89 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging of aanvulling van deze criteria.
In haar verzoek vermeldt de MDCG de wetenschappelijk geldige gezondheidsreden voor de keuze van het specifieke dossier.
Indien de MDCG geen verzoek indient binnen twintig dagen na ontvangst van de in lid 1 bedoelde informatie, vervolgt de bijzondere aangemelde instantie de conformiteitsbeoordelingsprocedure.
3.  De MDCG brengt na raadpleging van het ACMD uiterlijk zestig dagen na indiening van de in lid 2 bedoelde documenten een MDCG-advies uit over deze documenten. Binnen die periode en uiterlijk dertig dagen na indiening kan het ACMD via de MDCG verzoeken om indiening van nadere informatie die om wetenschappelijk geldige redenen nodig is voor de analyse van de in lid 2 bedoelde documenten. Dit kan een verzoek om monsters of een bezoek ter plekke in de bedrijfsruimten van de fabrikant omvatten. Totdat de verlangde aanvullende informatie is verstrekt, wordt de in de eerste zin van dit lid bedoelde periode voor het indienen van opmerkingen opgeschort. Latere verzoeken om aanvullende informatie van de MDCG schorten de periode voor de indiening van opmerkingen niet op.
4.  In haar advies houdt de MDCG rekening met de klinische beoordeling van het ACMD. De MDCG kan wijzigingen van de in lid 2 bedoelde documenten aanbevelen.
5.  De MDCG stelt de Commissie, de bijzondere aangemelde instantie en de fabrikant in kennis van haar advies.
6.  Binnen vijftien dagen na ontvangst van het in lid 5 bedoelde advies geeft de bijzondere aangemelde instantie aan of zij al dan niet instemt met het advies van de MDCG. Indien de bijzondere aangemelde instantie niet met het advies instemt, kan zij de MDCG schriftelijk mededelen dat zij verzoekt om herziening van het advies. In dat geval zendt de bijzondere aangemelde instantie de MDCG binnen dertig dagen na ontvangst van het advies een gedetailleerde motivering voor dit verzoek. De MDCG stuurt deze informatie onmiddellijk naar de Commissie door.
Binnen dertig dagen na ontvangst van de gedetailleerde motivering voor het verzoek beziet de MDCG haar advies opnieuw. De motivering voor het besluit over het verzoek wordt bij het definitieve advies gevoegd.
7.  Onmiddellijk na vaststelling ervan zendt de MDCG haar definitieve advies naar de Commissie, de bijzondere aangemelde instantie en de fabrikant.
8.  De bijzondere aangemelde instantie mag in geval van een positief MDCG-advies een certificaat afgeven.
Indien het positieve advies van de MDCG afhangt van de uitvoering van specifieke maatregelen (zoals aanpassing van het plan inzake de klinische follow-up na het in de handel brengen en certificering met een bepaalde looptijd), geeft de bijzondere aangemelde instantie het certificaat alleen af op voorwaarde dat deze maatregelen volledig ten uitvoer worden gelegd.
Na de vaststelling van een positief advies onderzoekt de Commissie altijd de mogelijkheid om gemeenschappelijke technische normen voor het hulpmiddel of de groep hulpmiddelen in kwestie vast te stellen, en stelt deze indien mogelijk vast.
De bijzondere aangemelde instantie geeft bij een negatief MDCG-advies geen conformiteitscertificaat af. De bijzondere aangemelde instantie mag echter nieuwe informatie indienen naar aanleiding van de toelichting in de beoordeling door de MDCG. Indien de nieuwe informatie sterk verschilt van de eerder ingediende informatie, beoordeelt de MDCG het verzoek opnieuw.
Op verzoek van de fabrikant organiseert de Commissie een hoorzitting waarin de wetenschappelijke gronden voor de negatieve wetenschappelijke beoordeling aan bod komen, evenals de maatregelen die de fabrikant kan nemen of de gegevens die kunnen worden ingediend naar aanleiding van de bezorgdheden van de MDCG.
9.  Wanneer dit noodzakelijk wordt geacht voor de bescherming van de veiligheid van de patiënten en de volksgezondheid, wordt de Commissie gemachtigd om overeenkomstig artikel 85 gedelegeerde handelingen aan te nemen tot vaststelling van specifieke categorieën of groepen hulpmiddelen, met uitzondering van de in lid 1 bedoelde hulpmiddelen, waarop de leden 1 tot en met 8 gedurende een vooraf bepaalde periode van toepassing zijn.
Maatregelen overeenkomstig dit lid kunnen alleen op grond van een of meer van de in lid 2 bedoelde criteria worden gerechtvaardigd.
10.  De Commissie maakt een samenvatting van het in de leden 6 en 7 bedoelde advies toegankelijk voor het publiek. Zij deelt geen persoonsgegevens of informatie van commercieel vertrouwelijke aard mee.
11.  De Commissie zet voor de uitvoering van dit artikel de noodzakelijke technische infrastructuur op voor de uitwisseling van gegevens met elektronische middelen tussen de bijzondere aangemelde instanties en het ACMD alsmede tussen het ACMD en zichzelf.
12.  De Commissie kan door middel van uitvoeringshandelingen de uitvoeringsvoorschriften en de procedurele aspecten vaststellen voor de indiening en de analyse van de verstrekte documentatie overeenkomstig dit artikel. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 84, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.
13.  Het betrokken bedrijf hoeft de bijkomende kosten voor deze beoordeling niet te betalen.
Amendement 153
Voorstel voor een verordening
Hoofdstuk VI – titel
Hoofdstuk VI
Hoofdstuk V*
Klinisch bewijsmateriaal
Klinisch bewijsmateriaal
* Ingevolge dit amendement, vallen artikelen 47, 48, 49, 49 bis, 50, 51, 52, 53, 54, 55, 57, 58 onder dit hoofdstuk.
Amendement 154
Voorstel voor een verordening
Artikel 47 – lid 1
1.   Het aantonen van de conformiteit met de in bijlage I vastgestelde algemene veiligheids- en prestatievoorschriften, onder normale gebruiksomstandigheden, is op klinisch bewijsmateriaal gebaseerd.
1.   Het aantonen van de conformiteit met de in bijlage I vastgestelde algemene veiligheids- en prestatievoorschriften, onder normale gebruiksomstandigheden, is op klinisch bewijsmateriaal gebaseerd of op aanvullende veiligheidsgegevens in het geval van algemene veiligheids- en prestatievereisten waarvan de naleving niet aan de hand van klinisch bewijsmateriaal kan worden bepaald.
Amendement 155
Voorstel voor een verordening
Artikel 47 – lid 3 bis (nieuw)
3 bis.  Wanneer de fabrikant een klinisch voordeel claimt of beschrijft, dient hij informatie over dat voordeel te verstrekken.
Amendement 156
Voorstel voor een verordening
Artikel 47 – lid 4 – alinea 2 (nieuw)
Voor vrijstelling van het aantonen van de conformiteit met de algemene veiligheids- en prestatievoorschriften op basis van klinische gegevens als bedoeld in de eerste alinea is voorafgaande goedkeuring door de bevoegde autoriteit vereist.
Amendement 157
Voorstel voor een verordening
Artikel 47 – lid 5
5.   De gegevens betreffende de wetenschappelijke geldigheid, de analytische prestaties en, indien van toepassing, de klinische prestaties worden samengevat als onderdeel van een verslag over het klinische bewijsmateriaal, als bedoeld in deel A, punt 3, van bijlage XII. Het verslag over het klinische bewijsmateriaal wordt opgenomen of de volledige referenties daarvan worden vermeld in de in bijlage II bedoelde technische documentatie betreffende het betrokken hulpmiddel.
5.   De gegevens betreffende de wetenschappelijke geldigheid, de analytische prestaties en, indien van toepassing, de klinische prestaties worden samengevat als onderdeel van een verslag over het klinische bewijsmateriaal, als bedoeld in deel A, punt 3, van bijlage XII. Het verslag over het klinische bewijsmateriaal wordt opgenomen in de in bijlage II bedoelde technische documentatie betreffende het betrokken hulpmiddel.
Amendement 158
Voorstel voor een verordening
Artikel 48 – lid 1 – letter a
(a)   om te controleren of de hulpmiddelen, onder normale gebruiksomstandigheden, zodanig worden ontworpen, vervaardigd en verpakt dat zij geschikt zijn voor een of meer van de specifieke doeleinden van een medisch hulpmiddel voor in-vitrodiagnostiek, als bedoeld in artikel 2, punt 2, en de beoogde prestaties, als aangegeven door de fabrikanten, leveren;
(a)   om te controleren of de hulpmiddelen, onder normale gebruiksomstandigheden, zodanig worden ontworpen, vervaardigd en verpakt dat zij geschikt zijn voor een of meer van de specifieke doeleinden van een medisch hulpmiddel voor in-vitrodiagnostiek, als bedoeld in artikel 2, punt 2, en de beoogde prestaties, als aangegeven door de fabrikanten of opdrachtgevers, leveren;
Amendement 159
Voorstel voor een verordening
Artikel 48 – lid 1 – letter b
(b)   om te controleren of de hulpmiddelen de beoogde voordelen voor de patiënt, als aangegeven door de fabrikant, opleveren;
(b)   om de klinische veiligheid en werkzaamheid van het hulpmiddel te controleren, inclusief de beoogde voordelen voor de patiënt, wanneer het voor het beoogde doel wordt gebruikt, in de doelpopulatie en in overeenstemming met de gebruiksaanwijzing;
Amendement 160
Voorstel voor een verordening
Artikel 48 – lid 4
4.   Alle klinische prestatiestudies worden zodanig opgezet en uitgevoerd dat de rechten, de veiligheid en het welzijn van de aan dergelijke klinische prestatiestudies deelnemende proefpersonen worden beschermd en dat de bij de klinische prestatiestudie gegenereerde klinische gegevens betrouwbaar en robuust zijn.
4.  Alle klinische prestatiestudies worden zodanig opgezet en uitgevoerd dat de rechten, de veiligheid en het welzijn van de aan dergelijke klinische prestatiestudies deelnemende proefpersonen worden beschermd en dat de bij de klinische prestatiestudie gegenereerde klinische gegevens betrouwbaar en robuust zijn. Dergelijke studies worden niet uitgevoerd wanneer de aan het onderzoek verbonden risico's uit medisch oogpunt niet kunnen worden gerechtvaardigd in termen van potentiële voordelen van het hulpmiddel.
Amendement 161
Voorstel voor een verordening
Artikel 48 – lid 6
6.   Voor interventionele klinische prestatiestudies, als omschreven in artikel 2, punt 37, en voor andere klinische prestatiestudies, waarbij de uitvoering van de studie, inclusief de verzameling van specimens, invasieve procedures of andere risico's voor de proefpersonen van de studies omvat, zijn de voorschriften van de artikelen 49 tot en met 58 en bijlage XIII van toepassing, naast de in dit artikel vastgestelde verplichtingen.
6.  Voor interventionele klinische prestatiestudies, als omschreven in artikel 2, punt 37, en voor andere klinische prestatiestudies, waarbij de uitvoering van de studie, inclusief de verzameling van specimens, invasieve procedures of andere risico's voor de proefpersonen van de studies omvat, zijn de voorschriften van de artikelen 49 tot en met 58 en bijlage XIII van toepassing, naast de in dit artikel vastgestelde verplichtingen. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 85 gedelegeerde handelingen vast te stellen betreffende de verstrekking van een lijst van verwaarloosbare risico's waarvoor in een afwijking van het desbetreffende artikel kan worden voorzien.
Amendement 162
Voorstel voor een verordening
Artikel 49 – lid 2 – alinea 1
2.  De opdrachtgever van een klinische prestatiestudie dient een aanvraag in bij de lidstaat of lidstaten waarin de studie zal worden uitgevoerd, die vergezeld gaat van de in bijlage XIII bedoelde documentatie. Binnen zes dagen na ontvangst van de aanvraag deelt de betrokken lidstaat aan de opdrachtgever mee of de klinische prestatiestudie binnen de werkingssfeer van deze verordening valt en of de aanvraag volledig is.
2.  De opdrachtgever van een klinische prestatiestudie dient een aanvraag in bij de lidstaat of lidstaten waarin de studie zal worden uitgevoerd, die vergezeld gaat van de in bijlage XIII bedoelde documentatie. Binnen veertien dagen na ontvangst van de aanvraag deelt de betrokken lidstaat aan de opdrachtgever mee of het klinisch onderzoek binnen de werkingssfeer van deze verordening valt en of de aanvraag volledig is.
Indien er meer dan een lidstaat betrokken is en indien een lidstaat het oneens is met de coördinerende lidstaat met betrekking tot de goedkeuring van de klinische prestatiestudie, om andere redenen dan nationale, plaatselijke en ethische bezwaren, proberen de betrokken lidstaten om tot een gezamenlijke conclusie te komen. Indien er geen conclusie wordt bereikt, beslist de Commissie na raadpleging van de betrokken lidstaten en indien toepasselijk na advies van de MDCG.
Indien de betrokken lidstaten nationale, plaatselijke of ethische bezwaren hebben tegen de klinische prestatiestudie, zou de klinische prestatiestudie niet in de betrokken lidstaten moeten worden uitgevoerd.
Amendement 163
Voorstel voor een verordening
Artikel 49 – lid 3 – alinea 1
Wanneer de lidstaat vaststelt dat de aangevraagde klinische prestatiestudie niet onder de werkingssfeer van deze verordening valt of dat de aanvraag niet volledig is, stelt hij de opdrachtgever hiervan in kennis en geeft hij de opdrachtgever maximaal zes dagen om opmerkingen in te dienen of de aanvraag aan te vullen.
Wanneer de lidstaat vaststelt dat de aangevraagde klinische prestatiestudie niet onder de werkingssfeer van deze verordening valt of dat de aanvraag niet volledig is, stelt hij de opdrachtgever hiervan in kennis en geeft hij de opdrachtgever maximaal tien dagen om opmerkingen in te dienen of de aanvraag aan te vullen.
Amendement 164
Voorstel voor een verordening
Artikel 49 – lid 3 – alinea 3
Wanneer de lidstaat de opdrachtgever niet overeenkomstig lid 2 binnen drie dagen na ontvangst van de opmerkingen of de aangevulde aanvraag van zijn bevindingen in kennis heeft gesteld, wordt de klinische prestatiestudie geacht onder de werkingssfeer van deze verordening te vallen en wordt de aanvraag als volledig beschouwd.
Wanneer de lidstaat de opdrachtgever niet overeenkomstig lid 2 binnen zeven dagen na ontvangst van de opmerkingen of de aangevulde aanvraag van zijn bevindingen in kennis heeft gesteld, wordt de klinische prestatiestudie geacht onder de werkingssfeer van deze verordening te vallen en wordt de aanvraag als volledig beschouwd.
Amendement 165
Voorstel voor een verordening
Artikel 49 – lid 5 – letter c
c)   na afloop van een periode van 35 dagen na de in lid 4 bedoelde valideringsdatum, tenzij de betrokken lidstaat de opdrachtgever binnen die periode in kennis heeft gesteld van zijn weigering op grond van overwegingen in verband met volksgezondheid, veiligheid van de patiënten of overheidsbeleid.
c)   na afloop van een periode van zestig dagen na de in lid 4 bedoelde valideringsdatum, tenzij de betrokken lidstaat de opdrachtgever binnen die periode in kennis heeft gesteld van zijn weigering op grond van overwegingen in verband met volksgezondheid, veiligheid van de patiënten of overheidsbeleid.
Amendement 166
Voorstel voor een verordening
Artikel 49 – lid 5 bis (nieuw)
5 bis.  De lidstaten zien erop toe dat een klinische prestatiestudie wordt geschorst, beëindigd of tijdelijk wordt stopgezet indien zij in het licht van nieuwe feiten niet langer zou worden goedgekeurd door de bevoegde autoriteit of niet langer in aanmerking zou komen voor een positief advies van de ethische commissie.
Amendement 167
Voorstel voor een verordening
Artikel 49 – leden 6 bis tot en met 6 sexies (nieuw)
6 bis.  Elke stap in de klinische prestatiestudie, vanaf de eerste overweging in verband met de noodzaak en rechtvaardiging van de studie tot en met de publicatie van de resultaten, wordt uitgevoerd overeenkomstig erkende ethische beginselen, zoals die in de Verklaring van Helsinki betreffende de ethische beginselen voor medisch onderzoek met mensen van de World Medical Association die in 1964 is aangenomen door de 18de World Medical Assembly in Helsinki, Finland, en laatstelijk in 2008 is gewijzigd door de 59de algemene vergadering van de World Medical Association in Seoul, Korea.
6 ter.  De betrokken lidstaat verleent uitsluitend toestemming voor de uitvoering van een klinische prestatiestudie uit hoofde van dit artikel na onderzoek en goedkeuring door een onafhankelijke ethische commissie in overeenstemming met de Verklaring van Helsinki van de World Medical Association.
6 quater.  Het onderzoek van de ethische commissie heeft met name betrekking op de medische motivering van de studie, de toestemming van de aan de klinische prestatiestudie deelnemende proefpersonen na de verstrekking van volledige informatie over de klinische prestatiestudie, alsmede op de geschiktheid van de onderzoekers en de onderzoeksfaciliteiten.
De ethische commissie handelt overeenkomstig de respectieve wetten en regelgeving van het land of de landen waar de studie zal worden uitgevoerd en houdt zich aan alle internationale normen en standaarden. Zij gaat tevens dermate efficiënt te werk dat de betrokken lidstaat aan de in dit hoofdstuk vastgestelde proceduretermijnen kan voldoen.
De ethische commissie is samengesteld uit een passend aantal leden die gezamenlijk over de relevante kwalificaties en ervaring beschikken die vereist zijn voor de beoordeling van de wetenschappelijke, medische en ethische aspecten van het te beoordelen klinische onderzoek.
De leden van de ethische commissie die het verzoek om een klinische prestatiestudie beoordelen, zijn onafhankelijk van de opdrachtgever, de instelling van de locatie van de prestatiestudie en de betrokken onderzoekers, en vrij van elke andere ongepaste beïnvloeding. De namen, kwalificaties en belangenverklaringen van de beoordelaars van het verzoek worden openbaar gemaakt.
6 quinquies.  De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ethische commissies op het gebied van klinische prestatiestudies op te richten waar dergelijke commissies niet bestaan, en om hun werkzaamheden te vergemakkelijken.
6 sexies.  De Commissie vergemakkelijkt de samenwerking tussen de ethische commissies en de uitwisseling van beste praktijken op het gebied van ethische aangelegenheden, met inbegrip van de ethische evaluatieprocedures en -beginselen.
De Commissie ontwikkelt richtsnoeren voor de deelname van patiënten aan ethische commissies, uitgaande van bestaande goede praktijken.
Amendement 168
Voorstel voor een verordening
Artikel 49 bis (nieuw)
Artikel 49 bis
Toezicht door de lidstaten
1.  De lidstaten wijzen inspecteurs aan die toezicht houden op de naleving van deze verordening en zorgen ervoor dat deze inspecteurs voldoende gekwalificeerd en opgeleid zijn.
2.  Er worden inspecties verricht onder verantwoordelijkheid van de lidstaat waar de inspectie plaatsvindt.
3.  Als een betrokken lidstaat voornemens is een inspectie te verrichten voor een of meer interventionele klinische prestatiestudies die in meer dan een betrokken lidstaat worden uitgevoerd, stelt hij de andere betrokken lidstaten, de Commissie en het EMA via het EU-portaal van dit voornemen in kennis en deelt hij hun na afloop van de inspectie zijn bevindingen mee.
4.  De MDCG coördineert de samenwerking op het gebied van inspecties tussen de lidstaten en op het gebied van inspecties die lidstaten in derde landen verrichten.
5.  Na afloop van een inspectie stelt de lidstaat onder verantwoordelijkheid waarvan de inspectie is verricht een inspectieverslag op. Die lidstaat stelt het inspectieverslag ter beschikking aan de opdrachtgever van de betrokken klinische proef en dient het via het EU-portaal bij de EU-databank in. Wanneer de betrokken lidstaat het inspectieverslag aan de opdrachtgever ter beschikking stelt, waarborgt hij dat de vertrouwelijkheid wordt beschermd.
6.  Nadere bepalingen met betrekking tot de opzet van de inspectieprocedures worden door de Commissie overeenkomstig artikel 85 in uitvoeringshandelingen vastgesteld.
Amendement 169
Voorstel voor een verordening
Artikel 50 – lid 1 – letter g bis (nieuw)
(g bis) de te gebruiken methodologie, het aantal betrokken proefpersonen en het beoogde resultaat van de studie.
Amendement 170
Voorstel voor een verordening
Artikel 51
1.  Door de Commissie wordt in samenwerking met de lidstaten een elektronisch systeem voor interventionele klinische prestatiestudies en andere klinische prestatiestudies die risico's voor de proefpersonen van de studies opleveren, opgezet en beheerd voor de creatie van unieke identificatienummers voor dergelijke klinische prestatiestudies, als bedoeld in artikel 49, lid 1, en voor de verzameling en verwerking van de volgende informatie:
1.  Door de Commissie wordt in samenwerking met de lidstaten een elektronisch systeem voor interventionele klinische prestatiestudies en andere klinische prestatiestudies die risico's voor de proefpersonen van de studies opleveren, opgezet en beheerd voor de creatie van unieke identificatienummers voor dergelijke klinische prestatiestudies, als bedoeld in artikel 49, lid 1, en voor de verzameling en verwerking van de volgende informatie:
(a)  de registratie van klinische prestatiestudies overeenkomstig artikel 50;
(a)  de registratie van klinische prestatiestudies overeenkomstig artikel 50;
(b)  de uitwisseling van informatie tussen de lidstaten onderling en tussen de lidstaten en de Commissie overeenkomstig artikel 54;
(b)  de uitwisseling van informatie tussen de lidstaten onderling en tussen de lidstaten en de Commissie overeenkomstig artikel 54;
(c)  de informatie over de klinische prestatiestudies die in meer dan een lidstaat worden uitgevoerd op grond van een enkele aanvraag overeenkomstig artikel 56;
(c)  de informatie over de klinische prestatiestudies die in meer dan een lidstaat worden uitgevoerd op grond van een enkele aanvraag overeenkomstig artikel 56;
(d)  de verslagen over ernstige ongewenste voorvallen en gebreken van hulpmiddelen, als bedoeld in artikel 57, lid 2, op grond van een enkele aanvraag overeenkomstig artikel 56.
(d)  de verslagen over ernstige ongewenste voorvallen en gebreken van hulpmiddelen, als bedoeld in artikel 57, lid 2, op grond van een enkele aanvraag overeenkomstig artikel 56.
(d bis) het door de opdrachtgever in overeenstemming met artikel 55, lid 3, ingediende verslag over de klinische prestatiestudie en de samenvatting daarvan.
2.  Bij het opzetten van het in lid 1 bedoelde elektronische systeem zorgt de Commissie ervoor dat het interoperabel is met de EU-databank voor klinische proeven met geneesmiddelen voor menselijk gebruik die is opgericht overeenkomstig artikel […] van Verordening (EU) nr. [Ref. van toekomstige verordening betreffende klinische proeven]. Met uitzondering van de in artikel 50 bedoelde informatie is de in het elektronische systeem verzamelde en verwerkte informatie alleen toegankelijk voor de lidstaten en de Commissie.
2.  Bij het opzetten van het in lid 1 bedoelde elektronische systeem zorgt de Commissie ervoor dat het interoperabel is met de EU-databank voor klinische proeven met geneesmiddelen voor menselijk gebruik die is opgericht overeenkomstig artikel […] van Verordening (EU) nr. [Ref. van toekomstige verordening betreffende klinische proeven]. Met uitzondering van de in artikel 50 en in artikel 51, onder d) en d bis), bedoelde informatie is de in het elektronische systeem verzamelde en verwerkte informatie alleen toegankelijk voor de lidstaten en de Commissie. De Commissie zorgt er tevens voor dat het elektronische systeem toegankelijk is voor gezondheidswerkers.
De onder d) en d bis) van artikel 51 bedoelde informatie is toegankelijk voor het publiek overeenkomstig artikel 50, leden 3 en 4.
2 bis.  Op basis van een gemotiveerd verzoek wordt alle informatie over een specifiek medisch hulpmiddel voor in-vitrodiagnostiek in het elektronische systeem ter beschikking gesteld aan de partij die om deze informatie verzoekt, tenzij de vertrouwelijkheid van alle of een deel van de informatie is gerechtvaardigd in overeenstemming met artikel 50, lid 3.
3.  De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 85 gedelegeerde handelingen vast te stellen waarin wordt bepaald welke andere in het elektronische systeem verzamelde en verwerkte informatie over klinische prestatiestudies openbaar wordt gemaakt om interoperabiliteit mogelijk te maken met de EU-databank voor klinische proeven met geneesmiddelen voor menselijk gebruik die is opgericht bij Verordening (EU) nr. [Ref. van toekomstige verordening betreffende klinische proeven]. Artikel 50, leden 3 en 4, is van toepassing.
3.  De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 85 gedelegeerde handelingen vast te stellen waarin wordt bepaald welke andere in het elektronische systeem verzamelde en verwerkte informatie over klinische prestatiestudies openbaar wordt gemaakt om interoperabiliteit mogelijk te maken met de EU-databank voor klinische proeven met geneesmiddelen voor menselijk gebruik die is opgericht bij Verordening (EU) nr. [Ref. van toekomstige verordening betreffende klinische proeven]. Artikel 50, leden 3 en 4, is van toepassing.
Amendement 171
Voorstel voor een verordening
Artikel 54 – lid 1
1.   Wanneer een lidstaat een klinische prestatiestudie heeft geweigerd, geschorst of beëindigd, heeft verzocht om een substantiële wijziging of tijdelijke stopzetting van een klinische prestatiestudie of door de opdrachtgever in kennis is gesteld van de vroegtijdige beëindiging van een klinische prestatiestudie om veiligheidsredenen, deelt die lidstaat zijn besluit en de redenen daarvoor door middel van het in artikel 51 bedoelde elektronische systeem aan alle lidstaten en de Commissie mee.
1.   Wanneer een lidstaat een klinische prestatiestudie heeft geweigerd, geschorst of beëindigd, heeft verzocht om een substantiële wijziging of tijdelijke stopzetting van een klinische prestatiestudie of door de opdrachtgever in kennis is gesteld van de vroegtijdige beëindiging van een klinische prestatiestudie om veiligheidsredenen of om redenen met betrekking tot werkzaamheid, deelt die lidstaat deze feiten en zijn besluit en de redenen voor dat besluit door middel van het in artikel 51 bedoelde elektronische systeem aan alle lidstaten en de Commissie mee.
Amendement 172
Voorstel voor een verordening
Artikel 55 – lid 1
1.   Als de opdrachtgever een klinische prestatiestudie om veiligheidsredenen tijdelijk heeft stopgezet, stelt hij de betrokken lidstaten binnen 15 dagen van de tijdelijke stopzetting in kennis.
1.   Als de opdrachtgever een klinische prestatiestudie om veiligheidsredenen of om redenen met betrekking tot werkzaamheid tijdelijk heeft stopgezet, stelt hij de betrokken lidstaten binnen 15 dagen van de tijdelijke stopzetting in kennis.
Amendement 173
Voorstel voor een verordening
Artikel 55 – lid 2 – alinea 1
De opdrachtgever stelt elke betrokken lidstaat in kennis van het einde van een klinische prestatiestudie met betrekking tot die lidstaat en geeft een rechtvaardiging bij vroegtijdige beëindiging. Die kennisgeving geschiedt binnen 15 dagen na het einde van de klinische prestatiestudie met betrekking tot die lidstaat.
De opdrachtgever stelt elke betrokken lidstaat in kennis van het einde van een klinische prestatiestudie met betrekking tot die lidstaat en geeft een rechtvaardiging bij vroegtijdige beëindiging, zodat alle lidstaten de opdrachtgevers die op hetzelfde moment vergelijkbare klinische prestatiestudies uitvoeren in de Unie in kennis kunnen stellen van de resultaten van die klinische prestatiestudie. Die kennisgeving geschiedt binnen 15 dagen na het einde van de klinische prestatiestudie met betrekking tot die lidstaat.
Amendement 174
Voorstel voor een verordening
Artikel 55 – lid 2 – alinea 2
Als de studie in meer dan een lidstaat wordt uitgevoerd, stelt de opdrachtgever alle betrokken lidstaten in kennis van het totale einde van de klinische prestatiestudie. Die kennisgeving geschiedt binnen 15 dagen na het totale einde van de klinische prestatiestudie.
Als de studie in meer dan een lidstaat wordt uitgevoerd, stelt de opdrachtgever alle betrokken lidstaten in kennis van het totale einde van de klinische prestatiestudie. Tevens wordt aan alle lidstaten informatie over de redenen voor de vroegtijdige beëindiging van de klinische prestatiestudie verstrekt, zodat alle lidstaten de opdrachtgevers die op hetzelfde moment vergelijkbare klinische prestatiestudies uitvoeren in de Unie in kennis kunnen stellen van de resultaten van die klinische prestatiestudie. Die kennisgeving geschiedt binnen 15 dagen na het totale einde van de klinische prestatiestudie.
Amendement 175
Voorstel voor een verordening
Artikel 55 – leden 3 en 3 bis (nieuw)
3.   Binnen een jaar na het einde van de klinische prestatiestudie dient de opdrachtgever bij de betrokken lidstaten een samenvatting in van de resultaten van de klinische prestatiestudie in de vorm van een verslag over de klinische prestatiestudie, als bedoeld in deel A, punt 2.3.3, van bijlage XII. Wanneer het om wetenschappelijke redenen niet mogelijk is om binnen een jaar een verslag over de klinische prestatiestudie in te dienen, wordt dit verslag ingediend zodra het beschikbaar is. In dit geval wordt in het protocol van de klinische prestatiestudie, als bedoeld in punt 2.3.2 van deel A van bijlage XII, aangegeven wanneer de resultaten van de klinische prestatiestudie tezamen met een toelichting zullen worden ingediend.
3.   Ongeacht de resultaten van de klinische prestatiestudie dient de opdrachtgever binnen een jaar na het einde van de klinische prestatiestudie of de vroegtijdige beëindiging ervan bij de betrokken lidstaten de resultaten in van de klinische prestatiestudie in de vorm van een verslag over de klinische prestatiestudie als bedoeld in deel A, punt 2.3.3 van bijlage XII. Dit verslag gaat vergezeld van een samenvatting in bewoordingen die voor leken gemakkelijk te begrijpen zijn. Zowel het verslag als de samenvatting worden door de opdrachtgever ingediend door middel van het in artikel 51 bedoelde elektronische systeem.
Wanneer het om gerechtvaardigde wetenschappelijke redenen niet mogelijk is om binnen een jaar een verslag over de klinische prestatiestudie in te dienen, wordt dit verslag ingediend zodra het beschikbaar is. In dit geval wordt in het protocol van de klinische prestatiestudie, als bedoeld in punt 2.3.2 van deel A van bijlage XII, aangegeven wanneer de resultaten van de klinische prestatiestudie tezamen met een rechtvaardiging zullen worden ingediend.
3 bis.  De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 85 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot bepaling van de opzet en inhoud van de publiekssamenvatting.
De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 85 gedelegeerde handelingen aan te nemen tot vaststelling van regels voor de bekendmaking van het verslag over de klinische prestatiestudie.
Voor gevallen waarin de opdrachtgever besluit op vrijwillige basis ruwe gegevens uit te wisselen, stelt de Commissie richtsnoeren vast voor de opmaak en uitwisseling van die gegevens.
Amendement 176
Voorstel voor een verordening
Artikel 56 – lid 2
2.   In de aanvraag stelt de opdrachtgever een van de betrokken lidstaten als coördinerende lidstaat voor. Als die lidstaat niet de coördinerende lidstaat wenst te zijn, wordt hij het binnen zes dagen na de indiening van de aanvraag met een andere betrokken lidstaat erover eens dat laatstgenoemde de coördinerende lidstaat is. Als geen andere lidstaat aanvaardt om de coördinerende lidstaat te zijn, is de door de opdrachtgever voorgestelde lidstaat de coördinerende lidstaat. Als een andere lidstaat dan de door de opdrachtgever voorgestelde lidstaat de coördinerende lidstaat wordt, gaan de in artikel 49, lid 2, bedoelde termijnen in op de dag na de aanvaarding.
2.   De betrokken lidstaten worden het er binnen zes dagen na de indiening van de aanvraag over eens welke lidstaat de coördinerende lidstaat is. De lidstaten en de Commissie komen in het kader van de bevoegdheden van de Coördinatiegroep voor medische hulpmiddelen duidelijke regels overeen voor de aanwijzing van de coördinerende lidstaat.
Amendement 177
Voorstel voor een verordening
Artikel 56 – lid 5
5.  Voor de toepassing van artikel 55, lid 3, dient de opdrachtgever het verslag over de klinische prestatiestudie door middel van het in artikel 51 bedoelde elektronische systeem bij de betrokken lidstaten in.
Schrappen
Amendement 178
Voorstel voor een verordening
Artikel 57 – lid 2 – alinea 1 – letter a
(a)   een ernstig onverwacht voorval dat een oorzakelijk verband heeft met het hulpmiddel voor de evaluatie van de prestaties, het vergelijkingsmiddel of de studieprocedure of waarbij een dergelijk oorzakelijk verband redelijkerwijs mogelijk is;
(a)   elk onverwacht voorval dat een oorzakelijk verband heeft met het hulpmiddel voor de evaluatie van de prestaties, het vergelijkingsmiddel of de studieprocedure of waarbij een dergelijk oorzakelijk verband redelijkerwijs mogelijk is;
Amendement 179
Voorstel voor een verordening
Hoofdstuk VII – titel
Hoofdstuk VII
Hoofdstuk VIII*
Bewaking en markttoezicht
Bewaking en markttoezicht
* Ingevolge dit amendement, vallen artikelen 59 tot en met 73 onder dit hoofdstuk.
Amendement 180
Voorstel voor een verordening
Artikel 59
1.   Fabrikanten van hulpmiddelen, met uitzondering van hulpmiddelen voor de evaluatie van de prestaties, brengen via het in artikel 60 bedoelde elektronische systeem verslag uit over het volgende:
1.   Fabrikanten van hulpmiddelen, met uitzondering van hulpmiddelen voor de evaluatie van de prestaties, brengen via het in artikel 60 bedoelde elektronische systeem verslag uit over het volgende:
(a)   elk ernstig incident in verband met op de markt van de Unie aangeboden hulpmiddelen;
(a)   elk incident in verband met op de markt van de Unie aangeboden hulpmiddelen, inclusief de datum en plaats van het incident en de vermelding of het incident overeenkomstig de definitie in artikel 2 als "ernstig" wordt beschouwd; indien er informatie beschikbaar is over de bij het incident betrokken patiënt of gebruiker en gezondheidswerker, vermeldt de fabrikant deze eveneens;
(b)   elke corrigerende actie in verband met de veiligheid in het veld ten aanzien van op de markt van de Unie aangeboden hulpmiddelen, inclusief elke corrigerende actie in verband met de veiligheid in het veld die in een derde land is ondernomen met betrekking tot een hulpmiddel dat ook wettelijk op de markt van de Unie wordt aangeboden, als de reden voor de corrigerende actie niet is beperkt tot het in het derde land aangeboden hulpmiddel.
(b)   elke corrigerende actie in verband met de veiligheid in het veld ten aanzien van op de markt van de Unie aangeboden hulpmiddelen, inclusief elke corrigerende actie in verband met de veiligheid in het veld die in een derde land is ondernomen met betrekking tot een hulpmiddel dat ook wettelijk op de markt van de Unie wordt aangeboden, als de reden voor de corrigerende actie niet is beperkt tot het in het derde land aangeboden hulpmiddel.
De fabrikanten stellen het in de eerste alinea bedoelde verslag onverwijld op, en uiterlijk 15 dagen nadat zij ervan op de hoogte zijn gebracht dat er een oorzakelijk verband met hun hulpmiddel bestaat of dat een oorzakelijk verband redelijkerwijs mogelijk is. De termijn voor de rapportage houdt rekening met de ernst van het incident. Als dat nodig is om tijdig te kunnen rapporteren, kan de fabrikant eerst een onvolledig verslag indienen, dat later wordt gevolgd door een volledig verslag.
De fabrikanten stellen het in de eerste alinea bedoelde verslag onverwijld op, en uiterlijk 15 dagen nadat zij ervan op de hoogte zijn gebracht dat er een oorzakelijk verband met hun hulpmiddel bestaat of dat een oorzakelijk verband redelijkerwijs mogelijk is. De termijn voor de rapportage houdt rekening met de ernst van het incident. Als dat nodig is om tijdig te kunnen rapporteren, kan de fabrikant eerst een onvolledig verslag indienen, dat later wordt gevolgd door een volledig verslag.
2.   Voor soortgelijke ernstige incidenten die zich voordoen met hetzelfde hulpmiddel of soort hulpmiddel en waarvoor de fundamentele oorzaak is geïdentificeerd of de corrigerende actie in verband met de veiligheid in het veld is uitgevoerd, kunnen de fabrikanten periodieke samenvattende verslagen in plaats van afzonderlijke verslagen over de incidenten verstrekken, mits de in artikel 60, lid 5, onder a), b) en c), bedoelde bevoegde autoriteiten het met de fabrikant eens zijn geworden over het formaat, de inhoud en de frequentie van de periodieke samenvattende verslagen.
2.   Voor soortgelijke incidenten die zich voordoen met hetzelfde hulpmiddel of soort hulpmiddel en waarvoor de fundamentele oorzaak is geïdentificeerd of de corrigerende actie in verband met de veiligheid in het veld is uitgevoerd, kunnen de fabrikanten periodieke samenvattende verslagen in plaats van afzonderlijke verslagen over de incidenten verstrekken, mits de in artikel 60, lid 5, onder a), b) en c), bedoelde bevoegde autoriteiten het met de fabrikant eens zijn geworden over het formaat, de inhoud en de frequentie van de periodieke samenvattende verslagen.
3.   De lidstaten nemen alle passende maatregelen om gezondheidswerkers, gebruikers en patiënten aan te moedigen om aan hun bevoegde autoriteiten vermoedelijke ernstige incidenten, als bedoeld in lid 1, onder a), te rapporteren
3.   De lidstaten nemen alle passende maatregelen en voeren gerichte voorlichtingscampagnes om gezondheidswerkers, waaronder artsen en apothekers, gebruikers en patiënten aan te moedigen en in staat te stellen om aan hun bevoegde autoriteiten vermoedelijke ernstige incidenten, als bedoeld in lid 1, onder a), te rapporteren. De lidstaten brengen de Commissie van deze maatregelen op de hoogte.
Zij registreren dergelijke verslagen centraal op nationaal niveau. Wanneer een bevoegde autoriteit van een lidstaat dergelijke verslagen ontvangt, neemt zij de nodige stappen om ervoor te zorgen dat de fabrikant van het betrokken hulpmiddel van het incident in kennis wordt gesteld. De fabrikant zorgt voor de passende follow-up.
De bevoegde instanties van de lidstaten registreren dergelijke verslagen centraal op nationaal niveau. Wanneer een bevoegde autoriteit van een lidstaat dergelijke verslagen ontvangt, stelt zij de fabrikant van het betrokken hulpmiddel hiervan onmiddellijk in kennis. De fabrikant zorgt voor de passende follow-up.
De bevoegde autoriteit van een lidstaat registreert de in de eerste alinea bedoelde verslagen onmiddellijk in het in artikel 60 bedoelde elektronische systeem, tenzij het incident in kwestie al door de fabrikant is gerapporteerd.
De lidstaten coördineren onder elkaar de ontwikkeling van webgebaseerde en gestructureerde standaardformulieren voor de rapportage van ernstige incidenten door gezondheidswerkers, gebruikers en patiënten.
De Commissie ontwikkelt in samenwerking met de lidstaten en in overleg met de relevante belanghebbende partijen standaardformulieren voor de elektronische en niet-elektronische rapportage van incidenten door gezondheidswerkers, gebruikers en patiënten.
4.   Gezondheidsinstellingen die de in artikel 4, lid 4, bedoelde hulpmiddelen vervaardigen en gebruiken, rapporteren ernstige incidenten en corrigerende acties in verband met de veiligheid in het veld, als bedoeld in lid 1, aan de bevoegde autoriteit van de lidstaat waarin de gezondheidsinstelling is gevestigd.
4.   Gezondheidsinstellingen die de in artikel 4, lid 4, bedoelde hulpmiddelen vervaardigen en gebruiken, rapporteren incidenten en corrigerende acties in verband met de veiligheid in het veld, als bedoeld in lid 1, onmiddellijk aan de bevoegde autoriteit van de lidstaat waarin de gezondheidsinstelling is gevestigd.
Amendement 181
Voorstel voor een verordening
Artikel 60
1.  In samenwerking met de lidstaten wordt door de Commissie een elektronisch systeem opgezet en beheerd voor de verzameling en verwerking van de volgende informatie:
1.  In samenwerking met de lidstaten wordt door de Commissie een elektronisch systeem opgezet en beheerd voor de verzameling en verwerking van de volgende informatie:
(a)  de verslagen van de fabrikanten over ernstige incidenten en corrigerende acties in verband met de veiligheid in het veld, als bedoeld in artikel 59, lid 1;
(a)  de verslagen van de fabrikanten over incidenten en corrigerende acties in verband met de veiligheid in het veld, als bedoeld in artikel 59, lid 1;
(b)  de periodieke samenvattende verslagen van de fabrikanten, als bedoeld in artikel 59, lid 2;
(b)  de periodieke samenvattende verslagen van de fabrikanten, als bedoeld in artikel 59, lid 2;
(c)  de verslagen van de bevoegde autoriteiten over ernstige incidenten, als bedoeld in artikel 61, lid 1, tweede alinea;
(c)  de verslagen van de bevoegde autoriteiten over incidenten, als bedoeld in artikel 61, lid 1, tweede alinea;
(d)  de verslagen van de fabrikanten over trends, als bedoeld in artikel 62;
(d)  de verslagen van de fabrikanten over trends, als bedoeld in artikel 62;
(e)  de berichten van de fabrikanten inzake de veiligheid in het veld, als bedoeld in artikel 61, lid 4;
(e)  de berichten van de fabrikanten over de veiligheid in het veld, als bedoeld in artikel 61, lid 4;
(f)  de tussen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten en tussen die autoriteiten en de Commissie uit te wisselen informatie overeenkomstig artikel 61, leden 3 en 6.
(f)  de tussen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten en tussen die autoriteiten en de Commissie uit te wisselen informatie overeenkomstig artikel 61, leden 3 en 6.
(f bis) de verslagen van de bevoegde autoriteiten over ernstige incidenten en corrigerende acties in verband met de veiligheid in het veld die binnen gezondheidsinstellingen zijn getroffen ten aanzien van hulpmiddelen, als bedoeld in artikel 4, lid 4;
2.   De door het elektronische systeem verzamelde en verwerkte informatie is toegankelijk voor de bevoegde autoriteiten van de lidstaten, de Commissie en de aangemelde instanties.
2.   De door het elektronische systeem verzamelde en verwerkte informatie is toegankelijk voor de bevoegde autoriteiten van de lidstaten, de Commissie, de aangemelde instanties, gezondheidswerkers en tevens de fabrikanten, indien de informatie hun eigen product betreft.
3.   De Commissie zorgt ervoor dat gezondheidswerkers en het publiek op passende niveaus toegang tot het elektronische systeem hebben.
3.   De Commissie zorgt ervoor dat het publiek op passend niveau toegang tot het elektronische systeem heeft. Wanneer er om informatie wordt verzocht over een specifiek medisch hulpmiddel voor in-vitrodiagnostiek, wordt die informatie onverwijld en binnen vijftien dagen beschikbaar gesteld.
4.  Op grond van regelingen tussen de Commissie en de bevoegde autoriteiten van derde landen of internationale organisaties kan de Commissie aan die bevoegde autoriteiten of internationale organisaties toegang tot de databank op het passende niveau verlenen. Die regelingen worden gebaseerd op wederkerigheid en omvatten bepalingen inzake vertrouwelijkheid en gegevensbescherming die gelijkwaardig zijn aan die welke in de Unie van toepassing zijn.
4.  Op grond van regelingen tussen de Commissie en de bevoegde autoriteiten van derde landen of internationale organisaties kan de Commissie aan die bevoegde autoriteiten of internationale organisaties toegang tot de databank op het passende niveau verlenen. Die regelingen worden gebaseerd op wederkerigheid en omvatten bepalingen inzake vertrouwelijkheid en gegevensbescherming die gelijkwaardig zijn aan die welke in de Unie van toepassing zijn.
5.  De verslagen over ernstige incidenten en corrigerende acties in verband met de veiligheid in het veld, als bedoeld in artikel 59, lid 1, onder a) en b), de periodieke samenvattende verslagen, als bedoeld in artikel 59, lid 2, de verslagen over ernstige incidenten, als bedoeld in artikel 61, lid 1, tweede alinea, en de verslagen over trends, als bedoeld in artikel 62, worden na ontvangst via het elektronische systeem automatisch doorgestuurd naar de bevoegde autoriteiten van de volgende lidstaten:
5.  De verslagen over incidenten en corrigerende acties in verband met de veiligheid in het veld, als bedoeld in artikel 59, lid 1, onder a) en b), de periodieke samenvattende verslagen, als bedoeld in artikel 59, lid 2, de verslagen over incidenten, als bedoeld in artikel 61, lid 1, tweede alinea, en de verslagen over trends, als bedoeld in artikel 62, worden na ontvangst via het elektronische systeem automatisch doorgestuurd naar de bevoegde autoriteiten van de volgende lidstaten:
(a)  de lidstaat waarin het incident heeft plaatsgevonden;
(a)  de lidstaat waarin het incident heeft plaatsgevonden;
(b)  de lidstaat waarin de corrigerende actie in verband met de veiligheid in het veld wordt of moet worden uitgevoerd;
(b)  de lidstaat waarin de corrigerende actie in verband met de veiligheid in het veld wordt of moet worden uitgevoerd;
(c)  de lidstaat waarin de fabrikant zijn geregistreerde vestigingsplaats heeft;
(c)  de lidstaat waarin de fabrikant zijn geregistreerde vestigingsplaats heeft;
(d)  indien van toepassing, de lidstaat waarin de aangemelde instantie die overeenkomstig artikel 43 een certificaat voor het hulpmiddel in kwestie heeft afgegeven, is gevestigd.
(d)  indien van toepassing, de lidstaat waarin de aangemelde instantie, die overeenkomstig artikel 43 een certificaat voor het hulpmiddel in kwestie heeft afgegeven, is gevestigd.
5 bis.  De in artikel 60, lid 5, bedoelde verslagen en informatie met betrekking tot het hulpmiddel in kwestie worden tevens automatisch via het elektronische systeem verzonden naar de aangemelde instantie die overeenkomstig artikel 43 het certificaat heeft afgegeven.
Amendement 182
Voorstel voor een verordening
Artikel 61 – lid 1 – alinea 1
1.  De lidstaten nemen de nodige stappen om ervoor te zorgen dat alle informatie betreffende een ernstig incident dat op hun grondgebied heeft plaatsgevonden of een corrigerende actie in verband met de veiligheid in het veld die op hun grondgebied is of moet worden ondernomen en waarvan zij in kennis zijn gesteld overeenkomstig artikel 59, op nationaal niveau centraal door hun bevoegde autoriteit, zo mogelijk tezamen met de fabrikant, wordt geëvalueerd.
1.  De lidstaten nemen de nodige stappen om ervoor te zorgen dat alle informatie betreffende een ernstig incident dat op hun grondgebied heeft plaatsgevonden of een corrigerende actie in verband met de veiligheid in het veld die op hun grondgebied is of moet worden ondernomen en waarvan zij in kennis zijn gesteld overeenkomstig artikel 59, op nationaal niveau centraal door hun bevoegde autoriteit, zo mogelijk tezamen met de fabrikant, wordt geëvalueerd. De bevoegde autoriteit houdt rekening met de standpunten van alle relevante belanghebbende partijen, met inbegrip van de organisaties van patiënten en gezondheidswerkers en de producentenorganisaties.
Amendement 183
Voorstel voor een verordening
Artikel 61 – lid 1 – alinea 2
Indien de bevoegde autoriteit van oordeel is dat overeenkomstig artikel 59, lid 3, ontvangen verslagen betrekking hebben op een ernstig incident, voert zij die verslagen onverwijld in het in artikel 60 bedoelde elektronische systeem in, tenzij hetzelfde incident reeds door de fabrikant is gerapporteerd.
Schrappen
Amendement 184
Voorstel voor een verordening
Artikel 61 – lid 2
2.  De nationale bevoegde autoriteiten voeren een risicobeoordeling ten aanzien van de gerapporteerde ernstige incidenten of corrigerende acties in verband met de veiligheid in het veld uit, rekening houdend met criteria zoals oorzakelijkheid, detecteerbaarheid en waarschijnlijkheid dat het probleem zich nogmaals voordoet, frequentie van het gebruik van het hulpmiddel, waarschijnlijkheid dat er schade optreedt en ernst van die schade, klinisch voordeel van het hulpmiddel, beoogde en potentiële gebruikers en getroffen populatie. Zij evalueren ook de geschiktheid van de door de fabrikant beoogde of ondernomen corrigerende actie in verband met de veiligheid in het veld en de noodzaak van en de aard van eventuele andere corrigerende actie. Zij monitoren het onderzoek van het incident door de fabrikant.
2.  De nationale bevoegde autoriteiten voeren een risicobeoordeling ten aanzien van de gerapporteerde ernstige incidenten of corrigerende acties in verband met de veiligheid in het veld uit, rekening houdend met criteria zoals oorzakelijkheid, detecteerbaarheid en waarschijnlijkheid dat het probleem zich nogmaals voordoet, frequentie van het gebruik van het hulpmiddel, waarschijnlijkheid dat er schade optreedt en ernst van die schade, klinisch voordeel van het hulpmiddel, beoogde en potentiële gebruikers en getroffen populatie. Zij evalueren ook de geschiktheid van de door de fabrikant beoogde of ondernomen corrigerende actie in verband met de veiligheid in het veld en de noodzaak van en de aard van eventuele andere corrigerende actie. Zij monitoren het onderzoek van het ernstige incident door de fabrikant.
Amendement 185
Voorstel voor een verordening
Artikel 65 – leden 1, 1 bis t/m 1 sexies (nieuw) en 2
1.  De bevoegde autoriteiten voeren passende controles op de kenmerken en prestaties van de hulpmiddelen uit, waaronder, indien van toepassing, een onderzoek van de documentatie en fysische of laboratoriumcontroles op grond van geschikte monsters. Zij houden rekening met vaste beginselen met betrekking tot risicobeoordeling en risicobeheer, bewakingsgegevens en klachten. De bevoegde autoriteiten kunnen van marktdeelnemers verlangen dat deze de documenten en informatie beschikbaar stellen die noodzakelijk zijn om hun activiteiten uit te voeren, en, zo nodig en gerechtvaardigd, de bedrijfsruimten van de marktdeelnemers betreden en de nodige monsters van de hulpmiddelen nemen. Wanneer zij dat nodig achten, mogen zij hulpmiddelen die een ernstig risico opleveren, vernietigen of anderszins onbruikbaar maken.
1.  De bevoegde autoriteiten voeren passende controles op de kenmerken en prestaties van de hulpmiddelen uit, waaronder, indien van toepassing, een onderzoek van de documentatie en fysische of laboratoriumcontroles op grond van geschikte monsters. Zij houden rekening met vaste beginselen met betrekking tot risicobeoordeling en risicobeheer, bewakingsgegevens en klachten. De bevoegde autoriteiten kunnen van marktdeelnemers verlangen dat deze de documenten en informatie beschikbaar stellen die noodzakelijk zijn om hun activiteiten uit te voeren, en de bedrijfsruimten van de marktdeelnemers betreden evenals inspecteren en de nodige monsters van de hulpmiddelen nemen voor analyse door een officieel laboratorium. Wanneer zij dat nodig achten, mogen zij hulpmiddelen die een ernstig risico opleveren, vernietigen of anderszins onbruikbaar maken.
1 bis.  De bevoegde autoriteiten wijzen inspecteurs aan die bevoegd zijn om de in lid 1 bedoelde controles te verrichten. De controles worden uitgevoerd door inspecteurs uit de lidstaat waar de marktdeelnemer gevestigd is. Deze inspecteurs kunnen worden bijgestaan door deskundigen die door de bevoegde autoriteiten zijn benoemd.
1 ter.  Er kunnen ook onaangekondigde inspecties worden uitgevoerd. Bij het gelasten en verrichten van dergelijke controles moet er altijd rekening worden gehouden met het evenredigheidsbeginsel, met name in verband met de mogelijke gevaren van een bepaald product.
1 quater.  Na elke uit hoofde van lid 1 uitgevoerde inspectie stelt de bevoegde autoriteit een verslag op over de naleving door de geïnspecteerde marktdeelnemer van de wettelijke en technische voorschriften die in het kader van deze verordening van toepassing zijn, en vermeldt zij hierin eventueel welke corrigerende maatregelen er nodig zijn.
1 quinquies.  De bevoegde autoriteit die de inspectie heeft verricht, deelt de inhoud van dit verslag mee aan de geïnspecteerde marktdeelnemer. Alvorens het verslag goed te keuren, biedt de bevoegde autoriteit de geïnspecteerde marktdeelnemer de kans om opmerkingen te maken. Het definitieve inspectieverslag waarvan sprake is in lid 1 ter, wordt ingevoerd in het in artikel 66 bedoelde elektronische systeem.
1 sexies.  Onverminderd eventuele internationale overeenkomsten tussen de Unie en derde landen kunnen de in lid 1 bedoelde controles ook plaatsvinden in de bedrijfsruimten van een marktdeelnemer in een derde land indien het de bedoeling is het hulpmiddel aan te bieden op de markt van de Unie.
2.  De lidstaten evalueren en beoordelen periodiek de werking van hun markttoezichtactiviteiten. Deze evaluaties en beoordelingen worden ten minste elke vier jaar uitgevoerd en de resultaten daarvan worden aan de andere lidstaten en de Commissie meegedeeld. De betrokken lidstaat maakt een samenvatting van de resultaten toegankelijk voor het publiek.
2.  De lidstaten stellen strategische plannen inzake toezicht op waarin ze een beschrijving geven van de markttoezichtactiviteiten beschrijven die ze van plan zijn uit te voeren, en van het personeel en de materiële middelen die voor de uitvoering van deze activiteiten nodig zijn. De lidstaten evalueren en beoordelen periodiek de uitvoering van hun plannen inzake markttoezicht. Deze evaluaties en beoordelingen worden ten minste elke twee jaar uitgevoerd en de resultaten ervan worden aan de andere lidstaten en de Commissie meegedeeld. De Commissie kan aanbevelingen doen betreffende wijzigingen van de plannen inzake markttoezicht. De lidstaten maken een samenvatting van de resultaten en van de aanbevelingen van de Commissie toegankelijk voor het publiek.
Amendement 186
Voorstel voor een verordening
Artikel 66 – lid 2
2.  De in lid 1 vermelde informatie wordt via het elektronische systeem onmiddellijk naar alle betrokken bevoegde autoriteiten doorgestuurd en toegankelijk gemaakt voor de lidstaten en de Commissie.
2.  De in lid 1 vermelde informatie wordt via het elektronische systeem onmiddellijk naar alle betrokken bevoegde autoriteiten doorgestuurd en toegankelijk gemaakt voor de lidstaten, de Commissie, het bureau en gezondheidswerkers. De Commissie zorgt er eveneens voor dat het publiek op passend niveau toegang tot het elektronische systeem heeft. Ze ziet er in het bijzonder op toe dat wanneer er om informatie wordt verzocht over een specifiek medisch hulpmiddel voor in-vitrodiagnostiek, deze informatie onverwijld en binnen 15 dagen beschikbaar wordt gesteld. De Commissie zorgt, in overleg met de coördinatiegroep voor medische hulpmiddelen, elke zes maanden voor een overzicht van deze informatie dat bestemd is voor het publiek en gezondheidswerkers. Deze informatie is toegankelijk via de Europese databank bedoeld in artikel 25.
Amendement 187
Voorstel voor een verordening
Hoofdstuk VIII – titel
Hoofdstuk VIII
Hoofdstuk IX*
Samenwerking tussen lidstaten, coördinatiegroep voor medische hulpmiddelen, EU-referentielaboratoria, hulpmiddelenregisters
Samenwerking tussen lidstaten, coördinatiegroep voor medische hulpmiddelen, adviescomité voor medische hulpmiddelen, EU-referentielaboratoria, hulpmiddelenregisters
* Ingevolge dit amendement, vallen artikelen 74 tot en met 79 onder dit hoofdstuk.
Amendement 188
Voorstel voor een verordening
Artikel 76 bis (nieuw)
Artikel 76 bis
Adviescomité voor medische hulpmiddelen
Het adviescomité voor medische hulpmiddelen (MDAC), dat is opgericht overeenkomstig de voorwaarden en bepalingen van artikel 78 bis van Verordening (EU) nr. …*, voert met steun van de Commissie de hem bij deze verordening toevertrouwde taken uit.
_____________
* Referentie, datum enz.
Amendement 260
Voorstel voor een verordening
Artikel 76 ter (nieuw)
Artikel 76 ter
Comité voor de beoordeling van medische hulpmiddelen
1.  Er wordt een comité voor de beoordeling van medische hulpmiddelen (ACMD) opgericht, op basis van de beginselen van de hoogste wetenschappelijke bekwaamheid, onpartijdigheid en transparantie en om potentiële belangenconflicten te voorkomen.
2.  Bij het uitvoeren van een klinische beoordeling van een specifiek hulpmiddel is het ACMD samengesteld uit:
—  ten minste vijf klinische deskundigen op het gebied waarop om een klinische beoordeling en aanbeveling is verzocht;
—  één vertegenwoordiger van het EMA;
—  één vertegenwoordiger van de Commissie;
—  één vertegenwoordiger van patiëntenorganisaties die op transparante wijze door de Commissie wordt benoemd na een oproep tot het indienen van blijken van belangstelling, voor een periode van drie jaar die kan worden verlengd.
Het ACMD komt op verzoek van de MDCG en de Commissie bijeen, en de bijeenkomsten worden geleid door een vertegenwoordiger van de Commissie.
De Commissie zorgt ervoor dat de samenstelling van het ACMD beantwoordt aan de expertise die nodig is om de klinische beoordeling en aanbeveling te kunnen verstrekken.
De Commissie is belast met de waarneming van het secretariaat van dit comité.
3.  De Commissie vormt een groep klinische deskundigen op de medische gebieden die relevant zijn voor medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek die door het ACMD worden beoordeeld.
Met het oog op de uitvoering van de procedure voor de klinische beoordeling en aanbeveling kan elke lidstaat één deskundige benoemen, na een in de hele Unie te organiseren oproep tot het indienen van blijken van belangstelling met een duidelijk, door de Commissie samen te stellen profiel. De oproep wordt zo breed mogelijk gepubliceerd. Elke deskundige wordt goedgekeurd door de Commissie en benoemd voor een verlengbare periode van drie jaar.
De leden van het ACMD worden geselecteerd op basis van hun bekwaamheid en ervaring in het relevante domein. Zij voeren hun taken onpartijdig en objectief uit. Zij oefenen hun taken volkomen onafhankelijk uit en hierbij vragen noch aanvaarden zij instructies van eender welke regering, aangemelde instantie of fabrikant. Elk lid stelt een belangenverklaring op die openbaar wordt gemaakt.
In het licht van de technische vooruitgang en op grond van de informatie die beschikbaar komt, is de Commissie bevoegd overeenkomstig artikel 85 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging of aanvulling van de in de eerste alinea van dit lid bedoelde gebieden.
4.  Het ACMD voert de in artikel 44 bis omschreven taken uit. Bij de vaststelling van hun klinische beoordeling en aanbeveling doen de leden van het ACMD hun uiterste best om consensus te bereiken. Als geen consensus kan worden bereikt, neemt het ACMD een besluit bij meerderheid van stemmen. Alle afwijkende standpunten worden bij het advies van het ACMD gevoegd.
5.  Het ACMD stelt zijn reglement van orde vast, dat met name procedures omvat voor:
—  het vaststellen van adviezen, ook in urgente gevallen;
—  de delegatie van taken aan leden-rapporteurs en leden-corapporteurs.
Amendement 261
Voorstel voor een verordening
Artikel 77 – letter a
(-a)  verstrekken van regelgevende adviezen op basis van een wetenschappelijke beoordeling van bepaalde soorten medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek overeenkomstig artikel 44 bis;
(a)  bijdragen aan de beoordeling van de conformiteitsbeoordelingsinstanties die een verzoek hebben ingediend en de aangemelde instanties overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk IV;
(a)  bijdragen aan de beoordeling van de conformiteitsbeoordelingsinstanties die een verzoek hebben ingediend en de aangemelde instanties overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk IV;
(a bis) vaststellen en schriftelijk vastleggen van de algemene bekwaamheids- en kwalificatiebeginselen en procedures voor de selectie en machtiging van bij de conformiteitsbeoordelingsactiviteiten betrokken personen (vereiste kennis, ervaring en andere bekwaamheden) alsmede de vereiste opleiding (basis- en voortgezette opleiding). De kwalificatiecriteria hebben betrekking op de verschillende functies in het conformiteitsbeoordelingsproces en de hulpmiddelen, technologieën en gebieden die binnen de reikwijdte van de aanwijzing vallen;
(a ter) beoordelen en goedkeuren van de door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten gehanteerde criteria in verband met punt a bis);
(a quater) toezicht houden op de coördinatiegroep van aangemelde instanties als bedoeld in artikel 37;
(a quinquies) de Commissie bijstaan voor wat betreft het verstrekken van een zesmaandelijks overzicht van bewakingsgegevens en markttoezichtactiviteiten, waaronder eventuele getroffen preventieve gezondheidsbeschermingsmaatregelen. Deze informatie is toegankelijk via de Europese databank bedoeld in artikel 25;
Amendement 190
Voorstel voor een verordening
Artikel 77 – letter b
(b)  bijdragen aan de toetsing van bepaalde conformiteitsbeoordelingen overeenkomstig artikel 42;
Schrappen
Amendement 191
Voorstel voor een verordening
Artikel 78 – lid 2 – letter b
(b)  uitvoeren van passende tests op monsters van vervaardigde hulpmiddelen van klasse D of partijen hulpmiddelen van klasse D, als vastgesteld in punt 5.7 van bijlage VIII en punt 5.1 van bijlage X;
(b)  uitvoeren van passende laboratoriumtests op monsters van vervaardigde hulpmiddelen van klasse D, dit op verzoek van de bevoegde autoriteiten op monsters die zijn ingezameld tijdens markttoezichtactiviteiten in het kader van artikel 65, en op verzoek van de aangemelde instanties op monsters die zijn ingezameld tijdens onaangekondigde inspecties in het kader van bijlage VIII, afdeling 4.4;
Amendement 192
Voorstel voor een verordening
Artikel 78 – lid 2 – letter d
(d)  verstrekken van wetenschappelijk advies over de stand van de techniek betreffende specifieke hulpmiddelen of een categorie of groep hulpmiddelen;
(d)  verstrekken van wetenschappelijk advies over en technische bijstand voor de vaststelling van de stand van de techniek betreffende specifieke hulpmiddelen of een categorie of groep hulpmiddelen;
Amendement 193
Voorstel voor een verordening
Artikel 78 – lid 2 – letter f
(f)  bijdragen aan de ontwikkeling van passende test- en analysemethoden, toe te passen voor conformiteitsbeoordelingsprocedures en markttoezicht;
(f)  bijdragen aan de ontwikkeling van passende test- en analysemethoden, toe te passen voor conformiteitsbeoordelingsprocedures, met name voor partijcontrole van hulpmiddelen van klasse D en voor markttoezicht;
Amendement 194
Voorstel voor een verordening
Artikel 78 – lid 2 – letter i
(i)  bijdragen aan de ontwikkeling van normen op internationaal niveau;
(i)  bijdragen aan de ontwikkeling van gemeenschappelijke technische specificaties (GTS) en internationale normen;
Amendement 195
Voorstel voor een verordening
Artikel 78 – lid 3 – letter a
(a)  beschikken over naar behoren geschoold personeel met passende kennis en ervaring op het gebied van de medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek waarvoor zij zijn aangewezen;
(a)  beschikken over naar behoren geschoold personeel met passende kennis en ervaring op het gebied van de medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek waarvoor zij zijn aangewezen; passende kennis en ervaring zijn gebaseerd op:
(i)  ervaring in het beoordelen van medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek met een hoog risico en het verrichten van de relevante laboratoriumtests;
(ii)  grondige kennis van medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek met een hoog risico en de desbetreffende technologieën;
(iii)  bewezen laboratoriumervaring op een van de volgende gebieden: test- of ijkingslaboratorium, toezichthoudend laboratorium of toezichthoudende instelling, nationaal referentielaboratorium voor hulpmiddelen van klasse D, kwaliteitscontrole van medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek, ontwikkeling van referentiemateriaal voor medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek, ijking van medische hulpmiddelen voor diagnostiek; laboratoria of bloedbanken die hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek met hoog risico proefondervindelijk beoordelen en gebruiken of, in voorkomend geval, die deze zelf vervaardigen;
(iv)  kennis van en ervaring met het testen van producten of partijen, kwaliteitscontroles, ontwerp, vervaardiging en gebruik van medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek;
(v)  kennis van de gezondheidsrisico’s voor patiënten, hun partners of ontvangers van donorbloed/-organen/-weefsel of bereidingen van bloed/organen/weefsel die in verband worden gebracht met het gebruik en met name het slechte functioneren van medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek met hoog risico;
(vi)  kennis van deze verordening en van de toepasselijke wet- en regelgeving en richtlijnen, kennis van de gemeenschappelijke technische specificaties (GTS), van de toepasselijke geharmoniseerde normen, productspecifieke voorschriften en desbetreffende richtsnoeren;
(vii)  deelname aan relevante externe en interne programma’s voor kwaliteitsbeoordeling die door internationale of nationale organisaties worden georganiseerd.
Amendement 196
Voorstel voor een verordening
Artikel 78 – lid 5
5.  Wanneer aangemelde instanties of lidstaten verzoeken om wetenschappelijke of technische bijstand of om een wetenschappelijk advies van een EU-referentielaboratorium, kan van hen een vergoeding worden gevraagd om de door dat laboratorium gemaakte kosten bij de uitvoering van de verlangde taak geheel of gedeeltelijk te dekken volgens een reeks van tevoren vastgestelde en transparante voorwaarden.
5.  Wanneer aangemelde instanties of lidstaten verzoeken om wetenschappelijke of technische bijstand of om een wetenschappelijk advies van een EU-referentielaboratorium, wordt van hen een vergoeding gevraagd om de door dat laboratorium gemaakte kosten bij de uitvoering van de verlangde taak geheel te dekken volgens een reeks van tevoren vastgestelde en transparante voorwaarden.
Amendement 197
Voorstel voor een verordening
Artikel 79 – alinea 1
De Commissie en de lidstaten nemen alle nodige maatregelen ter aanmoediging van de instelling van registers voor specifieke soorten hulpmiddelen om ervaringen met het gebruik van dergelijke hulpmiddelen na het in de handel brengen ervan te verzamelen. Dergelijke registers dragen bij tot de onafhankelijke evaluatie van de veiligheid en de prestaties van de hulpmiddelen op de lange termijn.
De Commissie en de lidstaten nemen alle nodige maatregelen om de instelling van registers voor hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek te garanderen met als doel ervaringen met het gebruik van dergelijke hulpmiddelen na het in de handel brengen ervan te verzamelen. Registers voor hulpmiddelen van klasse C en klasse D worden stelselmatig ingesteld. Dergelijke registers dragen bij tot de onafhankelijke evaluatie van de veiligheid en de prestaties van de hulpmiddelen op de lange termijn.
Amendement 200
Voorstel voor een verordening
Hoofdstuk IX – titel
Hoofdstuk IX
Hoofdstuk X*
Geheimhouding, gegevensbescherming, financiering, sancties
Geheimhouding, gegevensbescherming, financiering, sancties
* Ingevolge dit amendement, vallen artikelen 80 tot en met 83 onder dit hoofdstuk.
Amendement 198
Voorstel voor een verordening
Artikel 82 – alinea 1
Deze verordening laat de mogelijkheid onverlet dat de lidstaten een vergoeding verlangen voor de in deze verordening beschreven activiteiten, op voorwaarde dat de hoogte van die vergoeding op transparante wijze wordt vastgesteld en berust op het beginsel dat de vergoeding kostendekkend moet zijn. Zij stellen de Commissie en de andere lidstaten daarvan ten minste drie maanden voordat de structuur en de hoogte van de vergoeding moeten worden vastgesteld in kennis.
Deze verordening laat de mogelijkheid onverlet dat de lidstaten een vergoeding verlangen voor de in deze verordening beschreven activiteiten, op voorwaarde dat de hoogte van die vergoeding vergelijkbaar is en op transparante wijze wordt vastgesteld en berust op het beginsel dat de vergoeding kostendekkend moet zijn. Zij stellen de Commissie en de andere lidstaten daarvan ten minste drie maanden voordat de structuur en de hoogte van de vergoeding moeten worden vastgesteld in kennis.
Amendement 199
Voorstel voor een verordening
Artikel 83 – alinea 1
De lidstaten stellen de sancties vast die bij overtreding van deze verordening worden opgelegd en nemen alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat die sancties worden toegepast. De aldus vastgestelde sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn. De lidstaten delen die bepalingen uiterlijk op [drie maanden vóór de datum van toepassing van deze verordening] aan de Commissie mee en stellen haar onverwijld in kennis van eventuele latere wijzigingen.
De lidstaten stellen de sancties vast die bij overtreding van deze verordening worden opgelegd en nemen alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat die sancties worden toegepast. De aldus vastgestelde sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn. Het afschrikkende karakter van de sanctie wordt in verhouding tot het uit de overtreding behaalde gewin vastgesteld. De lidstaten delen die bepalingen uiterlijk op [drie maanden vóór de datum van toepassing van deze verordening] aan de Commissie mee en stellen haar onverwijld in kennis van eventuele latere wijzigingen.
Amendement 201
Voorstel voor een verordening
Hoofdstuk X – titel
Hoofdstuk X
Hoofdstuk XI*
Slotbepalingen
Slotbepalingen
* Ingevolge dit amendement, vallen arikelen 84 tot en met 90 onder dit hoofdstuk.
Amendement 202
Voorstel voor een verordening
Artikel 90 – leden 2 en 3
2.  Zij is van toepassing met ingang van [vijf jaar na de inwerkingtreding].
2.  Zij is van toepassing met ingang van [drie jaar na de inwerkingtreding].
3.  In afwijking van lid 2 is het volgende van toepassing:
3.  In afwijking van lid 2 is het volgende van toepassing:
(a)  artikel 23, leden 2 en 3, en artikel 43, lid 4, zijn van toepassing met ingang van [18 maanden na de datum van toepassing, bedoeld in lid 2];
(a)  artikel 23, lid 1, is van toepassing met ingang van [dertig maanden na de inwerkingtreding];
(b)  de artikelen 26 tot en met 38 zijn van toepassing met ingang van [zes maanden na de inwerkingtreding]. Vóór [datum van toepassing, als bedoeld in lid 2] gelden de verplichtingen voor aangemelde instanties, die voortvloeien uit de bepalingen van de artikelen 26 tot en met 38, alleen voor de instanties die een verzoek om aanmelding overeenkomstig artikel 29 van deze verordening indienen.
(b)  de artikelen 26 tot en met 38 zijn van toepassing met ingang van [zes maanden na de inwerkingtreding]. Vóór [datum van toepassing, als bedoeld in lid 2] gelden de verplichtingen voor aangemelde instanties die voortvloeien uit de bepalingen van de artikelen 26 tot en met 38 alleen voor de instanties die een verzoek om aanmelding overeenkomstig artikel 29 van deze verordening indienen.
(b bis) Artikel 74 is van toepassing met ingang van …*;
_____________________________
* Zes maanden na de inwerkingtreding van deze verordening.
(b ter) de artikelen 75 tot en met 77 zijn van toepassing met ingang van ….*;
___________________________
* 12 maanden na de inwerkingtreding van deze verordening.
(b quater) de artikelen 59 tot en met 64 zijn van toepassing met ingang van ….*;
___________________________
* 24 maanden na de inwerkingtreding van deze verordening.
(b quinquies) artikel 78 is van toepassing met ingang van …*.
__________________________
* 24 maanden na de datum van inwerkingtreding van deze verordening.
3 bis.  De in artikel 31, lid 4, artikel 40, lid 9, artikel 42, lid 8, artikel 46, lid 2, en de artikelen 58 en 64 bedoelde uitvoeringshandelingen worden uiterlijk ...* vastgesteld.
____________________________
* 12 maanden na de inwerkingtreding van deze verordening.
Amendement 203
Voorstel voor een verordening
Bijlage I – deel II – punt 6.1 – letter b
(b)  de klinische prestaties, zoals diagnostische gevoeligheid, diagnostische specificiteit, positieve en negatieve voorspellende waarde, aannemelijkheidsverhouding, verwachte waarden bij normale of getroffen populaties.
(b)  de klinische prestaties, met inbegrip van maatstaven voor klinische geldigheid zoals diagnostische gevoeligheid, diagnostische specificiteit, positieve en negatieve voorspellende waarde, aannemelijkheidsverhouding, verwachte waarden bij normale of getroffen populaties, en, in voorkomend geval, maatstaven voor klinisch nut. In het geval van hulpmiddelen voor begeleidende diagnostiek zijn er bewijzen vereist voor het klinische nut van het hulpmiddel ten aanzien van het beoogde doel ervan (de selectie van patiënten met een vooraf gediagnosticeerde aandoening of predispositie, die in aanmerking komen voor een doelgerichte therapie). Voor een hulpmiddel voor begeleidende diagnostiek moet de fabrikant klinische bewijzen leveren betreffende de gevolgen van een positieve of negatieve test voor (1) de patiëntenzorg en (2) gezondheidsresultaten, wanneer het hulpmiddel zoals aangewezen wordt gebruikt met de vermelde therapeutische ingreep.
Amendement 204
Voorstel voor een verordening
Bijlage I – deel II – punt 16
16.  Bescherming tegen de risico's die kunnen ontstaan door hulpmiddelen die door de fabrikant zijn bestemd voor zelftesten of decentrale tests
16.  Bescherming tegen de risico's die kunnen ontstaan door hulpmiddelen die door de fabrikant zijn bestemd voor zelftesten
16.1  Voor zelftesten of decentrale tests bestemde hulpmiddelen moeten zodanig zijn ontworpen en vervaardigd dat het beoogde doel naar behoren kan worden bereikt, rekening houdend met de vaardigheid van de beoogde gebruiker, de middelen die hem ter beschikking staan en de invloed van de redelijkerwijs te voorziene verschillen qua techniek en omgeving van de beoogde gebruiker. De door de fabrikant verstrekte gegevens en instructies moeten voor de beoogde gebruiker gemakkelijk te begrijpen en toe te passen zijn.
16.1  Voor zelftesten bestemde hulpmiddelen moeten zodanig zijn ontworpen en vervaardigd dat het beoogde doel naar behoren kan worden bereikt, rekening houdend met de vaardigheid van de beoogde gebruiker, de middelen die hem ter beschikking staan en de invloed van de redelijkerwijs te voorziene verschillen qua techniek en omgeving van de beoogde gebruiker. De door de fabrikant verstrekte gegevens en instructies moeten voor de beoogde gebruiker gemakkelijk te begrijpen en toe te passen zijn.
16.2  Voor zelftesten of decentrale tests bestemde hulpmiddelen moeten zodanig zijn ontworpen en vervaardigd dat:
16.2  Voor zelftesten bestemde hulpmiddelen moeten zodanig zijn ontworpen en vervaardigd dat:
–  het hulpmiddel in alle stadia van de procedure voor de beoogde gebruiker eenvoudig te gebruiken is, en
–  het hulpmiddel in alle stadia van de procedure voor de beoogde gebruiker eenvoudig te gebruiken is, en
–  het risico van een foutief gebruik van het hulpmiddel en, indien van toepassing, het specimen en ook van foutieve interpretatie van de resultaten door de beoogde gebruiker zoveel mogelijk wordt beperkt.
–  het risico van een foutief gebruik van het hulpmiddel en, indien van toepassing, het specimen en ook van foutieve interpretatie van de resultaten door de beoogde gebruiker zoveel mogelijk wordt beperkt.
16.3  Voor zelftesten of decentrale tests bestemde hulpmiddelen moeten, voor zover redelijkerwijs mogelijk, zijn uitgerust met een procedure aan de hand waarvan de beoogde gebruiker:
16.3  Voor zelftesten bestemde hulpmiddelen moeten, voor zover redelijkerwijs mogelijk, zijn uitgerust met een procedure aan de hand waarvan de beoogde gebruiker:
–  kan nagaan of het hulpmiddel bij gebruik zal functioneren zoals de fabrikant dat heeft bedoeld, en
–  kan nagaan of het hulpmiddel bij gebruik zal functioneren zoals de fabrikant dat heeft bedoeld, en
–  kan worden gewaarschuwd wanneer het hulpmiddel geen deugdelijk resultaat heeft opgeleverd.
–  kan worden gewaarschuwd wanneer het hulpmiddel geen deugdelijk resultaat heeft opgeleverd.
Amendement 206
Voorstel voor een verordening
Bijlage I – deel III – punt 17.1 – inleidende formule
Elk hulpmiddel moet vergezeld gaan van de nodige informatie om het hulpmiddel en de fabrikant ervan te kunnen identificeren en moet gegevens in verband met de veiligheid en prestaties aan de (niet-)professionele gebruiker c.q. een andere persoon verstrekken. Die informatie kan zijn aangebracht op het hulpmiddel zelf of op de verpakking dan wel zijn vermeld in de gebruiksaanwijzing, waarbij rekening moet worden gehouden met het volgende:
Elk hulpmiddel moet vergezeld gaan van de nodige informatie om het hulpmiddel en de fabrikant ervan te kunnen identificeren en moet gegevens in verband met de veiligheid en prestaties aan de (niet-)professionele gebruiker c.q. een andere persoon verstrekken. Die informatie kan zijn aangebracht op het hulpmiddel zelf of op de verpakking dan wel zijn vermeld in de gebruiksaanwijzing, en moet beschikbaar worden gesteld op de website van de fabrikant waarbij rekening moet worden gehouden met het volgende:
Amendement 207
Voorstel voor een verordening
Bijlage I – punt 17.1 – punt vi
(vi)  restrisico's waarvan mededeling aan de gebruiker en/of een andere persoon is voorgeschreven, moeten als beperkingen, contra-indicaties, voorzorgsmaatregelen of waarschuwingen worden vermeld in de door de fabrikant geleverde informatie;
(vi)  restrisico's waarvan mededeling aan de gebruiker en/of een andere persoon is voorgeschreven, moeten als beperkingen, voorzorgsmaatregelen of waarschuwingen worden vermeld in de door de fabrikant geleverde informatie;
Amendement 208
Voorstel voor een verordening
Bijlage I – deel III – punt 17.2 – punt xv
(xv)  de vermelding, indien van toepassing, dat het hulpmiddel bestemd is voor eenmalig gebruik. De vermelding door de fabrikant van het eenmalig gebruik moet in de hele Unie consistent zijn;
Schrappen
Amendement 209
Voorstel voor een verordening
Bijlage I – deel III – punt 17.3.1 – punt ii – inleidende formule
(ii)  het doel dat met het hulpmiddel wordt beoogd:
(ii)   het beoogde doel van het hulpmiddel, zoals:
Amendement 210
Voorstel voor een verordening
Bijlage I – deel III – punt 17.3.1 – punt ii – streepje 2
–  de functie ervan (bv. opsporing, bewaking, diagnose of hulp bij diagnose);
–  de functie ervan (bv. opsporing, bewaking, diagnose of hulp bij diagnose, prognose, begeleidende diagnostiek);
Amendement 211
Voorstel voor een verordening
Bijlage I – deel III – punt 17.3.1 – punt ii – streepje 7 bis (nieuw)
–  voor hulpmiddelen voor begeleidende diagnostiek, de betrokken doelpopulatie en aanwijzingen voor gebruik met de verbonden therapie(ën).
Amendement 212
Voorstel voor een verordening
Bijlage I – deel III – punt 17.3.2 – punt i bis (nieuw)
(i bis) De gebruiksaanwijzing moet voor leken te begrijpen zijn en moet worden geëvalueerd door de vertegenwoordigers van de relevante belanghebbenden, met inbegrip van organisaties van patiënten en gezondheidswerkers alsook producentenorganisaties.
Amendement 213
Voorstel voor een verordening
Bijlage II – deel 1.1 – letter c – punt ii
(ii)  de functie ervan (bv. opsporing, bewaking, diagnose of hulp bij diagnose);
(ii)  de functie ervan (bv. opsporing, bewaking, diagnose of hulp bij diagnose, prognose, begeleidende diagnostiek);
Amendement 214
Voorstel voor een verordening
Bijlage II – deel 1.1 – letter c – punt viii bis (nieuw)
(viii bis) voor hulpmiddelen voor begeleidende diagnostiek, de betrokken doelpopulatie en aanwijzingen voor gebruik met de verbonden therapie(ën).
Amendement 265
Voorstel voor een verordening
Bijlage II – punt 3.2 – letter b
(b)  aanduiding van alle locaties, met inbegrip van die van leveranciers en subcontractanten, waar fabricageactiviteiten plaatsvinden.
(b)  aanduiding van alle locaties, met inbegrip van die van leveranciers en subcontractanten, waar cruciale fabricageactiviteiten plaatsvinden.
Amendement 215
Voorstel voor een verordening
Bijlage II – punt 6.2 – alinea 2
Het in punt 3 van bijlage XII bedoelde verslag over het klinische bewijsmateriaal wordt opgenomen en/of de volledige referenties daarvan worden vermeld in de technische documentatie.
Het in punt 3 van bijlage XII bedoelde verslag over het klinische bewijsmateriaal wordt opgenomen en de volledige referenties daarvan worden vermeld in de technische documentatie.
Amendement 266
Voorstel voor een verordening
Bijlage III – punt 7
7.  verwijzingen naar de toegepaste relevante geharmoniseerde normen of GTS waarop de conformiteitsverklaring betrekking heeft;
Schrappen
Amendement 216
Voorstel voor een verordening
Bijlage V – deel A – punt 15
15.  in geval van hulpmiddelen van klasse C of D: samenvatting betreffende de veiligheid en de prestaties;
15.  in geval van hulpmiddelen van klasse C of D: samenvatting betreffende de veiligheid en de prestaties, en de volledige tijdens de klinische studie en het klinische follow-uponderzoek na het in de handel brengen verzamelde dataset.
Amendement 217
Voorstel voor een verordening
Bijlage V – deel A – punt 18 bis (nieuw)
18 bis.  Volledige technische documentatie en de klinische prestatiestudie.
Amendement 218
Voorstel voor een verordening
Bijlage VI – punten 1.1.4 en 1.2 t/m 1.6
1.1.  Juridische status en organisatiestructuur
1.1.  Juridische status en organisatiestructuur
1.1.4.  De organisatiestructuur, de verdeling van verantwoordelijkheden en het functioneren van de aangemelde instantie moeten van dien aard zijn dat het vertrouwen in de uitvoering en de resultaten van de verrichte conformiteitsbeoordelingsactiviteiten is gewaarborgd.
1.1.4.  De organisatiestructuur, de verdeling van verantwoordelijkheden en het functioneren van de aangemelde instantie moeten van dien aard zijn dat het vertrouwen in de uitvoering en de resultaten van de verrichte conformiteitsbeoordelingsactiviteiten is gewaarborgd.
De organisatiestructuur en de taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de hoogste leidinggevenden en ander personeel dat invloed kan uitoefenen op de uitvoering en de resultaten van de conformiteitsbeoordelingsactiviteiten, moeten duidelijk schriftelijk worden vastgelegd.
De organisatiestructuur en de taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de hoogste leidinggevenden en ander personeel dat invloed kan uitoefenen op de uitvoering en de resultaten van de conformiteitsbeoordelingsactiviteiten, moeten duidelijk schriftelijk worden vastgelegd. Deze informatie wordt voor het publiek toegankelijk gemaakt.
1.2.  Onafhankelijkheid en onpartijdigheid
1.2.  Onafhankelijkheid en onpartijdigheid
1.2.1.  De aangemelde instantie is een derde partij die onafhankelijk is van de fabrikant van het product ten aanzien waarvan zij conformiteitsbeoordelingsactiviteiten verricht. De aangemelde instantie is tevens onafhankelijk van alle andere marktdeelnemers die belang hebben bij het product en van alle concurrenten van de fabrikant.
1.2.1.  De aangemelde instantie is een derde partij die onafhankelijk is van de fabrikant van het product ten aanzien waarvan zij conformiteitsbeoordelingsactiviteiten verricht. De aangemelde instantie is tevens onafhankelijk van alle andere marktdeelnemers die belang hebben bij het product en van alle concurrenten van de fabrikant. Dit belet de aangemelde instantie niet conformiteitsbeoordelingsactiviteiten uit te oefenen voor verscheidene marktdeelnemers die verschillende of gelijkaardige producten produceren.
1.2.2.  De aangemelde instantie is zodanig georganiseerd en functioneert zodanig dat de onafhankelijkheid, objectiviteit en onpartijdigheid van haar activiteiten gewaarborgd zijn. De aangemelde instantie beschikt over procedures waarmee op doeltreffende wijze wordt gewaarborgd dat alle gevallen waarin sprake kan zijn van een belangenconflict worden geïnventariseerd, onderzocht en opgelost; hieronder valt ook het deelnemen aan adviesverlening op het gebied van medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek vóór de aanvaarding van een betrekking bij de aangemelde instantie.
1.2.2.  De aangemelde instantie is zodanig georganiseerd en functioneert zodanig dat de onafhankelijkheid, objectiviteit en onpartijdigheid van haar activiteiten gewaarborgd zijn. De aangemelde instantie beschikt over procedures waarmee op doeltreffende wijze wordt gewaarborgd dat alle gevallen waarin sprake kan zijn van een belangenconflict worden geïnventariseerd, onderzocht en opgelost; hieronder valt ook het deelnemen aan adviesverlening op het gebied van medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek vóór de aanvaarding van een betrekking bij de aangemelde instantie.
1.2.3.  De aangemelde instantie, de hoogste leidinggevenden ervan en het met de uitvoering van de conformiteitsbeoordelingstaken belaste personeel:
1.2.3.  De aangemelde instantie, de hoogste leidinggevenden ervan en het met de uitvoering van de conformiteitsbeoordelingstaken belaste personeel:
–  mogen noch ontwerper, fabrikant, leverancier, installateur, koper, eigenaar, gebruiker of onderhouder van de producten, noch gemachtigde van een van deze partijen zijn. Dit vormt geen beletsel voor de aankoop en het gebruik van beoordeelde producten die nodig zijn voor de activiteiten van de aangemelde instantie (bv. meetapparatuur), de uitvoering van de conformiteitsbeoordeling of het gebruik van dergelijke producten voor persoonlijke doeleinden;
–  mogen noch ontwerper, fabrikant, leverancier, installateur, koper, eigenaar, gebruiker of onderhouder van de producten, noch gemachtigde van een van deze partijen zijn. Dit vormt geen beletsel voor de aankoop en het gebruik van beoordeelde producten die nodig zijn voor de activiteiten van de aangemelde instantie (bv. meetapparatuur), de uitvoering van de conformiteitsbeoordeling of het gebruik van dergelijke producten voor persoonlijke doeleinden;
–  mogen noch rechtstreeks noch als vertegenwoordiger van de betrokken partijen betrokken zijn bij het ontwerpen, vervaardigen of construeren, in de handel brengen, installeren, gebruiken of onderhouden van de producten die zij beoordelen. Zij mogen geen activiteiten ontplooien die hun onafhankelijk oordeel of hun integriteit met betrekking tot de conformiteitsbeoordelingsactiviteiten waarvoor zij zijn aangemeld, in het gedrang kunnen brengen;
–  mogen noch rechtstreeks noch als vertegenwoordiger van de betrokken partijen betrokken zijn bij het ontwerpen, vervaardigen of construeren, in de handel brengen, installeren, gebruiken of onderhouden van de producten die zij beoordelen. Zij mogen geen activiteiten ontplooien die hun onafhankelijk oordeel of hun integriteit met betrekking tot de conformiteitsbeoordelingsactiviteiten waarvoor zij zijn aangemeld, in het gedrang kunnen brengen;
–  mogen geen diensten aanbieden of verlenen die het vertrouwen in hun onafhankelijkheid, onpartijdigheid of objectiviteit kunnen aantasten. In het bijzonder mogen zij de fabrikant, zijn gemachtigde, een leverancier of een commerciële concurrent geen adviesdiensten aanbieden of verlenen met betrekking tot het ontwerp, de constructie, het in de handel brengen of het onderhoud van de te beoordelen producten of procedés. Dit vormt geen beletsel voor algemene opleidingsactiviteiten met betrekking tot regelgeving inzake medische hulpmiddelen of daarmee verband houdende normen die niet klantspecifiek zijn.
–  mogen geen diensten aanbieden of verlenen die het vertrouwen in hun onafhankelijkheid, onpartijdigheid of objectiviteit kunnen aantasten. In het bijzonder mogen zij de fabrikant, zijn gemachtigde, een leverancier of een commerciële concurrent geen adviesdiensten aanbieden of verlenen met betrekking tot het ontwerp, de constructie, het in de handel brengen of het onderhoud van de te beoordelen producten of procedés. Dit vormt geen beletsel voor algemene opleidingsactiviteiten met betrekking tot regelgeving inzake medische hulpmiddelen of daarmee verband houdende normen die niet klantspecifiek zijn.
De aangemelde instantie maakt de belangenverklaringen van haar hoogste leidinggevenden en het met de uitvoering van de conformiteitsbeoordelingstaken belaste personeel openbaar. De nationale autoriteit controleert of de aangemelde instantie de in dit punt vermelde bepalingen naleeft en brengt hierover twee keer per jaar in alle transparantie verslag uit bij de Commissie.
1.2.4.  De onpartijdigheid van de aangemelde instanties en de hoogste leidinggevenden en het beoordelingspersoneel ervan moet worden gewaarborgd. De beloning van de hoogste leidinggevenden en het beoordelingspersoneel van een aangemelde instantie mag niet afhangen van de resultaten van de beoordelingen.
1.2.4.  De onpartijdigheid van de aangemelde instanties en de hoogste leidinggevenden, het beoordelingspersoneel ervan en hun onderaannemers moet worden gewaarborgd. De beloning van de hoogste leidinggevenden, het beoordelingspersoneel en de onderaannemers van een aangemelde instantie mag niet afhangen van de resultaten van de beoordelingen.
1.2.5.  Wanneer de eigendom over een aangemelde instantie wordt uitgeoefend door een openbare entiteit of instelling, moeten de onafhankelijkheid en de afwezigheid van belangenconflicten tussen de voor aangemelde instanties verantwoordelijke nationale autoriteit en/of de bevoegde autoriteit, enerzijds, en de aangemelde instantie, anderzijds, worden gewaarborgd en schriftelijk worden vastgelegd.
1.2.5.  Wanneer de eigendom over een aangemelde instantie wordt uitgeoefend door een openbare entiteit of instelling, moeten de onafhankelijkheid en de afwezigheid van belangenconflicten tussen de voor aangemelde instanties verantwoordelijke nationale autoriteit en/of de bevoegde autoriteit, enerzijds, en de aangemelde instantie, anderzijds, worden gewaarborgd en schriftelijk worden vastgelegd.
1.2.6.  De aangemelde instantie waarborgt dat de activiteiten van haar dochterondernemingen of subcontractanten dan wel van enige geassocieerde instantie de onafhankelijkheid, onpartijdigheid of objectiviteit van haar conformiteitsbeoordelingsactiviteiten niet aantasten, en legt zulks schriftelijk vast.
1.2.6.  De aangemelde instantie waarborgt dat de activiteiten van haar dochterondernemingen of subcontractanten dan wel van enige geassocieerde instantie de onafhankelijkheid, onpartijdigheid of objectiviteit van haar conformiteitsbeoordelingsactiviteiten niet aantasten, en legt zulks schriftelijk vast. De aangemelde instantie verstrekt de nationale autoriteit bewijsmateriaal waaruit blijkt dat deze bepaling wordt nageleefd.
1.2.7.  De aangemelde instantie handelt in overeenstemming met een reeks consistente, billijke en redelijke voorwaarden, met inachtneming van de belangen van kleine en middelgrote ondernemingen als omschreven in Aanbeveling 2003/361/EG van de Commissie.
1.2.7.  De aangemelde instantie handelt in overeenstemming met een reeks consistente, billijke en redelijke voorwaarden, met inachtneming van de belangen van kleine en middelgrote ondernemingen als omschreven in Aanbeveling 2003/361/EG van de Commissie.
1.2.8.  De voorschriften van dit punt sluiten uitwisseling van technische informatie en regelgevingsrichtsnoeren tussen een aangemelde instantie en een fabrikant die om een conformiteitsbeoordeling verzoekt geenszins uit.
1.2.8.  De voorschriften van dit punt sluiten uitwisseling van technische informatie en regelgevingsrichtsnoeren tussen een aangemelde instantie en een fabrikant die om een conformiteitsbeoordeling verzoekt geenszins uit.
1.3.  Vertrouwelijkheid
1.3.  Vertrouwelijkheid
Het personeel van een aangemelde instantie is gebonden aan het beroepsgeheim ten aanzien van alle informatie waarvan het kennisneemt bij de uitoefening van zijn taken uit hoofde van deze verordening, behalve ten opzichte van de voor aangemelde instanties verantwoordelijke nationale autoriteiten, de bevoegde autoriteiten of de Commissie. De eigendomsrechten worden beschermd. Daartoe beschikt de aangemelde instantie over schriftelijk vastgelegde procedures.
Wanneer dit gerechtvaardigd is, is het personeel van een aangemelde instantie gebonden aan het beroepsgeheim ten aanzien van alle informatie waarvan het kennisneemt bij de uitoefening van zijn taken uit hoofde van deze verordening, behalve ten opzichte van de voor aangemelde instanties verantwoordelijke nationale autoriteiten, de bevoegde autoriteiten of de Commissie. De eigendomsrechten worden beschermd. Daartoe beschikt de aangemelde instantie over schriftelijk vastgelegde procedures.
Indien het publiek of gezondheidswerkers de aangemelde instantie om informatie of gegevens vragen en indien dit verzoek wordt afgewezen, geeft de aangemelde instantie de redenen voor het niet vrijgeven van deze informatie en maakt ze deze motivering openbaar.
1.4.  Aansprakelijkheid
1.4.  Aansprakelijkheid
De aangemelde instantie sluit een passende aansprakelijkheidsverzekering af die aansluit bij de conformiteitsbeoordelingsactiviteiten waarvoor zij is aangemeld, waaronder de eventuele schorsing, beperking of intrekking van certificaten, en het geografische toepassingsgebied van haar activiteiten, tenzij de wettelijke aansprakelijkheid op basis van het nationale recht door de staat wordt gedekt of de conformiteitsbeoordeling rechtstreeks door de lidstaat wordt verricht.
De aangemelde instantie sluit een passende aansprakelijkheidsverzekering af die aansluit bij de conformiteitsbeoordelingsactiviteiten waarvoor zij is aangemeld, waaronder de eventuele schorsing, beperking of intrekking van certificaten, en het geografische toepassingsgebied van haar activiteiten, tenzij de wettelijke aansprakelijkheid op basis van het nationale recht door de staat wordt gedekt of de conformiteitsbeoordeling rechtstreeks door de lidstaat wordt verricht.
1.5.  Financiële voorschriften
1.5.  Financiële voorschriften
De aangemelde instantie beschikt over de financiële middelen die nodig zijn voor de uitvoering van haar conformiteitsbeoordelingsactiviteiten en daarmee verband houdende bedrijfsactiviteiten. Zij overlegt schriftelijke stukken ten bewijze van haar financiële draagkracht en haar duurzame economische levensvatbaarheid, rekening houdend met de specifieke omstandigheden gedurende de opstartfase.
De aangemelde instantie, met inbegrip van haar dochterondernemingen, beschikt over de financiële middelen die nodig zijn voor de uitvoering van haar conformiteitsbeoordelingsactiviteiten en daarmee verband houdende bedrijfsactiviteiten. Zij overlegt schriftelijke stukken ten bewijze van haar financiële draagkracht en haar duurzame economische levensvatbaarheid, rekening houdend met de specifieke omstandigheden gedurende de opstartfase.
1.6.  Deelneming aan coördinatieactiviteiten
1.6.  Deelneming aan coördinatieactiviteiten
1.6.1.  De aangemelde instantie neemt deel aan de desbetreffende normalisatieactiviteiten en de activiteiten van de coördinatiegroep voor aangemelde instanties, of zorgt ervoor dat haar beoordelingspersoneel daarvan op de hoogte is; zij zorgt tevens ervoor dat haar beoordelingspersoneel en beleidsbepalers op de hoogte zijn van alle desbetreffende wetgeving, richtsnoeren en documenten over beste praktijken die in het kader van deze verordening zijn vastgesteld.
1.6.1.  De aangemelde instantie neemt deel aan de desbetreffende normalisatieactiviteiten en de activiteiten van de coördinatiegroep voor aangemelde instanties, of zorgt ervoor dat haar beoordelingspersoneel, met inbegrip van onderaannemers, daarvan op de hoogte is en op dit gebied is opgeleid; zij zorgt er eveneens voor dat haar beoordelingspersoneel en beleidsbepalers op de hoogte zijn van alle desbetreffende wetgeving, normen, richtsnoeren en documenten over beste praktijken die in het kader van deze verordening zijn vastgesteld. De aangemelde instantie houdt een register bij van de stappen die zij onderneemt om haar personeel te informeren.
1.6.2.  De aangemelde instantie neemt een gedragscode in acht, waarin onder meer ethische bedrijfspraktijken voor aangemelde instanties op het gebied van medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek zijn vastgelegd en die is aanvaard door de voor aangemelde instanties verantwoordelijke nationale autoriteiten. De gedragscode voorziet in een mechanisme voor toezicht op en verificatie van de toepassing ervan door de aangemelde instanties.
1.6.2.  De aangemelde instantie neemt een gedragscode in acht, waarin onder meer ethische bedrijfspraktijken voor aangemelde instanties op het gebied van medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek zijn vastgelegd en die is aanvaard door de voor aangemelde instanties verantwoordelijke nationale autoriteiten. De gedragscode voorziet in een mechanisme voor toezicht op en verificatie van de toepassing ervan door de aangemelde instanties.
Amendement 219
Voorstel voor een verordening
Bijlage VI – punt 2
2.  KWALITEITSMANAGEMENTVOORSCHRIFTEN
2.  KWALITEITSMANAGEMENTVOORSCHRIFTEN
2.1.  De aangemelde instantie moet een kwaliteitsmanagementsysteem opzetten, schriftelijk vastleggen, toepassen, handhaven en beheren dat is afgestemd op de aard, het gebied en de omvang van haar conformiteitsbeoordelingsactiviteiten en waarmee kan worden bevorderd en aangetoond dat voortdurend aan de voorschriften van deze verordening wordt voldaan.
2.1.  De aangemelde instantie moet een kwaliteitsmanagementsysteem opzetten, schriftelijk vastleggen, toepassen, handhaven en beheren dat is afgestemd op de aard, het gebied en de omvang van haar conformiteitsbeoordelingsactiviteiten en waarmee kan worden bevorderd en aangetoond dat voortdurend aan de voorschriften van deze verordening wordt voldaan.
2.2.  Het kwaliteitsmanagementsysteem van de aangemelde instantie heeft in elk geval betrekking op:
2.2.  Het kwaliteitsmanagementsysteem van de aangemelde instantie en haar onderaannemers heeft in elk geval betrekking op:
–  beleidslijnen voor de toewijzing van werkzaamheden aan het personeel en de verantwoordelijkheden daarvan;
–  beleidslijnen voor de toewijzing van werkzaamheden aan het personeel en de verantwoordelijkheden daarvan;
–  het besluitvormingsproces in overeenstemming met de taken, de verantwoordelijkheden en de rol van de hoogste leidinggevenden en ander personeel van de aangemelde instantie;
–  het besluitvormingsproces in overeenstemming met de taken, de verantwoordelijkheden en de rol van de hoogste leidinggevenden en ander personeel van de aangemelde instantie;
–  het beheer van schriftelijke stukken;
–  het beheer van schriftelijke stukken;
–  het beheer van verslagen;
–  het beheer van verslagen;
–  de evaluatie door de leidinggevenden;
–  de evaluatie door de leidinggevenden;
–  interne audits;
–  interne audits;
–  corrigerende en preventieve acties;
–  corrigerende en preventieve acties;
–  klachten en beroepen.
–  klachten en beroepen;
–  continue opleiding.
Amendement 220
Voorstel voor een verordening
Bijlage VI – punt 3.1
3.1.1.  De aangemelde instantie moet in staat zijn alle haar bij deze verordening toegewezen taken te verrichten met de grootste mate van beroepsintegriteit en met de vereiste technische bekwaamheid op het specifieke gebied, ongeacht of deze taken door de aangemelde instantie zelf dan wel namens haar en onder haar verantwoordelijkheid worden verricht.
3.1.1.  De aangemelde instantie en haar onderaannemers moeten in staat zijn alle haar bij deze verordening toegewezen taken te verrichten met de grootste mate van beroepsintegriteit en met de vereiste technische bekwaamheid op het specifieke gebied, ongeacht of deze taken door de aangemelde instantie zelf dan wel namens haar en onder haar verantwoordelijkheid worden verricht. Conform artikel 35 wordt deze eis gecontroleerd met als doel de vereiste kwaliteit ervan te waarborgen.
Zij moet met name over het nodige personeel beschikken en in het bezit zijn van de nodige voorzieningen en middelen om de technische en administratieve taken in verband met de conformiteitsbeoordelingsactiviteiten waarvoor zij is aangemeld, op passende wijze uit te voeren, dan wel heeft toegang daartoe.
Zij moet met name over het nodige personeel beschikken en in het bezit zijn van de nodige voorzieningen en middelen om de technische, wetenschappelijke en administratieve taken in verband met de conformiteitsbeoordelingsactiviteiten waarvoor zij is aangemeld, op passende wijze uit te voeren, dan wel heeft toegang daartoe.
Dit houdt in dat de instantie binnen haar organisatie over voldoende wetenschappelijk personeel moet beschikken met de nodige ervaring en kennis om de medische functionaliteit en prestaties van hulpmiddelen waarvoor zij is aangemeld, te beoordelen in het licht van de voorschriften van deze verordening, in het bijzonder de voorschriften van bijlage I.
Dit houdt in dat de instantie binnen haar organisatie voortdurend over voldoende wetenschappelijk personeel moet beschikken met ervaring, een afgeronde universitaire opleiding en de nodige kennis om de medische functionaliteit en prestaties van hulpmiddelen waarvoor zij is aangemeld, te beoordelen in het licht van de voorschriften van deze verordening, in het bijzonder de voorschriften van bijlage I.
Er wordt een beroep gedaan op permanent, intern personeel. Conform artikel 30 kunnen aangemelde instanties evenwel op ad-hocbasis tijdelijk deskundigen in dienst nemen, op voorwaarde dat ze de lijst met deze deskundigen alsook hun belangenverklaringen en de specifieke taken waarvoor ze instaan, openbaar kunnen maken.
Aangemelde instanties verrichten ten minste één keer per jaar onaangekondigde inspecties op alle plaatsen waar de medische hulpmiddelen die ze geacht worden te controleren, worden vervaardigd.
De aangemelde instantie die instaat voor de uitvoering van de beoordelingstaken, brengt de andere lidstaten op de hoogte van de bevindingen van de jaarlijkse inspecties. Deze bevindingen worden beschreven in een verslag.
De aangemelde instantie doet ook een verslag van de uitgevoerde jaarlijkse inspecties toekomen aan de relevante verantwoordelijke nationale autoriteit.
3.1.2.  Een aangemelde instantie moet te allen tijde, voor elke conformiteitsbeoordelingsprocedure en voor elke soort of elke categorie producten waarvoor zij is aangemeld, binnen haar organisatie beschikken over het benodigde administratieve, technische en wetenschappelijke personeel met technische kennis en voldoende passende ervaring met betrekking tot medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek en de overeenkomstige technologieën om de conformiteitsbeoordelingstaken, waaronder de beoordeling van klinische gegevens, te verrichten.
3.1.2.  Een aangemelde instantie moet te allen tijde, voor elke conformiteitsbeoordelingsprocedure en voor elke soort of elke categorie producten waarvoor zij is aangemeld, binnen haar organisatie beschikken over het benodigde administratieve, technische en wetenschappelijke personeel met medische, technische en indien nodig farmacologische kennis en voldoende passende ervaring met betrekking tot medische hulpmiddelen en de overeenkomstige technologieën om de conformiteitsbeoordelingstaken, waaronder de beoordeling van klinische gegevens of de evaluatie van een door een onderaannemer verrichte beoordeling, te verrichten.
3.1.3.  De aangemelde instantie legt de omvang van en de grenzen aan de taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden van het bij de conformiteitsbeoordelingsactiviteiten betrokken personeel duidelijk schriftelijk vast en informeert het betrokken personeel hieromtrent.
3.1.3.  De aangemelde instantie legt de omvang van en de grenzen aan de taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden van het bij de conformiteitsbeoordelingsactiviteiten betrokken personeel, met inbegrip van onderaannemers, dochterondernemingen en externe deskundigen, duidelijk schriftelijk vast en informeert het betrokken personeel hieromtrent.
3.1.3  bis. De aangemelde instantie maakt de lijst van haar bij conformiteitsbeoordelingsactiviteiten betrokken personeelsleden en hun kennis beschikbaar voor de Commissie en op verzoek ook voor andere partijen. Deze lijst moet altijd actueel zijn.
Amendement 221
Voorstel voor een verordening
Bijlage VI – punt 3.2
3.2.1.  De aangemelde instantie stelt kwalificatiecriteria en procedures voor de selectie en machtiging van bij de conformiteitsbeoordelingsactiviteiten betrokken personen (vereiste kennis, ervaring en andere bekwaamheden) alsmede de vereiste opleiding (basis- en voortgezette opleiding) vast en legt die schriftelijk vast. De kwalificatiecriteria betreffen de verschillende functies binnen het conformiteitsbeoordelingsproces (bv. auditing, productevaluatie/producttests, onderzoek van het ontwerpdossier, besluitvorming) en de hulpmiddelen, technologieën en gebieden die onder de aanwijzing vallen.
3.2.1.  De MDCG stelt de beginselen van uitmuntende bekwaamheid en kwalificatiecriteria en procedures voor de selectie en machtiging van bij de conformiteitsbeoordelingsactiviteiten betrokken personen (vereiste kennis, ervaring en andere bekwaamheden) alsmede de vereiste opleiding (basis- en voortgezette opleiding) vast en legt die schriftelijk vast. De kwalificatiecriteria betreffen de verschillende functies binnen het conformiteitsbeoordelingsproces (bv. auditing, productevaluatie/producttests, onderzoek van het ontwerpdossier, besluitvorming) en de hulpmiddelen, technologieën en gebieden die onder de aanwijzing vallen.
3.2.2.  De kwalificatiecriteria hebben betrekking op de reikwijdte van de aanwijzing van de aangemelde instantie in overeenstemming met de beschrijving van de reikwijdte die door de lidstaat wordt gebruikt voor de in artikel 31 bedoelde aanmelding, en zijn voldoende gedetailleerd met het oog op de vereiste kwalificatie binnen de onderverdelingen van de beschrijving van de reikwijdte.
3.2.2.  De kwalificatiecriteria hebben betrekking op de reikwijdte van de aanwijzing van de aangemelde instantie in overeenstemming met de beschrijving van de reikwijdte die door de lidstaat wordt gebruikt voor de in artikel 31 bedoelde aanmelding, en zijn voldoende gedetailleerd met het oog op de vereiste kwalificatie binnen de onderverdelingen van de beschrijving van de reikwijdte.
Er worden specifieke kwalificatiecriteria vastgesteld voor de beoordeling van biocompatibiliteitsaspecten, de klinische evaluatie en de verschillende soorten sterilisatieprocedés.
Er worden specifieke kwalificatiecriteria vastgesteld voor de beoordeling van biocompatibiliteitsaspecten, de veiligheid, de klinische evaluatie en de verschillende soorten sterilisatieprocedés.
3.2.3.  Het personeel dat bevoegd is om andere personeelsleden te machtigen tot de uitvoering van specifieke conformiteitsbeoordelingsactiviteiten en het personeel dat de algehele verantwoordelijkheid voor de eindevaluatie en de besluitvorming met betrekking tot de certificering draagt, moet in dienst zijn van de aangemelde instantie zelf en mag niet in onderaanneming werken. Dit personeel moet kunnen aantonen gezamenlijk te beschikken over kennis en ervaring met betrekking tot:
3.2.3.  Het personeel dat bevoegd is om andere personeelsleden te machtigen tot de uitvoering van specifieke conformiteitsbeoordelingsactiviteiten en het personeel dat de algehele verantwoordelijkheid voor de eindevaluatie en de besluitvorming met betrekking tot de certificering draagt, moet in dienst zijn van de aangemelde instantie zelf en mag niet in onderaanneming werken. Dit personeel moet kunnen aantonen gezamenlijk te beschikken over kennis en ervaring met betrekking tot:
–  de Uniewetgeving inzake medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek en de bijbehorende richtsnoeren;
–  de Uniewetgeving inzake medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek en de bijbehorende richtsnoeren;
–  de conformiteitsbeoordelingsprocedures in overeenstemming met deze verordening;
–  de conformiteitsbeoordelingsprocedures in overeenstemming met deze verordening;
–  in ruime zin, technologieën op het gebied van medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek, de bedrijfstak van medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek en het ontwerpen en vervaardigen van medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek;
–  in ruime zin, technologieën op het gebied van medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek, de bedrijfstak van medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek en het ontwerpen en vervaardigen van medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek;
–  het kwaliteitsmanagementsysteem van de aangemelde instantie en daarmee verband houdende procedures;
–  het kwaliteitsmanagementsysteem van de aangemelde instantie en daarmee verband houdende procedures;
–  de soorten kwalificaties (kennis, ervaring en andere bekwaamheden) die vereist zijn voor de verrichting van conformiteitsbeoordelingen met betrekking tot medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek en de desbetreffende kwalificatiecriteria;
–  de soorten kwalificaties (kennis, ervaring en andere bekwaamheden) die vereist zijn voor de verrichting van conformiteitsbeoordelingen met betrekking tot medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek en de desbetreffende kwalificatiecriteria;
–  relevante opleidingen voor het personeel dat is betrokken bij conformiteitsbeoordelingsactiviteiten in verband met medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek;
–  relevante opleidingen voor het personeel dat is betrokken bij conformiteitsbeoordelingsactiviteiten in verband met medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek;
–  de bekwaamheid om certificaten, verslagen en rapporten op te stellen die aantonen dat de conformiteitsbeoordelingen naar behoren zijn verricht.
–  de bekwaamheid om certificaten, verslagen en rapporten op te stellen die aantonen dat de conformiteitsbeoordelingen naar behoren zijn verricht;
–  ten minste drie jaar passende ervaring op het vlak van conformiteitsbeoordelingen binnen een aangemelde instantie;
–  voldoende anciënniteit/ervaring in conformiteitsbeoordelingen in het kader van deze verordening of eerder geldende wetten gedurende een periode van ten minste drie jaar binnen een aangemelde instantie. De werknemers van de aangemelde instantie die zijn betrokken bij het certificeringsbesluit, mogen niet betrokken zijn geweest bij de conformiteitsbeoordeling op basis waarvan het certificeringsbesluit moet worden genomen.
3.2.4.   De aangemelde instanties moeten beschikken over personeel met klinische expertise. Dit personeel neemt regelmatig deel aan het besluitvormingsproces van de aangemelde instantie, zodat:
3.2.4.   Klinische deskundigen: de aangemelde instanties moeten beschikken over personeel met expertise op het vlak van het opzetten van klinisch onderzoek, medische statistieken, patiëntenmanagement en goede klinische praktijken op het gebied van klinisch onderzoek. Er wordt een beroep gedaan op permanent, intern personeel. Conform artikel 28 kunnen aangemelde instanties evenwel op ad-hocbasis tijdelijk deskundigen in dienst nemen, op voorwaarde dat ze de lijst met deze deskundigen en de specifieke taken waarvoor deze instaan, openbaar kunnen maken. Dit personeel neemt regelmatig deel aan het besluitvormingsproces van de aangemelde instantie, zodat:
–  kan worden vastgesteld wanneer specialistische input is vereist voor de beoordeling van de door de fabrikant verrichte klinische evaluatie en naar behoren gekwalificeerde deskundigen kunnen worden aangegeven;
–  kan worden vastgesteld wanneer specialistische input is vereist voor de beoordeling van de plannen voor klinisch onderzoek en de door de fabrikant verrichte klinische evaluatie en naar behoren gekwalificeerde deskundigen kunnen worden aangegeven;
–  passende opleidingen voor externe klinische deskundigen kunnen worden verzorgd op het gebied van de relevante voorschriften van deze verordening, gedelegeerde handelingen en/of uitvoeringshandelingen, geharmoniseerde normen, GTS en richtsnoeren, en aldus kan worden gewaarborgd dat de externe klinische deskundigen zich volledig bewust zijn van de context en de implicaties van de door hen verrichte beoordeling en verstrekte adviezen;
–  passende opleidingen voor externe klinische deskundigen kunnen worden verzorgd op het gebied van de relevante voorschriften van deze verordening, gedelegeerde handelingen en/of uitvoeringshandelingen, geharmoniseerde normen, GTS en richtsnoeren, en aldus kan worden gewaarborgd dat de externe klinische deskundigen zich volledig bewust zijn van de context en de implicaties van de door hen verrichte beoordeling en verstrekte adviezen;
–  de klinische gegevens van de door de fabrikant verrichte klinische evaluatie met de fabrikant en externe klinische deskundigen kunnen worden besproken en deze laatste op passende wijze kunnen worden begeleid bij de beoordeling van de klinische evaluatie;
–  de onderbouwing voor de geplande studieopzet, de plannen voor klinisch onderzoek en de selectie van de controle-ingrepen met de fabrikant en externe klinische deskundigen kunnen worden besproken en deze laatste op passende wijze kunnen worden begeleid bij de beoordeling van de klinische evaluatie;
–  de gepresenteerde klinische gegevens en de resultaten van de beoordeling door de externe klinische deskundigen van de door de fabrikant verrichte klinische evaluatie op wetenschappelijke grondslag kunnen worden aangevochten;
–  de plannen voor klinisch onderzoek, de gepresenteerde klinische gegevens en de resultaten van de beoordeling door de externe klinische deskundigen van de door de fabrikant verrichte klinische evaluatie op wetenschappelijke grondslag kunnen worden aangevochten;
–  kan worden nagegaan of de door klinische deskundigen verrichte klinische beoordelingen vergelijkbaar en consistent zijn;
–  kan worden nagegaan of de door klinische deskundigen verrichte klinische beoordelingen vergelijkbaar en consistent zijn;
–  een objectief klinisch oordeel kan worden gegeven over de beoordeling van de door de fabrikant verrichte klinische evaluatie en een aanbeveling kan worden gericht aan het beslissingsorgaan van de aangemelde instantie;
–  een objectief klinisch oordeel kan worden gegeven over de beoordeling van de door de fabrikant verrichte klinische evaluatie en een aanbeveling kan worden gericht aan het beslissingsorgaan van de aangemelde instantie;
–  de onafhankelijkheid en objectiviteit kunnen worden gewaarborgd en mogelijke belangenconflicten openbaar gemaakt kunnen worden.
3.2.5.  Het personeel dat is belast met de uitvoering van productgerelateerde onderzoeken (bv. onderzoek van het ontwerpdossier, onderzoek van de technische documentatie of typeonderzoek, met inbegrip van aspecten zoals klinische evaluatie, sterilisatie, validering van software) moet kunnen aantonen te beschikken over de volgende kwalificaties:
3.2.5.   Productbeoordelaars: het personeel dat is belast met de uitvoering van productgerelateerde onderzoeken (bv. onderzoek van het ontwerpdossier, onderzoek van de technische documentatie of typeonderzoek, met inbegrip van aspecten zoals klinische evaluatie, sterilisatie, validering van software) moet over gespecialiseerde kwalificaties beschikken, waaronder:
–  afgeronde universitaire studie of hogere technische beroepsopleiding of gelijkwaardige kwalificatie op een relevant vakgebied, bv. geneeskunde, natuurwetenschappen of techniek;
–  afgeronde universitaire studie of hogere technische beroepsopleiding of gelijkwaardige kwalificatie op een relevant vakgebied, bv. geneeskunde, natuurwetenschappen of techniek;
–  vier jaar beroepservaring op het gebied van gezondheidsproducten of in aanverwante sectoren (bv. industrie, audit, gezondheidszorg, onderzoekervaring), waarvan twee jaar op het gebied van het ontwerpen, vervaardigen, testen of gebruiken van het te beoordelen hulpmiddel of de te beoordelen technologie dan wel in verband met de te beoordelen wetenschappelijke aspecten;
–  vier jaar beroepservaring op het gebied van gezondheidsproducten of in aanverwante sectoren (bv. industrie, audit, gezondheidszorg, onderzoekervaring), waarvan twee jaar op het gebied van het ontwerpen, vervaardigen, testen of gebruiken van het te beoordelen hulpmiddel (in het kader van een generieke hulpmiddelengroep) of de te beoordelen technologie dan wel in verband met de te beoordelen wetenschappelijke aspecten;
–  de nodige kennis van de in bijlage I beschreven algemene veiligheids- en prestatievoorschriften alsmede van de daarmee verbonden gedelegeerde handelingen en/of uitvoeringshandelingen, geharmoniseerde normen, GTS en richtsnoeren;
–  de nodige kennis van de in bijlage I beschreven algemene veiligheids- en prestatievoorschriften alsmede van de daarmee verbonden gedelegeerde handelingen en/of uitvoeringshandelingen, geharmoniseerde normen, GTS en richtsnoeren;
–  kwalificaties op technische of wetenschappelijke gebieden (bv. sterilisatie, biocompatibiliteit, dierlijk weefsel, menselijk weefsel, software, functionele veiligheid, klinische evaluatie, elektrische veiligheid, verpakking);
–  de nodige kennis en ervaring op het gebied van risicobeheer en daarmee verband houdende normen en richtsnoeren voor medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek;
–  de nodige kennis en ervaring op het gebied van risicobeheer en daarmee verband houdende normen en richtsnoeren voor medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek;
–  toereikende kennis van en ervaring met klinische evaluatie.
–  de nodige kennis en ervaring op het gebied van de conformiteitsbeoordelingsprocedures overeenkomstig de bijlagen VIII tot en met X, in het bijzonder van de aspecten waarvoor zij gemachtigd zijn, en voldoende bevoegdheden om de audits uit te voeren;
–  de nodige kennis en ervaring op het gebied van de conformiteitsbeoordelingsprocedures overeenkomstig de bijlagen VIII tot en met X, in het bijzonder van de aspecten waarvoor zij gemachtigd zijn, en voldoende bevoegdheden om de audits uit te voeren;
3.2.6.  Het personeel dat is belast met de uitvoering van de audits van het kwaliteitsmanagementsysteem van de fabrikant, moet kunnen aantonen te beschikken over de volgende kwalificaties:
3.2.6.  Auditambtenaar: het personeel dat is belast met de uitvoering van de audits van het kwaliteitsgarantiesysteem van de fabrikant, moet beschikken over gespecialiseerde kwalificaties, waaronder:
–  afgeronde universitaire studie of hogere technische beroepsopleiding of gelijkwaardige kwalificatie op een relevant vakgebied, bv. geneeskunde, natuurwetenschappen of techniek;
–  afgeronde universitaire studie of hogere technische beroepsopleiding of gelijkwaardige kwalificatie op een relevant vakgebied, bv. geneeskunde, natuurwetenschappen of techniek;
–  vier jaar beroepservaring op het gebied van gezondheidsproducten of in aanverwante sectoren (bv. industrie, audit, gezondheidszorg, onderzoekervaring), waarvan twee jaar op het gebied van kwaliteitsmanagement;
–  vier jaar beroepservaring op het gebied van gezondheidsproducten of in aanverwante sectoren (bv. industrie, audit, gezondheidszorg, onderzoekervaring), waarvan twee jaar op het gebied van kwaliteitsmanagement;
–  de nodige kennis van technologieën met IAF/EAC-codering of gelijkwaardige technologieën.
–  de nodige kennis van de wetgeving inzake medische hulpmiddelen voor invitrodiagnostiek alsmede van de daarmee verbonden gedelegeerde handelingen en/of uitvoeringshandelingen, geharmoniseerde normen, GTS en richtsnoeren;
–  de nodige kennis van de wetgeving inzake medische hulpmiddelen voor invitrodiagnostiek alsmede van de daarmee verbonden gedelegeerde handelingen en/of uitvoeringshandelingen, geharmoniseerde normen, GTS en richtsnoeren;
–  de nodige kennis en ervaring op het gebied van risicobeheer en daarmee verband houdende normen en richtsnoeren voor medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek;
–  de nodige kennis en ervaring op het gebied van risicobeheer en daarmee verband houdende normen en richtsnoeren voor medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek;
–  de nodige kennis van kwaliteitsmanagementsystemen en daarmee verband houdende normen en richtsnoeren;
–  de nodige kennis van kwaliteitsmanagementsystemen en daarmee verband houdende normen en richtsnoeren;
–  de nodige kennis en ervaring op het gebied van de conformiteitsbeoordelingsprocedures overeenkomstig de bijlagen VIII tot en met X, in het bijzonder van de aspecten waarvoor zij gemachtigd zijn, en voldoende bevoegdheden om de audits uit te voeren;
–  de nodige kennis en ervaring op het gebied van de conformiteitsbeoordelingsprocedures overeenkomstig de bijlagen VIII tot en met X, in het bijzonder van de aspecten waarvoor zij gemachtigd zijn, en voldoende bevoegdheden om de audits uit te voeren;
–  opleiding in audittechnieken waardoor zij in staat zijn kwaliteitsmanagementsystemen te betwisten
–  opleiding in audittechnieken waardoor zij in staat zijn kwaliteitsmanagementsystemen te betwisten
Amendement 222
Voorstel voor een verordening
Bijlage VI – punt 3.4
3.4.  Subcontractanten en externe deskundigen
3.4.  Subcontractanten en externe deskundigen
3.4.1.  Onverminderd de uit punt 3.2 voortvloeiende beperkingen, kunnen de aangemelde instanties duidelijk omschreven onderdelen van de conformiteitsbeoordelingsactiviteiten uitbesteden. De uitbesteding van de auditing van kwaliteitsmanagementsystemen of van productgerelateerde onderzoeken als geheel is niet toegestaan.
3.4.1.  Onverminderd de uit punt 3.2 voortvloeiende beperkingen kunnen de aangemelde instanties duidelijk omschreven onderdelen van de conformiteitsbeoordelingsactiviteiten uitbesteden, met name wanneer de klinische expertise beperkt is. De uitbesteding van de auditing van kwaliteitsmanagementsystemen of van productgerelateerde onderzoeken als geheel is niet toegestaan.
3.4.2.  Een aangemelde instantie die conformiteitsbeoordelingsactiviteiten uitbesteedt aan een organisatie of een persoon, moet een beleid voeren waarin de voorwaarden worden beschreven waaronder de uitbesteding kan plaatsvinden. Elke uitbesteding of raadpleging van externe deskundigen wordt naar behoren schriftelijk vastgelegd en geschiedt bij schriftelijke overeenkomst waarin onder meer de vertrouwelijkheid en belangenconflicten worden geregeld.
3.4.2.  Een aangemelde instantie die conformiteitsbeoordelingsactiviteiten uitbesteedt aan een organisatie of een persoon, moet een beleid voeren waarin de voorwaarden worden beschreven waaronder de uitbesteding kan plaatsvinden. Elke uitbesteding of raadpleging van externe deskundigen wordt naar behoren schriftelijk vastgelegd en publiekelijk beschikbaar gemaakt en geschiedt bij schriftelijke overeenkomst waarin onder meer de vertrouwelijkheid en belangenconflicten worden geregeld.
3.4.3.  Wanneer in de context van de conformiteitsbeoordeling, een beroep op subcontractanten of externe deskundigen wordt gedaan, moet de aangemelde instantie op elk productgebied waarvoor zij is aangewezen om leiding te geven aan de conformiteitsbeoordeling, over voldoende eigen bevoegdheden beschikken om na te gaan of de deskundigenadviezen relevant en geldig zijn en om een beslissing inzake de certificering te nemen.
3.4.3.  Wanneer in de context van de conformiteitsbeoordeling, een beroep op subcontractanten of externe deskundigen wordt gedaan, moet de aangemelde instantie op elk productgebied en voor elke behandeling of medische specialiteit waarvoor zij is aangewezen om leiding te geven aan de conformiteitsbeoordeling, over voldoende eigen bevoegdheden beschikken om na te gaan of de deskundigenadviezen relevant en geldig zijn en om een beslissing inzake de certificering te nemen.
3.4.4.  De aangemelde instantie zet procedures op voor de beoordeling van en het toezicht op de bekwaamheid van alle subcontractanten en externe deskundigen op wie een beroep wordt gedaan.
3.4.4.  De aangemelde instantie zet procedures op voor de beoordeling van en het toezicht op de bekwaamheid van alle subcontractanten en externe deskundigen op wie een beroep wordt gedaan.
3.4.4  bis. De nationale autoriteit wordt van de onder 3.4.2 en 3.4.4 vermelde beleidsmaatregelen en procedures in kennis gesteld voordat er wat voor uitbesteding dan ook plaatsvindt.
Amendement 223
Voorstel voor een verordening
Bijlage VI – punt 3.5.2
3.5.2.  Zij evalueert de bekwaamheid van haar personeel en inventariseert de opleidingsbehoeften teneinde de kwalificaties en kennis op het vereiste peil te houden.
3.5.2.  Zij evalueert de bekwaamheid van haar personeel, inventariseert de opleidingsbehoeften en zorgt ervoor dat op basis hiervan de nodige maatregelen worden genomen, teneinde de kwalificaties en kennis op het vereiste peil te houden.
Amendement 224
Voorstel voor een verordening
Bijlage VI – titel en punt 3.5 bis 1 (nieuw)
3.5  bis. Aanvullende vereisten voor bijzondere aangemelde instanties
3.5  bis. 1. Klinische deskundigen voor bijzondere aangemelde instanties
De aangemelde instanties moeten beschikken over personeel met expertise op het vlak van het opzetten van klinisch onderzoek, medische statistieken, patiëntenmanagement en goede klinische praktijken op het gebied van klinisch onderzoek en farmacologie. Er wordt een beroep gedaan op permanent, intern personeel. Conform artikel 30 kunnen aangemelde instanties evenwel op ad-hocbasis tijdelijk deskundigen in dienst nemen, op voorwaarde dat ze de lijst met deze deskundigen en de specifieke taken waarvoor deze instaan, openbaar kunnen maken. Dat personeel wordt regelmatig betrokken bij het besluitvormingsproces van de aangemelde instantie, zodat:
–  kan worden vastgesteld wanneer specialistische input is vereist voor de beoordeling van de plannen voor klinisch onderzoek en de door de fabrikant verrichte klinische evaluatie en naar behoren gekwalificeerde deskundigen kunnen worden geïdentificeerd;
–  passende opleidingen voor externe klinische deskundigen kunnen worden verzorgd op het gebied van de relevante voorschriften van deze verordening, gedelegeerde handelingen en/of uitvoeringshandelingen, geharmoniseerde normen, GTS en richtsnoeren, en aldus kan worden gewaarborgd dat de externe klinische deskundigen zich volledig bewust zijn van de context en de implicaties van de door hen verrichte beoordeling en verstrekte adviezen;
–  de onderbouwing voor de geplande studieopzet, de plannen voor klinisch onderzoek en de selectie van de controle-ingrepen met de fabrikant en externe klinische deskundigen kunnen worden besproken en deze laatste op passende wijze kunnen worden begeleid bij de beoordeling van de klinische evaluatie;
–  de plannen voor klinisch onderzoek, de gepresenteerde klinische gegevens en de resultaten van de beoordeling door de externe klinische deskundigen van de door de fabrikant verrichte klinische evaluatie op wetenschappelijke grondslag kunnen worden aangevochten;
–  kan worden nagegaan of de door klinische deskundigen verrichte klinische beoordelingen vergelijkbaar en consistent zijn;
–  een objectief klinisch oordeel kan worden gegeven over de beoordeling van de door de fabrikant verrichte klinische evaluatie en een aanbeveling kan worden gericht aan het beslissingsorgaan van de aangemelde instantie;
–  er duidelijkheid bestaat over actieve stoffen;
–  de onafhankelijkheid en objectiviteit kunnen worden gewaarborgd en mogelijke belangenconflicten openbaar gemaakt kunnen worden.
Amendement 267
Voorstel voor een verordening
Bijlage VI – punt 3.5 bis.2 (nieuw)
3.5  bis. 2. Productdeskundigen voor bijzondere aangemelde instanties
Het personeel dat is belast met de uitvoering van productgerelateerde onderzoeken (bijvoorbeeld onderzoek van het ontwerpdossier, onderzoek van de technische documentatie of typeonderzoek) van hulpmiddelen als bedoeld in artikel 41 bis, beschikt aantoonbaar over de volgende kwalificaties inzake productdeskundigheid:
–  voldoen aan de voorschriften voor productbeoordelaars;
–  een diploma van hoger universitair niveau bezitten op het gebied van medische hulpmiddelen of over zes jaar relevante ervaring beschikken op het vlak van medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek of in een hiermee verband houdende sector;
–  in staat zijn om de belangrijkste risico's van producten in de hem toegewezen productcategorieën te identificeren zonder voorafgaande raadpleging van de preciseringen of risicobeoordelingen van de fabrikant;
–  in staat zijn om bij afwezigheid van geharmoniseerde of vastgelegde nationale normen de essentiële vereisten te beoordelen;
–  de personeelsleden moeten over beroepservaring beschikken die ze hebben verworven in de eerste productcategorie waarop hun kwalificatie gebaseerd is, die relevant is voor de productcategorie waarvoor de aangemelde instantie is aangewezen, en die hun voldoende kennis en ervaring biedt om het ontwerp, de keurings- en valideringstests en het klinische gebruik ervan grondig te analyseren en garandeert dat ze voldoende begrip hebben van het ontwerp, de vervaardiging, het testen, het klinische gebruik en de risico's van de hulpmiddelen in kwestie;
–  ontbrekende beroepservaring voor andere productcategorieën die nauw verband zijn met de eerste productcategorie, kan worden vervangen door interne, productspecifieke opleidingsprogramma's;
–  productdeskundigen met kwalificaties betreffende specifieke technologieën moeten over beroepservaring beschikken die betrekking heeft op de specifieke technologie en relevant is voor de reikwijdte van de aanwijzing van de aangemelde instantie.
De bijzondere aangemelde instantie moet voor elke aangewezen productcategorie over ten minste twee productdeskundigen beschikken, van wie er ten minste één tot het interne personeel van de instantie behoort en die de in artikel 41 bis, punt 1, bedoelde hulpmiddelen beoordelen. Voor wat deze hulpmiddelen betreft, moeten er interne productdeskundigen beschikbaar zijn voor de aangewezen technologiegebieden die onder de reikwijdte van de aanmelding vallen.
Amendement 226
Voorstel voor een verordening
Bijlage VI – punt 3.5 bis.3 (nieuw)
3.5  bis. 3. Opleiding voor productdeskundigen
Productdeskundigen ontvangen een opleiding van ten minste 36 uur op het vlak van medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek, de regelgeving betreffende medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek en de beginselen inzake beoordeling en certificering, waaronder ook opleiding met het oog op de keuring van de vervaardigde producten.
De aangemelde instantie zorgt ervoor dat de kwalificatie van productdeskundigen gewaarborgd wordt door middel van gepaste opleiding betreffende de relevante procedures van het kwaliteitsmanagementsysteem van de aangemelde instantie, en ziet erop toe dat productdeskundigen een opleidingsschema doorlopen waarbij ze een voldoende groot aantal ontwerpdossierbeoordelingen bijwonen en dergelijke beoordelingen onder toezicht en met collegiale toetsing uitvoeren vooraleer ze geheel onafhankelijk een kwalificerende beoordeling uitvoeren.
Voor elke productcategorie waarvoor kwalificatie vereist is, moet de aangemelde instantie kunnen bewijzen dat zij over de nodige kennis met betrekking tot deze productcategorie beschikt. Voor de eerste productcategorie worden er ten minste vijf ontwerpdossiers beoordeeld (waarvan minstens twee basisaanvragen of aanzienlijke certificeringsverlengingen). Voor bijkomende kwalificatie betreffende aanvullende productcategorieën moet er bewijs worden geleverd voor passende kennis van en ervaring met het product.
Amendement 227
Voorstel voor een verordening
Bijlage VI – punt 3.5 bis.4 (nieuw)
3.5  bis. 4. Handhaving van de kwalificatie van productdeskundigen
De kwalificatie van productdeskundigen wordt jaarlijks geëvalueerd; voor een periode van vier opeenvolgende jaren moet er bewijs worden geleverd voor de uitvoering van ten minste vier ontwerpdossierbeoordelingen, ongeacht het aantal productcategorieën waarvoor de deskundige gekwalificeerd is. Beoordelingen van aanzienlijke wijzigingen in het goedgekeurde ontwerp (dus geen volledige ontwerponderzoeken) en gesuperviseerde beoordelingen tellen voor 50%.
De productdeskundige moet doorlopend bewijzen dat hij over de recentste productkennis en de nodige beoordelingservaring beschikt voor elke productcategorie waarvoor hij gekwalificeerd is. Er moet bewijs geleverd worden voor jaarlijkse opleiding inzake de laatste stand van de regelgeving, geharmoniseerde normen, relevante richtsnoeren, klinische evaluatie,prestatie-evaluatie en GTS-voorschriften.
Als er niet wordt voldaan aan de vereisten voor hernieuwing van de kwalificatie, wordt de kwalificatie tijdelijk ingetrokken. De eerstvolgende ontwerpdossierbeoordeling gebeurt vervolgens onder toezicht, en afhankelijk van het resultaat van deze beoordeling kan de kwalificatie opnieuw worden bevestigd.
Amendement 228
Voorstel voor een verordening
Bijlage VI – punt 4
4.1.  Het besluitvormingsproces van de aangemelde instantie moet duidelijk schriftelijk worden vastgelegd; dit geldt ook voor de procedure voor de afgifte, de schorsing, het opnieuw geldig worden, de intrekking of de weigering van conformiteitsbeoordelingscertificaten, de wijziging of beperking daarvan en de verstrekking van aanvullingen daarop.
4.1.  Het besluitvormingsproces van de aangemelde instantie moet transparant zijn en duidelijk schriftelijk worden vastgelegd, en de resultaten ervan moeten publiekelijk toegankelijk zijn; dit geldt ook voor de procedure voor de afgifte, de schorsing, het opnieuw geldig worden, de intrekking of de weigering van conformiteitsbeoordelingscertificaten, de wijziging of beperking daarvan en de verstrekking van aanvullingen daarop.
4.2.  De aangemelde instantie beschikt voor de uitvoering van de conformiteitsbeoordelingen waarvoor zij, gelet op de respectieve specifieke kenmerken daarvan, waaronder wettelijk voorgeschreven consultaties, is aangewezen, over een schriftelijk vastgelegde procedure die betrekking heeft op de verschillende categorieën hulpmiddelen die onder de reikwijdte van de aanmelding vallen en die de transparantie en de mogelijkheid tot herhaling van deze beoordelingen waarborgt.
4.2.  De aangemelde instantie beschikt voor de uitvoering van de conformiteitsbeoordelingen waarvoor zij, gelet op de respectieve specifieke kenmerken daarvan, waaronder wettelijk voorgeschreven consultaties, is aangewezen, over een schriftelijk vastgelegde procedure die betrekking heeft op de verschillende categorieën hulpmiddelen die onder de reikwijdte van de aanmelding vallen en die de transparantie en de mogelijkheid tot herhaling van deze beoordelingen waarborgt.
4.3.  De aangemelde instantie beschikt over schriftelijk vastgelegde procedures die ten minste de volgende onderdelen bestrijken:
4.3.  De aangemelde instantie beschikt over schriftelijk vastgelegde procedures die publiekelijk toegankelijk zijn en ten minste de volgende onderdelen bestrijken:
–  de aanvraag door een fabrikant of een gemachtigde voor een conformiteitsbeoordeling;
–  de aanvraag door een fabrikant of een gemachtigde voor een conformiteitsbeoordeling;
–  de behandeling van de aanvraag, inclusief de verificatie van de volledigheid van de documenten, de kwalificatie van het product als in-vitrodiagnostiek hulpmiddel en de indeling ervan;
–  de behandeling van de aanvraag, inclusief de verificatie van de volledigheid van de documenten, de kwalificatie van het product als in-vitrodiagnostiek hulpmiddel en de indeling ervan, alsook de aanbevolen duur van de uitvoering van de conformiteitsbeoordeling ervan;
–  de taal van de aanvraag, de correspondentie en de in te dienen documenten;
–  de taal van de aanvraag, de correspondentie en de in te dienen documenten;
–  de met de fabrikant of de gemachtigde gesloten overeenkomst;
–  de met de fabrikant of de gemachtigde gesloten overeenkomst;
–  de voor de conformiteitsbeoordelingsactiviteiten te heffen vergoedingen;
–  de voor de conformiteitsbeoordelingsactiviteiten te heffen vergoedingen;
–  de beoordeling van relevante wijzigingen die vooraf ter goedkeuring moeten worden ingediend;
–  de beoordeling van relevante wijzigingen die vooraf ter goedkeuring moeten worden ingediend;
–  de planning van het toezicht;
–  de planning van het toezicht;
–  de verlenging van de geldigheidsduur van de certificaten.
–  de verlenging van de geldigheidsduur van de certificaten.
Amendement 229
Voorstel voor een verordening
Bijlage VI – punt 4 bis (nieuw)
4 bis.  AANBEVOLEN DUUR VAN CONFORMITEITSBEOORDELINGEN UITGEVOERD DOOR AANGEMELDE INSTANTIES
4.1.  Voor elke aanvrager en gecertificeerde klant zullen de aangemelde instanties de duur van de initiële audits voor stadium 1 en 2 en de toezichtaudits bepalen.
4.2.  De duur van een audit is gebaseerd op het effectieve aantal personeelsleden van de organisatie, de complexiteit van de processen binnen de organisatie, de aard en de eigenschappen van de medische hulpmiddelen die binnen de werkingssfeer van de audit vallen en de verschillende technologieën die bij de vervaardiging en controle van de medische hulpmiddelen worden aangewend. De duur van de audit kan worden aangepast aan eventuele belangrijke factoren die specifiek van toepassing zijn op de organisatie die het voorwerp van de audit vormt. De aangemelde instantie zorgt ervoor dat eventuele verschillen in de duur van audits geen nadelige gevolgen hebben voor de doeltreffendheid van de audits.
4.3.  De duur van een geplande audit ter plekke bedraagt minimaal één dag (voor één auditambtenaar).
4.4.  Certificering van meerdere plaatsen onder één kwaliteitsgarantiesysteem mag niet op basis van een bemonsteringssysteem gebeuren.
Amendement 230
Voorstel voor een verordening
Bijlage VII – punt 1.1
1.1.  Het beoogde doel van de hulpmiddelen is bepalend voor de toepassing van de indelingsregels.
1.1.  Het beoogde doel, het innovatieve karakter, de complexiteit en het inherente risico van de hulpmiddelen zijn bepalend voor de toepassing van de indelingsregels.
Amendement 231
Voorstel voor een verordening
Bijlage VII – punt 2.3 – letter c
c)  het opsporen van de aanwezigheid van een besmettelijk agens indien het risico groot is dat een onjuist resultaat bij de geteste persoon of foetus of de nakomelingen van deze persoon tot de dood of een ernstige handicap zou leiden;
c)  het opsporen van de aanwezigheid van een besmettelijk agens indien het risico groot is dat een onjuist resultaat bij de geteste persoon, het geteste embryo of de geteste foetus of de nakomelingen van deze persoon tot de dood of een ernstige handicap zou leiden;
Amendement 232
Voorstel voor een verordening
Bijlage VII – punt 2.3 – letter f – punt ii
(ii)  hulpmiddelen die zijn bestemd voor het bepalen van het ziektestadium; of
(ii)  hulpmiddelen die zijn bestemd voor het bepalen van het ziektestadium of de prognose; of
Amendement 233
Voorstel voor een verordening
Bijlage VII – punt 2.3 – letter j
(j)  het screenen op aangeboren aandoeningen bij de foetus.
(j)  het screenen op aangeboren aandoeningen bij de foetus of het embryo.
Amendement 235
Voorstel voor een verordening
Bijlage VIII – punt 3.2 – letter d – streepje 2
–  de productidentificatieprocedures die met betrekking tot elk fabricagestadium worden vastgesteld en bijgewerkt op basis van tekeningen, specificaties of andere relevante documenten;
–  de productidentificatie- en traceerbaarheidsprocedures die met betrekking tot elk fabricagestadium worden vastgesteld en bijgewerkt op basis van tekeningen, specificaties of andere relevante documenten;
Amendement 236
Voorstel voor een verordening
Bijlage VIII – punt 4.4 – alinea 1
De aangemelde instantie verricht willekeurige onaangekondigde fabrieksinspecties bij de fabrikant en, indien passend, bij de leveranciers en/of subcontractanten van de fabrikant; deze inspecties kunnen in combinatie met of naast het in punt 4.3 bedoelde periodieke toezicht worden gehouden. De aangemelde instantie stelt een plan voor deze onaangekondigde inspecties op, dat niet aan de fabrikant wordt meegedeeld.
De aangemelde instantie verricht voor elke fabrikant en voor elke groep van generieke hulpmiddelen willekeurige onaangekondigde inspecties op de desbetreffende fabricageplaatsen en, indien passend, bij de leveranciers en/of subcontractanten van de fabrikant. De aangemelde instantie stelt een plan voor deze onaangekondigde inspecties op, dat niet aan de fabrikant wordt meegedeeld. Bij deze inspecties verricht de aangemelde instantie tests of vraagt ze tests te verrichten om te controleren of het kwaliteitsmanagementsysteem naar behoren functioneert. De aangemelde instantie verstrekt de fabrikant een inspectieverslag en een testverslag. De aangemelde instantie verricht dergelijke inspecties ten minste om de drie jaar.
Amendement 237
Voorstel voor een verordening
Bijlage VIII – punt 5.3
De aangemelde instantie laat de aanvraag onderzoeken door personeelsleden met bewezen kennis van en ervaring met de betrokken technologie. De aangemelde instantie kan verlangen dat de aanvraag met nadere tests of andere bewijzen wordt aangevuld om te kunnen beoordelen of aan de voorschriften van de verordening wordt voldaan. De aangemelde instantie verricht passende fysische of laboratoriumtests met betrekking tot het hulpmiddel of vraagt de fabrikant dergelijke tests te verrichten.
De aangemelde instantie laat de aanvraag onderzoeken door personeelsleden met bewezen kennis van en ervaring met de betrokken technologie. De aangemelde instantie zorgt ervoor dat de aanvraag van de fabrikant een adequate beschrijving bevat van het ontwerp, de vervaardiging en de prestaties van het hulpmiddel, zodat beoordeeld kan worden of het product voldoet aan de voorschriften van deze verordening. De aangemelde instantie becommentarieert de conformiteit van het volgende:
–  de algemene beschrijving van het product,
–  de ontwerpspecificaties, inclusief een beschrijving van de oplossingen gekozen om te voldoen aan de essentiële voorschriften,
–  de systematische procedures die zijn gebruikt voor het ontwerpproces en de technieken die zijn toegepast om het ontwerp van het hulpmiddel te controleren, monitoren en verifiëren.
De aangemelde instantie kan verlangen dat de aanvraag met nadere tests of andere bewijzen wordt aangevuld om te kunnen beoordelen of aan de voorschriften van de verordening wordt voldaan. De aangemelde instantie verricht passende fysische of laboratoriumtests met betrekking tot het hulpmiddel of vraagt de fabrikant dergelijke tests te verrichten.
Amendement 238
Voorstel voor een verordening
Bijlage VIII – punt 5.7
5.7.  Om de conformiteit van vervaardigde hulpmiddelen van klasse D te controleren, verricht de fabrikant tests op de vervaardigde hulpmiddelen of op elke partij hulpmiddelen. Na afloop van de controles en tests zendt hij de desbetreffende testverslagen onverwijld naar de aangemelde instantie. Bovendien stelt de fabrikant de monsters van de vervaardigde hulpmiddelen of partijen hulpmiddelen volgens vooraf overeengekomen voorwaarden en uitvoeringsregels ter beschikking van de aangemelde instantie; dit houdt onder meer in dat de aangemelde instantie of de fabrikant regelmatig monsters van de vervaardigde hulpmiddelen of partijen hulpmiddelen naar een referentielaboratorium, indien aangewezen krachtens artikel 78, verstuurt, zodat passende tests kunnen worden verricht. Het referentielaboratorium stelt de aangemelde instantie in kennis van zijn bevindingen.
5.7.  Om de conformiteit van vervaardigde hulpmiddelen van klasse D te controleren, verricht de fabrikant tests op de vervaardigde hulpmiddelen of op elke partij hulpmiddelen. Na afloop van de controles en tests zendt hij de desbetreffende testverslagen onverwijld naar de aangemelde instantie. Bovendien stelt de fabrikant de monsters van de vervaardigde hulpmiddelen of partijen hulpmiddelen volgens vooraf overeengekomen voorwaarden en uitvoeringsregels ter beschikking van de aangemelde instantie; dit houdt onder meer in dat de aangemelde instantie of de fabrikant monsters van de vervaardigde hulpmiddelen of partijen hulpmiddelen naar een referentielaboratorium, indien aangewezen krachtens artikel 78, verstuurt, zodat passende tests kunnen worden verricht. Het referentielaboratorium stelt de aangemelde instantie in kennis van zijn bevindingen.
Amendement 239
Voorstel voor een verordening
Bijlage VIII – punt 6.1 – titel
6.1.  Onderzoek van het ontwerp van hulpmiddelen voor zelftesten en decentrale tests van klasse A, B of C
Onderzoek van het ontwerp van hulpmiddelen voor zelftesten van klasse A, B of C en hulpmiddelen voor decentrale tests van klasse C
Amendement 240
Voorstel voor een verordening
Bijlage VIII – punt 6.1 – letter a
(a)  De fabrikant van hulpmiddelen voor zelftesten of decentrale tests van de klassen A, B en C dient bij de in punt 3.1 bedoelde aangemelde instantie een aanvraag tot onderzoek van het ontwerp in.
(a)  De fabrikant van hulpmiddelen voor zelftesten van de klassen A, B en C en van hulpmiddelen voor decentrale tests van klasse C dient bij de in punt 3.1 bedoelde aangemelde instantie een aanvraag tot onderzoek van het ontwerp in.
Amendement 241
Voorstel voor een verordening
Artikel VIII – punt 6.2 – letter e
(e)  De aangemelde instantie houdt bij het nemen van haar besluit terdege rekening met het eventuele advies van de bevoegde geneesmiddelenautoriteit of het EMA. Zij stelt de betrokken bevoegde geneesmiddelenautoriteit of het EMA in kennis van haar definitieve besluit. Er wordt overeenkomstig punt 6.1, onder d), een certificaat van ontwerponderzoek afgegeven.
(e)  De aangemelde instantie houdt bij het nemen van haar besluit terdege rekening met het eventuele advies van de bevoegde geneesmiddelenautoriteit of het EMA betreffende de wetenschappelijke geschiktheid van het hulpmiddel voor begeleidende diagnostiek. Indien de aangemelde instantie afwijkt van dat standpunt, rechtvaardigt zij haar besluit bij de betrokken bevoegde geneesmiddelenautoriteit of het EMA. Als er geen overeenkomst wordt bereikt, stelt de aangemelde instantie de MDCG daarvan in kennis. Er wordt overeenkomstig punt 6.1, onder d), een certificaat van ontwerponderzoek afgegeven.
Amendement 242
Voorstel voor een verordening
Bijlage IX – punt 3.5
3.5.  voor hulpmiddelen van klasse D vraagt zij een referentielaboratorium, indien aangewezen overeenkomstig artikel 78, om na te gaan of het hulpmiddel voldoet aan de GTS of aan andere door de fabrikant gekozen oplossingen om te zorgen voor een veiligheids- en prestatieniveau dat ten minste gelijkwaardig is. Het referentielaboratorium brengt binnen dertig dagen een wetenschappelijk advies uit. Het wetenschappelijk advies van het referentielaboratorium en de eventuele bijwerkingen ervan worden opgenomen in de documentatie van de aangemelde instantie betreffende het hulpmiddel. De aangemelde instantie houdt bij het nemen van haar besluit terdege rekening met de standpunten die in het wetenschappelijk advies zijn uiteengezet. Als het wetenschappelijk advies ongunstig is, verstrekt de aangemelde instantie geen certificaat;
3.5.  voor hulpmiddelen van klasse D of voor hulpmiddelen voor begeleidende diagnostiek vraagt zij een referentielaboratorium, indien aangewezen overeenkomstig artikel 78, om na te gaan of het hulpmiddel voldoet aan de GTS of aan andere door de fabrikant gekozen oplossingen om te zorgen voor een veiligheids- en prestatieniveau dat ten minste gelijkwaardig is. Het referentielaboratorium brengt binnen dertig dagen een wetenschappelijk advies uit. Het wetenschappelijk advies van het referentielaboratorium en de eventuele bijwerkingen ervan worden opgenomen in de documentatie van de aangemelde instantie betreffende het hulpmiddel. De aangemelde instantie houdt bij het nemen van haar besluit terdege rekening met de standpunten die in het wetenschappelijk advies zijn uiteengezet. Als het wetenschappelijk advies ongunstig is, verstrekt de aangemelde instantie geen certificaat;
Amendement 243
Voorstel voor een verordening
Bijlage IX – punt 3.6
3.6.  voor hulpmiddelen voor begeleidende diagnostiek die bedoeld zijn om te beoordelen of een patiënt in aanmerking komt voor behandeling met een specifiek geneesmiddel, verzoekt zij, op basis van de ontwerpsamenvatting betreffende de veiligheid en de prestaties en de ontwerpgebruiksaanwijzing, een van de bevoegde instanties die de lidstaten overeenkomstig Richtlijn 2001/83/EG hebben aangewezen (hierna "bevoegde geneesmiddelenautoriteit" genoemd) of het Europees Geneesmiddelenbureau (EMA), advies uit te brengen over de geschiktheid van het hulpmiddel voor met het betrokken geneesmiddel. Als het geneesmiddel uitsluitend onder het toepassingsgebied van de bijlage bij Verordening (EG) nr. 726/2004 valt, raadpleegt de aangemelde instantie het EMA. Binnen zestig dagen na ontvangst van geldige documentatie kan de geneesmiddelenautoriteit of het Europees Geneesmiddelenbureau een advies uitbrengen. Deze termijn van zestig dagen kan op wetenschappelijk gefundeerde gronden eenmalig met nog eens zestig dagen worden verlengd. Het advies van de geneesmiddelenautoriteit of het EMA en de eventuele bijwerkingen ervan worden opgenomen in de documentatie van de aangemelde instantie betreffende het hulpmiddel. De aangemelde instantie houdt bij het nemen van haar besluit terdege rekening met het eventuele advies van de bevoegde geneesmiddelenautoriteit of het EMA. Zij stelt de betrokken bevoegde geneesmiddelenautoriteit of het EMA in kennis van haar definitieve besluit.
Schrappen
Amendement 244
Voorstel voor een verordening
Bijlage IX – punt 5.4
5.4.  Als de wijzigingen van invloed zijn op een hulpmiddel voor begeleidende diagnostiek dat bij het certificaat van EU-typeonderzoek is goedgekeurd ten aanzien van de geschiktheid voor een geneesmiddel, raadpleegt de aangemelde instantie de bij de oorspronkelijke raadpleging betrokken bevoegde geneesmiddelenautoriteit of het EMA. Binnen dertig dagen na ontvangst van geldige documentatie over de wijzigingen kan de bevoegde geneesmiddelenautoriteit of het EMA een advies uitbrengen. De goedkeuring van een wijziging in het goedgekeurde type wordt verleend in de vorm van een aanvulling op het oorspronkelijke certificaat van EU-typeonderzoek.
Schrappen
Amendement 245
Voorstel voor een verordening
Bijlage X – punt 5.1
5.1.  Voor hulpmiddelen van klasse D verricht de fabrikant tests op de vervaardigde hulpmiddelen of op elke partij hulpmiddelen. Na afloop van de controles en tests zendt hij de desbetreffende testverslagen onverwijld naar de aangemelde instantie. Na afloop van de controles en tests zendt hij de desbetreffende testverslagen onverwijld naar de aangemelde instantie. Bovendien stelt de fabrikant de monsters van de vervaardigde hulpmiddelen of partijen hulpmiddelen volgens vooraf overeengekomen voorwaarden en uitvoeringsregels ter beschikking van de aangemelde instantie; dit houdt onder meer in dat de aangemelde instantie of de fabrikant regelmatig monsters van de vervaardigde hulpmiddelen of partijen hulpmiddelen naar een referentielaboratorium, indien aangewezen krachtens artikel 78, verstuurt, zodat passende tests kunnen worden verricht. Na afloop van de controles en tests zendt hij de desbetreffende testverslagen onverwijld naar de aangemelde instantie.
5.1.  Voor hulpmiddelen van klasse D verricht de fabrikant tests op de vervaardigde hulpmiddelen of op elke partij hulpmiddelen. Na afloop van de controles en tests zendt hij de desbetreffende testverslagen onverwijld naar de aangemelde instantie. Na afloop van de controles en tests zendt hij de desbetreffende testverslagen onverwijld naar de aangemelde instantie. Bovendien stelt de fabrikant de monsters van de vervaardigde hulpmiddelen of partijen hulpmiddelen volgens vooraf overeengekomen voorwaarden en uitvoeringsregels ter beschikking van de aangemelde instantie; dit houdt onder meer in dat de aangemelde instantie of de fabrikant monsters van de vervaardigde hulpmiddelen of partijen hulpmiddelen naar een referentielaboratorium, indien aangewezen krachtens artikel 78, verstuurt, zodat passende laboratoriumtests kunnen worden verricht. Na afloop van de controles en tests zendt hij de desbetreffende testverslagen onverwijld naar de aangemelde instantie.
Amendement 246
Voorstel voor een verordening
Bijlage XII – Deel A – punt 1.2.1.4
1.2.1.4  De gegevens over de analytische prestaties worden samengevat als onderdeel van het verslag over het klinische bewijsmateriaal.
1.2.1.4  De volledige dataset omtrent de analytische prestaties wordt bij het verslag over het klinische bewijsmateriaal gevoegd en kan als een onderdeel daarvan worden samengevat.
Amendement 247
Voorstel voor een verordening
Bijlage XII – Deel A – punt 1.2.2.5
1.2.2.5  De gegevens over de klinische prestaties worden samengevat als onderdeel van het verslag over het klinische bewijsmateriaal.
1.2.2.5  De volledige dataset omtrent de klinische prestaties wordt bij het verslag over het klinische bewijsmateriaal gevoegd en kan als een onderdeel daarvan worden samengevat.
Amendement 248
Voorstel voor een verordening
Bijlage XII – Deel A – punt 1.2.2.6 – streepje 2
–  voor hulpmiddelen die overeenkomstig de regels van bijlage VII in klasse C zijn ingedeeld moeten in het verslag over de klinische prestatiestudie de gegevensanalysemethode, de conclusie van de studie en de relevante details van het studieprotocol worden opgenomen;
–  voor hulpmiddelen die overeenkomstig de regels van bijlage VII in klasse C zijn ingedeeld moeten in het verslag over de klinische prestatiestudie de gegevensanalysemethode, de conclusie van de studie en de relevante details van het studieprotocol alsook de volledige dataset worden opgenomen;
Amendement 249
Voorstel voor een verordening
Bijlage XII – Deel A – punt 1.2.2.6 – streepje 3
–  voor hulpmiddelen die overeenkomstig de regels van bijlage VII in klasse D zijn ingedeeld moeten in het verslag over de klinische prestatiestudie de gegevensanalysemethode, de conclusie van de studie, de relevante details van het studieprotocol en de individuele datapunten worden opgenomen.
–  voor hulpmiddelen die overeenkomstig de regels van bijlage VII in klasse D zijn ingedeeld moeten in het verslag over de klinische prestatiestudie de gegevensanalysemethode, de conclusie van de studie, de relevante details van het studieprotocol en de volledige dataset worden opgenomen.
Amendement 250
Voorstel voor een verordening
Bijlage XII – deel A – punt 2.2 – alinea 1
Elke stap in de klinische prestatiestudie, vanaf de eerste overweging in verband met de noodzaak en rechtvaardiging van de studie tot en met de publicatie van de resultaten, wordt uitgevoerd overeenkomstig erkende ethische beginselen, bijvoorbeeld die in de Verklaring van Helsinki betreffende de ethische beginselen voor medisch onderzoek met mensen van de World Medical Association die in 1964 is vastgesteld door de 18e algemene vergadering in Helsinki, Finland, en laatstelijk in 2008 is gewijzigd door de 59e algemene vergadering in Seoul, Korea.
Elke stap in de klinische prestatiestudie, vanaf de eerste overweging in verband met de noodzaak en rechtvaardiging van de studie tot en met de publicatie van de resultaten, wordt uitgevoerd overeenkomstig erkende ethische beginselen, bijvoorbeeld die in de Verklaring van Helsinki betreffende de ethische beginselen voor medisch onderzoek met mensen van de World Medical Association die in 1964 is vastgesteld door de 18e algemene vergadering in Helsinki, Finland, en laatstelijk in 2008 is gewijzigd door de 59e algemene vergadering in Seoul, Korea. Er wordt van uitgegaan dat aan de bovengenoemde beginselen is voldaan na een onderzoek door de betrokken ethische commissie.
Amendement 251
Voorstel voor een verordening
Bijlage XII – Deel A – punt 2.3.3 – alinea 1
Het verslag over klinische prestatiestudies, dat door de verantwoordelijke arts of andere bevoegde persoon wordt ondertekend, bevat gedocumenteerde informatie over het protocol, de resultaten en de conclusies van de klinische prestatiestudie, met inbegrip van negatieve bevindingen. De resultaten en conclusies moeten transparant, vrij van vertekening en klinisch relevant zijn. Het verslag moet voldoende informatie bevatten om te kunnen worden begrepen door een onafhankelijke partij, zonder dat deze andere documenten moet raadplegen. In het verslag moeten in voorkomend geval ook eventuele wijzigingen of afwijkingen van het protocol worden vermeld, alsook uitsluitingen van gegevens met een behoorlijke motivatie.
Het verslag over klinische prestatiestudies, dat door de verantwoordelijke arts of andere bevoegde persoon wordt ondertekend, bevat gedocumenteerde informatie over het protocol, de resultaten en de conclusies van de klinische prestatiestudie, met inbegrip van negatieve bevindingen. De resultaten en conclusies moeten transparant, vrij van vertekening en klinisch relevant zijn. Het verslag moet voldoende informatie bevatten om te kunnen worden begrepen door een onafhankelijke partij, zonder dat deze andere documenten moet raadplegen. In het verslag moeten in voorkomend geval ook eventuele wijzigingen of afwijkingen van het protocol worden vermeld, alsook uitsluitingen van gegevens met een behoorlijke motivatie. Het verslag gaat vergezeld van het in punt 3.1 beschreven verslag over het klinische bewijsmateriaal en is toegankelijk via het in artikel 51 bedoelde elektronische systeem.
Amendement 252
Voorstel voor een verordening
Bijlage XII – Deel A – punt 3.3
3.3  Het klinische bewijsmateriaal en de documentatie daarvan worden tijdens de gehele levenscyclus van het betrokken hulpmiddel bijgewerkt met gegevens die zijn verkregen bij de uitvoering van het plan voor het toezicht na het in de handel brengen, als bedoeld in artikel 8, lid 5, dat een plan voor de follow-up van het hulpmiddel na het in de handel brengen overeenkomstig deel B van deze bijlage moet omvatten.
3.3  De gegevens inzake het klinische bewijsmateriaal en de documentatie daarvan worden tijdens de gehele levenscyclus van het betrokken hulpmiddel bijgewerkt met gegevens die zijn verkregen bij de uitvoering van het plan voor het toezicht na het in de handel brengen, als bedoeld in artikel 8, lid 5, dat een plan voor de follow-up van het hulpmiddel na het in de handel brengen overeenkomstig deel B van deze bijlage moet omvatten. De gegevens inzake het klinische bewijsmateriaal en de bijbehorende latere updates in het kader van het follow-uponderzoek na het in de handel brengen zijn toegankelijk via de in de artikelen 51 en 60 bedoelde elektronische systemen.
Amendement 253
Voorstel voor een verordening
Bijlage XIII – deel I bis (nieuw)– punt 1 (nieuw)
I bis. Wilsonbekwame proefpersonen en minderjarigen
1.  Wilsonbekwame proefpersonen
In het geval van wilsonbekwame proefpersonen die vóór de aanvang van hun wilsonbekwaamheid geen geïnformeerde toestemming hebben verleend en evenmin hebben geweigerd geïnformeerde toestemming te verlenen, mogen interventionele klinische prestatiestudies en andere klinische prestatiestudies die risico's inhouden voor de aan de studies onderworpen personen alleen worden uitgevoerd als behalve aan de algemene voorwaarden ook aan alle volgende voorwaarden is voldaan:
–  de wettelijke vertegenwoordiger heeft geïnformeerde toestemming gegeven; de toestemming moet de vermoedelijke wil van de proefpersoon vertolken en kan te allen tijde ongedaan worden gemaakt, zonder nadeel voor deze laatste;
–  de wilsonbekwame proefpersoon heeft van de onderzoeker of diens vertegenwoordiger, afhankelijk van de wetgeving in de betreffende lidstaat, voldoende, op zijn begripsvermogen afgestemde informatie over de studie en de risico's en voordelen ervan gekregen;
–  de onderzoeker houdt rekening met de uitdrukkelijke wil van een wilsonbekwame proefpersoon die zich een mening kan vormen en de informatie kan beoordelen, om op welk moment dan ook niet of niet langer aan de klinische prestatiestudie deel te nemen, zonder dat daarvoor een motief vereist is en zonder dat daaruit voor de proefpersoon of zijn wettelijke vertegenwoordiger enige verantwoordelijkheid of enig nadeel voortvloeit;
–  er worden geen aansporingen of financiële prikkels gegeven, afgezien van een vergoeding voor de deelname aan de klinische prestatiestudie;
–  het onderzoek is van essentieel belang om de resultaten te kunnen bevestigen van klinische prestatiestudies met personen die wel hun geïnformeerde toestemming kunnen geven of van andere onderzoeksmethoden;
–  dergelijk onderzoek houdt direct verband met een medische aandoening waaraan de betrokken persoon lijdt;
–  de klinische prestatiestudie is dusdanig opgezet dat pijn, ongemak, angst en elk ander te voorzien risico in relatie tot de ziekte en het ontwikkelingsstadium tot een minimum worden beperkt en zowel de risicodrempel als de belastingsgraad worden specifiek gedefinieerd en permanent gecontroleerd;
–  het onderzoek is noodzakelijk ter bevordering van de gezondheid van de bij de klinische prestatiestudie betrokken bevolking en kan niet plaatsvervangend worden uitgevoerd op wilsbekwame proefpersonen;
–  er zijn redenen om te verwachten dat de deelname aan de klinische prestatiestudie een voordeel voor de wilsonbekwame proefpersoon zal opleveren dat groter is dan de risico's of dat de proef slechts een miniem risico zal opleveren;
–  het protocol is aanvaard door een ethische commissie die beschikt over expertise op het gebied van de desbetreffende ziekte en de betrokken patiëntenpopulatie of die advies heeft ingewonnen inzake de klinische, ethische en psychosociale aspecten van de desbetreffende ziekte en populatie.
De proefpersoon neemt voor zover mogelijk deel aan de toestemmingsprocedure.
Amendement 254
Voorstel voor een verordening
Bijlage XIII – deel I bis (nieuw)– punt 2 (nieuw)
2.  Minderjarigen
Interventionele klinische prestatiestudies en andere klinische prestatiestudies die risico's inhouden voor de proefpersonen, mogen alleen bij minderjarigen worden uitgevoerd als behalve aan de algemene voorwaarden ook aan alle volgende voorwaarden is voldaan:
–  de wettelijke vertegenwoordiger of vertegenwoordigers heeft/hebben schriftelijk geïnformeerde toestemming gegeven, waarbij de toestemming de vermoedelijke wil van de minderjarige weergeeft;
–  als de minderjarige conform de nationale wetgeving toestemming kan geven, is zijn geïnformeerde en uitdrukkelijke toestemming verkregen;
–  de minderjarige heeft alle relevante informatie over de studie, de risico's en de voordelen ervan op een op zijn leeftijd en rijpheid afgestemde wijze gekregen van een arts (ofwel de onderzoeker ofwel een lid van het studieteam) die opgeleid is voor of ervaring heeft met het werken met kinderen;
–  onverminderd de bepalingen van het tweede streepje houdt de onderzoeker naar behoren rekening met de uitdrukkelijke wil van een minderjarige die zich een mening kan vormen en de informatie kan beoordelen, om op welk moment dan ook niet of niet langer aan de klinische prestatiestudie deel te nemen;
–  er worden geen aansporingen of financiële prikkels gegeven, afgezien van een vergoeding voor de deelname aan de klinische prestatiestudie;
–  dergelijk onderzoek is direct gerelateerd aan een medische aandoening waaraan de minderjarige lijdt, of is van zodanige aard dat deze uitsluitend met minderjarigen kan worden uitgevoerd;
–  de klinische prestatiestudie is zodanig opgezet dat pijn, ongemak, angst en elk ander te voorzien risico in relatie tot de ziekte en het ontwikkelingsstadium tot een minimum worden beperkt en zowel de risicodrempel als de belastingsgraad worden specifiek gedefinieerd en permanent gecontroleerd;
–  er zijn redenen om aan te nemen dat de klinische prestatiestudie een zeker direct voordeel oplevert voor de categorie patiënten die bij de studie betrokken zijn;
–  de dienovereenkomstige wetenschappelijke richtsnoeren van het Europees Geneesmiddelenbureau zijn in acht genomen;
–  de belangen van de patiënt prevaleren altijd boven de belangen van de wetenschap en de samenleving;
–  de klinische prestatiestudie is geen kopie van andere studies die van dezelfde hypothese uitgaan en er wordt technologie gebruikt die aangepast is aan de leeftijd van de proefpersonen;
–  het protocol is aanvaard door een ethische commissie die beschikt over expertise op het gebied van kindergeneeskunde of die pediatrisch advies heeft ingewonnen inzake de klinische, ethische en psychosociale aspecten.
De minderjarige neemt op een op zijn leeftijd en rijpheid afgestemde wijze deel aan de toestemmingsprocedure. Minderjarigen die dat conform de nationale wetgeving kunnen doen, moeten bovendien hun geïnformeerde en uitdrukkelijke toestemming geven voor hun deelname aan de studie.
Wanneer de minderjarige in de loop van de klinische prestatiestudie volgens de wetgeving van de betrokken lidstaat meerderjarig wordt, moet zijn/haar geïnformeerde toestemming worden verkregen alvorens de studie kan worden voortgezet.

(1) De zaak werd dan terugverwezen naar de Commissie uit hoofde van artikel 57, lid 2, tweede alinea, van het Reglement (A7-0327/2013).


Medische hulpmiddelen ***I
PDF 1436kWORD 225k
Amendementen van het Europees Parlement aangenomen op 22 oktober 2013 op het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende medische hulpmiddelen en tot wijziging van Richtlijn 2001/83/EG, Verordening (EG) nr. 178/2002 en Verordening (EG) nr. 1223/2009 (COM(2012)0542 – C7-0318/2012 – 2012/0266(COD))(1)
P7_TA(2013)0428A7-0324/2013

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

Door de Commissie voorgestelde tekst   Amendement
Amendement 1
Voorstel voor een verordening
Overweging 1 bis (nieuw)
(1 bis)  De wens om patiënten snel toegang te geven tot nieuwe medische hulpmiddelen mag nooit ten koste gaan van de veiligheid van de patiënt.
Amendement 2
Voorstel voor een verordening
Overweging 2
(2)  Deze verordening heeft tot doel het functioneren van de interne markt te garanderen voor medische hulpmiddelen, uitgaande van een hoog beschermingsniveau voor de gezondheid. Tegelijkertijd stelt deze verordening hoge kwaliteits- en veiligheidseisen aan medische hulpmiddelen om gemeenschappelijke veiligheidsproblemen ten aanzien van deze producten het hoofd te bieden. Beide doelstellingen worden gelijktijdig nagestreefd, zijn onverbrekelijk met elkaar verbonden en de ene is niet secundair ten opzichte van de andere. Op basis van artikel 114 VWEU harmoniseert deze verordening de voorschriften voor het in de Unie in de handel brengen en in gebruik nemen van medische hulpmiddelen en de hulpstukken daarvan, die dan onder het beginsel van het vrije verkeer van goederen vallen. Op basis van artikel 168, lid 4, onder c), VWEU stelt deze verordening hoge kwaliteits- en veiligheidseisen aan die medische hulpmiddelen door onder meer te waarborgen dat gegevens die in het kader van klinisch onderzoek worden gegenereerd betrouwbaar en degelijk zijn en dat de veiligheid van de proefpersonen die aan klinisch onderzoek deelnemen wordt beschermd.
(2)  Deze verordening heeft tot doel het functioneren van de interne markt te garanderen voor medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek, uitgaande van een hoog beschermingsniveau voor de gezondheid van patiënten, gebruikers en manipulatoren. Tegelijkertijd stelt deze verordening hoge kwaliteits- en veiligheidseisen aan medische hulpmiddelen om gemeenschappelijke veiligheidsproblemen ten aanzien van deze producten het hoofd te bieden. Beide doelstellingen worden gelijktijdig nagestreefd, zijn onverbrekelijk met elkaar verbonden en de ene is niet secundair ten opzichte van de andere. Op basis van artikel 114 VWEU harmoniseert deze verordening de voorschriften voor het in de Unie in de handel brengen en in gebruik nemen van medische hulpmiddelen en de hulpstukken daarvan, die dan onder het beginsel van het vrije verkeer van goederen vallen. Op basis van artikel 168, lid 4, onder c), VWEU stelt deze verordening hoge kwaliteits- en veiligheidseisen aan die medische hulpmiddelen door onder meer te waarborgen dat gegevens die in het kader van klinisch onderzoek worden gegenereerd betrouwbaar en degelijk zijn en dat de veiligheid van de proefpersonen die aan klinisch onderzoek deelnemen wordt beschermd.
Amendement 3
Voorstel voor een verordening
Overweging 2 bis (nieuw) – eerste zin (nieuw)
(2 bis)  Richtlijn 2010/32/EU1 waarborgt niet alleen de veiligheid van patiënten, maar ook van gebruikers van scherpe naalden.
________________
1Richtlijn 2010/32/EU van de Raad van 10 mei 2010 tot uitvoering van de door HOSPEEM en EPSU gesloten kaderovereenkomst inzake de preventie van scherpe letsels in de ziekenhuis- en gezondheidszorgbranche (PB L 134 van 1.6.2010, blz. 66).
Amendement 4
Voorstel voor een verordening
Overweging 2 bis – tweede zin (nieuw)
Richtlijn 2010/63/EU van het Europees Parlement en de Raad1 bepaalt dat tests op gewervelde dieren moeten worden vervangen, beperkt of verfijnd.
__________________
1Richtlijn 2010/63/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2010 betreffende de bescherming van dieren die voor wetenschappelijke doeleinden worden gebruikt (PB L 276 van 20.10.2010, blz. 33).
Amendement 5
Voorstel voor een verordening
Overweging 3
(3)  Ter verbetering van de gezondheid en veiligheid moeten de belangrijkste aspecten van de bestaande regelgevingsaanpak, zoals het toezicht op de aangemelde instanties, conformiteitsbeoordelingsprocedures, klinisch onderzoek en klinische evaluatie, bewaking en markttoezicht, aanzienlijk worden aangescherpt en moeten bepalingen inzake transparantie en traceerbaarheid ten aanzien van hulpmiddelen worden ingevoerd.
(3)  Ter verbetering van de gezondheid en veiligheid van de gezondheidswerkers, patiënten, gebruikers en manipulatoren, ook in de afvalverwerkingsketen, moeten de belangrijkste aspecten van de bestaande regelgevingsaanpak, zoals het toezicht op de aangemelde instanties, conformiteitsbeoordelingsprocedures, klinisch onderzoek en klinische evaluatie, bewaking en markttoezicht, aanzienlijk worden aangescherpt en moeten bepalingen inzake transparantie en traceerbaarheid ten aanzien van hulpmiddelen worden ingevoerd.
Amendement 6
Voorstel voor een verordening
Overweging 3 bis (nieuw)
(3 bis)  Op het gebied van medische hulpmiddelen zijn tal van kleine en middelgrote bedrijven actief. Bij de regulering van de sector moet hiermee rekening worden gehouden, zonder afbreuk te doen aan veiligheids- en gezondheidsaspecten.
Amendement 7
Voorstel voor een verordening
Overweging 7
(7)  Het toepassingsgebied van deze verordening moet duidelijk worden afgebakend van dat van andere harmonisatiewetgeving van de Unie betreffende producten, zoals medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek, geneesmiddelen, cosmetische producten en levensmiddelen. Daarom moet Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden zodanig worden gewijzigd dat medische hulpmiddelen van haar toepassingsgebied worden uitgesloten.
(7)  Het toepassingsgebied van deze verordening moet duidelijk worden afgebakend van dat van andere harmonisatiewetgeving van de Unie betreffende producten, zoals medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek, geneesmiddelen, cosmetische producten en levensmiddelen. Daar het in sommige gevallen moeilijk is om medische hulpmiddelen en cosmetische producten, geneesmiddelen en levensmiddelen van elkaar te onderscheiden, moet de mogelijkheid om een voor de gehele Unie geldend besluit te nemen betreffende de regelgevingsstatus van een product worden opgenomen in Verordening (EG) nr. 1223/2009 van het Europees Parlement en de Raad1, Richtlijn 2004/27/EG van het Europees Parlement en de Raad2, Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad3, en Richtlijn 2002/46/EG van het Europees Parlement en de Raad4. Deze handelingen van de Unie dienen derhalve te worden gewijzigd.
______________________
1Verordening (EC) nr. 1223/2009 van het Europees Parlement en van de Raad van 30 november 2009 betreffende cosmetische producten (PB L 342 van 22.12.2009, p. 59).
2Richtlijn 2004/27/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 tot wijziging van Richtlijn 2001/83/EG betreffende een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor menselijk gebruik (PB L 136 van 30.4.2004, blz. 34).
3Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden (PB L 31 van 1.2.2002, blz. 1).
4Richtlijn 2002/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 10 juni 2002 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake voedingssupplementen (PB L 183 van 12.7.2002, blz. 51).
Amendement 8
Voorstel voor een verordening
Overweging 7 bis (nieuw)
(7 bis)  Er dient een multidisciplinair adviescomité medische hulpmiddelen (MDAC) in het leven te worden geroepen, bestaand uit deskundigen en vertegenwoordigers van betrokken partijen, om, in voorkomend geval, de Commissie, de coördinatiegroep voor medische hulpmiddelen (MDCG) en de lidstaten wetenschappelijk advies te geven over medische technologie, de regelgevingsstatus van hulpmiddelen en andere aspecten in verband met de tenuitvoerlegging van deze verordening.
Amendement 9
Voorstel voor een verordening
Overweging 8
(8)  Het is aan de lidstaten om per geval te beslissen of een product al dan niet onder het toepassingsgebied van deze verordening valt. Zo nodig kan de Commissie per geval beslissen of een product al dan niet onder de definitie van medisch hulpmiddel of van hulpstuk van een medisch hulpmiddel valt. Daar het in sommige gevallen moeilijk is om medische hulpmiddelen en cosmetische producten van elkaar te onderscheiden, moet de mogelijkheid om een voor de gehele EU geldend besluit te nemen betreffende de regelgevingsstatus van een product ook worden opgenomen in Verordening (EG) nr. 1223/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 betreffende cosmetische producten.
(8)  Om een consistente classificering in alle lidstaten te garanderen, met name met betrekking tot grensgevallen, is het aan de Commissie om, na raadpleging van het MDAC en de MDCG, per geval te beslissen of een product of een groep producten al dan niet onder het toepassingsgebied van deze verordening valt. De lidstaten moeten de Commissie ook kunnen vragen een beslissing te nemen over de passende regelgevingsstatus van een product of categorie of groep producten.
Amendement 10
Voorstel voor een verordening
Overweging 11 bis (nieuw)
(11 bis)  Ongereglementeerde niet-invasieve hulpmiddelen, zoals niet-corrigerende contactlenzen voor cosmetische doeleinden, kunnen in het geval van productiefouten of verkeerd gebruik gezondheidsproblemen veroorzaken, zoals microbiële keratitus. Er moeten passende veiligheidsnormen worden ingevoerd ter bescherming van de veiligheid van de consumenten die van deze producten gebruik maken.
Amendement 11
Voorstel voor een verordening
Overweging 12
(12)  Naar analogie van producten die levensvatbare weefsels en cellen van menselijke of dierlijke oorsprong bevatten, die uitdrukkelijk van de Richtlijnen 90/385/EEG en 93/42/EEG en daarom van deze verordening zijn uitgesloten, moet voor producten die levende biologische stoffen van andere oorsprong bevatten worden verduidelijkt dat zij eveneens niet onder deze verordening vallen.
(12)  Naar analogie van producten die levensvatbare weefsels en cellen van menselijke of dierlijke oorsprong bevatten, die uitdrukkelijk van de Richtlijnen 90/385/EEG en 93/42/EEG en daarom van deze verordening zijn uitgesloten, moet voor producten die levende biologische stoffen van andere oorsprong bevatten die hun beoogde doel op farmacologische, immunologische of metabolische wijze bereiken, worden verduidelijkt dat zij eveneens niet onder deze verordening vallen.
Amendement 12
Voorstel voor een verordening
Overweging 12 bis (nieuw)
(12 bis)  Hulpmiddelen die worden gebruikt voor bloeddonatie en bloedbehandeling moeten in overeenstemming zijn met de voorschriften van Richtlijn 2002/98/EG van het Europees Parlement en de Raad1.
___________________
1Richtlijn 2002/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 januari 2003 tot vaststelling van kwaliteits- en veiligheidsnormen voor het inzamelen, testen, bewerken, opslaan en distribueren van bloed en bloedbestanddelen van menselijke oorsprong en tot wijziging van Richtlijn 2001/83/EG van de Raad (PB L 33 van 8.2.2003, blz. 30).
Amendement 13
Voorstel voor een verordening
Overweging 12 ter (nieuw)
(12 ter)  Reclame voor cosmetische chirurgie moet beter worden gereguleerd, om ervoor te zorgen dat patiënten volledig op de hoogte zijn van zowel de risico's als de voordelen.
Amendement 14
Voorstel voor een verordening
Overweging 13
(13)  Er bestaat wetenschappelijke onzekerheid omtrent de risico's en voordelen van voor medische hulpmiddelen gebruikte nanomaterialen. Met het oog op een hoog niveau van bescherming van de gezondheid, het vrije verkeer van goederen en de rechtszekerheid voor fabrikanten moet een uniforme definitie voor nanomaterialen worden vastgesteld op basis van Aanbeveling 2011/696/EU van de Commissie van 18 oktober 2011 inzake de definitie van nanomateriaal, waarbij de nodige flexibiliteit bestaat om deze definitie aan te passen aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang en toekomstige ontwikkelingen op regelgevingsgebied op EU- en internationaal niveau. De fabrikanten moeten bij het ontwerp en de vervaardiging van medische hulpmiddelen bijzonder voorzichtig te werk gaan wanneer zij nanodeeltjes gebruiken die kunnen vrijkomen in het menselijk lichaam; dergelijke hulpmiddelen moeten aan een zo streng mogelijke conformiteitsbeoordelingsprocedure worden onderworpen.
(13)  Er bestaat wetenschappelijke onzekerheid omtrent de risico's en voordelen van voor medische hulpmiddelen gebruikte nanomaterialen. Met het oog op een hoog niveau van bescherming van de gezondheid en veiligheid van de gezondheidswerkers, manipulatoren en patiënten, alsook het vrije verkeer van goederen, de rechtszekerheid voor fabrikanten en de aansprakelijkheid van fabrikanten moet een uniforme definitie voor nanomaterialen worden vastgesteld op basis van Aanbeveling 2011/696/EU van de Commissie van 18 oktober 2011 inzake de definitie van nanomateriaal, waarbij de nodige flexibiliteit bestaat om deze definitie aan te passen aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang en toekomstige ontwikkelingen op regelgevingsgebied op EU- en internationaal niveau De fabrikanten moeten bij het ontwerp en de vervaardiging van medische hulpmiddelen bijzonder voorzichtig te werk gaan wanneer zij nanodeeltjes gebruiken waarvan het de bedoeling is dat zij vrijkomen in het menselijk lichaam; dergelijke hulpmiddelen moeten aan een zo streng mogelijke conformiteitsbeoordelingsprocedure worden onderworpen.
Amendement 15
Voorstel voor een verordening
Overweging 13 bis (nieuw)
(13 bis)  Medische hulpmiddelen die worden gebruikt voor het afstaan van stoffen van menselijke oorsprong bestemd voor medische behandeling, moeten voldoen aan de volksgezondheidswetgeving van de Unie die in minimumkwaliteits- en veiligheidsnormen voorziet, waaronder Richtlijn 2002/98/EG tot vaststelling van kwaliteits- en veiligheidsnormen voor het inzamelen, testen, bewerken, opslaan en distribueren van bloed en bloedbestanddelen van menselijke oorsprong, en de vervolgrichtlijnen.
Amendement 16
Voorstel voor een verordening
Overweging 15 bis (nieuw)
(15 bis)  Deze verordening bevat vereisten met betrekking tot de ontwerp-, veiligheids- en prestatiekenmerken van medische hulpmiddelen ter voorkoming van verwondingen op het werk, zoals deze zijn vastgelegd in Richtlijn 2010/32/EU.
Amendement 17
Voorstel voor een verordening
Overweging 19
(19)  Gezien het belang van normalisatie op het gebied van medische hulpmiddelen moet de naleving van geharmoniseerde normen zoals omschreven in Verordening (EU) nr. […/…] betreffende Europese normalisatie fabrikanten de mogelijkheid bieden om de conformiteit met de algemene veiligheids-, prestatie- en andere wettelijke voorschriften, zoals kwaliteitsmanagement en risicobeheer, aan te tonen.
(19)  Gezien het belang van normalisatie en traceerbaarheid op het gebied van medische hulpmiddelen moet de naleving van geharmoniseerde normen zoals omschreven in Verordening (EU) nr. 1025/2012 van het Europees Parlement en de Raad1 fabrikanten de mogelijkheid bieden om de conformiteit met de algemene veiligheids-, prestatie- en andere wettelijke voorschriften, zoals kwaliteitsmanagement en risicobeheer, aan te tonen.
__________________
1Verordening (EU) nr. 1025/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende Europese normalisatie, tot wijziging van de Richtlijnen 89/686/EEG en 93/15/EEG van de Raad alsmede de Richtlijnen 94/9/EG, 94/25/EG, 95/16/EG, 97/23/EG, 98/34/EG, 2004/22/EG, 2007/23/EG, 2009/23/EG en 2009/105/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Beschikking 87/95/EEG van de Raad en Besluit nr. 1673/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 316 van 14.11.2012, blz. 12).
Amendement 18
Voorstel voor een verordening
Overweging 19 bis (nieuw)
(19 bis)  Bij hulpmiddelen die uit meer dan één implanteerbaar onderdeel bestaan, zoals heupimplantaten, moet worden gewaarborgd dat de onderdelen van verschillende fabrikanten onderling compatibel zijn, teneinde een vervanging van het functionerende onderdeel van het hulpmiddel en daarmee onnodige risico's en ongemakken voor patiënten te voorkomen. De Commissie dient te onderzoeken of verdere maatregelen nodig zijn om ervoor te zorgen dat gelijkwaardige onderdelen van heupimplantaten van verschillende fabrikanten onderling compatibel zijn, rekening houdend met het feit dat de patiënten die heupoperaties ondergaan veelal ouderen zijn die bij een operatie grotere gezondheidsrisico's lopen.
Amendement 19
Voorstel voor een verordening
Overweging 21 bis (nieuw)
(21 bis)  Ter waarborging van de adequate bescherming van personen die werken in de nabijheid van in werking zijnde apparatuur voor beeldvorming door middel van magnetische resonantie, is het zaak te verwijzen naar Richtlijn 2013/35/EU van het Europees Parlement en de Raad1.
______________
1Richtlijn 2013/35/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende de minimumvoorschriften inzake gezondheid en veiligheid met betrekking tot de blootstelling van werknemers aan de risico’s van fysische agentia (elektromagnetische velden) (twintigste bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van Richtlijn 89/391/EEG) en intrekking van Richtlijn 2004/40/EG (PB L 179 van 29.6.2013, blz. 1).
Amendement 20
Voorstel voor een verordening
Overweging 24
(24)  De algemene verplichtingen van de verschillende marktdeelnemers, met inbegrip van de importeurs en distributeurs, moeten overeenkomstig het nieuwe wetgevingskader voor het in de handel brengen van producten duidelijk worden vastgesteld, onverminderd de specifieke, in de diverse onderdelen van deze verordening neergelegde verplichtingen, om het inzicht van de desbetreffende marktdeelnemers in de wettelijke voorschriften te vergroten en daardoor hun naleving van de regelgeving te verbeteren.
(24)  De algemene verplichtingen van de verschillende marktdeelnemers, met inbegrip van de importeurs en distributeurs, moeten overeenkomstig het nieuwe wetgevingskader voor het in de handel brengen van producten duidelijk worden vastgesteld, onverminderd de specifieke, in de diverse onderdelen van deze verordening neergelegde verplichtingen, om het inzicht van de desbetreffende marktdeelnemers in de wettelijke voorschriften te vergroten en daardoor hun naleving van de regelgeving te verbeteren. Er moeten voorwaarden worden vastgesteld die kleine en middelgrote ondernemingen met slimme specialisatie in staat stellen gemakkelijker toegang tot deze markt te verkrijgen.
Amendement 21
Voorstel voor een verordening
Overweging 25 bis (nieuw)
(25 bis)  Om te waarborgen dat patiënten die letsel hebben opgelopen door slecht functionerende medische hulpmiddelen worden gecompenseerd voor alle schade en benodigde behandeling, en om te voorkomen dat het risico van schade en het insolvabiliteitsrisico van de fabrikant worden afgewenteld op patiënten die letsel hebben opgelopen door slecht functionerende medische hulpmiddelen en, moeten de fabrikanten worden verplicht om een aansprakelijkheidsverzekering af te sluiten met een passende minimumdekking.
Amendement 22
Voorstel voor een verordening
Overweging 27
(27)  Er moet op worden toegezien dat het toezicht en de controle op de vervaardiging van medische hulpmiddelen binnen de organisatie van de fabrikant worden uitgeoefend door een persoon wiens kwalificatie aan minimumeisen voldoet.
(27)  Er moet op worden toegezien dat het toezicht en de controle op de vervaardiging van medische hulpmiddelen binnen de organisatie van de fabrikant worden uitgeoefend door een persoon wiens kwalificatie aan minimumeisen voldoet. Daarnaast kan die persoon ook aansprakelijk worden gesteld voor de naleving van de regels op andere gebieden, zoals het vervaardigingsproces en de kwaliteitsbeoordeling. De vereiste kwalificaties van de persoon die aansprakelijk is voor de naleving van de regelgeving gelden onverminderd de nationale regels met betrekking tot beroepskwalificaties, met name voor de producenten van hulpmiddelen naar maat, wanneer aan die vereisten door middel van andere onderwijs- en opleidingssystemen op nationaal niveau kan worden voldaan.
Amendement 24
Voorstel voor een verordening
Overweging 31 bis (nieuw)
(31 bis)  De huidige mogelijkheid om voor eenmalig gebruik in de handel gebrachte medische hulpmiddelen te herverwerken, is vanuit een veiligheidsoogpunt niet aanvaardbaar. Alleen hulpmiddelen die als herverwerkbaar zijn bestempeld, kunnen worden herverwerkt. Hulpmiddelen die als hulpmiddelen voor eenmalig gebruik bestempeld worden, moeten derhalve daadwerkelijk voor eenmalig gebruik zijn, en er dienen maar twee categorieën te zijn: hulpmiddelen voor eenmalig gebruik en herverwerkbare hulpmiddelen. Om stelselmatige etikettering van hulpmiddelen als hulpmiddelen voor eenmalig gebruik te vermijden, zouden alle hulpmiddelen in de regel herverwerkbaar moeten zijn, tenzij ze opgenomen zijn op een door de Commissie, na raadpleging van het MDAC, opgestelde lijst van categorieën en groepen medische hulpmiddelen die ongeschikt zijn voor herverwerking. Bij de herverwerking van hulpmiddelen komt een groot aantal handelingen om de hoek kijken die waarborgen dat een medisch hulpmiddel veilig herverwerkt kan worden, uiteenlopend van ontsmetting, sterilisatie, reiniging, ontmanteling, reparatie en onderdeelvervanging, tot verpakking. Voor deze activiteiten dienen vergelijkbare en transparante normen van toepassing te zijn.
Amendement 25
Voorstel voor een verordening
Overweging 32
(32)  Patiënten bij wie een hulpmiddel wordt geïmplanteerd, moeten de noodzakelijke informatie ontvangen over het geïmplanteerde hulpmiddel waarmee het kan worden geïdentificeerd, met de nodige waarschuwingen en te nemen voorzorgsmaatregelen, bijvoorbeeld indicaties of het al dan niet mag worden gebruikt in combinatie met bepaalde hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek of met scanners voor veiligheidscontroles.
(32)  Patiënten bij wie een hulpmiddel wordt geïmplanteerd, moeten de noodzakelijke, duidelijke en gemakkelijk te begrijpen informatie ontvangen over het geïmplanteerde hulpmiddel waarmee het kan worden geïdentificeerd, met informatie over de belangrijkste kenmerken van het hulpmiddel en de nodige waarschuwingen betreffende de gezondheidsrisico’s en te nemen voorzorgsmaatregelen, bijvoorbeeld indicaties of het al dan niet mag worden gebruikt in combinatie met bepaalde hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek of met scanners voor veiligheidscontroles.
Amendement 26
Voorstel voor een verordening
Overweging 33
(33)  Op medische hulpmiddelen moet in de regel de CE-markering worden aangebracht als bewijs van hun conformiteit met deze verordening, waardoor zij vrij kunnen worden verhandeld binnen de Unie en overeenkomstig het beoogde doel ervan in gebruik kunnen worden genomen. De lidstaten moeten niet het in de handel brengen en de ingebruikneming ervan belemmeren om redenen die met in deze verordening vastgelegde voorschriften verband houden.
(33)  Op medische hulpmiddelen moet in de regel de CE-markering worden aangebracht als bewijs van hun conformiteit met deze verordening, waardoor zij vrij kunnen worden verhandeld binnen de Unie en overeenkomstig het beoogde doel ervan in gebruik kunnen worden genomen. De lidstaten moeten niet het in de handel brengen en de ingebruikneming ervan belemmeren om redenen die met in deze verordening vastgelegde voorschriften verband houden. Het moet de lidstaten echter vrijstaan te beslissen het gebruik van een specifiek type medische hulpmiddelen te beperken in verband met aspecten die niet bij deze verordening worden geregeld.
Amendement 27
Voorstel voor een verordening
Overweging 34
(34)  De traceerbaarheid van medische hulpmiddelen aan de hand van een op internationale richtsnoeren berustend systeem voor een unieke hulpmiddelidentificatie ("UDI") moet de veiligheid van medische hulpmiddelen na het in de handel brengen op effectieve wijze aanzienlijk versterken door een betere signalering van incidenten, gerichte corrigerende acties in verband met de veiligheid in het veld en een beter toezicht door de bevoegde autoriteiten. Het systeem moet er ook toe bijdragen dat het aantal medische fouten afneemt en de vervalsing van hulpmiddelen wordt tegengegaan. Het gebruik van het UDI-systeem moet ook het aankoopbeleid en het voorraadbeheer van ziekenhuizen verbeteren.
(34)  De traceerbaarheid van medische hulpmiddelen aan de hand van een op internationale richtsnoeren berustend systeem voor een unieke hulpmiddelidentificatie ("UDI") moet de veiligheid van medische hulpmiddelen na het in de handel brengen op effectieve wijze aanzienlijk versterken door een betere signalering van incidenten, gerichte corrigerende acties in verband met de veiligheid in het veld en een beter toezicht door de bevoegde autoriteiten. Het systeem moet er ook toe bijdragen dat het aantal medische fouten afneemt en de vervalsing van hulpmiddelen wordt tegengegaan. Het gebruik van het UDI-systeem moet ook het aankoopbeleid en het voorraadbeheer van ziekenhuizen, de groothandelsbedrijven en apotheken verbeteren, en compatibel zijn met de veiligheidskenmerken zoals bedoeld in Richtlijn 2011/62/EU van het Europees Parlement en de Raad1 en andere authenticatiesystemen die in die omgevingen reeds worden toegepast.
___________________
1Richtlijn 2011/62/EU van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2011 tot wijziging van Richtlijn 2001/83/EG tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor menselijk gebruik, om te verhinderen dat vervalste geneesmiddelen in de legale distributieketen belanden (PB L 174 van 1.7.2011, blz. 74).
Amendement 28
Voorstel voor een verordening
Overweging 35
(35)  Transparantie en betere informatie zijn ook van essentieel belang om de rol van patiënten en gezondheidswerkers te versterken en hen in staat te stellen om goed gefundeerde beslissingen te nemen, een degelijke grondslag voor de besluitvorming op regelgevend gebied te bieden en het vertrouwen in het regelgevingssysteem te versterken.
(35)  Transparantie en gemakkelijk toegankelijke informatie, die op passende wijze aan de beoogde gebruiker wordt gepresenteerd, is ook van essentieel belang om de rol van patiënten, gebruikers en gezondheidswerkers te versterken en hen in staat te stellen om goed gefundeerde beslissingen te nemen, een degelijke grondslag voor de besluitvorming op regelgevend gebied te bieden en het vertrouwen in het regelgevingssysteem te versterken.
Amendement 29
Voorstel voor een verordening
Overweging 36
(36)  Een belangrijk aspect is het opzetten van een centrale databank waarin verscheidene elektronische systemen, waaronder de UDI, moeten worden geïntegreerd en waarin informatie betreffende op de markt aangeboden medische hulpmiddelen en de gegevens betreffende de desbetreffende marktdeelnemers, certificaten, klinisch onderzoek, bewaking en markttoezicht verzameld en verwerkt worden. De doelstellingen van de databank bestaan in het vergroten van de algehele transparantie, het stroomlijnen en vereenvoudigen van de informatiestroom tussen de marktdeelnemers, aangemelde instanties of opdrachtgevers en lidstaten alsook tussen lidstaten onderling en met de Commissie om een overlapping van rapportageverplichtingen te vermijden en de coördinatie tussen de lidstaten te intensiveren. Op de interne markt kan dit alleen effectief worden gewaarborgd op EU-niveau en de Commissie moet daarom de bij Besluit 2010/227/EU van de Commissie van 19 april 2010 over de Europese databank voor medische hulpmiddelen (Eudamed) opgerichte Europese databank voor medische hulpmiddelen verder ontwikkelen en beheren.
(36)  Een belangrijk aspect is het opzetten van een centrale databank waarin verscheidene elektronische systemen, waaronder de UDI, moeten worden geïntegreerd en waarin informatie betreffende op de markt aangeboden medische hulpmiddelen en de gegevens betreffende de desbetreffende marktdeelnemers, certificaten, klinisch onderzoek, bewaking en markttoezicht verzameld en verwerkt worden. De doelstellingen van de databank bestaan in het vergroten van de algehele transparantie via betere toegang tot informatie voor het publiek en gezondheidswerkers, het stroomlijnen en vereenvoudigen van de informatiestroom tussen de marktdeelnemers, het EMA, aangemelde instanties of opdrachtgevers en lidstaten alsook tussen lidstaten onderling en met de Commissie om een overlapping van rapportageverplichtingen te vermijden en de coördinatie tussen de lidstaten te intensiveren. Op de interne markt kan dit alleen effectief worden gewaarborgd op EU-niveau en de Commissie moet daarom de bij Besluit 2010/227/EU van de Commissie van 19 april 2010 over de Europese databank voor medische hulpmiddelen (Eudamed) opgerichte Europese databank voor medische hulpmiddelen verder ontwikkelen en beheren.
Amendement 30
Voorstel voor een verordening
Overweging 37
(37)  De elektronische systemen van Eudamed betreffende op de markt aangeboden hulpmiddelen, de desbetreffende marktdeelnemers en certificaten moeten het publiek op adequate wijze toegang verschaffen tot informatie over hulpmiddelen op de markt van de Unie. Het elektronische systeem betreffende klinisch onderzoek moet als instrument voor samenwerking tussen de lidstaten dienen en de opdrachtgevers in staat stellen om op vrijwillige basis één enkele aanvraag voor verscheidene lidstaten in te dienen en daarbij ernstige ongewenste voorvallen te melden. Het elektronische systeem voor bewaking moet fabrikanten de mogelijkheid bieden om ernstige incidenten en andere te melden voorvallen te melden en de coördinatie van de beoordeling ervan door de nationale bevoegde autoriteiten te ondersteunen. Het elektronisch systeem betreffende het markttoezicht is bedoeld als instrument voor de uitwisseling van informatie tussen de bevoegde autoriteiten.
(37)  De elektronische systemen van Eudamed moeten het publiek en gezondheidswerkers op adequate wijze toegang verschaffen tot informatie over hulpmiddelen op de markt van de Unie. Adequate toegang voor het publiek en gezondheidswerkers tot die delen van de elektronische systemen van Eudamed die belangrijke informatie bevatten over medische hulpmiddelen die een gevaar voor de volksgezondheid en de veiligheid kunnen vormen, is van essentieel belang. Indien de toegang beperkt is, dient het mogelijk te zijn op basis van een onderbouwd verzoek bestaande informatie over medische hulpmiddelen openbaar te maken, tenzij de beperking van de toegang gerechtvaardigd is op basis van redenen van vertrouwelijkheid. Het elektronische systeem betreffende klinisch onderzoek moet als instrument voor samenwerking tussen de lidstaten dienen en de opdrachtgevers in staat stellen om op vrijwillige basis één enkele aanvraag voor verscheidene lidstaten in te dienen en daarbij ernstige ongewenste voorvallen te melden. Het elektronische systeem voor bewaking moet fabrikanten de mogelijkheid bieden om ernstige incidenten en andere te melden voorvallen te melden en de coördinatie van de beoordeling ervan door de nationale bevoegde autoriteiten te ondersteunen. Het elektronisch systeem betreffende het markttoezicht is bedoeld als instrument voor de uitwisseling van informatie tussen de bevoegde autoriteiten. Er dient regelmatig een overzicht over de informatie inzake bewaking en markttoezicht beschikbaar te worden gemaakt voor gezondheidswerkers en het publiek.
Amendement 31
Voorstel voor een verordening
Overweging 39
(39)  Voor hulpmiddelen met een groot risico moeten de fabrikanten de voornaamste veiligheids- en prestatieaspecten van het hulpmiddel en de resultaten van de klinische evaluatie samenvatten in een openbaar toegankelijk document.
(39)  Voor hulpmiddelen met een groot risico moeten de fabrikanten met het oog op meer transparantie een verslag opstellen over de veiligheids- en prestatieaspecten van het hulpmiddel en de resultaten van de klinische evaluatie. Een samenvatting van het verslag inzake veiligheid en prestaties moet openbaar toegankelijk worden gemaakt via Eudamed.
Amendement 32
Voorstel voor een verordening
Overweging 39 bis (nieuw)
(39 bis)  Conform het beleid van het Europees Geneesmiddelenbureau inzake de toegang tot documenten stelt het Agentschap documenten die zijn ingediend in het kader van aanvragen voor een vergunning voor het in de handel brengen, met inbegrip van klinische onderzoeksrapporten, op aanvraag beschikbaar van zodra de besluitvormingsprocedure voor het bewuste geneesmiddel is afgerond. Voor medische hulpmiddelen met een verhoogd risico moeten dienovereenkomstige en aangescherpte normen inzake transparantie en de toegang tot documenten gelden, met name omdat voor deze groep geen beoordeling voorafgaand aan de goedkeuring van het in de handel brengen plaatsvindt. Voor de toepassing van deze verordening moeten de gegevens in klinische onderzoeken in het algemeen niet als commercieel gevoelig worden beschouwd van zodra middels de toepasselijke conformiteitsbeoordelingsprocedure is aangetoond dat de medische hulpmiddelen voldoen aan de toepasselijke vereisten. Dit geldt onverminderd de intellectuele-eigendomsrechten betreffende de gegevens in door producenten uitgevoerde klinische onderzoeken met betrekking tot het gebruik van deze gegevens door andere producenten.
Amendement 33
Voorstel voor een verordening
Overweging 39 ter (nieuw)
(39 ter)  Voor invasieve hulpmiddelen met een diagnose- en meetfunctie dienen de lidstaten alle nodige maatregelen te treffen om het risico op infecties en microbiële besmetting tussen patiënten te voorkomen. Daartoe dienen de lidstaten de bekende of te verwachten risico’s voor de veiligheid van patiënten weg te nemen, met name door de veiligst mogelijke ontsmettingsniveaus en –protocollen te hanteren en ervoor te zorgen dat die effectief worden toegepast door de gebruikers en de zorginstellingen. In overeenstemming met deze verordening dient de Commissie ervoor te zorgen dat deze preventieve maatregelen ter bescherming van de gezondheid passend zijn.
Amendement 34
Voorstel voor een verordening
Overweging 40
(40)  Het is van cruciaal belang dat de aangemelde instanties adequaat functioneren met het oog op een hoog niveau van bescherming van de gezondheid en veiligheid en het vertrouwen van de burgers in het systeem. De aanwijzing van en het toezicht op de aangemelde instanties door de lidstaten overeenkomstig nauwkeurige en strenge criteria moet daarom op het niveau van de Unie worden gecontroleerd.
(40)  Het is van cruciaal belang dat de aangemelde instanties adequaat functioneren met het oog op een hoog niveau van bescherming van de gezondheid en veiligheid van de gezondheidswerkers, patiënten, gebruikers en manipulatoren, ook in de afvalverwerkingsketen, en teer waarborging van het vertrouwen van de burgers in het systeem. De aanwijzing van en het toezicht op de aangemelde instanties door de lidstaten, en, in voorkomend geval, het EMA, overeenkomstig nauwkeurige en strenge criteria moet daarom op het niveau van de Unie worden gecontroleerd.
Amendement 35
Voorstel voor een verordening
Overweging 42
(42)  De autoriteiten moeten in een vroeg stadium informatie ontvangen over hulpmiddelen met een groot risico die een conformiteitsbeoordeling moeten ondergaan en het recht krijgen om op wetenschappelijk gefundeerde gronden de door de aangemelde instanties uitgevoerde voorlopige beoordeling nauwkeurig te onderzoeken, in het bijzonder in het geval van innovatieve hulpmiddelen, hulpmiddelen waarvoor een innovatieve technologie is gebruikt, hulpmiddelen die behoren tot een categorie waarin een hoger percentage ernstige incidenten is voorgekomen, of wanneer is vastgesteld dat bij in wezen soortgelijke hulpmiddelen de conformiteitsbeoordelingen van verschillende aangemelde instanties aanzienlijk van elkaar afwijken. Het proces waarin deze verordening voorziet, staat er niet aan in de weg dat een fabrikant vrijwillig een bevoegde autoriteit op de hoogte brengt van zijn voornemen om een aanvraag voor de conformiteitsbeoordeling van een medisch hulpmiddel met een hoog risico in te dienen, alvorens tot indiening bij de aangemelde instantie over te gaan.
Schrappen
Amendementen 363 en 370
Voorstel voor een verordening
Overweging 42 bis (nieuw)
(42 bis)  Voor hulpmiddelen met een groot risico, zoals implanteerbare hulpmiddelen van klasse III, die bestemd zijn voor het toedienen van geneesmiddelen, waarbij een defect of gebrekkig functioneren ernstige gevolgen zou hebben voor de gezondheid en de veiligheid, dienen de bijzondere aangemelde instanties verantwoordelijk te zijn voor de conformiteitsbeoordeling. Deze bijzondere aangemelde instanties dienen te worden aangewezen door het Bureau op basis van de strengere vereisten inzake personeelskwalificaties en –opleiding zoals bedoeld in deel 3.5a van bijlage VI. Deze bijzondere aangemelde instanties dienen bijeen te komen in een netwerk, teneinde in het bijzonder goede praktijken uit te wisselen en hun werk op elkaar af te stemmen. Het beoordelingscomité medische hulpmiddelen (ACMD) stelt een advies op over de kwaliteit van de klinische gegevens door in specifieke gevallen een aanvullende beoordeling te maken. De behoefte aan dergelijke aanvullende beoordelingen zou moeten afnemen naarmate de nieuwe regels volledig zijn ingevoerd en met name worden toegepast op alle aangemelde instanties en naarmate er gemeenschappelijke technische specificaties worden ontwikkeld. De Commissie zou derhalve het functioneren van en de ervaring met de aanvullende-beoordelingsprocedure na vijf jaar moeten herzien om te bepalen of deze verder kan worden beperkt.
Amendement 379
Voorstel voor een verordening
Overweging 42 ter (nieuw)
(42 bis)  Aangezien in deze verordening actieve implanteerbare medische hulpmiddelen als vastgelegd in Richtlijn 90/385/EEG, en implanteerbare medische hulpmiddelen als vastgelegd in Richtlijn 93/42/EEG worden gecombineerd, en alle actieve implanteerbare medische hulpmiddelen en implanteerbare hulpmiddelen in het belang van de volksgezondheid in de hoogste risicoklasse, namelijk categorie III, worden ondergebracht die de strengste controles met zich meebrengen, en aangezien de overgrote meerderheid van implanteerbare medische hulpmiddelen uit klasse II b, zoals pinnen, botschroeven, platen, nietjes, enz. een lange geschiedenis hebben van veilige implantatie in het menselijk lichaam, en zulke implanteerbare hulpmiddelen uit klasse II b bij speciaal aangewezen instanties worden aangemeld, hoeven implanteerbare hulpmiddelen uit klasse II b niet te worden onderworpen aan de toetsingsprocedure.
Amendement 364
Voorstel voor een verordening
Overweging 42 quater (nieuw)
(42 ter)  Het ACMD moet bestaan uit klinische deskundigen op de medische gebieden die relevant zijn voor het medische hulpmiddel dat wordt beoordeeld, een vertegenwoordiger van het Bureau en een vertegenwoordiger van patiëntenorganisaties. Het ACMD moet bijeenkomen op verzoek van de MDCG of de Commissie en de vergaderingen moeten worden voorgezeten door een vertegenwoordiger van de Commissie. De Commissie moet logistieke ondersteuning geven aan het secretariaat en de werkzaamheden van het ACMD.
Amendement 38
Voorstel voor een verordening
Overweging 45
(45)  De conformiteitsbeoordelingsprocedures moeten worden vereenvoudigd en gestroomlijnd en de voorschriften voor aangemelde instanties voor de uitvoering van hun beoordelingen moeten duidelijk worden vastgelegd om gelijke voorwaarden voor alle marktdeelnemers te scheppen.
(45)  De conformiteitsbeoordelingsprocedures moeten worden versterkt en gestroomlijnd en de voorschriften voor aangemelde instanties voor de uitvoering van hun beoordelingen moeten duidelijk worden vastgelegd om gelijke voorwaarden voor alle marktdeelnemers te scheppen.
Amendement 39
Voorstel voor een verordening
Overweging 47
(47)  De bepalingen betreffende klinisch onderzoek moeten in overeenstemming zijn met de belangrijkste internationale richtsnoeren op dit gebied, zoals de internationale norm ISO 14155:2011 on good clinical practice for clinical investigations of medical devices for human subjects (Klinisch onderzoek van medische hulpmiddelen voor gebruik bij mensen - Goede klinische praktijkrichtlijnen (GCP)) en de recentste versie (2008) van de Verklaring van Helsinki betreffende de ethische beginselen voor medisch onderzoek met mensen, die is vastgesteld door de World Medical Association, zodat wordt gegarandeerd dat in de Unie uitgevoerd klinisch onderzoek elders wordt erkend en dat buiten de Unie, in overeenstemming met internationale richtsnoeren uitgevoerd klinisch onderzoek overeenkomstig deze verordening kan worden erkend.
(47)  De bepalingen betreffende klinisch onderzoek moeten in overeenstemming zijn met de belangrijkste internationale richtsnoeren op dit gebied, zoals de internationale norm ISO 14155:2011, of nieuwere versies daarvan, on good clinical practice for clinical investigations of medical devices for human subjects (Klinisch onderzoek van medische hulpmiddelen voor gebruik bij mensen - Goede klinische praktijkrichtlijnen (GCP)) en de recentste versie van de Verklaring van Helsinki betreffende de ethische beginselen voor medisch onderzoek met mensen, die is vastgesteld door de World Medical Association, zodat wordt gegarandeerd dat in de Unie uitgevoerd klinisch onderzoek elders wordt erkend en dat buiten de Unie, in overeenstemming met internationale richtsnoeren uitgevoerd klinisch onderzoek overeenkomstig deze verordening kan worden erkend.
Amendement 40
Voorstel voor een verordening
Overweging 47 bis (nieuw)
(47 bis)  In artikel 15 van de Verklaring van Helsinki van World Medical Association1 staat “het onderzoeksprotocol moet voor het begin van de studie voor bestudering, commentaar, advisering en goedkeuring aan een comité voor onderzoeksethiek worden voorgelegd”. Klinische onderzoeken die een risico voor de proefpersonen inhouden, mogen alleen worden toegestaan na beoordeling en goedkeuring door een ethische commissie. De rapporterende lidstaat en de andere betrokken lidstaten moeten ervoor zorgen dat de bevoegde autoriteit in kwestie van een ethische commissie goedkeuring krijgt voor het protocol voor de studie betreffende de klinische prestaties.
___________
1Verklaring van Helsinki van de World Medical Association - Ethical Principles for Medical Research Involving Human Subjects, goedgekeurd door de 18 algemene vergadering van de World Medical Association, Helsinki, Finland, juni 1964 en laatstelijk gewijzigd door de 59e algemene vergadering van de World Medical Association, Seoul, Korea, oktober 2008.
http://www.wma.net/en/30publications/10policies/b3/index.html.pdf?print-media-type&footer-right=[page]/[toPage]
Amendement 41
Voorstel voor een verordening
Overweging 48 bis (nieuw)
(48 bis)  Met het oog op transparantie dienen de opdrachtgevers de resultaten van een klinische proef samen met een door een leek opgestelde samenvatting binnen de in de verordening vastgesteld termijn te presenteren. De Commissie dient te worden gemachtigd gedelegeerde handelingen vast te stellen over de opstelling van de samenvatting door een leek en de presentatie van het verslag over de klinische proef. De Commissie dient richtsnoeren te verstrekken voor het beheer van de ruwe gegevens van alle klinische proeven en om de uitwisseling daarvan te faciliteren.
Amendement 43
Voorstel voor een verordening
Overweging 50
(50)  De opdrachtgevers moeten bepaalde ongewenste voorvallen tijdens klinisch onderzoek aan de betrokken lidstaten melden, die de mogelijkheid moeten hebben om het onderzoek te beëindigen of op te schorten wanneer zij dit met het oog op een hoog niveau van bescherming van de bij klinisch onderzoek betrokken proefpersonen nodig achten. Dergelijke informatie moet aan de andere lidstaten worden meegedeeld.
(50)  De opdrachtgevers moeten ongewenste voorvallen tijdens klinisch onderzoek aan de betrokken lidstaten melden, die de mogelijkheid hebben om het onderzoek te beëindigen of op te schorten wanneer zij dit met het oog op een hoog niveau van bescherming van de bij klinisch onderzoek betrokken proefpersonen nodig achten. Dergelijke informatie wordt aan de andere lidstaten, de MDCG en de Commissie meegedeeld.
Amendement 44
Voorstel voor een verordening
Overweging 51 bis (nieuw)
(51 bis)  Er dienen strenge regels te worden vastgesteld voor personen die niet in staat zijn gefundeerde instemming te verlenen, zoals kinderen, en onbekwame personen, op hetzelfde niveau als in Richtlijn 2001/20/EG van het Europees Parlement en de Raad1.
___________
1Richtlijn 2001/20/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 april 2001 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake de toepassing van goede klinische praktijken bij de uitvoering van klinische proeven met geneesmiddelen voor menselijk gebruik (PB L 121 van 1.5.2001, blz. 34).
Amendement 45
Voorstel voor een verordening
Overweging 52
(52)  Met het oog op een betere bescherming van de gezondheid en veiligheid met betrekking tot op de markt aangeboden hulpmiddelen moet de effectiviteit van het bewakingssysteem voor medische hulpmiddelen worden verbeterd door een centraal portaal op het niveau van de Unie op te zetten om ernstige incidenten en corrigerende acties in verband met de veiligheid in het veld te kunnen melden.
(52)  Met het oog op een betere bescherming van de gezondheid en veiligheid van de gezondheidswerkers, patiënten, gebruikers en manipulatoren, ook in de afvalverwerkingsketen, met betrekking tot op de markt aangeboden hulpmiddelen moet de effectiviteit van het bewakingssysteem voor medische hulpmiddelen worden verbeterd door een centraal portaal op het niveau van de Unie op te zetten om ernstige incidenten en corrigerende acties in verband met de veiligheid in het veld te kunnen melden.
Amendement 46
Voorstel voor een verordening
Overweging 53
(53)  Gezondheidswerkers en patiënten moeten in de gelegenheid worden gesteld om verdachte ernstige incidenten op nationaal niveau door middel van geharmoniseerde formaten te melden. De nationale bevoegde autoriteiten moeten de fabrikanten inlichten en de informatie doorgeven wanneer zij bevestigen dat er een ernstig incident heeft plaatsgevonden, om de kans op herhaling daarvan tot een minimum te beperken.
(53)  De lidstaten dienen de nodige maatregelen te nemen om het bewustzijn onder gezondheidswerkers, gebruikers en patiënten van het belang van het melden van incidenten te vergroten. Gezondheidswerkers, gebruikers en patiënten moeten dienen te worden gemachtigd en in de gelegenheid worden gesteld om dergelijke incidenten op nationaal niveau door middel van geharmoniseerde formaten te melden, waarbij, in voorkomend geval, hun anonimiteit wordt gewaarborgd. Om de kans op herhaling van dergelijke incidenten tot een minimum te beperken, moeten de nationale bevoegde autoriteiten de fabrikanten en, in voorkomend geval, hun dochterbedrijven en onderaannemers, inlichten en de informatie via het respectieve elektronische systeem in Eudamed rapporteren wanneer zij bevestigen dat er een incident heeft plaatsgevonden.
Amendement 47
Voorstel voor een verordening
Overweging 54
(54)   De beoordeling van gemelde ernstige incidenten en corrigerende acties in verband met de veiligheid in het veld moet plaatsvinden op nationaal niveau, maar wanneer er zich vergelijkbare incidenten hebben voorgedaan of corrigerende acties in verband met de veiligheid in het veld in meer dan een lidstaat moeten worden uitgevoerd, moet coördinatie worden gewaarborgd, zodat de middelen gemeenschappelijk kunnen worden gebruikt en er een consistente aanpak van de corrigerende acties kan worden gewaarborgd.
(54)   De beoordeling van gemelde ernstige incidenten en corrigerende acties in verband met de veiligheid in het veld moet plaatsvinden op nationaal niveau, maar wanneer er zich vergelijkbare incidenten hebben voorgedaan of corrigerende acties in verband met de veiligheid in het veld in meer dan een lidstaat moeten worden uitgevoerd, moet coördinatie worden gewaarborgd, zodat de middelen gemeenschappelijk kunnen worden gebruikt en er een consistente aanpak van de corrigerende acties kan worden gewaarborgd, en moet worden gezorgd voor transparante procedures.
Amendement 48
Voorstel voor een verordening
Overweging 54 bis (nieuw)
(54 bis)  De fabrikanten dienen op gezette tijden verslag uit te brengen over de gegevens voor medische hulpmiddelen van klasse III die relevant zijn voor de verhouding tussen de voordelen en de risico’s en de blootstelling van de bevolking teneinde te evalueren of maatregelen ten aanzien van de medische hulpmiddelen noodzakelijk zijn.
Amendement 49
Voorstel voor een verordening
Overweging 56
(56)  In deze verordening moeten bepalingen inzake het markttoezicht worden opgenomen ter versterking van de rechten en plichten van de nationale bevoegde autoriteiten, ter waarborging van een doeltreffende coördinatie van hun activiteiten in verband met het markttoezicht en ter verduidelijking van de geldende procedures.
(56)  In deze verordening moeten bepalingen inzake het markttoezicht worden opgenomen ter versterking van de rechten en plichten van de nationale bevoegde autoriteiten, ter waarborging van een doeltreffende coördinatie van hun activiteiten in verband met het markttoezicht en ter verduidelijking van de geldende procedures. De Commissie dient duidelijk vast te stellen hoe deze inspecties moeten worden verricht teneinde voor een volledige en uniforme tenuitvoerlegging in de Unie te zorgen.
Amendement 50
Voorstel voor een verordening
Overweging 57
(57)  De lidstaten moeten vergoedingen vragen voor de aanwijzing van en het toezicht op de aangemelde instanties, zodat de lidstaten die instanties bij voortduring kunnen controleren en er gelijke voorwaarden voor de aangemelde instanties worden geschapen.
(57)  De lidstaten dienen vergoedingen te vragen voor de aanwijzing van en het toezicht op de aangemelde instanties, zodat de lidstaten die instanties bij voortduring kunnen controleren en er gelijke voorwaarden voor de aangemelde instanties worden geschapen. Deze vergoedingen dienen in alle lidstaten van een vergelijkbaar niveau te zijn en dienen openbaar te worden gemaakt.
Amendement 51
Voorstel voor een verordening
Overweging 57 bis (nieuw)
(57 bis)  De lidstaten worden opgeroepen om aanmerkelijke sancties vast te stellen en te handhaven voor fabrikanten die fraude plegen met en oneerlijk handelen ten aanzien van medische hulpmiddelen. De sancties moeten minimaal gelijk zijn aan de financiële winsten die met de fraude zijn behaald. De sancties kunnen ook gevangenisstraf omvatten.
Amendement 52
Voorstel voor een verordening
Overweging 58
(58)  Hoewel deze verordening het recht van de lidstaten onverlet laat om vergoedingen te heffen ten behoeve van activiteiten op nationaal niveau, moeten de lidstaten ter wille van de transparantie de Commissie en de andere lidstaten hiervan in kennis stellen voordat zij de hoogte en structuur van de vergoedingen vaststellen.
(58)  Hoewel deze verordening het recht van de lidstaten onverlet laat om vergoedingen te heffen ten behoeve van activiteiten op nationaal niveau, moeten de lidstaten ter wille van de transparantie de Commissie en de andere lidstaten hiervan in kennis stellen voordat zij de hoogte - op een vergelijkbaar niveau - en structuur van de vergoedingen vaststellen.
Amendement 53
Voorstel voor een verordening
Overweging 58 bis (nieuw)
(58 bis)  De lidstaten dienen regels betreffende standaardvergoedingen voor aangemelde instanties vast te stellen, die in alle lidstaten van een vergelijkbaar niveau dienen te zijn. De Commissie dient richtsnoeren op te stellen voor het vergemakkelijken van de vergelijkbaarheid van deze vergoedingen. De lidstaten dienen hun lijst met standaardvergoedingen mee te delen aan de Commissie en ervoor te zorgen dat de op hun grondgebied geregistreerde aangemelde instanties de lijst van standaardvergoedingen voor hun activiteiten op het vlak van de conformiteitsbeoordeling openbaar maken.
Amendement 54
Voorstel voor een verordening
Overweging 59
(59)  Een comité van deskundigen, de Coördinatiegroep voor medische hulpmiddelen (MDCG), dat bestaat uit door de lidstaten op grond van hun rol en ervaring op het gebied van medische hulpmiddelen en medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek aangewezen personen, moet worden ingesteld om de daaraan uit hoofde van deze verordening en Verordening (EU) […/…] betreffende medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek opgedragen taken uit te voeren, de Commissie van advies te voorzien en de Commissie en de lidstaten bij te staan bij het verwezenlijken van een geharmoniseerde tenuitvoerlegging van deze verordening.
(59)  Een MDCG, die bestaat uit door de lidstaten op grond van hun rol en ervaring op het gebied van medische hulpmiddelen en medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek aangewezen personen, moet worden ingesteld om de daaraan uit hoofde van deze verordening en Verordening (EU) […/…] betreffende medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek opgedragen taken uit te voeren, de Commissie van advies te voorzien en de Commissie en de lidstaten bij te staan bij het verwezenlijken van een geharmoniseerde tenuitvoerlegging van deze verordening.
Amendement 55
Voorstel voor een verordening
Overweging 61
(61)  De Commissie moet de coördinerende nationale autoriteit wetenschappelijke, technische en logistieke ondersteuning bieden en ervoor zorgen dat het regelgevingssysteem voor medische hulpmiddelen op het niveau van de Unie op grond van goed gefundeerde wetenschappelijke kennis op effectieve wijze wordt geïmplementeerd.
(61)  De Commissie moet de coördinerende nationale autoriteit wetenschappelijke, technische en logistieke ondersteuning bieden en ervoor zorgen dat het regelgevingssysteem voor medische hulpmiddelen op het niveau van de Unie op grond van goed gefundeerde wetenschappelijke kennis op effectieve en uniforme wijze wordt geïmplementeerd.
Amendement 56
Voorstel voor een verordening
Overweging 63
(63)  Deze verordening eerbiedigt de grondrechten en neemt de beginselen in acht die met name zijn erkend in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, in het bijzonder de menselijke waardigheid, de menselijke integriteit, de bescherming van persoonsgegevens, de vrijheid van kunsten en wetenschappen, de vrijheid van ondernemerschap en het recht op eigendom. De lidstaten moeten deze verordening overeenkomstig die rechten en beginselen toepassen.
(63)  Deze verordening eerbiedigt de grondrechten en neemt de beginselen in acht die met name zijn erkend in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, in het bijzonder de menselijke waardigheid, de menselijke integriteit, het beginsel van vrije en geïnformeerde toestemming, de bescherming van persoonsgegevens, de vrijheid van kunsten en wetenschappen, de vrijheid van ondernemerschap en het recht op eigendom, en in het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens. De lidstaten moeten deze verordening overeenkomstig die rechten en beginselen toepassen.
Amendement 57
Voorstel voor een verordening
Overweging 64
(64)  Om een hoog niveau van gezondheid en veiligheid te handhaven, moet in overeenstemming met artikel 290 VWEU aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om handelingen vast te stellen ten aanzien van de producten die onder deze verordening vallen en lijken op medische hulpmiddelen, maar geen medisch doeleinde hoeven te hebben, zoals met betrekking tot de aanpassing van de definitie van nanomateriaal aan de technische vooruitgang en ontwikkelingen op EU- en internationaal niveau, met betrekking tot de aanpassing aan de technische vooruitgang van de algemene veiligheids- en prestatievoorschriften, van de in de technische documentatie te bestrijken elementen, van de minimuminhoud van de EU-conformiteitsverklaring en van de door de aangemelde instanties afgegeven certificaten, van de minimumvoorschriften waaraan de aangemelde instanties moeten voldoen, van de indelingsregels, van de conformiteitsbeoordelingsprocedures, en van de voor de goedkeuring van klinisch onderzoek in te dienen documentatie, alsmede handelingen betreffende de instelling van het UDI-systeem, betreffende de voor de registratie van medische hulpmiddelen en bepaalde marktdeelnemers in te dienen informatie, betreffende de hoogte en structuur van de vergoedingen voor de aanwijzing van en het toezicht op de aangemelde instanties, betreffende de openbaar toegankelijke informatie met betrekking tot klinisch onderzoek, betreffende de vaststelling van preventieve maatregelen ter bescherming van de gezondheid op EU-niveau, en betreffende de taken van en criteria voor de referentielaboratoria van de Europese Unie en de hoogte en structuur van vergoedingen voor door hen verstrekte wetenschappelijke adviezen. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadpleging overgaat, onder meer op deskundigenniveau. De Commissie moet bij de voorbereiding en opstelling van de gedelegeerde handelingen ervoor zorgen dat de desbetreffende documenten gelijktijdig, tijdig en op gepaste wijze worden toegezonden aan het Europees Parlement en de Raad.
(64)  Om een hoog niveau van gezondheid en veiligheid te handhaven, moet in overeenstemming met artikel 290 VWEU aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om handelingen vast te stellen ten aanzien van de producten die onder deze verordening vallen en lijken op medische hulpmiddelen, maar geen medisch doeleinde hoeven te hebben, zoals met betrekking tot de aanpassing van de definitie van nanomateriaal aan de technische vooruitgang en ontwikkelingen op EU- en internationaal niveau, met betrekking tot de aanpassing aan de technische vooruitgang van de algemene veiligheids- en prestatievoorschriften, van de in de technische documentatie te bestrijken elementen, van de minimuminhoud van de EU-conformiteitsverklaring en van de door de aangemelde instanties afgegeven certificaten, van de voorschriften waaraan de aangemelde instanties moeten voldoen, van de indelingsregels, van de conformiteitsbeoordelingsprocedures, en van de voor de goedkeuring van klinisch onderzoek in te dienen documentatie, alsmede handelingen betreffende de instelling van het UDI-systeem, betreffende de voor de registratie van medische hulpmiddelen en bepaalde marktdeelnemers in te dienen informatie, betreffende de hoogte en structuur van de vergoedingen voor de aanwijzing van en het toezicht op de aangemelde instanties, betreffende de openbaar toegankelijke informatie met betrekking tot klinisch onderzoek, betreffende de vaststelling van preventieve maatregelen ter bescherming van de gezondheid op EU-niveau, en betreffende de taken van en criteria voor de referentielaboratoria van de Europese Unie en de hoogte en structuur van vergoedingen voor door hen verstrekte wetenschappelijke adviezen. Echter, de basiselementen van deze verordening zoals algemene veiligheids- en prestatievoorschriften, elementen met betrekking tot de technische documentatie en de voorschriften voor certificering in het kader van de CE-markering en de wijziging of aanvulling daarvan, dienen enkel via de gewone wetgevingsprocedure gewijzigd te kunnen worden. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadpleging overgaat, onder meer op deskundigenniveau. De Commissie moet bij de voorbereiding en opstelling van de gedelegeerde handelingen ervoor zorgen dat de desbetreffende documenten gelijktijdig, tijdig en op gepaste wijze worden toegezonden aan het Europees Parlement en de Raad.
Amendement 58
Voorstel voor een verordening
Overweging 68
(68)  Om de marktdeelnemers, aangemelde instanties, lidstaten en de Commissie de mogelijkheid te bieden zich aan de bij deze verordening ingevoerde veranderingen aan te passen, moet er worden voorzien in een toereikende overgangstermijn voor die aanpassing en voor de organisatorische regelingen die met het oog op de juiste toepassing ervan moeten worden getroffen. Het is met name van belang dat op de toepassingsdatum een voldoende aantal aangemelde instanties overeenkomstig de nieuwe voorschriften is aangewezen ter voorkoming van een tekort aan medische hulpmiddelen op de markt.
(68)  Om de marktdeelnemers, met name kmo's, de mogelijkheid te bieden zich aan de bij deze verordening ingevoerde veranderingen aan te passen en voor de juiste toepassing ervan te zorgen, moet er worden voorzien in een toereikende overgangstermijn opdat de nodige organisatorische regelingen kunnen worden getroffen. De onderdelen van de verordening die de lidstaten en de Commissie rechtstreeks betreffen, dienen echter zo spoedig mogelijk ten uitvoer te worden gelegd. Het is met name van belang dat op de toepassingsdatum een voldoende aantal aangemelde instanties overeenkomstig de nieuwe voorschriften is aangewezen ter voorkoming van een tekort aan medische hulpmiddelen op de markt. Tevens moeten bestaande aangemelde instanties die hulpmiddelen van klasse III beoordelen, op de datum van toepassing van deze verordening in overeenstemming met artikel 31 een verzoek tot aanmelding indienen.
Amendement 59
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 – lid 1 – alinea 1
Deze verordening stelt de voorschriften vast waaraan moet worden voldaan door medische hulpmiddelen en toebehoren voor medische hulpmiddelen die in de Unie voor menselijk gebruik in de handel worden gebracht of in gebruik worden genomen.
Deze verordening stelt de voorschriften vast waaraan moet worden voldaan door medische hulpmiddelen voor menselijk gebruik, toebehoren voor medische hulpmiddelen en medische hulpmiddelenvoor esthetische doeleinden die in de Unie in de handel worden gebracht of in gebruik worden genomen.
Amendement 60
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 – lid 1 – alinea 2
Voor de uitvoering van deze verordening worden medische hulpmiddelen en toebehoren voor medische hulpmiddelen hierna "hulpmiddelen" genoemd.
Voor de uitvoering van deze verordening worden medische hulpmiddelen, toebehoren voor medische hulpmiddelen en medische hulpmiddelen voor esthetische doeleinden hierna "hulpmiddelen" genoemd.
Amendement 61
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 – lid 2 – letter f
f)  producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit andere biologische stoffen of organismen dan die bedoeld onder c) en e), die levensvatbaar zijn, waaronder levende micro-organismen, bacteriën, fungi of virussen;
f)  alle producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit andere biologische stoffen of organismen dan die bedoeld onder c) en e), die levensvatbaar zijn en die hun beoogde doel op farmacologische, immunologische of metabolische wijze bereiken, waaronder bepaalde levende micro-organismen, bacteriën, fungi of virussen;
Amendement 62
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 – lid 4 – alinea 1
Wanneer een hulpmiddel dat in de handel wordt gebracht of wordt gebruikt overeenkomstig de instructies van de fabrikant, als integrerend onderdeel een stof bevat die, indien afzonderlijk gebruikt, zou worden beschouwd als een geneesmiddel, als omschreven in artikel 1, punt 2, van Richtlijn 2001/83/EG, met inbegrip van een uit menselijk bloed of van menselijk plasma bereid geneesmiddel als omschreven in artikel 1, punt 10, van die richtlijn, waarvan de werking die van het hulpmiddel ondersteunt, wordt dat hulpmiddel overeenkomstig deze verordening beoordeeld en toegelaten.
Wanneer een hulpmiddel dat in de handel wordt gebracht of wordt gebruikt overeenkomstig de instructies van de fabrikant, als integrerend onderdeel een stof bevat die, indien afzonderlijk gebruikt, zou worden beschouwd als een geneesmiddel, als omschreven in artikel 1, punt 2, van Richtlijn 2001/83/EG, met inbegrip van een uit menselijk bloed of van menselijk plasma bereid geneesmiddel als omschreven in artikel 1, punt 10, van die richtlijn, waarvan de werking die van het hulpmiddel ondersteunt, wordt dat hulpmiddel overeenkomstig deze verordening na overleg met het nationale geneesmiddelenbureau of het Europees Geneesmiddelenbureau beoordeeld en toegelaten.
Amendement 63
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 – lid 5 bis (nieuw)
5 bis.  Deze verordening vormt geen beletsel voor de verdere toepassing van maatregelen die zijn vastgesteld bij Richtlijn 2002/98/EG en de vijf dochterrichtlijnen daarvan tot vaststelling van kwaliteits- en veiligheidsnormen voor het inzamelen, testen, bewerken, opslaan en distribueren van bloed en bloedbestanddelen van menselijke oorsprong.
De artikelen 10 (Personeel), 14 (Traceerbaarheid), 15 (Melding van ernstige ongewenste voorvallen en bijwerkingen), 19 (Onderzoek van donoren) en 29 (Technische voorschriften en de aanpassing ervan aan de technische en wetenschappelijke vooruitgang) van Richtlijn 2002/98/EG waarborgen de veiligheid van de donor en de patiënt en deze bestaande normen dienen ongewijzigd te blijven.
Amendement 64
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 – lid 7 bis (nieuw)
7 bis.  De regelgeving betreffende medische hulpmiddelen op het niveau van de Unie doet geen afbreuk aan de vrijheid van de lidstaten om te beslissen het gebruik van een specifiek type medische hulpmiddelen te beperken in verband met aspecten die niet bij deze verordening worden geregeld.
Amendement 65
Voorstel voor een verordening
Artikel 2 – lid 1 – punt 1 – inleidende formule
(1)  "medisch hulpmiddel": elk instrument, toestel of apparaat, elke software, elk implantaat, reagens, materiaal of ander artikel dat of die door de fabrikant is bestemd om alleen of in combinatie te worden gebruikt bij de mens voor een of meer van de volgende medische doeleinden:
(1)  "medisch hulpmiddel": elk instrument, toestel of apparaat, elke software, elk implantaat, reagens, materiaal of ander artikel dat of die door de fabrikant is bestemd om alleen of in combinatie te worden gebruikt bij de mens voor een of meer van de volgende directe of indirecte medische doeleinden:
Amendement 66
Voorstel voor een verordening
Artikel 2 – lid 1 – punt 1 – streepje 1
–  diagnose, preventie, monitoring, behandeling of verlichting van ziekten,
diagnose, preventie, monitoring, voorspelling, behandeling of verlichting van ziekten,
Amendement 67
Voorstel voor een verordening
Artikel 2 – lid 1 – punt 1 – alinea 2
De in bijlage XV opgenomen implanteerbare of andere invasieve producten, bedoeld om te worden gebruikt bij de mens, worden beschouwd als medische hulpmiddelen, ongeacht of zij al dan niet door de fabrikant bestemd zijn om voor medische doeleinden te worden gebruikt;
De in de niet-exhaustieve lijst in bijlage XV opgenomen implanteerbare of andere invasieve producten, alsmede producten die gebruikmaken van externe fysische agentia, bedoeld om te worden gebruikt bij de mens, worden voor de toepassing van deze verordening beschouwd als medische hulpmiddelen, ongeacht of zij al dan niet door de fabrikant bestemd zijn om voor medische doeleinden te worden gebruikt;
Amendement 68
Voorstel voor een verordening
Artikel 2 – lid 1 – punt 2
(2)  "toebehoren voor een medisch hulpmiddel": een artikel dat, hoewel het geen medisch hulpmiddel is, door de fabrikant bestemd is om tezamen met een of meer specifieke hulpmiddelen te worden gebruikt om het met name mogelijk te maken dat de hulpmiddelen worden gebruikt of dat hulp wordt geboden bij het gebruik van de hulpmiddelen overeenkomstig de beoogde doelen ervan;
(2)  "toebehoren voor een medisch hulpmiddel": een artikel dat, hoewel het geen medisch hulpmiddel is, door de fabrikant bestemd is om tezamen met een of meer specifieke hulpmiddelen te worden gebruikt om het met name mogelijk te maken dat de hulpmiddelen worden gebruikt of dat hulp wordt geboden bij het gebruik van de hulpmiddelen overeenkomstig de beoogde doelen ervan; of om specifiek hulp te bieden bij de medische functionaliteit van de hulpmiddelen bij het gebruik ervan overeenkomstig de beoogde doelen ervan;
Amendement 69
Voorstel voor een verordening
Artikel 2 – lid 1 – punt 2 bis (nieuw)
(2 bis)  "hulpmiddel voor esthetische doeleinden": elk instrument, toestel of apparaat, elke software, elk implantaat, materiaal, elke stof of elk ander artikel dat of die door de fabrikant is bestemd om alleen of in combinatie te worden gebruikt bij de mens voor een wijziging van het fysieke uiterlijk, zonder therapeutisch of reconstructief doeleinde, door implantatie in het menselijk lichaam, hechting aan het oppervlak van het oog, het teweeg brengen van een weefsel- of celreactie, al dan niet aan de buitenkant van het menselijke lichaam;
Producten ten behoeve van tatoeages of piercings worden niet als hulpmiddelen voor esthetische doeleinden beschouwd.
Amendement 70
Voorstel voor een verordening
Artikel 2 – lid 1 – punt 3
(3)  "hulpmiddel naar maat": elk hulpmiddel dat speciaal is vervaardigd volgens een schriftelijk voorschrift van een arts, een tandheelkundige of een andere persoon die daartoe op grond van zijn beroepskwalificaties volgens het nationale recht is gemachtigd, waarin onder zijn verantwoordelijkheid de specifieke kenmerken van het ontwerp zijn aangegeven en dat is bestemd om uitsluitend door een bepaalde patiënt te worden gebruikt.
(3)  "hulpmiddel naar maat": elk hulpmiddel dat door een deskundige speciaal en uitsluitend voor de individuele eisen en noden van een bepaalde patiënt vervaardigd is. Een "hulpmiddel naar maat" kan in het bijzonder zijn vervaardigd volgens een schriftelijk voorschrift van een arts, een tandheelkundige of een andere persoon die daartoe op grond van zijn beroepskwalificaties volgens het nationale recht is gemachtigd, waarin onder zijn verantwoordelijkheid de specifieke kenmerken van het ontwerp zijn aangegeven. In massa geproduceerde hulpmiddelen die moeten worden aangepast om te voldoen aan de specifieke eisen van een arts, een tandheelkundige of een andere professionele gebruiker en hulpmiddelen die met behulp van industriële productieprocessen in massa worden geproduceerd overeenkomstig de schriftelijke voorschriften van artsen, tandheelkundigen of andere daartoe gemachtigde personen, worden niet als hulpmiddelen op maat beschouwd;
In massa geproduceerde hulpmiddelen die moeten worden aangepast om te voldoen aan de specifieke eisen van een arts, een tandheelkundige of een andere professionele gebruiker en hulpmiddelen die met behulp van industriële productieprocessen in massa worden geproduceerd overeenkomstig de schriftelijke voorschriften van artsen, tandheelkundigen of andere daartoe gemachtigde personen, worden niet als hulpmiddelen op maat beschouwd;
Amendement 71
Voorstel voor een verordening
Artikel 2 – lid 1 – punt 4 – alinea 1
(4)  "actief hulpmiddel": elk hulpmiddel waarvan de werking afhankelijk is van een elektrische energiebron of van een energiebron die andere energie gebruikt dan die welke rechtstreeks door de zwaartekracht wordt opgewekt en dat werkt door verandering van de dichtheid of de omzetting van deze energie. Een medisch hulpmiddel dat bestemd is om zonder belangrijke aanpassingen energie, stoffen of andere elementen tussen een actief hulpmiddel en de patiënt over te brengen, wordt niet beschouwd als een actief hulpmiddel.
(4)  "actief hulpmiddel": elk hulpmiddel waarvan de werking afhankelijk is van een elektrische energiebron of van een energiebron die andere energie gebruikt dan die welke door het menselijk lichaam of rechtstreeks door de zwaartekracht wordt opgewekt en dat werkt door verandering van de dichtheid of de omzetting van deze energie. Een medisch hulpmiddel dat bestemd is om zonder belangrijke aanpassingen energie, stoffen of andere elementen tussen een actief hulpmiddel en de patiënt over te brengen, wordt niet beschouwd als een actief hulpmiddel.
Amendement 72
Voorstel voor een verordening
Artikel 2 – lid 1 – punt 4 – alinea 2
Standalonesoftware wordt als een actief hulpmiddel beschouwd;
Schrappen
Amendement 73
Voorstel voor een verordening
Artikel 2 – lid 1 – punt 8 – alinea 1
(8)  "hulpmiddel voor eenmalig gebruik": een hulpmiddel dat is bestemd om te worden gebruikt op een individuele patiënt tijdens één procedure.
(8)  "hulpmiddel voor eenmalig gebruik": een hulpmiddel dat is bestemd om te worden gebruikt op een individuele patiënt tijdens één procedure en waarvan tests hebben aangetoond dat het niet opnieuw kan worden gebruikt.
Amendement 357
Voorstel voor een verordening
Artikel 2 – lid 1 – punt 8 bis (nieuw)
8 bis)  "hulpmiddel voor meervoudig gebruik": een hulpmiddel dat geschikt is voor herverwerking en bedoeld is om bij meerdere patiënten of gedurende meerdere procedures te worden gebruikt;
Amendement 75
Voorstel voor een verordening
Artikel 2 – lid 1 – punt 9
(9)  "hulpmiddel voor eenmalig gebruik in kritieke omstandigheden": hulpmiddel voor eenmalig gebruik dat is bestemd om te worden gebruikt voor chirurgisch invasieve medische behandelingen;
Schrappen
Amendement 354
Voorstel voor een verordening
Artikel 2 - lid 1 - alinea 1 - punt 10
10)  "beoogd doel": het gebruik waarvoor het hulpmiddel is bestemd volgens de gegevens die door de fabrikant zijn verstrekt op het etiket, in de gebruiksaanwijzing of in reclame- of verkoopmateriaal of verklaringen;
10)  "beoogd doel": het gebruik waarvoor het hulpmiddel is bestemd volgens de klinische evaluatie, die moet worden vermeld in het certificaat van overeenstemming, op het productetiket, in de gebruiksaanwijzing of in voorkomend geval in reclame- of verkoopmateriaal of verklaringen;
Amendement 76
Voorstel voor een verordening
Artikel 2 – lid 1 – punt 16
(16)  "op de markt aanbieden": het in het kader van een handelsactiviteit, tegen betaling of kosteloos, verstrekken van een hulpmiddel, met uitzondering van een hulpmiddel voor onderzoek, met het oog op distributie, consumptie of gebruik op de markt van de Unie;
(16)  "op de markt aanbieden": het tegen betaling of kosteloos, verstrekken van een hulpmiddel, met uitzondering van een hulpmiddel voor onderzoek, met het oog op distributie, consumptie of gebruik op de markt van de Unie;
Amendement 77
Voorstel voor een verordening
Artikel 2 – lid 1 – punt 24
(24)  "gezondheidsinstelling": een organisatie waarvan het hoofddoel de verzorging of behandeling van patiënten of de bevordering van de volksgezondheid is;
(24)  "gezondheidsinstelling": een organisatie waarvan het hoofddoel de verzorging of behandeling van patiënten is;
Amendement 78
Voorstel voor een verordening
Artikel 2 – lid 1 – punt 27
(27)  "herverwerking": het op een gebruikt hulpmiddel uitgevoerd proces om het veilige hergebruik ervan mogelijk te maken, inclusief reiniging, ontsmetting, sterilisatie en bijbehorende procedures, alsook de uitvoering van tests en het herstel van de technische en functionele veiligheid van het hulpmiddel.
(27)  "herverwerking": het op een gebruikt hulpmiddel uitgevoerd proces om het veilige hergebruik ervan mogelijk te maken, inclusief reiniging, ontsmetting, sterilisatie en bijbehorende procedures, alsook de uitvoering van tests en het herstel van de technische en functionele veiligheid van het hulpmiddel; regulier onderhoud van hulpmiddelen valt niet onder deze definitie;
Amendement 79
Voorstel voor een verordening
Artikel 2 – lid 1 – punt 31 bis (nieuw)
(31 bis)  "prestatie": alle technische kenmerken, effecten en voordelen van het hulpmiddel bij het bedoelde gebruik en met inachtneming van de gebruiksinstructies;
Amendement 80
Voorstel voor een verordening
Artikel 2 – lid 1 – punt 31 ter (nieuw)
(31 ter)  "voordeel": de positieve gezondheidseffecten van een medisch hulpmiddel op basis van klinische en niet-klinische gegevens;
Amendement 82
Voorstel voor een verordening
Artikel 2 – lid 1 – punt 32
(32)  "klinische evaluatie": de beoordeling en analyse van klinische gegevens in verband met een hulpmiddel om de veiligheid en de prestaties van het hulpmiddel te verifiëren wanneer het wordt gebruikt zoals beoogd door de fabrikant;
(32)  "klinische evaluatie": de beoordeling en analyse van klinische gegevens in verband met een hulpmiddel om de veiligheid, de prestaties en de klinische voordelen van het hulpmiddel te verifiëren wanneer het wordt gebruikt zoals beoogd door de fabrikant;
Amendement 83
Voorstel voor een verordening
Artikel 2 – lid 1 – punt 33 – alinea 1 bis (nieuw)
Klinische onderzoeken voor medische hulpmiddelen, wanneer verplicht in overeenstemming met deze verordening, omvatten klinische onderzoeken in de geëigende doelgroep en goed gecontroleerde onderzoeken.
Amendement 84
Voorstel voor een verordening
Artikel 2 – lid 1 – punt 36 – inleidende formule
(36)"klinische gegevens": de informatie over de veiligheid of de prestaties die wordt gegenereerd bij het gebruik van een hulpmiddel en die afkomstig is uit de volgende bronnen:
(36)  "klinische gegevens": alle informatie over de veiligheid of de prestaties die wordt gegenereerd bij het gebruik van een hulpmiddel en die afkomstig is uit de volgende bronnen:
Amendement 86
Voorstel voor een verordening
Artikel 2 – lid 1 – punt 37
(37)  "opdrachtgever": een persoon, bedrijf, instelling of organisatie die de verantwoordelijkheid voor het initiëren en het beheer van een klinisch onderzoek op zich neemt;
(37)  "opdrachtgever": een persoon, bedrijf, instelling of organisatie die de verantwoordelijkheid voor het initiëren, het beheer, de uitvoering of de financiering van een klinisch onderzoek op zich neemt;
Amendement 87
Voorstel voor een verordening
Artikel 2 – lid 1 – punt 37 bis (nieuw)
(37 bis)  “conformiteitsbeoordeling”: met betrekking tot een klinisch onderzoek, de controle door de bevoegde autoriteiten van de relevante officiële documenten, voorzieningen en registraties, alsmede de controle van het bestaan van een toereikende verzekering. Deze kan plaatsvinden bij de opdrachtgever en/of de inrichting voor onderzoek, of waar de bevoegde autoriteit het ook maar nodig acht.
Amendement 88
Voorstel voor een verordening
Artikel 2 – lid 1 – punt 37 ter (nieuw)
(37 ter)  “ethische commissie”: een onafhankelijke instantie in een lidstaat, bestaande uit deskundigen uit de gezondheidszorg en leden van buiten de medische wereld, onder wie ten minste één zeer ervaren, goed geïnformeerde patiënt of patiëntenvertegenwoordiger. Zij is belast met de bescherming van de rechten, de veiligheid, de lichamelijke en geestelijke integriteit, de waardigheid en het welzijn van de proefpersonen en wordt geacht die bescherming namens de overheid in volledige transparantie te waarborgen. Bij klinische proeven met minderjarigen dient de ethische commissie ten minste een deskundige uit de gezondheidszorg te omvatten die beschikt over expertise op het gebied van kindergeneeskunde;
Amendement 89
Voorstel voor een verordening
Artikel 2 – lid 1 – punt 39 – streepje 2 – punt iii
(iii)  opname in een ziekenhuis of verlenging van de duur van een ziekenhuisopname;
(iii)  opname in een ziekenhuis of verlenging van de duur van een ziekenhuisopname van de patiënt;
Amendement 90
Voorstel voor een verordening
Artikel 2 – lid 1 – punt 39 – streepje 3
–  lijden of overlijden van de foetus dan wel een aangeboren afwijking of geboorteafwijking;
lijden of overlijden van de foetus dan wel een aangeboren lichamelijke of geestelijke aandoening of geboorteafwijking;
Amendement 91
Voorstel voor een verordening
Artikel 2 – lid 1 – punt 40
(40)  "gebrek van een hulpmiddel": elke tekortkoming wat betreft identiteit, kwaliteit, duurzaamheid, betrouwbaarheid, veiligheid of prestaties van een hulpmiddel voor onderzoek, waaronder slecht functioneren, gebruiksfouten of ontoereikendheid van de door de fabrikant verstrekte informatie.
(40)  "gebrek van een hulpmiddel": elke tekortkoming wat betreft identiteit, kwaliteit, duurzaamheid, betrouwbaarheid, veiligheid of prestaties van een hulpmiddel, zoals bedoeld in de punten 1 t/m 6 van dit lid, waaronder slecht functioneren of ontoereikendheid van de door de fabrikant verstrekte informatie.
Amendement 92
Voorstel voor een verordening
Artikel 2 – lid 1 – punt 48 bis (nieuw)
(48 bis)  “onaangekondigde inspectie”: een inspectie die niet van tevoren is aangekondigd;
Amendement 93
Voorstel voor een verordening
Artikel 3
1.  De Commissie kan op verzoek van een lidstaat of op eigen initiatief door middel van uitvoeringshandelingen bepalen of een specifiek product of een categorie of groep producten al dan niet onder de definities van "medisch hulpmiddel" of "toebehoren voor een medisch hulpmiddel" valt. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 88, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.
1.  De Commissie kan op eigen initiatief bepalen of bepaalt op verzoek van een lidstaat door middel van uitvoeringshandelingen op basis van de adviezen van de MDCG en het MDAC, zoals bedoeld in artikel 78, respectievelijk 78 bis,of een specifiek product of een categorie of groep producten, met inbegrip van grensgevallen, al dan niet onder de definities van "medisch hulpmiddel" of "toebehoren voor een medisch hulpmiddel" valt. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 88, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.
2.  De Commissie zorgt voor de uitwisseling van expertise tussen de lidstaten op het gebied van medische hulpmiddelen, medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek, geneesmiddelen, menselijke weefsels en cellen, cosmetische producten, biociden, levensmiddelen en, indien nodig, andere producten om de passende regelgevingsstatus van een product of categorie of groep producten te bepalen.
Amendement 256
Voorstel voor een verordening
Hoofdstuk II – titel
Hoofdstuk II
Hoofdstuk VI*
Aanbieden van hulpmiddelen, verplichtingen van de marktdeelnemers, herverwerking, CE-markering, vrij verkeer
Aanbieden van hulpmiddelen, verplichtingen van de marktdeelnemers, herverwerking, CE-markering, vrij verkeer
*Ingevolge dit amendement, vallen de artikelen 4 tot en met 14 en de artikelen 16 tot en met 22 onder dit hoofdstuk
Amendement 94
Voorstel voor een verordening
Artikel 4 – lid 4
4.  Hulpmiddelen die worden vervaardigd en gebruikt binnen één gezondheidsinstelling worden beschouwd als zijnde in gebruik genomen. De in artikel 18 bedoelde bepalingen betreffende de CE-markering en de in de artikelen 23 tot en met 27 vastgestelde verplichtingen zijn niet op die hulpmiddelen van toepassing als de vervaardiging en het gebruik van die hulpmiddelen plaatsvinden in het kader van het kwaliteitsmanagementsysteem van de gezondheidsinstelling.
4.  Hulpmiddelen die worden vervaardigd en gebruikt binnen één gezondheidsinstelling worden beschouwd als zijnde in gebruik genomen. De in artikel 18 bedoelde bepalingen betreffende de CE-markering en de in de artikelen 23, 26 en 27 vastgestelde verplichtingen zijn niet op die hulpmiddelen van toepassing als de vervaardiging en het gebruik van die hulpmiddelen plaatsvinden in het kader van het kwaliteitsmanagementsysteem van de gezondheidsinstelling.
Amendement 95
Voorstel voor een verordening
Artikel 4 – lid 5
5.  De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 89 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging of aanvulling, in het licht van de technische vooruitgang en rekening houdend met de beoogde gebruikers of patiënten, van de in bijlage I vastgestelde algemene veiligheids- en prestatievoorschriften, inclusief de door de fabrikant verstrekte informatie.
Schrappen
Amendement 96
Voorstel voor een verordening
Artikel 5 – lid 1
1.   Een hulpmiddel dat door middel van diensten van de informatiemaatschappij, als omschreven in artikel 1, punt 2, van Richtlijn 98/34/EG, aan een in de Unie gevestigde natuurlijke of rechtspersoon wordt aangeboden, moet uiterlijk wanneer het hulpmiddel in de handel wordt gebracht, aan deze verordening voldoen.
1.   Een hulpmiddel dat door middel van diensten van de informatiemaatschappij, als omschreven in artikel 1, punt 2, van Richtlijn 98/34/EG, aan een in de Unie gevestigde natuurlijke of rechtspersoon wordt aangeboden, moet uiterlijk op de dag dat het hulpmiddel in de handel wordt gebracht, aan deze verordening voldoen.
Amendement 97
Voorstel voor een verordening
Artikel 5 – lid 2 bis (nieuw)
2 bis.  Dienstverleners die de technieken voor communicatie op afstand verzorgen, zijn verplicht om op verzoek van het bevoegde orgaan onmiddellijk de gegevens ter beschikking te stellen van de entiteiten die de postorderverkoop van de hulpmiddelen voeren.
Amendement 98
Voorstel voor een verordening
Artikel 5 – lid 2 ter (nieuw)
2 ter.  Het is verboden om hulpmiddelen in de handel te brengen, in gebruik te nemen, te distribueren, te leveren of ter beschikking te stellen, waarvan de naam, markering of gebruiksaanwijzing met betrekking tot de eigenschappen en prestaties van het hulpmiddel misleidend kunnen zijn door:
a)  het toeschrijven van eigenschappen, functies en prestaties aan het hulpmiddel die het niet bezit;
b)  het wekken van de misleidende indruk dat behandeling of diagnose met het hulpmiddel zeker zal slagen, of het niet informeren over het mogelijke risico dat verbonden is aan het bestemde gebruik of het langer toepassen van het hulpmiddel dan voorzien;
c)  de suggestie dat het hulpmiddel andere toepassingen of eigenschappen heeft dan is verklaard bij de uitvoering van de conformiteitsbeoordeling.
Promotiemateriaal, presentaties en informatie over de hulpmiddelen mogen niet misleidend zijn zoals omschreven in de eerste alinea.
Amendement 99
Voorstel voor een verordening
Artikel 7 – lid 1
1.  Wanneer geen geharmoniseerde normen bestaan of wanneer de desbetreffende geharmoniseerde normen niet toereikend zijn, is de Commissie bevoegd gemeenschappelijke technische specificaties (GTS) in verband met de in bijlage I vermelde algemene veiligheids- en prestatievoorschriften, de in bijlage II vermelde technische documentatie of de in bijlage XIII vermelde klinische evaluatie en klinische follow-up na het in de handel brengen vast te stellen. De GTS worden door middel van uitvoeringshandelingen volgens de in artikel 88, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.
1.  Wanneer geen geharmoniseerde normen bestaan of wanneer het belang van de volksgezondheid zulks vereist, is de Commissie, na raadpleging van de MDCG en het MDAC, bevoegd gemeenschappelijke technische specificaties (GTS) in verband met de in bijlage I vermelde algemene veiligheids- en prestatievoorschriften, de in bijlage II vermelde technische documentatie of de in bijlage Xiii vermelde klinische evaluatie en klinische follow-up na het in de handel brengen vast te stellen. De GTS worden door middel van uitvoeringshandelingen volgens de in artikel 88, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.
1 bis.  Alvorens de in lid 1 bedoelde GTS vast te stellen, vergewist de Commissie zich ervan dat de GTS zijn ontwikkeld met de passende steun van de betrokken partijen en dat zij coherent zijn met het Europese en internationale standaardiseringssysteem. De GTS zijn coherent als ze niet strijdig zijn met Europese normen, dat wil zeggen als ze betrekking hebben op terreinen waar geen geharmoniseerde normen bestaan, waar binnen een redelijke termijn geen vaststelling van nieuwe Europese normen is gepland, waar de bestaande normen niet door de markt geaccepteerd zijn of waar deze normen verouderd zijn of volgens bewakings- en toezichtgegevens aantoonbaar en duidelijk tekortschieten, en waar binnen een redelijke termijn geen omzetting van de technische specificaties in Europese normalisatieproducten is gepland.
Amendement 100
Voorstel voor een verordening
Artikel 8 – lid 2 – alinea 2
De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 89 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging of aanvulling, in het licht van de technische vooruitgang, van de elementen in de technische documentatie, als vastgesteld in bijlage II.
Schrappen
Amendement 101
Voorstel voor een verordening
Artikel 8 – lid 6 – alinea 2
Als tijdens het toezicht na het in de handel brengen een corrigerende actie nodig blijkt, neemt de fabrikant de passende maatregelen.
Als tijdens het toezicht na het in de handel brengen een corrigerende actie nodig blijkt, neemt de fabrikant de passende maatregelen, waaronder onmiddellijke melding aan Eudamed, zoals bedoeld in artikel 27.
Amendement 102
Voorstel voor een verordening
Artikel 8 – lid 8
8.  Fabrikanten die van mening zijn of redenen hebben om aan te nemen dat een door hen in de handel gebracht hulpmiddel niet conform is met deze verordening, ondernemen onmiddellijk de nodige corrigerende actie om dat product naargelang het geval conform te maken, uit de handel te nemen of terug te roepen. Zij stellen de distributeurs en, indien van toepassing, de gemachtigde daarvan dienovereenkomstig in kennis.
8.  Fabrikanten die van mening zijn of redenen hebben om aan te nemen dat een door hen in de handel gebracht hulpmiddel niet conform is met deze verordening, ondernemen onmiddellijk de nodige corrigerende actie om dat product naargelang het geval conform te maken, uit de handel te nemen of terug te roepen. Zij stellen de distributeurs, de importeurs en, indien van toepassing, de gemachtigde daarvan dienovereenkomstig in kennis.
Amendement 103
Voorstel voor een verordening
Artikel 8 – lid 9 – alinea 1 bis (nieuw)
Als een bevoegde autoriteit van mening is of redenen heeft om aan te nemen dat een hulpmiddel schade heeft veroorzaakt, zorgt zij ervoor, wanneer dit niet reeds is vastgesteld in het kader van een nationaal geschil of gerechtelijke procedure, dat de mogelijk letsel toegebrachte gebruiker, de rechtverkrijgende van de gebruiker, de zorgverzekeraar van de gebruiker of andere partijen die last hebben gehad van de schade die de gebruiker heeft opgelopen, de informatie zoals bedoeld in de eerste alinea bij de fabrikant of diens gevolmachtigd vertegenwoordiger kunnen opvragen, waarbij zij ervoor zorgt dat de intellectuele-eigendomsrechten worden geëerbiedigd.
Amendement 104
Voorstel voor een verordening
Artikel 8 – lid 10 bis (nieuw)
10 bis.  Alvorens een medisch hulpmiddel op de markt te brengen, zorgen fabrikanten ervoor dat zij in het bezit zijn van een passende aansprakelijkheidsverzekering ter dekking van enig schade aan patiënten of gebruikers dat rechtstreeks kan worden toegeschreven aan een fabricagefout van het medisch hulpmiddel in kwestie, met een dekkingsniveau dat evenredig is aan het potentiële risico van het geproduceerde medische hulpmiddel, en in overeenstemming met Richtlijn 85/374/EEG van de Raad1.
________________
1Richtlijn 85/374/EEG van de Raad van 25 juli 1985 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der lidstaten inzake de aansprakelijkheid voor producten met gebreken (PB L 210 van 7.8.1985, blz. 29).
Amendement 105
Voorstel voor een verordening
Artikel 11 – lid 2 – alinea 1 – letter -a (nieuw)
(-a)  dat de fabrikant identificeerbaar is en over de technische, wetenschappelijke en financiële capaciteiten beschikt om een medisch hulpmiddel te produceren dat in overeenstemming is met deze verordening, en dat de importeurs een verslag ter beschikking stellen aan de nationale autoriteiten en op hun website over de onderzoeksprocedures om de knowhow van de fabrikant te waarborgen.
Amendement 106
Voorstel voor een verordening
Artikel 11 – lid 2 – alinea 1 – letter f bis (nieuw)
(f bis) dat de fabrikant een adequate aansprakelijkheidsverzekering heeft genomen ingevolge artikel 8, lid 10 bis, tenzij de importeur zelf adequate dekking garandeert die aan de eisen van dit lid voldoet.
Amendement 107
Voorstel voor een verordening
Artikel 11 – lid 7
7.  Importeurs die van mening zijn of redenen hebben om aan te nemen dat een door hen in de handel gebracht hulpmiddel niet conform is met deze verordening, stellen de fabrikant en zijn gemachtigde hiervan onmiddellijk in kennis en voeren, indien nodig, de nodige corrigerende acties uit om dat hulpmiddel conform te maken, uit de handel te nemen of terug te roepen. Wanneer het hulpmiddel een risico oplevert, stellen zij ook de bevoegde autoriteiten van de lidstaten waarin zij het hulpmiddel hebben aangeboden en, indien van toepassing, de aangemelde instantie die overeenkomstig artikel 45 voor het hulpmiddel in kwestie een certificaat heeft afgegeven, hiervan onmiddellijk in kennis, waarbij zij in het bijzonder de niet-conformiteit en de eventueel ondernomen corrigerende acties uitvoerig beschrijven.
7.  Importeurs die van mening zijn of redenen hebben om aan te nemen dat een door hen in de handel gebracht hulpmiddel niet conform is met deze verordening, stellen de fabrikant en zijn gemachtigde hiervan onmiddellijk in kennis en zorgen ervoor dat, indien nodig, de nodige corrigerende acties worden ondernomen en implementeren die actie om dat hulpmiddel conform te maken, uit de handel te nemen of terug te roepen. Wanneer het hulpmiddel een risico oplevert, stellen zij ook de bevoegde autoriteiten van de lidstaten waarin zij het hulpmiddel hebben aangeboden en, indien van toepassing, de aangemelde instantie die overeenkomstig artikel 45 voor het hulpmiddel in kwestie een certificaat heeft afgegeven, hiervan onmiddellijk in kennis, waarbij zij in het bijzonder de niet-conformiteit en eventuele corrigerende acties die zij hebben geïmplementeerd uitvoerig beschrijven.
Amendement 108
Voorstel voor een verordening
Artikel 12 – lid 2 – alinea 1 – letter c
c)  de fabrikant en, indien van toepassing, de importeur hebben voldaan aan de eisen van artikel 24 respectievelijk artikel 11, lid 3.
c)  de fabrikant en, indien van toepassing, de importeur hebben voldaan aan de eisen van artikel 11, lid 3.
Amendement 109
Voorstel voor een verordening
Artikel 12 – lid 4
4.  Distributeurs die van mening zijn of redenen hebben om aan te nemen dat een door hen op de markt aangeboden hulpmiddel niet conform is met deze verordening, stellen de fabrikant en, indien van toepassing, zijn gemachtigde en de importeur hiervan onmiddellijk in kennis en zorgen ervoor dat, indien nodig, de nodige corrigerende acties worden uitgevoerd om dat hulpmiddel conform te maken, uit de handel te nemen of terug te roepen. Wanneer het hulpmiddel een risico oplevert, stellen zij de bevoegde autoriteiten van de lidstaten waar zij het hulpmiddel op de markt hebben aangeboden hiervan onmiddellijk in kennis, waarbij zij in het bijzonder de niet-conformiteit en de eventueel ondernomen corrigerende acties uitvoerig beschrijven.
4.  Distributeurs die van mening zijn of redenen hebben om aan te nemen dat een door hen op de markt aangeboden hulpmiddel niet conform is met deze verordening, stellen de fabrikant en, indien van toepassing, zijn gemachtigde en de importeur hiervan onmiddellijk in kennis en zorgen er binnen de grenzen van hun eigen activiteiten voor dat, indien nodig, de nodige corrigerende acties worden uitgevoerd om dat hulpmiddel conform te maken, uit de handel te nemen of terug te roepen. Wanneer het hulpmiddel een risico oplevert, stellen zij de bevoegde autoriteiten van de lidstaten waar zij het hulpmiddel op de markt hebben aangeboden hiervan onmiddellijk in kennis, waarbij zij in het bijzonder de niet-conformiteit en de eventueel ondernomen corrigerende acties uitvoerig beschrijven.
Amendement 110
Voorstel voor een verordening
Artikel 13
Voor de naleving van de regelgeving verantwoordelijke persoon
Voor de naleving van de regelgeving verantwoordelijke persoon
1.  De fabrikanten beschikken in hun organisatie over ten minste een gekwalificeerde persoon die deskundige kennis op het gebied van medische hulpmiddelen bezit. De deskundige kennis moet aan de hand van een van de volgende kwalificaties worden aangetoond:
1.  De fabrikanten beschikken in hun organisatie over ten minste een persoon die verantwoordelijk is voor de naleving en die de nodige expertise op het gebied van medische hulpmiddelen bezit. De nodige expertise wordt aan de hand van een van de volgende kwalificaties aangetoond:
a)  een diploma, certificaat of ander bewijs van een formele kwalificatie ter afsluiting van een universitaire opleiding of van een gelijkwaardige opleiding op het gebied van natuurwetenschappen, geneeskunde, farmaceutische wetenschappen, technologie of een andere relevante discipline, en een beroepservaring van ten minste twee jaar in verband met regelgevende aangelegenheden of kwaliteitsmanagementsystemen voor medische hulpmiddelen;
a)  een diploma, certificaat of ander bewijs van een formele kwalificatie ter afsluiting van een universitaire opleiding of van een gelijkwaardige opleiding op het gebied van rechten, natuurwetenschappen, geneeskunde, farmaceutische wetenschappen, technologie of een andere relevante discipline;
b)  vijf jaar beroepservaring in verband met regelgevende aangelegenheden of kwaliteitsmanagementsystemen voor medische hulpmiddelen
b)  drie jaar beroepservaring in verband met regelgevende aangelegenheden of kwaliteitsmanagementsystemen voor medische hulpmiddelen
Onverminderd de nationale bepalingen betreffende beroepskwalificaties kunnen de fabrikanten van hulpmiddelen naar maat hun deskundige kennis, als bedoeld in de eerste alinea, aantonen met bewijsstukken waaruit blijkt dat zij beschikken over ten minste twee jaar beroepservaring op het relevante productiegebied.
Onverminderd de nationale bepalingen betreffende beroepskwalificaties kunnen de fabrikanten van hulpmiddelen naar maat hun deskundige kennis, als bedoeld in de eerste alinea, aantonen met bewijsstukken waaruit blijkt dat zij beschikken over ten minste twee jaar beroepservaring op het relevante productiegebied.
Dit lid is niet van toepassing op fabrikanten van hulpmiddelen naar maat die micro-ondernemingen zijn, als omschreven in Aanbeveling 2003/361/EG van de Commissie.
Dit lid is niet van toepassing op fabrikanten van hulpmiddelen naar maat die micro-ondernemingen zijn, als omschreven in Aanbeveling 2003/361/EG van de Commissie.
2.  De gekwalificeerde persoon zorgt er ten minste voor dat:
2.  De persoon die verantwoordelijk is voor de naleving zorgt er ten minste voor dat:
a)  de conformiteit van de hulpmiddelen naar behoren wordt beoordeeld voordat een partij wordt vrijgegeven;
a)  de conformiteit van de hulpmiddelen naar behoren wordt beoordeeld voordat een partij wordt vrijgegeven;
b)  de technische documentatie en de conformiteitsverklaring worden opgesteld en bijgewerkt;
b)  de technische documentatie en de conformiteitsverklaring worden opgesteld en bijgewerkt;
c)  de rapportageverplichtingen overeenkomstig de artikelen 61 tot en met 66 worden nagekomen;
c)  de rapportageverplichtingen overeenkomstig de artikelen 61 tot en met 66 worden nagekomen;
(d)  in geval van hulpmiddelen voor onderzoek de in punt 4.1 van hoofdstuk II van bijlage XIV bedoelde verklaring wordt verstrekt.
(d)  in geval van hulpmiddelen voor onderzoek de in punt 4.1 van hoofdstuk II van bijlage XIV bedoelde verklaring wordt verstrekt.
Indien meerdere personen verantwoordelijk zijn voor naleving zoals bedoeld in de leden 1 en 2, wordt de respectieve taakverdeling schriftelijk vastgelegd.
3.  De gekwalificeerde persoon mag in de organisatie van de fabrikant geen nadeel ondervinden van de behoorlijke uitvoering van zijn taken.
3.  De persoon die verantwoordelijk is voor de naleving mag in de organisatie van de fabrikant geen nadeel ondervinden van de behoorlijke uitvoering van zijn taken.
4.  De gemachtigden moeten in hun organisatie beschikken over ten minste een gekwalificeerde persoon die deskundige kennis op het gebied van de regelgevende voorschriften voor medische hulpmiddelen in de Unie bezit. De deskundige kennis moet aan de hand van een van de volgende kwalificaties worden aangetoond:
4.  De gemachtigden moeten in hun organisatie beschikken over ten minste een persoon die verantwoordelijk is voor de naleving en die de nodige expertise op het gebied van de voorschriften voor medische hulpmiddelen in de Unie bezit. De nodige expertise wordt aan de hand van een van de volgende kwalificaties aangetoond:
a)  een diploma, certificaat of ander bewijs van een formele kwalificatie ter afsluiting van een universitaire opleiding of van een gelijkwaardige opleiding op het gebied van rechten, natuurwetenschappen, geneeskunde, farmaceutische wetenschappen, technologie of een andere relevante discipline, en een beroepservaring van ten minste twee jaar in verband met regelgevende aangelegenheden of kwaliteitsmanagementsystemen voor medische hulpmiddelen;
a)  een diploma, certificaat of ander bewijs van een formele kwalificatie ter afsluiting van een universitaire opleiding of van een gelijkwaardige opleiding op het gebied van rechten, natuurwetenschappen, geneeskunde, farmaceutische wetenschappen, technologie of een andere relevante discipline;
b)  vijf jaar beroepservaring in verband met regelgevende aangelegenheden of kwaliteitsmanagementsystemen voor medische hulpmiddelen
b)  drie jaar beroepservaring in verband met regelgevende aangelegenheden of kwaliteitsmanagementsystemen voor medische hulpmiddelen
Amendement 111
Voorstel voor een verordening
Artikel 14 – lid 1 – alinea 1 bis (nieuw)
De verplichtingen van de fabrikant zoals bedoeld in lid 1, onder a), berusten uitsluitend op de distributeur, importeur of andere natuurlijke of rechtspersoon indien het betreffende hulpmiddel buiten de Unie is vervaardigd. Voor hulpmiddelen die in de Unie zijn vervaardigd, is het voldoende indien de fabrikant aantoont dat de bepalingen van de onderhavige verordening in acht zijn genomen.
Amendement 112
Voorstel voor een verordening
Artikel 14 – lid 4
4.  Voordat het van een nieuwe etikettering of verpakking voorziene hulpmiddel wordt aangeboden, stelt de in lid 3 bedoelde distributeur of importeur de fabrikant en de bevoegde autoriteit van de lidstaat in kennis van zijn voornemen om het hulpmiddel aan te bieden en verstrekt hij hun op verzoek een monster of een model van het van een nieuwe etikettering of verpakking voorziene hulpmiddel, inclusief vertaalde etiketten en gebruiksaanwijzingen. Hij dient bij de bevoegde autoriteit een certificaat in, dat is afgegeven door een aangemelde instantie, als bedoeld in artikel 29, die is aangewezen voor het soort hulpmiddelen waarop de in lid 2, onder a) en b), vermelde activiteiten van toepassing zijn, waaruit blijkt dat het kwaliteitsmanagementsysteem voldoet aan de voorschriften van lid 3.
4.  Ten minste 28 kalenderdagen voordat het van een nieuwe etikettering of verpakking voorziene hulpmiddel wordt aangeboden, stelt de in lid 3 bedoelde distributeur of importeur de fabrikant en de bevoegde autoriteit van de lidstaat in kennis van zijn voornemen om het hulpmiddel aan te bieden en verstrekt hij hun op verzoek een monster van het van een nieuwe etikettering of verpakking voorziene hulpmiddel, inclusief vertaalde etiketten en gebruiksaanwijzingen. Hij dient binnen genoemde termijn van 28 kalenderdagen bij de bevoegde autoriteit een certificaat in, dat is afgegeven door een aangemelde instantie, als bedoeld in artikel 27, die is aangewezen voor het soort hulpmiddelen waarop de in lid 2, onder a) en b), vermelde activiteiten van toepassing zijn, waaruit blijkt dat het kwaliteitsmanagementsysteem voldoet aan de voorschriften van lid 3.
Amendement 113
Voorstel voor een verordening
Artikel 15
Artikel 15
Schrappen
Hulpmiddelen voor eenmalig gebruik en herverwerking daarvan
1.  Elke natuurlijke of rechtspersoon die een hulpmiddel voor eenmalig gebruik herverwerkt om het geschikt te maken voor verder gebruik in de Unie, wordt beschouwd als de fabrikant van het herverwerkte hulpmiddel en neemt de verplichtingen van de fabrikanten, als vastgesteld in deze verordening, op zich.
2.  Alleen hulpmiddelen voor eenmalig gebruik die in de Unie overeenkomstig deze verordening of vóór [datum van toepassing van deze verordening] overeenkomstig Richtlijn 90/385/EEG of Richtlijn 93/42/EEG in de handel zijn gebracht, mogen worden herverwerkt.
3.  Bij herverwerking van hulpmiddelen voor eenmalig gebruik in kritieke omstandigheden mag alleen een herverwerking worden uitgevoerd die volgens de laatste wetenschappelijke gegevens veilig wordt geacht.
4.  De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen een lijst op van categorieën of groepen hulpmiddelen voor eenmalig gebruik in kritieke omstandigheden die overeenkomstig lid 3 mogen worden herverwerkt, en werkt deze lijst regelmatig bij. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 88, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.
5.  De naam en het adres van de in lid 1 bedoelde natuurlijke of rechtspersoon en de andere relevante informatie overeenkomstig punt 19 van bijlage I worden aangegeven op het etiket en, indien van toepassing, in de gebruiksaanwijzing van het herverwerkte hulpmiddel.
De naam en het adres van de fabrikant van het oorspronkelijke hulpmiddel voor eenmalig gebruik komen niet langer op het etiket voor maar worden vermeld in de gebruiksaanwijzing voor het herverwerkte hulpmiddel.
6.  Een lidstaat kan nationale bepalingen handhaven of invoeren die op zijn grondgebied, om voor die lidstaat specifieke redenen in verband met de bescherming van de volksgezondheid, het volgende verbieden:
a)  de herverwerking van hulpmiddelen voor eenmalig gebruik en de overbrenging van hulpmiddelen voor eenmalig gebruik naar een andere lidstaat of een derde land met het oog op de herverwerking ervan;
b)  het aanbieden van herverwerkte hulpmiddelen voor eenmalig gebruik.
De lidstaten stellen de Commissie en de andere lidstaten in kennis van de nationale bepalingen en de redenen voor de invoering ervan. De Commissie maakt deze informatie openbaar.
Amendement 257
Voorstel voor een verordening
Hoofdstuk VI bis (nieuw)
Hoofdstuk VI bis*
Etikettering en veilige herverwerking van medische hulpmiddelen
*Ingevolge dit amendement, vallen de artikelen 15 bis tot en met 15 quinquies onder dit hoofdstuk
Amendement 358
Voorstel voor een verordening
Artikel 15 bis (nieuw)
Artikel 15 bis
Algemene beginselen inzake veilige herverwerking
1.  Elke natuurlijke of rechtspersoon, met inbegrip van gezondheidsinstellingen als gespecificeerd in artikel 4, lid 4, die een hulpmiddel voor eenmalig gebruik wil herverwerken om het geschikt te maken voor verder gebruik in de Unie en die wetenschappelijk kan aantonen dat het hulpmiddel veilig kan worden herverwerkt, wordt beschouwd als de fabrikant van het herverwerkte hulpmiddel en is aansprakelijk voor zijn herverwerkingsactiviteiten. De natuurlijke of rechtspersoon zorgt voor de traceerbaarheid van het herverwerkte hulpmiddel en neemt de verplichtingen van de fabrikant zoals bedoeld in deze verordening op zich, met uitzondering van de verplichtingen met betrekking tot de conformiteitsbeoordelingsprocedure.
2.  Alleen hulpmiddelen voor meervoudig gebruik die overeenkomstig deze verordening of vóór [datum van toepassing van deze verordening] overeenkomstig Richtlijn 90/385/EEG of Richtlijn 93/42/EEG in de handel zijn gebracht, mogen worden herverwerkt.
3.  Tenzij ze op de lijst van hulpmiddelen voor eenmalig gebruik als bedoeld in artikel 15 ter staan, worden medische hulpmiddelen beschouwd als geschikt voor herverwerking en hulpmiddelen voor meervoudig gebruik overeenkomstig de bepalingen van artikel 15 quater, mits de veiligheid van de patiënten maximaal wordt gegarandeerd.
4.  Een lidstaat kan nationale bepalingen handhaven of invoeren die op zijn grondgebied, om voor die lidstaat specifieke redenen in verband met de bescherming van de volksgezondheid, het volgende verbieden:
a)  de herverwerking van hulpmiddelen voor eenmalig gebruik en de overbrenging van hulpmiddelen voor eenmalig gebruik naar een andere lidstaat of een derde land met het oog op de herverwerking ervan;
b)  het aanbieden van herverwerkte hulpmiddelen voor eenmalig gebruik.
De lidstaten stellen de Commissie en de andere lidstaten in kennis van de nationale bepalingen en de redenen voor de invoering ervan. De Commissie maakt deze informatie openbaar.
Amendement 359
Voorstel voor een verordening
Artikel 15 ter (nieuw)
Artikel 15 ter
Lijst van niet voor herverwerking geschikte hulpmiddelen voor eenmalig gebruik
1.  Overeenkomstig artikel 15 bis, lid 3, stelt de Commissie, na de verplichte raadpleging van het MDAC, door middel van gedelegeerde handelingen een lijst op van medische hulpmiddelen of soorten medische hulpmiddelen die niet voor herverwerking geschikt zijn. De Commissie actualiseert de lijst regelmatig, onder meer door toevoegingen of schrappingen. Een eerste lijst wordt uiterlijk zes maanden na de datum van inwerkingtreding van deze verordening opgesteld.
2.  Bij het besluit om medische hulpmiddelen of soorten medische hulpmiddelen in de lijst op te nemen of van de lijst te schrappen, wordt in het bijzonder rekening gehouden met:
–  het beoogde gebruik in of op het menselijk lichaam, en de lichaamsdelen waarmee zij in aanraking zullen komen;
–  de gebruiksomstandigheden;
–  het beoogde doel;
–  het materiaal waarvan zij zijn vervaardigd;
–  de ernst van de ziekte die wordt behandeld;
–  een reëel veiligheidsrisico; en
–  de meest recente wetenschappelijke en technologische ontwikkelingen op de gebieden en disciplines in kwestie.
3.  De in lid 1 bedoelde gedelegeerde handelingen worden vastgesteld overeenkomstig artikel 89.
Amendement 118
Voorstel voor een verordening
Artikel 15 quater (nieuw)
Artikel 15 quater
Herverwerking van medische hulpmiddelen die voor eenmalig gebruik zijn bestempeld
1.  Elke natuurlijke of rechtspersoon, inclusief de gezondheidsinstellingen zoals bedoeld in artikel 4, lid 4, die hulpmiddelen gebruikt die voor meervoudig gebruik zijn bestempeld:
—  houdt zich aan de in lid 2 bedoelde EU-normen;
—  zorgt ervoor dat, indien een hulpmiddel voor eenmalig gebruik van de in artikel 15 ter bedoelde lijst wordt geschrapt, het hulpmiddel voor meervoudig gebruik wordt herverwerkt in overeenstemming met het advies van het EU-referentielaboratorium;
—  zorgt ervoor dat het hulpmiddel voor meervoudig gebruik niet vaker wordt herverwerkt dan het voor het hulpmiddel in kwestie vastgestelde maximaal aantal keer.
2.  De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen en in samenwerking met het Internationaal Forum voor regelgevers op het gebied van medische hulpmiddelen (International Medical Device Regulators Forum) en internationale normalisatieorganen een duidelijk pakket van hoge normen inzake kwaliteit en veiligheid voor de herverwerking van hulpmiddelen voor eenmalig gebruik vast, met inbegrip van specifieke vereisten voor de fabrikanten van herverwerkte hulpmiddelen.
3.  Deze door de Commissie op te stellen normen inzake kwaliteit en veiligheid omvatten in het bijzonder:
—  reinigings-, ontsmettings- en sterilisatieprocedés in overeenstemming met de risicobeoordeling voor de hulpmiddelen in kwestie;
—  vereisten waaraan de hygiëne-, infectiepreventie-, kwaliteitsbeheer- en documentatiesystemen van de natuurlijke of rechtspersonen die de hulpmiddelen herverwerken, moeten voldoen;.
—  functionaliteitstests voor de herverwerkte hulpmiddelen,
Deze normen zijn in overeenstemming met het meest recente wetenschappelijk bewijs en ze waarborgen het hoogst mogelijke kwaliteits- en veiligheidsniveau, in overeenstemming met de ernst van het onderwerp, zoals vastgesteld in Europese normen van de Europese normalisatie-instantie, met dien verstande dat die laatste rekening houden met de bepalingen van relevante internationale normen, in het bijzonder die van ISO en IEC, of enige andere internationale technische normen die, ten minste, een hoger kwaliteits-, veiligheids- en prestatieniveau garanderen dan ISO- en IEC-normen.
3.  De in lid 1 bedoelde natuurlijke of rechtspersoon houdt zich aan de in lid 1 bedoelde EU-normen om de kwaliteit van de herverwerking van hulpmiddelen die voor meervoudig gebruik zijn bestempeld, alsmede de veiligheid van de herverwerkte hulpmiddelen, te garanderen.
4.  Indien er geen geharmoniseerde normen bestaan of indien de bestaande geharmoniseerde normen onvoldoende zijn, is de Commissie gemachtigd CTS zoals bedoeld in artikel 7, lid 1, vast te stellen.
Amendement 377
Voorstel voor een verordening
Artikel 15 quinquies (nieuw)
Artikel 15 quinquies
Verslag over het functioneren van het systeem
Ten laatste vier jaar na de datum van toepassing van deze verordening beoordeelt en verzorgt de Commissie een beoordelingsverslag. Dit verslag wordt voorgelegd aan het Europees Parlement en de Raad. Indien nodig wordt bij het verslag een wetgevingsvoorstel gevoegd.
Amendement 120
Voorstel voor een verordening
Artikel 16
Implantaatkaart
Implantkaart en informatie over implanteerbare hulpmiddelen
1.  De fabrikant van een implanteerbaar hulpmiddel verstrekt tezamen met het hulpmiddel een implantaatkaart die ter beschikking wordt gesteld van de patiënt bij wie het hulpmiddel is geïmplanteerd.
1.  De fabrikant van een implanteerbaar hulpmiddel verstrekt tezamen met het hulpmiddel een implantaatkaart die ter beschikking wordt gesteld van de gezondheidswerker die het hulpmiddel implanteert en die verantwoordelijk is voor:
—  het aan de patiënt ter beschikking stellen van de implantkaart, alsmede
—  het vastleggen van alle informatie die op de kaart staat in het medische dossier van de patiënt.
De implantkaart wordt ook in elektronische vorm aan de fabrikant ter beschikking gesteld en de lidstaten zorgen ervoor dat ziekenhuizen en klinieken een elektronische versie van de implantkaart bewaren.
De volgende implantaten zijn vrijgesteld van deze verplichting: hechtingen, krammen, tandheelkundige implantaten, schroeven en platen.
De Commissie wordt gemachtigd om overeenkomstig artikel 89 gedelegeerde handelingen vast te stellen ter wijziging of aanvulling van deze lijst van vrijgestelde implantaten.
2.  Deze kaart bevat het volgende:
2.  Deze kaart bevat het volgende:
a)  de informatie voor de identificatie van het hulpmiddel, inclusief unieke code voor de identificatie van hulpmiddelen (UDI);
a)  de informatie voor de identificatie van het hulpmiddel, inclusief unieke code voor de identificatie van hulpmiddelen (UDI);
b)  waarschuwingen, voorzorgsmaatregelen of door de patiënt of een gezondheidswerker te nemen maatregelen ten aanzien van de wisselwerking met redelijk voorzienbare externe invloeden of milieuomstandigheden;
b)  waarschuwingen, voorzorgsmaatregelen of door de patiënt of een gezondheidswerker te nemen maatregelen ten aanzien van de wisselwerking met redelijk voorzienbare externe invloeden of milieuomstandigheden;
(b bis) beschrijving van potentiële negatieve effecten;
c)  informatie over de verwachte levensduur van het hulpmiddel en noodzakelijke follow-up.
c)  informatie over de verwachte levensduur van het hulpmiddel en noodzakelijke follow-up.
(c bis) belangrijkste kenmerken van het hulpmiddel, met inbegrip van de gebruikte materialen;
De lidstaten mogen nationale bepalingen vaststellen waarin staat dat de implantkaart ook informatie moet bevatten over postoperatieve follow-upzorg.
De informatie moet zodanig worden geschreven dat zij voor een leek gemakkelijk te begrijpen is.
De informatie moet zodanig worden geschreven dat zij voor een leek gemakkelijk te begrijpen is.
Amendement 121
Voorstel voor een verordening
Artikel 21 – lid 1
1.  Elke natuurlijke of rechtspersoon die op de markt een artikel aanbiedt dat speciaal bestemd is om een identiek of soortgelijk integrerend deel of onderdeel van een hulpmiddel dat defect of versleten is, te vervangen om de functie van het hulpmiddel te handhaven of te herstellen zonder de prestaties of veiligheidskenmerken ervan significant te veranderen, zorgt ervoor dat het artikel de veiligheid en prestaties van het hulpmiddel niet aantast. Er wordt bewijsmateriaal ter beschikking gehouden van de bevoegde autoriteiten van de lidstaten.
1.  Elke natuurlijke of rechtspersoon die op de markt een artikel aanbiedt dat speciaal bestemd is om een identiek of soortgelijk integrerend deel of onderdeel van een hulpmiddel dat defect of versleten is, te vervangen om de functie van het hulpmiddel te handhaven of te herstellen zonder de prestaties of veiligheidskenmerken ervan te veranderen, zorgt ervoor dat het artikel de veiligheid en prestaties van het hulpmiddel niet aantast. Wanneer het artikel deel uitmaakt van een implanteerbaar hulpmiddel, werkt de natuurlijke of rechtspersoon die het op de markt aanbiedt, samen met de fabrikant van het hulpmiddel om te waarborgen dat het compatibel is met het functionele deel van het hulpmiddel, teneinde vervanging van het gehele hulpmiddel en de gevolgen daarvan voor de veiligheid van de patiënten te vermijden. Er wordt bewijsmateriaal ter beschikking gehouden van de bevoegde autoriteiten van de lidstaten.
Amendement 122
Voorstel voor een verordening
Artikel 21 – lid 2
2.  Een artikel dat speciaal bestemd is om een deel of een onderdeel van een hulpmiddel te vervangen en dat de prestaties of veiligheidskenmerken van het hulpmiddel significant verandert, wordt als een hulpmiddel beschouwd.
2.  Een artikel dat speciaal bestemd is om een deel of een onderdeel van een hulpmiddel te vervangen en dat de prestaties of veiligheidskenmerken van het hulpmiddel verandert, wordt als een hulpmiddel beschouwd en moet voldoen aan de in deze verordening vastgestelde voorschriften.
Amendement 258
Voorstel voor een verordening
Hoofdstuk III – titel
Hoofdstuk III
Hoofdstuk VIII*
Identificatie en traceerbaarheid van hulpmiddelen, registratie van hulpmiddelen en marktdeelnemers, samenvatting van veiligheids- en klinische prestaties, Europese databank voor medische hulpmiddelen
Identificatie en traceerbaarheid van hulpmiddelen, registratie van hulpmiddelen en marktdeelnemers, Europese databank voor medische hulpmiddelen
*Ingevolge dit amendement, vallen de artikelen 23, 24, 25, 27 onder dit hoofdstuk
Amendement 123
Voorstel voor een verordening
Artikel 24 – lid 1 – inleidende formule
1.  Voor hulpmiddelen, met uitzondering van hulpmiddelen naar maat en hulpmiddelen voor onderzoek, wordt in de Unie een systeem voor unieke hulpmiddelenidentificatie opgezet. Het UDI-systeem maakt de identificatie en traceerbaarheid van hulpmiddelen mogelijk en bestaat uit het volgende:
1.  Voor hulpmiddelen, met uitzondering van hulpmiddelen naar maat en hulpmiddelen voor onderzoek, wordt in de Unie een uniform systeem voor unieke hulpmiddelenidentificatie (UDI) opgezet. Het UDI-systeem maakt de identificatie en traceerbaarheid van hulpmiddelen mogelijk, moet, indien mogelijk, afgestemd zijn op het mondiale regelgevingsregime voor UDI's van medische hulpmiddelen, en bestaat uit het volgende:
Amendement 124
Voorstel voor een verordening
Artikel 24 – lid 1 bis (nieuw)
1 bis.  Het UDI-systeem wordt bijgewerkt met de resultaten van de evaluatie van de klinische follow-up na het in de handel brengen als bedoeld in sectie 3 van deel B van bijlage XIII.
Amendement 125
Voorstel voor een verordening
Artikel 24 – lid 2 – letter e – punt i
(i)  haar systeem voor de toekenning van UDI's gedurende de in de aanwijzing vast te stellen periode, die ten minste drie jaar vanaf de aanwijzing bedraagt, toe te passen;
(i)  haar systeem voor de toekenning van UDI's gedurende de in de aanwijzing vast te stellen periode, die ten minste vijf jaar vanaf de aanwijzing bedraagt, toe te passen;
Amendement 126
Voorstel voor een verordening
Artikel 24 – lid 8 – letter b
b)  het rechtmatige belang bij de bescherming van commercieel gevoelige informatie;
b)  het rechtmatige belang bij de bescherming van commercieel gevoelige informatie, voor zover dat de bescherming van de volksgezondheid niet in het gedrang brengt;
Amendement 127
Voorstel voor een verordening
Artikel 24 – lid 8 – letter e bis (nieuw)
(e bis) compatibiliteit met andere traceersystemen die door partijen worden gebruikt die betrokken zijn bij medische hulpmiddelen.
Amendement 128
Voorstel voor een verordening
Artikel 24 – lid 8 – letter e ter (nieuw)
(e ter) de compatibiliteit van de UDI-systemen met de veiligheidskenmerken zoals bedoeld in Richtlijn 2011/62/EU.
Amendement 129
Voorstel voor een verordening
Artikel 25 – lid 2 – alinea 1 bis (nieuw)
Er moet worden gegarandeerd dat er geen verdere nationale registraties nodig zijn.
Amendement 261
Voorstel voor een verordening
Hoofdstuk II bis (nieuw)
Hoofdstuk II bis*
Conformiteitsbeoordeling
*Ingevolge dit amendement, vallen de artikelen 26, 42, 44 bis, 45, 46, 47, 48 onder dit hoofdstuk
Amendement 130
Voorstel voor een verordening
Artikel 26
Samenvatting van de veiligheids- en klinische prestaties
Verslag over de veiligheids- en klinische prestaties
1.  Voor hulpmiddelen van klasse III en implanteerbare hulpmiddelen, met uitzondering van hulpmiddelen naar maat of hulpmiddelen voor onderzoek, stelt de fabrikant een samenvatting van de veiligheids- en klinische prestaties op. Deze wordt zodanig geschreven dat zij duidelijk is voor de beoogde gebruiker. Het ontwerp van de samenvatting maakt deel uit van de documentatie die moet worden ingediend bij de aangemelde instantie die betrokken is bij de conformiteitsbeoordeling overeenkomstig artikel 42 en wordt door die instantie gevalideerd.
1.  Voor hulpmiddelen van klasse III en implanteerbare hulpmiddelen, met uitzondering van hulpmiddelen naar maat of hulpmiddelen voor onderzoek, stelt de fabrikant een verslag over de veiligheids- en klinische prestaties van het hulpmiddel op op basis van alle informatie die tijdens het klinische onderzoek is verzameld. De fabrikant maakt, in de officiële taal/talen van het land waar het medische hulpmiddel op de markt wordt gebracht, ook een samenvatting van dat verslag die zodanig wordt geschreven dat zij eenvoudig te begrijpen is voor een leek. Het ontwerp van het verslag maakt deel uit van de documentatie die moet worden ingediend bij en geëvalueerd door de aangemelde instantie die betrokken is bij de conformiteitsbeoordeling overeenkomstig artikel 43 bis.
1 bis.  De in lid 1 bedoelde samenvatting wordt via Eudamed voor het publiek openbaar gemaakt in overeenstemming met het bepaalde in artikel 27, lid 2, onder b), en bijlage V, deel A, punt 18.
2.  De Commissie kan door middel van uitvoeringshandelingen de vorm en de presentatie vaststellen van de gegevenselementen die in de samenvatting van de veiligheids- en klinische prestaties moeten worden opgenomen. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 88, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure vastgesteld.
2.  De Commissie kan door middel van uitvoeringshandelingen het formaat van de presentatie vaststellen van de gegevenselementen die zowel in het verslag, als de samenvatting zoals bedoeld in lid 1 moeten worden opgenomen. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 88, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure vastgesteld.
Amendement 131
Voorstel voor een verordening
Artikel 27
1.  De Commissie ontwikkelt en beheert de Europese databank voor medische hulpmiddelen (Eudamed) voor de volgende doeleinden:
1.  De Commissie ontwikkelt en beheert de Europese databank voor medische hulpmiddelen (Eudamed) voor de volgende doeleinden:
a)  om het publiek in staat te stellen zich goed te informeren over de in de handel gebrachte hulpmiddelen, de door de aangemelde instanties afgegeven overeenkomstige certificaten en de desbetreffende marktdeelnemers;
a)  om het publiek in staat te stellen zich goed te informeren over de in de handel gebrachte of uit de handel genomen hulpmiddelen, de door de aangemelde instanties afgegeven overeenkomstige certificaten en de desbetreffende marktdeelnemers, met inachtneming van de regels inzake vertrouwelijkheid van commerciële gegevens;
b)  om de hulpmiddelen op de interne markt traceerbaar te maken;
b)  om de hulpmiddelen op de interne markt traceerbaar te maken;
c)  om het publiek in staat te stellen zich goed te informeren over klinische onderzoeken en opdrachtgevers van klinische onderzoeken die in meer dan één lidstaat worden uitgevoerd in staat te stellen aan hun informatieverplichtingen uit hoofde van de artikelen 50 tot en met 60 te voldoen;
c)  om het publiek in staat te stellen zich goed te informeren over klinische onderzoeken, alsook inzicht te hebben in bewakingsgegevens en markttoezichtactiviteiten, en ervoor te zorgen dat gezondheidswerkers passende toegang hebben tot de resultaten van klinische onderzoeken, en opdrachtgevers van klinische onderzoeken die in meer dan één lidstaat worden uitgevoerd in staat te stellen aan hun informatieverplichtingen uit hoofde van de artikelen 50 tot en met 60 te voldoen;
(d)  om fabrikanten in staat te stellen aan hun informatieverplichtingen uit hoofde van de artikelen 61 tot en met 66 te voldoen;
(d)  om fabrikanten in staat te stellen aan hun informatieverplichtingen uit hoofde van de artikelen 61 tot en met 66 te voldoen;
e)  om de bevoegde autoriteiten van de lidstaten en de Commissie in staat te stellen hun taken in verband met deze verordening op een goed geïnformeerde basis uit te voeren en hun onderlinge samenwerking te verbeteren.
e)  om de bevoegde autoriteiten van de lidstaten en de Commissie in staat te stellen hun taken in verband met deze verordening op een goed geïnformeerde basis uit te voeren en hun onderlinge samenwerking te verbeteren.
2.  Eudamed omvat de volgende integrerende onderdelen:
2.  Eudamed omvat de volgende integrerende onderdelen:
a)  het elektronische UDI-systeem, als bedoeld in artikel 24;
a)  het elektronische UDI-systeem, als bedoeld in artikel 24;
b)  het elektronische systeem voor de registratie van hulpmiddelen en marktdeelnemers, als bedoeld in artikel 25;
b)  het elektronische systeem voor de registratie van hulpmiddelen en marktdeelnemers, als bedoeld in artikel 25;
c)  het elektronische systeem voor informatie over certificaten, als bedoeld in artikel 45, lid 4;
c)  het elektronische systeem voor informatie over certificaten, als bedoeld in artikel 45, lid 4;
(d)  het elektronische systeem voor klinische onderzoeken, als bedoeld in artikel 53;
(d)  het elektronische systeem voor klinische onderzoeken, als bedoeld in artikel 53;
e)  het elektronische bewakingssysteem, als bedoeld in artikel 62;
e)  het elektronische bewakingssysteem, als bedoeld in artikel 62;
f)  het elektronische systeem voor markttoezicht, als bedoeld in artikel 68.
f)  het elektronische systeem voor markttoezicht, als bedoeld in artikel 68.
(f bis) het elektronische systeem voor de registratie van dochterondernemingen en subcontractanten, als bedoeld in artikel 30 bis;
(f ter) het elektronische systeem voor speciaal aangemelde instanties, als bedoeld in artikel 43 ter.
3.  De gegevens worden in Eudamed ingevoerd door de lidstaten, de aangemelde instanties, de marktdeelnemers en de opdrachtgevers, als aangegeven in de bepalingen betreffende de in lid 2 vermelde elektronische systemen.
3.  De gegevens worden in Eudamed ingevoerd door de Commissie, de lidstaten, de aangemelde instanties, de marktdeelnemers, de opdrachtgevers en gezondheidswerkers, als aangegeven in de bepalingen betreffende de in lid 2 vermelde elektronische systemen.
4.  Alle door Eudamed verzamelde en verwerkte informatie is toegankelijk voor de lidstaten en de Commissie. De informatie is ook toegankelijk voor aangemelde instanties, marktdeelnemers, opdrachtgevers en het publiek voor zover aangegeven in de in lid 2 bedoelde bepalingen.
4.  Alle door Eudamed verzamelde en verwerkte informatie is toegankelijk voor de lidstaten en de Commissie. De informatie is ook toegankelijk voor aangemelde instanties, marktdeelnemers, opdrachtgevers, gezondheidswerkers en het publiek voor zover aangegeven in de in lid 2 bedoelde bepalingen.
5.  Eudamed bevat alleen persoonsgegevens voor zover dit noodzakelijk is voor de verzameling en verwerking van de informatie door de in lid 2 bedoelde elektronische systemen overeenkomstig deze verordening. De persoonsgegevens worden bewaard in een vorm die de identificatie van de betrokkenen mogelijk maakt gedurende een periode die niet langer is dan de in artikel 8, lid 4, bedoelde perioden.
5.  Eudamed bevat alleen persoonsgegevens voor zover dit noodzakelijk is voor de verzameling en verwerking van de informatie door de in lid 2 bedoelde elektronische systemen overeenkomstig deze verordening. De persoonsgegevens worden bewaard in een vorm die de identificatie van de betrokkenen mogelijk maakt gedurende een periode die niet langer is dan de in artikel 8, lid 4, bedoelde perioden.
6.  De Commissie en de lidstaten zorgen ervoor dat de betrokkenen hun recht op informatie, toegang, rectificatie en bezwaar overeenkomstig Verordening (EG) nr. 45/2001 respectievelijk Richtlijn 95/46/EG doeltreffend kunnen uitoefenen. Zij zorgen ervoor dat de betrokkenen het recht op toegang tot hun gegevens en het recht om onjuiste of onvolledige gegevens te laten corrigeren en wissen, doeltreffend kunnen uitoefenen. De Commissie en de lidstaten zorgen er overeenkomstig hun respectieve verantwoordelijkheden voor dat onjuiste en onrechtmatig verwerkte gegevens overeenkomstig de toepasselijke wetgeving worden gewist. Het corrigeren of wissen van gegevens geschiedt zo spoedig mogelijk, maar in ieder geval binnen zestig dagen nadat de betrokkene hierom heeft verzocht.
6.  De Commissie en de lidstaten zorgen ervoor dat de betrokkenen hun recht op informatie, toegang, rectificatie en bezwaar overeenkomstig Verordening (EG) nr. 45/2001 respectievelijk Richtlijn 95/46/EG doeltreffend kunnen uitoefenen. Zij zorgen ervoor dat de betrokkenen het recht op toegang tot hun gegevens en het recht om onjuiste of onvolledige gegevens te laten corrigeren en wissen, doeltreffend kunnen uitoefenen. De Commissie en de lidstaten zorgen er overeenkomstig hun respectieve verantwoordelijkheden voor dat onjuiste en onrechtmatig verwerkte gegevens overeenkomstig de toepasselijke wetgeving worden gewist. Het corrigeren of wissen van gegevens geschiedt zo spoedig mogelijk, maar in ieder geval binnen zestig dagen nadat de betrokkene hierom heeft verzocht.
7.  De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen de voor de ontwikkeling en het beheer van Eudamed noodzakelijke uitvoeringsvoorschriften vast. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 88, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.
7.  De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen de voor de ontwikkeling en het beheer van Eudamed noodzakelijke uitvoeringsvoorschriften vast. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 88, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.
7 bis.  De informatie die in de Europese databank wordt ingevoerd, is betrouwbaar, transparant en gebruiksvriendelijk, en stelt het publiek en gezondheidswerkers in staat om informatie over geregistreerde hulpmiddelen, marktdeelnemers, klinische onderzoeken, bewakingsgegevens en markttoezichtactiviteiten te vergelijken.
Bij de ontwikkeling en het beheer van Eudamed zorgt de Commissie er in overleg met de betrokken partners, waaronder patiënten- en consumentenorganisaties, voor dat alle voor het publiek toegankelijke onderdelen van Eudamed gebruiksvriendelijk zijn.
8.  In verband met haar verantwoordelijkheden overeenkomstig dit artikel en de daarbij horende verwerking van persoonsgegevens wordt de Commissie beschouwd als de voor de verwerking verantwoordelijke van Eudamed en de elektronische systemen daarvan.
8.  In verband met haar verantwoordelijkheden overeenkomstig dit artikel en de daarbij horende verwerking van persoonsgegevens wordt de Commissie beschouwd als de voor de verwerking verantwoordelijke van Eudamed en de elektronische systemen daarvan.
Amendement 259
Voorstel voor een verordening
Hoofdstuk IV – titel
Hoofdstuk IV
Hoofdstuk IV*
Aangemelde instanties
Aangemelde instanties
*Ingevolge dit amendement, vallen de artikelen 28 tot en met 40 bis en de artikelen 43 bis tot en met 43 quater onder dit hoofdstuk
Amendement 132
Voorstel voor een verordening
Artikel 28 – leden 5 - 8
5.  De voor de aangemelde instanties verantwoordelijke nationale autoriteit waarborgt dat de verkregen informatie vertrouwelijk wordt behandeld. Zij wisselt echter informatie over een aangemelde instantie met andere lidstaten en de Commissie uit.
5.  De voor de aangemelde instanties verantwoordelijke nationale autoriteit waarborgt dat de vertrouwelijke aspecten van de verkregen informatie als zodanig worden behandeld. Zij wisselt echter informatie over een aangemelde instantie met andere lidstaten en de Commissie uit.
6.  De voor de aangemelde instanties verantwoordelijke nationale autoriteit beschikt over een voldoende aantal bekwame medewerkers om haar taken naar behoren uit te voeren.
6.  De voor de aangemelde instanties verantwoordelijke nationale autoriteit beschikt over een voldoende aantal bekwame interne medewerkers in vaste dienst om haar taken naar behoren uit te voeren. De naleving van dit vereiste wordt gecontroleerd in het kader van de collegiale toetsing zoals bedoeld in lid 8.
Het personeel van de nationale autoriteit die belast is met het controleren van het werk van het personeel van aangemelde instanties die productgerelateerde toetsingen verrichten, beschikt aantoonbaar over kwalificaties die gelijkwaardig zijn aan die van het personeel van de aangemelde instanties, zoals bedoeld in punt 3.2.5. van bijlage VI.
Het personeel van de nationale autoriteit die belast is met het controleren van het werk van het personeel van aangemelde instanties die het systeem voor kwaliteitsbeheersing van de fabrikant controleert, beschikt aantoonbaar over kwalificaties die gelijkwaardig zijn aan die van het personeel van de aangemelde instanties, zoals bedoeld in punt 3.2.6. van bijlage VI.
Wanneer een nationale autoriteit verantwoordelijk is voor de aanwijzing van aangemelde instanties op het gebied van andere producten dan medische hulpmiddelen, wordt de bevoegde autoriteit voor medische hulpmiddelen, onverminderd artikel 33, lid 3, geraadpleegd over alle aspecten die specifiek betrekking hebben op medische hulpmiddelen.
Wanneer een nationale autoriteit verantwoordelijk is voor de aanwijzing van aangemelde instanties op het gebied van andere producten dan medische hulpmiddelen, wordt de bevoegde autoriteit voor medische hulpmiddelen geraadpleegd over alle aspecten die specifiek betrekking hebben op medische hulpmiddelen.
7.  De lidstaten verstrekken de Commissie en de andere lidstaten informatie over hun procedures voor de beoordeling, aanwijzing en aanmelding van conformiteitsbeoordelingsinstanties en voor het toezicht op aangemelde instanties, en over alle wijzigingen daarin.
7.  De uiteindelijke verantwoordelijkheid voor de aangemelde instanties en de voor de aangemelde instanties verantwoordelijke nationale autoriteit berust bij de lidstaat waarin deze zijn gevestigd. De lidstaat is verplicht te controleren of de aangewezen voor de aangemelde instanties verantwoordelijke nationale autoriteit haar activiteiten omtrent de beoordeling, aanwijzing en aanmelding van de conformiteitsbeoordelingsinstanties en omtrent het toezicht op aangemelde instanties correct uitvoert, en of de aangewezen voor de aangemelde instanties verantwoordelijke nationale autoriteit haar activiteiten onpartijdig en objectief uitvoert. De lidstaten verstrekken de Commissie en de andere lidstaten alle informatie waarom zij vragen over hun procedures voor de beoordeling, aanwijzing en aanmelding van conformiteitsbeoordelingsinstanties en voor het toezicht op aangemelde instanties, en over alle wijzigingen daarin. Dergelijke informatie wordt voor het publiek beschikbaar gesteld met inachtneming van het bepaalde in artikel 84.
8.  De voor de aangemelde instanties verantwoordelijke nationale autoriteit wordt elke twee jaar intercollegiaal getoetst. De intercollegiale toetsing omvat een bezoek ter plekke bij de conformiteitsbeoordelingsinstantie of een aangemelde instantie onder de verantwoordelijkheid van de geëvalueerde autoriteit. In het in lid 6, tweede alinea, bedoelde geval neemt de bevoegde autoriteit voor medische hulpmiddelen deel aan de intercollegiale toetsing.
8.  De voor de aangemelde instanties verantwoordelijke nationale autoriteit wordt elke twee jaar intercollegiaal getoetst. De intercollegiale toetsing omvat een bezoek ter plekke bij de conformiteitsbeoordelingsinstantie of een aangemelde instantie onder de verantwoordelijkheid van de geëvalueerde autoriteit. In het in lid 6, tweede alinea, bedoelde geval neemt de bevoegde autoriteit voor medische hulpmiddelen deel aan de intercollegiale toetsing.
De lidstaten stellen het jaarlijkse plan voor de intercollegiale toetsing op, waarbij wordt gezorgd voor een passende roulatie wat de evaluerende en geëvalueerde autoriteiten betreft, en dienen het bij de Commissie in. De Commissie mag deelnemen aan de toetsing. De uitkomst van de intercollegiale toetsing wordt meegedeeld aan alle lidstaten en aan de Commissie en een samenvatting van de uitkomst wordt openbaar gemaakt.
De lidstaten stellen het jaarlijkse plan voor de intercollegiale toetsing op, waarbij wordt gezorgd voor een passende roulatie wat de evaluerende en geëvalueerde autoriteiten betreft, en dienen het bij de Commissie in. De Commissie neemt deel aan de toetsing. De uitkomst van de intercollegiale toetsing wordt meegedeeld aan alle lidstaten en een samenvatting van de uitkomst wordt openbaar gemaakt.
Amendement 133
Voorstel voor een verordening
Artikel 29 – lid 1
1.  De aangemelde instanties moeten voldoen aan de organisatorische en algemene voorschriften en de voorschriften inzake kwaliteitsmanagement, middelen en processen die nodig zijn om de taken te verrichten waarvoor zij overeenkomstig deze verordening zijn aangewezen. De minimumvoorschriften waaraan de aangemelde instanties moeten voldoen, staan vermeld in bijlage VI.
1.  De aangemelde instanties moeten voldoen aan de organisatorische en algemene voorschriften en de voorschriften inzake kwaliteitsmanagement, middelen en processen die nodig zijn om de taken te verrichten waarvoor zij overeenkomstig deze verordening zijn aangewezen. In dit verband wordt gezorgd voor permanent administratief, technisch en wetenschappelijk intern personeel met medische, technische en, indien mogelijk, farmacologische kennis. Er moet permanent intern personeel worden ingezet, maar de aangemelde instanties hebben de flexibiliteit om ad hoc en tijdelijk externe deskundigen in te huren wanneer nodig. De minimumvoorschriften waaraan de aangemelde instanties moeten voldoen, staan vermeld in bijlage VI. Overeenkomstig punt 1.2 van bijlage VI wordt de aangemelde instantie in het bijzonder zodanig georganiseerd en beheerd dat de onafhankelijkheid, objectiviteit en onpartijdigheid van haar activiteiten gewaarborgd zijn en belangenconflicten worden vermeden.
De aangemelde instantie publiceert een overzicht van het personeel van de instantie dat verantwoordelijk is voor de conformiteitsbeoordeling en de certificering van medische hulpmiddelen. Dit overzicht dient minimaal de kwalificaties, cv's en belangenverstrengelingsverklaringen van de afzonderlijke werknemers te bevatten. Het overzicht wordt naar de voor de aangemelde instanties verantwoordelijke nationale autoriteit gestuurd, die controleert of het personeel voldoet aan de regels die conform deze verordening gelden. Het overzicht wordt bovendien naar de Commissie gestuurd.
Amendement 134
Voorstel voor een verordening
Artikel 30
-1. De aangemelde instanties moeten beschikken over permanente interne bekwame medewerkers en expertise, zowel op technisch gebied in verband met de beoordeling van de prestaties van de hulpmiddelen, als op medisch gebied. Zij hebben de capaciteit om de kwaliteit van subcontractanten intern te evalueren.
Contracten kunnen worden gegund aan externe deskundigen voor de beoordeling van medische hulpmiddelen of technologieën, in het bijzonder die waarvoor de klinische expertise beperkt is.
1.  Wanneer een aangemelde instantie specifieke taken in verband met de conformiteitsbeoordeling uitbesteedt of een beroep doet op een dochteronderneming voor specifieke taken in verband met de conformiteitsbeoordeling, controleert zij of de subcontractant of dochteronderneming aan de desbetreffende voorschriften in bijlage VI voldoet, en stelt zij de voor de aangemelde instanties verantwoordelijke nationale autoriteit hiervan in kennis.
1.  Wanneer een aangemelde instantie specifieke taken in verband met de conformiteitsbeoordeling uitbesteedt of een beroep doet op een dochteronderneming voor specifieke taken in verband met de conformiteitsbeoordeling, controleert zij of de subcontractant of dochteronderneming aan de desbetreffende voorschriften in bijlage VI voldoet, en stelt zij de voor de aangemelde instanties verantwoordelijke nationale autoriteit hiervan in kennis.
2.  De aangemelde instanties nemen de volledige verantwoordelijkheid op zich voor de namens hen door subcontractanten of dochterondernemingen verrichte taken.
2.  De aangemelde instanties nemen de volledige verantwoordelijkheid op zich voor de namens hen door subcontractanten of dochterondernemingen verrichte taken.
2 bis.  De aangemelde instanties maken de lijst van subcontractanten of dochterondernemingen, de specifieke taken waarvoor zij verantwoordelijk zijn en de belangenverklaringen van hun personeel openbaar.
3.  De conformiteitsbeoordelingsactiviteiten kunnen alleen met toestemming van de natuurlijke of rechtspersoon die om een conformiteitsbeoordeling heeft verzocht, worden uitbesteed of door een dochteronderneming worden uitgevoerd.
3.  De conformiteitsbeoordelingsactiviteiten kunnen alleen met uitdrukkelijke toestemming van de natuurlijke of rechtspersoon die om een conformiteitsbeoordeling heeft verzocht, worden uitbesteed of door een dochteronderneming worden uitgevoerd.
4.  De aangemelde instanties houden alle relevante documenten over de controle van de kwalificaties van de subcontractant of de dochteronderneming en de door hen uit hoofde van deze verordening uitgevoerde werkzaamheden ter beschikking van de voor de aangemelde instanties verantwoordelijke nationale autoriteit.
4.  Ten minste één keer per jaar dienen de aangemelde instanties alle relevante documenten over de controle van de kwalificaties van de subcontractant of de dochteronderneming en de door hen uit hoofde van deze verordening uitgevoerde werkzaamheden in bij de voor de aangemelde instanties verantwoordelijke nationale autoriteit.
4 bis.  In het kader van de in artikel 35, lid 3, bedoelde jaarlijkse beoordeling van de aangemelde instanties wordt ook nagegaan of de onderaannemer(s) of de dochteronderneming(en) van de aangemelde instanties voldoen aan de in bijlage VI vastgestelde voorschriften.
Amendement 135
Voorstel voor een verordening
Artikel 30 bis (nieuw)
Artikel 30 bis
Elektronisch systeem voor de registratie van dochterondernemingen en subcontractanten
1.  In samenwerking met de lidstaten wordt door de Commissie een elektronisch systeem opgezet en beheerd voor de verzameling en verwerking van informatie over subcontractanten en dochterondernemingen, alsook over de specifieke taken waarvoor zij verantwoordelijk zijn.
2.  Voordat taken kunnen worden uitbesteed, moet de aangemelde instantie die voornemens is specifieke taken in verband met de conformiteitsbeoordeling uit te besteden of die een beroep doet op een dochteronderneming voor specifieke taken in verband met de conformiteitsbeoordeling zowel de naam als de specifieke taken van de subcontractant of de dochteronderneming registreren.
3.  Binnen een week nadat een wijziging heeft plaatsgevonden met betrekking tot de in lid 1 bedoelde informatie, werkt de desbetreffende marktdeelnemer de gegevens in het elektronische systeem bij.
4.  De gegevens in het elektronische systeem zijn toegankelijk voor het publiek.
Amendement 136
Voorstel voor een verordening
Artikel 31 – lid 1 – alinea 1 bis (nieuw)
Indien een conformiteitsbeoordelingsinstantie wenst te worden aangemeld voor een hulpmiddel zoals bedoeld in artikel 43 bis, lid 1, geeft zij dit aan en dient zij een aanmeldingsaanvraag bij het Bureau in overeenkomstig artikel 43 bis.
Amendement 137
Voorstel voor een verordening
Artikel 32 – leden 3 tot 6
3.  Binnen 14 dagen na de in lid 2 bedoelde indiening van het voorlopige verslag wijst de Commissie een gezamenlijk beoordelingsteam aan, bestaande uit ten minste twee deskundigen die zijn gekozen uit een lijst van deskundigen die gekwalificeerd zijn op het gebied van de beoordeling van conformiteitsbeoordelingsinstanties. De lijst wordt door de Commissie in samenwerking met de MDCG opgesteld. Ten minste een van deze deskundigen is een vertegenwoordiger van de Commissie, die het gezamenlijke beoordelingsteam leidt.
3.  Binnen 14 dagen na de in lid 2 bedoelde indiening van het voorlopige verslag wijst de Commissie een gezamenlijk beoordelingsteam aan, bestaande uit ten minste drie deskundigen die zijn gekozen uit een lijst van deskundigen die gekwalificeerd zijn op het gebied van de beoordeling van conformiteitsbeoordelingsinstanties en geen belangenconflicten hebben met de conformiteitsbeoordelingsinstantie die het verzoek heeft ingediend. De lijst wordt door de Commissie in samenwerking met de MDCG opgesteld. Ten minste een van deze deskundigen is een vertegenwoordiger van de Commissie, en ten minste een tweede deskundige komt uit een andere lidstaat dan die waarin de conformiteitsbeoordelingsinstantie die het verzoek heeft ingediend, gevestigd is. De vertegenwoordiger van de Commissie leidt het gezamenlijke beoordelingsteam. Indien de conformiteitsbeoordelingsinstantie aanmelding heeft aangevraagd voor hulpmiddelen zoals bedoeld in artikel 43 bis, lid 1, maakt ook het Bureau onderdeel van het gezamenlijke beoordelingsteam uit.
4.  Binnen negentig dagen na aanwijzing van het gezamenlijke beoordelingsteam onderzoeken de voor de aangemelde instanties verantwoordelijke nationale autoriteit en het gezamenlijke beoordelingsteam de tezamen met het verzoek overeenkomstig artikel 31 ingediende documentatie en voeren ter plekke een beoordeling uit van de conformiteitsbeoordelingsinstantie die het verzoek heeft ingediend en, indien relevant, van binnen of buiten de Unie gevestigde dochterondernemingen of subcontractanten die bij het conformiteitsbeoordelingsproces zullen worden betrokken. Een dergelijke beoordeling ter plekke betreft niet de voorschriften waarvoor de conformiteitsbeoordelingsinstantie die het verzoek heeft ingediend een certificaat heeft ontvangen dat is afgegeven door de nationale accreditatie-instantie als bedoeld in artikel 31, lid 2, tenzij de in artikel 32, lid 3, bedoelde vertegenwoordiger van de Commissie om beoordeling ter plekke vraagt.
4.  Binnen negentig dagen na aanwijzing van het gezamenlijke beoordelingsteam onderzoeken de voor de aangemelde instanties verantwoordelijke nationale autoriteit en het gezamenlijke beoordelingsteam de tezamen met het verzoek overeenkomstig artikel 31 ingediende documentatie en voeren ter plekke een beoordeling uit van de conformiteitsbeoordelingsinstantie die het verzoek heeft ingediend en, indien relevant, van binnen of buiten de Unie gevestigde dochterondernemingen of subcontractanten die bij het conformiteitsbeoordelingsproces zullen worden betrokken. Een dergelijke beoordeling ter plekke betreft niet de voorschriften waarvoor de conformiteitsbeoordelingsinstantie die het verzoek heeft ingediend een certificaat heeft ontvangen dat is afgegeven door de nationale accreditatie-instantie als bedoeld in artikel 31, lid 2, tenzij de in artikel 32, lid 3, bedoelde vertegenwoordiger van de Commissie om beoordeling ter plekke vraagt.
Bevindingen betreffende de niet-naleving door een instantie van de in bijlage VI vastgestelde voorschriften worden tijdens het beoordelingsproces aan de orde gesteld en besproken tussen de voor de aangemelde instanties verantwoordelijke nationale autoriteit en het gezamenlijke beoordelingsteam om tot een gemeenschappelijke overeenstemming over de beoordeling van het verzoek te komen. Afwijkende meningen worden in het beoordelingsverslag van de verantwoordelijke nationale autoriteit aangegeven.
Bevindingen betreffende de niet-naleving door een conformiteitsbeoordelingsinstantie die een verzoek heeft ingediend van de in bijlage VI vastgestelde voorschriften worden tijdens het beoordelingsproces aan de orde gesteld en besproken tussen de voor de aangemelde instanties verantwoordelijke nationale autoriteit en het gezamenlijke beoordelingsteam. De nationale autoriteit beschrijft in het beoordelingsverslag de maatregelen die zij neemt om te waarborgen dat de conformiteitsbeoordelingsinstantie die een verzoek heeft ingediend aan de voorschriften van bijlage VI voldoet. Bij afwijkende meningen wordt aan het beoordelingsverslag van de verantwoordelijke nationale autoriteit een afzonderlijk advies van het beoordelingsteam worden toegevoegd waarin de bedenkingen met betrekking tot de aanmelding worden uiteengezet.
5.  De voor de aangemelde instanties verantwoordelijke nationale autoriteit dient haar beoordelingsverslag en haar ontwerpaanmelding in bij de Commissie die deze documenten onmiddellijk doorstuurt naar de MDCG en de leden van het gezamenlijke beoordelingsteam. Op verzoek van de Commissie worden die documenten door de autoriteit in maximaal drie officiële talen van de Unie ingediend.
5.  De voor de aangemelde instanties verantwoordelijke nationale autoriteit dient haar beoordelingsverslag en haar ontwerpaanmelding in bij de Commissie die deze documenten onmiddellijk doorstuurt naar de MDCG en de leden van het gezamenlijke beoordelingsteam. In het geval van een afzonderlijk advies van het beoordelingsteam wordt dit ook aan de Commissie voorgelegd ter indiening bij de MDCG. Op verzoek van de Commissie worden die documenten door de autoriteit in maximaal drie officiële talen van de Unie ingediend.
6.  Het gezamenlijke beoordelingsteam brengt zijn verslag over het beoordelingsverslag en de ontwerpaanmelding uit binnen 21 dagen na ontvangst van die documenten en de Commissie dient dit advies onmiddellijk in bij de MDCG. Binnen 21 dagen na ontvangst van het advies van het gezamenlijke beoordelingsteam stelt de MDCG een aanbeveling op over de ontwerpaanmelding die de desbetreffende nationale autoriteit naar behoren in aanmerking neemt bij haar besluit over de aanwijzing van de aangemelde instantie.
6.  Het gezamenlijke beoordelingsteam brengt zijn definitieve verslag over het beoordelingsverslag, de ontwerpaanmelding en eventueel het afzonderlijke advies van het beoordelingsteam uit binnen 21 dagen na ontvangst van die documenten en de Commissie dient dit advies onmiddellijk in bij de MDCG. Binnen 21 dagen na ontvangst van het advies van het gezamenlijke beoordelingsteam stelt de MDCG een aanbeveling op over de ontwerpaanmelding. De desbetreffende nationale autoriteit baseert haar besluit over de aanwijzing van de aangemelde instantie op deze aanbeveling van de MDCG. Indien haar besluit van de aanbeveling van de MDCG afwijkt, doet de bevoegde nationale autoriteit de MDCG schriftelijk de volledige rechtvaardiging van haar besluit toekomen.
Amendement 138
Voorstel voor een verordening
Artikel 33 – leden 2 tot 4, 8 en 9
2.  De lidstaten kunnen alleen conformiteitsbeoordelingsinstanties aanmelden die aan de voorschriften van bijlage VI voldoen.
2.  De lidstaten melden alleen conformiteitsbeoordelingsinstanties aan die aan de voorschriften van bijlage VI voldoen en waarvoor de in artikel 32 bedoelde beoordelingsprocedure is afgerond.
3.  Wanneer een voor de aangemelde instanties verantwoordelijke nationale autoriteit verantwoordelijk is voor de aanwijzing van aangemelde instanties op het gebied van andere producten dan medische hulpmiddelen, brengt de bevoegde autoriteit voor medische hulpmiddelen vóór de aanmelding een positief advies over de aanmelding en de reikwijdte daarvan uit.
4.  De aanmelding geeft duidelijk de reikwijdte van de aanwijzing aan, onder vermelding van de conformiteitsbeoordelingsactiviteiten, de conformiteitsbeoordelingsprocedures en het soort hulpmiddelen dat de aangemelde instantie mag beoordelen.
4.  De aanmelding geeft duidelijk de reikwijdte van de aanwijzing aan, onder vermelding van de conformiteitsbeoordelingsactiviteiten, de conformiteitsbeoordelingsprocedures en het soort en de klasse hulpmiddelen die de aangemelde instantie mag beoordelen.
De Commissie kan door middel van uitvoeringshandelingen een lijst met codes en de overeenkomstige soorten hulpmiddelen opstellen om de reikwijdte vast te stellen van de aanwijzing van de aangemelde instanties die de lidstaten in hun aanmelding moeten aangeven. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 88, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure vastgesteld.
De Commissie kan door middel van uitvoeringshandelingen een lijst met codes en de overeenkomstige risicoklassen en soorten hulpmiddelen opstellen om de reikwijdte vast te stellen van de aanwijzing van de aangemelde instanties die de lidstaten in hun aanmelding moeten aangeven. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 88, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure vastgesteld.
8.  Wanneer een lidstaat of de Commissie overeenkomstig lid 7 bezwaar aantekent, wordt het effect van de aanmelding opgeschort. In dat geval legt de Commissie de aangelegenheid binnen 15 dagen na het verstrijken van de in lid 7 bedoelde periode aan de MDCG voor. Na raadpleging van de betrokken partijen brengt de MDCG haar advies uit binnen 28 dagen nadat de aangelegenheid aan haar is voorgelegd. Als de aanmeldende lidstaat het niet met het advies van de MDCG eens is, kan hij de Commissie verzoeken advies uit te brengen.
8.  Wanneer een lidstaat of de Commissie overeenkomstig lid 7 bezwaar aantekent, wordt het effect van de aanmelding onmiddellijk opgeschort. In dat geval legt de Commissie de aangelegenheid binnen 15 dagen na het verstrijken van de in lid 7 bedoelde periode aan de MDCG voor. Na raadpleging van de betrokken partijen brengt de MDCG haar advies uit binnen 28 dagen nadat de aangelegenheid aan haar is voorgelegd. Als de aanmeldende lidstaat het niet met het advies van de MDCG eens is, kan hij de Commissie verzoeken advies uit te brengen.
9.  Wanneer geen bezwaar wordt aangetekend overeenkomstig lid 7 of wanneer de MDCG of de Commissie, na te zijn geraadpleegd overeenkomstig lid 8, van mening is dat de aanmelding volledig of gedeeltelijk kan worden aanvaard, maakt de Commissie de aanmelding dienovereenkomstig bekend.
9.  Wanneer geen bezwaar wordt aangetekend overeenkomstig lid 7 of wanneer de MDCG of de Commissie, na te zijn geraadpleegd overeenkomstig lid 8, van mening is dat de aanmelding volledig kan worden aanvaard, maakt de Commissie de aanmelding dienovereenkomstig bekend.
De Commissie voert de informatie betreffende de aanmelding van de aangemelde instantie tevens in het in artikel 27, lid 2, bedoelde elektronische systeem in. De bekendmaking ervan gaat vergezeld van het definitieve beoordelingsverslag van de voor de aangemelde instanties verantwoordelijke nationale autoriteit, het advies van het gezamenlijke beoordelingsteam en de aanbeveling van de MDCG die in dit artikel worden genoemd.
De volledige aanmelding, zoals de klasse en de typologie van de hulpmiddelen, alsmede de bijlagen,worden ter beschikking gesteld van het publiek.
Amendement 139
Voorstel voor een verordening
Artikel 34 – lid 1
1.  De Commissie kent een identificatienummer toe aan elke aangemelde instantie waarvoor de aanmelding overeenkomstig artikel 33 is aanvaard. Zij kent slechts één identificatienummer toe, ook als de instantie uit hoofde van diverse handelingen van de Unie is aangemeld.
1.  De Commissie kent een identificatienummer toe aan elke aangemelde instantie waarvoor de aanmelding overeenkomstig artikel 33 is aanvaard. Zij kent slechts één identificatienummer toe, ook als de instantie uit hoofde van diverse handelingen van de Unie is aangemeld. Instanties die in overeenstemming met Richtlijn 90/385/EEG en Richtlijn 93/42/EEG zijn aangemeld, behouden het hun toegekende identificatienummer wanneer ze een nieuwe aanmelding ontvangen.
Amendement 140
Voorstel voor een verordening
Artikel 34 – lid 2
2.  De Commissie maakt de lijst van de uit hoofde van deze verordening aangemelde instanties openbaar, inclusief de aan hen toegekende identificatienummers en de activiteiten waarvoor zij zijn aangemeld. De Commissie zorgt ervoor dat de lijst wordt bijgewerkt.
2.   De Commissie maakt de lijst van de uit hoofde van deze verordening aangemelde instanties gemakkelijk toegankelijk voor het publiek, inclusief de aan hen toegekende identificatienummers en de activiteiten waarvoor zij zijn aangemeld. De Commissie zorgt ervoor dat de lijst wordt bijgewerkt.
Amendement 141
Voorstel voor een verordening
Artikel 35
1.  De voor de aangemelde instanties verantwoordelijke nationale autoriteit monitort voortdurend de aangemelde instanties om ervoor te zorgen dat zij blijven voldoen aan de voorschriften van bijlage VI. De aangemelde instanties verstrekken op verzoek alle relevante informatie en documenten om de autoriteit in staat te stellen na te gaan of aan die criteria wordt voldaan.
1.  De voor de aangemelde instanties verantwoordelijke nationale autoriteit, en, in voorkomend geval, het Bureau, monitort voortdurend de aangemelde instanties om ervoor te zorgen dat zij blijven voldoen aan de voorschriften van bijlage VI. De aangemelde instanties verstrekken op verzoek alle relevante informatie en documenten om de autoriteit in staat te stellen na te gaan of aan die criteria wordt voldaan.
De aangemelde instanties stellen de voor de aangemelde instanties verantwoordelijke nationale autoriteit onverwijld in kennis van alle veranderingen, met name betreffende hun personeel, voorzieningen, dochterondernemingen of subcontractanten, die van invloed kunnen zijn op de naleving van de voorschriften van bijlage VI of hun vermogen om de conformiteitsbeoordelingsprocedures toe te passen in verband met de hulpmiddelen waarvoor zij zijn aangewezen.
De aangemelde instanties stellen de voor de aangemelde instanties verantwoordelijke nationale autoriteit onverwijld en in ieder geval binnen vijftien dagen in kennis van alle veranderingen, met name betreffende hun personeel, voorzieningen, dochterondernemingen of subcontractanten, die van invloed kunnen zijn op de naleving van de voorschriften van bijlage VI of hun vermogen om de conformiteitsbeoordelingsprocedures toe te passen in verband met de hulpmiddelen waarvoor zij zijn aangewezen.
2.  De aangemelde instanties reageren onverwijld op door hun eigen autoriteit, de autoriteit van een andere lidstaat of de Commissie ingediende verzoeken betreffende de conformiteitsbeoordelingen die zij hebben uitgevoerd. De voor de aangemelde instanties verantwoordelijke nationale autoriteit van de lidstaat waarin de instantie is gevestigd, ziet erop toe dat gereageerd wordt op verzoeken die door de autoriteiten van een andere lidstaat of door de Commissie worden ingediend, tenzij een gegronde reden bestaat om dit niet te doen, in welk geval beide partijen de MDCG kunnen raadplegen. De aangemelde instantie of de voor de aangemelde instanties verantwoordelijke nationale autoriteit kunnen verzoeken dat aan de autoriteiten van een andere lidstaat of aan de Commissie doorgegeven informatie vertrouwelijk wordt behandeld.
2.  De aangemelde instanties reageren onverwijld en in ieder geval binnen vijftien dagen op door hun eigen autoriteit, de autoriteit van een andere lidstaat of de Commissie ingediende verzoeken betreffende de conformiteitsbeoordelingen die zij hebben uitgevoerd. De voor de aangemelde instanties verantwoordelijke nationale autoriteit van de lidstaat waarin de instantie is gevestigd, ziet erop toe dat gereageerd wordt op verzoeken die door de autoriteiten van een andere lidstaat of door de Commissie worden ingediend. Wanneer er een gegronde reden bestaat om dit niet te doen, lichten de aangemelde instanties deze redenen toe en raadplegen zij de MDCG, die vervolgens een aanbeveling opstelt. De voor de aangemelde instanties verantwoordelijke nationale autoriteit geeft gevolg aan de aanbeveling van de MDCG.
3.  Ten minste eens per jaar beoordeelt de voor de aangemelde instanties verantwoordelijke nationale autoriteit of elke onder haar verantwoordelijkheid vallende aangemelde instantie nog steeds aan de voorschriften van bijlage VI voldoet. Deze beoordeling omvat een bezoek ter plekke bij elke aangemelde instantie.
3.  Ten minste eens per jaar beoordeelt de voor de aangemelde instanties verantwoordelijke nationale autoriteit of elke onder haar verantwoordelijkheid vallende aangemelde instantie nog steeds aan de voorschriften van bijlage VI voldoet, met inbegrip van een beoordeling of de onderaannemer(s) en dochteronderneming(en) aan deze voorschriften voldoen. Deze beoordeling omvat een onaangekondigde inspectie middels een bezoek ter plekke bij elke aangemelde instantie, en, indien van toepassing, bij haar binnen of buiten de Unie gevestigde dochterondernemingen en subcontractanten.
De beoordeling omvat ook een controle van steekproeven van de beoordelingen die de aangemelde instantie met betrekking tot ontwerpdossiers heeft uitgevoerd, ter bevestiging van de blijvende bekwaamheid van de aangemelde instantie en ter bepaling van de kwaliteit van de door haar uitgevoerde beoordelingen, met name het vermogen van de aangemelde instantie om klinische bewijzen te evalueren en te beoordelen.
4.  Drie jaar na de aanmelding van een aangemelde instantie en daarna elke drie jaar wordt de beoordeling om te bepalen of de aangemelde instantie nog steeds aan de voorschriften van bijlage VI voldoet, uitgevoerd door de voor de aangemelde instanties verantwoordelijke nationale autoriteit van de lidstaat waarin de instantie is gevestigd en een gezamenlijk beoordelingsteam dat is aangewezen volgens de procedure van artikel 32, leden 3 en 4. Op verzoek van de Commissie of een lidstaat kan de MDCG het in dit lid beschreven beoordelingsproces te allen tijde initiëren, wanneer er redelijke zorg bestaat over de blijvende naleving van de voorschriften van bijlage VI door een aangemelde instantie.
4.  Twee jaar na de aanmelding van een aangemelde instantie en daarna elke twee jaar wordt de beoordeling om te bepalen of de aangemelde instantie en haar dochterondernemingen en subcontractanten nog steeds aan de voorschriften van bijlage VI voldoen, uitgevoerd door de voor de aangemelde instanties verantwoordelijke nationale autoriteit van de lidstaat waarin de instantie is gevestigd en een gezamenlijk beoordelingsteam dat is aangewezen volgens de procedure van artikel 32, leden 3 en 4. Op verzoek van de Commissie of een lidstaat kan de MDCG het in dit lid beschreven beoordelingsproces te allen tijde initiëren, wanneer er redelijke zorg bestaat over de blijvende naleving van de voorschriften van bijlage VI door een aangemelde instantie of een dochteronderneming of subcontractant van een aangemelde instantie.
Voor speciale aangemelde instanties zoals bedoeld in artikel 43 bis vindt de in dit lid bedoelde inspectie elk jaar plaats.
De volledige resultaten van de beoordelingen worden gepubliceerd.
5.  De lidstaten brengen ten minste eens per jaar bij de Commissie en de andere lidstaten verslag uit over hun monitoringactiviteiten. Dit verslag bevat een samenvatting die openbaar wordt gemaakt.
5.  De lidstaten brengen ten minste eens per jaar bij de Commissie en de andere lidstaten verslag uit over hun monitoringactiviteiten. Dit verslag bevat een samenvatting die openbaar wordt gemaakt.
5 bis.  De aangemelde instanties dienen elk jaar een jaarlijks activiteitenverslag met de in punt 3.5 van bijlage VI bedoelde informatie in bij de bevoegde autoriteit en de Commissie, die het doorstuurt naar de MDCG.
Amendement 142
Voorstel voor een verordening
Artikel 35 bis (nieuw)
Artikel 35 bis
Sancties
De lidstaten zien erop toe dat een sanctiesysteem wordt toegepast wanneer aangemelde instanties niet aan de minimumvereisten voldoen. Dat systeem moet transparant zijn en in verhouding staan tot de aard en de graad van de niet-naleving.
Amendement 143
Voorstel voor een verordening
Artikel 36
1.  De Commissie en de andere lidstaten worden in kennis gesteld van alle relevante latere wijzigingen in de aanmelding. De in artikel 32, leden 2 tot en met 6, en artikel 33 beschreven procedures zijn van toepassing op wijzigingen die een uitbreiding van de reikwijdte van de aanmelding omvatten. In alle andere gevallen maakt de Commissie de gewijzigde aanmelding onmiddellijk bekend in het elektronische aanmeldingsinstrument, als bedoeld in artikel 33, lid 10.
1.  De Commissie en de andere lidstaten worden in kennis gesteld van alle relevante latere wijzigingen in de aanmelding. De in artikel 32, leden 2 tot en met 6, en artikel 33 beschreven procedures zijn van toepassing op wijzigingen die een uitbreiding van de reikwijdte van de aanmelding omvatten. In alle andere gevallen maakt de Commissie de gewijzigde aanmelding onmiddellijk bekend in het elektronische aanmeldingsinstrument, als bedoeld in artikel 33, lid 10.
2.  Wanneer een voor de aangemelde instanties verantwoordelijke nationale autoriteit heeft geconstateerd dat een aangemelde instantie niet langer aan de voorschriften van bijlage VI voldoet of haar verplichtingen niet nakomt, wordt de aanmelding door de autoriteit geschorst, beperkt of geheel of gedeeltelijk ingetrokken, afhankelijk van de mate waarin niet aan die voorschriften wordt voldaan of die verplichtingen niet worden nagekomen. Een schorsing mag niet langer duren dan een jaar en kan één keer met dezelfde periode worden verlengd. Wanneer de aangemelde instantie haar activiteiten heeft gestaakt, trekt de voor de aangemelde instanties verantwoordelijke nationale autoriteit de aanmelding in.
2.  Wanneer een voor de aangemelde instanties verantwoordelijke nationale autoriteit heeft geconstateerd dat een aangemelde instantie niet langer aan de voorschriften van bijlage VI voldoet of haar verplichtingen niet nakomt, wordt de aanmelding door de autoriteit geschorst, beperkt of geheel of gedeeltelijk ingetrokken, afhankelijk van de mate waarin niet aan die voorschriften wordt voldaan of die verplichtingen niet worden nagekomen. Een schorsing loopt totdat de MDCG besluit om de schorsing ongedaan te maken, wat deze doet na een beoordeling door een gezamenlijk beoordelingsteam dat wordt aangewezen overeenkomstig de in artikel 32, lid 3, vastgestelde procedure. Wanneer de aangemelde instantie haar activiteiten heeft gestaakt, trekt de voor de aangemelde instanties verantwoordelijke nationale autoriteit de aanmelding in.
De voor de aangemelde instanties verantwoordelijke nationale autoriteit stelt de Commissie en de andere lidstaten onmiddellijk in kennis van elke schorsing, beperking of intrekking van een aanmelding.
De voor de aangemelde instanties verantwoordelijke nationale autoriteit stelt de Commissie, de andere lidstaten en de relevante fabrikanten en gezondheidswerkers onmiddellijk en in ieder geval binnen tien dagen in kennis van elke schorsing, beperking of intrekking van een aanmelding.
3.  Wanneer een aanmelding wordt beperkt, geschorst of ingetrokken, onderneemt de lidstaat de nodige stappen om ervoor te zorgen dat de dossiers van de betrokken aangemelde instantie hetzij door een andere aangemelde instantie worden behandeld, hetzij op verzoek ter beschikking worden gesteld van de voor de aangemelde instanties verantwoordelijke nationale autoriteiten en markttoezichtautoriteiten.
3.  Wanneer een aanmelding wordt beperkt, geschorst of ingetrokken, stelt de lidstaat de Commissie daarvan in kennis en onderneemt hij de nodige stappen om ervoor te zorgen dat de dossiers van de betrokken aangemelde instantie hetzij door een andere aangemelde instantie worden behandeld, hetzij op verzoek ter beschikking worden gesteld van de voor de aangemelde instanties verantwoordelijke nationale autoriteiten en markttoezichtautoriteiten.
4.  De voor de aangemelde instanties verantwoordelijke nationale autoriteit beoordeelt of de redenen die aanleiding hebben gegeven tot de wijziging van de aanmelding gevolgen hebben voor de door de aangemelde instantie afgegeven certificaten en dient binnen drie maanden na de kennisgeving van de wijzigingen in de aanmelding een verslag over haar bevindingen bij de Commissie en de andere lidstaten in. Wanneer nodig om de veiligheid van de in de handel gebrachte hulpmiddelen te waarborgen, draagt die autoriteit de aangemelde instantie op certificaten die ten onrechte zijn afgegeven, binnen een door de autoriteit bepaalde redelijke termijn te schorsen of in te trekken. Als de aangemelde instantie dit niet binnen de vastgestelde termijn doet of haar activiteiten heeft gestaakt, schorst de voor de aangemelde instanties verantwoordelijke nationale autoriteit de ten onrechte afgegeven certificaten zelf of trekt deze zelf in.
4.  De voor de aangemelde instanties verantwoordelijke nationale autoriteit beoordeelt of de redenen die aanleiding hebben gegeven tot de schorsing, beperking of intrekking van de aanmelding gevolgen hebben voor de door de aangemelde instantie afgegeven certificaten en dient binnen drie maanden na de kennisgeving van de wijzigingen in de aanmelding een verslag over haar bevindingen bij de Commissie en de andere lidstaten in. Wanneer nodig om de veiligheid van de in de handel gebrachte hulpmiddelen te waarborgen, draagt die autoriteit de aangemelde instantie op certificaten die ten onrechte zijn afgegeven, binnen een door de autoriteit bepaalde redelijke termijn, en uiterlijk dertig dagen na de publicatie van het verslag, te schorsen of in te trekken. Als de aangemelde instantie dit niet binnen de vastgestelde termijn doet of haar activiteiten heeft gestaakt, schorst de voor de aangemelde instanties verantwoordelijke nationale autoriteit de ten onrechte afgegeven certificaten zelf of trekt deze zelf in.
Om te beoordelen of de redenen die aanleiding hebben gegeven tot de schorsing, beperking of intrekking van de aanmelding, gevolgen hebben voor de afgegeven certificaten, vraagt de verantwoordelijke nationale autoriteit de relevante fabrikanten bewijzen te verstrekken van de conformiteit tijdens de aanmelding, waarbij de fabrikanten dertig dagen de tijd hebben om hierop te antwoorden.
5.  De certificaten, met uitzondering van de ten onrechte afgegeven certificaten, die zijn afgegeven door de aangemelde instantie waarvoor de aanmelding is geschorst, beperkt of ingetrokken, blijven geldig in de volgende omstandigheden:
5.  De certificaten, met uitzondering van de ten onrechte afgegeven certificaten, die zijn afgegeven door de aangemelde instantie waarvoor de aanmelding is geschorst, beperkt of ingetrokken, blijven geldig in de volgende omstandigheden:
a)  bij schorsing van een aanmelding: op voorwaarde dat de bevoegde autoriteit voor medische hulpmiddelen van de lidstaat waarin de fabrikant van het hulpmiddel waarop het certificaat betrekking heeft, is gevestigd of een andere aangemelde instantie binnen drie maanden na de schorsing schriftelijk bevestigt dat zij de functies van de aangemelde instantie tijdens de schorsingsperiode vervult;
a)  bij schorsing van een aanmelding: op voorwaarde dat een andere aangemelde instantie binnen drie maanden na de schorsing schriftelijk bevestigt dat zij de functies van de aangemelde instantie tijdens de schorsingsperiode vervult;
b)  bij beperking of intrekking van een aanmelding: gedurende een periode van drie maanden na de beperking of intrekking. De bevoegde autoriteit voor medische hulpmiddelen van de lidstaat waarin de fabrikant van het hulpmiddel waarop het certificaat betrekking heeft, is gevestigd, kan de geldigheidsduur van de certificaten verlengen voor verdere perioden van drie maanden, die tezamen niet meer dan twaalf maanden mogen bedragen, mits zij tijdens deze periode de functies van de aangemelde instantie vervult.
b)  bij beperking of intrekking van een aanmelding: gedurende een periode van drie maanden na de beperking of intrekking. De bevoegde autoriteit voor medische hulpmiddelen van de lidstaat waarin de fabrikant van het hulpmiddel waarop het certificaat betrekking heeft, is gevestigd, kan de geldigheidsduur van de certificaten verlengen voor verdere perioden van drie maanden, die tezamen niet meer dan twaalf maanden mogen bedragen, mits zij tijdens deze periode de functies van de aangemelde instantie vervult.
De autoriteit of de aangemelde instantie die de functies van de door de wijziging van de aanmelding getroffen aangemelde instantie vervult, stelt de Commissie, de andere lidstaten en de andere aangemelde instanties hiervan onmiddellijk in kennis.
De autoriteit of de aangemelde instantie die de functies van de door de wijziging van de aanmelding getroffen aangemelde instantie vervult, stelt de Commissie, de andere lidstaten en de andere aangemelde instanties hiervan onmiddellijk en in ieder geval binnen tien dagen in kennis.
De Commissie voert de informatie betreffende de wijzigingen aan aanmelding van de aangemelde instantie onmiddellijk en in ieder geval binnen tien dagen in het in artikel 27, lid 2, bedoelde elektronische systeem in.
Amendement 144
Voorstel voor een verordening
Artikel 37 – lid 3 – alinea 1
Wanneer de Commissie constateert dat een aangemelde instantie niet langer aan de aanmeldingsvoorschriften voldoet, brengt zij de aanmeldende lidstaat daarvan op de hoogte en verzoekt zij deze lidstaat de nodige corrigerende maatregelen te nemen, waaronder zo nodig schorsing, beperking of intrekking van de aanmelding.
Wanneer de Commissie constateert dat een aangemelde instantie niet langer aan de aanmeldingsvoorschriften voldoet, brengt zij de aanmeldende lidstaat daarvan op de hoogte en verzoekt zij deze lidstaat de nodige corrigerende maatregelen te nemen, waaronder zo nodig schorsing, beperking of intrekking van de aanmelding. Na de beoordeling maakt de Commissie een verslag met de adviezen van de lidstaten openbaar toegankelijk.
Amendement 145
Voorstel voor een verordening
Artikel 39 – alinea 1
De Commissie zorgt ervoor dat een passende coördinatie en samenwerking tussen de aangemelde instanties tot stand wordt gebracht en ten uitvoer wordt gelegd in de vorm van een coördinatiegroep van aangemelde instanties op het gebied van medische hulpmiddelen, waaronder medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek.
De Commissie zorgt er in samenwerking met de MDCG voor dat een passende coördinatie en samenwerking tussen de aangemelde instanties tot stand wordt gebracht en ten uitvoer wordt gelegd in de vorm van een coördinatiegroep van aangemelde instanties op het gebied van medische hulpmiddelen, waaronder medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek. Deze groep vergadert regelmatig en ten minste twee keer per jaar.
Amendement 146
Voorstel voor een verordening
Artikel 39 – alinea 2 bis (nieuw)
De Commissie of de MDCG kan verzoeken om de deelname van een aangemelde instantie.
Amendement 147
Voorstel voor een verordening
Artikel 39 – alinea 2 ter (nieuw)
De Commissie kan door middel van uitvoeringshandelingen maatregelen vaststellen met betrekking tot de uitvoeringsvoorschriften voor de werking van de coördinatiegroep van aangemelde instanties als bepaald in dit artikel. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 84, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.
Amendement 148
Voorstel voor een verordening
Artikel 40
Vergoedingen
Vergoedingen voor de activiteiten van nationale autoriteiten
1.  De lidstaat waarin de instanties zijn gevestigd, vraagt een vergoeding van de conformiteitsbeoordelingsinstanties die een verzoek indienen en van de aangemelde instanties. Deze vergoedingen dekken geheel of gedeeltelijk de kosten met betrekking tot de activiteiten die overeenkomstig deze verordening worden uitgevoerd door de voor de aangemelde instanties verantwoordelijke nationale autoriteiten.
1.  De lidstaat waarin de instanties zijn gevestigd, vraagt een vergoeding van de conformiteitsbeoordelingsinstanties die een verzoek indienen en van de aangemelde instanties. Deze vergoedingen dekken geheel of gedeeltelijk de kosten met betrekking tot de activiteiten die overeenkomstig deze verordening worden uitgevoerd door de voor de aangemelde instanties verantwoordelijke nationale autoriteiten.
2.  De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 89 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot bepaling van de structuur en de hoogte van de vergoedingen, als bedoeld in lid 1, rekening houdend met de doelstellingen op het gebied van de bescherming van de gezondheid en veiligheid van de mens, de ondersteuning van innovatie en kosteneffectiviteit. Er wordt bijzondere aandacht besteed aan de belangen van aangemelde instanties die een geldig certificaat hebben ingediend dat is afgegeven door een nationale accreditatie-instantie als bedoeld in artikel 31, lid 2, en aan aangemelde instanties die kleine en middelgrote ondernemingen zijn, als gedefinieerd bij Aanbeveling 2003/361/EG van de Commissie.
2.  De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 89 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot bepaling van de structuur en de vergelijkbare hoogte van de vergoedingen, als bedoeld in lid 1, rekening houdend met de doelstellingen op het gebied van de bescherming van de gezondheid en veiligheid van de mens, de ondersteuning van innovatie, kosteneffectiviteit en de noodzaak om gelijke voorwaarden te scheppen in alle lidstaten. Er wordt bijzondere aandacht besteed aan de belangen van aangemelde instanties die een geldig certificaat hebben ingediend dat is afgegeven door een nationale accreditatie-instantie als bedoeld in artikel 31, lid 2, en aan aangemelde instanties die kleine en middelgrote ondernemingen zijn, als gedefinieerd bij Aanbeveling 2003/361/EG van de Commissie.
Deze vergoedingen zijn evenredig en in overeenstemming met de nationale kosten voor levensonderhoud. De hoogte van de vergoedingen wordt openbaar gemaakt.
Amendement 149
Voorstel voor een verordening
Artikel 40 bis (nieuw)
Artikel 40 bis
Transparantie inzake vergoedingen die aangemelde instanties heffen ten behoeve van conformiteitsbeoordelingsactiviteiten
1.  De lidstaten stellen bepalingen inzake standaardvergoedingen voor aangemelde instanties vast.
2.  De vergoedingen zijn in alle lidstaten vergelijkbaar. Binnen 24 maanden na de datum van inwerkingtreding van deze verordening verstrekt de Commissie richtsnoeren om de vergelijkbaarheid van deze vergoedingen te vergemakkelijken.
3.  De lidstaten sturen hun lijst met standaardvergoedingen door naar de Commissie.
4.  De nationale autoriteit zorgt ervoor dat de aangemelde instanties de lijsten met standaardvergoedingen voor de conformiteitsbeoordelingsactiviteiten openbaar maken.
Amendement 260
Voorstel voor een verordening
Hoofdstuk III – titel
Hoofdstuk V
Hoofdstuk II*
Indeling en conformiteitsbeoordeling
Indeling van medische hulpmiddelen
*Ingevolge dit amendement, valt artikel 41 onder dit hoofdstuk
Amendement 150
Voorstel voor een verordening
Artikel 41 – lid 2 – alinea 2
Ten minste 14 dagen voordat een besluit wordt genomen, stelt de bevoegde autoriteit de MDCG en de Commissie van haar voorgenomen besluit in kennis.
Ten minste 14 dagen voordat een besluit wordt genomen, stelt de bevoegde autoriteit de MDCG en de Commissie van haar voorgenomen besluit in kennis. Het definitieve besluit wordt openbaar gemaakt in Eudamed.
Amendement 151
Voorstel voor een verordening
Artikel 41 – lid 3 – alinea 1
De Commissie kan op verzoek van een lidstaat of op eigen initiatief door middel van uitvoeringshandelingen een besluit nemen over de toepassing van de indelingscriteria van bijlage VII op een bepaald hulpmiddel of een categorie of groep hulpmiddelen om de indeling daarvan vast te stellen.
De Commissie kan op verzoek van een lidstaat of op eigen initiatief door middel van uitvoeringshandelingen een besluit nemen over de toepassing van de indelingscriteria van bijlage VII op een bepaald hulpmiddel of een categorie of groep hulpmiddelen om de indeling daarvan vast te stellen. Dit besluit moet met name worden genomen om een einde te maken aan uiteenlopende besluiten tussen de lidstaten.
Amendement 152
Voorstel voor een verordening
Artikel 41 – lid 3 – alinea 2
Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 88, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.
Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 88, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld. Voordat de Commissie uitvoeringshandelingen aanneemt, raadpleegt zij de betrokken belanghebbende partijen en houdt zij rekening met de door hen gedane suggesties.
Amendement 153
Voorstel voor een verordening
Artikel 41 – lid 4 – inleidende formule
4.  In het licht van de technische vooruitgang en op grond van de informatie die tijdens de in de artikelen 61 tot en met 75 beschreven bewakings- en markttoezichtactiviteiten beschikbaar komt, is de Commissie bevoegd overeenkomstig artikel 89 gedelegeerde handelingen vast te stellen wat het volgende betreft:
4.  In het licht van de technische vooruitgang en op grond van de informatie die tijdens de in de artikelen 61 tot en met 75 beschreven bewakings- en markttoezichtactiviteiten beschikbaar komt, is de Commissie, nadat zij de relevante belanghebbenden, met inbegrip van de organisaties van gezondheidswerkers, heeft geraadpleegd, bevoegd overeenkomstig artikel 89 gedelegeerde handelingen vast te stellen wat het volgende betreft:
Amendement 154
Voorstel voor een verordening
Artikel 42 – lid 4
4.  De fabrikanten van hulpmiddelen van klasse IIa, met uitzondering van hulpmiddelen naar maat of hulpmiddelen voor onderzoek, worden onderworpen aan een conformiteitsbeoordeling die is gebaseerd op volledige kwaliteitsborging, als aangegeven in bijlage VIII, met uitzondering van hoofdstuk II, met een op representativiteit berustende beoordeling van de ontwerpdocumentatie die deel uitmaakt van de technische documentatie. Bij wijze van alternatief kan de fabrikant kiezen voor de opstelling van de technische documentatie, vastgesteld in bijlage II, gekoppeld aan een conformiteitsbeoordeling die is gebaseerd op controle van de conformiteit van het product, als aangegeven in deel A, punt 7, of deel B, punt 8, van bijlage X.
4.  De fabrikanten van hulpmiddelen van klasse IIa, met uitzondering van hulpmiddelen naar maat of hulpmiddelen voor onderzoek, worden onderworpen aan een conformiteitsbeoordeling die is gebaseerd op volledige kwaliteitsborging, als aangegeven in bijlage VIII, met uitzondering van hoofdstuk II, met een op representativiteit berustende beoordeling van het prototype en de ontwerpdocumentatie die deel uitmaakt van de technische documentatie. Bij wijze van alternatief kan de fabrikant kiezen voor de opstelling van de technische documentatie, vastgesteld in bijlage II, gekoppeld aan een conformiteitsbeoordeling die is gebaseerd op controle van de conformiteit van het product, als aangegeven in deel A, punt 7, of deel B, punt 8, van bijlage X.
Amendement 155
Voorstel voor een verordening
Artikel 42 – lid 10 – alinea 1 – inleidende formule
De Commissie kan door middel van uitvoeringshandelingen de uitvoeringsvoorschriften en de procedurele aspecten vaststellen om te zorgen voor een geharmoniseerde toepassing van de conformiteitsbeoordelingsprocedures door de aangemelde instanties wat de volgende aspecten betreft:
De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen de uitvoeringsvoorschriften en de procedurele aspecten vast om te zorgen voor een geharmoniseerde toepassing van de conformiteitsbeoordelingsprocedures door de aangemelde instanties wat de volgende aspecten betreft:
Amendement 156
Voorstel voor een verordening
Artikel 42 – lid 10 – alinea 1 – streepje 2
–  de minimumfrequentie van de onaangekondigde fabrieksinspecties en de monstercontroles die door de aangemelde instanties moeten worden verricht overeenkomstig punt 4.4 van bijlage VIII, rekening houdend met de risicoklasse en het soort hulpmiddel;
Schrappen
Amendement 157
Voorstel voor een verordening
Artikel 42 – lid 10 bis (nieuw)
10 bis.  Bij regelmatige controles kan rekening worden gehouden met de aard en omvang van de onaangekondigde controles en kunnen de kosten van de onaangekondigde controles voor de marktdeelnemer in mindering worden gebracht, tenzij de onaangekondigde controles leiden tot ernstige bezwaren. Bij het gelasten en uitvoeren van onaangekondigde controles moet altijd rekening worden gehouden met het evenredigheidsbeginsel, met name met betrekking tot het specifieke risicopotentieel van een product.
Amendement 158
Voorstel voor een verordening
Artikel 42 – lid 11
11.  In het licht van de technische vooruitgang en op grond van de informatie die tijdens de aanwijzing of monitoring van aangemelde instanties, als vastgesteld in de artikelen 28 tot en met 40, of de in de artikelen 61 tot en met 75 beschreven bewakings- en markttoezichtactiviteiten beschikbaar komt, is de Commissie bevoegd overeenkomstig artikel 89 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging of aanvulling van de in de bijlagen VIII tot en met XI vastgestelde conformiteitsbeoordelingsprocedures.
Schrappen
Amendement 159
Voorstel voor een verordening
Artikel 43 – titel en lid 1
Betrokkenheid van een aangemelde instantie
Betrokkenheid van aangemelde instanties bij de conformiteitsbeoordelingsprocedure
1.  Wanneer de conformiteitsbeoordelingsprocedure de betrokkenheid van een aangemelde instantie vereist, kan de fabrikant een verzoek daartoe richten aan een aangemelde instantie van zijn keuze, mits de instantie voor de conformiteitsbeoordelingsactiviteiten, de conformiteitsbeoordelingsprocedures en de betrokken hulpmiddelen is aangemeld. Een verzoek kan niet gelijktijdig worden ingediend bij meer dan een aangemelde instantie voor dezelfde conformiteitsbeoordelingsactiviteit.
1.  Wanneer de conformiteitsbeoordelingsprocedure de betrokkenheid van een aangemelde instantie vereist, kan de fabrikant van hulpmiddelen andere dan die zoals bedoeld in artikel 43 bis, lid 1, een verzoek daartoe richten aan een aangemelde instantie van zijn keuze, mits de instantie voor de conformiteitsbeoordelingsactiviteiten, de conformiteitsbeoordelingsprocedures en de betrokken hulpmiddelen is aangemeld. Wanneer een fabrikant dit verzoek richt aan een aangemelde instantie in een andere lidstaat dan de lidstaat waar hij is geregistreerd, stelt de fabrikant zijn voor de aangemelde instanties verantwoordelijke nationale autoriteit in kennis van het verzoek. Een verzoek kan niet gelijktijdig worden ingediend bij meer dan een aangemelde instantie voor dezelfde conformiteitsbeoordelingsactiviteit.
Amendement 160
Voorstel voor een verordening
Artikel 43 – lid 2
2.  De betrokken aangemelde instantie stelt de andere aangemelde instanties in kennis van de fabrikanten die hun verzoek intrekken voordat de aangemelde instantie een besluit met betrekking tot de conformiteitsbeoordeling heeft genomen.
2.  De betrokken aangemelde instantie stelt de andere aangemelde instanties in kennis van de fabrikanten die hun verzoek intrekken voordat de aangemelde instantie een besluit met betrekking tot de conformiteitsbeoordeling heeft genomen. Daarnaast stelt zij onverwijld alle bevoegde nationale autoriteiten hiervan in kennis.
Amendement 161
Voorstel voor een verordening
Hoofdstuk V – Afdeling 2 bis (nieuw) - titel (nieuw)
Afdeling 2 bis
Aanvullende bepalingen voor de conformiteitsbeoordeling van hulpmiddelen met een groot risico: Betrokkenheid van aangemelde instanties
Amendementen 360 en 371
Voorstel voor een verordening
Artikel 43 bis (nieuw)
Artikel 43 bis
Betrokkenheid van aangemelde instanties bij de conformiteitsbeoordeling van hulpmiddelen met een groot risico
1.  Alleen bijzondere aangemelde instanties zijn gemachtigd conformiteitsbeoordelingen te verrichten voor de volgende hulpmiddelen:
a)  implanteerbare hulpmiddelen;
b)  hulpmiddelen waarin een stof is verwerkt, zoals bedoeld in artikel 1, lid 4, en punt 6.1 van bijlage VII (regel 13);
c)  hulpmiddelen van klasse IIb die bestemd zijn voor het toedienen en/of onttrekken van een geneesmiddel, zoals bedoeld in artikel 1, lid 5, en punt 5.3 van bijlage VII (regel 11);
d)  hulpmiddelen die met gebruikmaking van weefsels of cellen van menselijke of dierlijke oorsprong of afgeleide producten daarvan zijn vervaardigd en niet-levensvatbaar zijn of niet levensvatbaar zijn gemaakt; of
e)  alle andere hulpmiddelen van klasse III.
2.  Bijzondere aangemelde instanties die een verzoek indienen die van oordeel zijn dat zij voldoen aan de voorschriften voor bijzondere aangemelde instanties als bedoeld in bijlage VI, punt 3.6, dienen hun verzoek in bij het Bureau.
3.  Het verzoek gaat vergezeld van de aan het Bureau te betalen vergoeding ter dekking van de kosten voor het onderzoeken van het verzoek.
4.  Het Bureau wijst de aangemelde instantie of instanties aan, in overeenstemming met de vereisten zoals bedoeld in bijlage VI, en stelt binnen 90 dagen zijn advies vast over de toestemming om conformiteitsbeoordelingen te verrichten voor de in lid 1 bedoelde hulpmiddelen, en doet dit aan de Commissie toekomen.
5.  De Commissie maakt de aanmelding vervolgens openbaar samen met de naam van de bijzondere aangemelde instantie of instanties.
6.  Deze aanmelding wordt geldig de dag na de bekendmaking ervan in de door de Commissie ontwikkelde en beheerde databank van aangemelde instanties. De bekendgemaakte aanmelding bepaalt de reikwijdte van de rechtmatige activiteiten van de bijzondere aangemelde instantie.
Deze aanmelding is geldig voor vijf jaar en kan elke vijf jaar worden verlengd middels een nieuw verzoek aan het Bureau.
7.  De fabrikant van de in lid 1 bedoelde hulpmiddelen kan zich wenden tot een bijzondere aangemelde instantie van zijn keuze die voorkomt in het in artikel 43 ter (nieuw) bedoelde elektronische systeem.
8.  Een verzoek kan niet gelijktijdig worden ingediend bij meer dan een bijzondere aangemelde instantie voor dezelfde conformiteitsbeoordelingsactiviteit.
9.  De bijzondere aangemelde instantie stelt de Commissie in kennis van aanvragen voor conformiteitsbeoordelingen voor hulpmiddelen zoals bedoeld in lid 1.
10.  Artikel 43, leden 2, 3 en 4, zijn van toepassing op bijzondere aangemelde instanties.
Amendement 372
Voorstel voor een verordening
Artikel 43 ter (nieuw)
Artikel 43 ter
Elektronisch systeem voor bijzondere aangemelde instanties
1.  De Commissie zet een elektronisch registratiesysteem op en werkt dit geregeld bij, met als doel:
–  de registratie van aanvragen en verleende vergunningen voor het uitvoeren van conformiteitsbeoordelingen in de hoedanigheid van bijzondere aangemelde instantie overeenkomstig deze afdeling, alsmede voor het verzamelen en verwerken van informatie betreffende de namen van de bijzondere aangemelde instanties;
–  de uitwisseling van informatie met nationale autoriteiten; alsmede
–  de publicatie van beoordelingsverslagen.
2.  De verzamelde en verwerkte informatie in het elektronische systeem met betrekking tot het aanvraagproces voor bijzondere aangemelde instanties wordt door het EMA in het elektronische registratiesysteem ingevoerd.
3.  De verzamelde en verwerkte informatie in het elektronische systeem met betrekking tot bijzondere aangemelde instanties is toegankelijk voor het publiek.
4.  De Commissie werkt het systeem geregeld bij.
Amendementen 361 en 373
Voorstel voor een verordening
Artikel 43 quater (nieuw)
Artikel 43 quater
Netwerk van bijzondere aangemelde instanties
1.  De Commissie en de MDCG ontwikkelen, ontvangen, coördineren en beheren het netwerk van bijzondere aangemelde instanties.
2.  Het netwerk heeft ten doel:
a)  verwezenlijken van het potentieel van de Europese samenwerking met betrekking tot sterk gespecialiseerde medische technologieën op het gebied van medische hulpmiddelen;
b)  bijdragen tot de bundeling van kennis op het gebied van medische hulpmiddelen;
c)  de ontwikkeling van benchmarks voor conformiteitsbeoordeling te bevorderen en een bijdrage te leveren aan de ontwikkeling en verspreiding van beste praktijken binnen en buiten het netwerk;
d)  de vaststelling van de deskundigen op innovatieve terreinen te bevorderen;
e)  ontwikkelen en actualiseren van regels met betrekking tot belangenconflicten;
f)  geven van gemeenschappelijke antwoorden op vergelijkbare uitdagingen met betrekking tot conformiteitsbeoordelingsprocedures met betrekking tot innovatieve technologieën; alsmede
g)  aanzienlijke discrepanties in de conformiteitsbeoordelingen van in hoge mate soortgelijke hulpmiddelen die zijn uitgevoerd door de verschillende bijzondere aangemelde instanties identificeren en inventariseren en deze mededelen aan de MDCG.
3.  Vergaderingen van het netwerk vinden plaats op verzoek van ten minste twee van de leden of van het EMA. Het netwerk komt ten minste tweemaal per jaar bijeen.
Amendement 165
Voorstel voor een verordening
Artikel 44
Artikel 44
Schrappen
Mechanisme voor de toetsing van bepaalde conformiteitsbeoordelingen
1.  De aangemelde instanties stellen de Commissie in kennis van de verzoeken om conformiteitsbeoordelingen voor hulpmiddelen van klasse III, behalve voor verzoeken om bestaande certificaten aan te vullen of te verlengen. De kennisgeving gaat vergezeld van de ontwerpgebruiksaanwijzing, als bedoeld in punt 19.3 van bijlage I, en de ontwerpsamenvatting van de veiligheids- en klinische prestaties, als bedoeld in artikel 26. In haar kennisgeving geeft de aangemelde instantie de geschatte datum aan waarop de conformiteitsbeoordeling moet zijn voltooid. De Commissie stuurt de kennisgeving en de begeleidende documenten onmiddellijk naar de MDCG door.
2.  Binnen 28 dagen na ontvangst van de in lid 1 bedoelde informatie kan de MDCG de aangemelde instantie verzoeken om vóór de afgifte van een certificaat een samenvatting van de voorlopige conformiteitsbeoordeling in te dienen. Op voorstel van een van haar leden of de Commissie neemt de MDCG een besluit over de indiening van een dergelijk verzoek overeenkomstig de in artikel 78, lid 4, vastgestelde procedure. In haar verzoek geeft de MDCG de wetenschappelijk geldige gezondheidsreden aan waarom zij het specifieke dossier voor indiening van een samenvatting van de voorlopige conformiteitsbeoordeling heeft geselecteerd. Bij de selectie van een specifiek dossier wordt terdege rekening gehouden met het beginsel van gelijke behandeling.
Binnen vijf dagen na ontvangst van het verzoek van de MDCG stelt de aangemelde instantie de fabrikant daarvan in kennis.
3.  De MDCG kan uiterlijk zestig dagen na indiening van de samenvatting van de voorlopige conformiteitsbeoordeling opmerkingen hierover indienen. Binnen die periode en uiterlijk dertig dagen na indiening kan de MDCG verzoeken om indiening van aanvullende informatie die om wetenschappelijk geldige redenen nodig is voor de analyse van de voorlopige conformiteitsbeoordeling van de aangemelde instantie. Dit kan een verzoek om monsters of een bezoek ter plekke in de bedrijfsruimten van de fabrikant omvatten. Totdat de verlangde aanvullende informatie is verstrekt, wordt de in de eerste zin van dit lid bedoelde periode voor het indienen van opmerkingen opgeschort. Latere verzoeken om aanvullende informatie van de MDCG schorten de periode voor de indiening van opmerkingen niet op.
4.  De aangemelde instantie houdt terdege rekening met de overeenkomstig lid 3 ontvangen opmerkingen. Zij stuurt de Commissie een toelichting op de wijze waarop deze opmerkingen in aanmerking zijn genomen, met een eventuele rechtvaardiging van de redenen waarom geen gevolg is gegeven aan de ontvangen opmerkingen, alsook haar definitieve besluit betreffende de conformiteitsbeoordeling in kwestie. De Commissie stuurt deze informatie onmiddellijk naar de MDCG door.
5.  Wanneer dit noodzakelijk wordt geacht voor de bescherming van de veiligheid van de patiënten en de volksgezondheid, kan de Commissie door middel van uitvoeringshandelingen specifieke categorieën of groepen hulpmiddelen, met uitzondering van hulpmiddelen van klasse III, vaststellen waarop de leden 1 tot en met 4 gedurende een vooraf bepaalde periode van toepassing zijn. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 88, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.
Maatregelen overeenkomstig dit lid kunnen alleen op grond van een of meer van de volgende criteria worden gerechtvaardigd:
a)  het innovatieve karakter van het hulpmiddel of de technologie waarop het is gebaseerd en het significante klinische effect of effect voor de volksgezondheid ervan;
b)  een nadelige verandering in het risico/batenprofiel van een specifieke categorie of groep hulpmiddelen als gevolg van wetenschappelijk geldige zorgen over de gezondheid in verband met bestanddelen of bronmateriaal of in verband met het effect op de gezondheid bij een defect;
c)  een toegenomen aantal ernstige incidenten, gerapporteerd overeenkomstig artikel 61, in verband met een specifieke categorie of groep hulpmiddelen;
(d)  significante verschillen in de conformiteitsbeoordelingen, uitgevoerd door verschillende aangemelde instanties op substantieel soortgelijke hulpmiddelen;
e)  volksgezondheidszorgen in verband met een specifieke categorie of groep hulpmiddelen of de technologie waarop zij zijn gebaseerd.
6.  De Commissie maakt een samenvatting van de overeenkomstig lid 3 ingediende opmerkingen en de uitkomst van de conformiteitsbeoordelingsprocedure toegankelijk voor het publiek. Zij deelt geen persoonsgegevens of informatie van commercieel vertrouwelijke aard mee.
7.  De Commissie zet voor de uitvoering van dit artikel de nodige technische infrastructuur op voor de uitwisseling van gegevens met elektronische middelen tussen de aangemelde instanties en de MDCG.
8.  De Commissie kan door middel van uitvoeringshandelingen de uitvoeringsvoorschriften en de procedurele aspecten vaststellen voor de indiening en de analyse van de samenvatting van de voorlopige conformiteitsbeoordeling overeenkomstig de leden 2 en 3. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 88, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.
Amendement 374/REV
Voorstel voor een verordening
Artikel 44 bis (nieuw)
Artikel 44 bis
Beoordelingsprocedure in specifieke gevallen
1.  Bijzondere aangemelde instanties stellen de Commissie in kennis van aanvragen van conformiteitsbeoordelingen voor implanteerbare hulpmiddelen van klasse III, hulpmiddelen van klasse IIb die bestemd zijn voor het toedienen en/of onttrekken van een geneesmiddel, zoals bedoeld in artikel 1, lid 5, en punt 5.3 van bijlage VII (regel 11), en hulpmiddelen die met gebruikmaking van weefsels of cellen van menselijke of dierlijke oorsprong of afgeleide producten daarvan zijn vervaardigd en niet-levensvatbaar zijn of zijn gemaakt, met uitzondering van aanvragen voor verlenging of aanvulling van bestaande certificaten en hulpmiddelen waarvoor in artikelen 6 en 7 bedoelde specificaties openbaar zijn gemaakt ten behoeve van de klinische evaluatie en de klinische follow-up na het in de handel brengen. De kennisgeving gaat vergezeld van de ontwerpgebruiksaanwijzing, als bedoeld in punt 19.3 van bijlage I, en de ontwerpsamenvatting van de veiligheids- en klinische prestaties, als bedoeld in artikel 26. In haar kennisgeving geeft de bijzondere aangemelde instantie de geschatte datum aan waarop de conformiteitsbeoordeling moet zijn voltooid. De Commissie stuurt de kennisgeving en de begeleidende documenten onmiddellijk voor advies door naar de coördinatiegroep voor medische hulpmiddelen (MDCG). Bij de opstelling van haar advies kan de MDCG het in artikel 78 bedoelde beoordelingscomité medische hulpmiddelen (ACMD) verzoeken om een klinische beoordeling door de relevante deskundigen.
2.  Binnen 20 dagen na ontvangst van de in lid 1 bedoelde informatie kan de MDCG besluiten de bijzondere aangemelde instantie te verzoeken om vóór de afgifte van een certificaat de volgende documenten in te dienen:
–  het verslag over de klinische evaluatie als bedoeld in bijlage XIII, met inbegrip van het verslag over het klinisch onderzoek als bedoeld in bijlage XIV,
–  het in bijlage XIII bedoelde plan voor de klinische follow-up na het in de handel brengen, alsmede
–  alle informatie betreffende het al dan niet in de handel brengen van het hulpmiddel in derde landen en, indien beschikbaar, de resultaten van de door de bevoegde autoriteiten in die landen uitgevoerde evaluatie.
De leden van de MDCG besluiten over het doen van een dergelijk verzoek uitsluitend aan de hand van de volgende criteria:
a)  het innovatieve karakter van het hulpmiddel met een mogelijkerwijs zeer significant klinisch effect of effect op de gezondheid;
b)  een nadelige verandering in het risico/batenprofiel van een specifieke categorie of groep hulpmiddelen als gevolg van wetenschappelijk gefundeerde bezorgdheid over de gezondheid in verband met bestanddelen of bronmateriaal of in verband met het effect op de gezondheid bij een defect;
c)  een toegenomen aantal ernstige incidenten, gerapporteerd overeenkomstig artikel 61, in verband met een specifieke categorie of groep hulpmiddelen.
In het licht van de technische vooruitgang en op grond van informatie die beschikbaar komt, is de Commissie bevoegd overeenkomstig artikel 89 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging of aanvulling van deze criteria.
In haar verzoek geeft de MDCG de wetenschappelijk geldige gezondheidsreden aan voor de keuze van het specifieke dossier.
Indien de MDCG verzuimt binnen 20 dagen na ontvangst van de in lid 1 bedoelde informatie een verzoek in te dienen, mag de bijzondere aangemelde instantie doorgaan met de conformiteitsbeoordelingsprocedure.
3.  Na raadpleging van het ACMD stelt de MDCG uiterlijk 60 dagen na ontvangst van de in lid 2 bedoelde documenten een advies op daarover. Binnen die periode en uiterlijk dertig dagen na indiening kan het ACMD via de MDCG verzoeken om indiening van nadere informatie die om wetenschappelijk geldige redenen nodig is voor de analyse van de in lid 2 bedoelde documenten. Dit kan een verzoek om monsters of een bezoek ter plekke in de bedrijfsruimten van de fabrikant omvatten. Totdat de verlangde aanvullende informatie is verstrekt, wordt de in de eerste zin van dit lid bedoelde periode voor het indienen van opmerkingen opgeschort. Latere verzoeken om aanvullende informatie van de MDCG schorten de periode voor de indiening van opmerkingen niet op.
4.  In haar advies houdt de MDCG rekening met de klinische evaluatie van het ACMD. De MDCG kan aanbevelen wijzigingen aan te brengen in de in lid 2 bedoelde documenten.
5.  De MDCG doet de Commissie, de bijzondere aangemelde instantie en de fabrikant haar advies onmiddellijk toekomen.
6.  Binnen 15 dagen na ontvangst van het in lid 5 bedoelde advies geeft de bijzondere aangemelde instantie aan of zij al dan niet instemt met het advies van de MDCG. Indien de aangemelde instantie niet met het advies van de MDCG instemt, kan zij de MDCG schriftelijk verzoeken om herbeoordeling van het advies. In dat geval zendt de bijzondere aangemelde instantie de MDCG binnen dertig dagen na ontvangst van het advies een gedetailleerde motivering voor dit verzoek. De MDCG stuurt deze informatie onmiddellijk naar het ACMD en de Commissie door.
Binnen 30 dagen na ontvangst van de redenen voor het verzoek beziet de MDCG haar advies opnieuw, zo nodig na raadpleging van het ACMD. De motivering voor het besluit over het verzoek wordt bij het definitieve advies gevoegd.
7.  Onmiddellijk na vaststelling ervan zendt de MCDG haar definitieve advies naar de Commissie, de bijzondere aangemelde instantie en de fabrikant.
8.  De bijzondere aangemelde instantie mag in geval van een positief advies van de MDCG een certificaat afgeven.
Indien echter het positieve advies van het MDCG afhangt van de uitvoering van specifieke maatregelen (zoals aanpassing van het plan inzake de klinische follow-up na het in de handel brengen en certificering met een bepaalde looptijd), geeft de bijzondere aangemelde instantie het certificaat alleen af op voorwaarde dat deze maatregelen volledig worden uitgevoerd.
Na de goedkeuring van een positief advies onderzoekt de Commissie in ieder geval de mogelijkheden voor het vaststellen van gemeenschappelijke technische specificaties voor het betreffende hulpmiddel of de betreffende groep hulpmiddelen en stelt deze zo mogelijk vast (overeenkomstig artikel 7).
De bijzondere aangemelde instantie geeft bij een negatief advies van de MDCG nog geen conformiteitscertificaat af. De bijzondere aangemelde instantie mag echter nieuwe informatie indienen naar aanleiding van de toelichting in de beoordeling door de MDCG. Indien de nieuwe informatie aanzienlijk verschilt van de eerder ingediende informatie zal de MDCG de aanvraag opnieuw beoordelen.
Op verzoek van de fabrikant organiseert de Commissie een hoorzitting, waarin de wetenschappelijke redenen voor de negatieve wetenschappelijke beoordeling worden besproken, evenals de maatregelen die de fabrikant kan nemen of de gegevens die kunnen worden ingediend naar aanleiding van de opmerkingen van de MDCG.
9.  Wanneer dit noodzakelijk wordt geacht voor de bescherming van de veiligheid van de patiënten en de volksgezondheid, wordt de Commissie gemachtigd om overeenkomstig artikel 89 gedelegeerde handelingen aan te nemen tot vaststelling van specifieke categorieën of groepen hulpmiddelen, met uitzondering van de in lid 1 bedoelde hulpmiddelen, waarop de leden 1 tot en met 8 gedurende een vooraf bepaalde periode van toepassing zijn.
Maatregelen overeenkomstig dit lid kunnen alleen op grond van een of meer van de in lid 2 bedoelde criteria worden gerechtvaardigd.
10.  De Commissie maakt een samenvatting van het in de leden 6 en 7 bedoelde advies openbaar voor het publiek. Zij deelt geen persoonsgegevens of informatie van commercieel vertrouwelijke aard mee.
11.  De Commissie zet voor de uitvoering van dit artikel de noodzakelijke technische infrastructuur op voor de uitwisseling van gegevens met elektronische middelen tussen de MDCG, de bijzondere aangemelde instanties en het ACMD en de Commissie zelf.
12.  De Commissie kan door middel van uitvoeringshandelingen de uitvoeringsvoorschriften en de procedurele aspecten vaststellen voor de indiening en de analyse van de overeenkomstig dit artikel verstrekte documentatie. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 88, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure.
13.  De bijkomende kosten van deze beoordeling worden niet bij de betreffende onderneming in rekening gebracht.
Amendement 369
Voorstel voor een verordening
Artikel 44 ter (nieuw)
Artikel 44 ter
Vijf jaar na de inwerkingtreding van deze verordening publiceert de Commissie een verslag over de opgedane ervaring als resultaat van de werking van de in artikel 44 bis bedoelde procedure. In het verslag wordt in het bijzonder nagegaan hoeveel producten aan een aanvullende beoordeling werden onderworpen, welke factoren deze beoordeling hebben uitgelokt en wat het definitieve besluit was over de producten. De effecten op de volledige impact van de nieuwe regels voor bijzondere aangemelde instanties ten aanzien van de aanvullende beoordelingen worden eveneens geanalyseerd.
Amendement 167
Voorstel voor een verordening
Artikel 45 – lid 1
1.  De door de aangemelde instanties afgegeven certificaten overeenkomstig de bijlagen VIII, IX en X worden opgesteld in een officiële taal van de Unie, vastgesteld door de lidstaat waarin de aangemelde instantie is gevestigd, of anders in een officiële taal van de Unie die voor de aangemelde instantie aanvaardbaar is. De minimuminhoud van de certificaten staat vermeld in bijlage XII.
1.  Voordat een certificaat wordt afgegeven, toetst de aangemelde instantie die met de conformiteitsbeoordeling is belast alle bevindingen in het klinisch- onderzoeksverslag zoals bedoeld in artikel 59, lid 4. De door de aangemelde instanties afgegeven certificaten overeenkomstig de bijlagen VIII, IX en X worden opgesteld in een officiële taal van de Unie, vastgesteld door de lidstaat waarin de aangemelde instantie is gevestigd, of anders in een officiële taal van de Unie die voor de aangemelde instantie aanvaardbaar is. De minimuminhoud van de certificaten staat vermeld in bijlage XII.
Amendement 168
Voorstel voor een verordening
Artikel 45 – lid 3
3.  Wanneer een aangemelde instantie vaststelt dat de fabrikant niet langer aan de voorschriften van deze verordening voldoet, gaat zij, rekening houdend met het evenredigheidsbeginsel, over tot schorsing of intrekking van het afgegeven certificaat of legt zij beperkingen op, tenzij voor de naleving van deze voorschriften door de fabrikant binnen een door de aangemelde instantie vastgestelde passende termijn een adequate corrigerende actie wordt ondernomen. De aangemelde instantie geeft de redenen voor haar besluit op.
3.  Wanneer een aangemelde instantie vaststelt dat de fabrikant niet langer aan de voorschriften van deze verordening voldoet, gaat zij, rekening houdend met het evenredigheidsbeginsel, over tot schorsing of intrekking van het afgegeven certificaat of legt zij beperkingen op, tenzij voor de naleving van deze voorschriften door de fabrikant binnen een door de aangemelde instantie vastgestelde passende termijn een adequate corrigerende actie wordt ondernomen. De aangemelde instantie geeft de redenen voor haar besluit op en informeert de bevoegde autoriteiten van de lidstaten waar het medisch hulpmiddel wordt geproduceerd en op de markt wordt gebracht, de Europese Commissie en de Coördinatiegroep voor medische hulpmiddelen (MDCG).
Amendement 169
Voorstel voor een verordening
Artikel 46 – lid 2 bis (nieuw)
2 bis.  Zij informeert de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten die zijn belast met de controle op de productie en verkoop van het betreffende medische hulpmiddel, alsook de Commissie en de MDCG.
Amendement 170
Voorstel voor een verordening
Artikel 47 – lid 1
1.  In afwijking van artikel 42 kan een bevoegde autoriteit, op grond van een naar behoren gerechtvaardigd verzoek, toestaan dat op het grondgebied van de betrokken lidstaat een specifiek hulpmiddel in de handel wordt gebracht of in gebruik wordt genomen waarvoor de in artikel 42 bedoelde procedures niet zijn uitgevoerd en waarvan het gebruik in het belang van de volksgezondheid of de veiligheid van de patiënten is.
1.  In afwijking van artikel 42 kan een bevoegde autoriteit, op grond van een naar behoren gerechtvaardigd verzoek, toestaan dat op het grondgebied van de betrokken lidstaat een specifiek hulpmiddel in de handel wordt gebracht of in gebruik wordt genomen waarvoor de in artikel 42 bedoelde procedures niet zijn uitgevoerd en waarvan het gebruik in het belang van de volksgezondheid of de veiligheid van de patiënten is, op voorwaarde dat dit hulpmiddel door de MDCG is goedgekeurd. Deze uitzondering is alleen mogelijk wanneer de fabrikant binnen de voorgeschreven termijn de nodige klinische gegevens voorlegt aan de bevoegde autoriteit.
Amendement 171
Voorstel voor een verordening
Artikel 47 – lid 2
2.  De lidstaten stellen de Commissie en de andere lidstaten in kennis van elk besluit om een vergunning te verlenen voor het in de handel brengen of in gebruik nemen van een hulpmiddel overeenkomstig lid 1, wanneer deze vergunning wordt verleend voor gebruik bij meer dan één patiënt.
2.  De lidstaten stellen de Commissie, de aangemelde instantie die is belast met de evaluatie van het betreffende medische hulpmiddel, de MDCG en de andere lidstaten in kennis van elk besluit om een vergunning te verlenen voor het in de handel brengen of in gebruik nemen van een hulpmiddel overeenkomstig lid 1, wanneer deze vergunning wordt verleend voor gebruik bij meer dan één patiënt.
Amendement 262
Voorstel voor een verordening
Hoofdstuk VI – titel
Hoofdstuk VI
Hoofdstuk V*
Klinische evaluatie en klinische onderzoeken
Klinische evaluatie en klinische onderzoeken
*Ingevolge dit amendement, vallen de artikelen 49 tot en met 60 onder dit hoofdstuk
Amendement 172
Voorstel voor een verordening
Artikel 49 – lid 3
3.  Wanneer het niet passend wordt geacht de conformiteit met de algemene veiligheids- en prestatievoorschriften op basis van klinische gegevens aan te tonen, wordt voor een dergelijke uitzondering een passende rechtvaardiging gegeven op basis van de resultaten van het risicobeheer van de fabrikant en rekening houdend met de specifieke aspecten van de wisselwerking tussen het hulpmiddel en het menselijk lichaam, de beoogde klinische prestaties en de claims van de fabrikant. Uit de technische documentatie, als bedoeld in bijlage II, moet terdege blijken dat het passend is dat de conformiteit met de algemene veiligheids- en prestatievoorschriften alleen op grond van de resultaten van niet-klinische testmethoden, waaronder evaluatie van de prestaties, benchtests en preklinische evaluatie, wordt aangetoond.
3.  Behalve voor hulpmiddelen van klasse III wordt, wanneer het niet passend wordt geacht de conformiteit met de algemene veiligheids- en prestatievoorschriften op basis van klinische gegevens aan te tonen, voor een dergelijke uitzondering een passende rechtvaardiging gegeven op basis van de resultaten van het risicobeheer van de fabrikant en rekening houdend met de specifieke aspecten van de wisselwerking tussen het hulpmiddel en het menselijk lichaam, de beoogde klinische prestaties en de claims van de fabrikant. Uit de technische documentatie, als bedoeld in bijlage II, moet terdege blijken dat het passend is dat de conformiteit met de algemene veiligheids- en prestatievoorschriften alleen op grond van de resultaten van niet-klinische testmethoden, waaronder evaluatie van de prestaties, benchtests en preklinische evaluatie, wordt aangetoond.
Voor vrijstelling van het aantonen van de conformiteit met de algemene veiligheids- en prestatievoorschriften op basis van klinische gegevens als bedoeld in de eerste alinea is voorafgaande goedkeuring door de bevoegde autoriteit vereist.
Amendement 173
Voorstel voor een verordening
Artikel 49 – lid 5 – alinea 1 bis (nieuw)
Voor hulpmiddelen van klasse III en implanteerbare hulpmiddelen wordt de in artikel 26, lid 1, bedoelde samenvatting van de veiligheids- en klinische prestaties ten minste jaarlijks bijgewerkt met verslagen van klinische evaluaties.
Amendement 174
Voorstel voor een verordening
Artikel 50 – lid 1 – letter a
a)  om te controleren of de hulpmiddelen, onder normale gebruiksomstandigheden, zodanig worden ontworpen, vervaardigd en verpakt dat zij geschikt zijn voor een of meer van de specifieke doeleinden van een medisch hulpmiddel als bedoeld in artikel 2, lid 1, punt 1, en de beoogde prestaties, als aangegeven door de fabrikant, leveren;
a)  om te controleren of de hulpmiddelen, onder normale gebruiksomstandigheden, zodanig worden ontworpen, vervaardigd en verpakt dat zij geschikt zijn voor een of meer van de specifieke doeleinden van een medisch hulpmiddel als bedoeld in artikel 2, lid 1, punt 1, en de beoogde prestaties, als aangegeven door de fabrikant of de opdrachtgever, leveren;
Amendement 175
Voorstel voor een verordening
Artikel 50 – alinea 1 – letter b
b)  om te controleren of de hulpmiddelen de beoogde voordelen voor de patiënt, als aangegeven door de fabrikant, opleveren;
b)  om de klinische veiligheid en werkzaamheid van het hulpmiddel te controleren, inclusief de beoogde voordelen voor de patiënt, wanneer het voor het beoogde doel wordt gebruikt, in de doelpopulatie en in overeenstemming met de gebruiksaanwijzing;
Amendement 177
Voorstel voor een verordening
Artikel 51 – lid 2
De opdrachtgever van een klinisch onderzoek dient een aanvraag in bij de lidstaat of lidstaten waarin het onderzoek zal worden uitgevoerd, die vergezeld gaat van de in hoofdstuk II van bijlage XIV bedoelde documentatie. Binnen zes dagen na ontvangst van de aanvraag deelt de betrokken lidstaat aan de opdrachtgever mee of het klinische onderzoek binnen de werkingssfeer van deze verordening valt en of de aanvraag volledig is.
De opdrachtgever van een klinisch onderzoek dient een aanvraag in bij de lidstaat of lidstaten waarin het onderzoek zal worden uitgevoerd, die vergezeld gaat van de in hoofdstuk II van bijlage XIV bedoelde documentatie. Binnen veertien dagen na ontvangst van de aanvraag deelt de betrokken lidstaat aan de opdrachtgever mee of het klinisch onderzoek binnen de werkingssfeer van deze verordening valt en of de aanvraag volledig is.
Indien er meerdere lidstaten bij zijn betrokken, moeten zij zich in geval van een geschil tussen een lidstaat en de coördinerende lidstaat over de vraag of er al dan niet goedkeuring moet worden gegeven voor een klinisch onderzoek op andere gronden dan intrinsiek nationale, plaatselijke of ethische overwegingen, inspannen om tot overeenstemming te komen. Indien er geen conclusie wordt bereikt, neemt de Commissie een besluit na het horen van de betrokken lidstaten en, indien toepasselijk, na inwinning van het advies van de MDCG. Indien de betrokken lidstaten zich op grond van intrinsiek nationale, plaatselijke of ethische overwegingen tegen een klinisch onderzoek verzetten, vindt het klinisch onderzoek niet in de lidstaten in kwestie plaats.
Wanneer de lidstaat dit niet binnen de in de eerste alinea vermelde termijn aan de opdrachtgever heeft meegedeeld, wordt het klinisch onderzoek geacht onder de werkingssfeer van deze verordening te vallen en wordt de aanvraag als volledig beschouwd.
Wanneer de lidstaat dit niet binnen de in de eerste alinea vermelde termijn aan de opdrachtgever heeft meegedeeld, wordt het klinisch onderzoek geacht onder de werkingssfeer van deze verordening te vallen en wordt de aanvraag als volledig beschouwd.
Amendement 178
Voorstel voor een verordening
Artikel 51 – lid 3 – alinea 3
Wanneer de lidstaat de opdrachtgever niet overeenkomstig lid 2 binnen drie dagen na ontvangst van de opmerkingen of de aangevulde aanvraag van zijn bevindingen in kennis heeft gesteld, wordt het klinische onderzoek geacht onder de werkingssfeer van deze verordening te vallen en wordt de aanvraag als volledig beschouwd.
Wanneer de lidstaat de opdrachtgever niet overeenkomstig lid 2 binnen zes dagen na ontvangst van de opmerkingen of de aangevulde aanvraag van zijn bevindingen in kennis heeft gesteld, wordt het klinisch onderzoek geacht onder de werkingssfeer van deze verordening te vallen en wordt de aanvraag als volledig beschouwd.
Amendement 179
Voorstel voor een verordening
Artikel 51 – lid 5 – letter c
c)  na afloop van een periode van 35 dagen na de in lid 4 bedoelde valideringsdatum, tenzij de betrokken lidstaat de opdrachtgever binnen die periode in kennis heeft gesteld van zijn weigering op grond van overwegingen in verband met volksgezondheid, veiligheid van de patiënten of overheidsbeleid.
c)  na afloop van een periode van 60 dagen na de in lid 4 bedoelde valideringsdatum, tenzij de betrokken lidstaat de opdrachtgever binnen die periode in kennis heeft gesteld van zijn weigering op grond van overwegingen in verband met volksgezondheid, veiligheid van de patiënten of overheidsbeleid.
Amendement 180
Voorstel voor een verordening
Artikel 51 – lid 6
6.  De lidstaten zien erop toe dat de personen die de aanvraag beoordelen, geen belangenconflicten hebben en dat zij onafhankelijk zijn van de opdrachtgever, de instelling van de onderzoeklocatie(s) en de betrokken onderzoekers en vrij zijn van elke andere ongepaste beïnvloeding.
6.  De lidstaten zien erop toe dat de personen die de aanvraag beoordelen, geen belangenconflicten hebben en dat zij onafhankelijk zijn van de opdrachtgever, de instelling van de onderzoeklocatie(s) en de betrokken onderzoekers en vrij zijn van elke andere ongepaste beïnvloeding.
De lidstaten zorgen ervoor dat de beoordeling gezamenlijk wordt verricht door een redelijk aantal personen die tezamen over de nodige kwalificaties en ervaring beschikken. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met het standpunt van ten minste een persoon wiens primaire interessegebied van niet-wetenschappelijke aard is. Er wordt rekening gehouden met het standpunt van ten minste een patiënt.
De lidstaten zorgen ervoor dat de beoordeling gezamenlijk wordt verricht door een redelijk aantal personen die tezamen over de nodige kwalificaties en ervaring beschikken. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met het standpunt van ten minste een persoon wiens primaire interessegebied van niet-wetenschappelijke aard is. Er wordt rekening gehouden met het standpunt van patiënten.
De lijst van beoordelaars moet aan de opdrachtgever ter beschikking worden gesteld.
Amendement 181
Voorstel voor een verordening
Artikel 51 – leden 6 bis tot en met 6 sexies (nieuw)
6 bis.  Elke stap in het klinisch onderzoek, vanaf de eerste overweging in verband met de noodzaak en rechtvaardiging van de studie tot en met de publicatie van de resultaten, wordt uitgevoerd overeenkomstig erkende ethische beginselen, zoals die in de Verklaring van Helsinki betreffende de ethische beginselen voor medisch onderzoek met mensen van de World Medical Association die in 1964 is aangenomen door de 18e World Medical Assembly in Helsinki, Finland, en laatstelijk in 2008 is gewijzigd door de 59e algemene vergadering van de World Medical Association in Seoul, Korea.
6 ter.  De lidstaat in kwestie geeft alleen toestemming voor een klinisch onderzoek zoals bedoeld in dit artikel na bestudering en goedkeuring van een aanvraag daartoe door een onafhankelijke ethische commissie in overeenstemming met de Verklaring van Helsinki van de World Medical Assembly.
6 quater.  De bestudering door de ethische commissie heeft met name betrekking op de medische motivering, de toestemming van de aan het klinisch onderzoek deelnemende proefpersonen na de verstrekking van volledige informatie over het klinisch onderzoek, alsmede op de geschiktheid van de onderzoekers en de onderzoeksfaciliteiten.
Zij handelt in overeenstemming met de wetten en voorschriften van het land of de landen waar het onderzoek wordt uitgevoerd en moet zich houden aan alle toepasselijke internationale normen. De ethische commissie dient verder dermate efficiënt te werk te gaan dat de betrokken lidstaat aan de in dit hoofdstuk vastgestelde proceduretermijnen kan voldoen.
De ethische commissie is samengesteld uit een passend aantal leden, die gezamenlijk over de relevante kwalificaties en ervaring beschikken die vereist zijn voor de beoordeling van de wetenschappelijke, medische en ethische aspecten van het te beoordelen klinische onderzoek.
De leden van de ethische commissie die de aanvraag voor een klinisch onderzoek bestudeert, zijn onafhankelijk van de opdrachtgever, de instelling van de onderzoeklocatie(s) en de betrokken onderzoekers, en zijn vrij van elke andere ongepaste beïnvloeding. De namen, kwalificaties en belangenverklaringen van de personen die de aanvraag beoordelen moeten openbaar worden gemaakt.
6 quinquies.  De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ethische commissies voor klinische onderzoeken op te richten waar dergelijke commissies niet bestaan, en om hun werkzaamheden te vergemakkelijken.
6 sexies.  De Commissie vergemakkelijkt de samenwerking tussen de ethische commissies en de uitwisseling van optimale praktijken op het gebied van ethische aangelegenheden, met inbegrip van de ethische evaluatieprocedures en -beginselen.
De Commissie ontwikkelt richtsnoeren voor de deelname van patiënten aan ethische commissies, uitgaande van bestaande goede praktijken.
Amendement 182
Voorstel voor een verordening
Artikel 52 – lid 1 – letter g bis (nieuw)
(g bis) de te gebruiken methodologie, het aantal betrokken proefpersonen en het beoogde resultaat van de studie.
Amendement 183
Voorstel voor een verordening
Artikel 52 – lid 2 bis (nieuw)
2 bis.  Na voltooiing van het klinisch onderzoek wordt door de opdrachtgever een samenvatting van de resultaten in het elektronische systeem als bedoeld in artikel 53 bis ingevoerd, op een manier die voor de leek gemakkelijk te begrijpen is.
Amendement 184
Voorstel voor een verordening
Artikel 52 – alinea 3 – letter b
b)  de bescherming van commercieel gevoelige informatie;
b)  de bescherming van commercieel gevoelige informatie; gegevens over ongewenste voorvallen en veiligheidsgegevens worden niet beschouwd als commercieel gevoelige informatie;
Amendement 185
Voorstel voor een verordening
Artikel 53 – leden 1, 2 en 2 bis (nieuw)
1.  Door de Commissie wordt in samenwerking met de lidstaten een elektronisch systeem opgezet en beheerd voor de creatie van unieke identificatienummers voor klinische onderzoeken, als bedoeld in artikel 51, lid 1, en voor de verzameling en verwerking van de volgende informatie:
1.  Door de Commissie wordt in samenwerking met de lidstaten een elektronisch systeem opgezet en beheerd voor de creatie van unieke identificatienummers voor klinische onderzoeken, als bedoeld in artikel 51, lid 1, en voor de verzameling en verwerking van de volgende informatie:
a)  de registratie van klinische onderzoeken overeenkomstig artikel 52;
a)  de registratie van klinische onderzoeken overeenkomstig artikel 52;
b)  de uitwisseling van informatie tussen de lidstaten onderling en tussen de lidstaten en de Commissie overeenkomstig artikel 56;
b)  de uitwisseling van informatie tussen de lidstaten onderling en tussen de lidstaten en de Commissie overeenkomstig artikel 56;
c)  de informatie over de klinische onderzoeken die in meer dan een lidstaat worden uitgevoerd bij indiening van een enkele aanvraag overeenkomstig artikel 58;
c)  de informatie over de klinische onderzoeken die in meer dan een lidstaat worden uitgevoerd bij indiening van een enkele aanvraag overeenkomstig artikel 58;
(d)  verslagen over ernstige ongewenste voorvallen en gebreken van hulpmiddelen, als bedoeld in artikel 59, lid 2, bij de indiening van een enkele aanvraag overeenkomstig artikel 58.
(d)  de verslagen over ernstige ongewenste voorvallen en gebreken van hulpmiddelen, als bedoeld in artikel 59, lid 2, op grond van een enkele aanvraag overeenkomstig artikel 58.
(d bis) het door de opdrachtgever in overeenstemming met het bepaalde in artikel 57, lid 3, ingediende verslag van het klinisch onderzoek en de samenvatting
2.  Bij het opzetten van het in lid 1 bedoelde elektronische systeem zorgt de Commissie ervoor dat het interoperabel is met de EU-databank voor klinische proeven met geneesmiddelen voor menselijk gebruik die is opgericht overeenkomstig artikel […] van Verordening (EU) nr. […/… van de toekomstige verordening inzake klinische proeven]. Met uitzondering van de in artikel 52 bedoelde informatie is de in het elektronische systeem verzamelde en verwerkte informatie alleen toegankelijk voor de lidstaten en de Commissie.
2.  Bij het opzetten van het in lid 1 bedoelde elektronische systeem zorgt de Commissie ervoor dat het interoperabel is met de EU-databank voor klinische proeven met geneesmiddelen voor menselijk gebruik die is opgericht overeenkomstig artikel […] van Verordening (EU) nr. [Ref. van toekomstige verordening betreffende klinische proeven]. Met uitzondering van de in artikel 52 en artikel 53, onder d) en d bis), bedoelde informatie is de in het elektronische systeem verzamelde en verwerkte informatie alleen toegankelijk voor de lidstaten en de Commissie. De Commissie zorgt er tevens voor dat het elektronische systeem toegankelijk is voor gezondheidswerkers.
De in artikel 53, onder d) en d bis), bedoelde informatie wordt overeenkomstig artikel 52, leden 3 en 4, voor het publiek toegankelijk gemaakt.
2 bis.  Op basis van een onderbouwd verzoek wordt alle informatie over een specifiek medisch hulpmiddel in het elektronische systeem ter beschikking gesteld aan de partij die om deze informatie verzoekt, tenzij de vertrouwelijkheid van alle of een deel van de informatie is gerechtvaardigd in overeenstemming met artikel 52, lid 3.
Amendement 186
Voorstel voor een verordening
Artikel 55 – lid 2 bis (nieuw)
2 bis.  De beoordeling door de lidstaat van het verzoek van de opdrachtgever om een substantiële wijziging in een klinisch onderzoek vindt plaats overeenkomstig het bepaalde in artikel 51, lid 6.
Amendement 187
Voorstel voor een verordening
Artikel 56 – lid 1
1.  Wanneer een lidstaat een klinisch onderzoek heeft geweigerd, geschorst of beëindigd, heeft verzocht om een substantiële wijziging of tijdelijke stopzetting van een klinisch onderzoek of door de opdrachtgever in kennis is gesteld van de vroegtijdige beëindiging van een klinisch onderzoek om veiligheidsredenen, deelt die lidstaat zijn besluit en de redenen daarvoor door middel van het in artikel 53 bedoelde elektronische systeem aan alle lidstaten en de Commissie mee.
1.   Wanneer een lidstaat een klinisch onderzoek heeft geweigerd, geschorst of beëindigd, heeft verzocht om een substantiële wijziging of tijdelijke stopzetting van een klinisch onderzoek of door de opdrachtgever in kennis is gesteld van de vroegtijdige beëindiging van een klinisch onderzoek om redenen met betrekking tot veiligheid of werkzaamheid, deelt die lidstaat die feiten en zijn besluit en de redenen voor dat besluit door middel van het in artikel 53 bedoelde elektronische systeem aan alle lidstaten en de Commissie mee.
Amendement 188
Voorstel voor een verordening
Artikel 57 – lid 1
1.  Als de opdrachtgever een klinisch onderzoek om veiligheidsredenen tijdelijk heeft stopgezet, stelt hij de betrokken lidstaten binnen 15 dagen van de tijdelijke stopzetting in kennis.
1.   Als de opdrachtgever een klinisch onderzoek om redenen met betrekking tot veiligheid of werkzaamheid tijdelijk heeft stopgezet, stelt hij de betrokken lidstaten binnen 15 dagen van de tijdelijke stopzetting in kennis.
Amendement 189
Voorstel voor een verordening
Artikel 57 – lid 2
2.  De opdrachtgever stelt elke betrokken lidstaat in kennis van het einde van een klinisch onderzoek met betrekking tot die lidstaat en geeft een rechtvaardiging bij vroegtijdige beëindiging. Die kennisgeving geschiedt binnen 15 dagen na het einde van het klinische onderzoek met betrekking tot die lidstaat.
2.  De opdrachtgever stelt elke betrokken lidstaat in kennis van het einde van een klinisch onderzoek met betrekking tot die lidstaat en geeft een rechtvaardiging bij vroegtijdige beëindiging, zodat alle lidstaten de opdrachtgevers die op hetzelfde moment vergelijkbare klinische onderzoeken uitvoeren in de Unie in kennis kunnen stellen van de resultaten van dat klinische onderzoek. Die kennisgeving geschiedt binnen 15 dagen na het einde van het klinische onderzoek met betrekking tot die lidstaat.
Als het onderzoek in meer dan een lidstaat wordt uitgevoerd, stelt de opdrachtgever alle betrokken lidstaten in kennis van het totale einde van het klinische onderzoek. Die kennisgeving geschiedt binnen 15 dagen na het totale einde van het klinische onderzoek.
Als het onderzoek in meer dan een lidstaat wordt uitgevoerd, stelt de opdrachtgever alle betrokken lidstaten in kennis van de voortijdige beëindiging van het klinische onderzoek in één lidstaat en van het totale einde van het klinische onderzoek. Tevens wordt aan alle lidstaten informatie over de redenen voor de vroegtijdige beëindiging van het klinische onderzoek verstrekt, zodat alle lidstaten de opdrachtgevers die op hetzelfde moment vergelijkbare klinische onderzoeken uitvoeren in de Unie in kennis kunnen stellen van de resultaten van dat klinische onderzoek. Die kennisgeving geschiedt binnen 15 dagen na het einde van het klinische onderzoek in een of meer lidstaten.
Amendement 190
Voorstel voor een verordening
Artikel 57 – lid 3
3.  Binnen een jaar na het einde van het klinische onderzoek dient de opdrachtgever bij de betrokken lidstaten een samenvatting in van de resultaten van het klinische onderzoek in de vorm van een verslag over het klinische onderzoek, als bedoeld in hoofdstuk I, punt 2.7, van bijlage XIV. Wanneer het om wetenschappelijke redenen niet mogelijk is om binnen een jaar een verslag over het klinische onderzoek in te dienen, wordt dit verslag ingediend zodra het beschikbaar is. In dat geval wordt in het plan voor klinisch onderzoek, als bedoeld in hoofdstuk II, punt 3, van bijlage XIV, aangegeven wanneer de resultaten van het klinische onderzoek zullen worden ingediend, met een toelichting.
3.  Binnen een jaar na het einde van het klinische onderzoek of van de vroegtijdige beëindiging ervan dient de opdrachtgever los van de resultaten van het onderzoek, bij de betrokken lidstaten de resultaten in van het klinische onderzoek in de vorm van een verslag over het klinische onderzoek, als bedoeld in hoofdstuk I, punt 2.7, van bijlage XIV. Deze gaat vergezeld van een samenvatting die luidt in bewoordingen welke voor het publiek gemakkelijk te begrijpen zijn. Zowel het verslag, als de samenvatting worden door de opdrachtgever ingediend middels het elektronisch systeem zoals bedoeld in artikel 53. Wanneer het om gerechtvaardigde wetenschappelijke redenen niet mogelijk is om binnen een jaar een verslag over het klinische onderzoek in te dienen, wordt dit verslag ingediend zodra het beschikbaar is. In dat geval wordt in het plan voor klinisch onderzoek, als bedoeld in hoofdstuk II, punt 3, van bijlage XIV, aangegeven wanneer de resultaten van het klinische onderzoek zullen worden ingediend, met een rechtvaardiging.
3 bis.  De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 89 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot bepaling van de opzet en inhoud van de publiekssamenvatting.
De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 89 gedelegeerde handelingen aan te nemen tot vaststelling van regels voor de bekendmaking van het klinisch-onderzoeksrapport.
Wanneer de opdrachtgever besluit op vrijwillige basis ruwe gegevens uit te wisselen, stelt de Commissie richtsnoeren vast voor de opmaak en uitwisseling van die gegevens.
Amendement 191
Voorstel voor een verordening
Artikel 58 – lid 1
1.  Door middel van het in artikel 53 bedoelde elektronische systeem kan de opdrachtgever van een in meer dan een lidstaat uit te voeren klinisch onderzoek voor de toepassing van artikel 51 een enkele aanvraag indienen, die na ontvangst elektronisch naar de betrokken lidstaten wordt doorgestuurd.
1.  Door middel van het in artikel 53 bedoelde elektronische systeem kan de opdrachtgever van een klinisch onderzoek voor de toepassing van artikel 51 de aanvraag indienen, die na ontvangst elektronisch naar de betrokken lidstaten wordt doorgestuurd.
Amendement 192
Voorstel voor een verordening
Artikel 58 – lid 2
2.  In de aanvraag stelt de opdrachtgever een van de betrokken lidstaten als coördinerende lidstaat voor. Als die lidstaat niet de coördinerende lidstaat wenst te zijn, wordt hij het binnen zes dagen na de indiening van de aanvraag met een andere betrokken lidstaat erover eens dat laatstgenoemde de coördinerende lidstaat is. Als geen andere lidstaat aanvaardt om de coördinerende lidstaat te zijn, is de door de opdrachtgever voorgestelde lidstaat de coördinerende lidstaat. Als een andere lidstaat dan de door de opdrachtgever voorgestelde lidstaat de coördinerende lidstaat wordt, gaat de in artikel 51, lid 2, bedoelde termijn in op de dag na de aanvaarding.
2.  De betrokken lidstaten worden het binnen zes dagen na de indiening van de aanvraag erover eens welke lidstaat de coördinerende lidstaat is. De lidstaten en de Commissie worden het binnen het kader van de aanbevelingen van de MDCG eens over duidelijke regels voor het aanwijzen van de coördinerende lidstaat.
Amendement 193
Voorstel voor een verordening
Artikel 58 – lid 3 – alinea 2 – letter b
b)  beschrijft de resultaten van de gecoördineerde beoordeling in een verslag waarmee de andere betrokken lidstaten rekening moeten houden wanneer zij een besluit nemen over de aanvraag van de opdrachtgever overeenkomstig artikel 51, lid 5.
b)  beschrijft de resultaten van de gecoördineerde beoordeling in een verslag dat de andere betrokken lidstaten moeten goedkeuren wanneer zij een besluit nemen over de aanvraag van de opdrachtgever overeenkomstig artikel 51, lid 5.
Amendement 194
Voorstel voor een verordening
Artikel 58 – lid 5
5.  Voor de toepassing van artikel 57, lid 3, dient de opdrachtgever het verslag over de klinische prestatiestudie door middel van het in artikel 53 bedoelde elektronische systeem bij de betrokken lidstaten in.
Schrappen
Amendement 195
Voorstel voor een verordening
Artikel 59 – lid 1 – alinea 1 bis (nieuw)
Er moet tevens informatie worden verzameld over incidenten die het gevolg zijn van gebruikersfouten, aangezien deze een van de meest voorkomende oorzaken van incidenten met medische hulpmiddelen zijn. Deze informatie draagt bij tot het verbeteren van de veiligheid van en de kennis over het hulpmiddel.
Amendement 196
Voorstel voor een verordening
Artikel 59 – lid 1 – alinea 1 ter (nieuw)
De lidstaten zorgen ervoor dat incidenten ook op niet-elektronische wijze kunnen worden gerapporteerd, zodat patiënten die geen toegang hebben tot internet ook kunnen rapporteren.
Amendement 197
Voorstel voor een verordening
Artikel 59 – lid 4 – alinea 1
Bij een klinisch onderzoek waarvoor de opdrachtgever de in artikel 58 bedoelde enkele aanvraag heeft gebruikt, rapporteert de opdrachtgever alle in lid 2 bedoelde voorvallen door middel van het in artikel 53 bedoelde elektronische systeem. Na ontvangst wordt dit verslag elektronisch naar alle betrokken lidstaten doorgestuurd.
Bij een klinisch onderzoek waarvoor de opdrachtgever de in artikel 58 bedoelde enkele aanvraag heeft gebruikt, rapporteert de opdrachtgever alle in leden 1 en 2 bedoelde voorvallen door middel van het in artikel 53 bedoelde elektronische systeem. Na ontvangst wordt dit verslag elektronisch naar alle betrokken lidstaten doorgestuurd.
Amendement 263
Voorstel voor een verordening
Hoofdstuk VII – titel
Hoofdstuk VII
Hoofdstuk IX*
Bewaking en markttoezicht
Bewaking en markttoezicht
*Ingevolge dit amendement, vallen de artikelen 61 tot en met 75 onder dit hoofdstuk
Amendement 198
Voorstel voor een verordening
Artikel 61
1.  Fabrikanten van hulpmiddelen, met uitzondering van hulpmiddelen naar maat of hulpmiddelen voor onderzoek, brengen via het in artikel 62 bedoelde elektronische systeem verslag uit over het volgende:
1.  Fabrikanten van hulpmiddelen, met uitzondering van hulpmiddelen naar maat of hulpmiddelen voor onderzoek, brengen via het in artikel 62 bedoelde elektronische systeem verslag uit over het volgende:
a)  elk ernstig incident in verband met op de markt van de Unie aangeboden hulpmiddelen;
a)  elk incident, inclusief de datum en de plaats van het incident, en de vermelding of het een ernstig incident betreft in overeenstemming met de definitie in artikel 2, in verband met op de markt van de Unie aangeboden hulpmiddelen; indien er inlichtingen beschikbaar zijn over de bij het incident betrokken patiënt of gebruiker en gezondheidswerker, vermeldt de fabrikant deze eveneens;
b)  elke corrigerende actie in verband met de veiligheid in het veld ten aanzien van op de markt van de Unie aangeboden hulpmiddelen, inclusief elke corrigerende actie in verband met de veiligheid in het veld die in een derde land is ondernomen met betrekking tot een hulpmiddel dat ook wettelijk op de markt van de Unie wordt aangeboden, als de reden voor de corrigerende actie niet is beperkt tot het in het derde land aangeboden hulpmiddel.
b)  elke corrigerende actie in verband met de veiligheid in het veld ten aanzien van op de markt van de Unie aangeboden hulpmiddelen, inclusief elke corrigerende actie in verband met de veiligheid in het veld die in een derde land is ondernomen met betrekking tot een hulpmiddel dat ook wettelijk op de markt van de Unie wordt aangeboden, als de reden voor de corrigerende actie niet is beperkt tot het in het derde land aangeboden hulpmiddel.
De fabrikanten stellen het in de eerste alinea bedoelde verslag onverwijld op, en uiterlijk 15 dagen nadat zij ervan op de hoogte zijn gebracht dat er een oorzakelijk verband met hun hulpmiddel bestaat of dat een oorzakelijk verband redelijkerwijs mogelijk is. De termijn voor de rapportage houdt rekening met de ernst van het incident. Als dat nodig is om tijdig te kunnen rapporteren, kan de fabrikant eerst een onvolledig verslag indienen, dat later wordt gevolgd door een volledig verslag.
De fabrikanten stellen het in de eerste alinea bedoelde verslag onverwijld op, en uiterlijk 15 dagen nadat zij ervan op de hoogte zijn gebracht dat er een oorzakelijk verband met hun hulpmiddel bestaat of dat een oorzakelijk verband redelijkerwijs mogelijk is. De termijn voor de rapportage houdt rekening met de ernst van het incident. Als dat nodig is om tijdig te kunnen rapporteren, kan de fabrikant eerst een onvolledig verslag indienen, dat later wordt gevolgd door een volledig verslag.
2.  Voor soortgelijke ernstige incidenten die zich voordoen met hetzelfde hulpmiddel of soort hulpmiddel en waarvoor de fundamentele oorzaak is geïdentificeerd of de corrigerende actie in verband met de veiligheid in het veld is uitgevoerd, kunnen de fabrikanten periodieke samenvattende verslagen in plaats van afzonderlijke verslagen over de incidenten verstrekken, mits de in artikel 62, lid 5, onder a), b) en c), bedoelde bevoegde autoriteiten het met de fabrikant eens zijn geworden over het formaat, de inhoud en de frequentie van de periodieke samenvattende verslagen.
2.  Voor soortgelijke incidenten die zich voordoen met hetzelfde hulpmiddel of soort hulpmiddel en waarvoor de fundamentele oorzaak is geïdentificeerd of de corrigerende actie in verband met de veiligheid in het veld is uitgevoerd, kunnen de fabrikanten periodieke samenvattende verslagen in plaats van afzonderlijke verslagen over de incidenten verstrekken, mits de in artikel 62, lid 5, onder a), b) en c), bedoelde bevoegde autoriteiten het met de fabrikant eens zijn geworden over het formaat, de inhoud en de frequentie van de periodieke samenvattende verslagen.
3.  De lidstaten nemen alle passende maatregelen om gezondheidswerkers, gebruikers en patiënten aan te moedigen om aan hun bevoegde autoriteiten vermoedelijke ernstige incidenten, als bedoeld in lid 1, onder a), te rapporteren
3.  De lidstaten nemen alle passende maatregelen en voeren gerichte voorlichtingscampagnes om gezondheidswerkers, inclusief artsen en apothekers, gebruikers en patiënten ertoe aan te moedigen en in staat te stellen vermoedelijke incidenten, als bedoeld in lid 1, onder a), te rapporteren aan hun bevoegde autoriteiten. De lidstaten brengen de Commissie van deze maatregelen op de hoogte.
Zij registreren dergelijke verslagen centraal op nationaal niveau. Wanneer een bevoegde autoriteit van een lidstaat dergelijke verslagen ontvangt, neemt zij de nodige stappen om ervoor te zorgen dat de fabrikant van het betrokken hulpmiddel van het incident in kennis wordt gesteld. De fabrikant zorgt voor de passende follow-up.
De bevoegde instanties van de lidstaten registreren dergelijke verslagen centraal op nationaal niveau. Wanneer een bevoegde autoriteit van een lidstaat dergelijke verslagen ontvangt, stelt zij de fabrikant van het betrokken hulpmiddel hiervan onmiddellijk in kennis. De fabrikant zorgt voor de passende follow-up.
De bevoegde autoriteit van een lidstaat registreert de in de eerste alinea bedoelde verslagen in het in artikel 62 bedoelde elektronische systeem, tenzij het incident in kwestie al door de fabrikant is gerapporteerd.
De lidstaten coördineren onder elkaar de ontwikkeling van webgebaseerde en gestructureerde standaardformulieren voor de rapportage van ernstige incidenten door gezondheidswerkers, gebruikers en patiënten.
De Commissie werkt in samenwerking met de lidstaten en in overleg met de relevante partners standaardformulieren uit voor de elektronische en niet-elektronische rapportage van incidenten door gezondheidswerkers, gebruikers en patiënten.
4.  Fabrikanten van hulpmiddelen naar maat rapporteren ernstige incidenten en corrigerende acties in verband met de veiligheid in het veld, als bedoeld in lid 1, aan de bevoegde autoriteit van de lidstaat waarin het hulpmiddel in kwestie is aangeboden.
4.  Fabrikanten van hulpmiddelen naar maat rapporteren onmiddellijk incidenten en corrigerende acties in verband met de veiligheid in het veld, als bedoeld in lid 1, aan de bevoegde autoriteit van de lidstaat waarin het hulpmiddel in kwestie is aangeboden.
Amendement 199
Voorstel voor een verordening
Artikel 62
1.  In samenwerking met de lidstaten wordt door de Commissie een elektronisch systeem opgezet en beheerd voor de verzameling en verwerking van de volgende informatie:
1.  In samenwerking met de lidstaten wordt door de Commissie een elektronisch systeem opgezet en beheerd voor de verzameling en verwerking van de volgende informatie:
a)  de verslagen van de fabrikanten over ernstige incidenten en corrigerende acties in verband met de veiligheid in het veld, als bedoeld in artikel 61, lid 1;
a)  de verslagen van de fabrikanten over incidenten en corrigerende acties in verband met de veiligheid in het veld, als bedoeld in artikel 61, lid 1;
b)  de periodieke samenvattende verslagen van de fabrikanten, als bedoeld in artikel 61, lid 2;
b)  de periodieke samenvattende verslagen van de fabrikanten, als bedoeld in artikel 61, lid 2;
c)  de verslagen van de bevoegde autoriteiten over ernstige incidenten, als bedoeld in artikel 63, lid 1, tweede alinea;
c)  de verslagen van de bevoegde autoriteiten over incidenten, als bedoeld in artikel 63, lid 1, tweede alinea;
(d)  de verslagen van de fabrikanten over trends, als bedoeld in artikel 64;
(d)  de verslagen van de fabrikanten over trends, als bedoeld in artikel 64;
(d bis) de door de fabrikanten opgestelde periodieke geactualiseerde veiligheidsverslagen, als bedoeld in artikel 63 bis;
e)  de berichten van de fabrikanten inzake de veiligheid in het veld, als bedoeld in artikel 63, lid 5;
e)  de berichten van de fabrikanten inzake de veiligheid in het veld, als bedoeld in artikel 63, lid 5;
f)  de tussen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten en tussen die autoriteiten en de Commissie uit te wisselen informatie overeenkomstig artikel 63, leden 4 en 7.
f)  de tussen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten en tussen die autoriteiten en de Commissie uit te wisselen informatie overeenkomstig artikel 63, leden 4 en 7.
2.  De door het elektronische systeem verzamelde en verwerkte informatie is toegankelijk voor de bevoegde autoriteiten van de lidstaten, de Commissie en de aangemelde instanties.
2.  De door het elektronische systeem verzamelde en verwerkte informatie is toegankelijk voor de bevoegde autoriteiten van de lidstaten, de Commissie, de aangemelde instanties, de gezondheidswerkers en ook de fabrikanten, indien de informatie hun eigen product betreft.
3.  De Commissie zorgt ervoor dat gezondheidswerkers en het publiek op passende niveaus toegang tot het elektronische systeem hebben.
3.  De Commissie zorgt ervoor dat het publiek op passend niveau toegang tot het elektronische systeem heeft. Indien een verzoek om informatie over een specifiek medisch hulpmiddel wordt ingediend, wordt die informatie onmiddellijk en in ieder geval binnen 15 dagen ter beschikking gesteld.
4.  Op grond van regelingen tussen de Commissie en de bevoegde autoriteiten van derde landen of internationale organisaties kan de Commissie aan die bevoegde autoriteiten of internationale organisaties toegang tot de databank op het passende niveau verlenen. Die regelingen worden gebaseerd op wederkerigheid en omvatten bepalingen inzake vertrouwelijkheid en gegevensbescherming die gelijkwaardig zijn aan die welke in de Unie van toepassing zijn.
4.  Op grond van regelingen tussen de Commissie en de bevoegde autoriteiten van derde landen of internationale organisaties kan de Commissie aan die bevoegde autoriteiten of internationale organisaties toegang tot de databank op het passende niveau verlenen. Die regelingen worden gebaseerd op wederkerigheid en omvatten bepalingen inzake vertrouwelijkheid en gegevensbescherming die gelijkwaardig zijn aan die welke in de Unie van toepassing zijn.
5.  De verslagen over ernstige incidenten en corrigerende acties in verband met de veiligheid in het veld, als bedoeld in artikel 61, lid 1, onder a) en b), de periodieke samenvattende verslagen, als bedoeld in artikel 61, lid 2, de verslagen over ernstige incidenten, als bedoeld in artikel 63, lid 1, tweede alinea, en de verslagen over trends, als bedoeld in artikel 64, worden na ontvangst via het elektronische systeem automatisch doorgestuurd naar de bevoegde autoriteiten van de volgende lidstaten:
5.  De verslagen over ernstige incidenten en corrigerende acties in verband met de veiligheid in het veld, als bedoeld in artikel 61, lid 1, onder a) en b), de periodieke samenvattende verslagen, als bedoeld in artikel 61, lid 2,de verslagen over incidenten, als bedoeld in artikel 63, lid 1, tweede alinea, en de verslagen over trends, als bedoeld in artikel 64, worden na ontvangst via het elektronische systeem automatisch doorgestuurd naar de bevoegde autoriteiten van de volgende lidstaten:
a)  de lidstaat waarin het incident heeft plaatsgevonden;
a)  de lidstaat waarin het incident heeft plaatsgevonden;
b)  de lidstaat waarin de corrigerende actie in verband met de veiligheid in het veld wordt of moet worden uitgevoerd;
b)  de lidstaat waarin de corrigerende actie in verband met de veiligheid in het veld wordt of moet worden uitgevoerd;
c)  de lidstaat waarin de fabrikant zijn geregistreerde vestigingsplaats heeft;
c)  de lidstaat waarin de fabrikant zijn geregistreerde vestigingsplaats heeft;
(d)  indien van toepassing, de lidstaat waarin de aangemelde instantie die overeenkomstig artikel 45 een certificaat voor het hulpmiddel in kwestie heeft afgegeven, is gevestigd.
(d)  indien van toepassing, de lidstaat waarin de aangemelde instantie die overeenkomstig artikel 45 een certificaat voor het hulpmiddel in kwestie heeft afgegeven, is gevestigd.
5 bis.  De in artikel 62, lid 5, bedoelde verslagen en informatie met betrekking tot het hulpmiddel in kwestie worden tevens automatisch via het elektronische systeem verzonden naar de aangemelde instantie die overeenkomstig artikel 45 het certificaat heeft afgegeven.
Amendement 200
Voorstel voor een verordening
Artikel 63 – lid 1 – alinea 1
De lidstaten nemen de nodige stappen om ervoor te zorgen dat alle informatie betreffende een ernstig incident dat op hun grondgebied heeft plaatsgevonden of een corrigerende actie in verband met de veiligheid in het veld die op hun grondgebied is of moet worden ondernomen en waarvan zij in kennis zijn gesteld overeenkomstig artikel 61, op nationaal niveau centraal door hun bevoegde autoriteit, zo mogelijk tezamen met de fabrikant, wordt geëvalueerd.
De lidstaten nemen de nodige stappen om ervoor te zorgen dat alle informatie betreffende een incident dat op hun grondgebied heeft plaatsgevonden of een corrigerende actie in verband met de veiligheid in het veld die op hun grondgebied is of moet worden ondernomen en waarvan zij in kennis zijn gesteld overeenkomstig artikel 61, op nationaal niveau centraal door hun bevoegde autoriteit, zo mogelijk tezamen met de fabrikant, wordt geëvalueerd. De bevoegde autoriteit houdt rekening met de standpunten van alle relevante belanghebbenden, met inbegrip van de organisaties van patiënten en gezondheidswerkers.
Amendement 201
Voorstel voor een verordening
Artikel 63 – lid 1 – alinea 2
Indien de bevoegde autoriteit van oordeel is dat overeenkomstig artikel 61, lid 3, ontvangen verslagen betrekking hebben op een ernstig incident, voert zij die verslagen onverwijld in het in artikel 62 bedoelde elektronische systeem in, tenzij hetzelfde incident reeds door de fabrikant is gerapporteerd.
Schrappen
Amendement 202
Voorstel voor een verordening
Artikel 63 – lid 2
2.  De nationale bevoegde autoriteiten voeren een risicobeoordeling ten aanzien van de gerapporteerde ernstige incidenten of corrigerende acties in verband met de veiligheid in het veld uit, rekening houdend met criteria zoals oorzakelijkheid, detecteerbaarheid en waarschijnlijkheid dat het probleem zich nogmaals voordoet, frequentie van het gebruik van het hulpmiddel, waarschijnlijkheid dat er schade optreedt en ernst van die schade, klinisch voordeel van het hulpmiddel, beoogde en potentiële gebruikers en getroffen populatie. Zij evalueren ook de geschiktheid van de door de fabrikant beoogde of ondernomen corrigerende actie in verband met de veiligheid in het veld en de noodzaak van enige andere corrigerende actie. Zij monitoren het onderzoek van het incident door de fabrikant.
2.  De nationale bevoegde autoriteiten voeren een risicobeoordeling ten aanzien van de gerapporteerde incidenten of corrigerende acties in verband met de veiligheid in het veld uit, rekening houdend met criteria zoals oorzakelijkheid, detecteerbaarheid en waarschijnlijkheid dat het probleem zich nogmaals voordoet, frequentie van het gebruik van het hulpmiddel, waarschijnlijkheid dat er schade optreedt en ernst van die schade, klinisch voordeel van het hulpmiddel, beoogde en potentiële gebruikers en getroffen populatie. Zij evalueren ook de geschiktheid van de door de fabrikant beoogde of ondernomen corrigerende actie in verband met de veiligheid in het veld en de noodzaak van enige andere corrigerende actie. Zij monitoren het onderzoek van het incident door de fabrikant en houden tevens rekening met de standpunten van patiënten.
Amendement 203
Voorstel voor een verordening
Artikel 63 – lid 3 – alinea 1
Voor de in artikel 1, lid 4, eerste alinea, bedoelde hulpmiddelen en wanneer het ernstige incident of de corrigerende actie in verband met de veiligheid in het veld in verband kan worden gebracht met een stof die, wanneer afzonderlijk gebruikt, als een geneesmiddel zou worden beschouwd, informeert de evaluerende bevoegde autoriteit of de coördinerende bevoegde autoriteit, als bedoeld in lid 6, de relevante bevoegde geneesmiddelenautoriteit of het Europees Geneesmiddelenbureau (EMA), zoals geraadpleegd door de aangemelde instantie overeenkomstig artikel 42, lid 2, tweede alinea.
Voor de in artikel 1, lid 4, eerste alinea, bedoelde hulpmiddelen en wanneer het incident of de corrigerende actie in verband met de veiligheid in het veld in verband kan worden gebracht met een stof die, wanneer afzonderlijk gebruikt, als een geneesmiddel zou worden beschouwd, informeert de evaluerende bevoegde autoriteit of de coördinerende bevoegde autoriteit, als bedoeld in lid 6, de relevante bevoegde geneesmiddelenautoriteit of het Europees Geneesmiddelenbureau (EMA), zoals geraadpleegd door de aangemelde instantie overeenkomstig artikel 42, lid 2, tweede alinea.
Amendement 204
Voorstel voor een verordening
Artikel 63 – lid 3 – alinea 2
Voor overeenkomstig artikel 1, lid 2, onder e), onder deze verordening vallende hulpmiddelen en wanneer het ernstige incident of de corrigerende actie in verband met de veiligheid in het veld in verband kan worden gebracht met weefsels of cellen van menselijke oorsprong die voor de vervaardiging van het hulpmiddel worden gebruikt, informeert de bevoegde autoriteit of de in lid 6 bedoelde coördinerende bevoegde autoriteit de relevante bevoegde autoriteit voor menselijke weefsels en cellen die door de aangemelde instantie overeenkomstig artikel 42, lid 2, is geraadpleegd.
Voor overeenkomstig artikel 1, lid 4, onder e), onder deze verordening vallende hulpmiddelen en wanneer het incident of de corrigerende actie in verband met de veiligheid in het veld in verband kan worden gebracht met weefsels of cellen van menselijke oorsprong die voor de vervaardiging van het hulpmiddel worden gebruikt, informeert de bevoegde autoriteit of de in lid 6 bedoelde coördinerende bevoegde autoriteit de relevante bevoegde autoriteit voor menselijke weefsels en cellen die door de aangemelde instantie overeenkomstig artikel 42, lid 2, is geraadpleegd.
Amendement 205
Voorstel voor een verordening
Artikel 63 – lid 4
4.  Na de uitvoering van de beoordeling stelt de evaluerende bevoegde autoriteit via het in artikel 62 bedoelde elektronische systeem de andere bevoegde autoriteiten onverwijld in kennis van de corrigerende actie die de fabrikant heeft ondernomen of voornemens is te ondernemen of die aan de fabrikant is opgelegd om het risico dat zich opnieuw een ernstig incident voordoet tot een minimum te beperken, inclusief informatie over de onderliggende voorvallen en de uitkomst van de beoordeling.
4.  Na de uitvoering van de beoordeling stelt de evaluerende bevoegde autoriteit via het in artikel 62 bedoelde elektronische systeem de andere bevoegde autoriteiten onverwijld in kennis van de corrigerende actie die de fabrikant heeft ondernomen of voornemens is te ondernemen of die aan de fabrikant is opgelegd om het risico van herhaling tot een minimum te beperken, inclusief informatie over de onderliggende voorvallen en de uitkomst van de beoordeling.
Amendement 206
Voorstel voor een verordening
Artikel 63 – lid 6 – alinea 1 – letter a
a)  wanneer soortgelijke ernstige incidenten in verband met hetzelfde hulpmiddel of soort hulpmiddel van dezelfde fabrikant in meer dan een lidstaat plaatsvinden;
a)  wanneer soortgelijke incidenten in verband met hetzelfde hulpmiddel of soort hulpmiddel van dezelfde fabrikant in meer dan een lidstaat plaatsvinden;
Amendement 207
Voorstel voor een verordening
Artikel 63 – lid 7 – alinea 1 – letter a
a)  monitoren van het onderzoek naar het ernstige incident door de fabrikant en de te ondernemen corrigerende actie;
a)  monitoren van het onderzoek naar het incident door de fabrikant en de te ondernemen corrigerende actie;
Amendement 208
Voorstel voor een verordening
Artikel 63 – lid 7 – alinea 1 – letter b
b)  overleg plegen met de aangemelde instantie die overeenkomstig artikel 45 voor het hulpmiddel in kwestie een certificaat heeft afgegeven over het effect van het ernstige incident op het certificaat;
b)  overleg plegen met de aangemelde instantie die overeenkomstig artikel 45 voor het hulpmiddel in kwestie een certificaat heeft afgegeven over het effect van het incident op het certificaat;
Amendement 209
Voorstel voor een verordening
Artikel 63 bis (nieuw)
Artikel 63 bis
Periodiek veiligheidsverslag
1.  Fabrikanten van medische hulpmiddelen van klasse III rapporteren aan het in artikel 62 bedoelde elektronische systeem:
a)  samenvattingen van de gegevens die van belang zijn voor de voordelen en risico's van de medische hulpmiddelen, met inbegrip van de resultaten van alle studies, met een inschatting van de mogelijke gevolgen daarvan voor de certificering;
b)  een wetenschappelijke afweging van de voordelen en risico's van het medische hulpmiddel;
c)  alle gegevens over het afzetvolume van de medische hulpmiddelen, met inbegrip van een schatting van het aantal mensen dat aan het medische hulpmiddel is blootgesteld.
2.  De fabrikanten dienen hun periodieke veiligheidsverslagen bij de bevoegde autoriteiten in, hetzij onmiddellijk op verzoek, hetzij ten minste eenmaal per jaar in de eerste twee jaar nadat het medische hulpmiddel voor het eerst in de handel is gebracht.
3.  De MDCG beoordeelt de periodieke veiligheidsverslagen om te bepalen of er sprake is van nieuwe of gewijzigde risico's, of van wijzigingen in de risico-batenverhouding van het medische hulpmiddel.
4.  De MDCG bepaalt na de beoordeling van de periodieke veiligheidsverslagen of er maatregelen betreffende het medische hulpmiddel nodig zijn. De MDCG informeert de aangemelde instantie in geval van een negatieve wetenschappelijke beoordeling. In dat geval besluit de aangemelde instantie, al naar gelang het geval, de vergunning te handhaven, te wijzigen, te schorsen of in te trekken.
Amendement 210
Voorstel voor een verordening
Artikel 64 – lid 1
De fabrikanten van hulpmiddelen van klasse IIb en III rapporteren aan het in artikel 62 bedoelde elektronische systeem elke statistisch significante toename van de frequentie of ernst van incidenten die geen ernstige incidenten zijn of van verwachte ongewenste neveneffecten die significante gevolgen hebben voor de in de punten 1 en 5 van bijlage I bedoelde risico-batenanalyse en die hebben geleid of kunnen leiden tot onaanvaardbare risico's voor de gezondheid of veiligheid van patiënten, gebruikers of andere personen, wanneer afgewogen tegen de beoogde voordelen. De significante toename wordt vastgesteld in vergelijking met de te verwachten frequentie of ernst van dergelijke incidenten of de verwachte ongewenste neveneffecten van het hulpmiddel of de categorie of groep hulpmiddelen in kwestie, tijdens een specifieke periode als vastgesteld in de conformiteitsbeoordeling van de fabrikant. Artikel 63 is van toepassing.
De fabrikanten van hulpmiddelen van klasse IIb en III rapporteren aan het in artikel 62 bedoelde elektronische systeem elke statistisch significante toename van de frequentie of ernst van alle incidenten of van verwachte ongewenste neveneffecten die significante gevolgen hebben voor de in de punten 1 en 5 van bijlage I bedoelde risico-batenanalyse en die hebben geleid of kunnen leiden tot onaanvaardbare risico's voor de gezondheid of veiligheid van patiënten, gebruikers of andere personen, wanneer afgewogen tegen de beoogde voordelen. De significante toename wordt vastgesteld in vergelijking met de te verwachten frequentie of ernst van dergelijke incidenten of de verwachte ongewenste neveneffecten van het hulpmiddel of de categorie of groep hulpmiddelen in kwestie, tijdens een specifieke periode als vastgesteld in de conformiteitsbeoordeling van de fabrikant. Artikel 63 is van toepassing.
Amendement 211
Voorstel voor een verordening
Artikel 64 bis (nieuw)
Artikel 64 bis
Medische hulpmiddelen die vallen onder rechtshandelingen van de Europese Unie betreffende de kwaliteit en veiligheid van bloed.
1.  Deze verordening geldt onverminderd reeds bestaande en ten uitvoer gelegde regelingen op Europees niveau in verband met het inzamelen, testen, bewerken, opslaan of distribueren van bloed en bloedbestanddelen.
2.  Deze verordening geldt onverminderd strengere nationale en uniale wetgeving in verband met de traceerbaarheid en de waakzaamheid ten aanzien van bloed en bloedbestanddelen dan deze verordening. Deze maatregelen dienen in het belang van de patiënten te worden gehandhaafd.
Amendement 212
Voorstel voor een verordening
Artikel 66 – lid 1 – letter a
a)  typologie van ernstige incidenten en corrigerende acties in verband met de veiligheid in het veld voor specifieke hulpmiddelen of categorieën of groepen hulpmiddelen;
a)  typologie van incidenten en corrigerende acties in verband met de veiligheid in het veld voor specifieke hulpmiddelen of categorieën of groepen hulpmiddelen;
Amendement 213
Voorstel voor een verordening
Artikel 66 – alinea 1 – letter b
b)  geharmoniseerde formulieren voor de rapportage van ernstige incidenten en corrigerende acties in verband met de veiligheid in het veld, periodieke samenvattende verslagen en verslagen over trends die worden ingediend door de fabrikanten, als bedoeld in de artikelen 61 en 64;
b)  geharmoniseerde formulieren voor de rapportage van incidenten en corrigerende acties in verband met de veiligheid in het veld, periodieke samenvattende verslagen en verslagen over trends die worden ingediend door de fabrikanten, als bedoeld in de artikelen 61 en 64;
Amendement 214
Voorstel voor een verordening
Artikel 66 – lid 1 – letter c
c)  termijnen voor de rapportage van ernstige incidenten en corrigerende acties in verband met de veiligheid in het veld, periodieke samenvattende verslagen en verslagen over trends die worden ingediend door de fabrikanten, rekening houdend met de ernst van het te rapporteren voorval, als bedoeld in de artikelen 61 en 64;
c)  termijnen voor de rapportage van incidenten en corrigerende acties in verband met de veiligheid in het veld, periodieke samenvattende verslagen en verslagen over trends die worden ingediend door de fabrikanten, rekening houdend met de ernst van het te rapporteren voorval, als bedoeld in de artikelen 61 en 64;
Amendement 215
Voorstel voor een verordening
Artikel 66 – lid 2 – alinea 1 bis (nieuw)
De Commissie wint vooraf advies in bij het MDAC alvorens de uitvoeringshandelingen op te stellen.
Amendement 216
Voorstel voor een verordening
Artikel 67 – leden 1 en 2
1.  De bevoegde autoriteiten voeren passende controles op de kenmerken en prestaties van de hulpmiddelen uit, waaronder, indien van toepassing, een onderzoek van de documentatie en fysische of laboratoriumcontroles op grond van geschikte monsters. Zij houden rekening met vaste beginselen met betrekking tot risicobeoordeling en risicobeheer, bewakingsgegevens en klachten. De bevoegde autoriteiten kunnen van marktdeelnemers verlangen dat deze de documenten en informatie beschikbaar stellen die noodzakelijk zijn om hun activiteiten uit te voeren, en, zo nodig en gerechtvaardigd, de bedrijfsruimten van de marktdeelnemers betreden en de nodige monsters van de hulpmiddelen nemen. Wanneer zij dat nodig achten, mogen zij hulpmiddelen die een ernstig risico opleveren, vernietigen of anderszins onbruikbaar maken.
1.  De bevoegde autoriteiten voeren passende controles op de kenmerken en prestaties van de hulpmiddelen uit, waaronder, indien van toepassing, een onderzoek van de documentatie en fysische of laboratoriumcontroles op grond van geschikte monsters. Zij houden rekening met vaste beginselen met betrekking tot risicobeoordeling en risicobeheer, bewakingsgegevens en klachten. De bevoegde autoriteiten kunnen van marktdeelnemers verlangen dat deze de documenten en informatie beschikbaar stellen die noodzakelijk zijn om hun activiteiten uit te voeren, en de bedrijfsruimten van de marktdeelnemers betreden en inspecteren en de nodige monsters van de hulpmiddelen nemen om te laten analyseren door een officieel laboratorium. Wanneer zij dat nodig achten, mogen zij hulpmiddelen die een risico opleveren, vernietigen of anderszins onbruikbaar maken.
1 bis.  De bevoegde autoriteiten wijzen inspecteurs aan die bevoegd zijn om de in lid 1 genoemde controles uit te voeren. De controles worden uitgevoerd door inspecteurs uit de lidstaat waar de marktdeelnemer gevestigd is. Deze inspecteurs kunnen worden bijgestaan door deskundigen die door de bevoegde autoriteiten zijn benoemd.
1 ter.  Er mogen ook onaangekondigde inspecties worden uitgevoerd. Bij het gelasten en verrichten van dergelijke inspecties moet altijd rekening worden houden met het evenredigheidsbeginsel, met name ten aanzien van de mogelijke gevaren van een hulpmiddel.
1 quater.  Na elke inspectie als bedoeld in lid 1 van dit artikel stelt de bevoegde autoriteit een verslag op over de naleving door de marktdeelnemer van de toepasselijke wettelijke en technische vereisten conform de bepalingen in deze verordening, en over de eventueel noodzakelijke corrigerende actie.
1 quinquies.  De bevoegde autoriteit die de inspectie heeft uitgevoerd, deelt de inhoud van dit verslag mede aan de geïnspecteerde marktdeelnemer. Alvorens het verslag goed te keuren, stelt de bevoegde autoriteit de geïnspecteerde marktdeelnemer in de gelegenheid opmerkingen te maken. Het definitieve inspectieverslag waarvan sprake is in lid 1 ter wordt ingevoerd in het elektronische systeem als bedoeld in artikel 68.
1 sexies.  Onverminderd eventuele internationale overeenkomsten tussen de Unie en derde landen kunnen de in lid 1 bedoelde controles ook plaatsvinden in de bedrijfsruimten van een marktdeelnemer in een derde land, indien beoogd wordt het hulpmiddel op de markt van de Unie beschikbaar te maken.
2.  De lidstaten evalueren en beoordelen periodiek de werking van hun markttoezichtactiviteiten. Deze evaluaties en beoordelingen worden ten minste elke vier jaar uitgevoerd en de resultaten ervan worden aan de andere lidstaten en de Commissie meegedeeld. De betrokken lidstaat maakt een samenvatting van de resultaten toegankelijk voor het publiek.
2.  De lidstaten stellen strategische toezichtsplannen op met hun geplande toezichtsactiviteiten, alsmede de menselijke en materiële hulpbronnen die nodig zijn om deze activiteiten uit te voeren. De lidstaten evalueren en beoordelen periodiek de tenuitvoerlegging van hun markttoezichtsplannen. Deze evaluaties en beoordelingen worden ten minste elke twee jaar uitgevoerd en de resultaten ervan worden aan de andere lidstaten en de Commissie meegedeeld. De Commissie kan aanbevelingen doen betreffende aanpassingen van de toezichtsplannen. De lidstaten maken een samenvatting van de resultaten en van de aanbevelingen van de Commissie toegankelijk voor het publiek.
Amendement 217
Voorstel voor een verordening
Artikel 68 – lid 2
2.   De in lid 1 vermelde informatie wordt via het elektronische systeem onmiddellijk naar alle betrokken bevoegde autoriteiten doorgestuurd en toegankelijk gemaakt voor de lidstaten en de Commissie.
2.  De in lid 1 vermelde informatie wordt via het elektronische systeem onmiddellijk naar alle betrokken bevoegde autoriteiten doorgestuurd en toegankelijk gemaakt voor de lidstaten, de Commissie, de aangemelde instanties, het Bureau en gezondheidswerkers. De Commissie zorgt er eveneens voor dat het publiek op passend niveau toegang tot het elektronische systeem heeft. Ze ziet er in het bijzonder op toe dat wanneer er om informatie wordt verzocht over een specifiek medisch hulpmiddel, deze informatie onverwijld en binnen 15 dagen beschikbaar wordt gesteld. De Commissie zorgt, in overleg met de coördinatiegroep voor medische hulpmiddelen, elke zes maanden voor een overzicht van deze informatie dat bestemd is voor het publiek en gezondheidswerkers. Deze informatie is toegankelijk via de in artikel 27 bedoelde Europese databank.
Amendement 218
Voorstel voor een verordening
Artikel 68 – lid 2 – alinea 1 bis (nieuw)
De in artikel 68, lid 1, onder a), b), c) en d), vermelde informatie wordt ter beschikking gesteld aan de MDCG, die daarvan verslag uitbrengt tijdens de eerste vergadering van het MDAC nadat de informatie ter beschikking is gekomen.
Amendement 219
Voorstel voor een verordening
Artikel 69 – lid 1
Wanneer de bevoegde autoriteiten van een lidstaat op grond van bewakingsgegevens of andere informatie voldoende redenen hebben om ervan uit te gaan dat een hulpmiddel een risico voor de gezondheid of veiligheid van patiënten, gebruikers of andere personen vormt, voeren zij een evaluatie van het betrokken hulpmiddel uit die betrekking heeft op alle voorschriften van deze verordening die relevant zijn voor het door het hulpmiddel gevormde risico. De desbetreffende marktdeelnemers werken, indien dit nodig is, met de bevoegde autoriteiten samen.
Wanneer de bevoegde autoriteiten van een lidstaat op grond van bewakingsgegevens of andere informatie voldoende redenen hebben om ervan uit te gaan dat een hulpmiddel een risico voor de gezondheid of veiligheid van patiënten, gebruikers of andere personen vormt, voeren zij een evaluatie van het betrokken hulpmiddel uit die betrekking heeft op alle voorschriften van deze verordening die relevant zijn voor het door het hulpmiddel gevormde risico. De desbetreffende marktdeelnemers werken, indien dit nodig is, met de bevoegde autoriteiten samen. In het kader van deze evaluatie informeren de bevoegde autoriteiten de aangewezen instanties die belast zijn met de controle als het gaat om een hulpmiddel uit de klasse IIa, IIb en III, alsmede de andere bevoegde autoriteiten over de resultaten van de evaluatie en de maatregelen die genomen zullen worden naar aanleiding van de resultaten van de evaluatie.
Amendement 220
Voorstel voor een verordening
Artikel 69 – lid 1 bis (nieuw)
1 bis.  Wanneer de bevoegde autoriteiten van een lidstaat op grond van bewakingsgegevens of andere informatie redenen hebben om ervan uit te gaan dat een hulpmiddel een risico voor de gezondheid of veiligheid van patiënten, gebruikers of andere personen vormt, kunnen zij een evaluatie van het betrokken hulpmiddel uitvoeren die betrekking heeft op alle voorschriften van deze verordening die relevant zijn voor het door het hulpmiddel gevormde risico. De desbetreffende marktdeelnemers werken, indien dit nodig is, met de bevoegde autoriteiten samen.
Amendement 221
Voorstel voor een verordening
Artikel 70 – lid 1
1.  Wanneer de bevoegde autoriteiten na de uitvoering van een evaluatie overeenkomstig artikel 69 van oordeel zijn dat het hulpmiddel, dat een risico voor de gezondheid of veiligheid van patiënten, gebruikers of andere personen vormt, niet voldoet aan de voorschriften van deze verordening, eisen zij onverwijld dat de desbetreffende marktdeelnemer alle passende en naar behoren gerechtvaardigde corrigerende actie onderneemt om het hulpmiddel in overeenstemming te brengen met die voorschriften, het aanbieden van het hulpmiddel op de markt te verbieden of te beperken, het aanbieden van het hulpmiddel aan specifieke voorschriften te onderwerpen, het hulpmiddel uit de handel te nemen of terug te roepen binnen een redelijke termijn, evenredig met de aard van het risico.
1.  Wanneer de bevoegde autoriteiten na de uitvoering van een evaluatie overeenkomstig artikel 69 van oordeel zijn dat het hulpmiddel, dat een risico voor de gezondheid of veiligheid van patiënten, gebruikers of andere personen vormt, niet voldoet aan de voorschriften van deze verordening, eisen zij onmiddellijk dat de desbetreffende marktdeelnemer alle passende en naar behoren gerechtvaardigde corrigerende actie onderneemt om het hulpmiddel in overeenstemming te brengen met die voorschriften, het aanbieden van het hulpmiddel op de markt te verbieden of te beperken, het aanbieden van het hulpmiddel aan specifieke voorschriften te onderwerpen, het hulpmiddel uit de handel te nemen of terug te roepen binnen een redelijke termijn die duidelijk wordt vastgesteld en medegedeeld aan de betreffende marktdeelnemer, evenredig met de aard van het risico.
Amendement 222
Voorstel voor een verordening
Artikel 70 – lid 2
2.  Wanneer de bevoegde autoriteiten van mening zijn dat de niet-conformiteit niet tot hun nationale grondgebied beperkt is, stellen zij de Commissie en de andere lidstaten door middel van het in artikel 68 bedoelde elektronische systeem in kennis van de resultaten van de evaluatie en de acties die de marktdeelnemers moeten uitvoeren.
2.  Wanneer de bevoegde autoriteiten van mening zijn dat de niet-conformiteit niet tot hun nationale grondgebied beperkt is, stellen zij de Commissie en de andere lidstaten door middel van het in artikel 68 bedoelde elektronische systeem onmiddellijk in kennis van de resultaten van de evaluatie en de acties die de marktdeelnemers moeten uitvoeren.
Amendement 223
Voorstel voor een verordening
Artikel 70 – lid 3
3.  De marktdeelnemers zorgen ervoor dat alle passende corrigerende acties worden ondernomen ten aanzien van alle betrokken hulpmiddelen die zij in de Unie op de markt hebben aangeboden.
3.  De marktdeelnemers zorgen er onverwijld voor dat alle passende corrigerende acties worden ondernomen ten aanzien van alle betrokken hulpmiddelen die zij in de Unie op de markt hebben aangeboden.
Amendement 224
Voorstel voor een verordening
Artikel 70 – lid 3 – alinea 1 bis (nieuw)
Indien de hulpmiddelen in kwestie teruggeroepen moeten worden, verricht de marktdeelnemer de nodige inspanningen om ervoor te zorgen dat de terugname wordt uitgevoerd binnen de door de bevoegde autoriteit duidelijk vastgestelde en medegedeelde termijn als bedoeld in lid 1;
Amendement 225
Voorstel voor een verordening
Artikel 70 – lid 4 – alinea 2
Zij stellen de Commissie en de andere lidstaten onverwijld in kennis van die maatregelen door middel van het in artikel 68 bedoelde elektronische systeem.
Zij stellen de Commissie en de andere lidstaten onmiddellijk in kennis van die maatregelen door middel van het in artikel 68 bedoelde elektronische systeem.
Amendement 226
Voorstel voor een verordening
Artikel 70 – lid 6
6.  De lidstaten, met uitzondering van de lidstaat die de procedure heeft ingeleid, stellen de Commissie en de andere lidstaten onverwijld in kennis van aanvullende informatie over de niet-conformiteit van het hulpmiddel waarover zij beschikken en van de maatregelen die zij in verband met het betrokken hulpmiddel hebben genomen. Wanneer zij het niet eens zijn met de nationale maatregel waarvan zij in kennis zijn gesteld, brengen zij de Commissie en de andere lidstaten door middel van het in artikel 68 bedoelde elektronische systeem onverwijld op de hoogte van hun bezwaren.
6.  De lidstaten, met uitzondering van de lidstaat die de procedure heeft ingeleid, stellen de Commissie en de andere lidstaten onverwijld in kennis van aanvullende informatie over de niet-conformiteit van het hulpmiddel waarover zij beschikken en van de maatregelen die zij in verband met het betrokken hulpmiddel hebben genomen. Wanneer zij het niet eens zijn met de nationale maatregel waarvan zij in kennis zijn gesteld, brengen zij de Commissie en de andere lidstaten door middel van het in artikel 68 bedoelde elektronische systeem onmiddellijk op de hoogte van hun bezwaren.
Amendement 227
Voorstel voor een verordening
Artikel 70 – lid 7
7.  Wanneer binnen twee maanden na ontvangst van de in lid 4 bedoelde kennisgeving geen bezwaar tegen een voorlopige maatregel van een lidstaat is gemaakt door een lidstaat of de Commissie, wordt die maatregel geacht gerechtvaardigd te zijn.
7.  Wanneer binnen een maand na ontvangst van de in lid 4 bedoelde kennisgeving geen bezwaar tegen een voorlopige maatregel van een lidstaat is gemaakt door een lidstaat of de Commissie, wordt die maatregel geacht gerechtvaardigd te zijn.
Amendement 228
Voorstel voor een verordening
Artikel 70 – lid 8
8.  Alle lidstaten zorgen ervoor dat onverwijld passende restrictieve maatregelen voor het betrokken hulpmiddel worden genomen.
8.  Alle lidstaten zorgen ervoor dat onmiddellijk passende restrictieve maatregelen voor het betrokken hulpmiddel worden genomen.
Amendement 229
Voorstel voor een verordening
Artikel 71 – lid 1
1.  Wanneer binnen twee maanden na ontvangst van de in artikel 70, lid 4, bedoelde kennisgeving door een lidstaat bezwaar wordt gemaakt tegen een door een andere lidstaat genomen voorlopige maatregel of wanneer de Commissie de maatregel in strijd acht met de wetgeving van de Unie, evalueert de Commissie de nationale maatregel. Op grond van de resultaten van die evaluatie besluit de Commissie door middel van uitvoeringshandelingen of de nationale maatregel al dan niet gerechtvaardigd is. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 88, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.
1.  Wanneer binnen een maand na ontvangst van de in artikel 70, lid 4, bedoelde kennisgeving door een lidstaat bezwaar wordt gemaakt tegen een door een andere lidstaat genomen voorlopige maatregel of wanneer de Commissie de maatregel in strijd acht met de wetgeving van de Unie, evalueert de Commissie de nationale maatregel. Op grond van de resultaten van die evaluatie besluit de Commissie door middel van uitvoeringshandelingen of de nationale maatregel al dan niet gerechtvaardigd is. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 88, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.
Amendement 230
Voorstel voor een verordening
Artikel 72 – lid 1
1.  Wanneer een lidstaat na de uitvoering van een evaluatie overeenkomstig artikel 69 meent dat, hoewel een hulpmiddel rechtmatig in de handel is gebracht of in gebruik is genomen, het een risico voor de gezondheid of veiligheid van patiënten, gebruikers of andere personen of voor andere aspecten van de bescherming van de volksgezondheid vormt, moet hij de desbetreffende marktdeelnemer(s) verplichten om alle nodige voorlopige maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat het betrokken hulpmiddel, wanneer het in de handel is gebracht of in gebruik is genomen, dat risico niet langer vormt of om het hulpmiddel uit de handel te nemen of terug te roepen binnen een redelijke termijn, evenredig met de aard van het risico.
1.  Wanneer een lidstaat na de uitvoering van een evaluatie overeenkomstig artikel 69 meent dat, hoewel een hulpmiddel rechtmatig in de handel is gebracht of in gebruik is genomen, het een risico voor de gezondheid of veiligheid van patiënten, gebruikers of andere personen of voor andere aspecten van de bescherming van de volksgezondheid vormt, moet hij de desbetreffende marktdeelnemer(s) onmiddellijk verplichten om alle nodige voorlopige maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat het betrokken hulpmiddel, wanneer het in de handel is gebracht of in gebruik is genomen, dat risico niet langer vormt of om het hulpmiddel uit de handel te nemen of terug te roepen binnen een redelijke termijn, evenredig met de aard van het risico.
Amendement 231
Voorstel voor een verordening
Artikel 73 – lid 1 – inleidende formule
1.  Onverminderd artikel 70 verlangt een lidstaat, wanneer hij een van de volgende bevindingen doet, van de betrokken marktdeelnemer dat deze binnen een redelijke termijn die evenredig is aan de niet-conformiteit een einde maakt aan de niet-conformiteit:
1.  Onverminderd artikel 70 verlangt een lidstaat, wanneer hij een van de volgende bevindingen doet, van de betrokken marktdeelnemer dat deze binnen een redelijke termijn die duidelijk is vastgesteld en medegedeeld en die evenredig is aan de niet-conformiteit een einde maakt aan de niet-conformiteit:
Amendement 232
Voorstel voor een verordening
Artikel 73 – lid 2
2.  Wanneer de marktdeelnemer niet binnen de in lid 1 bedoelde termijn een einde maakt aan de niet-conformiteit, neemt de betrokken lidstaat alle passende maatregelen om het op de markt aanbieden van het product te beperken of te verbieden, of het product terug te roepen of uit de handel te nemen. Die lidstaat stelt de Commissie en de andere lidstaten onverwijld in kennis van die maatregelen door middel van het in artikel 68 bedoelde elektronische systeem.
2.  Wanneer de marktdeelnemer niet binnen de in lid 1 bedoelde termijn een einde maakt aan de niet-conformiteit, neemt de betrokken lidstaat onmiddellijk alle passende maatregelen om het op de markt aanbieden van het product te beperken of te verbieden, of het product terug te roepen of uit de handel te nemen. Die lidstaat stelt de Commissie en de andere lidstaten onmiddellijk in kennis van die maatregelen door middel van het in artikel 68 bedoelde elektronische systeem.
Amendement 233
Voorstel voor een verordening
Artikel 74 – lid 1
1.  Wanneer een lidstaat na de uitvoering van een evaluatie die wijst op een potentieel risico in verband met een hulpmiddel of een specifieke categorie of groep hulpmiddelen, van mening is dat het aanbieden op de markt of het in gebruik nemen van een dergelijk hulpmiddel of een dergelijke specifieke categorie of groep hulpmiddelen moet worden verboden of beperkt of aan bijzondere voorschriften moet worden onderworpen of dat een dergelijk hulpmiddel of een dergelijke categorie of groep hulpmiddelen uit de handel genomen of teruggeroepen moet worden om de gezondheid en veiligheid van patiënten, gebruikers of andere personen of andere aspecten van de volksgezondheid te beschermen, kan hij alle nodige en gerechtvaardigde voorlopige maatregelen nemen.
1.  Wanneer een lidstaat na de uitvoering van een evaluatie die wijst op een potentieel risico in verband met een hulpmiddel of een specifieke categorie of groep hulpmiddelen, van mening is dat het aanbieden op de markt of het in gebruik nemen van een dergelijk hulpmiddel of een dergelijke specifieke categorie of groep hulpmiddelen moet worden verboden of beperkt of aan bijzondere voorschriften moet worden onderworpen of dat een dergelijk hulpmiddel of een dergelijke categorie of groep hulpmiddelen uit de handel genomen of teruggeroepen moet worden om de gezondheid en veiligheid van patiënten, gebruikers of andere personen of andere aspecten van de volksgezondheid te beschermen, neemt hij alle nodige en gerechtvaardigde voorlopige maatregelen.
Amendement 234
Voorstel voor een verordening
Artikel 75 – lid 2
2.  Behalve in gevallen waarin onmiddellijke actie nodig is wegens een ernstig risico voor de menselijke gezondheid of veiligheid, wordt aan de betrokken marktdeelnemer de mogelijkheid geboden om binnen een adequate termijn bij de bevoegde instantie opmerkingen in te dienen voordat een maatregel wordt vastgesteld. Als actie is ondernomen zonder de marktdeelnemer te horen, wordt hem de mogelijkheid geboden zo snel mogelijk opmerkingen in te dienen en de ondernomen actie wordt snel nadien opnieuw bekeken.
2.  Behalve in gevallen waarin onmiddellijke actie nodig is wegens een ernstig risico voor de menselijke gezondheid of veiligheid, wordt aan de betrokken marktdeelnemer de mogelijkheid geboden om binnen een adequate, duidelijk vastgestelde termijn bij de bevoegde instantie opmerkingen in te dienen voordat een maatregel wordt vastgesteld. Als actie is ondernomen zonder de marktdeelnemer te horen, wordt hem de mogelijkheid geboden zo snel mogelijk opmerkingen in te dienen en de ondernomen actie wordt snel nadien opnieuw bekeken.
Amendement 235
Voorstel voor een verordening
Artikel 75 – lid 3
3.  Elke vastgestelde maatregel wordt onmiddellijk ingetrokken of gewijzigd als de marktdeelnemer aantoont dat hij doeltreffende corrigerende actie heeft ondernomen.
3.  Elke vastgestelde maatregel wordt onmiddellijk ingetrokken of gewijzigd als de marktdeelnemer naar behoren aantoont dat hij doeltreffende corrigerende actie heeft ondernomen.
Amendement 264
Voorstel voor een verordening
Hoofdstuk VIII – titel
Hoofdstuk VIII
Hoofdstuk X*
Samenwerking tussen lidstaten, coördinatiegroep voor medische hulpmiddelen, EU-referentielaboratoria, hulpmiddelenregisters
Samenwerking tussen lidstaten, coördinatiegroep voor medische hulpmiddelen, adviescomité medische hulpmiddelen, EU-referentielaboratoria, hulpmiddelenregisters
*Ingevolge dit amendement, vallen de artikelen 76 tot en met 83 onder dit hoofdstuk
Amendement 236
Voorstel voor een verordening
Artikel 76 – lid 1
1.  De lidstaten wijzen de bevoegde autoriteit of autoriteiten aan die verantwoordelijk is (zijn) voor de uitvoering van deze verordening. Zij verlenen aan hun autoriteiten de bevoegdheden, middelen, uitrusting en kennis die nodig zijn voor de behoorlijke uitvoering van hun taken overeenkomstig deze verordening. De lidstaten delen de bevoegde autoriteiten mee aan de Commissie die een lijst van bevoegde autoriteiten bekendmaakt.
1.  De lidstaten wijzen de bevoegde autoriteit of autoriteiten aan die verantwoordelijk is (zijn) voor de uitvoering van deze verordening. Zij verlenen aan hun autoriteiten de bevoegdheden, middelen, uitrusting en kennis die nodig zijn voor de behoorlijke uitvoering van hun taken overeenkomstig deze verordening. De lidstaten delen de bevoegde autoriteiten mee aan de Commissie die een lijst van bevoegde autoriteiten met hun contactgegevens bekendmaakt.
Amendement 237
Voorstel voor een verordening
Artikel 77 – lid 1
1.  De bevoegde autoriteiten van de lidstaten werken samen met elkaar en met de Commissie en wisselen met elkaar de nodige informatie uit om het mogelijk te maken dat deze verordening op uniforme wijze wordt toegepast.
1.  De bevoegde autoriteiten van de lidstaten werken samen met elkaar, met de Commissie en zo nodig met de MDCG en wisselen met elkaar en de Commissie de nodige informatie uit om het mogelijk te maken dat deze verordening op uniforme wijze wordt toegepast.
Amendement 238
Voorstel voor een verordening
Artikel 78 – lid 2 – alinea 2 bis (nieuw)
De Commissie controleert de bekwaamheid van de leden van de MDCG. De Commissie maakt de resultaten van deze controle telkens openbaar en geeft informatie over de bekwaamheid van de leden van de MDCG.
Amendement 239
Voorstel voor een verordening
Artikel 78 – lid 6
6.  De MDCG kan van geval tot geval deskundigen en andere derde partijen uitnodigen om de vergaderingen bij te wonen of schriftelijke bijdragen te leveren.
Schrappen
Amendement 240
Voorstel voor een verordening
Artikel 78 bis (nieuw)
Artikel 78 bis
Adviescomité medische hulpmiddelen
1.  De Commissie richt een multidisciplinair adviescomité medische hulpmiddelen (MDAC) op, bestaande uit deskundigen en vertegenwoordigers van belanghebbenden, dat de MDCG, de Commissie en de lidstaten ondersteuning, advies en expertise moet verstrekken met betrekking tot de technische, wetenschappelijke, maatschappelijke en economische aspecten van het opstellen van regelgeving voor medische hulpmiddelen, medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek, zoals op het gebied van medische technologie, grensgevallen inzake geneesmiddelen, menselijke weefsels en cellen, cosmetische producten, biociden, levensmiddelen en, indien nodig, andere producten, alsook met betrekking tot andere aspecten van de tenuitvoerlegging van deze verordening.
2.  Bij de oprichting van het MDAC zorgt de Commissie voor een brede, passende en evenwichtige vertegenwoordiging van de voor medische hulpmiddelen relevante disciplines. Het MDAC kan onder zijn verantwoordelijkheid deskundigenpanels oprichten voor bepaalde medische disciplines.
3.  Het MDAC wordt voorgezeten door een vertegenwoordiger van de Commissie. De Commissie geeft het MDAC logistieke ondersteuning.
4.  Het MDAC stelt zijn reglement van orde vast, dat in werking nadat de Commissie een gunstig advies heeft uitgebracht.
5.  Het MDAC zorgt ervoor dat, wanneer grensgevallen met geneesmiddelen en levensmiddelen worden behandeld, een passend niveau van raadpleging van het Bureau en de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid is gewaarborgd.
6.  Het MDAC maakt de belangenverklaringen van zijn leden openbaar.
Amendement 367
Voorstel voor een verordening
Artikel 78 ter (nieuw)
Artikel 78 ter
Comité voor de beoordeling van medische hulpmiddelen
1.  Hierbij wordt het beoordelingscomité medische hulpmiddelen (ACMD) opgericht, dat de beginselen van hoogste wetenschappelijke competentie, onpartijdigheid en transparantie in acht neemt, en belangenconflicten vermijdt.
2.  Het ACMD is samengesteld uit:
—  minstens één lid dat elk van de in lid 3 bedoelde medische domeinen vertegenwoordigt. Dit lid is een erkend deskundige in zijn/haar discipline en put uit bijkomende expertise, indien nodig. Deze deskundigen worden door middel van een oproep van de Commissie tot indiening van blijken van belangstelling benoemd voor drie jaar, welke termijn eenmalig kan worden verlengd;
—  een vertegenwoordiger van het EMA;
—  een vertegenwoordiger van de Commissie;
—  drie vertegenwoordigers van patiëntenorganisaties, te benoemen door de Commissie door middel van een oproep van de Commissie tot indiening van blijken van belangstelling.
Het ACMD komt bijeen op verzoek van de MDCG of de Commissie en de vergaderingen worden voorgezeten door een vertegenwoordiger van de Commissie.
De Commissie ziet erop toe dat de samenstelling van het ACMD is afgestemd op de expertise die vereist is voor de beoordelingsprocedure in specifieke gevallen.
De Commissie neemt de taak van secretariaat van dit comité op zich.
3.  De leden van het ACMD worden gekozen op grond van hun vakbekwaamheid en ervaring in hun discipline.
—  anesthesie;
—  vaststelling van bloedgroepen of weefselgroepen;
—  bloedtransfusie en –transplantatie;
—  cardiologie;
—  besmettelijke ziekten;
—  tandheelkunde;
—  dermatologie;
—  kno;
—  endocrinologie;
—  gastro-enterologie;
—  algemene en plastische chirurgie;
—  klinische genetica;
—  nefrolofie/urologie;
—  neurologie;
—  verloskunde/gynaecologie;
—  oncologie;
—  oogheelkunde;
—  orthopedie;
—  fysieke geneeskunde;
—  pulmonologie/pneumologie;
—  radiologie.
De leden van het ACMD voeren hun taken op onpartijdige en objectieve wijze uit. Zij zijn volledig onafhankelijk en vragen en aanvaarden geen instructies van enige regering, aangemelde instantie of fabrikant. Elk lid stelt een belangenverklaring op, die openbaar toegankelijk wordt gemaakt.
De Commissie is bevoegd om, in het licht van technische vooruitgang en mogelijke nieuwe informatie, in overeenstemming met artikel 89 gedelegeerde handelingen vast te stellen ter wijziging, schrapping of aanvulling van de onder punt a) van dit lid bedoelde criteria.
4.  Het ACMD voert de in artikel 44 bis bedoelde taken uit. De leden van het ACMD doen bij het vaststellen van klinische evaluaties hun uiterste best consensus te bereiken. Als geen consensus kan worden bereikt, neemt het ACMD een besluit bij meerderheid van zijn leden. De Commissie neemt geen deel aan de stemmingen in de coördinatiegroep. Minderheidsstandpunten worden als bijlage bij de adviezen van het ACMD gevoegd.
5.  Het ACMD stelt zijn reglement van orde vast, dat met name procedures omvat voor:
—  het vaststellen van klinische evaluaties, waaronder in urgente gevallen;
—  de delegatie van taken aan leden.
Amendementen 366 en 368
Voorstel voor een verordening
Artikel 80 – letter a en b
—a)  verstrekken van regelgevende adviezen op basis van een klinische beoordeling verricht overeenkomstig artikel 44 bis (beoordelingsprocedure in specifieke gevallen);
a)  bijdragen aan de beoordeling van de conformiteitsbeoordelingsinstanties die een verzoek hebben ingediend en de aangemelde instanties overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk IV;
a)  bijdragen aan de beoordeling van de conformiteitsbeoordelingsinstanties die een verzoek hebben ingediend en de aangemelde instanties overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk IV;
a bis) vaststellen en schriftelijk vastleggen van de algemene bekwaamheids- en kwalificatiebeginselen en procedures voor de selectie en machtiging van bij de conformiteitsbeoordelingsactiviteiten betrokken personen (vereiste kennis, ervaring en andere bekwaamheden) alsmede de vereiste opleiding (basis- en voortgezette opleiding). De kwalificatiecriteria hebben betrekking op de verschillende functies in het conformiteitsbeoordelingsproces en de hulpmiddelen, technologieën en gebieden die binnen de reikwijdte van de aanwijzing vallen;
a ter) beoordelen en goedkeuren van de door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten gehanteerde criteria in verband met punt a bis van dit artikel;
a quater) toezicht houden op de coördinatiegroep van aangemelde instanties als bedoeld in artikel 39;
a quinquies) de Commissie bijstaan voor wat betreft het verstrekken van een halfjaarlijks overzicht van bewakingsgegevens en markttoezichtactiviteiten, waaronder eventuele getroffen preventieve gezondheidsbeschermingsmaatregelen. Deze informatie is toegankelijk via de Europese databank bedoeld in artikel 27;
b)  bijdragen aan de toetsing van bepaalde conformiteitsbeoordelingen overeenkomstig artikel 44;
Amendement 243
Voorstel voor een verordening
Artikel 81 – alinea 2 – letter b
b)  verstrekken van wetenschappelijk advies over de stand van de techniek betreffende specifieke hulpmiddelen of een categorie of groep hulpmiddelen;
b)  verstrekken van wetenschappelijk advies en technische bijstand over de vaststelling van de stand van de techniek betreffende specifieke hulpmiddelen of een categorie of groep hulpmiddelen;
Amendement 244
Voorstel voor een verordening
Artikel 81 – lid 2 – letter f
f)  bijdragen aan de ontwikkeling van normen op internationaal niveau;
f)  bijdragen aan de ontwikkeling van GTS, alsook van internationale normen;
Amendement 245
Voorstel voor een verordening
Artikel 81 – lid 2 – letter g bis (nieuw)
(g bis) verstrekken van wetenschappelijke adviezen en technische bijstand aan de Commissie in verband met de herindeling van hulpmiddelen voor eenmalig gebruik als hulpmiddelen voor meervoudig gebruik.
Amendement 246
Voorstel voor een verordening
Artikel 82 – lid 1
1.  De leden van de MDCG en de medewerkers van de EU-referentielaboratoria mogen geen financiële of andere belangen in de medische-hulpmiddelenindustrie hebben die hun onpartijdigheid kunnen aantasten. Zij verbinden zich ertoe in het algemeen belang en op onafhankelijke wijze te handelen. Zij leggen een verklaring af betreffende de directe en indirecte belangen die zij eventueel in de medische-hulpmiddelenindustrie hebben en werken deze verklaring bij wanneer een relevante verandering plaatsvindt. Op verzoek wordt de belangenverklaring toegankelijk gemaakt voor het publiek. Dit artikel is niet van toepassing op de vertegenwoordigers van organisaties van belanghebbenden die aan de subgroepen van de MDCG deelnemen.
1.  De leden van de MDCG, de leden van de adviespanels van de MDCG en de medewerkers van de EU-referentielaboratoria mogen geen financiële of andere belangen in de medische-hulpmiddelenindustrie of de toeleveringsketen hebben die hun onpartijdigheid kunnen aantasten. Zij verbinden zich ertoe in het algemeen belang en op onafhankelijke wijze te handelen. Zij leggen een verklaring af betreffende de directe en indirecte belangen die zij eventueel in de medische-hulpmiddelenindustrie of in de toeleveringsketen hebben en werken deze verklaring bij wanneer een relevante verandering plaatsvindt. De belangenverklaring wordt openbaar gemaakt op de website van de Commissie.
Amendement 247
Voorstel voor een verordening
Artikel 82 – lid 2
2.  Door de MDCG van geval tot geval uitgenodigde deskundigen en andere derde partijen wordt verzocht een verklaring af te leggen over hun belangen bij de aangelegenheid in kwestie.
2.  Aan deskundigen die deel uitmaken van het in artikel 78 bis vermelde adviescomité wordt verzocht een verklaring af te leggen over hun belangen bij de aangelegenheid in kwestie.
Amendement 248
Voorstel voor een verordening
Artikel 83 – lid 1
De Commissie en de lidstaten nemen alle nodige maatregelen ter aanmoediging van de instelling van registers voor specifieke soorten hulpmiddelen om ervaringen met het gebruik van dergelijke hulpmiddelen na het in de handel brengen ervan te verzamelen. Dergelijke registers dragen bij tot de onafhankelijke evaluatie van de veiligheid en de prestaties van de hulpmiddelen op de lange termijn.
De Commissie en de lidstaten nemen alle nodige maatregelen om de instelling van gecoördineerde en geharmoniseerde registers voor medische hulpmiddelen te garanderen met als doel ervaringen met het gebruik van dergelijke hulpmiddelen na het in de handel brengen ervan te verzamelen. Voor medische hulpmiddelen van klasse IIb en klasse III wordt er stelselmatig een register ingevoerd. Dergelijke registers dragen bij tot de onafhankelijke evaluatie van de veiligheid en de prestaties van de hulpmiddelen op de lange termijn.
Amendement 265
Voorstel voor een verordening
Hoofdstuk IX – titel
Hoofdstuk IX
Hoofdstuk XI*
Geheimhouding, gegevensbescherming, financiering, sancties
Geheimhouding, gegevensbescherming, financiering, sancties
*Ingevolge dit amendement, vallen de artikelen 84 tot en met 87 onder dit hoofdstuk
Amendement 249
Voorstel voor een verordening
Artikel 86
Deze verordening laat de mogelijkheid onverlet dat de lidstaten een vergoeding verlangen voor de in deze verordening beschreven activiteiten, op voorwaarde dat de hoogte van die vergoeding op transparante wijze wordt vastgesteld en berust op het beginsel dat de vergoeding kostendekkend moet zijn. Zij stellen de Commissie en de andere lidstaten daarvan ten minste drie maanden voordat de structuur en de hoogte van de vergoeding moeten worden vastgesteld in kennis.
Deze verordening laat de mogelijkheid onverlet dat de lidstaten een vergoeding verlangen voor de in deze verordening beschreven activiteiten, op voorwaarde dat de hoogte van die vergoeding op transparante wijze wordt vastgesteld en berust op het beginsel dat de vergoeding kostendekkend moet zijn. Zij stellen de Commissie en de andere lidstaten daarvan ten minste drie maanden voordat de structuur en de hoogte van de vergoeding moeten worden vastgesteld in kennis. De structuur en de hoogte van de vergoeding zijn op verzoek voor het publiek toegankelijk.
Amendement 250
Voorstel voor een verordening
Artikel 87
De lidstaten stellen bepalingen vast inzake de sancties die van toepassing zijn op schendingen van deze verordening en nemen alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat die sancties worden toegepast. De vastgestelde sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn. De lidstaten delen die bepalingen uiterlijk op [drie maanden vóór de datum van toepassing van de verordening] aan de Commissie mee en stellen haar onverwijld in kennis van eventuele latere wijzigingen.
De lidstaten stellen bepalingen vast inzake de sancties die van toepassing zijn op schendingen van deze verordening en nemen alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat die sancties worden toegepast. De vastgestelde sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn. Het afschrikkende karakter van de sanctie wordt op grond van het uit de overtreding behaalde gewin vastgesteld. De lidstaten delen die bepalingen uiterlijk op [drie maanden vóór de datum van toepassing van de verordening] aan de Commissie mee en stellen haar onverwijld in kennis van eventuele latere wijzigingen.
Amendement 251
Voorstel voor een verordening
Artikel 89 – lid 1
1.  De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, als bedoeld in artikel 2, leden 2 en 3, artikel 4, lid 5, artikel 8, lid 2, artikel 17, lid 4, artikel 24, lid 7, artikel 25, lid 7, artikel 29, lid 2, artikel 40, lid 2, artikel 41, lid 4, artikel 42, lid 11, artikel 45, lid 5, artikel 51, lid 7, artikel 53, lid 3, artikel 74, lid 4, en artikel 81, lid 6, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
1.  De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, als bedoeld in artikel 2, leden 2 en 3, artikel 15 ter, lid 1, artikel 16, lid 1, artikel 17, lid 4, artikel 24, lid 7, artikel 25, lid 7, artikel 29, lid 2, artikel 40, lid 2, artikel 41, lid 4, artikel 44 bis, lid 2, artikel 44 bis, lid 9, artikel 45, lid 5, artikel 51, lid 7, artikel 53, lid 3, artikel 57, lid 3 bis, artikel 74, lid 4, artikel 78 ter, lid 3, en artikel 81, lid 6, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
Amendement 252
Voorstel voor een verordening
Artikel 89 – lid 2
2.  De in artikel 2, leden 2 en 3, artikel 4, lid 5, artikel 8, lid 2, artikel 17, lid 4, artikel 24, lid 7, artikel 25, lid 7, artikel 29, lid 2, artikel 40, lid 2, artikel 41, lid 4, artikel 42, lid 11, artikel 45, lid 5, artikel 51, lid 7, artikel 53, lid 3, artikel 74, lid 4, en artikel 81, lid 6, bedoelde bevoegdheidsdelegatie wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze verordening.
2.  De in artikel 2, leden 2 en 3, artikel 15 ter, lid 1, artikel 16, lid 1, artikel 17, lid 4, artikel 24, lid 7, artikel 25, lid 7, artikel 29, lid 2, artikel 40, lid 2, artikel 41, lid 4, artikel 44 bis, lid 9, artikel 45, lid 5, artikel 51, lid 7, artikel 53, lid 3, artikel 57, lid 3 bis, artikel 74, lid 4, artikel 78 ter, lid 3, en artikel 81, lid 6, bedoelde bevoegdheidsdelegatie wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze verordening.
Amendement 253
Voorstel voor een verordening
Artikel 89 – lid 3
3.  Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 2, leden 2 en 3, artikel 4, lid 5, artikel 8, lid 2, artikel 17, lid 4, artikel 24, lid 7, artikel 25, lid 7, artikel 29, lid 2, artikel 40, lid 2, artikel 41, lid 4, artikel 42, lid 11, artikel 45, lid 5, artikel 51, lid 7, artikel 53, lid 3, artikel 74, lid 4, en artikel 81, lid 6, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
3.  Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 2, leden 2 en 3, artikel 15 ter, lid 1, artikel 16, lid 1, artikel 17, lid 4, artikel 24, lid 7, artikel 25, lid 7, artikel 29, lid 2, artikel 40, lid 2, artikel 41, lid 4, artikel 44 bis, lid 2, artikel 44 bis, lid 9, artikel 45, lid 5, artikel 51, lid 7, artikel 53, lid 3, artikel 57, lid 3 bis, artikel 74, lid 4, artikel 78 ter, lid 3, en artikel 81, lid 6, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het besluit treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een latere datum die in het besluit wordt vermeld. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
Amendement 254
Voorstel voor een verordening
Artikel 89 – lid 1 – alinea 1 bis (nieuw)
Bij het opstellen van gedelegeerde handelingen raadpleegt de Commissie de MDCG.
Amendement 255
Voorstel voor een verordening
Artikel 94 – lid 4
4.  In afwijking van de Richtlijnen 90/385/EEG en 93/42/EEG mogen conformiteitsbeoordelingsinstanties die aan deze verordening voldoen vóór de datum van toepassing van deze verordening worden aangewezen en aangemeld. Aangemelde instanties die overeenkomstig deze verordening zijn aangewezen en aangemeld, mogen vóór de datum van toepassing van deze verordening de daarin vastgestelde conformiteitsbeoordelingsprocedures toepassen en certificaten overeenkomstig deze verordening afgeven.
4.  In afwijking van de Richtlijnen 90/385/EEG en 93/42/EEG mogen conformiteitsbeoordelingsinstanties die aan deze verordening voldoen vóór de datum van toepassing van deze verordening worden aangewezen en aangemeld. Aangemelde instanties die overeenkomstig deze verordening zijn aangewezen en aangemeld, mogen vóór de datum van toepassing van deze verordening de daarin vastgestelde conformiteitsbeoordelingsprocedures toepassen en certificaten overeenkomstig deze verordening afgeven, mits de relevante gedelegeerde en uitvoeringshandelingen in werking zijn getreden.
Amendement 266
Voorstel voor een verordening
Bijlage I – deel I – punt 2 – letter c
c)  de restrisico's zoveel mogelijk beperken door passende beschermingsmaatregelen te treffen, waaronder ook alarmvoorzieningen; alsmede
c)  de restrisico's zoveel mogelijk beperken door passende beschermingsmaatregelen te treffen, waaronder ook alarmvoorzieningen; er moet dus rekening gehouden worden met de nieuwste instrumenten en concepten die zijn ontwikkeld op het gebied van gevaren- en risicobeoordeling op basis van voor de mens relevante modellen, toxiciteitsroutes, routes van bijwerkingen en empirische toxicologie; alsmede
Amendement 267
Voorstel voor een verordening
Bijlage I – deel I – punt 2 – alinea 1 bis (nieuw)
Het vermelde onder a), b), c) en d) doet niets af aan de noodzaak van klinisch onderzoek en klinische follow-up na het in de handel brengen om adequaat te kunnen inspelen op de risico's, gevaren en prestaties van hulpmiddelen.
Amendement 378
Voorstel voor een verordening
Bijlage I - Deel I - punt 6 bis (nieuw)
6 bis.  In deze verordening worden actieve implanteerbare medische hulpmiddelen als vastgelegd in Richtlijn 90/385/EEG, en implanteerbare medische hulpmiddelen als vastgelegd in Richtlijn 93/42/EEG gecombineerd, en worden alle actieve implanteerbare medische hulpmiddelen en implanteerbare hulpmiddelen in het belang van de volksgezondheid in de hoogste risicoklasse, namelijk categorie III, ondergebracht die de strengste controles met zich meebrengen, en aangezien de overgrote meerderheid van implanteerbare medische hulpmiddelen uit klasse II b, zoals pinnen, botschroeven, platen, nietjes, enz. een lange geschiedenis hebben van veilige implantatie in het menselijk lichaam, en zulke implanteerbare hulpmiddelen uit klasse II b bij speciaal aangewezen instanties worden aangemeld, hoeven implanteerbare hulpmiddelen uit klasse II b niet te worden onderworpen aan de toetsingsprocedure.
Amendement 268
Voorstel voor een verordening
Bijlage I – deel II – punt 7 – punt 7.1 – letter b bis (nieuw)
(b bis) de fysieke compatibiliteit tussen de onderdelen voor hulpmiddelen van verschillende fabrikanten die uit meer dan een implanteerbaar onderdeel bestaan;
Amendement 355
Voorstel voor een verordening
Bijlage I – deel II – punt 7 – punt 7.4
7.4.   De hulpmiddelen moeten zodanig zijn ontworpen en vervaardigd dat de risico's die gevormd worden door stoffen die het hulpmiddel kan afgeven of die daaruit kunnen vrijkomen, zoveel mogelijk en voor zover passend worden beperkt. Bijzondere aandacht dient te worden besteed aan kankerverwekkende, mutagene of voor de voortplanting giftige stoffen als bedoeld in deel 3 van bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 betreffende de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels, tot wijziging en intrekking van de Richtlijnen 67/548/EEG en 1999/45/EG en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1907/2006 en aan stoffen die hormoonontregelende eigenschappen hebben ten aanzien waarvan wetenschappelijke aanwijzingen worden gevonden voor waarschijnlijke ernstige gevolgen voor de gezondheid van de mens en die worden vastgesteld in overeenstemming met de procedure van artikel 59 van Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH).
7.4.   De hulpmiddelen moeten zodanig zijn ontworpen en vervaardigd dat de risico's die gevormd worden door stoffen die het hulpmiddel kan afgeven of die daaruit kunnen vrijkomen, zoveel mogelijk en voor zover passend worden beperkt. Medische hulpmiddelen of onderdelen daarvan die invasief zijn of in contact komen met het lichaam van patiënten of geneesmiddelen, die lichaamsvloeistoffen of andere stoffen, met inbegrip van gassen, (opnieuw) aan het lichaam toedienen, of die dergelijke geneesmiddelen, lichaamsvloeistoffen of stoffen, met inbegrip van gassen, die (opnieuw) aan het lichaam moeten worden toegediend, vervoeren of opslaan, mogen geen kankerverwekkende, mutagene of voor de voortplanting giftige stoffen als bedoeld in deel 3 van bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 betreffende de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels, tot wijziging en intrekking van de Richtlijnen 67/548/EEG en 1999/45/EG en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1907/2006 of stoffen die hormoonontregelende eigenschappen hebben ten aanzien waarvan wetenschappelijke aanwijzingen worden gevonden voor waarschijnlijke ernstige gevolgen voor de gezondheid van de mens en die worden vastgesteld in overeenstemming met de procedure van artikel 59 van Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH), of stoffen die hormoonontregelaars zijn ingevolge Aanbeveling (.../.../EU) van de Commissie over criteria voor de identificering van hormoonontregelaars, bevatten in concentraties van meer dan 0,01 gewichtsprocent in homogene materialen.
De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 89 gedelegeerde handelingen vast te stellen om het gebruik van dergelijke stoffen gedurende maximaal vier jaar toe te staan indien aan een van de volgende voorwaarden is voldaan:
–  de verwijdering of vervanging ervan door middel van ontwerpwijzigingen of door middel van materialen en onderdelen waarvoor geen gebruik hoeft te worden gemaakt van deze stoffen, is om technische redenen onmogelijk;
–  de betrouwbaarheid van vervangende stoffen is niet gewaarborgd;
–  de gecombineerde negatieve gevolgen voor de gezondheid of de veiligheid van de patiënt zullen waarschijnlijk groter zijn dan de gecombineerde voordelen voor de gezondheid of de veiligheid van de patiënt.
De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 89 gedelegeerde handelingen vast te stellen om de afwijking te verlengen indien nog steeds aan de criteria van de tweede alinea wordt voldaan.
Fabrikanten die een afwijking, een verlenging van een afwijking of de intrekking van een afwijking wensen aan te vragen, moeten de volgende informatie indienen bij de Commissie:
a)  naam, adres en contactgegevens van de aanvrager;
b)  informatie over het medische hulpmiddel en het specifieke gebruik van de stof in het materiaal en de componenten van het medische hulpmiddel waarvoor om vrijstelling of intrekking daarvan wordt verzocht, en de specifieke eigenschappen van die stof;
c)  een verifieerbare en van documentatie voorziene motivering van het verzoek om vrijstelling of intrekking daarvan overeenkomstig de in de tweede alinea vastgestelde voorwaarden;
d)  een analyse van mogelijke alternatieve stoffen, materialen of ontwerpen, met, voor zover die voorhanden is, onder meer informatie over onafhankelijk onderzoek, collegiaal getoetste studies en ontwikkelingsactiviteiten van de aanvrager, alsook een analyse van de beschikbaarheid van deze alternatieven;
e)  andere ter zake dienende informatie;
f)  maatregelen die de aanvrager voorstelt om mogelijke alternatieven te ontwikkelen, om de ontwikkeling daarvan te verzoeken en/of deze toe te passen, met inbegrip van een tijdschema voor deze maatregelen;
g)  voor zover nodig, een aanwijzing betreffende de informatie die door eigendomsrechten is beschermd, vergezeld van een verifieerbare staving.
Wanneer hulpmiddelen, of onderdelen daarvan,
Wanneer hulpmiddelen, of onderdelen daarvan als bedoeld in de eerste alinea,
–  die bedoeld zijn als invasieve hulpmiddelen en die bestemd zijn om korte of lange tijd in aanraking te komen met het lichaam van de patiënt, of
–  die bestemd zijn om geneesmiddelen, lichaamsvloeistoffen of andere stoffen, met inbegrip van gassen, (opnieuw) aan het lichaam toe te dienen, of
–  die bestemd zijn om dergelijke geneesmiddelen, lichaamsvloeistoffen of stoffen, met inbegrip van gassen, die (opnieuw) aan het lichaam moeten worden toegediend, te vervoeren of op te slaan,
in een concentratie van 0,1 massaprocent van het week gemaakte materiaal of hoger ftalaten bevatten die zijn ingedeeld als kankerverwekkend, mutageen of giftig voor de voortplanting, van categorie 1A of 1B als bedoeld in deel 3 van bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1272/2008, moeten deze hulpmiddelen worden voorzien van de vermelding, op het hulpmiddel zelf en/of op de verpakking van elke afzonderlijke eenheid of, in voorkomend geval, op de handelsverpakking, als een hulpmiddel dat ftalaten bevat. Wanneer het beoogde gebruik van deze hulpmiddelen de behandeling omvat van kinderen of zwangere of borstvoeding gevende vrouwen, dient de fabrikant in de technische documentatie een specifieke rechtvaardiging te geven voor het gebruik van zulke stoffen, in het licht van de naleving van de algemene veiligheids- en prestatievoorschriften van met name dit deel, en in de gebruiksaanwijzing informatie te geven over de restrisico's voor deze categorie patiënten en, indien van toepassing, over de juiste voorzorgsmaatregelen.
in een concentratie van 0,1 massaprocent of hoger in homogeen materiaal stoffen bevatten die zijn ingedeeld als kankerverwekkend, mutageen of giftig voor de voortplanting, van categorie 1A of 1B als bedoeld in deel 3 van bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1272/2008, of stoffen bevatten die krachtens de eerste alinea als hormoonontregelaars zijn geïdentificeerd, en waarvoor een afwijking is toegestaan ingevolge de tweede of derde alinea, moeten de hulpmiddelen worden voorzien van de vermelding, op het hulpmiddel zelf en/of op de verpakking van elke afzonderlijke eenheid of, in voorkomend geval, op de handelsverpakking, als een hulpmiddel dat dergelijke stoffen bevat. De fabrikant dient in de technische documentatie een specifieke rechtvaardiging te geven voor het gebruik van zulke stoffen, in het licht van de naleving van de algemene veiligheids- en prestatievoorschriften van met name dit deel, en in de gebruiksaanwijzing informatie te geven over de restrisico's voor deze categorie patiënten en, indien van toepassing, over de juiste voorzorgsmaatregelen.
Amendement 271
Voorstel voor een verordening
Bijlage I – deel II – punt 8 – punt 8.1 – letter a bis (nieuw)
(a bis) volledig te voldoen aan de vereisten van de toepasselijke richtlijnen van de Unie betreffende veiligheid op het werk, zoals Richtlijn 2010/32/EU,
Amendement 272
Voorstel voor een verordening
Bijlage I – deel II – punt 8 – punt 8.1 – letter a – alinea 2
en, in voorkomend geval,
Schrappen
Amendement 273
Voorstel voor een verordening
Bijlage I – deel II – punt 8 – punt 8.7 bis (nieuw)
8.7  bis. Fabrikanten van medische hulpmiddelen moeten hun gebruikers informeren over de ontsmettingsniveaus die de veiligheid van de patiënten garanderen en over alle beschikbare methoden om dit niveau te bereiken. De fabrikanten moeten ertoe verplicht worden de geschiktheid van hun hulpmiddel te testen met alle methoden die de veiligheid van de patiënten kunnen garanderen, en ze moeten hun eventuele weigering van een oplossing rechtvaardigen door het gebrek aan doeltreffendheid ervan aan te tonen of door aan te tonen dat deze oplossing schade berokkent die afbreuk doet aan het medisch nut van hun hulpmiddel in verhoudingen die aanzienlijk verschillen van die van de andere door de fabrikant aanbevolen oplossingen.
Amendement 274
Voorstel voor een verordening
Bijlage I – deel II – punt 9 – titel
9.  Hulpmiddelen waarin een stof is verwerkt die als geneesmiddel wordt beschouwd en hulpmiddelen die zijn samengesteld uit stoffen of een combinatie van stoffen die bestemd zijn om te worden ingenomen, geïnhaleerd dan wel rectaal of vaginaal te worden ingebracht
9.  Hulpmiddelen waarin een stof is verwerkt die als geneesmiddel wordt beschouwd
Amendement 275
Voorstel voor een verordening
Bijlage I – deel II – punt 9 – punt 9.2
9.2.  Hulpmiddelen die zijn samengesteld uit stoffen of een combinatie van stoffen die bestemd zijn om te worden ingenomen, geïnhaleerd dan wel rectaal of vaginaal te worden ingebracht en die worden opgenomen door het menselijk lichaam of zich geheel of gedeeltelijk daarin verspreiden, moeten mutatis mutandis voldoen aan de desbetreffende voorschriften van bijlage I bij Richtlijn 2001/83/EG.
Schrappen
Amendement 276
Voorstel voor een verordening
Bijlage I – deel II – punt 10 – punt 10.2 – letter a bis (nieuw)
(a bis) het gebruik van methoden waarbij geen dieren worden gebruikt, moet aangemoedigd worden. Het gebruik van dieren moet beperkt worden en tests op gewervelde dieren moeten een laatste redmiddel zijn. In overeenstemming met Richtlijn 2010/63/EU moeten tests op gewervelde dieren worden vervangen, beperkt of verfijnd. Daarom verzoeken we de Commissie om regels op te stellen om duplicatie van proeven te voorkomen en duplicatie van tests en studies met gewervelde dieren te verbieden.
Amendement 277
Voorstel voor een verordening
Bijlage I – deel II – punt 10 – punt 10.3
10.3.  Voor hulpmiddelen die met gebruikmaking van andere niet-levensvatbare biologische stoffen zijn vervaardigd, geldt:
10.3.  Voor hulpmiddelen die met gebruikmaking van andere niet-levensvatbare biologische stoffen zijn vervaardigd, geldt:
voor biologische stoffen anders dan bedoeld in de punten 10.1 en 10.2 moeten het bewerken, bewaren, testen en hanteren zodanig gebeuren dat voor optimale veiligheid voor patiënten, gebruikers en, in voorkomend geval, andere personen wordt gezorgd. Met name moet de veiligheid met betrekking tot virussen en andere overdraagbare agentia worden gegarandeerd door de toepassing van gevalideerde methoden voor de eliminatie of inactivering in de loop van het productieproces.
voor biologische stoffen anders dan bedoeld in de punten 10.1 en 10.2 moeten het bewerken, bewaren, testen en hanteren zodanig gebeuren dat voor optimale veiligheid voor patiënten, gebruikers en, in voorkomend geval, andere personen wordt gezorgd, ook in de afvalverwerkingsketen. Met name moet de veiligheid met betrekking tot virussen en andere overdraagbare agentia worden gegarandeerd door de toepassing van gevalideerde methoden voor de eliminatie of inactivering in de loop van het productieproces.
Amendement 278
Voorstel voor een verordening
Bijlage I – deel II – punt 11 – punt 11.2 bis (nieuw)
11.2  bis. Hulpmiddelen waarmee mogelijk dodelijke, door bloed overgedragen infecties overgebracht kunnen worden op gezondheidswerkers, patiënten of andere personen, door onbedoelde sneden of prikken, zoals verwondingen door naalden, moeten voorzien zijn van ingebouwde veiligheids- en beschermingsmechanismen in overeenstemming met Richtlijn 2010/32/EU. De specifieke bepalingen met betrekking tot de tandheelkunde moeten echter worden nageleefd.
Amendement 279
Voorstel voor een verordening
Bijlage I – deel II – punt 11 – punt 11.7
11.7.   De hulpmiddelen moeten zodanig zijn ontworpen en vervaardigd dat de hulpmiddelen en/of eventuele afvalstoffen door patiënten, gebruikers of andere personen gemakkelijk veilig kunnen worden verwijderd.
11.7.   De hulpmiddelen moeten zodanig zijn ontworpen en vervaardigd dat de hulpmiddelen en de stoffen waaraan het hulpmiddel is blootgesteld en/of eventuele afvalstoffen door patiënten, gebruikers of andere personen gemakkelijk veilig kunnen worden verwijderd en, waar mogelijk en passend, vervangen kunnen worden door het gebruik van hulpmiddelen en methoden met betere veiligheidskenmerken ten einde de blootstelling van patiënten, gebruikers en andere personen aan potentieel gevaarlijke stoffen, zoals chemisch of nucleair materiaal, te verminderen.
Amendement 280
Voorstel voor een verordening
Bijlage I – deel II – punt 13 – punt 13.1 – letter a
a)   De hulpmiddelen moeten zodanig zijn ontworpen, vervaardigd en verpakt dat de blootstelling van patiënten, gebruikers en andere personen aan uitgezonden straling, voor zover passend, wordt beperkt tot het minimum dat met het beoogde doel verenigbaar is, zonder dat de toepassing van passende welbepaalde doses voor therapeutische en diagnostische doeleinden in het gedrang komt.
a)   De hulpmiddelen moeten zodanig zijn ontworpen, vervaardigd en verpakt dat de blootstelling van patiënten, gebruikers en andere personen aan uitgezonden straling, voor zover passend, wordt beperkt tot het minimum dat met het beoogde doel verenigbaar is – wanneer mogelijk worden deze toepassingen vervangen door toepassingen met een hogere veiligheidsnorm – zonder dat de toepassing van passende welbepaalde doses voor therapeutische en diagnostische doeleinden in het gedrang komt.
Amendement 281
Voorstel voor een verordening
Bijlage I – deel II – punt 13 – punt 13.3 – alinea 1
De hulpmiddelen moeten zodanig zijn ontworpen en vervaardigd dat de blootstelling van patiënten, gebruikers en andere personen aan ongewilde, strooi- of teruggekaatste strooistraling zoveel mogelijk en voor zover passend wordt beperkt.
De hulpmiddelen moeten zodanig zijn ontworpen en vervaardigd dat de blootstelling van patiënten, gebruikers en andere personen aan ongewilde, strooi- of teruggekaatste strooistraling zoveel mogelijk en voor zover passend wordt beperkt: waar mogelijk dienen methoden te worden gekozen die de stralingsbelasting van patiënten, gebruikers en andere mogelijk betrokken personen verminderen.
Amendement 282
Voorstel voor een verordening
Bijlage I – deel II – punt 13 – punt 13.4 – letter a
a)  Hulpmiddelen die bestemd zijn om ioniserende straling uit te zenden, moeten zodanig zijn ontworpen en vervaardigd dat de kwantiteit, configuratie en energiedistributie (of kwaliteit) van de uitgezonden straling, waar mogelijk, kunnen worden gewijzigd en gecontroleerd, rekening houdend met het beoogde gebruik.
a)  Hulpmiddelen die bestemd zijn om ioniserende straling uit te zenden, moeten zodanig zijn ontworpen en vervaardigd dat de kwantiteit, configuratie en energiedistributie (of kwaliteit) van de uitgezonden straling, waar mogelijk, kunnen worden gewijzigd en gecontroleerd, rekening houdend met het beoogde gebruik en zo mogelijk moeten er hulpmiddelen worden gebruikt die de uitgezonden straling te allen tijde tijdens en na de behandeling kunnen controleren.
Amendement 283
Voorstel voor een verordening
Bijlage I – deel II – punt 18 – punt 18.2 – streepje 1 bis (nieuw)
–  zoals uiteengezet in Richtlijn 2010/32/EU, het risico van verwonding en infectie bij andere personen zoveel mogelijk wordt beperkt door het gebruik van ingebouwde veiligheids- en beschermingsmechanismen ter voorkoming van verwondingen door naalden en andere scherpe letsels, en
Amendement 284
Voorstel voor een verordening
Bijlage I – deel III – punt 19 – punt 19.1 – letter d
(d)  de tekst op het etiket moet zijn aangebracht in een door de mens leesbaar formaat, eventueel aangevuld door een machinaal leesbare vorm, zoals radiofrequentie-identificatie (RFID) of streepjescodes;
(d)  de tekst op het etiket moet zijn aangebracht in een door de mens leesbaar formaat en moet worden aangevuld door een machinaal leesbare vorm, zoals radiofrequentie-identificatie (RFID) of streepjescodes;
Amendement 285
Voorstel voor een verordening
Bijlage I – deel III – punt 19 – punt 19.2 – letter a bis (nieuw)
(a bis) de vermelding "Dit product is een medisch hulpmiddel";
Amendement 286
Voorstel voor een verordening
Bijlage I – deel III – punt 19 – letter b
b)  de strikt noodzakelijke gegevens voor een gebruiker om het hulpmiddel, de inhoud van de verpakking en, indien dit voor de gebruiker niet zonder meer duidelijk is, het beoogde doel van het hulpmiddel te kunnen identificeren;
b)  de strikt noodzakelijke gegevens voor een gebruiker om het hulpmiddel, de inhoud van de verpakking en, indien dit voor de gebruiker niet zonder meer duidelijk is, het beoogde doel van het hulpmiddel te kunnen identificeren, en, in voorkomend geval, dat het hulpmiddel bedoeld is voor eenmalig gebruik;
Amendement 287
Voorstel voor een verordening
Bijlage I – deel III – punt 19 – punt 19.2 – letter o
(o)  de vermelding, indien van toepassing, dat het bij het hulpmiddel gaat om een hulpmiddel voor eenmalig gebruik dat is herverwerkt alsmede de vermelding van het aantal malen dat het hulpmiddel reeds is herverwerkt en eventuele beperkingen ten aanzien van het aantal malen dat het hulpmiddel mag worden herverwerkt;
Schrappen
Amendement 288
Voorstel voor een verordening
Bijlage I – deel III – punt 19 – punt 19.3 – letter k
(k)   wanneer het hulpmiddel opnieuw kan worden gebruikt: gegevens over de geschikte procedés om hergebruik mogelijk te maken, met inbegrip van het reinigen, desinfecteren, ontsmetten, verpakken en, in voorkomend geval, de gevalideerde hersterilisatiemethode. Er moet informatie worden verstrekt om te bepalen wanneer het hulpmiddel niet langer opnieuw gebruikt moet worden, bv. over tekenen van materiële slijtage of het maximale aantal malen dat hergebruik is toegestaan;
(k)   wanneer het hulpmiddel opnieuw kan worden gebruikt: gegevens over de geschikte procedés om hergebruik mogelijk te maken, met inbegrip van het reinigen, desinfecteren, ontsmetten, verpakken, het maximale aantal keren dat hergebruik is toegestaan en, in voorkomend geval, de gevalideerde hersterilisatiemethode. Er moet informatie worden verstrekt om te bepalen wanneer het hulpmiddel niet langer opnieuw gebruikt moet worden, bv. over tekenen van materiële slijtage;
Amendement 289
Voorstel voor een verordening
Bijlage I – deel III – punt 19 – punt 19.3 – letter l
(l)   wanneer op het hulpmiddel de vermelding is aangebracht dat het bestemd is voor eenmalig gebruik: gegevens over eigenschappen en technische factoren waarmee de fabrikant bekend is en die bij hergebruik een mogelijk risico opleveren. Wanneer overeenkomstig punt 19.1, onder c), geen gebruiksaanwijzing vereist is, moet de informatie de gebruiker desgevraagd ter beschikking worden gesteld;
(l)   met uitzondering van de in artikel 15 ter vermelde hulpmiddelen, wanneer op het hulpmiddel de vermelding is aangebracht dat het bestemd is voor eenmalig gebruik en het bewijs dat het hulpmiddel niet veilig kan worden herwerkt als bedoeld in artikel 15 quater, lid 1, en dat alle gegevens bevat over eigenschappen en technische factoren die bij hergebruik een mogelijk risico opleveren. Wanneer overeenkomstig punt 19.1, onder c), geen gebruiksaanwijzing vereist is, moet de informatie de gebruiker desgevraagd ter beschikking worden gesteld;
Amendement 290
Voorstel voor een verordening
Bijlage I – deel III – punt 19 – punt 19.3 – alinea 1 bis (nieuw)
De gebruiksaanwijzing moet voor leken te begrijpen zijn en wordt geëvalueerd door de vertegenwoordigers van de relevante belanghebbenden, met inbegrip van de organisaties van patiënten en gezondheidswerkers.
Amendement 291
Voorstel voor een verordening
Bijlage II – punt 5 – alinea 1 – inleidende formule
De documentatie bevat een samenvatting van
De documentatie bevat alle beschikbare gegevens in verband met:
Amendement 292
Voorstel voor een verordening
Bijlage II – punt 6.1 – letter d
(d)  het PMCF (Post-Market Clinical Follow-up)-plan (plan voor de klinische follow-up na het in de handel brengen) en het PMCF-evaluatieverslag in overeenstemming met deel B van bijlage XIII of een motivering waarom een PMCF niet noodzakelijk of wenselijk wordt geacht.
(d)  het PMCF (Post-Market Clinical Follow-up)-plan (plan voor de klinische follow-up na het in de handel brengen), inclusief een beoordeling van het PMCF-evaluatieverslag door een onafhankelijke wetenschappelijke instantie voor medische hulpmiddelen van klasse III, in overeenstemming met deel B van bijlage XIII of een motivering waarom een PMCF niet noodzakelijk of wenselijk wordt geacht.
Amendement 293
Voorstel voor een verordening
Bijlage IV – punt 1 – inleidende formule
1.  De CE-markering bestaat uit de letters "CE" in de volgende grafische vorm:
1.  De CE-markering bestaat uit de letters "CE" in combinatie met de term "medisch hulpmiddel" in de volgende grafische vorm:
Amendement 294
Voorstel voor een verordening
Bijlage VI – punten 1 en 2
1.1.  Juridische status en organisatiestructuur
1.1.  Juridische status en organisatiestructuur
1.1.4.  De organisatiestructuur, de verdeling van verantwoordelijkheden en het functioneren van de aangemelde instantie moeten van dien aard zijn dat het vertrouwen in de uitvoering en de resultaten van de verrichte conformiteitsbeoordelingsactiviteiten is gewaarborgd.
1.1.4.  De organisatiestructuur, de verdeling van verantwoordelijkheden en het functioneren van de aangemelde instantie moeten van dien aard zijn dat het vertrouwen in de uitvoering en de resultaten van de verrichte conformiteitsbeoordelingsactiviteiten is gewaarborgd.
De organisatiestructuur en de taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de hoogste leidinggevenden en ander personeel dat invloed kan uitoefenen op de uitvoering en de resultaten van de conformiteitsbeoordelingsactiviteiten, moeten duidelijk schriftelijk worden vastgelegd.
De organisatiestructuur en de taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de hoogste leidinggevenden en ander personeel dat invloed kan uitoefenen op de uitvoering en de resultaten van de conformiteitsbeoordelingsactiviteiten, moeten duidelijk schriftelijk worden vastgelegd. Deze informatie wordt openbaar toegankelijk gemaakt.
1.2.  Onafhankelijkheid en onpartijdigheid
1.2.  Onafhankelijkheid en onpartijdigheid
1.2.1.  De aangemelde instantie is een derde partij die onafhankelijk is van de fabrikant van het product ten aanzien waarvan zij conformiteitsbeoordelingsactiviteiten verricht. De aangemelde instantie is tevens onafhankelijk van alle andere marktdeelnemers die belang hebben bij het product en van alle concurrenten van de fabrikant.
1.2.1.  De aangemelde instantie is een derde partij die onafhankelijk is van de fabrikant van het product ten aanzien waarvan zij conformiteitsbeoordelingsactiviteiten verricht. De aangemelde instantie is tevens onafhankelijk van alle andere marktdeelnemers die belang hebben bij het product en van alle concurrenten van de fabrikant. Dit sluit niet uit dat een aangemelde instantie conformiteitsbeoordelingsactiviteiten kan uitoefenen voor verschillende marktdeelnemers die verschillende of gelijkaardige producten produceren.
1.2.3.  De aangemelde instantie, de hoogste leidinggevenden ervan en het met de uitvoering van de conformiteitsbeoordelingstaken belaste personeel
1.2.3.  De aangemelde instantie, de hoogste leidinggevenden ervan en het met de uitvoering van de conformiteitsbeoordelingstaken belaste personeel:
—  mogen noch ontwerper, fabrikant, leverancier, installateur, koper, eigenaar, gebruiker of onderhouder van de producten, noch gemachtigde van een van deze partijen zijn. Dit vormt geen beletsel voor de aankoop en het gebruik van beoordeelde producten die nodig zijn voor de activiteiten van de aangemelde instantie (bv. meetapparatuur), de uitvoering van de conformiteitsbeoordeling of het gebruik van dergelijke producten voor persoonlijke doeleinden;
—  mogen noch ontwerper, fabrikant, leverancier, installateur, koper, eigenaar, gebruiker of onderhouder van de producten, noch gemachtigde van een van deze partijen zijn. Dit vormt geen beletsel voor de aankoop en het gebruik van beoordeelde producten die nodig zijn voor de activiteiten van de aangemelde instantie (bv. meetapparatuur), de uitvoering van de conformiteitsbeoordeling of het gebruik van dergelijke producten voor persoonlijke doeleinden;
—  mogen noch rechtstreeks noch als vertegenwoordiger van de betrokken partijen betrokken zijn bij het ontwerpen, vervaardigen of construeren, in de handel brengen, installeren, gebruiken of onderhouden van de producten die zij beoordelen. Zij mogen geen activiteiten ontplooien die hun onafhankelijk oordeel of hun integriteit met betrekking tot de conformiteitsbeoordelingsactiviteiten waarvoor zij zijn aangemeld, in het gedrang kunnen brengen;
—  mogen noch rechtstreeks noch als vertegenwoordiger van de betrokken partijen betrokken zijn bij het ontwerpen, vervaardigen of construeren, in de handel brengen, installeren, gebruiken of onderhouden van de producten die zij beoordelen. Zij mogen geen activiteiten ontplooien die hun onafhankelijk oordeel of hun integriteit met betrekking tot de conformiteitsbeoordelingsactiviteiten waarvoor zij zijn aangemeld, in het gedrang kunnen brengen;
—  mogen geen diensten aanbieden of verlenen die het vertrouwen in hun onafhankelijkheid, onpartijdigheid of objectiviteit kunnen aantasten. In het bijzonder mogen zij de fabrikant, zijn gemachtigde, een leverancier of een commerciële concurrent geen adviesdiensten aanbieden of verlenen met betrekking tot het ontwerp, de constructie, het in de handel brengen of het onderhoud van de te beoordelen producten of procedés. Dit vormt geen beletsel voor algemene opleidingsactiviteiten met betrekking tot regelgeving inzake medische hulpmiddelen of daarmee verband houdende normen die niet klantspecifiek zijn.
—  3.mogen geen diensten aanbieden of verlenen die het vertrouwen in hun onafhankelijkheid, onpartijdigheid of objectiviteit kunnen aantasten. In het bijzonder mogen zij de fabrikant, zijn gemachtigde, een leverancier of een commerciële concurrent geen adviesdiensten aanbieden of verlenen met betrekking tot het ontwerp, de constructie, het in de handel brengen of het onderhoud van de te beoordelen producten of procedés. Dit vormt geen beletsel voor algemene opleidingsactiviteiten met betrekking tot regelgeving inzake medische hulpmiddelen of daarmee verband houdende normen die niet klantspecifiek zijn.
De aangemelde instantie maakt de belangenverklaringen van de hoogste leidinggevenden en het met de uitvoering van de conformiteitsbeoordelingstaken belaste personeel openbaar toegankelijk. De nationale autoriteit controleert of de aangemelde instantie de bepalingen in dit punt naleeft en legt tweemaal per jaar in volledige transparantie verslag aan de Commissie.
1.2.4.  De onpartijdigheid van de aangemelde instanties en de hoogste leidinggevenden en het beoordelingspersoneel ervan moet worden gewaarborgd. De beloning van de hoogste leidinggevenden en het beoordelingspersoneel van een aangemelde instantie mag niet afhangen van de resultaten van de beoordelingen.
1.2.4.  De onpartijdigheid van de aangemelde instanties en de hoogste leidinggevenden, het beoordelingspersoneel ervan en hun onderaannemers moet worden gewaarborgd. De beloning van de hoogste leidinggevenden, het beoordelingspersoneel en de onderaannemers van een aangemelde instantie mag niet afhangen van de resultaten van de beoordelingen.
1.2.6.  De aangemelde instantie waarborgt dat de activiteiten van haar dochterondernemingen of subcontractanten dan wel van enige geassocieerde instantie de onafhankelijkheid, onpartijdigheid of objectiviteit van haar conformiteitsbeoordelingsactiviteiten niet aantasten, en legt zulks schriftelijk vast.
1.2.6.  De aangemelde instantie waarborgt dat de activiteiten van haar dochterondernemingen of subcontractanten dan wel van enige geassocieerde instantie de onafhankelijkheid, onpartijdigheid of objectiviteit van haar conformiteitsbeoordelingsactiviteiten niet aantasten, en legt zulks schriftelijk vast. De aangemelde instantie verstrekt de nationale autoriteit bewijsmateriaal waaruit blijkt dat deze bepaling wordt nageleefd.
1.3.  Vertrouwelijkheid
1.3.  Vertrouwelijkheid
Het personeel van een aangemelde instantie is gebonden aan het beroepsgeheim ten aanzien van alle informatie waarvan het kennisneemt bij de uitoefening van zijn taken uit hoofde van deze verordening, behalve ten opzichte van de voor aangemelde instanties verantwoordelijke nationale autoriteiten, de bevoegde autoriteiten of de Commissie. De eigendomsrechten worden beschermd. Daartoe beschikt de aangemelde instantie over schriftelijk vastgelegde procedures.
Wanneer dit gerechtvaardigd is, is het personeel van een aangemelde instantie gebonden aan het beroepsgeheim ten aanzien van alle informatie waarvan het kennisneemt bij de uitoefening van zijn taken uit hoofde van deze verordening, behalve ten opzichte van de voor aangemelde instanties verantwoordelijke nationale autoriteiten, de bevoegde autoriteiten of de Commissie. De eigendomsrechten worden beschermd. Daartoe beschikt de aangemelde instantie over schriftelijk vastgelegde procedures.
Indien het publiek of gezondheidswerkers om informatie of gegevens vragen en dit verzoek wordt afgewezen, geeft de aangemelde instantie de redenen op voor het niet vrijgeven van deze informatie en maakt zij deze openbaar.
1.5.  Financiële voorschriften
1.5.  Financiële voorschriften
De aangemelde instantie beschikt over de financiële middelen die nodig zijn voor de uitvoering van haar conformiteitsbeoordelingsactiviteiten en daarmee verband houdende bedrijfsactiviteiten. Zij overlegt schriftelijke stukken ten bewijze van haar financiële draagkracht en haar duurzame economische levensvatbaarheid, rekening houdend met de specifieke omstandigheden gedurende de opstartfase.
De aangemelde instantie, met inbegrip van haar dochterondernemingen, beschikt over de financiële middelen die nodig zijn voor de uitvoering van haar conformiteitsbeoordelingsactiviteiten en daarmee verband houdende bedrijfsactiviteiten. Zij overlegt schriftelijke stukken ten bewijze van haar financiële draagkracht en haar duurzame economische levensvatbaarheid, rekening houdend met de specifieke omstandigheden gedurende de opstartfase.
1.6.  Deelneming aan coördinatieactiviteiten
1.6.  Deelneming aan coördinatieactiviteiten
1.6.1.  De aangemelde instantie neemt deel aan de desbetreffende normalisatieactiviteiten en de activiteiten van de coördinatiegroep voor aangemelde instanties, of zorgt ervoor dat haar beoordelingspersoneel daarvan op de hoogte is; zij zorgt tevens ervoor dat haar beoordelingspersoneel en beleidsbepalers op de hoogte zijn van alle desbetreffende wetgeving, richtsnoeren en documenten over beste praktijken die in het kader van deze verordening zijn vastgesteld.
1.6.1.  De aangemelde instantie neemt deel aan en is opgeleid op het gebied van de desbetreffende normalisatieactiviteiten en de activiteiten van de coördinatiegroep voor aangemelde instanties, of zorgt ervoor dat haar beoordelingspersoneel, met inbegrip van onderaannemers, daarvan op de hoogte is; zij zorgt tevens ervoor dat haar beoordelingspersoneel en beleidsbepalers op de hoogte zijn van alle desbetreffende wetgeving, normen, richtsnoeren en documenten over beste praktijken die in het kader van deze verordening zijn vastgesteld. De aangemelde instantie houdt een register bij van de stappen die zij onderneemt om haar personeel te informeren.
2.  KWALITEITSMANAGEMENTSVOORSCHRIFTEN
2.  KWALITEITSMANAGEMENTVOORSCHRIFTEN
2.2.  Het kwaliteitsmanagementsysteem van de aangemelde instantie heeft in elk geval betrekking op:
2.2.  Het kwaliteitsmanagementsysteem van de aangemelde instantie en zijn onderaannemers heeft in elk geval betrekking op:
—  beleidslijnen voor de toewijzing van werkzaamheden aan het personeel en de verantwoordelijkheden daarvan;
—  beleidslijnen voor de toewijzing van werkzaamheden aan het personeel en de verantwoordelijkheden daarvan;
—  het besluitvormingsproces in overeenstemming met de taken, de verantwoordelijkheden en de rol van de hoogste leidinggevenden en ander personeel van de aangemelde instantie;
—  het besluitvormingsproces in overeenstemming met de taken, de verantwoordelijkheden en de rol van de hoogste leidinggevenden en ander personeel van de aangemelde instantie;
—  het beheer van schriftelijke stukken;
—  het beheer van schriftelijke stukken;
—  het beheer van verslagen;
—  het beheer van verslagen;
—  de evaluatie door de leidinggevenden;
—  de evaluatie door de leidinggevenden;
—  interne audits;
—  interne audits;
—  corrigerende en preventieve acties;
—  corrigerende en preventieve acties;
—  klachten en beroepen.
—  klachten en beroepen;
—  continue opleiding.
Amendement 295
Voorstel voor een verordening
Bijlage VI – punt 3.1
3.1.1.   De aangemelde instantie moet in staat zijn alle haar bij deze verordening toegewezen taken te verrichten met de grootste mate van beroepsintegriteit en met de vereiste technische bekwaamheid op het specifieke gebied, ongeacht of deze taken door de aangemelde instantie zelf dan wel namens haar en onder haar verantwoordelijkheid worden verricht.
3.1.1.   De aangemelde instantie en haar onderaannemers moeten in staat zijn alle haar bij deze verordening toegewezen taken te verrichten met de grootste mate van beroepsintegriteit en met de vereiste technische bekwaamheid op het specifieke gebied, ongeacht of deze taken door de aangemelde instantie zelf dan wel namens haar en onder haar verantwoordelijkheid worden verricht. Overeenkomstig artikel 35 wordt op deze vereiste toegezien om de vereiste kwaliteit ervan te waarborgen.
Zij moet met name over het nodige personeel beschikken en in het bezit zijn van de nodige voorzieningen en middelen om de technische en administratieve taken in verband met de conformiteitsbeoordelingsactiviteiten waarvoor zij is aangemeld, op passende wijze uit te voeren, dan wel heeft toegang daartoe.
Zij moet met name over het nodige personeel beschikken en in het bezit zijn van de nodige voorzieningen en middelen om de technische, wetenschappelijke en administratieve taken in verband met de conformiteitsbeoordelingsactiviteiten waarvoor zij is aangemeld, op passende wijze uit te voeren, dan wel heeft toegang daartoe.
Dit houdt in dat de instantie binnen haar organisatie over voldoende wetenschappelijk personeel moet beschikken met de nodige ervaring en kennis om de medische functionaliteit en prestaties van hulpmiddelen waarvoor zij is aangemeld, te beoordelen in het licht van de voorschriften van deze verordening, in het bijzonder de voorschriften van bijlage I.
Dit houdt in dat de instantie binnen haar organisatie permanent over voldoende wetenschappelijk personeel moet beschikken met ervaring, een afgeronde universitaire opleiding en de nodige en de noodzakelijke kennis om de medische functionaliteit en prestaties van hulpmiddelen waarvoor zij is aangemeld, te beoordelen in het licht van de voorschriften van deze verordening, in het bijzonder de voorschriften van bijlage I.
Er moet permanent intern personeel worden ingezet. Overeenkomstig artikel 30 hebben de aangemelde instanties echter de flexibiliteit om ad hoc en tijdelijk externe deskundigen in te huren op voorwaarde dat zij de lijst van deze deskundigen, hun belangenverklaringen en de specifieke taken waarvoor zij verantwoordelijk zijn, openbaar maken.
De aangemelde instanties moeten ten minste jaarlijks onaangekondigde inspecties uitvoeren op alle plaatsen waar de medische hulpmiddelen die het geacht wordt te controleren, worden geproduceerd.
De aangemelde instantie die is belast met de evaluatie, stelt de andere lidstaten op de hoogte van de resultaten van de jaarlijks uitgevoerde inspecties. Deze resultaten worden opgenomen in een verslag.
Zij maakt ook een stand van zaken inzake de jaarlijks uitgevoerde inspecties over aan de betreffende verantwoordelijke nationale autoriteit.
3.1.2.   Een aangemelde instantie moet te allen tijde, voor elke conformiteitsbeoordelingsprocedure en voor elke soort of elke categorie producten waarvoor zij is aangemeld, binnen haar organisatie beschikken over het benodigde administratieve, technische en wetenschappelijke personeel met technische kennis en voldoende passende ervaring met betrekking tot medische hulpmiddelen en de overeenkomstige technologieën om de conformiteitsbeoordelingstaken, waaronder de beoordeling van klinische gegevens, te verrichten.
3.1.2.   Een aangemelde instantie moet te allen tijde, voor elke conformiteitsbeoordelingsprocedure en voor elke soort of elke categorie producten waarvoor zij is aangemeld, binnen haar organisatie beschikken over het benodigde administratieve, technische en wetenschappelijke personeel met medische, technische en indien nodig, farmacologische kennis en voldoende passende ervaring met betrekking tot medische hulpmiddelen en de overeenkomstige technologieën om de conformiteitsbeoordelingstaken, waaronder de beoordeling van klinische gegevens of de evaluatie van een door een onderaannemer verrichte beoordeling, te verrichten.
3.1.3.   De aangemelde instantie legt de omvang van en de grenzen aan de taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden van het bij de conformiteitsbeoordelingsactiviteiten betrokken personeel duidelijk schriftelijk vast en informeert het betrokken personeel hieromtrent.
3.1.3.   De aangemelde instantie legt de omvang van en de grenzen aan de taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden van het bij de conformiteitsbeoordelingsactiviteiten betrokken personeel, met inbegrip van onderaannemers, dochterondernemingen en externe deskundigen, duidelijk schriftelijk vast en informeert het betrokken personeel hieromtrent.
3.1.3  bis. De aangemelde instantie stelt de lijst van haar bij de conformiteitsbeoordelingsactiviteiten betrokken personeelsleden en hun kennis ter beschikking van de Commissie en op verzoek ook aan andere partijen. Deze lijst moet altijd actueel zijn.
Amendement 296
Voorstel voor een verordening
Bijlage VI – punt 3.2
3.2.1.   De aangemelde instantie stelt kwalificatiecriteria en procedures voor de selectie en machtiging van bij de conformiteitsbeoordelingsactiviteiten betrokken personen (vereiste kennis, ervaring en andere bekwaamheden) alsmede de vereiste opleiding (basis- en voortgezette opleiding) vast en legt die schriftelijk vast. De kwalificatiecriteria betreffen de verschillende functies binnen het conformiteitsbeoordelingsproces (bv. auditing, productevaluatie/producttests, onderzoek van het ontwerpdossier, besluitvorming) en de hulpmiddelen, technologieën en gebieden (bv. biocompatibiliteit, sterilisatie, weefsels en cellen van menselijke en dierlijke oorsprong, klinische evaluatie) die onder de aanwijzing vallen.
3.2.1.   De MDCG stelt beginselen van uitmuntende bekwaamheid en kwalificatiecriteria en procedures voor de selectie en machtiging van bij de conformiteitsbeoordelingsactiviteiten betrokken personen (vereiste kennis, ervaring en andere bekwaamheden) alsmede de vereiste opleiding (basis- en voortgezette opleiding) vast en legt die schriftelijk vast. De kwalificatiecriteria betreffen de verschillende functies binnen het conformiteitsbeoordelingsproces (bv. auditing, productevaluatie/producttests, onderzoek van het ontwerpdossier, besluitvorming) en de hulpmiddelen, technologieën en gebieden (bv. biocompatibiliteit, sterilisatie, weefsels en cellen van menselijke en dierlijke oorsprong, klinische evaluatie, risicobeheer) die onder de aanwijzing vallen.
3.2.2.   De kwalificatiecriteria hebben betrekking op de reikwijdte van de aanwijzing van de aangemelde instantie in overeenstemming met de beschrijving van de reikwijdte die door de lidstaat wordt gebruikt voor de in artikel 33 bedoelde aanmelding, en zijn voldoende gedetailleerd met het oog op de vereiste kwalificatie binnen de onderverdelingen van de beschrijving van de reikwijdte.
3.2.2.   De kwalificatiecriteria hebben betrekking op de reikwijdte van de aanwijzing van de aangemelde instantie in overeenstemming met de beschrijving van de reikwijdte die door de lidstaat wordt gebruikt voor de in artikel 33 bedoelde aanmelding, en zijn voldoende gedetailleerd met het oog op de vereiste kwalificatie binnen de onderverdelingen van de beschrijving van de reikwijdte.
Er worden specifieke kwalificatiecriteria vastgesteld voor de beoordeling van biocompatibiliteitsaspecten, de klinische evaluatie en de verschillende soorten sterilisatieprocedés.
Er worden specifieke kwalificatiecriteria vastgesteld voor de beoordeling van biocompatibiliteitsaspecten, de veiligheid, de klinische evaluatie en de verschillende soorten sterilisatieprocedés.
3.2.3.   Het personeel dat bevoegd is om andere personeelsleden te machtigen tot de uitvoering van specifieke conformiteitsbeoordelingsactiviteiten en het personeel dat de algehele verantwoordelijkheid voor de eindevaluatie en de besluitvorming met betrekking tot de certificering draagt, moet in dienst zijn van de aangemelde instantie zelf en mag niet in onderaanneming werken. Dit personeel moet kunnen aantonen gezamenlijk te beschikken over kennis en ervaring met betrekking tot:
3.2.3.   Het personeel dat bevoegd is om andere personeelsleden te machtigen tot de uitvoering van specifieke conformiteitsbeoordelingsactiviteiten en het personeel dat de algehele verantwoordelijkheid voor de eindevaluatie en de besluitvorming met betrekking tot de certificering draagt, moet in dienst zijn van de aangemelde instantie zelf en mag niet in onderaanneming werken. Dit personeel moet kunnen aantonen gezamenlijk te beschikken over kennis en ervaring met betrekking tot:
—  de Uniewetgeving inzake medische hulpmiddelen en de bijbehorende richtsnoeren;
—  de Uniewetgeving inzake medische hulpmiddelen en de bijbehorende richtsnoeren;
—  de conformiteitsbeoordelingsprocedures in overeenstemming met deze verordening;
—  de conformiteitsbeoordelingsprocedures in overeenstemming met deze verordening;
—  in ruime zin, technologieën op het gebied van medische hulpmiddelen, de bedrijfstak van medische hulpmiddelen en het ontwerpen en vervaardigen van medische hulpmiddelen;
—  in ruime zin, technologieën op het gebied van medische hulpmiddelen, de bedrijfstak van medische hulpmiddelen en het ontwerpen en vervaardigen van medische hulpmiddelen;
—  het kwaliteitsmanagementsysteem van de aangemelde instantie en daarmee verband houdende procedures;
—  het kwaliteitsmanagementsysteem van de aangemelde instantie en daarmee verband houdende procedures;
—  de soorten kwalificaties (kennis, ervaring en andere bekwaamheden) die vereist zijn voor de verrichting van conformiteitsbeoordelingen met betrekking tot medische hulpmiddelen en de desbetreffende kwalificatiecriteria;
—  de soorten kwalificaties (kennis, ervaring en andere bekwaamheden) die vereist zijn voor de verrichting van conformiteitsbeoordelingen met betrekking tot medische hulpmiddelen en de desbetreffende kwalificatiecriteria;
—  relevante opleidingen voor het personeel dat is betrokken bij conformiteitsbeoordelingsactiviteiten in verband met medische hulpmiddelen;
—  relevante opleidingen voor het personeel dat is betrokken bij conformiteitsbeoordelingsactiviteiten in verband met medische hulpmiddelen;
—  de bekwaamheid om certificaten, verslagen en rapporten op te stellen die aantonen dat de conformiteitsbeoordelingen naar behoren zijn verricht.
—  de bekwaamheid om certificaten, verslagen en rapporten op te stellen die aantonen dat de conformiteitsbeoordelingen naar behoren zijn verricht.
—  ten minste drie jaar passende ervaring op het vlak van conformiteitsbeoordelingen binnen een aangemelde instantie,
—  voldoende senioriteit / ervaring in conformiteitsbeoordelingen in het kader van deze verordening of eerder geldende richtlijnen gedurende een periode van ten minste 3 jaar binnen een aangemelde instantie. De werknemers van de aangemelde instantie die zijn betrokken bij het certificeringsbesluit, mogen niet betrokken zijn geweest bij de conformiteitsbeoordeling op basis waarvan het certificeringsbesluit moet worden genomen.
3.2.4.   De aangemelde instanties moeten beschikken over personeel met klinische expertise. Dit personeel neemt regelmatig deel aan het besluitvormingsproces van de aangemelde instantie, zodat:
3.2.4.   Klinische deskundigen: de aangemelde instanties moeten over personeel beschikken met expertise op het vlak van het opzetten van klinisch onderzoek, medische statistieken, patiëntenmanagement, goede klinische praktijken op het gebied van klinisch onderzoek. Er moet permanent intern personeel worden ingezet. Overeenkomstig artikel 30 hebben de aangemelde instanties echter de flexibiliteit om ad hoc en tijdelijk externe deskundigen in te huren op voorwaarde dat zij de lijst van deze deskundigen en de specifieke taken waarvoor zij verantwoordelijk zijn, openbaar maken. Dit personeel neemt regelmatig deel aan het besluitvormingsproces van de aangemelde instantie, zodat:
—  kan worden vastgesteld wanneer specialistische input is vereist voor de beoordeling van de door de fabrikant verrichte klinische evaluatie en naar behoren gekwalificeerde deskundigen kunnen worden aangegeven;
—  kan worden vastgesteld wanneer specialistische input is vereist voor de beoordeling van de plannen voor klinisch onderzoek en de door de fabrikant verrichte klinische evaluatie en naar behoren gekwalificeerde deskundigen kunnen worden aangegeven;
—  passende opleidingen voor externe klinische deskundigen kunnen worden verzorgd op het gebied van de relevante voorschriften van deze verordening, gedelegeerde handelingen en/of uitvoeringshandelingen, geharmoniseerde normen, GTS en richtsnoeren, en aldus kan worden gewaarborgd dat de externe klinische deskundigen zich volledig bewust zijn van de context en de implicaties van de door hen verrichte beoordeling en verstrekte adviezen;
—  passende opleidingen voor externe klinische deskundigen kunnen worden verzorgd op het gebied van de relevante voorschriften van deze verordening, gedelegeerde handelingen en/of uitvoeringshandelingen, geharmoniseerde normen, GTS en richtsnoeren, en aldus kan worden gewaarborgd dat de externe klinische deskundigen zich volledig bewust zijn van de context en de implicaties van de door hen verrichte beoordeling en verstrekte adviezen;
—  de klinische gegevens van de door de fabrikant verrichte klinische evaluatie met de fabrikant en externe klinische deskundigen kunnen worden besproken en deze laatste op passende wijze kunnen worden begeleid bij de beoordeling van de klinische evaluatie;
—  de onderbouwing voor de geplande studieopzet, de plannen voor klinisch onderzoek en de selectie van de controle-ingrepen met de fabrikant en externe klinische deskundigen kunnen worden besproken en deze laatste op passende wijze kunnen worden begeleid bij de beoordeling van de klinische evaluatie;
—  de gepresenteerde klinische gegevens en de resultaten van de beoordeling door de externe klinische deskundigen van de door de fabrikant verrichte klinische evaluatie op wetenschappelijke grondslag kunnen worden aangevochten;
—  de plannen voor klinisch onderzoek, de gepresenteerde klinische gegevens en de resultaten van de beoordeling door de externe klinische deskundigen van de door de fabrikant verrichte klinische evaluatie op wetenschappelijke grondslag kunnen worden aangevochten;
—  kan worden nagegaan of de door klinische deskundigen verrichte klinische beoordelingen vergelijkbaar en consistent zijn;
—  kan worden nagegaan of de door klinische deskundigen verrichte klinische beoordelingen vergelijkbaar en consistent zijn;
—  een objectief klinisch oordeel kan worden gegeven over de beoordeling van de door de fabrikant verrichte klinische evaluatie en een aanbeveling kan worden gericht aan het beslissingsorgaan van de aangemelde instantie.
—  een objectief klinisch oordeel kan worden gegeven over de beoordeling van de door de fabrikant verrichte klinische evaluatie en een aanbeveling kan worden gericht aan het beslissingsorgaan van de aangemelde instantie.
—  de onafhankelijkheid en objectiviteit kunnen worden gewaarborgd en mogelijke belangenconflicten openbaar gemaakt kunnen worden.
3.2.5.   Het personeel dat is belast met de uitvoering van productgerelateerde onderzoeken (bv. onderzoek van het ontwerpdossier, onderzoek van de technische documentatie of typeonderzoek, met inbegrip van aspecten zoals klinische evaluatie, biologische veiligheid, sterilisatie, validering van software) moet kunnen aantonen te beschikken over de volgende kwalificaties:
3.2.5.   Productbeoordelaars: het personeel dat is belast met de uitvoering van productgerelateerde onderzoeken (bv. onderzoek van het ontwerpdossier, onderzoek van de technische documentatie of typeonderzoek, met inbegrip van aspecten zoals klinische evaluatie, biologische veiligheid, sterilisatie, validering van software) moet beschikken over gespecialiseerde kwalificaties die het volgende omvatten:
—  afgeronde universitaire studie of hogere technische beroepsopleiding of gelijkwaardige kwalificatie op een relevant vakgebied, bv. geneeskunde, natuurwetenschappen of techniek;
—  afgeronde universitaire studie of hogere technische beroepsopleiding of gelijkwaardige kwalificatie op een relevant vakgebied, bv. geneeskunde, natuurwetenschappen of techniek;
—  vier jaar beroepservaring op het gebied van gezondheidsproducten of in aanverwante sectoren (bv. industrie, audit, gezondheidszorg, onderzoekervaring), waarvan twee jaar op het gebied van het ontwerpen, vervaardigen, testen of gebruiken van het te beoordelen hulpmiddel of de te beoordelen technologie dan wel in verband met de te beoordelen wetenschappelijke aspecten;
—  vier jaar beroepservaring op het gebied van gezondheidsproducten of in aanverwante sectoren (bv. industrie, audit, gezondheidszorg, onderzoekervaring), waarvan twee jaar op het gebied van het ontwerpen, vervaardigen, testen of gebruiken van het te beoordelen hulpmiddel (zoals bepaald in een generieke hulpmiddelengroep) of de te beoordelen technologie dan wel in verband met de te beoordelen wetenschappelijke aspecten;
—  de nodige kennis van de in bijlage I beschreven algemene veiligheids- en prestatievoorschriften alsmede van de daarmee verbonden gedelegeerde handelingen en/of uitvoeringshandelingen, geharmoniseerde normen, GTS en richtsnoeren;
—  de nodige kennis van de in bijlage I beschreven algemene veiligheids- en prestatievoorschriften alsmede van de daarmee verbonden gedelegeerde handelingen en/of uitvoeringshandelingen, geharmoniseerde normen, GTS en richtsnoeren;
—  de kwalificatie is gebaseerd op technische of wetenschappelijke domeinen, bv. sterilisatie, biocompatibiliteit, dierlijk weefsel, menselijk weefsel, software, functionele veiligheid, klinische evaluatie, elektrische veiligheid, verpakking;
—  de nodige kennis en ervaring op het gebied van risicobeheer en daarmee verband houdende normen en richtsnoeren voor medische hulpmiddelen;
—  de nodige kennis en ervaring op het gebied van risicobeheer en daarmee verband houdende normen en richtsnoeren voor medische hulpmiddelen;
—  toereikende kennis en ervaring van klinische evaluatie;
3.2.6.   Het personeel dat is belast met de uitvoering van de audits van het kwaliteitsmanagementsysteem van de fabrikant, moet kunnen aantonen te beschikken over de volgende kwalificaties:
3.2.6.   Auditeurs: het personeel dat is belast met de uitvoering van de audits van het kwaliteitsborgingssysteem van de fabrikant, moet beschikken over gespecialiseerde kwalificaties die het volgende omvatten:
—  afgeronde universitaire studie of hogere technische beroepsopleiding of gelijkwaardige kwalificatie op een relevant vakgebied, bv. geneeskunde, natuurwetenschappen of techniek;
—  afgeronde universitaire studie of hogere technische beroepsopleiding of gelijkwaardige kwalificatie op een relevant vakgebied, bv. geneeskunde, natuurwetenschappen of techniek;
-vier jaar beroepservaring op het gebied van gezondheidsproducten of in aanverwante sectoren (bv. industrie, audit, gezondheidszorg, onderzoekervaring), waarvan twee jaar op het gebied van kwaliteitsmanagement;
—  vier jaar beroepservaring op het gebied van gezondheidsproducten of in aanverwante sectoren (bv. industrie, audit, gezondheidszorg, onderzoekervaring), waarvan twee jaar op het gebied van kwaliteitsmanagement;
—  de nodige kennis van technologieën zoals IAF/EAC-codering of gelijkwaardig.
Amendement 297
Voorstel voor een verordening
Bijlage VI – punt 3.4
3.4.  Subcontractanten en externe deskundigen
3.4.  Subcontractanten en externe deskundigen
3.4.1.  Onverminderd de uit punt 3.2 voortvloeiende beperkingen, kunnen de aangemelde instanties duidelijk omschreven onderdelen van de conformiteitsbeoordelingsactiviteiten uitbesteden. De uitbesteding van de auditing van kwaliteitsmanagementsystemen of van productgerelateerde onderzoeken als geheel is niet toegestaan.
3.4.1.  Onverminderd de uit punt 3.2 voortvloeiende beperkingen, kunnen de aangemelde instanties duidelijk omschreven onderdelen van de conformiteitsbeoordelingsactiviteiten uitbesteden, in het bijzonder die waarvoor de klinische expertise beperkt is. De uitbesteding van de auditing van kwaliteitsmanagementsystemen of van productgerelateerde onderzoeken als geheel is niet toegestaan.
3.4.2.  Een aangemelde instantie die conformiteitsbeoordelingsactiviteiten uitbesteedt aan een organisatie of een persoon, moet een beleid voeren waarin de voorwaarden worden beschreven waaronder de uitbesteding kan plaatsvinden. Elke uitbesteding of raadpleging van externe deskundigen wordt naar behoren schriftelijk vastgelegd en geschiedt bij schriftelijke overeenkomst waarin onder meer de vertrouwelijkheid en belangenconflicten worden geregeld.
3.4.2.  Een aangemelde instantie die conformiteitsbeoordelingsactiviteiten uitbesteedt aan een organisatie of een persoon, moet een beleid voeren waarin de voorwaarden worden beschreven waaronder de uitbesteding kan plaatsvinden. Elke uitbesteding of raadpleging van externe deskundigen wordt naar behoren schriftelijk vastgelegd en publiekelijk beschikbaar gemaakt en geschiedt bij schriftelijke overeenkomst waarin onder meer de vertrouwelijkheid en belangenconflicten worden geregeld.
3.4.3.  Wanneer in de context van de conformiteitsbeoordeling, in het bijzonder wat innovatieve, invasieve en implanteerbare medische hulpmiddelen of technologieën betreft, een beroep op subcontractanten of externe deskundigen wordt gedaan, moet de aangemelde instantie op elk productgebied waarvoor zij is aangewezen om leiding te geven aan de conformiteitsbeoordeling, over voldoende eigen bevoegdheden beschikken om na te gaan of de deskundigenadviezen relevant en geldig zijn en om een beslissing inzake de certificering te nemen.
3.4.3.  Wanneer in de context van de conformiteitsbeoordeling, in het bijzonder wat innovatieve, invasieve en implanteerbare medische hulpmiddelen of technologieën betreft, een beroep op subcontractanten of externe deskundigen wordt gedaan, moet de aangemelde instantie op elk productgebied en voor elke behandeling of medische specialiteit waarvoor zij is aangewezen om leiding te geven aan de conformiteitsbeoordeling, over voldoende eigen bevoegdheden beschikken om na te gaan of de deskundigenadviezen relevant en geldig zijn en om een beslissing inzake de certificering te nemen.
3.4.4  bis. De nationale autoriteit wordt van de onder 3.4.2 en 3.4.4 vermelde beleidsmaatregelen en procedures in kennis gesteld voordat er wat voor uitbesteding ook plaatsvindt.
Amendement 298
Voorstel voor een verordening
Bijlage VI – punt 3 – punt 3.5 – punt 3.5.2
3.5.2.  Zij evalueert de bekwaamheid van haar personeel en inventariseert de opleidingsbehoeften teneinde de kwalificaties en kennis op het vereiste peil te houden.
3.5.2.  Zij evalueert de bekwaamheid van haar personeel en inventariseert de opleidingsbehoeften en zorgt ervoor dat op basis hiervan de nodige maatregelen worden genomen teneinde de kwalificaties en kennis op het vereiste peil te houden.
Amendement 299
Voorstel voor een verordening
Bijlage VI – punt 3.5 bis (nieuw)
3.5  bis. Bijkomende vereisten voor speciale aangemelde instanties
3.5  bis. 1. Klinische deskundigen voor speciale aangemelde instanties
Speciale aangemelde instanties moeten over personeel beschikken met expertise op het vlak van het opzetten van klinisch onderzoek, medische statistieken, patiëntenmanagement, goede klinische praktijken op het gebied van klinisch onderzoek en farmacologie. Er moet permanent intern personeel worden ingezet. Overeenkomstig artikel 30 hebben de aangemelde instanties echter de flexibiliteit om ad hoc en tijdelijk externe deskundigen in te huren op voorwaarde dat zij de lijst van deze deskundigen en de specifieke taken waarvoor zij verantwoordelijk zijn, openbaar maken. Dit personeel neemt regelmatig deel aan het besluitvormingsproces van de aangemelde instantie, zodat:
—  kan worden vastgesteld wanneer specialistische input is vereist voor de beoordeling van de plannen voor klinisch onderzoek en de door de fabrikant verrichte klinische evaluatie en naar behoren gekwalificeerde deskundigen kunnen worden aangegeven;
—  passende opleidingen voor externe klinische deskundigen kunnen worden verzorgd op het gebied van de relevante voorschriften van deze verordening, gedelegeerde handelingen en/of uitvoeringshandelingen, geharmoniseerde normen, GTS en richtsnoeren, en aldus kan worden gewaarborgd dat de externe klinische deskundigen zich volledig bewust zijn van de context en de implicaties van de door hen verrichte beoordeling en verstrekte adviezen;
—  de onderbouwing voor de geplande studieopzet, de plannen voor klinisch onderzoek en de selectie van de controle-ingrepen met de fabrikant en externe klinische deskundigen kunnen worden besproken en deze laatste op passende wijze kunnen worden begeleid bij de beoordeling van de klinische evaluatie;
—  de plannen voor klinisch onderzoek, de gepresenteerde klinische gegevens en de resultaten van de beoordeling door de externe klinische deskundigen van de door de fabrikant verrichte klinische evaluatie op wetenschappelijke grondslag kunnen worden aangevochten;
—  kan worden nagegaan of de door klinische deskundigen verrichte klinische beoordelingen vergelijkbaar en consistent zijn;
—  een objectief klinisch oordeel kan worden gegeven over de beoordeling van de door de fabrikant verrichte klinische evaluatie en een aanbeveling kan worden gericht aan het beslissingsorgaan van de aangemelde instantie.
—  er duidelijkheid kan worden verschaft over actieve stoffen.
—  de onafhankelijkheid en objectiviteit kunnen worden gewaarborgd en mogelijke belangenconflicten openbaar gemaakt kunnen worden.
3.5  bis. 2. Productspecialisten voor speciale aangemelde instanties
Het personeel dat is belast met de uitvoering van productgerelateerde onderzoeken (bv. onderzoek van het ontwerpdossier, onderzoek van de technische documentatie of typeonderzoek, met inbegrip van aspecten zoals klinische evaluatie, sterilisatie, validering van software) moet kunnen aantonen te beschikken over de volgende kwalificaties van productspecialist:
—  aan de bovenvermelde vereisten voor productbeoordelaars voldoen;
—  een hogere universitaire studie hebben op het vlak van medische hulpmiddelen of, als alternatief, beroepservaring van zes jaar in verband met medische hulpmiddelen of aanverwante sectoren;1
—  belangrijke risico's kunnen bepalen van producten binnen de productcategorieën van de specialist zonder voorgaande verwijzing naar de specificaties of risicobeoordelingen van de fabrikant;
—  bij gebrek aan geharmoniseerde of vastgelegde nationale normen, kunnen beoordelen ten opzichte van de essentiële vereisten;
—  de beroepservaring moet zijn verworven in de eerste productcategorie waarop hun kwalificatie is gebaseerd, moet relevant zijn voor de productcategorie van de aanwijzing van aangemelde instantie, voldoende kennis en ervaring verschaffen om het ontwerp, het testen van de validering en verificatie en het klinisch gebruik grondig te beoordelen, met een goed begrip van het ontwerp, de fabricage, het testen, het klinisch gebruik en de risico's verbonden aan dergelijk hulpmiddel;
—  het gebrek aan beroepservaring voor andere nauw met de eerste productcategorie verbonden productcategorieën kan worden vervangen door interne opleidingsprogramma's voor specifieke producten;
—  voor productspecialisten met kwalificaties in specifieke technologieën, zoals sterilisatie, weefsels en cellen van menselijke en dierlijke oorsprong, combinatieproducten, moet de beroepservaring in het specifieke technologiegebied zijn verworven, relevant zijn voor de reikwijdte van de aanwijzing van aangemelde instantie.
Voor elke aangewezen productcategorie beschikt de speciale aangemelde instantie over ten minste twee productspecialisten, van wie minstens één intern, om de in de eerste alinea van artikel 43 bis (nieuw) bedoelde hulpmiddelen te herzien. Voor die producten zijn productspecialisten intern beschikbaar voor de aangewezen technologieën die door de reikwijdte van aanmelding zijn gedekt, zoals combinatieproducten, sterilisatie, weefsels en cellen van menselijke en dierlijke oorsprong.
3.5  bis. 3. Opleiding voor productspecialisten
Productspecialisten krijgen een opleiding van minstens 36 over medische hulpmiddelen, de regelgeving inzake medische hulpmiddelen en beginselen inzake beoordeling en certificering, met inbegrip van opleiding over de verificatie van vervaardigde producten.
De aangemelde instantie zorgt ervoor dat een productspecialist om gekwalificeerd te zijn, gepaste opleiding krijgt over de relevante procedures van het kwaliteitsmanagementsysteem van de aangemelde instantie en een opleidingsplan doorloopt waardoor hij voldoende onderzoeken van het ontwerpdossier heeft meegemaakt, heeft uitgevoerd onder toezicht en door middel van intercollegiale toetsing voordat hij volledig onafhankelijk een kwalificerend onderzoek doet.
Voor elke productcategorie waarvoor kwalificatie wordt verzocht, moet de aangemelde instantie aantonen over passende kennis over de productcategorie te beschikken. Ten minste vijf ontwerpdossiers (waarvan minstens twee initiële verzoeken of aanzienlijke uitbreidingen van de certificering) worden voor de eerste productcategorie uitgevoerd. Voor bijkomende kwalificering in extra productcategorieën moeten gepaste productkennis en -ervaring worden aangetoond.
3.5  bis. 4. Instandhouding van de kwalificatie voor productspecialisten
De kwalificaties van productspecialisten worden jaarlijks herzien; minstens vier onderzoeken van het ontwerpdossier, ongeacht het aantal productcategorieën waarvoor kwalificatie bestaat, wordt aangetoond als een gemiddelde voor een periode van vier jaar. Onderzoeken van aanzienlijke wijzigingen aan het goedgekeurde ontwerp (geen volledig onderzoek van het ontwerp) gelden voor 50%, net als onderzoeken onder toezicht.
De productspecialist moet permanent aantonen te beschikken over deskundige kennis, onderzoekservaring in elke productcategorie waarvoor kwalificering bestaat. Eveneens moet jaarlijkse opleiding worden aangetoond over de laatste stand van zaken van de wetgeving, geharmoniseerde normen, relevante richtsnoeren, klinische evaluatie, evaluatie van de prestaties en GTS-vereisten.
Als niet aan de vereisten voor een verlenging van de kwalificering wordt voldaan, wordt de kwalificering opgeschort. Dan wordt het eerst volgende onderzoek van het ontwerpdossier uitgevoerd onder toezicht en de herkwalificering wordt bevestigd op basis van de resultaten van dit onderzoek.
Amendement 300
Voorstel voor een verordening
Bijlage VI – punt 4.1
4.1.   Het besluitvormingsproces van de aangemelde instantie moet duidelijk schriftelijk worden vastgelegd; dit geldt ook voor de procedure voor de afgifte, de schorsing, het opnieuw geldig worden, de intrekking of de weigering van conformiteitsbeoordelingscertificaten, de wijziging of beperking daarvan en de verstrekking van aanvullingen daarop.
4.1.   Het besluitvormingsproces van de aangemelde instantie moet transparant en duidelijk schriftelijk worden vastgelegd en de resultaten moeten publiekelijk toegankelijk zijn; dit geldt ook voor de afgifte, de schorsing, het opnieuw geldig worden, de intrekking of de weigering van conformiteitsbeoordelingscertificaten, de wijziging of beperking daarvan en de verstrekking van aanvullingen daarop.
Amendement 301
Voorstel voor een verordening
Bijlage VI – punt 4.3
4.3.  De aangemelde instantie beschikt over schriftelijk vastgelegde procedures die ten minste de volgende onderdelen bestrijken:
4.3.  De aangemelde instantie beschikt over schriftelijk vastgelegde procedures die publiekelijk toegankelijk zijn en ten minste de volgende onderdelen bestrijken:
—  de aanvraag door een fabrikant of een gemachtigde voor een conformiteitsbeoordeling;
—  de aanvraag door een fabrikant of een gemachtigde voor een conformiteitsbeoordeling;
—  de behandeling van de aanvraag, inclusief de verificatie van de volledigheid van de documenten, de kwalificatie van het product als hulpmiddel en de indeling ervan;
—  de behandeling van de aanvraag, inclusief de verificatie van de volledigheid van de documenten, de kwalificatie van het product als hulpmiddel en de indeling ervan, en de aangeraden duur voor de uitvoering van de conformiteitsbeoordeling;
Amendement 302
Voorstel voor een verordening
Bijlage VI – punt 4 bis (nieuw)
4 bis.  Aangeraden duur voor door aangemelde instanties uitgevoerde conformiteitsbeoordelingen
4 bis.1. Voor elke aanvrager en gecertificeerde klant zullen de aangemelde instanties de duur van de initiële audits voor stadium 1 en 2 en de toezichtsaudits bepalen.
4 bis.2. De duur van de audit wordt gebaseerd op het effectieve aantal personeelsleden van de organisatie, de complexiteit van de processen binnen de organisatie, de aard en de eigenschappen van de medische hulpmiddelen die binnen de werkingssfeer van de audit vallen en de verschillende technologieën die bij de fabricage en controle van de medische hulpmiddelen worden aangewend. De duur van de audit mag worden aangepast aan eventuele belangrijke factoren die specifiek van toepassing zijn op de organisatie die het voorwerp van de audit is. De aangemelde instantie zorgt ervoor dat de aangepaste auditduur er niet toe leidt dat er bij de audit aan effectiviteit wordt ingeboet.
4 bis.3. De duur van een geplande audit ter plekke bedraagt minimaal één auditor/dag.
4 bis.4. Certificering van meerdere plaatsen onder één kwaliteitsborgingssysteem is niet mogelijk op basis van een bemonsteringssysteem.
Amendement 303
Voorstel voor een verordening
Bijlage VII – deel III – punt 4 – punt 4.4 – alinea 1 – streepje 2
—  zij bestemd zijn om gebruikt te worden in rechtstreeks contact met het hart, de centrale bloedsomloop of het centrale zenuwstelsel; in dat geval behoren zij tot klasse III;
zij bestemd zijn om gebruikt te worden in rechtstreeks contact met het hart, de centrale bloedsomloop of het centrale zenuwstelsel; in dat geval behoren zij tot klasse III, met uitzondering van hechtingen en nietjes;
Amendement 304
Voorstel voor een verordening
Bijlage VII – deel III – punt 6 – punt 6.7 – alinea 1
Alle hulpmiddelen waarin nanomateriaal is opgenomen of die uit nanomateriaal bestaan, behoren tot klasse III, tenzij het nanomateriaal zodanig is ingekapseld of gefixeerd dat het niet in het lichaam van de patiënt of de gebruiker terecht kan komen wanneer het hulpmiddel overeenkomstig het beoogde doel ervan wordt gebruikt.
Alle hulpmiddelen waarin nanomateriaal is opgenomen of die uit nanomateriaal bestaan, en die uitdrukkelijk bedoeld zijn om dat nanomateriaal in het menselijk lichaam vrij te geven, behoren tot klasse III.
Amendement 305
Voorstel voor een verordening
Bijlage VII – deel III – punt 6 – punt 6.8
6.8.  Artikel 20
Schrappen
Alle hulpmiddelen die bestemd zijn voor aferese, zoals machines, sets, connectoren en oplossingen voor aferese, behoren tot klasse III.
Amendement 306
Voorstel voor een verordening
Bijlage VII – deel III – punt 6 – punt 6.9
6.9.  Regel 21
Schrappen
Hulpmiddelen die zijn samengesteld uit stoffen of een combinatie van stoffen die bestemd zijn om te worden ingenomen, geïnhaleerd dan wel rectaal of vaginaal te worden ingebracht en die worden opgenomen door het menselijk lichaam of zich geheel of gedeeltelijk daarin verspreiden, behoren tot klasse III.
Amendement 307
Voorstel voor een verordening
Bijlage VIII – punt 3 – punt 3.2 – alinea 1
3.2.  Door de toepassing van het kwaliteitsmanagementsysteem wordt gewaarborgd dat de hulpmiddelen in overeenstemming zijn met de bepalingen van deze verordening die daarop in elk stadium, van het ontwerp tot en met de eindinspectie, van toepassing zijn. Alle elementen, voorschriften en bepalingen die door de fabrikant voor zijn kwaliteitsmanagementsysteem worden vastgesteld, worden systematisch en ordelijk gedocumenteerd in schriftelijke beleidslijnen en procedures, zoals kwaliteitsprogramma's, -plannen, -handboeken en -rapporten.
3.2.  Door de toepassing van het kwaliteitsmanagementsysteem wordt gewaarborgd dat de hulpmiddelen in overeenstemming zijn met de bepalingen van deze verordening die daarop in elk stadium, van het ontwerp tot en met de eindinspectie en de levering, van toepassing zijn. Alle elementen, voorschriften en bepalingen die door de fabrikant voor zijn kwaliteitsmanagementsysteem worden vastgesteld, worden systematisch en ordelijk gedocumenteerd in schriftelijke beleidslijnen en procedures, zoals kwaliteitsprogramma's, -plannen, -handboeken en -rapporten.
Amendement 308
Voorstel voor een verordening
Bijlage VIII – punt 3 – punt 3.2 – alinea 2 – letter d – streepje 2
–  de productidentificatieprocedures die met betrekking tot elk fabricagestadium worden vastgesteld en bijgewerkt op basis van tekeningen, specificaties of andere relevante documenten;
–  de productidentificatie- en traceerbaarheidsprocedures die met betrekking tot elk fabricagestadium worden vastgesteld en bijgewerkt op basis van tekeningen, specificaties of andere relevante documenten;
Amendement 309
Voorstel voor een verordening
Bijlage VIII – punt 4 – punt 4.1
4.1.  Het toezicht heeft ten doel ervoor te zorgen dat de fabrikant de verplichtingen die uit het goedgekeurde kwaliteitsmanagementsysteem voortvloeien, naar behoren vervult.
4.1.  Het toezicht heeft ten doel ervoor te zorgen dat de fabrikant alle verplichtingen die uit het goedgekeurde kwaliteitsmanagementsysteem voortvloeien, naar behoren vervult.
Amendement 310
Voorstel voor een verordening
Bijlage VIII – punt 4.4 – alinea 1
De aangemelde instantie verricht willekeurige onaangekondigde fabrieksinspecties bij de fabrikant en, indien passend, bij de leveranciers en/of subcontractanten van de fabrikant; deze inspecties kunnen in combinatie met of naast het in punt 4.3 bedoelde periodieke toezicht worden gehouden. De aangemelde instantie stelt een plan voor deze onaangekondigde inspecties op, dat niet aan de fabrikant wordt meegedeeld.
De aangemelde instantie verricht ten minste eens in de vijf jaar en voor elke fabrikant en generieke hulpmiddelengroep willekeurige onaangekondigde inspecties op de relevante productielocaties en, indien passend, bij de leveranciers en/of subcontractanten van de fabrikant. De aangemelde instantie stelt een plan voor deze onaangekondigde inspecties op, dat in een inspectiefrequentie van ten minste een inspectie per jaar voorziet en niet aan de fabrikant wordt meegedeeld. Bij deze inspecties verricht de aangemelde instantie tests om te controleren of het kwaliteitsmanagementsysteem naar behoren functioneert, of vraagt om dergelijke tests te verrichten. De aangemelde instantie verstrekt de fabrikant een inspectieverslag en een testverslag.
Amendement 311
Voorstel voor een verordening
Bijlage VIII – punt 4 – punt 4.4 – alinea 3
De aangemelde instantie verstrekt de fabrikant een inspectieverslag waarin in voorkomend geval de resultaten van de controle van de monsters zijn opgenomen.
De aangemelde instantie verstrekt de fabrikant een inspectieverslag waarin in voorkomend geval de resultaten van de controle van de monsters zijn opgenomen. Dit verslag wordt openbaar gemaakt.
Amendement 312
Voorstel voor een verordening
Bijlage VIII – punt 4 – punt 4.5 – alinea 1
Voor hulpmiddelen van klasse III omvat het toezicht ook een controle van de goedgekeurde delen en/of materialen die essentieel zijn voor de integriteit van het hulpmiddel, in voorkomend geval met inbegrip van de coherentie tussen de hoeveelheden van de geproduceerde of gekochte delen en/of materialen en de hoeveelheden van de eindproducten.
Schrappen
Amendement 313
Voorstel voor een verordening
Bijlage VIII – punt 5.3 – alinea 1
De aangemelde instantie laat de aanvraag onderzoeken door personeelsleden met bewezen kennis van en ervaring met de betrokken technologie. De aangemelde instantie kan verlangen dat de aanvraag met nadere tests of andere bewijzen wordt aangevuld om te kunnen beoordelen of aan de voorschriften van de verordening wordt voldaan. De aangemelde instantie verricht passende fysische of laboratoriumtests met betrekking tot het hulpmiddel of vraagt de fabrikant dergelijke tests te verrichten.
De aangemelde instantie laat de aanvraag onderzoeken door personeelsleden met bewezen kennis van en ervaring met de betrokken technologie. De aangemelde instantie zorgt ervoor dat de aanvraag van de fabrikant een adequate beschrijving bevat van het ontwerp, de vervaardiging en de prestaties van het hulpmiddel, zodat beoordeeld kan worden of het product voldoet aan de voorschriften van deze verordening. De aangemelde instantie gaat in op de conformiteit van:
—  de algemene beschrijving van het product,
—  de specificaties van het ontwerp, met inbegrip van een beschrijving van de toegepaste oplossingen om aan de essentiële voorschriften te voldoen;
—  de systematische procedures van het ontwerpproces en de technieken voor het controleren, monitoren en verifiëren van het ontwerp van het hulpmiddel.
De aangemelde instantie kan verlangen dat de aanvraag met nadere tests of andere bewijzen wordt aangevuld om te kunnen beoordelen of aan de voorschriften van de verordening wordt voldaan. De aangemelde instantie verricht passende fysische of laboratoriumtests met betrekking tot het hulpmiddel of vraagt de fabrikant dergelijke tests te verrichten.
Amendement 314
Voorstel voor een verordening
Bijlage VIII – punt 5 – punt 5.3 bis (nieuw)
5.3  bis. Overeenkomstig artikel 80, onder g), zal voor hulpmiddelen van klasse III het klinische onderdeel van het dossier door een passende klinische deskundige uit de door de MDCG opgestelde lijst worden geëvalueerd.
Amendement 315
Voorstel voor een verordening
Bijlage VIII – punt 8 – inleidende formule
8.   De fabrikant of zijn gemachtigde houdt tot ten minste 5 jaar, en in het geval van implanteerbare hulpmiddelen tot ten minste 15 jaar, nadat het laatste hulpmiddel in de handel is gebracht, de volgende documenten ter beschikking van de bevoegde autoriteiten:
8.   De fabrikant of zijn gemachtigde houdt gedurende ten minste de door de fabrikant gedefinieerde levensduur van het medische hulpmiddel, maar niet minder dan 10 jaar vanaf het moment dat het product door de fabrikant wordt vrijgegeven, de volgende documenten ter beschikking van de bevoegde autoriteiten:
Amendement 316
Voorstel voor een verordening
Bijlage IX – punt 7 – alinea 1 – inleidende formule
De fabrikant of zijn gemachtigde houdt tot ten minste 5 jaar, en in het geval van implanteerbare hulpmiddelen tot ten minste 15 jaar, nadat het laatste hulpmiddel in de handel is gebracht, de volgende documenten ter beschikking van de bevoegde autoriteiten:
De fabrikant of zijn gemachtigde houdt gedurende ten minste de door de fabrikant gedefinieerde levensduur van het medische hulpmiddel, maar niet minder dan 10 jaar vanaf het moment dat het product door de fabrikant wordt vrijgegeven, de volgende documenten ter beschikking van de bevoegde autoriteiten:
Amendement 317
Voorstel voor een verordening
Bijlage X – deel A – punt 4 – alinea 2
Voor hulpmiddelen van klasse III omvat het toezicht ook een controle van de coherentie tussen de hoeveelheid van de geproduceerde of gekochte grondstoffen of cruciale onderdelen die voor het type zijn goedgekeurd en de hoeveelheid van de eindproducten.
Schrappen
Amendement 318
Voorstel voor een verordening
Bijlage X – deel A – punt 6 – alinea 1 – inleidende formule
De fabrikant of zijn gemachtigde houdt tot ten minste 5 jaar, en in het geval van implanteerbare hulpmiddelen tot ten minste 15 jaar, nadat het laatste hulpmiddel in de handel is gebracht, de volgende documenten ter beschikking van de bevoegde autoriteiten:
De fabrikant of zijn gemachtigde houdt gedurende ten minste de door de fabrikant gedefinieerde levensduur van het medische hulpmiddel, maar niet minder dan 10 jaar vanaf het moment dat het product door de fabrikant wordt vrijgegeven, de volgende documenten ter beschikking van de bevoegde autoriteiten:
Amendement 319
Voorstel voor een verordening
Bijlage X – deel A – punt 7 – punt 7.5 – inleidende formule
7.5.   In afwijking van punt 6 houdt de fabrikant of zijn gemachtigde de volgende documenten tot ten minste vijf jaar nadat het laatste hulpmiddel in de handel is gebracht ter beschikking van de bevoegde autoriteiten:
7.5.   In afwijking van punt 6 houdt de fabrikant of zijn gemachtigde de volgende documenten gedurende ten minste de door de fabrikant gedefinieerde levensduur van het medische hulpmiddel, maar niet minder dan 10 jaar vanaf het moment dat het product door de fabrikant wordt vrijgegeven, ter beschikking van de bevoegde autoriteiten:
Amendement 320
Voorstel voor een verordening
Bijlage X – deel B – punt 4 – alinea 1
4.   De aangemelde instantie doet het nodige onderzoek en verricht de nodige tests om door het onderzoeken en testen van elk product overeenkomstig punt 5 te controleren of het hulpmiddel aan de voorschriften van deze verordening voldoet.
4.   De aangemelde instantie doet het nodige onderzoek en verricht de nodige tests om door het onderzoeken en testen van elk product overeenkomstig punt 5 of door het onderzoeken en testen van de producten op basis van steekproeven overeenkomstig punt 6 te beoordelen of het hulpmiddel aan de voorschriften van deze verordening voldoet.
Amendement 321
Voorstel voor een verordening
Bijlage X – deel B – punt 5 bis (nieuw) – titel
5 bis.  Steekproefsgewijze productkeuring
Amendement 322
Voorstel voor een verordening
Bijlage X – deel B – punt 5 bis – punt 5.1 (nieuw)
5.1.  De fabrikant biedt de gefabriceerde producten aan in de vorm van homogene partijen. Bewijsstukken die aantonen dat de aangeboden producten homogeen zijn, zullen deel uitmaken van de bij de partij horende documenten.
Amendement 323
Voorstel voor een verordening
Bijlage X – deel B – punt 5 bis – punt 5.2 (nieuw)
5.2.  Uit elke partij wordt een willekeurig monster genomen. De producten die deel uitmaken van het monster worden afzonderlijk onderzocht en er worden passende fysische of laboratoriumtests, als omschreven in de desbetreffende in artikel 6 bedoelde norm(en) of gelijkwaardige tests verricht om te controleren of de hulpmiddelen overeenstemmen met het type als beschreven in het certificaat van EU-typeonderzoek en voldoen aan de toepasselijke voorschriften van deze verordening.
Amendement 324
Voorstel voor een verordening
Bijlage X – deel B – punt 5 bis – punt 5.3 (nieuw)
5.3.  De statistische controle van de producten vindt plaats op basis van attributen en/of variabelen, waarbij de bemonsteringsschema's zodanige operationele kenmerken hebben dat een hoog veiligheids- en prestatieniveau overeenkomstig de stand van de techniek wordt gewaarborgd. De bemonsteringsschema's worden vastgesteld door de in artikel 6 bedoelde geharmoniseerde normen of gelijkwaardige tests, rekening houdend met de specificaties van de betrokken productklassen.
Amendement 325
Voorstel voor een verordening
Bijlage X – deel B – punt 5 bis – punt 5.4 (nieuw)
5.4.  De aangemelde instantie brengt haar identificatienummer aan of laat het aanbrengen op elk goedgekeurd hulpmiddel en stelt een certificaat van EU-productkeuring met betrekking tot de uitgevoerde tests op.
Alle producten van een partij mogen in de handel worden gebracht, behalve de producten van het monster die niet aan de normen voldeden.
Indien een partij wordt afgekeurd, treft de bevoegde aangemelde instantie de nodige maatregelen om te beletten dat die partij in de handel wordt gebracht.
Indien herhaaldelijk partijen worden afgekeurd, kan de aangemelde instantie de statistische keuring schorsen.
Amendement 326
Voorstel voor een verordening
Bijlage X – deel B – punt 7 – alinea 1 – inleidende formule
De fabrikant of zijn gemachtigde houdt tot ten minste 5 jaar, en in het geval van implanteerbare hulpmiddelen tot ten minste 15 jaar, nadat het laatste hulpmiddel in de handel is gebracht, de volgende documenten ter beschikking van de bevoegde autoriteiten:
De fabrikant of zijn gemachtigde houdt gedurende ten minste de door de fabrikant gedefinieerde levensduur van het medische hulpmiddel, maar niet minder dan 10 jaar vanaf het moment dat het product door de fabrikant wordt vrijgegeven, de volgende documenten ter beschikking van de bevoegde autoriteiten:
Amendement 327
Voorstel voor een verordening
Bijlage X – deel B – punt 8 – punt 8.4 – inleidende formule
8.4.   In afwijking van punt 7 houdt de fabrikant of zijn gemachtigde de volgende documenten tot ten minste vijf jaar nadat het laatste hulpmiddel in de handel is gebracht ter beschikking van de bevoegde autoriteiten:
8.4.   In afwijking van punt 7 houdt de fabrikant of zijn gemachtigde de volgende documenten gedurende ten minste de door de fabrikant gedefinieerde levensduur van het medische hulpmiddel, maar niet minder dan 10 jaar vanaf het moment dat het product door de fabrikant wordt vrijgegeven, ter beschikking van de bevoegde autoriteiten:
Amendement 328
Voorstel voor een verordening
Bijlage VIII – deel A – punt 2
2.  Een bevestiging dat het hulpmiddel onder normale gebruiksomstandigheden aan de voorschriften voor kenmerken en prestaties als bedoeld in punt 1 van bijlage I voldoet, en de evaluatie van ongewenste bijwerkingen en van de aanvaardbaarheid van de verhouding tussen de voordelen en de risico's als bedoeld in de punten 1 en 5 van bijlage I, moeten op klinische gegevens worden gebaseerd.
2.  Een bevestiging dat het hulpmiddel onder normale gebruiksomstandigheden aan de voorschriften voor kenmerken en prestaties als bedoeld in punt 1 van bijlage I voldoet, en de evaluatie van ongewenste bijwerkingen en van de aanvaardbaarheid van de verhouding tussen de voordelen en de risico's als bedoeld in de punten 1 en 5 van bijlage I, moeten op klinische gegevens worden gebaseerd.
Daarbij moet ook rekening worden gehouden met gegevens van onafhankelijke wetenschappelijke instellingen of medische genootschappen op basis van hun eigen gegevensverzamelingen van klinische gegevens.
Amendement 329
Voorstel voor een verordening
Bijlage XIII – deel A – punt 5
5.  Voor implanteerbare hulpmiddelen en hulpmiddelen van klasse III wordt klinisch onderzoek verricht tenzij naar behoren gemotiveerd wordt dat uitsluitend op bestaande klinische gegevens moet worden vertrouwd. Het aantonen van gelijkwaardigheid overeenkomstig punt 4 wordt over het algemeen niet beschouwd als toereikende motivering in de zin van de eerste zin van deze alinea.
5.  Voor hulpmiddelen die onder artikel 43 bis, lid 1, vallen, met uitzondering van die die bestemd zijn voor kortdurend gebruik, wordt klinisch onderzoek verricht tenzij naar behoren gemotiveerd wordt dat uitsluitend op bestaande klinische gegevens moet worden vertrouwd. Het aantonen van gelijkwaardigheid overeenkomstig punt 4 wordt over het algemeen niet beschouwd als toereikende motivering in de zin van de eerste zin van deze alinea.
Amendement 330
Voorstel voor een verordening
Bijlage XIII – punt 5 bis (nieuw)
5 bis.  Alle klinische gegevens die de fabrikant als onderdeel van een PMCF heeft ingezameld, moeten voor gezondheidswerkers toegankelijk worden gemaakt.
Amendement 331
Voorstel voor een verordening
Bijlage XIII – deel B – punt 1
1.  Klinische follow-up na het in de handel brengen Klinische follow-up na het in de handel brengen (Post-Market Clinical Follow-up, hierna PMCF genoemd) is een doorlopend proces om de in artikel 49 en deel A van deze bijlage bedoelde klinische evaluatie bij te werken en vormt een onderdeel van het plan voor het toezicht na het in de handel brengen van de fabrikant. Daartoe moet de fabrikant proactief klinische gegevens verzamelen en evalueren over het gebruik bij mensen van een hulpmiddel waarop de CE-markering mag worden aangebracht voor het beoogde doel als vermeld in de desbetreffende conformiteitsbeoordelingsprocedure, teneinde de veiligheid en prestaties van het hulpmiddel gedurende de verwachte levensduur ervan en de voortdurende aanvaardbaarheid van de vastgestelde risico's te bevestigen en op basis van feiten nog niet bekende risico's op te sporen.
1.  Klinische follow-up na het in de handel brengen (Post-Market Clinical Follow-up, hierna PMCF genoemd) is een doorlopend proces om de in artikel 49 en deel A van deze bijlage bedoelde klinische evaluatie bij te werken en vormt een onderdeel van het plan voor het toezicht na het in de handel brengen van de fabrikant. Daartoe moet de fabrikant proactief klinische gegevens verzamelen, in het in artikel 62 bedoelde elektronische bewakingssysteem vastleggen en evalueren over het gebruik bij mensen van een hulpmiddel waarop de CE-markering mag worden aangebracht voor het beoogde doel als vermeld in de desbetreffende conformiteitsbeoordelingsprocedure, teneinde de veiligheid en prestaties van het hulpmiddel gedurende de verwachte levensduur ervan en de voortdurende aanvaardbaarheid van de vastgestelde risico's te bevestigen en op basis van feiten nog niet bekende risico's op te sporen.
Amendement 332
Voorstel voor een verordening
Bijlage XIII – deel B – punt 3
3.  De fabrikant analyseert de uitkomsten van de PMCF en documenteert de resultaten in een PMCF-evaluatieverslag dat in de technische documentatie wordt opgenomen.
3.  De fabrikant analyseert de uitkomsten van de PMCF en documenteert de resultaten in een PMCF-evaluatieverslag dat in de technische documentatie wordt opgenomen en periodiek wordt toezonden aan de betrokken lidstaten.
Voor medische hulpmiddelen van klasse III, moet het PMCF-evaluatieverslag van de fabrikant beoordeeld worden door een derde partij of een externe deskundige volgens de beginselen van uitmuntende wetenschappelijke bekwaamheid en onpartijdigheid. De derde partij of externe deskundige ontvangt van de fabrikant alle gegevens die relevant zijn voor de uitvoering van deze beoordeling. Zowel het PMCF-evaluatieverslag van de fabrikant als de beoordeling van dit verslag door een onafhankelijke instantie maken deel uit van de technische documentatie voor medische hulpmiddelen uit klasse III.
Amendement 333
Voorstel voor een verordening
Bijlage XIII – deel B – punt 4
4.   Bij de in artikel 49 en deel A van deze bijlage bedoelde klinische evaluatie en het in punt 2 van bijlage I bedoelde risicobeheer wordt rekening gehouden met de conclusies van het PMCF-evaluatieverslag. De fabrikant neemt corrigerende maatregelen wanneer uit de PMCF blijkt dat dit nodig is.
4.   Bij de in artikel 49 en deel A van deze bijlage bedoelde klinische evaluatie en het in punt 2 van bijlage I bedoelde risicobeheer wordt rekening gehouden met de conclusies van het PMCF-evaluatieverslag, en, indien dat voorhanden is, de beoordeling van dit verslag door een derde partij of externe deskundige zoals vermeld in alinea 3. De fabrikant neemt corrigerende maatregelen wanneer uit de PMCF blijkt dat dit nodig is, en stelt de betrokken lidstaten op de hoogte.
Amendement 334
Voorstel voor een verordening
Bijlage XIV – deel I – punt 1 – alinea 1
Elke stap in het klinisch onderzoek, vanaf de eerste overweging in verband met de noodzaak en rechtvaardiging van de studie tot en met de publicatie van de resultaten, wordt uitgevoerd overeenkomstig erkende ethische beginselen, bijvoorbeeld die in de Verklaring van Helsinki betreffende de ethische beginselen voor medisch onderzoek met mensen van de World Medical Association die in 1964 is vastgesteld door de 18e algemene vergadering in Helsinki, Finland, en laatstelijk in 2008 is gewijzigd door de 59e algemene vergadering in Seoul, Korea.
Elke stap in het klinisch onderzoek, vanaf de eerste overweging in verband met de noodzaak en rechtvaardiging van de studie tot en met de publicatie van de resultaten, wordt uitgevoerd overeenkomstig erkende ethische beginselen, bijvoorbeeld die in de Verklaring van Helsinki betreffende de ethische beginselen voor medisch onderzoek met mensen van de World Medical Association die in 1964 is vastgesteld door de 18e algemene vergadering in Helsinki, Finland, en laatstelijk in 2008 is gewijzigd door de 59e algemene vergadering in Seoul, Korea. Er wordt van uitgegaan dat aan de bovengenoemde beginselen is voldaan na een onderzoek door de betrokken ethische commissie. De regeling van de uitvoerige voorwaarden in verband met de betrokkenheid van proefpersonen bij klinische onderzoeken valt onder de verantwoordelijkheid van de lidstaten.
Amendement 335
Voorstel voor een verordening
Bijlage XIV – deel I – punt 2 – punt 2.1
2.1.   Het klinisch onderzoek wordt verricht op grond van een passend onderzoeksprogramma dat is afgestemd op de jongste stand van de wetenschap en de techniek en dusdanig is opgezet dat de claims van de fabrikant voor het hulpmiddel, alsook aspecten betreffende de veiligheid, prestaties en voordelen/risico's als bedoeld in artikel 50, lid 1, kunnen worden bevestigd of weerlegd; het onderzoek omvat voldoende waarnemingen om de wetenschappelijke deugdelijkheid van de conclusies te waarborgen.
2.1.   Het klinisch onderzoek wordt verricht op grond van een passend onderzoeksprogramma dat is afgestemd op de jongste stand van de wetenschap en de techniek en dusdanig is opgezet dat de technische prestaties van het hulpmiddel, de klinische veiligheid en werkzaamheid van het hulpmiddel wanneer het voor het beoogde doel, in de doelpopulatie en in overeenstemming met de gebruiksaanwijzing wordt gebruikt, de claims van de fabrikant voor het hulpmiddel, alsook aspecten betreffende de veiligheid, prestaties en voordelen/risico's als bedoeld in artikel 50, lid 1, kunnen worden bevestigd of weerlegd; het onderzoek omvat voldoende waarnemingen om de wetenschappelijke deugdelijkheid van de conclusies te waarborgen.
Amendement 336
Voorstel voor een verordening
Bijlage XIV – deel I – punt 2 – punt 2.3
2.3.  De omstandigheden waaronder het klinisch onderzoek wordt verricht, moeten overeenkomen met de normale gebruiksomstandigheden van het hulpmiddel.
2.3.  De omstandigheden waaronder het klinisch onderzoek wordt verricht, moeten overeenkomen met de normale gebruiksomstandigheden van het hulpmiddel voor het beoogde doel in de doelpopulatie.
Amendement 337
Voorstel voor een verordening
Bijlage XIV – deel I – punt 2 – punt 2.7
2.7.   Het door de verantwoordelijke arts of andere bevoegde persoon ondertekende verslag over het klinische onderzoek bevat een kritische evaluatie van alle gegevens die tijdens het klinische onderzoek zijn verzameld, met inbegrip van negatieve uitkomsten.
2.7.   Het door de verantwoordelijke arts of andere bevoegde persoon ondertekende verslag over het klinische onderzoek bevat alle klinische gegevens die tijdens het klinische onderzoek zijn verzameld en een kritische evaluatie van die gegevens, met inbegrip van negatieve uitkomsten.
Amendement 338
Voorstel voor een verordening
Bijlage XIV – deel I bis (nieuw) – punt 1
1.  Wilsonbekwame proefpersonen
In het geval van handelingsonbekwame proefpersonen die voor aanvang van hun handelingsonbekwaamheid geen geïnformeerde toestemming hebben verleend en evenmin hebben geweigerd geïnformeerde toestemming te verlenen, mag alleen een klinisch onderzoek worden uitgevoerd als behalve aan de algemene voorwaarden ook aan alle volgende voorwaarden wordt voldaan:
—  de geïnformeerde toestemming van de wettelijke vertegenwoordiger voorhanden is; de toestemming moet de vermoedelijke wil van de proefpersoon vertolken en kan te allen tijde ongedaan worden gemaakt, zonder nadeel voor deze laatste;
—  de wilsonbekwame proefpersoon heeft van de onderzoeker of diens vertegenwoordiger, afhankelijk van de wetgeving in de betreffende lidstaat, voldoende, op zijn begripsvermogen afgestemde informatie over het klinische onderzoek, de risico's en de voordelen ervan gekregen;
—  de onderzoeker houdt rekening met de uitdrukkelijke wil van een wilsonbekwame proefpersoon die zich een mening kan vormen en de informatie kan beoordelen, om op enig moment niet of niet langer aan het klinische onderzoek deel te nemen, zonder daarvoor een motief aan te voeren en zonder dat daaruit voor de proefpersoon of zijn wettelijke vertegenwoordiger enige verantwoordelijkheid of enig nadeel voortvloeit;
—  er worden geen aansporingen of financiële prikkels gegeven, afgezien van een vergoeding voor de deelname aan het klinische onderzoek;
—  het onderzoek is van essentieel belang om de resultaten te kunnen bevestigen van klinisch onderzoek met personen die wel hun geïnformeerde toestemming kunnen geven of van andere onderzoeksmethoden;
—  dergelijk onderzoek houdt direct verband met een medische toestand waaraan de betrokken persoon lijdt;
—  het klinisch onderzoek is zodanig opgezet dat pijn, ongemak, angst en elk ander te voorzien risico in relatie tot de ziekte en het ontwikkelingsstadium tot een minimum worden beperkt en zowel de risicodrempel als de belastinggraad specifiek worden gedefinieerd en permanent worden waargenomen;
—  het onderzoek is noodzakelijk ter bevordering van de gezondheid van de bij de klinische prestatiestudie betrokken bevolking en mag niet plaatsvervangend worden uitgevoerd op wilsonbekwame proefpersonen.
—  er zijn redenen om te verwachten dat de deelname aan het klinische onderzoek een voordeel voor de wilsonbekwame proefpersoon zal opleveren dat groter is dan de risico's of dat de proef slechts een miniem risico zal opleveren;
—  het protocol is aanvaard door een ethische commissie die beschikt over expertise op het gebied van de desbetreffende ziekte en de betrokken populatie of die advies heeft ingewonnen inzake de klinische, ethische en psychosociale aspecten van de desbetreffende ziekte en populatie;
De proefpersoon neemt voor zover mogelijk deel aan de toestemmingsprocedure.
Amendement 339
Voorstel voor een verordening
Bijlage XIV – deel I bis (nieuw) – punt 2
2.  Minderjarigen
Een klinisch onderzoek bij minderjarigen mag alleen worden uitgevoerd als behalve aan de algemene voorwaarden ook aan alle volgende voorwaarden wordt voldaan:
—  de wettelijke vertegenwoordiger of vertegenwoordigers heeft/hebben schriftelijk geïnformeerde toestemming gegeven, waarbij de toestemming de vermoedelijke wil van de minderjarige weergeeft;
—  de minderjarige heeft geïnformeerde en duidelijke toestemming gegeven, wanneer krachtens de nationale wetgeving in staat zijn toestemming te geven;
—  de minderjarige heeft alle relevante informatie over de studie, de risico's en de voordelen ervan op een op zijn leeftijd en rijpheid afgestemde wijze gekregen van een arts (ofwel de onderzoeker ofwel een lid van het onderzoeksteam) die opgeleid is voor of ervaring heeft met het werken met kinderen;
—  onverminderd het bepaalde in het tweede streepje houdt de onderzoeker naar behoren rekening met de uitdrukkelijke wil van een minderjarige die zich een mening kan vormen en de informatie kan beoordelen, om op enig moment niet of niet langer aan het klinische onderzoek deel te nemen;
—  er worden geen aansporingen of financiële prikkels gegeven, afgezien van een vergoeding voor de deelname aan het klinische onderzoek;
—  dergelijk onderzoek is direct gerelateerd aan de aandoening waaraan de minderjarige lijdt, of is van zodanige aard dat deze uitsluitend met minderjarigen kan worden uitgevoerd;
—  het klinisch onderzoek is zodanig opgezet dat pijn, ongemak, angst en elk ander te voorzien risico in relatie tot de ziekte en het ontwikkelingsstadium tot een minimum worden beperkt en zowel de risicodrempel als de belastinggraad specifiek worden gedefinieerd en permanent worden waargenomen;
—  er zijn redenen om aan te nemen dat het klinische onderzoek enig direct voordeel oplevert voor de categorie patiënten die bij de studie betrokken zijn;
—  de dienovereenkomstige wetenschappelijke richtsnoeren van het Europees Geneesmiddelenbureau zijn in acht genomen;
—  het belang van de patiënt prevaleert altijd boven de belangen van de wetenschap en de samenleving;
—  het klinische onderzoek is geen herhaling van andere studies op basis van dezelfde hypothese en aan de leeftijd aangepaste technologieën worden gebruikt;
—  het protocol is aanvaard door een ethische commissie die beschikt over expertise op het gebied van kindergeneeskunde of die pediatrisch advies heeft ingewonnen inzake de klinische, ethische en psychosociale aspecten.
De minderjarige neemt op een op zijn leeftijd en rijpheid afgestemde wijze deel aan de toestemmingsprocedure. Minderjarigen die krachtens de nationale wetgeving in staat zijn toestemming te geven, geven eveneens geïnformeerde en duidelijke toestemming om aan de studie deel te nemen.
Wanneer de minderjarige in de loop van het klinische onderzoek volgens de wetgeving van de betrokken lidstaat meerderjarig wordt, moet diens geïnformeerde toestemming worden verkregen alvorens het klinische onderzoek kan worden voortgezet.
Amendement 340
Voorstel voor een verordening
Bijlage XIV – deel II – punt 1 – punt 1.11
1.11.  een samenvatting van het plan voor klinisch onderzoek (doelstelling(en) van het klinisch onderzoek, aantal proefpersonen en hun geslacht, selectiecriteria voor proefpersonen, proefpersonen jonger dan 18 jaar, opzet van het onderzoek zoals studie met controlegroep en/of gerandomiseerde studie, geplande aanvangs- en einddatum van het klinisch onderzoek);
1.11.  een samenvatting van het plan voor klinisch onderzoek (doelstelling(en) van het klinisch onderzoek, aantal proefpersonen en hun geslacht, selectiecriteria voor proefpersonen, proefpersonen jonger dan 18 jaar, opzet van het onderzoek zoals studie met controlegroep en/of gerandomiseerde studie, geplande aanvangs- en einddatum van het klinisch onderzoek); Aangezien willekeurig gecontroleerde onderzoeken doorgaans meer bewijsmateriaal voor klinische veiligheid en werkzaamheid opleveren, moet het gebruik van elke andere opzet of elke andere studie gemotiveerd worden. Ook de keuze van de controle-ingreep moet gemotiveerd worden. Beide motiveringen moeten afkomstig zijn van onafhankelijke deskundigen die over de nodige kwalificaties en expertise beschikken.
Amendement 343
Voorstel voor een verordening
Bijlage XIV – deel II – punt 3 – punt 3.1 – punt 3.1.3
3.1.3.  Informatie over de hoofdonderzoeker, de coördinerend onderzoeker, met inbegrip van hun kwalificaties, en over de onderzoekslocatie(s)
3.1.3.  Informatie over de hoofdonderzoeker, de coördinerend onderzoeker, met inbegrip van hun kwalificaties, en over de onderzoekslocatie(s), evenals informatie over de overeenkomst tussen de opdrachtgever en de onderzoeksinstelling, en gegevens over de financiering.
Amendement 344
Voorstel voor een verordening
Bijlage XIV – deel II – punt 3 – punt 3.1 – punt 3.1.4
3.1.4.  Algemene samenvatting van het klinisch onderzoek
3.1.4.  Algemene samenvatting van het klinisch onderzoek in de officiële taal van het betrokken land
Amendement 347
Voorstel voor een verordening
Bijlage XIV – deel II – punt 3 – punt 3.15 bis (nieuw)
3.15  bis. Een plan voor de verdere behandeling van proefpersonen na afloop van het klinisch onderzoek.

(1) De zaak werd dan terugverwezen naar de Commissie uit hoofde van artikel 57, lid 2, tweede alinea, van het Reglement (A7-0324/2013).


Scheepsrecycling ***I
PDF 198kWORD 27k
Resolutie
Tekst
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 22 oktober 2013 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake scheepsrecycling (COM(2012)0118 – C7-0082/2012 – 2012/0055(COD))
P7_TA(2013)0429A7-0132/2013

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

–  gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2012)0118),

–  gezien artikel 294, lid 2, en artikel 192, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C7-0082/2012),

–  gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 12 juli 2012(1),

–  gezien het advies van het Comité van de Regio’s,

–  gezien de schriftelijke toezegging van de vertegenwoordiger van de Raad van 27 juni 2013 om het standpunt van het Europees Parlement goed te keuren, overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien artikel 55 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid (A7-0132/2013),

1.  stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast(2);

2.  verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in dit voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

3.  verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 22 oktober 2013 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) nr. .../2013 van het Europees Parlement en de Raad inzake scheepsrecycling, en tot wijziging van verordening (EG) nr. 1013/2006 en van richtlijn 2009/16 /EG

P7_TC1-COD(2012)0055


(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Verordening (EU) nr. 1257/2013.)

(1) PB C 299 van 4.10.2012, blz. 158.
(2) Dit standpunt vervangt de amendementen die zijn aangenomen op 18 april 2013 (Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0182).


Europese bevolkingsstatistieken ***I
PDF 195kWORD 22k
Resolutie
Tekst
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 22 oktober 2013 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de Europese bevolkingsstatistieken (COM(2011)0903 – C7-0518/2011 – 2011/0440(COD))
P7_TA(2013)0430A7-0050/2013

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

–  gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2011)0903),

–  gezien artikel 294, lid 2, en artikel 338, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C7–0518/2011),

–  gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien de schriftelijke toezegging van de vertegenwoordiger van de Raad van 11 september 2013 om het standpunt van het Europees Parlement goed te keuren, overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien artikel 55 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken en de adviezen van de Commissie regionale ontwikkeling en de Commissie constitutionele zaken (A7-0050/2013),

1.  stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast(1);

2.  verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in haar voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

3.  verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 22 oktober 2013 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) nr. .../2013 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de Europese bevolkingsstatistieken

P7_TC1-COD(2011)0440


(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Verordening (EU) nr. 1260/2013.)

(1) Dit standpunt vervangt de amendementen die zijn aangenomen op 18 april 2013 (Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0181).


Mensenrechten in de Sahel
PDF 262kWORD 72k
Resolutie van het Europees Parlement van 22 oktober 2013 over de situatie van de mensenrechten in de Sahel (2013/2020(INI))
P7_TA(2013)0431A7-0325/2013

Het Europees Parlement,

–  gezien de belangrijkste VN- en Afrikaanse mensenrechtenconventies en -verdragen, waaronder het Afrikaans handvest inzake de rechten van mensen en volken,

–  gezien het Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen en het bijbehorende facultatief protocol,

–  gezien het Protocol inzake de rechten van vrouwen in Afrika dat is gehecht aan het Afrikaanse Handvest van de rechten van de mens en de volkeren,

–  gezien het Statuut van Rome dat op 17 juli 1998 werd goedgekeurd en op 1 juli 2002 in werking is getreden,

–  gezien de Overeenkomst van Cotonou die op 23 juni 2000 werd ondertekend en op 22 juni 2010 werd herzien,

–  gezien de conclusies van de Raad van 25 juni 2012 over het strategisch EU-kader voor mensenrechten en democratie en het EU-actieplan inzake mensenrechten en democratie, alsmede het besluit van de Raad van 25 juli 2012 inzake de benoeming van de speciale vertegenwoordiger van de EU voor de mensenrechten(1) en het besluit van de Raad van 18 maart 2013 inzake de benoeming van de speciale vertegenwoordiger van de EU voor de Sahel(2), in het bijzonder de mensenrechtenartikelen in zijn mandaat,

–  gezien de conclusies van de Raad over de Sahel, in het bijzonder over Mali, met inbegrip van de conclusies van 21 maart 2011 over de EU-strategie voor veiligheid en ontwikkeling in de Sahel alsook meer recente conclusies, bijvoorbeeld die van 17 en 31 januari, 18 februari, 22 april, 27 mei en 24 juni 2013,

–  gezien de VN-Verklaring inzake de bescherming van vrouwen en kinderen tijdens noodsituaties en gewapende conflicten en de resoluties 1325(2000) en 1820(2008) van de VN-Veiligheidsraad betreffende vrouwen, vrede en veiligheid,

–  gezien de conclusies van de Raad van 14 juni 2011 over de indicatoren van de EU voor de alomvattende aanpak ten aanzien van de tenuitvoerlegging door de EU van de resoluties 1325(2000) en 1820(2008) van de VN-Veiligheidsraad over vrouwen, vrede en veiligheid,

–  gezien de EU-richtsnoeren inzake mensenrechten,

–  gezien de EU-richtsnoeren inzake geweld tegen vrouwen en meisjes en de bestrijding van alle vormen van discriminatie van vrouwen en meisjes,

–  gezien de resoluties van de VN-Veiligheidsraad en de verslagen van de secretaris-generaal van de VN en de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor de mensenrechten met betrekking tot de Sahel, en met name Mali,

–   gezien het verslag van de secretaris-generaal van de VN aan de VN-Veiligheidsraad over de situatie in de Sahelregio van 14 juni 2013 en de bijgevoegde geïntegreerde strategie van de VN voor de Sahel,

–  gezien het VN-verslag over menselijke ontwikkeling van 2013,

–  gezien de programma's van de Europese Commissie inzake de uitvoering van humanitaire hulp ten behoeve van de Sahel,

–  gezien de conclusies van de gezamenlijke voorzitters van de internationale donorconferentie “Samen voor een nieuw Mali” die op 15 mei 2013 in Brussel werd gehouden,

–  gezien de conferentie op hoog niveau over vrouwelijk leiderschap in de Sahel die op 9 april 2013 in Brussel werd gehouden op initiatief van de Europese Unie, het kantoor van de speciale gezant van de secretaris-generaal van de Verenigde Naties voor de Sahel en UN Women,

–  gezien het EU-Actieplan voor gendergelijkheid en empowerment van vrouwen in het kader van ontwikkelingssamenwerking (2010-2015),

–  gezien het verslag van de secretaris-generaal van de VN aan de VN-Veiligheidsraad over de Westelijke Sahara van 8 april 2013, en met name de verwijzing hierin naar de onderlinge verwevenheid van de Westelijke Sahara en de situatie in de Sahel; gezien de door de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) opgestelde strategie voor veiligheid en ontwikkeling in de Sahel, en met name de bevestiging daarin dat de problemen in de Sahel grensoverschrijdend zijn en nauw met elkaar zijn verbonden en dat alleen een regionale benadering en een alomvattende strategie die ook de omringende Maghreb-landen omvat voor vooruitgang in de regio kunnen zorgen,

–  gezien het verslag van de speciale VN-rapporteur voor foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing van 28 februari 2013 over zijn missie naar Marokko, waaronder de Westelijke Sahara,

–  gezien zijn resolutie van 25 november 2010 over de situatie in de Westelijke Sahara(3),

–  gezien zijn resolutie van 13 december 2012 over het jaarverslag over mensenrechten en democratie in de wereld in 2011 en het beleid van de Europese Unie ter zake(4),

–  gezien zijn resolutie van 7 februari 2013 over de 22e zitting van de Mensenrechtenraad van de Verenigde Naties(5),

–  gezien zijn resolutie van 16 februari 2012 over het standpunt van het Parlement inzake de 19e zitting van de VN-Raad voor de rechten van de mens(6),

–  gezien het op 4 oktober 2012 door de Raad goedgekeurde jaarverslag over het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid aan het Europees Parlement,

–  gezien artikel 48 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie buitenlandse zaken en de adviezen van de Commissie ontwikkelingssamenwerking en de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid (A7-0325/2013),

A.  overwegende dat de Sahel een van de armste regio's ter wereld is, die kampt met ernstige problemen op het gebied van mensenrechten, de rechtsstaat, veiligheid en gewapende conflicten, alsook op het gebied van economische en sociale ontwikkeling; overwegende dat de extreme armoede in de regio wordt weerspiegeld in de VN-index voor menselijke ontwikkeling van 2012, volgens welke Niger (186e plaats), Tsjaad (184e), Burkina Faso (183e) en Mali (182e) tot de zes minst ontwikkelde landen ter wereld behoren;

B.  overwegende dat een van de karakteristieke kenmerken van de regio - in hoofdzaak veroorzaakt door politieke instabiliteit, armoede en onbeveiligde grenzen - het zogeheten "spill-over effect" is dat in heel de Sahel inherent tot gedeelde mensenrechtenuitdagingen leidt; overwegende dat dit kenmerk noopt tot een goed gecoördineerde en holistische aanpak voor de hele eco-geografische Sahelregio;

C.  overwegende dat de totstandbrenging van democratie, vrede en goed bestuur een cruciale uitdaging vormt voor de Sahel-landen; overwegende dat deze landen de weg moeten inslaan van bevordering van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden, uitroeiing van discriminatie van vrouwen en minderheden, en bevordering van onderwijs en etnische verzoening;

D.  overwegende dat deze resolutie betrekking heeft op de landen die zijn opgenomen in de Sahel-strategie van de EU, met name Mauritanië, Mali, Niger en bepaalde delen van Burkina Faso en Tsjaad; overwegende dat de bredere geografische en ecologische definitie van de Sahel eveneens van groot belang blijft met betrekking tot de gedeelde uitdagingen van de regio op mensenrechtengebied welke voortvloeien uit conflicten en uiteenlopende bedreigingen van de menselijke veiligheid, waaronder landen met een zwak staatsbestel; overwegende dat in dit verslag tevens de mensenrechtensituatie in het niet-zelfbesturende deel van de Westelijke Sahara en in de kampen bij Tindouf zullen worden behandeld;

E.  overwegende dat het percentage moedersterfte in Mali, dat wordt geschat op 1 100 sterfgevallen per 100 000 levend geborenen, volgens gegevens van de VN het hoogste ter wereld is; overwegende dat in het VN-verslag over menselijke ontwikkeling van 2013 met name Niger en Mali worden genoemd als landen met een zeer hoog sterftepercentage onder kinderen jonger dan vijf jaar, dat oploopt tot boven de 200 sterfgevallen per 1 000 levend geborenen, en waar moeders geen enkele voorlichting krijgen; overwegende dat de inschrijvingspercentages voor het basisonderwijs in Niger en Mali volgens schattingen van de Wereldbank tot de laagste ter wereld behoren en respectievelijk 62 % en 63 % bedragen; overwegende dat volgens schattingen van de VN circa 18 miljoen mensen zijn getroffen door de ernstige voedsel- en levensmiddelencrisis van 2012 in de Sahel en West-Afrika; overwegende dat volgens schattingen van de Commissie in 2013 nog steeds 10,3 miljoen mensen in de regio, waarvan 4,2 miljoen Malinezen, te kampen hebben met voedselonzekerheid,waarbij 1,4 miljoen kinderen van jonger dan vijf jaar het risico van ernstige acute ondervoeding lopen, terwijl nog eens ,3,1 miljoen kinderen met gemiddelde acute ondervoeding worden bedreigd; overwegende dat de Commissie een grote rol heeft gespeeld bij de totstandbrenging van de wereldwijde alliantie voor het weerbaarheidsinitiatief in de Sahel (AGIR_Sahel) en 517 miljoen EUR aan humanitaire en ontwikkelingshulp heeft toegezegd voor 2012-2013;

F.  overwegende dat delen van de bevolking van deze landen geen toegang hebben tot gezondheidszorg en aan vele endemische ziekten lijden, zoals cholera, meningitis, mazelen en HIV/AIDS; overwegende dat het aantal sterfgevallen als gevolg van HIV/AIDS hoog is, met in Tsjaad 11 000 doden als gevolg van de ziekte per jaar, in Burkina Faso 7 100 doden per jaar, in Mali 4 400 doden per jaar en in Niger 4 300 doden per jaar;

G.  overwegende dat de Sahel-landen rijk zijn aan natuurlijke hulpbronnen, met name aardolie, goud en uranium, maar dat de inkomsten die uit de winning hiervan worden verkregen niet in voldoende mate terugvloeien naar de plaatselijke economie teneinde de ontwikkeling van deze landen te bevorderen;

H.  overwegende dat burgeroorlogen en etnische conflicten tot volksverhuizingen leiden en de oprichting van vluchtelingenkampen tot gevolg hebben, zoals de kampen van Mentao in Burkina Faso, van Mangaize in Niger, van M'Bera in Mauretanië en van Breijing in Tsjaad; overwegende dat de leefomstandigheden en de hygiëne in deze kampen erbarmelijk zijn;

I.  overwegende dat er in de afgelopen 20 jaar regelmatig verkiezingen hebben plaatsgevonden in Mali; overwegende dat dit land voordat de militaire staatsgreep plaatsvond als een relatief succesverhaal van de democratie in Afrika werd gezien;

J.  overwegende dat de Malinese crisis vele facetten heeft en niet kan worden gereduceerd tot een etnisch conflict; overwegende evenwel dat de onvrede onder Toearegs en het streven naar onafhankelijkheid of grotere autonomie voor het noorden van Mali zijn uitgebuit door gewapende jihadistische groeperingen die begin 2012 een verbond sloten met de in opstand gekomen seculiere Nationale beweging voor de bevrijding van Azawad (MNLA), om de plaats van deze beweging vervolgens in te nemen; overwegende dat deze groeperingen, met name Ansar Dine, Al Qaida in de Islamitische Maghreb (AQIM) en de Beweging voor Eenheid en Jihad in West-Afrika (MUJAO), voorts hebben geprofiteerd van de instabiliteit als gevolg van de latere staatsgreep in Bamako en van de algehele instabiliteit in de regio, en worden bevoorraad via de ongecontroleerde wapenarsenalen in Libië; overwegende dat de existentiële bedreiging voor de Malinese staat zelf in combinatie met de systematische mensenrechtenschendingen in het noorden de gewapende interventies door Franse, Afrikaanse en VN-strijdkrachten hebben bespoedigd die tot doel hadden een einde te maken aan de wreedheden en de mensenrechtenschendingen door terroristische groeperingen, en de democratie, de rechtsstaat, het gezag van de Malinese staat en de eerbiediging van de mensenrechten te herstellen; overwegende dat er op 18 juni 2013 een voorlopig vredesakkoord is gesloten tussen de Malinese regering en de rebellenlegers; overwegende dat de situatie in Mali noopt tot een reactie die verder gaat dan het aanpakken van louter veiligheidsbedreigingen en ook een langetermijninzet en een resoluut optreden vergt van de zijde van de internationale gemeenschap om de diepgewortelde politieke, ontwikkelings- en humanitaire problemen te bestrijden;

K.  overwegende dat de aanwezigheid van terroristische groeperingen in de Sahel leidt tot een zeer instabiele en onveilige situatie in de regio, waar mensen worden gegijzeld en aanslagen worden gepleegd; overwegende dat de Sahel een doorvoergebied is voor drugssmokkel door criminele bendes uit Latijns-Amerika; overwegende dat drugssmokkelaars vaak banden hebben met terroristische groeperingen, die zorgen voor een veilige doorvoer; overwegende dat de aanwezigheid van deze smokkelaars een bron van instabiliteit is voor zowel de Sahel als de Europese Unie, die vaak de eindbestemming van deze smokkel is;

L.  overwegende dat de regeringen van de Sahelregio de desbetreffende bevolkingsgroepen inspraak moeten bieden om tot een duurzame oplossing voor de crisis te komen; overwegende dat met name de deelname van vrouwen aan de oplossing van de Sahelcrisis noodzakelijk is voor de verwezenlijking van langdurige stabiliteit; overwegende dat bestrijding van straffeloosheid, onder meer voor gendergerelateerd geweld tijdens conflicten, van cruciaal belang is voor de stabiliteit van de regio en de totstandbrenging van duurzame vrede;

M.  overwegende dat de EU meer aandacht heeft besteed aan de Sahel, zoals blijkt uit de goedkeuring van de EU-strategie voor de veiligheid en de ontwikkeling van de Sahel in 2011, het begin van de EU-capaciteitsopbouwmissie voor de Sahel (EUCAP Sahel Niger) van het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid (GVDB) in juli 2012 en van de EU-GVDB-trainingsmissie (EUTM) in Mali in februari 2013, en de benoeming van een speciale vertegenwoordiger van de EU voor de Sahel; overwegende dat het op 18 maart 2013 goedgekeurde mandaat van de nieuwe speciale vertegenwoordiger van de EU een sterke mensenrechtencomponent bevat;

N.  overwegende dat complexe en onderling verweven problemen om een allesomvattende aanpak vragen waarbij gebruik wordt gemaakt van het volledige scala aan instrumenten en beleidsmaatregelen van de EU en waarbij doelstellingen van de EU op het gebied van crisisbeheer, de veiligheidssector, ontwikkelingssamenwerking en ecologische duurzaamheid moeten worden gekoppeld aan inspanningen van de EU op het gebied van mensenrechten, ondersteuning van de democratie en de rechtsstaat; overwegende dat een brede strategie voor de regio tevens doeltreffende coördinatie door de HV/VV moet omvatten van de desbetreffende commissarissen, zoals de commissaris voor ontwikkelingssamenwerking en humanitaire hulp, de EDEO, de speciale vertegenwoordigers van de EU (SVEU), met inbegrip van de SVEU voor de mensenrechten en de SVEU voor de Sahel, alsmede de EU-coördinator voor terrorismebestrijding en de lidstaten; overwegende dat een doeltreffende oplossing van de huidige crisis tevens economisch en sociaal beleid moet omvatten ter verbetering van de levensstandaard van de bevolking;

O.  overwegende dat de beleidsmaatregelen van de EU in het bijzonder gericht moeten zijn op plattelandsontwikkeling en landbouw teneinde te zorgen voor voedselzekerheid als bijdrage aan een duurzame sociaaleconomische ontwikkeling van Afrika bezuiden de Sahara; overwegende dat de Commissie in samenwerking met het Bureau voor de Coördinatie van Humanitaire Aangelegenheden van de Verenigde Naties (UNOCHA), het Kinderfonds van de Verenigde Naties (UNICEF) de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor Vluchtelingen (UNHCR) en het Wereldvoedselprogramma (WVP) onder meer het AGIR-Sahelinitiatief gelanceerd heeft, waarmee beoogd wordt om in het kader van de alomvattende benadering van de EU de samenwerking tussen organisaties bij de bestrijding van de voedselcrisis in de Sahel te verbeteren; overwegende dat de partners hebben vastgesteld dat er minimaal een investering van 750 miljoen EUR nodig is om te voorzien in een sociaal veiligheidsnet ter bescherming van de meest kwetsbare groepen in geval van nieuwe perioden van droogte in de toekomst;

P.  overwegende dat de schendingen van de mensenrechten en de politieke, ecologische, humanitaire en ontwikkelingscrisis in de Sahel vooral de vrouwen treffen, die vaak het slachtoffer van discriminatie, uitzonderlijke fysieke en menselijke onzekerheid, chronische armoede en marginalisering zijn; overwegende dat gendergelijkheid, het versterken van de politieke en economische positie van vrouwen, het bevorderen van gendergelijkheid en het verdedigen van de rechten van vrouwen van essentieel belang zijn om de armoede te bestrijden en de duurzame ontwikkeling te stimuleren; overwegende dat de mobiliteit en productiviteit van vrouwen en uiteindelijk hun vermogen om als effectieve leiders en voorvechters op het gebied van vrouwenrechten te fungeren, worden beperkt door een steeds restrictievere sociale omgeving; overwegende dat de kleine boeren in de Sahel voor het grootste gedeelte uit vrouwen bestaat en dat zij desalniettemin worden achtergesteld op het gebied van eigendomsrechten op grond; overwegende dat dit ontbreken van grondbezit bijdraagt aan de armoede onder vrouwen; overwegende dat uit onderzoek blijkt dat wanneer vrouwen worden opgeleid en in staat worden gesteld een inkomen te verdienen en te beheren, dit een aantal positieve resultaten heeft, zoals de daling van de kraamvrouwen- en zuigelingensterfte, verbetering van de gezondheid en voeding van moeders en kinderen, stijging van de landbouwproductiviteit, vermindering van de klimaatverandering, een langzamere stijging van de bevolkingsgroei, meer besparingen en doorbreking van armoedecycli;

Q.  overwegende dat tijdens de Top inzake gezinsplanning in Londen in juli 2012 meer dan honderd regeringen, internationale agentschappen en ngo’s zich tot doel hebben gesteld om voor 2020 nog eens 4 miljard dollar te investeren om het aantal vrouwen dat anticonceptie gebruikt in de 69 armste landen ter wereld, waaronder ook de landen in de Sahel, met 120 miljoen te verhogen; overwegende dat dit bedrag bovenop de 10 miljard dollar komt die hiervoor reeds werd vrijgemaakt;

R.  overwegende dat de Sahellanden de Overeenkomst van Cotonou hebben ondertekend; overwegende dat het partnerschap met de Europese Unie berust op onderling overeengekomen bepalingen inzake mensenrechten en goed bestuur, en onder meer betrekking heeft op ontwikkelingshulp, goed bestuur, de bevordering van de mensenrechten en humanitaire hulp;

S.  overwegende dat samenwerking van de EU met de Afrikaanse Unie (AU), de Economische Gemeenschap van West-Afrikaanse Staten (Ecowas), de Unie van de Arabische Maghreb, regionale mensenrechteninstanties en de VN-organen voor mensenrechten en maatschappelijke organisaties een absolute voorwaarde blijft voor de effectieve ondersteuning van de bescherming en bevordering van mensenrechten in de Sahel;

T.  overwegende dat de secretaris-generaal van de VN in zijn verslag aan de VN-Veiligheidsraad van 14 juni 2013 een geïntegreerde strategie voor de Sahel heeft voorgesteld gebaseerd op drie strategische pijlers, namelijk verbetering van het inclusief en effectief bestuur in de gehele regio, de opbouw van nationale en regionale veiligheidsmechanismen waarmee grensoverschrijdende bedreigingen het hoofd kan worden geboden, en integratie van humanitaire en ontwikkelingsplannen en -interventies om de regio duurzaam veerkrachtig te maken;

U.  overwegende dat in de Westelijke Sahara sinds 1991 een staakt-het-vuren van kracht is tussen de Marokkaanse regering en het Polisario-front; overwegende dat de VN de Westelijke Sahara beschouwen als een niet-zelfbesturend gebied; overwegende dat de Democratische Arabische Republiek Sahrawi een volwaardig lid is van de Afrikaanse Unie en momenteel door meer dan 35 VN-lidstaten wordt erkend, doch niet door de gehele VN noch door de lidstaten van de EU; overwegende dat Marokko wettelijke verplichtingen heeft om rekenschap af te leggen over zijn de facto bestuurlijke macht over het grondgebied en de bevolking van de Westelijke Sahara; overwegende dat de VN, onder auspiciën van de Veiligheidsraad, optreden als bemiddelaar om een oplossing voor het conflict te vinden; overwegende dat er volgens de secretaris-generaal van de VN evenwel geen vooruitgang is geboekt bij de belangrijkste kwesties met betrekking tot de toekomstige status van het gebied; overwegende dat een referendum over de status van de Westelijke Sahara, waarover in 1988 voor het eerst overeenstemming werd bereikt, nog steeds niet heeft plaatsgevonden;

V.  overwegende dat Marokko verschillende internationale verdragen en mensenrechtenverdragen heeft ondertekend en geratificeerd zoals het Internationaal Verdrag inzake de bescherming van alle personen tegen gedwongen verdwijning, het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (ICCPR), het Verdrag tegen foltering (CAT), het Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen en de VN-verklaring inzake de bescherming van de verdedigers van de mensenrechten (UNPHRD);

W.  overwegende dat de resoluties 1754(2007), 1783(2007), 1871(2009), 1920(2010), 1979(2011), 2044(2012) en 2099(2013) van de Veiligheidsraad de buurlanden oproepen om onderling en met de Verenigde Naties volledig samen te werken en hun engagement te versterken teneinde de huidige impasse te doorbreken en vooruitgang te boeken in de richting van een politieke oplossing;

X.  overwegende dat de vluchtelingenkampen nabij Tindouf in Algerije, die zevenendertig jaar geleden werden opgezet, de op een na grootste operationele vluchtelingenkampen ter wereld zijn; overwegende dat een politieke impasse iedere realistische mogelijkheid voor ontmanteling van deze kampen in de nabije toekomst, of hervestiging of repatriëring van de inwoners ervan, in de weg staat;

Y.  overwegende dat zowel de Marokkaanse regering als het Polisario-front van mensenrechtenschendingen zijn beschuldigd; overwegende dat de VN-missie voor het referendum in de Westelijke Sahara (MINURSO) geen mensenrechtencomponent in haar mandaat heeft, en niet voorziet in een mechanisme voor de melding van vermeende mensenrechtenschendingen; overwegende dat de VN-Veiligheidsraad met zijn resolutie 2099 van 25 april 2013 het mandaat van MINURSO heeft verlengd; overwegende dat de secretaris-generaal van de VN in zijn verslag van 8 april 2013 drie pagina´s wijdt aan de mensenrechtensituatie; overwegende dat de VN-Veiligheidsraad en de EU-lidstaten die zitting hebben in de VN-Veiligheidsraad zich niet achter het voorstel van de VS hebben geschaard om MINURSO een mensenrechtenmandaat te geven, hetgeen tot demonstraties van de bevolking in de Westelijke Sahara heeft geleid;

Algemene overwegingen

1.  spreekt zijn ernstige bezorgdheid uit over de mensenrechtensituatie in de Sahelregio, die is verslechterd door meervoudige crises op politiek, sociaal, economisch en ecologisch gebied; benadrukt dat diep gewortelde problemen een geïntegreerde en alomvattende beleidsrespons vereisen en dat hiervoor een politieke oplossing moet worden gezocht in samenwerking met de diverse partijen die bij het conflict betrokken zijn;

2.  wijst erop dat de mensenrechtensituatie in de Sahel van groter internationaal belang is geworden als gevolg van het gewapende conflict in Mali en de interventie door Franse, Afrikaanse en VN-troepen; erkent dat dit conflict specifieke problemen in dat land heeft gecreëerd en de reeds aanwezige structurele problemen in Mali en elders in de regio, zoals in Libië, heeft verergerd; benadrukt evenwel dat de directe zorgen met betrekking tot Mali de aandacht niet mogen afleiden van de chronische en wijdverspreide problemen die van grote invloed zijn op de mensenrechten in de rest van de Sahel, met name georganiseerde misdaad, slavernij en mensenhandel, wapen- en drugssmokkel, jihadistisch extremisme en radicalisering, zwak overheidsbestuur en institutionele corruptie, structurele en ondermijnende armoede, kindsoldaten en discriminatie van vrouwen;

3.  herinnert eraan dat poreuze grenzen een van de hoofdkenmerken van de landen in de regio vormen; onderstreept dat de achteruitgang van de situatie in de Sahel nauw verbonden is met het feit dat na de oorlog in Libië grote hoeveelheden wapens het noorden van Mali zijn binnengebracht, terwijl de Libische rebellen aan de grenzen van de overige landen in de regio systematisch ontwapend zijn; herhaalt zijn oproep tot regulering van de wapenverkoop en strenge controle daarop, om zeker te stellen dat de lidstaten niet meewerken aan de proliferatie van conflicten;

4.  is ingenomen met de toegenomen aandacht voor mensenrechten in het EU-beleid; wijst erop dat de VN een alomvattende strategie voor de Sahel heeft ontwikkeld met een sterke mensenrechtendimensie; brengt in herinnering dat de EU en de landen van de Sahel, als ondertekenaars van de Overeenkomst van Cotonou, wederzijdse verplichtingen zijn aangegaan tot bescherming van de mensenrechten en democratische beginselen, gebaseerd op de rechtsstaat en transparant en controleerbaar bestuur; herinnert eraan dat de Sahel-landen partij zijn bij de meeste internationale verdragen tot bescherming van de mensenrechten, de rechten van de vrouw en de rechten van kinderen;

5.  benadrukt de belangrijke rol van de EU als ’s werelds grootste hulpdonor bij de aanpak van de ontwikkelingsuitdagingen waar de Sahelregio mee kampt; acht het van groot belang dat andere internationale actoren betrokken worden bij onder meer de uitroeiing van armoede en honger, de bevordering van gendergelijkheid en de vermindering van de kindersterfte overeenkomstig de millenniumontwikkelingsdoelstellingen;

Mensenrechten in gewapende conflicten

6.  kent bijzondere prioriteit toe aan de mensenrechtensituatie in Mali, gezien de berichten over ernstige mensenrechtenschendingen in het noorden van Mali door gewapende Toearegrebellen en jihadistische groeperingen; wijst erop dat vermeende misdaden onder meer massaverkrachting, marteling, verminking en wrede behandeling, zoals amputaties en openbare geseling, openbare steniging voor vermeend overspel, geweld op etnische gronden, pogingen tot etnische zuivering, buitengerechtelijke en standrechtelijke executies van gevangenen, afslachting van Malinese soldaten, illegale arrestaties en vasthoudingen, veroordelingen zonder behoorlijk proces, gedwongen huwelijken en seksuele slavernij, opzettelijke aanvallen op culturele objecten, en de vernieling en plundering van bezittingen omvatten; is ernstig bezorgd over de nieuwe trends op het vlak van terroristische en criminele technieken, waaronder zelfmoordaanslagen, ontvoeringen en gijzelingen, alsook het gebruik van kinderen als menselijk schild; wijst erop dat er sinds januari 2013 tevens geregeld melding wordt gemaakt van mensenrechtenschendingen door onderdelen van de Malinese veiligheidstroepen en, in mindere mate, door burgerwachtgroeperingen gericht tegen vermeende jihadisten of personen waarvan wordt gedacht dat zij hebben samengewerkt met rebellengroepen; merkt op dat degenen tegen wie deze aanvallen waren gericht hoofdzakelijk afkomstig waren uit de Toeareg-, Arabische en Peuhlgemeenschappen en dat het leger bij herhaling is beschuldigd van represailles op etnische gronden; is ernstig bezorgd over het feit dat het bij de vermeende misdaden tevens om marteling en onmenselijke behandeling, gedwongen verdwijningen alsook buitengerechtelijke en standrechtelijke executies van zowel gevangenen als burgers gaat; is voorts bezorgd over de meldingen in het zuiden van Mali dat het leger leden van de veiligheidsdiensten die loyaal waren aan het Touréregime van vóór de staatsgreep vermoordt, foltert en doet verdwijnen; is bovendien zeer gealarmeerd over de berichten dat Malinese burgers, kinderen incluis, omkomen of verminkt raken door landmijnen; doet een beroep op alle strijdende partijen om geen landmijnen te gebruiken en om snel en doeltreffend samen te werken met regionale en internationale actoren om deze wapens volledig te verwijderen;

7.  is ingenomen met het feit dat op 18 juni 2013 in Mali een vredesakkoord werd ondertekend om de weg vrij te maken voor de succesvol verlopen presidentsverkiezingen en voor de vredesonderhandelingen tussen de Malinese autoriteiten gewapende rebellengroeperingen in het noorden van Mali; verwelkomt daarbij de bereidheid van alle ondertekenende partijen om zich in te zetten voor de beëindiging van iedere vorm van mensenrechtenschendingen; sluit zich volledig aan bij hun streven naar eenheid, dialoog en herstel van de grondwettelijke orde; onderkent niettemin dat dit een voorlopige overeenkomst is die nog gevolgd moet worden door concrete maatregelen aan beide zijden om het conflict definitief te beëindigen; dringt er in dit verband bij de Malinese autoriteiten en hun internationale partners op aan de nieuwe patronen van mensenrechtenschendingen nauwlettend in de gaten te houden, met name de represailles op grond van etniciteit die zich hebben voorgedaan sinds de herovering van bepaalde delen van het noorden van Mali en die een ernstige belemmering zouden kunnen vormen voor vredesopbouw en verzoening indien zij niet op adequate wijze worden aangepakt; is in deze context ingenomen met de oprichting door de Malinese regering van eenheden die moeten toezien op de militaire operaties van het leger in het noorden van het land en met de instelling van onderzoeken naar de mensenrechtenschendingen die zouden zijn begaan door bepaalde elementen van de Malinese strijdkrachten; dringt er bij de strijdkrachten op aan professioneel te opereren wanneer zij hun gezag herstellen in gebieden die in handen van de rebellen waren; verzoekt de Malinese regering bovendien haar inspanningen te verdubbelen om het melden van dergelijke schendingen bij de huidige operaties en bij eventuele toekomstige offensieven mogelijk te maken, onder meer via steun aan de Nationale Mensenrechtencommissie, en om voor een eerlijke procesvoering te zorgen wanneer verdachte militanten worden ondervraagd; veroordeelt nogmaals de gemelde gruweldaden die jegens de burgerbevolking, gevangenen en soldaten zijn gepleegd; herinnert aan de conclusie van de aanklager van het Internationaal Strafhof dat het aannemelijk lijkt dat de in Mali gepleegde gruweldaden wellicht oorlogsmisdaden zijn; is voorts van mening dat sommige gruweldaden misdaden tegen de menselijkheid zouden kunnen vormen;

8.  wijst met grote bezorgdheid op de almaar toenemende corruptie die de situatie in Mali nog verder dreigt te destabiliseren, doordat de bevolking in het noorden met inbegrip van de Toearegs, de Songhai, de Arabieren en anderen niet meer bereikt kunnen worden met internationale hulp; benadrukt dat culturele en etnische scheiding van het noorden en zuiden van Mali een van de meest gevaarlijke effecten van corruptie zou kunnen zijn;

9.  neemt met grote zorg kennis van de schatting van de UNHCR dat er in Mali bijna 300 000 intern ontheemden zijn, naast de meer dan 175 000 vluchtelingen in het naburige Burkina Faso, Niger, Mauritanië en in mindere mate Algerije; dringt aan op onmiddellijke actie in de vluchtelingenkampen en de delen van Mali die naar verluidt te maken hebben met cholera, extreme voedseltekorten en alarmerende niveaus van kindersterfte die als gevolg van ondervoeding en gebrekkige toegang tot veilig water en gezondheidszorg vele malen hoger liggen dan in de regio als geheel; roept de internationale donors dringend op hun financiële verplichtingen na te komen en onverwijld de ontbrekende 290 miljoen dollar bijeen te brengen om de UNHCR in staat te stellen de ernstige voedselcrisis te beëindigen waarvan 3,4 miljoen Malinezen momenteel het slachtoffer zijn; benadrukt dat het van groot belang is de veiligheid van de vluchtelingen en de intern ontheemden te waarborgen, en ervoor te zorgen dat zij op ordelijke wijze naar huis kunnen terugkeren, hetgeen een belangrijk onderdeel is van nationale verzoening;

10.  wijst op het grote lijden van vrouwen in het recente conflict in Mali; veroordeelt met name het gebruik van ontvoering en verkrachting als oorlogswapens als een oorlogsmisdaad; verwacht van de EU en andere internationale partners van Mali dat zij nauw samenwerken met de Malinese autoriteiten teneinde de uit de resoluties 1325 en a1820 van de VN-Veiligheidsraad en de alomvattende aanpak van de EU voortvloeiende verplichtingen ten uitvoer te leggen; wijst op het belang van mechanismen voor overgangsjustitie om een einde te maken aan de straffeloosheid voor daders van gendergerelateerd geweld;

11.  dringt er bij de EU en de Sahellanden op aan om de volgende resoluties van de VN-Veiligheidsraad volledig ten uitvoer te leggen: resolutie 1325 betreffende vrouwen, vrede en veiligheid, waarin wordt opgeroepen tot de participatie van vrouwen in alle aspecten en op alle niveaus van de oplossing van conflicten, resolutie 1820 betreffende seksueel geweld in en na conflictsituaties en de daaropvolgende resoluties 1888, 1889 en 1960, die op de voornoemde resoluties zijn gebaseerd; dringt er derhalve op aan de participatie van vrouwen in vredesprocessen te benadrukken en te garanderen, en te erkennen dat het noodzakelijk is om bij conflictpreventie, vredeshandhavingsoperaties, humanitaire hulp en wederopbouw na conflicten rekening te houden met het genderperspectief; wijst op het extreme lijden dat vrouwen in conflictgebieden wordt berokkend, enkel omdat zij vrouw zijn; benadrukt dat daden zoals de verkrachting van meisjes door soldaten, gedwongen prostitutie, gedwongen zwangerschap, seksuele slavernij, verkrachting en aanranding en ontvoering (door middel van verleiding), misdaden zijn die niet mogen worden genegeerd; is van mening dat deze misdaden door de EU moeten worden beschouwd als fundamentele problemen waar rekening mee moet worden gehouden; onderstreept dat het absoluut noodzakelijk is om de toegang tot abortus te garanderen voor vrouwen en meisjes die het slachtoffer worden van verkrachting in gewapende conflicten;

12.  wijst erop dat vrouwen vaak worden gediscrimineerd bij de erkenning van hun strijd voor de vrede; wijst erop dat, wanneer vrouwen regelmatig worden betrokken bij de oplossing van conflicten en de bestendiging van de vrede, zij bij de vredesonderhandelingen een sleutelrol spelen en de reikwijdte van de wederopbouw, rehabilitatie en vredesbestendiging vergroten; dringt derhalve aan op de participatie van vrouwen in alle nationale, regionale en internationale verzoeningsprocessen voor Mali, en met name voor het noorden van het land; eist dat de nationale actieplannen in het kader van resolutie 1325 van de VN-Veiligheidsraad regelmatig worden geëvalueerd en dat de prioriteiten ervan regelmatig worden bijgewerkt;

13.  spreekt zijn afschuw uit over de ernstige schendingen en brute gewelddadigheden tegen kinderen in Mali, met inbegrip van de goed gedocumenteerde ronseling en het gebruik van kindsoldaten door vrijwel alle gewapende groeperingen die in het noorden actief zijn, de regeringstroepen incluis; benadrukt dat moet worden gezorgd voor voldoende middelen voor de demobilisatie en rehabilitatie van kindsoldaten; is in dat opzicht ingenomen met de in voorbereiding zijnde ontwerpovereenkomst tussen de Malinese regering en de Verenigde Naties inzake de overdracht van bij gewapende groeperingen aangesloten kindsoldaten aan VN-vertegenwoordigers, en prijst de inspanningen van UNICEF om deze kinderen te herintegreren; is ernstig bezorgd over de bevindingen van het meest recente VN-verslag over kinderen en gewapende conflicten, waarin wordt onderstreept hoe de aard en de tactieken van het conflict in Mali ongekende bedreigingen voor kinderen hebben gecreëerd; veroordeelt in krachtige bewoordingen het vermoorden en verminken van kinderen, de verkrachtingen en het seksuele geweld, de gedwongen huwelijken, de ontvoeringen, de aanvallen op scholen en ziekenhuizen, alsook de beperkingen van de toegang van meisjes tot onderwijs die zich gedurende het conflict in Mali hebben voorgedaan; merkt op dat het leeuwendeel van de scholen in het noorden nog niet heropend is en dringt aan op onmiddellijke maatregelen om dit alsnog mogelijk te maken; vraagt aandacht voor de gevallen van in de steek gelaten kinderen geboren uit moeders die in het noorden van het land werden verkracht, hetgeen een zorgelijke trend is waarvoor met spoed een oplossing moet worden gevonden; spreekt bovendien zijn ernstige bezorgdheid uit over meldingen dat kinderen samen met volwassenen gevangen worden gehouden en zonder behoorlijke bescherming onderworpen worden aan verhoor; is in dit verband ingenomen met het streven van de VN-Veiligheidsraad om door het gewapende conflict getroffen vrouwen en kinderen specifieke bescherming te bieden;

14.  verzoekt alle Sahellanden zich in te zetten voor een preventie- en beschermingsbeleid om te voorkomen dat kinderen met geweld worden gerekruteerd door gewapende groeperingen; dringt er bij deze landen op aan te voorkomen dat deze kinderen in het gewone leger worden opgenomen, en eenieder te veroordelen die zich schuldig maakt aan deze oorlogsmisdaad;

15.  betreurt de pogingen om het kostbare culturele erfgoed in het noorden van Mali te vernietigen, waarbij gewapende groepen antieke Sufi-heiligdommen en andere waardevolle monumenten in Timboektoe en Gao hebben vernietigd, samen met circa 4 200 antieke manuscripten, ceremoniële maskers van de etnische Dogon en cultuurhuizen (togunas) in Douentza, evenals bibliotheken in Kidal en elders; is van mening dat de culturele ontheiliging die in het noorden van Mali heeft plaatsgevonden een oorlogsmisdaad is; is ingenomen met en dringt aan op EU-steun voor het actieplan van UNESCO voor het herstel van het cultureel erfgoed en de bescherming van antieke manuscripten in Mali;

16.  is verheugd over de op 11 januari 2013 ingezette Franse militaire operatie "Serval" ten behoeve van de soevereiniteit, eenheid en territoriale integriteit van Mali, als eerste stap op weg naar de wederopbouw en democratisering van Mali; verwelkomt derhalve resolutie 2100 van de VN-Veiligheidsraad, aangenomen op 25 april 2013, die sterk is gericht op de mensenrechten, en de opdracht in het mandaat van de geïntegreerde multidimensionele stabilisatiemissie van de VN in Mali (MINUSMA) om toe te zien op, onderzoek te bevorderen naar en verslag uit te brengen aan de Veiligheidsraad over alle vormen van misbruik, mensenrechtenschendingen of schendingen van het internationaal humanitair recht; verwelkomt de opname van een onderdeel mensenrechtentraining in de trainingsmissie van de Europese Unie (EUTM) in Mali;

17.  steunt de internationale ondersteuningsmissie ten behoeve van Mali en MINUSMA, die haar taak op 1 juli 2013 heeft overgenomen, alsmede de missie EUCAP Sahel; is verheugd over het voorstel van de secretaris-generaal van de Verenigde Naties van 14 juni 2013 met het oog op de invoering van een "geïntegreerde strategie van de Verenigde Naties voor de Sahel" die alle aspecten van de crisis zou moeten omvatten: verbetering van het bestuur, misdaadbestrijding (drugs-, mensen-, wapen- en sigarettenhandel, witwassen van geld) en terrorismebestrijding, humanitaire hulp; is vooral ingenomen met de doelstellingen van deze strategie om doelmatig en globaal bestuur in het hele gebied te bevorderen en om plannen en interventies op humanitair en ontwikkelingsgebied hierin op te nemen om de weerbaarheid op de lange termijn te waarborgen;

18.  is ingenomen met de belangrijke rol die momenteel gespeeld wordt door de internationale ondersteuningsmissie ten behoeve van Mali onder Afrikaanse leiding (AFISMA), die de basis gelegd heeft voor MINUSMA; is voorts verheugd over de aanzienlijke Afrikaanse vertegenwoordiging in de MINUSMA-missie, en in het bijzonder met het besluit van de AU om mensenrechtenwaarnemers met deze missie mee te sturen; hoopt dat deze beide kenmerken ook in toekomstige Afrikaanse operaties de norm zullen blijven; is ingenomen met het feit dat zowel de Malinese autoriteiten als gewapende groeperingen in het voorlopige vredesakkoord hebben beloofd de inzet van mensenrechtenwaarnemers te vergemakkelijken; is verheugd over de aankomst van waarnemers in Gao en Timboektoe en hoopt dat het spoedig mogelijk zal zijn eveneens waarnemers naar Kidal te sturen, aangezien het belangrijk is de beschuldigingen van schendingen van de mensenrechten in het noorden door alle partijen in het conflict in Mali, te onderzoeken; is voorts verheugd over de steun van de Commissie aan deze waarnemers en haar inspanningen om extra lokale en regionale waarnemers uit het maatschappelijke middenveld in te zetten en op te leiden met behulp van het Europees instrument voor democratie en mensenrechten; dringt er bij de EU op aan van haar ervaringen te leren en via de spelers van het nationale en plaatselijke Malinese maatschappelijk middenveld passende manieren te onderzoeken om over groepen van opgeleide deskundigen te beschikken die in noodsituaties op korte termijn ter plaatse kunnen worden ingezet teneinde EU-beleidsmakers indien nodig professioneel advies te verlenen;

19.  wijst op de dringende noodzaak van verbeterde naleving van de internationale mensenrechten en de humanitaire rechtsnormen in gewapende conflicten; verzoekt de hoge vertegenwoordiger de nodige lessen te trekken uit de tragische gebeurtenissen in Mali en andere recente conflicten teneinde op basis daarvan de richtsnoeren van de EU inzake het internationaal humanitair recht te herzien, de uitvoering van deze richtsnoeren te verbeteren en het lopende initiatief van het Internationale Comité van het Rode Kruis en de Zwitserse regering ter hervorming van het huidige internationale governancekader voor het internationaal humanitair recht te steunen;

20.  is ingenomen met de conclusies van de internationale donorconferentie "Samen voor een nieuw Mali", die op 15 mei 2013 werd gehouden; wijst op het feit dat de donoren zich ertoe hebben verplicht om in de komende twee jaar 3,25 miljard EUR aan Mali te doneren, waarbij de EU het voortouw heeft genomen door 520 miljoen EUR toe te zeggen; prijst het plan voor een duurzaam herstel van Mali van de Malinese regering; is ingenomen met de specifieke inspanningen met betrekking tot transparantie van de overheidsfinanciën en het financiële beheer van de winningsindustrieën; steunt de goedkeuring door de Malinese regering van de ontwerpwet tegen wederrechtelijke verrijking en wijst op het grote belang van verwezenlijking van de toezegging van de donorconferentie om toe te zien op de systematische tenuitvoerlegging van deze wet wanneer die is aangenomen; betreurt dat in de conclusies van de conferentie met geen woord gerept wordt over de toezegging van de EU om haar ontwikkelingssamenwerking op een op rechten gebaseerde aanpak te zullen schoeien; roept de EU en haar internationale partners op hun toezeggingen waar te maken in het kader van een efficiënte en gecoördineerde follow-up van de conferentie; wijst nogmaals op de noodzaak om hulp te koppelen aan institutionele hervormingen en waarneembare ontwikkelingen op sociaal en politiek gebied; prijst voorts de constructieve betrokkenheid van regionale actoren; dringt erop aan dat, gelet op de wijdverspreide corruptie binnen de Malinese autoriteiten, alle noodzakelijke garanties en waarborgen worden gegeven en alle noodzakelijke controles worden uitgevoerd om ervoor te zorgen dat de uitgekeerde bedragen daadwerkelijk en zo spoedig mogelijk ten goede komen aan de Malinese bevolking;

21.  wijst nogmaals op het belang van de mensenrechtenclausule van de EU in alle eventuele overeenkomsten met derde landen, met inbegrip van die van de Sahelregio; beschouwt de clausule als een van de meest efficiënte middelen van de EU om niet alleen te komen tot duurzame ontwikkeling van de minst ontwikkelde landen, maar ook tot een behoorlijke naleving en bescherming van de mensenrechten in die landen;

22.  wijst op de noodzaak om straffeloosheid te bestrijden, slachtoffers schadeloos te stellen en alle plegers van ernstige mensenrechtenschendingen te vervolgen, ongeacht hun connecties en status, ook in verband met gendergerelateerd geweld tijdens conflicten hetgeen de waardigheid van vrouwen ondermijnt, en is van mening dat dit belangrijk is om blijvende vrede en stabiliteit in Mali te waarborgen; is daarom verheugd over het feit dat de Malinese regering de situatie heeft doorverwezen naar het Internationaal Strafhof en dat de aanklager van het Internationaal Strafhof een formeel onderzoek heeft ingesteld, alsook over de door de Malinese regering en rebellengroepen in artikel 18 van het voorlopige vredesakkoord uitgesproken wens een internationale onderzoekscommissie in te stellen voor het onderzoeken van beschuldigingen van oorlogsmisdaden, misdaden tegen de mensheid en andere ernstige schendingen van de mensenrechten en inbreuken op het internationaal en humanitair recht in Mali; dringt er bij de EU en andere internationale partners van Mali op aan tijdens de vredesbesprekingen prioriteit toe te kennen aan de kwestie van straffeloosheid, de regering te helpen bij haar streven om gevallen van misbruik te onderzoeken en te vervolgen en de bepalingen van het voorlopige vredesakkoord ten uitvoer te leggen, en te waarborgen dat de daders van seksueel geweld voor de rechter worden gebracht; herhaalt dat hierbij door alle betrokken partijen gepleegde misdaden en gruwelijkheden moeten worden onderzocht en vervolgd;

23.  is verheugd over de oprichting door de Malinese regering van een nationale commissie voor dialoog en verzoening op 6 maart 2013, voor een termijn van twee jaar; onderstreept dat deze nationale commissie zo representatief mogelijk moet zijn en dat zij zo spoedig mogelijk concrete resultaten moet opleveren; is in dit verband met name verheugd over het inclusieve lidmaatschap van de nationale commissie, zoals blijkt uit de vicevoorzitters ervan, en ziet dit als een als een teken dat belang wordt gehecht aan inclusiviteit en pluralisme in het politieke proces; merkt op dat de nationale commissie is belast met de documentering van de mensenrechtenschendingen sinds het begin van het conflict; spoort de commissie voorts aan om de kwesties te onderzoeken die aan de crisis in Mali ten grondslag lagen, om alle beschuldigingen van misbruik en discriminatie tegen de Toeareggemeenschappen sinds de onafhankelijkheid van Mali op een open en alomvattende manier te onderzoeken, en om vervolgens aanbevelingen te doen voor zinvolle verbeteringen; is eveneens ingenomen met de benoeming door de Malinese regering van een gezant om de dialoog met de gewapende groeperingen in het noorden voort te zetten; spreekt in dit verband de oprechte hoop uit dat het postelectorale landschap in Mali een verregaande dialoog en versterkt vertrouwen tussen de verschillende gemeenschappen zal bevorderen, aangezien dit voorwaarden zijn voor vrede en stabiliteit, en dat alle Malinese gemeenschappen ernaar zullen streven hun kinderen wederzijdse tolerantie en respect bij te brengen; roept de EU en haar partners van de internationale gemeenschap op het proces van nationale verzoening en een inclusieve dialoog volledig te ondersteunen;

24.  onderstreept dat de verschillende conflicten in de Sahel hebben geleid tot een toename van het aantal ontheemden binnen de landen zelf, alsmede van het aantal vluchtelingen; is uiterst bezorgd over de meervoudige vluchtelingencrisis en de omstandigheden waaronder vluchtelingen, waarvan velen niets met de crisis in Mali van doen hebben, in de regio leven moeten; wijst in het bijzonder op de duizenden Darfuri-vluchtelingen in het oosten van Tsjaad en de Tsjaadse vluchtelingen die terugkeren uit Darfur, die allemaal een gebrek hebben aan schoon water, goed onderdak en gezondheidszorg en merkt op dat als gevolg van het semi-aride klimaat de concurrentie om natuurlijke hulpbronnen met de plaatselijke bevolking des te groter is en daarmee ook het risico op instabiliteit des te groter; wijst bovendien op het lot van vele duizenden vluchtelingen uit de Centraal Afrikaanse Republiek in het zuiden van Tsjaad waar huizen en landbouw bedreigd worden door overstromingen; sluit zich in dit verband aan bij de oproepen van de UNHCR om de financiële en logistieke steun aan de Tsjaadse veiligheidstroepen die de kampen beschermen, te vergroten, zeker gezien de aanvallen op humanitaire kampen waarvan melding is gemaakt; is verder bezorgd om de mensen in Nigeria die op de vlucht zijn voor de recente gevechten in het noorden van Nigeria; roept de gehele internationale gemeenschap op om waar nodig het aandeel hulp aan de vluchtelingenkampen in de Sahel te vergroten en een verdere humanitaire crisis onder de vluchtelingen in de regio te helpen voorkomen; dringt aan op coördinatie van het beleid ten behoeve van de vluchtelingen tussen de Unie, de Sahellanden, de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor vluchtelingen, de Afrikaanse Unie en de Ecowas, om het mogelijk te maken vluchtelingen op te vangen waarbij de humanitaire veiligheid van de kwetsbaarste groepen wordt gewaarborgd en zelfhulpprogramma's worden opgezet; spoort de opvangende landen aan om samen te werken met de VN en andere actoren om met name de toegang tot onderdak, sanitaire voorzieningen, gezondheidszorg, water, voeding en onderwijs te verbeteren en kinderen die een specifiek risico lopen te beschermen; herinnert eraan dat, naast het verschaffen van opvang en bescherming, inspanningen nodig zijn om de economische veiligheid van en banden met gescheiden families van vluchtelingen en intern ontheemden te bevorderen, en om de documentatie inzake vluchtelingen te verbeteren, zodat zij zoveel mogelijk naar hun plaats van oorsprong kunnen terugkeren;

25.  doet een beroep op de staten, alsmede op de plaatselijke en regionale autoriteiten om maatregelen te nemen met het oog op menselijke veiligheid ten behoeve van de vluchtelingen, ontheemden en de kwetsbaarste bevolkingsgroepen ter bestrijding van terrorisme, geweld tegen vrouwen,uitbuiting, drugs- en wapenhandel en -smokkel, evenals mensenhandel;

Verantwoordingsplicht en hervorming van overheids-, gerechtelijke en veiligheidsinstanties

26.  is van mening dat de huidige uitdagingen op het gebied van mensenrechten niet los gezien kunnen worden van een algemene bestuurscrisis, die onder meer tot uiting komt in wijdverspreide corruptie binnen d overheid, zwakke basisvoorzieningen, een slechte tenuitvoerlegging van sociale en economische rechten, en, met name in de uitgestrekte en vaak dunbevolkte regio's van de Sahara, ernstige problemen bij de handhaving van de rechtsstaat en de uitvoering van doeltreffende grenscontroles; betreurt de schade die als gevolg hiervan is toegebracht aan de instituties en politieke stelsels van de regio; is beducht voor het risico van verdere conflicten en wanorde in de toekomst indien dergelijke kwesties niet op adequate wijze worden aangepakt; herinnert eraan dat de toegang van de bevolkingsgroepen tot hun natuurlijke hulpbronnen en tot onderwijs, gezondheidszorg en overheidsdiensten een grondrecht is dat op doeltreffende wijze moet worden uitgeoefend om op lange termijn de kwestie van de instabiliteit in deze regio op te lossen;

27.  neemt met grote bezorgdheid kennis van de rol die deze factoren spelen bij de toename in de regio van internationale georganiseerde misdaad- en terroristische netwerken; benadrukt dat deze netwerken ernstige bedreigingen vormen voor de mensenrechten, de regionale stabiliteit, het overheidsbestuur, de rechtsstaat en daarmee voor de ontwikkelingsvooruitzichten, en dat deze bedreigingen moeten worden aangepakt in het belang van de bevolking van de Sahelregio; slaat met name alarm over de smokkelroutes die dankzij de poreuze grenzen Afrika vanaf de West-Afrikaanse kust van west naar oost en van zuid naar noord doorkruisen, en waarlangs wapens, drugs, sigaretten, olie, namaakgeneesmiddelen en mensen worden vervoerd; vraagt aandacht voor de gevolgen van deze activiteiten voor de bredere regio, alsook voor de EU, aangezien die de bestemming is van een groot deel van de illegale handel; wijst op het onlangs door de secretaris-generaal van de VN uitgebrachte verslag over de Sahel waarin wordt geconcludeerd dat de historische handelsroutes door de Sahel het meest kwetsbaar zijn voor terroristische en criminele netwerken; prijst de inspanningen van de Sahellanden om terrorisme en de georganiseerde misdaad te bestrijden, niet in het minst wanneer het de handel in zware wapens betreft, en moedigt de landen aan de regionale coördinatie en samenwerking te versterken, hun inspanningen om hun gemeenschappelijke landsgrenzen te beveiligen te verdubbelen en de Ecowas hierbij te betrekken; spoort deze landen voorts aan om in samenwerking met de VN en andere internationale actoren en partners een allesomvattende antismokkelstrategie te ontwikkelen in het kader waarvan onder meer gegevens worden vergaard en geanalyseerd, smokkelaars worden vervolgd en gestraft, alsook maatregelen worden getroffen voor de rehabilitatie en sociale integratie van alle slachtoffers van mensenhandel, voor het leeuwendeel vrouwen en meisjes; dringt er bij de leiders van de Sahellanden op aan zich gezamenlijk in te spannen voor de versterking van wetshandhavingssystemen om alle vormen van illegale handel uit te roeien, maar in het bijzonder de mensenhandel, waardoor sommige van de jongste en armste vrouwen in de regio worden getroffen;

28.  wijst erop dat de Sahel verder dreigt te destabiliseren als gevolg van de verspreiding van lichte wapens afkomstig uit Libië en als gevolg van andere neveneffecten van de situatie in dat land; benadrukt dat instabiliteit en slecht bestuur in Libië de regionale wapensmokkel alsook de verspreiding van handvuurwapens en lichte wapens, de drugssmokkel en de illegale handel verder in de hand werken;

29.  veroordeelt het toegenomen aantal ontvoeringen en gijzelingen in de regio, die zeer lucratief blijken te zijn voor criminele en terroristische groepen; is ingenomen met de werkzaamheden van de adviesgroep van de VN-Raad voor de mensenrechten met betrekking tot het effect van terroristische gijzelingen op de mensenrechten; pleit voor veel nauwere samenwerking tussen de regeringen van de Sahellanden onderling en met de regeringen van belangrijke landen in de regio als Algerije, Libië, Marokko en Soedan, alsook met de EU en andere supranationale instellingen, teneinde deze problemen doeltreffend en gecoördineerd met behulp van politieke, veiligheids- en gerechtelijke instellingen te bestrijden;

30.  herinnert eraan dat terroristische activiteiten grensoverschrijdend zijn en dat organisaties hun krachten bundelen met het oog op de uitvoering van deze activiteiten; wijst erop dat de groepering Boko Haram een zeer brede basis heeft in Nigeria en de stabiliteit van Niger in gevaar brengt, en dat de groepering AQIM, die wordt geleid door drie Algerijnen (Abou Zeid, Yahya Abou Al-Hammam en Mokhtar Belmokhtar), probeert het zuiden van Algerije te destabiliseren; is ingenomen met de missie van de Europese Unie voor bijstandverlening inzake grensbeheer (EUBAM) in Libië die tot doel heeft de Libische grenzen te beveiligen; roept derhalve de Sahellanden op om hun inspanningen te coördineren teneinde de gehele regio en eerst en vooral de grenzen te beveiligen, en om in de strijd tegen het terrorisme nauwer samen te werken met alle betrokken landen, met inbegrip van Algerije, Nigeria, Marokko en Libië; roept de EU, de AU, de Ecowas en de internationale gemeenschap op om alle technische, materiële en menselijke steun te verlenen die de Sahellanden nodig hebben;

31.  waarschuwt voor de waargenomen opleving van het extremisme in de landen van de Arabische Lente - Tunesië, Egypte en Libië - en roept de VV/HV op om leiderschap te tonen in het samenwerkingsproces met de regeringen, instellingen en maatschappelijke organisaties van deze landen ter ondersteuning van een ware democratische overgang en teneinde tegelijkertijd te zorgen voor de stabilisering van conflictgevoelige nabijgelegen regio´s, met name de Sahel;

32.  verzoekt de Sahellanden een intensieve samenwerking tot stand te brengen met Senegal, Guinee-Bissau en Ghana, die allemaal doorvoerhavens zijn voor drugs afkomstig van criminele groeperingen in Latijns-Amerika met Europa als bestemming; roept de Europese Unie op de Sahellanden te steunen in de strijd tegen deze drugssmokkel;

33.  acht het in dit verband van essentieel belang om de hervorming van instanties die verantwoordelijk zijn voor gerechtelijke, veiligheids- en basisdiensten in de Sahellanden te bevorderen, teneinde te helpen de rechtsstaat te herstellen en betere omstandigheden te creëren voor democratische transitie, mensenrechten, duurzame ontwikkeling en institutionele legitimiteit; moedigt de regeringen van de Sahellanden aan om het proces van decentralisatie voort te zetten, meer bevoegdheden en middelen over te dragen aan lokale autoriteiten en de capaciteit, legitimiteit en verantwoordingsplicht van deze autoriteiten te vergroten; benadrukt met name het belang van duidelijke structuren voor het afleggen van verantwoording teneinde de efficiëntie en de transparantie te vergroten, en dringt er bij de EU op aan met lokale autoriteiten samen te werken om mechanismen voor civiele controle en civiel toezicht te versterken en anticorruptie-initiatieven te intensiveren; wijst tevens op de eveneens in de nieuwe geïntegreerde VN-strategie voor de Sahel genoemde noodzaak voor ondersteuning van de versterking van het interne en externe toezicht, alsook voor mechanismen ter waarborging van de integriteit voor rechtshandhavingsambtenaren, leden van de rechterlijke macht en rechtbankbeambten;

34.  wijst op de noodzaak om met name in Mali te zorgen voor toereikende personele en financiële middelen voor het Ministerie van Justitie, alsook voor de professionele opleiding van het personeel van dit ministerie; roept de regeringen van de Sahellanden op de onafhankelijkheid en de onpartijdigheid van de rechtbanken te eerbiedigen, aangezien dit fundamentele waarborgen zijn van de democratie en de rechtsstaat; verzoekt de Sahellanden zich te blijven inspannen om de opleiding van gerechtelijke functionarissen te verbeteren; verzoekt de Europese Unie steun te geven aan projecten van ngo's die tot doel hebben het bewustzijn van gerechtelijk personeel met betrekking tot de mensenrechten te vergroten; spoort voorts de Malinese autoriteiten aan om ambtenaren die betrokken zijn bij corruptie en georganiseerde misdaad te vervolgen, daar dit een cruciaal element is voor het herstel van vertrouwen en beperking van de voedingsbodem voor toekomstige instabiliteit; merkt op dat de georganiseerde misdaad gepaard gaat met wijdverspreide corruptie in alle gelederen van de overheid; verzoekt de Sahellanden derhalve alle vormen van corruptie krachtig te veroordelen;

35.  is ingenomen met de nadruk die in de nieuwe geïntegreerde VN-strategie voor de Sahel wordt gelegd op de noodzaak van totstandbrenging en ondersteuning van waarheidsvindingsprocessen, nationale raadplegingen over overgangsjustitie, mechanismen voor gerechtelijke verantwoordingsplicht en compensatieprogramma’s, onder meer voor slachtoffers van seksueel geweld; roept de EU op samen te werken met de desbetreffende bureaus van de Verenigde Naties teneinde de regeringen van de Sahellanden te helpen deze hervormingen uit te voeren;

36.  prijst de overeenkomst tussen Senegal en de AU om een speciaal tribunaal op te richten voor de vervolging van de voormalige president van Tsjaad, Hissène Habré, voor oorlogsmisdaden, marteling en misdaden tegen de menselijkheid, en is ingenomen met de overeenkomst tussen de regering van Senegal en Tsjaad op basis waarvan Senegalese rechters onderzoek kunnen doen in Tsjaad; dringt er bij de politieke leiders in de Sahellanden en bij alle overheidsautoriteiten met klem op aan hun inspanningen om een einde te maken aan de cultuur van straffeloosheid ten aanzien van vermeende oorlogsmisdadigers en mensenrechtenschenders in Tsjaad en elders in de regio snel te concretiseren en in daden om te zetten; merkt in dit verband op dat Tsjaad als enig Sahelland het protocol inzake de oprichting van een Afrikaans Hof voor de rechten van de mens en de volkeren bij het Afrikaanse Handvest van de rechten van de mens en de volkeren nog niet heeft ondertekend; roept Tsjaad op dit alsnog te doen, als een ferm signaal dat het vastbesloten is systematische inbreuken op de mensenrechten te bestraffen en de slachtoffers daarvan schadeloos te stellen; betreurt voorts dat Burkina Faso recentelijk een wet heeft goedgekeurd waarmee staatshoofden amnestie wordt verleend; vreest dat hiermee het verkeerde signaal wordt afgegeven aan schenders van de mensenrechten in de regio en acht deze wet strijdig met de beoogde bestrijding van straffeloosheid;

37.  is ingenomen met de vreedzame oplossing van het grensconflict tussen Niger en Burkina Faso, die dit conflict aanhangig hadden gemaakt bij het Internationaal Strafhof, dat daarover op 16 april 2013 een uitspraak heeft gedaan; verzoekt de Sahellanden dit voorbeeld te volgen;

38.  dringt er bij de Sahellanden op aan samen te werken met het Internationaal Strafhof teneinde het Hof in staat te stellen op vrije en volledig onpartijdige wijze onderzoeken in te stellen; vraagt de deelnemende landen de door het Internationaal Strafhof uitgevaardigde internationale arrestatiebevelen uit te voeren en de besluiten van het Hof onverwijld ten uitvoer te leggen; stelt voor dat de VN de Sahellanden steun verlenen bij het opzetten van onpartijdige en onafhankelijke gerechtelijke instanties voor de berechting van daders van internationale misdaden, naar het voorbeeld van de Speciale Rechtbank voor Sierra Leone; merkt op dat Mauritanië het enige Sahelland - en een van de weinige Afrikaanse landen - is dat nog niet is toegetreden tot het Statuut van Rome van het Internationaal Strafhof; spoort het land aan dit alsnog te doen en zo een ferm signaal af te geven dat het de cultuur van straffeloosheid afkeurt; wijst in dit verband op het belang van ontwikkeling van een EU-beleid inzake overgangsjustitie zoals uiteengezet in het EU-actieplan inzake mensenrechten;

39.  dringt er bij alle landen in de regio op aan snel actie te ondernemen naar aanleiding van de hardnekkige berichten over vermeende willekeurige arrestaties, mishandeling en misbruik, ondanks wetgeving die dergelijke praktijken verbiedt; toont zich uitermate bezorgd over de berichten van marteling in detentiecentra en willekeurige arrestaties van duizenden migranten in Mauritanië, alsook over het feit dat de autoriteiten al sinds twee jaar weigeren om de familieleden van een aantal veroordeelde gevangenen te informeren over hun verblijfplaats; is gealarmeerd door berichten dat in Tsjaad gevangenen massaal worden mishandeld, mensen zonder proces worden vastgehouden en er honderden gedwongen uitzettingen plaatsvinden in N'Djamena, naast de gedwongen verdwijning van gevangenen; herinnert eraan dat de gedwongen verdwijningen krachtens het Statuut van Rome als oorlogsmisdaden worden beschouwd; veroordeelt de berichten over uitermate slechte omstandigheden in enkele van de gevangenissen in de regio, met name in Tsjaad en Mali, die de meest basale gezondheidszorg ontberen en de gedetineerden groot leed berokkenen; vraagt de Sahellanden om de leefomstandigheden van gedetineerden te verbeteren, en om met name de veiligheid van de meest kwetsbare groepen, zoals minderjarigen en vrouwen, te waarborgen; wijst bovendien op de recente doodsvonnissen door de Malinese rechtbanken voor misdrijven als beroving, deelname aan een criminele organisatie en illegaal vuurwapenbezit;

Burgerlijke vrijheden en democratisch bestuur

40.  benadrukt dat de noodzaak om veiligheid te bewerkstelligen in het huidige conflict in Mali de aandacht niet mag afleiden van de voor de hele regio geldende prioritaire doelstellingen inzake een inclusieve nationale dialoog, goed bestuur en democratische hervormingen als de motor van politieke stabiliteit en duurzaamheid; wijst erop dat deze kwesties onlosmakelijk verbonden zijn met verbeteringen op het gebied van ontwikkeling en mensenrechten; spoort alle partijen in Mali aan wat deze doelstellingen betreft het goede voorbeeld te geven aan de rest van de regio;

41.  steunt de toezegging in de resolutie van de VN-Veiligheidsraad om de Malinese overgangsautoriteiten bijstand te verlenen bij de tenuitvoerlegging van de routekaart voor volledig herstel van de constitutionele orde, het democratisch bestuur en nationale eenheid, daar dit essentiële bouwstenen zijn voor het gehele vredesproces; acht het van essentieel belang omstandigheden te creëren die bevorderlijk zijn voor het houden van vrije, eerlijke en democratische verkiezingen, in overeenstemming met internationale normen; benadrukt dat een oplossing moet worden gevonden voor problemen die verband houden met de stemregelingen in de kampen van intern ontheemden en vluchtelingen, teneinde verdere politieke marginalisatie te voorkomen; dringt aan op onmiddellijke actie van de zijde van de Malinese regering en haar internationale partners; is ingenomen met de overeenkomst die de Malinese regering en de Toearegrebellen hebben ondertekend en die de weg bereidt voor de terugkeer van het Malinese leger en de Malinese overheid naar het noorden en waarmee een belangrijk obstakel voor het houden van de presidentsverkiezingen in juli uit de weg werd geruimd; onderstreept dat de veilige deelname van vrouwen aan het electorale proces moet worden gewaarborgd;

42.  is ingenomen met de verkiezingswaarnemingsmissie van de EU bij de verkiezingen in Mali; wijst er evenwel nogmaals op dat de EDEO moet zorgen voor een goede opvolging van de aanbevelingen van deze missie en in bredere zin voor integratie van deze aanbevelingen in het EU-beleid op de lange termijn; is er in het bijzonder van overtuigd dat verkiezingswaarnemingsmissies positief kunnen bijdragen aan verkiezingen in de Sahel doordat deze toezicht kunnen houden op mensenrechtenaspecten en terug kunnen rapporteren aan EU-delegaties zodat, indien nodig, passende maatregelen in gang kunnen worden gezet;

43.  dringt er bij de Malinese regering en de internationale gemeenschap op aan lessen te trekken uit de overgang naar democratie in Niger en het constitutionele proces in 2010-2011, met name ten aanzien van de uitgebreide raadpleging van het maatschappelijk middenveld en andere belanghebbenden, de inspanningen om de politieke deelname en kandidaatstelling van vrouwen te bevorderen, en de betrokkenheid van het maatschappelijk middenveld bij de organisatie van verkiezingswaarneming door burgers, kiezersvoorlichting en activiteiten; benadrukt dat de steun aan Niger in het belang van de gehele Sahelregio moet worden voortgezet, teneinde het vertrouwen van de burgers in het democratische systeem te bestendigen en toe te zien op de in de nieuwe grondwet vastgelegde verplichting om de transparantie te vergroten en de strijd tegen corruptie bij het beheer van winningsindustrieën te intensiveren, onder meer door alle mijncontracten van enige omvang en informatie over de hiermee gegenereerde inkomsten openbaar te maken;

44.  betreurt de beperkingen op de vrijheid van meningsuiting, vergadering en vereniging in de Sahelregio ten zeerste; is met name bezorgd over berichten dat journalisten, politieke tegenstanders, vakbondsleden, geestelijken en andere maatschappelijke activisten en mensenrechtenverdedigers in Tsjaad worden getreiterd, geïntimideerd en gearresteerd; uit voorts zijn zorg over de arrestaties van en het vermeende geweld tegen vreedzame demonstranten in Mauritanië en de vermeende pogingen de oppositie in Mali het zwijgen op te leggen, onder meer door journalisten en politieke tegenstanders te arresteren en de media te censureren; benadrukt in dit verband dat het in de Sahel van groot belang is mensenrechtenverdedigers, een onafhankelijk maatschappelijk middenveld, met inbegrip van vrouwenverenigingen, en vrije media te ondersteunen als belangrijke actoren in de democratische samenleving, met name ten tijde van verkiezingen; is ingenomen met de positieve ontwikkelingen op het gebied van de vrijheid van meningsuiting, vergadering en vereniging elders in de regio en verzoekt de EU deze verbeteringen samen met lokale partners te blijven aanmoedigen; roept de EU bovendien op om het maatschappelijk middenveld te helpen in kaart te brengen als uitgangspunt voor doeltreffendere steun; doet de EU de aanbeveling maatschappelijke organisaties en mensenrechtenverdedigers zowel strategisch als financieel bij te staan door op de lange termijn gerichte uitwisselingen te initiëren, onder meer via de desbetreffende EU-delegaties;

45.  is van mening dat de bescherming en de bevordering van de vrijheid van meningsuiting van cruciaal belang is voor de ontwikkeling van een actief en betrokken maatschappelijk middenveld dat naar behoren kan bijdragen aan de ontwikkeling van de gehele regio; veroordeelt in dit verband alle pogingen tot censuur, intimidatie van journalisten of mensenrechtenactivisten alsook iedere vorm van directe of indirecte druk op particuliere of publieke media;

46.  vraagt de Sahellanden een einde te maken aan alle willekeurige arrestaties en aan intimidatiecampagnes tegen pers en media, mensenrechtenverdedigers of oppositieleden; roept de landen in de Sahel-/Sahararegio evenals de landen in Noord-Afrika op de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid om te demonstreren van niet-gewelddadige groeperingen ten volle te eerbiedigen; verzoekt de gerechtelijke instanties om gevangen genomen oppositieleden een eerlijk proces te geven en daarbij het geldende recht te eerbiedigen; dringt er bij de Sahellanden op aan de invoering van een meerpartijenstelsel te bevorderen en politieke partijen die de rechtsstaat respecteren toe te staan deel te nemen aan verkiezingen zonder dat zij bang hoeven te zijn voor represailles, en vraagt hen tevens de bevolking in staat te stellen aan de verkiezingen deel te nemen;

Ontwikkeling, humanitaire hulp en mensenrechten

47.  bevestigt andermaal de onlosmakelijke band tussen menselijke veiligheid en ontwikkeling in de Sahellanden, zoals omschreven in de strategie van de Europese Unie voor veiligheid en ontwikkeling in de Sahel uit 2011; onderstreept hoe belangrijk stabiliteit op het vlak van veiligheid, economie, politiek en eerbiediging van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden in de Sahel is voor het duurzame welslagen van het ontwikkelingsbeleid; wijst er wel op dat het met het oog op de veiligheid van het gebied onontbeerlijk is in ontwikkelingshulp te investeren, opdat de bevolking voldoende bestaansmiddelen krijgt om te zorgen voor een betere stabiliteit van het gebied; wijst erop dat aldus gevallen van smokkel en illegale transacties ten gevolge van de extreme armoede en het gebrek aan bestaansmiddelen en alternatieven grotendeels kunnen worden voorkomen;

48.  wijst met grote ernst op de extreme en wijdverbreide armoede in de Sahel, met name in Mali, Niger, Tsjaad en Burkina Faso, maar ook in Mauritanië; erkent het nadelige effect van armoede op de mogelijkheden om mensenrechten te verwezenlijken; merkt op dat vrouwen en meisjes disproportioneel het slachtoffer zijn van armoede en onderontwikkeling en uit diepe bezorgdheid over de hoge percentages moedersterfte en sterfte van kinderen jonger dan vijf jaar in de regio; benadrukt het omgekeerd evenredige verband tussen het opleidingsniveau van moeders en het percentage van zuigelingensterfte; wijst in dit verband op de noodzaak om meisjes aan te moedigen naar school te gaan; benadrukt de bevindingen van de VN dat de sterftecijfers lager zijn onder beter opgeleide moeders en doet in dit kader een krachtige oproep voor toegankelijk onderwijs voor iedereen; wijst erop dat de snelle bevolkingsgroei van veelal meer dan 3 % per jaar het vermogen van regeringen om zelfs de meest elementaire economische en sociale rechten te beschermen, extra onder druk zet; is van mening dat het derhalve noodzakelijk is de toegang tot gezondheidszorg en, voor wat betreft de seksuele en reproductieve rechten, tot gezinsplanningsdiensten te verbeteren;

49.  benadrukt de onderlinge afhankelijkheid van ontwikkeling, democratie, mensenrechten, goed bestuur en veiligheid in de Sahel; spreekt nogmaals zijn steun uit voor de op mensenrechten gebaseerde benadering en democratische zeggenschap in ontwikkelingssamenwerking, gebaseerd op lokale deelname en kennis om ontwikkelingsdoelen ter plaatse te verwezenlijken, alsook voor sterke, doeltreffende en onafhankelijke controlemechanismen, waarbij parlementen, andere daadwerkelijke representatieve organen en het lokale en regionale maatschappelijk middenveld op zowel nationaal als internationaal niveau betrokken worden; herinnert aan en ondersteunt de toezeggingen van de EU om haar ontwikkelingssamenwerking op een mensenrechtenbenadering te stoelen, zoals onder meer aangegeven in de EU-strategie inzake mensenrechten en het actieplan daarbij;

50.  herinnert aan de noodzaak de voor staten bestemde ontwikkelingshulp afhankelijk te maken van de eerbiediging van de grondrechten; herhaalt dat het voor een efficiënte toewijzing van de middelen voor Europese ontwikkelingshulp noodzakelijk is dat de Europese Unie in staat is het gebruik van deze middelen doeltreffend te controleren en zich ervan te vergewissen dat zij niet voor andere dan de oorspronkelijke doeleinden worden gebruikt; bevestigt dat het voor een doeltreffende bevordering van de mensenrechten noodzakelijk is de samenhang tussen het extern en intern beleid van de Unie te verbeteren, overeenkomstig de EU-doelstellingen inzake ontwikkeling;

51.  verzoekt de Commissie in de Sahel alle middelen ten behoeve van ontwikkeling te besteden, al naargelang de behoeften van de van tevoren aangewezen bevolkingsgroepen: Europees instrument voor democratie en mensenrechten, Europees Ontwikkelingsfonds, financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking, Fonds voor weerbaarheid in de Sahel;

52.  verzoekt de Europese Unie alle maatregelen te ondersteunen die de Sahellanden, ngo's en het maatschappelijk middenveld nemen om de toegang tot gezondheidszorg te verbeteren, met name voor de meest kwetsbare bevolkingsgroepen; dringt er bij internationale organisaties op aan de strijd tegen HIV/AIDS, tuberculose, malaria en meningitis voort te zetten, aangezien deze ziekten veel sterfgevallen veroorzaken; onderstreept de noodzaak om ter versterking van de gezondheidsstelsels gezondheidsprogramma's te ontwerpen en uit te voeren, gezien het feit dat de wereldwijde economische crisis de vooruitgang op het gebied van de bestrijding van hiv/aids, tuberculose, malaria en andere ziekten ondermijnd heeft; herinnert eraan dat bepaalde bevolkingsgroepen in de Sahel nomaden zijn en dat zij moeilijk toegang krijgen tot gezondheidszorg; dringt er in dit verband op aan steun te verlenen aan voorlichtings- en opleidingscampagnes op het gebied van gezondheidszorg;

53.  wijst erop dat de besparingen op gebieden als voedselzekerheid, gezondheid en onderwijs, die van essentieel belang zijn om de millenniumontwikkelingsdoelstellingen te verwezenlijken, de humanitaire en voedselcrisis in de Sahel verergeren; benadrukt dat structurele interventies op het gebied van landbouw, voedselzekerheid en voeding en concrete maatregelen om de toe-eigening van land een halt toe te roepen van essentieel belang zijn om een inclusieve en duurzame groei te bewerkstelligen en om te vermijden dat de voedselcrises in de Sahel zich jaar na jaar herhalen;

54.  is van mening dat de politieke instabiliteit in de Sahel, in combinatie met de ernstige droogte waaronder miljoenen mensen te lijden hebben, een ernstige bedreiging vormt voor de democratie, de rechtsstaat en de eerbiediging van de mensenrechten en de sociale en economische rechten, hetgeen een negatieve weerslag heeft op een behoorlijk inkomen van de bevolking; herinnert eraan dat de rechtsstaat, behoorlijk bestuur en de eerbiediging van de mensenrechten onontbeerlijk zijn voor de stabiliteit van landen, veiligheid en eerbiediging van de fundamentele vrijheden;

55.  roept de plaatselijke en regionale autoriteiten, samen met het maatschappelijk middenveld, op om te zorgen voor doelmatige voorwaarden voor de veiligheid en de eerbiediging van de mensenrechten binnen de Sahellanden en aan hun grenzen, met het oog op de optimale verwezenlijking van het ontwikkelingsbeleid en het beleid inzake humanitaire hulp;

56.  doet een beroep op de regeringen van de Sahellanden om de fundamentele oorzaken van de crisis aan te pakken middels een strategie voor duurzame economische ontwikkeling waarmee wordt ingegaan op de politieke, economische en sociale noden van hun burgers, zoals de toegang tot voedsel, onderwijs, gezondheidszorg, werkgelegenheid, huisvesting, herverdeling van rijkdom, een behoorlijk inkomen, enz.;

57.  benadrukt de noodzaak van corruptiebestrijding teneinde de institutionele legitimiteit te versterken en het groeiende aantal ontwikkelings- en mensenrechtenproblemen in de regio aan te pakken; merkt op dat de toegang tot basale gezondheidszorg en onderwijs ernstig te lijden heeft onder uiteenlopende vormen van corruptie; onderstreept voorts het belang van een vrij, georganiseerd maatschappelijk middenveld en vrije media voor het toezicht op en de melding van uiteenlopende vormen van misbruik;

58.  stelt vast dat vrouwen een essentiële rol spelen in de ontwikkeling van de Sahel, met name op het gebied van voeding, voedselzekerheid en de productie van levensmiddelen, aangezien vrouwen primair verantwoordelijk zijn voor de landbouw, hoewel zij nagenoeg nooit eigenaar kunnen worden van het land dat zij bewerken; verzoekt de Commissie de fundamentele bijdrage van vrouwen, als kleine boeren, aan de voedselveiligheid te erkennen en in programma's voor de specifieke ondersteuning van vrouwen te investeren; wijst met klem op het feit dat de EU-strategie tevens gericht dient te zijn op maatregelen die ervoor moeten zorgen dat de kwetsbaarste mensen - met name in plattelandsgebieden - landbouwscholing, onderricht in de voedingsleer en goede gezondheids- en arbeidsomstandigheden kunnen krijgen, en indien nodig kunnen terugvallen op een veiligheidsnet; benadrukt dat om ervoor te zorgen dat kleine boeren, met name vrouwen, niet alleen op een duurzame manier produceren maar ook hun productiecapaciteit ontwikkelen, de toegang tot microkredieten moet worden verbeterd voor investeringen in beter zaad, betere meststoffen en betere irrigatiemechanismen en in de nodige werktuigen om de gewassen te beschermen tegen plagen en ziekten;

59.  wijst erop dat er dringend humanitaire hulp van de EU moet worden verleend die kan helpen om de millenniumontwikkelingsdoelstellingen te verwezenlijken; wijst op het belang van de doelstelling om de gezondheid van moeders te verbeteren om zo de kraamvrouwensterfte te verminderen en een universele toegang tot seksuele en reproductieve gezondheidszorg en gezinsplanning te verzekeren; benadrukt het belang van voorlichting over en bewustzijn van seksuele en reproductieve gezondheid als een onontbeerlijk deel van de agenda voor de gezondheid van vrouwen;

60.  stelt vast dat er zorgwekkende tekenen zijn dat de gehele Sahel dit jaar zal worden getroffen door een ernstige voedsel- en voedingscrisis, en doet een beroep op de Commissie om genoeg financiële middelen uit te trekken voor haar humanitaire hulp aan het gebied;

61.  benadrukt dat ernstige problemen als hongersnood, grote droogtes, aanhoudende honger en het onvermogen van de nationale overheid om de meest basale voedselzekerheid te bieden, de redenen zijn van de ontgoocheling van mensen ter plaatse; wijst nogmaals op de noodzaak tot verbetering van het vermogen van de nationale overheid de bevolking voedselzekerheid te bieden middels verhoogde financiële en politieke ondersteuning voor het AGIR-Sahelinitiatief, ook als een regionale en allesomvattende aanpak ter bestrijding van de onderliggende oorzaken van voedselonzekerheid;

62.  verzoekt de Europese Unie samen met de Sahellanden een prioritair ontwikkelingsbeleid te voeren op grond van een op de mensenrechten en fundamentele vrijheden gebaseerde benadering om aan de voedselcrisis en ondervoeding en hongersnood het hoofd te bieden, om aan de droogte weerstand te bieden en natuurrampen te bestrijden; dringt er bij de Commissie op aan dat de middelen voor de strijd tegen ondervoeding (123,5 miljoen EUR in 2012) optimaal worden ingezet en worden afgestemd op genoemd prioritair beleid, dat deze de noden van de getroffen bevolking dekken en dat hiermee de ontwikkeling van de plaatselijke capaciteiten van deze landen wordt gesteund om te zorgen voor goede resultaten van de hulp;

63.  wijst erop dat een langdurige inzet noodzakelijk is om weerbaarheid tegen de droogte in de Sahel op te bouwen en aldus steeds terugkerende voedselcrises die bij elke nieuwe droogte grootschalige humanitaire hulp vergen, te voorkomen; onderstreept dat voor deze inzet een duurzaam partnerschap tussen de regeringen, regionale instellingen, donors en financiële instellingen vereist is in navolging van het AGIR-Sahel-initiatief van de Europese Unie;

64.  is in het bijzonder bezorgd over het feit dat de toegang tot drinkwater nog altijd problematisch is in de gehele Sahelregio; herhaalt dat met het oog op de ontwikkeling van de regio met name aandacht moet worden besteed aan het vermogen te voorzien in de basisbehoeften van de bevolking van deze regio; benadrukt dat een belangrijk deel van de door de EU verstrekte ontwikkelingshulp hiervoor moet worden ingezet; is in dit verband ingenomen met alle internationale initiatieven ter vermindering van de waterschaarste in de Sahelregio;

65.  onderstreept dat een benadering op de lange termijn, op basis van de toegang tot onderwijs voor iedereen, noodzakelijk is om het dagelijks leven van de inwoners van de Sahel te verbeteren en de ontwikkeling te ondersteunen van een gebied dat in 2040 150 miljoen inwoners zal tellen;

66.  spoort de Sahellanden en de regionale actoren aan om samen met de Verenigde Naties nieuwe bronnen van ontwikkelingshulp aan te boren; is ingenomen met de door de speciaal gezant van de secretaris-generaal van de Verenigde Naties voor de Sahel in gang gezette besprekingen met de Afrikaanse Ontwikkelingsbank en adviseert om ook de Wereldbank alsmede andere internationale financiële instellingen bij deze besprekingen te betrekken teneinde een actiefonds voor de Sahel op te richten; is verheugd over het geïntegreerde platform voor hulpbronnen van het voorgestelde fonds ter afstemming van regionale ontwikkelingsprojecten op de specifieke behoeften van Sahellanden; moedigt de EU aan haar eigen strategie dienovereenkomstig aan te passen en te coördineren;

67.  is bezorgd over de algehele situatie met betrekking tot de uraniumwinning in de Sahel, in het bijzonder gezien de aanval door de MUJAO op een uraniummijn in Arlit in Noord-Niger op 23 mei 2013; benadrukt dat grote inbreuken op de veiligheid rond de uraniummijnen in Niger desastreuze gevolgen kunnen hebben voor de lokale bevolking en de regionale stabiliteit, en dringt er derhalve bij de Nigeriaanse autoriteiten en hun internationale partners op aan maximale aandacht te besteden aan de veiligheid; wijst bovendien op het belang van waarborging van de veiligheid bij de uraniumwinning zelf; doet voorts een beroep op mijnbouwondernemingen ervoor te zorgen dat het uranium verantwoord gewonnen wordt met de volledige instemming van de lokale gemeenschappen en met minimale schadelijke gevolgen voor de naburige bevolking en hun leefomgeving;

68.  wijst met grote ernst op de frequente voedsel- en voedingscrises en andere humanitaire noodsituaties in de Sahelregio en op de gevolgen hiervan voor de meest fundamentele mensenrechten; is verheugd over de grote betrokkenheid van de EU en haar lidstaten bij de inspanningen ter bestrijding van de humanitaire crisis in de Sahel; benadrukt dat bestrijding van de voedselonzekerheid cruciaal is voor zowel de vrede als de verbetering van de mensenrechten; is van mening dat in dit verband lokale productie en zeggenschap moeten worden gestimuleerd, terwijl distributienetwerken en de mobiliteit van hulpbronnen moeten worden versterkt; merkt op dat de Europese Commissie in 2012 338 miljoen euro aan hulp heeft verstrekt voor de bestrijding van voedsel- en voedingscrises, waarvan 174 miljoen euro voor humanitaire noodhulp, en dat DG ECHO 172 miljoen euro aan humanitaire hulp ter beschikking heeft gesteld, waarvan 58 miljoen euro voor Mali;

69.  verlangt dat de EU de actie ter versterking van de humanitaire hulp in de Sahel voortzet en intensiveert, voor nauwe coördinatie tussen de internationale agentschappen voor humanitaire hulp, het maatschappelijk middenveld en de lagere en centrale overheden zorgt en de nodige bedragen van het 10e EOF (660 miljoen EUR voor 2007-2013) en van het Fonds voor de wereldwijde alliantie voor het weerbaarheidsinitiatief - AGIR-Sahel (172 miljoen EUR voor 2012) vrijmaakt;

70.  onderstreept dat het noodzakelijk is dat alle Sahellanden passend beleid inzake sociale basisinfrastructuur en basisnetwerken (sanitaire voorzieningen, netwerk van medische contactpersonen, vervoer, telecommunicatie) uitstippelen met het oog op een neutrale, universele, niet aan restricties onderhevige, behoorlijke en doeltreffende verlening van de humanitaire hulp; verwacht dat de landen en de plaatselijke en regionale autoriteiten deze netwerken in stand houden en toegankelijk houden;

De mensenrechtensituatie van vrouwen, kinderen en minderheden

71.  veroordeelt krachtig de voortdurende slavernij, vaak via overerving, in de Sahelregio en met name in Mauritanië, waar naar verluidt een aanzienlijke minderheid van de bevolking het slachtoffer van slavernij is; merkt op dat slavernij onderdeel is van een rigide kastenstelsel en ondanks de officiële afschaffing ervan in 1981 en de uitdrukkelijke strafbaarstelling in 2007 nog altijd voortbestaat; maakt zich ernstige zorgen over het feit dat deze praktijk zelfs binnen het overheidsbestuur is geïnstitutionaliseerd; wijst tevens op de extreme onwil van de regering van Mauritanië om het voortdurende wijdverbreide bestaan van slavernij te erkennen, en merkt op dat voor zover bekend tot op heden slechts één rechtszaak tegen een slaveneigenaar heeft geresulteerd in succesvolle vervolging; dringt er bij de Mauritaanse regering op aan om haar nationale en internationale juridische verbintenissen en verplichtingen na te komen om alle vormen van slavernij effectief te beëindigen en om antislavernijwetgeving aan te nemen die, onder meer, voorziet in compensatieregelingen; roept de Mauritaanse autoriteiten bovendien op om maatschappelijke activisten die ijveren voor beëindiging van slavernij, niet langer lastig te vallen en zelfs gevangen te zetten, onder meer op grond van afvalligheid; dringt er in dit verband bij de Commissie en de lidstaten op aan het werk van zowel Mauritaanse als internationale antislavernijorganisaties, met inbegrip van de speciale VN-rapporteur voor hedendaagse vormen van slavernij en de Internationale Arbeidsorganisatie, te blijven ondersteunen;

72.  constateert met grote bezorgdheid dat slavernij nog altijd voorkomt in de bredere Sahelregio, waarbij grote aantallen mensen in Mali, Niger en elders gedwongen arbeid verrichten; spoort de verantwoordelijke nationale en internationale autoriteiten aan om in dit verband actie te ondernemen door toe te zien op een behoorlijke uitvoering van de bestaande wetgeving die slavernij verbiedt en strafbaar stelt, met speciale aandacht voor de positie en kwetsbaarheid van vrouwen en meisjes; spoort de autoriteiten aan programma’s te ontwikkelen die onder meer tot doel hebben slachtoffers bij te staan bij hun rehabilitatie en re-integratie, gegevens te verzamelen en bewustwordingscampagnes te organiseren, omdat velen slavernij als een natuurlijk fenomeen beschouwen en deze sociale hiërarchie diep in de samenleving is geworteld; spoort de lokale autoriteiten aan strategieën en programma’ s te ontwikkelen ter integratie van voormalige slaven in de samenleving door hen te voorzien van middelen voor hun levensonderhoud en adequate toegang tot werk;

73.  is uiterst bezorgd over de schending van de fundamentele kinderrechten in de Sahel, in het bijzonder gendergerelateerd geweld en discriminatie, de alom tegenwoordige kinderarbeid, de vermeende detentie van minderjarigen in volwassenengevangenissen in Mauritanië, Mali en elders, en het ronselen van kindsoldaten voor het reguliere leger van Tsjaad; verzoekt de EU nauw met de regeringen van de Sahellanden samen te werken om dergelijke praktijken uit te roeien;

74.  spreekt zijn diepe bezorgdheid uit over bewijzen van kinderarbeid in Malinese goudmijnen en in de land- en bosbouw en andere economische sectoren, waarbij naar verluidt kinderen van amper zes jaar oud betrokken zijn; wijst op in de Sahellanden geldende wetgeving die kinderarbeid verbiedt; wijst er tevens op dat goudwinning buitengewoon riskant is; dringt er derhalve bij de Malinese autoriteiten op aan de beleidsvoorstellen in haar actieplan voor de bestrijding van kinderarbeid (PANETEM) van juni 2011 ten uitvoer te leggen, en onderwijs voor iedereen actiever te bevorderen; verzoekt de EU samen te werken met de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO) en andere nationale en internationale organisaties, teneinde kinderarbeid in Mali volledig uit te bannen; dringt er bij de Sahellanden op aan kinderarbeid te bestrijden en onderwijs te bevorderen;

75.  wijst met grote zorg op het feit dat volgens de cijfers van ngo’s in Mali meer dan drie miljoen kinderen onder de 17 jaar werken; betreurt deze situatie, met name omdat zij leidt tot lagere opleidings- en alfabetiseringspercentages;

76.  wijst erop dat de Europese Unie de beginselen van het Kimberleyproces ondersteunt, de actieplanprogramma´s betreffende wetshandhaving, governance en handel in de bosbouw (FLEGT) ten uitvoer legt en waar mogelijk ijvert voor de naleving van elementaire internationale normen op het gebied van sociale bescherming, werk en milieu, alsmede voor maatschappelijk verantwoord ondernemen; verzoekt de Europese Unie en de Sahellanden de invoering te overwegen van een proces voor het traceren van goud, naar het voorbeeld van het Kimberleyproces voor diamanten; benadrukt dat het voor Europese bedrijven die dochterondernemingen in de landen van de regio hebben noodzakelijk is om zelf deze basisnormen en de internationale richtsnoeren inzake maatschappelijk verantwoord ondernemen na te leven; herinnert eraan dat de EU binnenkort het beginsel van landsgewijze verslaglegging ten uitvoer gaat leggen;

77.  is zeer bezorgd over de berichten dat in Tsjaad en in andere landen in de regio kinderen worden ontvoerd om losgeld te eisen of om hen te verkopen; wijst erop dat kinderen zowel in het land zelf als in het buitenland worden verhandeld met het oog op gedwongen arbeid, gedwongen uithuwelijking en seksuele uitbuiting; wijst er voorts op dat kinderen in sommige gevallen zijn ontvoerd om vervolgens te worden verkocht aan internationale adoptiebureaus;

78.  verzoekt de Sahellanden de toegang tot onderwijs voor alle kinderen, zowel jongens als meisjes, en voor nomadenvolkeren te bevorderen, zonder daarbij te discrimineren op grond van ras, kaste of etniciteit; dringt er bij de Sahellanden op aan beleid voor beroepsopleiding en de toegang tot hoger onderwijs en de arbeidsmarkt te bevorderen teneinde de jongeren in de Sahel een toekomstperspectief te bieden en aldus te voorkomen dat zij zich aansluiten bij terroristische groeperingen; benadrukt dat de leefomstandigheden van kinderen op scholen moeten voldoen aan minimumcriteria inzake hygiëne, veiligheid en waardigheid, en dat er maatregelen moeten worden getroffen om ervoor te zorgen dat kinderen niet door hun begeleiders worden mishandeld of worden gedwongen te bedelen;

79.  dringt aan op de invoering en follow-up van een doeltreffend gezondheids- en onderwijsbeleid voor de kwetsbaarste bevolkingsgroepen, zoals vrouwen en kinderen, om te trachten de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling te verwezenlijken: basisonderwijs voor iedereen, verbetering van de gezondheid van moeders en toegang tot gezondheidszorg voor iedereen, strijd tegen HIV-AIDS en alle infectieziekten; verlangt dat de Europese Unie in het kader van het 11e EOF jongeren tot prioriteit van haar optreden in de Sahel maakt en een ambitieus onderwijsbeleid ontwikkelt; wijst andermaal op het belang van beleid dat aan vrouwen en de toegang tot werk is gewijd;

80.  erkent de belangrijke rol die vrouwen vervullen bij de stabilisatie en ontwikkeling van de Sahel, en dringt aan op versterking van hun leiderschap bij de preventie van conflicten, het behoud en het herstel van de vrede, alsmede op het gebied van veiligheid, politiek en economische ontwikkeling; moedigt de ontwikkelingspartners aan om financiële steun te verlenen aan projecten die specifiek gericht zijn op de empowerment van vrouwen in het gebied;

81.  is bezorgd over de discriminatie waar vrouwen en meisjes mee te maken hebben in een groot deel van deze regio, hetgeen zich onder meer uit in gedwongen huwelijken, kinderhuwelijken, seksuele uitbuiting, gebrekkig onderwijs en wijdverbreide genitale verminking, met inbegrip van infibulatie, alsook traditionele praktijken als sororaat- en leviraathuwelijken, en met betrekking tot hun toegang tot onderwijs, banen met rechten en de gezondheidszorg; dringt erop aan dat, in samenwerking met al degenen die betrokken zijn bij de ontwikkeling ter plaatse, beleid wordt ingevoerd voor de bescherming van mensenrechten en gendergelijkheid, met name om ervoor te zorgen dat vrouwenrechten, waaronder seksuele en reproductieve rechten worden geëerbiedigd, beschermd en bevorderd, zonder discriminatie op grond van ras, kaste, leeftijd, etniciteit, religie, burgerlijke staat, herkomst en het al dan niet bezitten van een migrantenstatus; onderstreept dat meer inspanningen nodig zijn om ervoor te zorgen dat hervormingen op het gebied van het overheidsbestuur en de rechtsstaat tegemoetkomen aan de specifieke behoeften van vrouwen;

82.  verzoekt de Sahellanden wetten en concrete maatregelen vast te stellen waarmee alle vormen van geweld tegen vrouwen worden verboden en bestraft, inclusief huiselijk en seksueel geweld, seksuele intimidatie en schadelijke traditionele praktijken, zoals genitale verminking van vrouwen en gedwongen huwelijken, met name in het geval van minderjarige meisjes; wijst op het belang van bescherming van de slachtoffers en gerichte dienstverlening, en van de strijd tegen de straffeloosheid van de daders, waarbij moet worden gegarandeerd dat dergelijke misdaden worden onderzocht, voor de rechtbank worden gebracht en daadwerkelijk worden bestraft alsook dat alle vrouwen volwaardige toegang tot de rechtspraak krijgen, zonder discriminatie op religieuze en/of etnische gronden; benadrukt dat huiselijk geweld geen privéaangelegenheid is die alleen het gezin aangaat, en dat excuses voor geweld op grond van culturele of religieuze overtuigingen onacceptabel zijn;

83.  verzoekt de Sahellanden met klem hun wetten met betrekking tot vrouwen- en eigendomsrechten te herzien; benadrukt dat het belangrijk is dat vrouwen eigenaar zijn van de grond die zij bewerken en waarop zij wonen;

84.  verzoekt de internationale gemeenschap met klem meer financiële middelen beschikbaar te stellen voor de bevordering van de rechten en de empowerment van vrouwen in de regio; is verheugd over de inspanningen van de Afrikaanse Unie ten behoeve van de rechten van de vrouw en wijst andermaal op de sleutelrol van de Ecowas voor de stabiliteit van de regio; doet een beroep op de Sahellanden om nauwer samen te werken teneinde samen met ngo´s, het maatschappelijk middenveld, de VN en de EU bewustmakingscampagnes te lanceren over de rechten van vrouwen; verzoekt de EU samen met regionale actoren het onderwijs aan meisjes te bevorderen en maatregelen ter vergroting van de financiële veiligheid en het potentieel van vrouwen te ondersteunen, omdat deze cruciaal zijn voor de sociale, politieke en economische zelfredzaamheid van vrouwen; pleit bovendien voor specifieke beleidsaandacht voor verbetering van de gezondheidszorg voor vrouwen;

85.  roept de Sahellanden op ervoor te zorgen dat alle meisjes bij de geboorte worden geregistreerd en vervolgens voor het basisonderwijs worden ingeschreven;

86.  verzoekt de Commissie, de EDEO en de Raad de landen van de regio nog meer aan te moedigen om expliciete bepalingen in hun wetgeving op te nemen en programma's te promoten waarmee de rechten van vrouwen en meisjes worden gewaarborgd, met name de toegang tot overheidsdiensten, met inbegrip van onderwijs, de toegang tot gezondheid, seksuele en reproductieve rechten, betrouwbare leningen voor voedsel, grond en productiemiddelen, vooral in plattelandsgebieden, en toegang tot de gezondheidszorg en de rechtspraak, ten einde de financiële onafhankelijkheid van vrouwen te vergroten door hen te helpen de overstap te maken van de informele naar de formele sector, hun participatie in de politieke en economische besluitvorming te stimuleren en een einde te maken aan alle vormen van geweld jegens vrouwen en meisjes, met inbegrip van de uitroeiing van gedwongen huwelijken op jonge leeftijd en de barbaarse praktijk van genitale verminking van vrouwen;

87.  verzoekt respectievelijk de SVEU voor de Sahel en de SVEU voor de mensenrechten gezamenlijke acties te ontwikkelen met het oog op een betere waarborging van de rechten van de vrouw in de regio, met name door straffeloosheid voor gendergerelateerd geweld en alle andere vormen van geweld die de waardigheid van vrouwen ondermijnen, te bestrijden; dringt er bij de Europese Commissie, de EDEO en de partnerlanden op aan van de rechten van de vrouw en gendergelijkheid prioriteiten te maken in het kader van de programma's voor bilaterale steun en te voorzien in duurzame en betrouwbare financiering van initiatieven die de positie van de vrouw moeten versterken en de gelijkheid van mannen en vrouwen moeten bevorderen; veroordeelt geweld met name als de voornaamste belemmering voor vrouwen om hun sociale en economische vrijheid uit te oefenen; onderstreept dat de bevordering van gelijke kansen voor mannen en vrouwen moet worden beschouwd als een vraagstuk dat vele terreinen bestrijkt;

88.  verwelkomt de legale status van relaties tussen personen van hetzelfde geslacht in Mali, Niger, Tsjaad en Burkina Faso; betreurt evenwel de nog altijd bestaande maatschappelijke discriminatie; is zeer bezorgd over de toepassing van wetten op het gebied van "openbare schennis van de goede zeden" en wetten die vereniging met "een immoreel doel" verbieden, met betrekking tot de gemeenschap van lesbiennes, homoseksuelen, biseksuelen en transgenders (LGBT) in Mali en de omliggende regio; spreekt de hoop uit dat degenen die tijdens de opstand in het noorden van Mali zijn onderdrukt veilig kunnen terugkeren in hun gemeenschap; is ernstig verontrust over het feit dat relaties tussen lesbiennes, homo's, biseksuelen en transgenders in Mauritanië nog altijd strafbaar zijn, hetgeen voor mannen op papier de doodstraf door openbare steniging inhoudt; merkt evenwel op dat er geen gedocumenteerde gevallen zijn waarin deze straf daadwerkelijk is toegepast; dringt er desalniettemin bij de regering van Mauritanië op aan om in samenwerking met het maatschappelijk middenveld de wetgeving aan te passen en te helpen de levens van lesbiennes, homo's, biseksuelen en transgenders te verbeteren;

89.  is van mening dat een op rechten gebaseerde benadering ten aanzien van de situatie en de ontwikkeling van de Toeareg-bevolking, met oprechte aandacht voor in het verleden wortelende gevoelens van onvrede en rekening houdend met het feit dat de Toeareg-bevolking in het gebied tevens samenleeft met andere etnische groeperingen, essentieel is voor vrede en ontwikkeling in de Sahelregio; is verheugd over de ontwikkelingen in Niger op dit gebied, maar dringt er bij alle landen met een aanzienlijke Toeareg-bevolking - waaronder niet-Sahel-landen als Algerije en Libië - op aan samen te werken met vertegenwoordigers van de gemeenschap teneinde de problemen van onderontwikkeling en vijandschap op zowel politiek als institutioneel niveau op te lossen; wijst voorts op de verscheidenheid aan culturen in de Sahel; is van mening dat al deze volkeren in staat moeten worden gesteld om weer op vreedzame wijze samen te leven; moedigt de regeringen in de regio aan al deze culturen te betrekken bij sociale en politieke dialogen en bij de besluitvormingsprocessen;

EU-beleidsaanbevelingen voor de Sahel

90.  verwelkomt de benoeming van de speciale vertegenwoordiger van de EU voor de Sahel en het sterke mensenrechtenelement in zijn mandaat; verwacht dat de nieuwe SVEU nauw samenwerkt met de SVEU voor de mensenrechten, het bureau van de openbare aanklager van het Internationaal Strafhof, het Bureau van de Hoge Commissaris voor de mensenrechten (OHCHR), en de mensenrechtenverdedigers en -waarnemers in de regio als het gaat om de bevordering van de naleving van de mensenrechten en het internationaal humanitair recht; pleit voor goede coördinatie tussen met name de SVEU voor de Sahel en de SVEU voor het zuidelijk Middellandse Zeegebied, alsook met de SVEU voor de Hoorn van Afrika, aangezien crises in Afrika altijd grote regionale gevolgen hebben, dat wil zeggen veelal elders in de regio doorwerken en geostrategisch gezien niet zonder gevolgen blijven; dringt er in dit verband bij de EU op aan al haar inspanningen in Afrika doeltreffend te coördineren, zeker als het gaat om crisisbeheer en inspanningen na beëindiging van conflicten, en roept de VV/HV op deze coördinatie op zich te nemen;

91.  benadrukt dat het van belang is dat de uit het mensenrechtenbeleid van de EU voortvloeiende verplichtingen ten uitvoer worden gelegd, met inbegrip van de richtsnoeren inzake kinderen en gewapende conflicten, inzake geweld tegen vrouwen en meisjes en de bestrijding van alle vormen van discriminatie jegens hen, inzake de bevordering van de naleving van het internationaal humanitair recht, en inzake de bescherming van burgers in GVDB-missies en -operaties, evenals de alomvattende strategie van de EU ten aanzien van de tenuitvoerlegging van de resoluties 1325 en 1820 van de VN-Veiligheidsraad betreffende vrouwen, vrede en veiligheid, onder meer door de ontwikkelingen op dit vlak te monitoren en er verslag over uit te brengen;

92.  betreurt dat noch in de EU-strategie voor veiligheid en ontwikkeling in de Sahel die op 21 maart 2011 werd goedgekeurd, noch in de conclusies hierover die op 23 maart 2012 door de Raad Buitenlandse Zaken werden aangenomen, wordt verwezen naar het bevorderen van gendergelijkheid, de situatie van vrouwen of de verdediging van de rechten van vrouwen;

93.  is ingenomen met de strategische actielijnen in de EU-strategie voor de Sahel met inbegrip van ondersteuning voor en bevordering van goed bestuur en interneconflictoplossing; is evenwel van mening dat de mensenrechten, de rechtsstaat, steun voor democratisering, doeltreffend economisch bestuur en strenge anticorruptiemaatregelen nog steeds niet in voldoende mate centraal zijn gesteld in de strategie, als sleutelelementen ter ondersteuning van de koppeling tussen ontwikkeling en veiligheid; dringt er bij de EU-instellingen op aan samen te werken om tot een herziening van de strategie te komen door concrete voorstellen te doen voor:

   a) de aanpak van de benarde situatie van de vluchtelingen en intern ontheemden in de gehele regio,
   b) de bestrijding van de mensonterende slavernij, mensenhandel en andere vormen van handel en smokkel die zo schadelijk zijn gebleken voor de mensenrechten en de veiligheid in de regio,
   c) de verbetering van de situatie van vrouwen, kinderen en minderheden,
   d) het doeltreffend en efficiënt kanaliseren van hulp waarbij regeringen bijkomende steun wordt verleend overeenkomstig het “meer voor meer”-beginsel,
   e) de beëindiging van de cultuur van straffeloosheid, onder meer middels ondersteuning van reeds in Mali en elders voorgestelde of uitgevoerde maatregelen,
   f) de bescherming van de burgerlijke vrijheden en de verbetering van het democratisch bestuur middels inclusieve verkiezingsprocessen en geloofwaardige vertegenwoordiging alsook middels ondersteuning van het maatschappelijk middenveld,
   g) de bescherming van de culturele diversiteit en het culturele erfgoed;

94.  doet de EU de aanbeveling te overwegen doelgerichte sancties te treffen in de vorm van de bevriezing van tegoeden, een visumverbod of andere instrumenten, gericht tegen de allerergste schenders van de mensenrechten in zowel Mali als elders in de regio;

95.  is ingenomen met het recente verslag van de secretaris-generaal van de VN over de situatie in de Sahel; wijst op de vierledige aanpak gericht op versterking van het bestuur, de veiligheid, humanitaire vereisten en ontwikkeling als onderdeel van een geïntegreerde strategie; is met name ingenomen met de sterke mensenrechtendimensie van de strategie, en roept de EU op deze strategie te blijven ondersteunen; is voorts verheugd over de nadruk die in de geïntegreerde strategie van de VN gelegd wordt op bevordering van participatie, ondersteuning van het lokale en regionale bestuur, versterking van de sociale en veiligheidscohesie, de ontwikkeling van vroegewaarschuwingssystemen voor toekomstige dreigingen en, in het bijzonder, versterking of consolidering van nationale en regionale mensenrechtenmechanismen; spoort de EU aan om duurzaamheid, veiligheid, humanitaire en ontwikkelingskwesties, en mensenrechten op soortgelijke holistische wijze aan te pakken, in samenwerking en in harmonie met de VN en met oog voor het fundamenteel transnationale, grensoverschrijdende en onderling verweven karakter van de aan te pakken vraagstukken in de Sahel;

96.  benadrukt het voortdurende cruciale belang van intensievere samenwerking tussen de EU en Afrikaanse regionale actoren zoals de AU, de Ecowas, de Unie van de Arabische Maghreb en de Afrikaanse regionale mensenrechteninstrumenten, teneinde duurzame vooruitgang te boeken met betrekking tot de initiatieven inzake mensenrechten en democratie in de Sahel; moedigt buurlanden als Senegal, Algerije en Marokko aan leiderschap te tonen en te helpen een werkelijke regionale dynamiek te bewerkstelligen waarmee de economische ontwikkeling van de regio en de mensenrechten kunnen worden bevorderd; onderkent ten slotte dat duurzame oplossingen voor de problemen in de Sahel van binnenuit moeten komen en door de eigen bevolking moeten worden omarmd en uitgevoerd; verzoekt de EU desalniettemin om bereid te blijven met alle passende middelen die zij ter beschikking heeft samen te werken met de partners in de Sahel en hen bij te staan, om zo de levenskwaliteit van de mensen in die regio te verbeteren en de banden met hun democratische regeringen te versterken;

Mensenrechtenoverwegingen in de Westelijke Sahara en de Tindouf-kampen

97.  is ingenomen met en onderschrijft het verslag van de secretaris-generaal van de VN van april 2013 over de Westelijke Sahara, waarin wordt benadrukt dat "het van cruciaal belang is om het conflict betreffende de Westelijke Sahara aan te pakken als onderdeel van een bredere strategie voor de Sahel", en dat "de mensenrechtenkwestie van groot belang blijft voor een eventuele oplossing van het conflict"; wijst erop dat de voortdurende conflicten in de Sahel en vooral de aanwezigheid van terroristische groeperingen, zoals de AQIM in het noorden van Mali en het zuiden van Algerije, de situatie in de Westelijke Sahara, alsook in de omringende regio, destabiliseren; wijst voorts op de negatieve gevolgen van het conflict voor de regionale integratie, waar Marokko en Algerije bij betrokken zouden moeten zijn en die aanzienlijke mogelijkheden kan bieden voor democratisering en economische ontwikkeling, waarmee de menselijke veiligheid in de gehele Sahel en de Sahara kan worden vergroot;

98.  bevestigt nogmaals zijn steun voor de VN-resoluties over de Westelijke Sahara; roept op tot volledige naleving van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden van het Sahrawi-volk, met inbegrip van de vrijheid van vereniging, de vrijheid van meningsuiting en het recht om vreedzaam te demonstreren;

99.  benadrukt dat de mensenrechten in de Westelijke Sahara en in de Tindouf-kampen moeten worden aangepakt, zelfs zonder vooruit te lopen op een eventuele definitieve politieke regeling en zonder een mening tot uiting te brengen met betrekking tot een dergelijke regeling; herhaalt niettemin dat zelfbeschikking een fundamenteel mensenrecht is, zoals vastgelegd in artikel 1 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten van de VN en dat territoriale integriteit een beginsel van het internationaal recht is; herinnert voorts aan resolutie 1754(2007) van de VN-Veiligheidsraad waarin de partijen worden opgeroepen in goed vertrouwen onderhandelingen te openen, zonder voorwaarden vooraf, "teneinde te komen tot een rechtvaardige, duurzame en voor alle partijen aanvaardbare politieke oplossing, die voorziet in zelfbeschikking van de bevolking van de Westelijke Sahara"; herhaalt deze oproep aan Marokko en het Polisario-front om de onderhandelingen met betrekking tot een vreedzame oplossing voor het conflict voort te zetten en het recht op zelfbeschikking van het Sahrawi-volk opnieuw te onderschrijven; wijst op de kansen die voortvloeien uit de politieke en democratische hervormingen in Marokko en neemt nota van de sterkere verplichtingen die met deze hervormingen gepaard gaan voor wat betreft de eerbiediging en naleving van de mensenrechten in met name de Westelijke Sahara; vreest dat de vertraging van 25 jaar bij de organisatie van een referendum of de totstandkoming van enige andere vorm van een voor beide partijen aanvaardbare politieke regeling, de vervreemding van de Sahrawi en het gevaar van geweld vergroot, met name onder jongeren; dringt er bij de EU op aan haar betrokkenheid te vergroten en de Verenigde Naties te ondersteunen in hun pogingen de partijen ertoe te bewegen de rechtstreekse onderhandelingen te hervatten teneinde het conflict op vreedzame en duurzame wijze op te lossen;

100.  roept de Commissie en de lidstaten op een actievere rol te spelen bij de oplossing van het conflict in de Westelijke Sahara, gegeven dat een politieke oplossing van het conflict in de Westelijke Sahara, verzoening en de mensenrechtensituatie nauw met elkaar verbonden zijn; wijst erop dat zij daartoe niet alleen de VN-onderhandelingen moeten ondersteunen, maar tevens uiteenlopende instrumenten voor het buitenlands beleid moeten inzetten (bv. versterking van het toezicht op de mensenrechten en het bewustzijn hierover onder politie en veiligheidstroepen, ondersteuning van democratische hervormingen, waaronder decentralisering en bestrijding van discriminatie in de regio), dit alles om het zo broodnodige vertrouwen tussen de partijen bij het conflict te bevorderen;

101.  spreekt zijn ernstige bezorgdheid uit over het recente verslag van de speciale vertegenwoordiger van de VN inzake marteling, waaruit blijkt dat Marokkaanse functionarissen personen op politieke gronden gevangen hebben gezet, zich schuldig hebben gemaakt aan marteling en verkrachting van Sahrawi-gedetineerden, actievoerders hebben ontvoerd en achtergelaten in de woestijn om hun te intimideren, en advocaten die voor onafhankelijkheid zijn herhaaldelijk en onder meer thuis hebben lastiggevallen; wijst voorts op de wijdverspreide beschuldigingen inzake gedwongen verdwijningen en oneerlijke processen; vraagt in het bijzonder aandacht voor de ontmanteling van het protestkamp van Gdeim Izik in november 2010, waarbij als gevolg van het aanzienlijke geweld dertien mensen om het leven kwamen, en het latere proces tegen 25 Sahrawi's, van wie velen bekend staan als mensenrechtenactivisten, in februari 2013; neemt kennis van Marokko´s ongewijzigde standpunt dat het proces eerlijk en naar behoren is verlopen, en van de positieve conclusies van enkele internationale waarnemers, maar herinnert tevens aan de bezorgdheid van de speciale vertegenwoordiger van de VN over het gebruik van een militaire rechtbank, de beschuldigingen inzake marteling, en het onvermogen van de Marokkaanse autoriteiten om deze beschuldigingen te onderzoeken; wijst op de conclusies van enkele ngo´s en mensenrechtenwaarnemers met betrekking tot de vermeende politieke vervolgingen in de zaak, de gebrekkige bewijslast en excessieve straffen, waarbij twintig personen zijn veroordeeld tot gevangenisstraffen variërend van twintig jaar tot levenslang; is derhalve ingenomen met het feit dat de Marokkaanse regering de aanbevelingen van de Marokkaanse nationale raad voor mensenrechten heeft onderschreven, waarin staat dat burgers niet berecht mogen worden door militaire rechtbanken; dringt er bij de Marokkaanse regering op aan te waarborgen dat deze aanbevelingen ten uitvoer worden gelegd; betreurt tegelijkertijd dat dit besluit te laat komt voor degenen die reeds zijn veroordeeld; moedigt de Marokkaanse regering voorts aan alle aanbevelingen in de verslagen van de VN en de nationale raad voor mensenrechten ten uitvoer te leggen, en zich te blijven inzetten voor de totstandkoming van een mensenrechtencultuur; dringt er in dit verband bij de Marokkaanse autoriteiten op aan om alle Sahrawische politieke gevangenen onmiddellijk vrij te laten en samen te werken met het maatschappelijk middenveld en andere actoren, teneinde de transparantie en eerlijkheid van gerechtelijke procedures te waarborgen, en om onderzoek te doen naar en vervolging in te stellen tegen veiligheidsfunctionarissen die ervan worden beschuldigd betrokken te zijn bij willekeurige gevangenneming, marteling en andere vormen van machtsmisbruik;

102.  veroordeelt de schendingen van de mensenrechten waarmee de Saharaanse vrouwen worden geconfronteerd, met name in de vorm van pesterijen en seksueel geweld;

103.  wijst nogmaals op de zorgen in het onofficieel naar buiten gebrachte verslag van de OHCHR van 2006 inzake beperkingen van de vrijheid van meningsuiting, vergadering en vereniging in de Westelijke Sahara; neemt kennis van de bewering van Marokko dat het sit-indemonstraties en andere vormen van protest toestaat; betreurt dat Marokko ngo's die zich voor onafhankelijkheid uitspreken klaarblijkelijk via institutionele weg tegenwerkt door hun wettelijke registratie en erkenning te verhinderen, die zij nodig hebben om zich effectief in te zetten binnen hun gemeenschappen; veroordeelt de vaak strenge straffen voor "ondermijning van de Marokkaanse territoriale integriteit", een wetgevingsinstrument dat naar verluidt wordt gebruikt om Sahrawi´s die voor onafhankelijkheid pleiten, te dwarsbomen; herinnert aan de bevindingen van de onafhankelijke deskundige van de VN inzake culturele rechten dat de Marokkaanse autoriteiten bepaalde aspecten van de Sahrawi-cultuur onderdrukken; herhaalt de oproep van deze onafhankelijke VN-deskundige om een einde aan deze maatregelen te maken en volledige culturele diversiteit te bevorderen; neemt in dit verband verheugd kennis van de in de nieuwe Marokkaanse grondwet opgenomen bepalingen inzake de eerbiediging van culturele rechten; is ingenomen met de oprichting van een Sahrawi-televisiestation; dringt met klem aan op volledige tenuitvoerlegging van deze bepalingen;

104.  betreurt de uitzetting door Marokko van een delegatie van vier leden van het Europees Parlement op woensdag 6 maart 2013 ten zeerste; merkt op dat de delegatie van plan was de Westelijke Sahara te bezoeken om onderzoek te doen naar de mensenrechtensituatie aldaar en vertegenwoordigers van de MINURSO te ontmoeten; betreurt dit gedrag van de Marokkaanse autoriteiten ten zeerste en eist van het Koninkrijk Marokko dat het onafhankelijke waarnemers, leden van parlementen, de pers en humanitaire organisaties vrije toegang tot de Westelijke Sahara geeft, alsook het recht zich daar vrijelijk te verplaatsen;

105.  herinnert aan de zorgen van het Bureau van de Verenigde Naties voor projectdiensten (UNOPS) dat de Westelijke Sahara nog altijd een van de gebieden ter wereld is met de meeste landmijnen; wijst erop dat landmijnen in de Westelijke Sahara ten minste 2 500 tragische slachtoffers hebben geëist sinds 1975, nog altijd een bedreiging zijn voor vele duizenden Sahrawi-nomaden, en een ernstige belemmering vormen voor de oplossing van het conflict in de Westelijke Sahara en de vluchtelingensituatie; prijst in dit verband het werk van de MINURSO, het Koninklijke Marokkaanse Leger, het Polisario-front, Landmine Action en andere organisaties om de desbetreffende gebieden in kaart te brengen en van landmijnen te ontdoen; is verheugd dat het Polisario-front de Oproep van Genève inzake het verbod op antipersoonsmijnen heeft ondertekend; moedigt alle actoren aan alles in het werk te stellen om de bevolking voor te lichten, slachtoffers bij te staan en alle resterende munitie te verwijderen; merkt bovendien op dat Marokko een van de weinige landen ter wereld en een van de slechts drie Afrikaanse landen is die het Verdrag van Ottawa niet hebben ondertekend; roept het land op het verdrag alsnog te ondertekenen als een manier het onderlinge vertrouwen te versterken en aan te geven dat het vrede wil;

106.  vestigt de aandacht op de situatie van de Saharaanse vrouwen en hun belangrijke rol in de Saharaanse samenleving, met name in de vluchtelingenkampen, waar het analfabetisme aanzienlijk is gedaald; wijst op de sleutelrol die vrouwen vervullen in de organisatie van de Saharaanse instellingen en op hun sterke participatie in de besluitvorming op alle niveaus, van de lokale comités tot het parlement en de regering; vestigt de aandacht op de rol die de vrouwen in de Westelijke Sahara spelen in de vredeshandhaving, het bevorderen van de dialoog, de bijlegging van conflicten en het behoud van de Saharaanse samenleving en structuren;

107.  uit zijn bezorgdheid over de armoede en het gebrek aan basisvoorzieningen in de door het Polisario-front bestuurde vluchtelingenkampen nabij Tindouf, met name voor wat betreft voedsel, gezondheidszorg en toegang tot drinkwater; is ingenomen met de humanitaire hulp van de EU middels ECHO aan de desbetreffende vluchtelingenkampen; roept de internationale actoren niettemin op hun hulp doeltreffender te kanaliseren, coördineren en op elkaar aan te doen sluiten, alsook waar nodig het hulpbedrag te verhogen, teneinde de stabiliteit van de humanitaire situatie te waarborgen en de omstandigheden in de kampen te helpen verbeteren; sluit zich aan bij de aanbevelingen van de speciale vertegenwoordiger van de VN inzake behoorlijke huisvesting dat voldoende internationale financiële middelen ter beschikking moeten worden gesteld voor huisvesting; wijst evenwel op het goed werkende bestuur in de kampen en is ingenomen met de actieve aanwezigheid van het maatschappelijk middenveld en met de grote deelname van vrouwen aan beide; is bovendien ingenomen met de sociale aandacht voor onderwijs in de kampen, ondanks de schaarse middelen; wijst evenwel op het gebrek aan duidelijke documentatie over het precieze aantal bewoners van de kampen; dringt er bij de Polisario-autoriteiten op aan om, indien nodig met steun van Algerije, regelmatig tellingen of officiële registraties uit te voeren of deze te faciliteren;

108.  vreest dat de armoede in de Tindouf-kampen in combinatie met het ontbreken van langetermijnperspectieven voor veel vluchtelingen, hen kwetsbaar maakt voor radicalisering in religieus fundamentalistische richting; wijst op het gevaar dat jongeren worden geworven voor criminele of terroristische organisaties, en vraagt aandacht voor de poreuze grenzen in het gebied, hetgeen diepere infiltratie van de kampen door jihadistische groeperingen uit het noorden van Mali en elders, dreigt te vergemakkelijken; veroordeelt de ontvoering van drie Europese hulpverleners uit het Rabouni-kamp in oktober 2011; benadrukt daarom dat het van zeer groot belang is om de veiligheid en de beveiliging van de kampen te waarborgen; roept de Algerijnse autoriteiten op hun verantwoordelijkheid hiervoor te nemen en de mensenrechtensituatie in de Tindouf-kampen te verbeteren; spreekt zijn volledige steun uit voor het UNHCR-programma ter bevordering van het onderlinge vertrouwen door familiebezoeken tussen Tindouf en de Westelijke Sahara mogelijk te maken;

109.  wijst erop dat hoewel de meeste internationale waarnemers, verslagen van het OHCHR, de Afrikaanse commissie van de rechten van de mens en de volkeren, het Robert F. Kennedy Center for Justice and Human Rights en Human Rights Watch weinig bewijs hebben gevonden voor systematische en institutionele mensenrechtenschendingen in de kampen, veel actoren, met inbegrip van de Marokkaanse regering, Marokkaanse ngo's en enkele voormalige bewoners van de Tindouf-kampen, de Polisario-autoriteiten ervan hebben beschuldigd de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van beweging van bewoners te beperken; wijst erop dat Polisario deze beschuldigingen krachtig ontkent en bereid is om samen te werken met de mensenrechtenorganen van de VN; dringt er derhalve bij Polisario op aan om onafhankelijke mensenrechtenwaarnemers volledig, regelmatig en ongestoord toegang tot de kampen te verschaffen en beschuldigingen grondig te onderzoeken;

110.  is verheugd over de inspanningen om de documentatie over vermeende mensenrechtenschendingen in de Westelijke Sahara te verbeteren, met name door de oprichting van de Marokkaanse nationale raad voor mensenrechten die in Laayoune en Dakhla zetelt en die wordt erkend door de VN; neemt kennis van het positieve werk van deze raad en dringt er bij de Marokkaanse regering op aan de onafhankelijkheid en de bevoegdheden ervan te versterken en zijn aanbevelingen ten uitvoer te leggen; spoort de raad voorts aan zijn inspanningen te intensiveren teneinde een band op te bouwen met de Sahrawi´s die vijandig staan ten aanzien van de Marokkaanse heerschappij en een adequate follow-up van klachten te waarborgen; is ingenomen met de goedkeuring door Marokko in 2012 van drie van de vijf aanbevelingen van de VN-Raad voor de mensenrechten inzake de mensenrechtensituatie in de Westelijke Sahara, en dringt erop aan ook de resterende twee aanbevelingen goed te keuren; is voorts verheugd over het feit dat Marokko internationale ad-hocdelegaties heeft uitgenodigd, met inbegrip van de speciale vertegenwoordiger van de VN inzake marteling, en dat deze op de uitnodiging zijn ingegaan; moedigt de Marokkaanse autoriteiten aan toestemming te geven voor verkenningsmissies van andere internationale organen zoals de Afrikaanse Commissie voor de mensenrechten en rechten van volkeren en het Europees Parlement; dringt er bij alle betrokken partijen op aan op soortgelijke wijze te blijven samenwerken met de mensenrechtenorganen van de VN; steunt de oprichting van een officiële Minurso-ICRK-missie in de regio van Fadret Leguiaa om te beginnen met het opgraven en het teruggeven van de stoffelijke overschotten aan de families, na de ontdekking van massagraven door het onderzoeksteam van de University of the Basque Country;

111.  neemt niettemin kennis van de ernstige en betwiste beschuldigingen aan het adres van zowel de Marokkaanse als de Polisario-autoriteiten; herinnert tevens aan de nadruk die de secretaris-generaal van de VN recentelijk legde op "onafhankelijk, onpartijdig, alomvattend en duurzaam toezicht op de mensenrechtensituatie in zowel de Westelijke Sahara als de kampen"; wijst er in dit verband op dat de VN in april 2013 het mandaat van de MINURSO niet hebben versterkt met een mensenrechtendimensie; spoort de VN aan dit alsnog te doen of anders een nieuwe, permanente, onpartijdige mensenrechteninstantie op te richten die belast wordt met het toezicht op en de verslaglegging over de algehele mensenrechtensituatie en met het onderzoek naar individuele klachten; dringt erop aan dat een dergelijke instantie ook betrekking moet hebben op het door Marokko gecontroleerde deel van de Westelijke Sahara, de Tindouf-kampen en ander grondgebied dat onder controle van het Polisario-front staat;

112.  spoort de regeringen van Marokko en Algerije aan om hun politieke dialoog verder te ontwikkelen en uit te breiden teneinde de regionale dynamiek te verbeteren en toenemende spanningen te voorkomen, en ten behoeve van de bredere internationale gemeenschap;

113.  dringt er bij de VV/HV en de SVEU voor de mensenrechten op aan de Marokkaanse autoriteiten en het Polisario-bestuur in de Westelijke Sahara en in Tindouf opleidingsprogramma's op het gebied van mensenrechten te bieden, specifiek voor de politie en andere veiligheidsagenten, de wetgevende macht, ambtenaren van het lokaal bestuur, media en middenveldorganisaties, daarbij voortbouwend op de politieke hervormingen richting democratie, de rechtsstaat en de mensenrechten zoals Marokko die heeft ingezet, dit ongeacht de vraag of er al dan niet een politiek akkoord komt voor het conflict in de Westelijke Sahara, maar wel met het oog op bevordering van de onderhandelingen daartoe;

o
o   o

114.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de vicevoorzitter / hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de speciale vertegenwoordigers van de EU voor de mensenrechten en voor de Sahel, de EU-lidstaten, de regeringen en de parlementen van de Sahellanden, Marokko, Algerije en het Polisario-front, de secretaris-generaal van de VN en de VN-Veiligheidsraad, de hoge commissaris van de VN voor de mensenrechten, de voorzitter en de secretaris-generaal van de commissie van de AU, en de voorzitter en commissievoorzitter van de Ecowas.

(1) PB L 200 van 27.7.2012, blz. 21.
(2) PB L 75 van 19.3.2013, blz. 29.
(3) PB C 99 E van 3.4.2012, blz. 87.
(4) Aangenomen teksten, P7_TA(2012)0503.
(5) Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0055.
(6) PB C 249 E van 30.8.2013, blz. 41.


Lokale autoriteiten en maatschappelijk middenveld
PDF 149kWORD 32k
Resolutie van het Europees Parlement van 22 oktober 2013 over lokale autoriteiten en het maatschappelijk middenveld: toezeggingen van Europa ter ondersteuning van duurzame ontwikkeling (2012/2288(INI))
P7_TA(2013)0432A7-0296/2013

Het Europees Parlement,

–  gezien Titel V van het Verdrag betreffende de Europese Unie en met name artikel 21, lid 2, waarin de beginselen en doelstellingen van de internationale betrekkingen van de EU zijn vastgelegd, alsook artikel 208, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien de artikelen 16, 18 en 87 van de gemeenschappelijke verklaring van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, het Europees Parlement en de Commissie betreffende het ontwikkelingsbeleid van de Europese Unie: De Europese consensus(1),

–  gezien de Europese consensus inzake humanitaire hulp,

–  gezien de VN-verklaring inzake het recht op ontwikkeling (41/128),

–  gezien de Millenniumverklaring van de Verenigde Naties waarin de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling worden vastgesteld,

–  gezien de ACS‑EU-partnerschapsovereenkomst ("Overeenkomst van Cotonou"),

–  gezien het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking (SEC(2011)1469 en SEC(2011)1470),

–  gezien het Europees Handvest inzake ontwikkelingssamenwerking ter ondersteuning van plaatselijk bestuur, waartoe tijdens de Europese ontwikkelingsdagen op 16 november 2008 het initiatief werd genomen,

–  gezien de mededeling van de Commissie "Het effect van het EU‑ontwikkelingsbeleid vergroten: een agenda voor verandering" (COM(2011)0637),

–  gezien zijn resolutie van 5 juli 2011 over het trefzekerder maken van het EU‑ontwikkelingsbeleid(2),

–  gezien de mededeling van de Commissie "De toekomstige strategie inzake EU‑begrotingssteun aan derde landen" (COM(2011)0638),

–  gezien de mededeling van de Commissie "Aan de basis van democratie en duurzame ontwikkeling: het maatschappelijke engagement van Europa in de externe betrekkingen" (COM(2012)0492),

–  gezien de conclusies van de Raad van 15 oktober 2012 "Aan de basis van democratie en duurzame ontwikkeling: het maatschappelijke engagement van Europa in de externe betrekkingen" (doc. 14535/12),

–  gezien de conclusies van de Raad over EU-steun voor duurzame verandering in samenlevingen in een overgangssituatie, aangenomen tijdens de 3218e zitting van de Raad Buitenlandse Zaken op 31 januari 2013,

–  gezien de mededeling van de Commissie van 15 mei 2013 "Eigen verantwoordelijkheid voor de lokale autoriteiten in de partnerlanden met het oog op beter bestuur en doeltreffender ontwikkelingsresultaten" (COM(2013)0280),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 27 februari 2013 "Een waardig leven voor iedereen: Armoede uitroeien en de wereld een duurzame toekomst geven" (COM(2013)0092),

–  gezien de internationale verbintenissen uit hoofde van het partnerschap van Busan van 2011 voor doeltreffende ontwikkelingssamenwerking,

–  gezien de conclusies van de Raad van 22 juli 2013 over lokale autoriteiten in ontwikkelingssamenwerking (doc. 12584/13),

–  gezien het advies van het Comité van de Regio's inzake "Eigen verantwoordelijkheid voor de lokale autoriteiten in de partnerlanden met het oog op beter bestuur en doeltreffender ontwikkelingsresultaten" (CdR 2010/2013),

–  gezien zijn verklaring van 5 juli 2012 over ontwikkelingseducatie en actief wereldburgerschap(3),

–  gezien het werkdocument van de Commissie "Ontwikkelingseducatie en bewustmaking in Europa" (SWD(2012)0457),

–  gezien de studie van november 2010 over de ervaringen en acties van de belangrijkste Europese actoren op het gebied van ontwikkelingseducatie en bewustmaking(4),

–  gezien de conclusies van het initiatief voor een gestructureerde dialoog van mei 2011(5),

–  gezien de verklaring van Lissabon met het oog op de verbetering en verdieping van de wereldeducatie in Europa voor het jaar 2015(6),

–  gezien de raadpleging over het maatschappelijk middenveld in de ontwikkelingssamenwerking en de raadpleging over plaatselijke autoriteiten in ontwikkeling,

–  gezien het DAC-OESO-Peer Review van de Europese Unie van 2012,

–  gezien de algemene thematische evaluatie van februari 2012 met betrekking tot de steun van de Commissie aan decentralisatieprocessen(7),

–  gezien zijn resolutie van 15 maart 2007 over de rol van lokale overheden in ontwikkelingssamenwerking(8),

–  gezien artikel 48 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie ontwikkelingssamenwerking (A7-0296/2013),

A.  overwegende dat in artikel 208 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) wordt bepaald dat het terugdringen en uiteindelijk uitbannen van de armoede, zoals gedefinieerd in de Europese consensus over ontwikkeling, het hoofddoel van het beleid van de Unie op het gebied van ontwikkelingssamenwerking is;

B.  overwegende dat de Europese consensus inzake ontwikkeling het maatgevende kader voor het EU-ontwikkelingsbeleid blijft;

C.  overwegende dat de EU de vaste politieke wil heeft een gunstig klimaat voor maatschappelijke organisaties op nationaal, regionaal en internationaal niveau aan te moedigen en te bevorderen; overwegende dat de EU erkent dat een sterk maatschappelijk middenveld, in al zijn diversiteit, op zich belangrijk is en een integraal en cruciaal onderdeel is van elke democratie;

D.  overwegende dat de EU de vaste politieke wil heeft een op de mensenrechten gebaseerde aanpak toe te passen in haar ontwikkelingsbeleid en dat de VN‑verklaring over de gemeenschappelijke interpretatie van een op mensenrechten gebaseerde aanpak van ontwikkelingssamenwerking bepaalt dat alle programma's, maatregelen en technische bijstand op het gebied van ontwikkelingssamenwerking moeten bijdragen tot de bevordering van de mensenrechten, zoals die zijn neergelegd in de Universele Verklaring van de rechten van de mens en andere internationale mensenrechteninstrumenten;

E.  overwegende dat democratische verantwoordelijkheid niet alleen regeringen betreft, maar ook maatschappelijke organisaties, lokale overheden en nationale parlementen, die een essentiële schakel vormen tussen burgers en regering en van cruciaal belang zijn om een brede en democratische verantwoordelijkheid voor nationale ontwikkelingsagenda's te verzekeren;

F.  overwegende dat nationale verantwoordingsplicht ook een controlerende rol inhoudt voor de maatschappelijke organisaties, die een cruciale rol spelen in de strijd tegen corruptie en het bevorderen van transparantie;

G.  overwegende dat het OESO-DAC-verslag de EU-instellingen en -organen aanbeveelt meer belanghebbenden uit het maatschappelijk middenveld in een strategische, gestructureerde dialoog te betrekken, doeltreffender te werken aan de capaciteitsopbouw van het maatschappelijk middenveld in partnerlanden en de desbetreffende instrumenten in die zin aan te passen;

H.   overwegende dat het maatschappelijk middenveld en individuele personen, met name de meest gemarginaliseerden, in een legitiem ontwikkelingskader na 2015 de mogelijkheid moeten krijgen om ten volle deel te nemen aan het besluitvormingsproces en aan het toezicht en de rapportage over de geboekte vooruitgang;

I.  overwegende dat de resultaten van de openbare raadpleging over plaatselijke autoriteiten in ontwikkeling wijzen op het verband tussen lokaal democratisch bestuur, decentralisatie en gebiedsgebonden ontwikkeling;

J.  overwegende dat gebiedsgebonden ontwikkeling is gedefinieerd als de interactie tussen diverse belanghebbenden en verschillende bestuursniveaus met het doel te investeren in de lokale capaciteiten (financiële middelen en menselijke en natuurlijke hulpbronnen) om de concurrentievoordelen van een gebied te versterken en de levensstandaard te verhogen;

K.  overwegende dat sterke, transparante en op behoeften gerichte maatschappelijke organisaties en lokale overheden, alsook inclusieve lokale bestuursmaatregelen van essentieel belang zijn voor de democratie en het vredesproces;

L.  overwegende dat lokale autoriteiten van nieuwe en oude lidstaten hun kennis op het gebied van ontwikkelingssamenwerking moeten uitwisselen om de bestaande kloof qua expertise te overbruggen en ervoor te zorgen dat de oude lidstaten kunnen profiteren van de ervaring die de nieuwe lidstaten hebben opgedaan op het gebied van overgangsmaatregelen en structurele hervormingen, hetgeen een waardevolle troef is in het kader van de ontwikkelingssamenwerking;

M.  overwegende dat maatschappelijke organisaties en lokale overheden van cruciaal belang zijn voor duurzame en inclusieve groei, ecologische duurzaamheid, mensenrechten en goed bestuur in de ontwikkelingsagenda na 2015;

N.  overwegende dat evenwichtige langetermijnpartnerschappen tussen Europese maatschappelijke organisaties en hun tegenhangers in de ontwikkelingslanden een belangrijk instrument zijn gebleken voor de ontwikkeling van sterke, onafhankelijke en gediversifieerde maatschappelijke organisaties en initiatieven van uiteenlopende schaal en op verschillende niveaus, van lokaal tot internationaal;

Een gunstig klimaat voor maatschappelijke organisaties en lokale autoriteiten

1.  verwelkomt de recente beleidsontwikkelingen op Europees en internationaal niveau die gericht zijn op een ambitieuzer partnerschap met maatschappelijke organisaties en lokale autoriteiten, met een op de mensenrechten gebaseerde aanpak van ontwikkeling, met inbegrip van economische, sociale en culturele rechten en de internationale verdragen inzake de bescherming van het milieu en de biodiversiteit, alsook een duidelijk engagement om het democratische proces en de democratische verantwoordingsplicht te versterken;

2.  onderstreept dat verantwoorde, op de mensenrechten gebaseerde, inclusieve betrekkingen tussen regeringen, lokale autoriteiten, maatschappelijke organisaties, de particuliere sector en burgers voor de EU, met inbegrip van haar burgers, lokale autoriteiten en particuliere sector, een unieke gelegenheid vormen om duurzame partnerschappen met ontwikkelingslanden op te bouwen;

3.  verzoekt de Commissie en de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) om in overleg met de maatschappelijke organisaties richtsnoeren en uitvoeringsplannen voor een op mensenrechten gebaseerde aanpak in het EU-ontwikkelingsbeleid op te stellen en de toepassing van de EU-richtsnoeren over mensenrechtenverdedigers te bevorderen;

4.  verzoekt de Commissie en de EDEO de bevordering van een gunstig klimaat voor maatschappelijke organisaties en lokale autoriteiten in hun beleid te integreren en hiervan in de lopende onderhandelingen over het ontwikkelingskader na 2015 een prioriteit te maken; onderstreept het belang van een systeem van toezicht dat het mogelijk maakt de vooruitgang bij het creëren van een gunstig klimaat op nationaal niveau te evalueren qua beleid en regelgeving, in overeenstemming met de geldende internationale normen inzake de mensenrechten, alsook betrokkenheid van zoveel mogelijk belanghebbenden en een veelzijdige dialoog; verzoekt de Commissie dit gunstige klimaat te analyseren om inzicht te krijgen in de complexiteit en het specifieke karakter van de actoren uit het maatschappelijk middenveld;

5.  is ernstig bezorgd over de moeilijkheden die maatschappelijke organisaties die met EU‑partners samenwerken in een aantal landen ondervinden en verzoekt de Commissie en de EDEO strategieën uit te werken om deze moeilijkheden te overwinnen en de ondersteuning van maatschappelijke organisaties, die van vitaal belang is, voort te zetten;

6.  wenst dat de EU geïnstitutionaliseerde mechanismen bevordert voor veelzijdige dialoog met betrokkenheid van zoveel mogelijk belanghebbenden bij maatschappelijke organisaties, lokale autoriteiten, de particuliere sector en regeringen in partnerlanden, wat betreft de agenda's voor waardig werk en duurzame en inclusieve groei door een herverdeling van de inkomsten via de overheidsbegroting en wat betreft het creëren van een gunstig klimaat voor zowel maatschappelijke organisaties als lokale autoriteiten; beveelt aan dat de EU voor alle partnerlanden de bepalingen inzake overleg met lokale autoriteiten toepast die in de Overeenkomst van Cotonou voor de ACS-landen zijn vastgelegd;

7.  pleit ervoor dat de EU vrouwenorganisaties en ‑netwerken systematisch betrekt bij de voorbereiding en tenuitvoerlegging van de beleidsdialoog, overeenkomstig de in het EU‑genderactieplan voor ontwikkeling gedane toezeggingen;

8.  uit zijn waardering voor het Beleidsforum over ontwikkelingsvraagstukken, dat ruimte wil creëren voor dialoog met maatschappelijke organisaties en lokale autoriteiten in beleidsdiscussies, en beveelt alle betrokkenen aan van dit forum een strategisch instrument te maken om de beleidsvorming inzake ontwikkeling, met inbegrip van beleidscoherentie voor ontwikkeling, op Europees en internationaal niveau aan te sturen en te beïnvloeden;

Doeltreffendheid van de ontwikkeling

9.  verzoekt de Commissie en de EDEO in de volgende programmeringsperiode voldoende middelen uit te trekken teneinde maatschappelijke organisaties en lokale autoriteiten uit partnerlanden bij te staan om op lokaal, nationaal en internationaal niveau toezicht te houden op beleidscoherentie voor ontwikkeling en de vooruitgang ervan te evalueren;

10.  verzoekt de Commissie en de EDEO te streven naar een partnerschap voor verantwoordelijkheid met het oog op strategische samenwerking tussen gekozen vertegenwoordigers op nationaal en lokaal niveau en maatschappelijke organisaties, dat gebaseerd is op transparantie van de officiële en niet-officiële hulpstromen, een op participatie gebaseerde benadering van ontwikkeling en verantwoordelijkheid voor de impact van beleidsmaatregelen, met inbegrip van sociale verantwoordelijkheid en toezicht op nationaal niveau;

11.  wijst erop dat lokale autoriteiten en maatschappelijke organisaties een belangrijke rol kunnen spelen bij de bestrijding van corruptie op alle niveaus, met inbegrip van belastingontduiking en illegale geldstromen van ontwikkelingslanden;

12.  verzoekt de Commissie de opneming van vertegenwoordigers van lokale autoriteiten in de stuurgroep van het Mondiaal Partnerschap voor doeltreffende ontwikkelingssamenwerking te ondersteunen;

13.  meent dat beleidscoherentie voor ontwikkeling de leidraad moet zijn voor de samenwerking van de Unie met lokale autoriteiten, zodat de lokale economie zich voldoende kan ontwikkelen om de bevolking op gemeenschapsniveau een behoorlijk inkomen te verschaffen;

14.  herinnert eraan dat alle betrokken actoren verantwoording schuldig zijn voor hun inspanningen en resultaten op het gebied van ontwikkeling, en ook de wederzijdse verantwoordingsplicht moeten bevorderen;

15.  verzoekt de Commissie een aanpak te bevorderen die een evenwicht vindt tussen harmonisatie en het initiatiefrecht van maatschappelijke organisaties en lokale autoriteiten; herinnert de Commissie eraan dat vereenvoudiging en harmonisatie van de administratieve procedures voor donoren moeten gebeuren in overleg met maatschappelijke organisaties en lokale autoriteiten;

16.  verwelkomt het voorstel van de Commissie om routekaarten voor de samenwerking met maatschappelijke organisaties op te stellen met het oog op een algemene strategie om deze organisaties bij alle vormen van EU-samenwerking te betrekken; verzoekt de Commissie te verduidelijken hoe maatschappelijke organisaties op zinvolle wijze kunnen bijdragen tot dit proces en ervoor te zorgen dat terdege en in een vroeg stadium van de planningsfase rekening wordt gehouden met hun bijdrage, en dat prioriteiten gezamenlijk worden vastgesteld;

17.  verzoekt de Commissie ook voor lokale autoriteiten stappenplannen per land op te stellen en de mogelijkheid van gezamenlijke stappenplannen voor maatschappelijke ondernemingen en lokale autoriteiten te overwegen;

18.  verzoekt de Commissie beleidscoherentie voor ontwikkeling als een kernelement van toekomstige routekaarten te beschouwen;

19.  roept de Commissie op haar goedkeuring te hechten aan de agenda voor duurzame ontwikkeling en de drie wezenlijke aspecten daarvan (ecologisch, sociaal en economisch) als evenwaardig en onlosmakelijk met elkaar verbonden te beschouwen;

20.  herinnert aan het belang van het partnerschap tussen lokale overheden van Europese en partnerlanden voor het realiseren van duurzame ontwikkeling; dringt er in dit verband bij de EU op aan doeltreffend gebruik te maken van methoden inzake kennisuitwisseling en capaciteitsontwikkeling, inclusief het gebruik van de ervaring met overgangsprocessen die lokale autoriteiten in EU-lidstaten hebben opgedaan;

21.  beveelt aan dat de EU een ruimere agenda goedkeurt om de succesvolle ervaringen met door de EU gefinancierde projecten en initiatieven van zowel maatschappelijke organisaties als lokale autoriteiten uit te breiden;

Decentralisatie en gebiedsgebonden benadering van ontwikkeling

22.  roept de Commissie en de EDEO op een ambitieuzere beleidsdialoog met en in partnerlanden tot stand te brengen om een gebiedsgebonden benadering van ontwikkeling en een alomvattende aanpak van decentralisatie te bevorderen, en in de volgende programmeringsperiode prioriteit te geven aan de versterking van de capaciteit van lokale autoriteiten en maatschappelijke organisaties om het decentralisatieproces te beïnvloeden en te volgen;

23.  herinnert eraan dat een doeltreffend decentralisatieproces hervormingen in de overheidsorganisatie vereist, waaronder de overdracht van bevoegdheden, taken en middelen, alsook de actieve participatie van burgers, via hun vertegenwoordigers, en van maatschappelijke organisaties bij planning en budgettering; verzoekt de Commissie bij de ondersteuning van hervormingen van de gehele overheidssector terdege rekening te houden met decentralisatie en een gebiedsgebonden benadering van ontwikkeling en hiervan een horizontale prioriteit te maken in alle geografische programma's;

24.  onderstreept dat een duurzame gebiedsgebonden benadering van ontwikkeling gebaseerd moet zijn op een verantwoord, transparant en doeltreffend decentralisatieproces; beveelt aan dat de EU een gebiedsgebonden benadering van ontwikkeling en decentralisatie als belangrijke elementen ziet in de strijd tegen armoede in het kader van de toekomstige post-MDG-ontwikkelingsagenda;

25.  herinnert eraan dat een gebiedsgebonden benadering bijdraagt tot doeltreffender ontwikkeling door een versterkte verantwoordelijkheid, een veelzijdige dialoog en programma's met verschillende belanghebbenden en actoren en beleidscoördinatie op subnationaal niveau; verzoekt de Commissie proefprojecten te lanceren om een gebiedsgebonden benadering van ontwikkeling via geografische en thematische programma's te ondersteunen;

26.  herinnert aan de meerwaarde van gedecentraliseerde samenwerking voor de bevordering van een gebiedsgebonden benadering van ontwikkeling alsook decentralisatie; wijst erop dat Europese lokale autoriteiten voor hun tegenhangers in de partnerlanden de ideale samenwerkingspartners zijn op het gebied van decentralisatie, met name fiscale decentralisatie;

27.  wijst op de noodzaak om de expertise en het engagement van EU-personeel, met name bij de delegaties, te versterken wat betreft decentralisatie en de rol van maatschappelijke organisaties en lokale autoriteiten bij duurzame ontwikkeling, ook ten aanzien van de coördinatie met maatschappelijke organisaties, en pleit voor de participatie van maatschappelijke organisaties, met inbegrip van vrouwenorganisaties, om het genderperspectief in deze ontwikkeling te integreren;

Kwetsbare staten

28.  onderstreept dat de EU in het kader van de New Deal voor de inzet in fragiele staten samen met de partnerlanden nationale weerbaarheidsstrategieën zou moeten uitwerken, alsook specifieke programma's die de diepere oorzaken van langdurige kwetsbaarheid moeten aanpakken, dit als onderdeel van ruimere ontwikkelingsstrategieën, die gemeenschapsgerichte en participatieve risicoanalyses, beheersinstrumenten en een diepgaand onderzoek naar de oorzaken van conflicten en kwetsbaarheid omvatten, rekening houdend met de standpunten en zienswijze van de rechtstreeks betrokken plaatselijke bevolking;

29.  herinnert eraan dat weerbaarheid ook een kernthema moet vormen van het partnerschap van de EU met maatschappelijke organisaties en lokale autoriteiten; herhaalt dat het van essentieel belang is de rol van de gemeenschappen door onder hun gezag en leiding gevoerde risicoverminderende activiteiten uit te breiden, de lokale autoriteiten in kwetsbare staten te versterken en tijdens en onmiddellijk na crisissituaties nauw met hen samen te werken; pleit voor partnerschappen met lokale autoriteiten in kwetsbare staten met het oog op de ontwikkeling, overdracht en uitwisseling van administratieve en technische vaardigheden;

30.  herinnert eraan dat plaatselijke verkozenen regelmatig als bemiddelaar optreden tussen strijdende partijen en in dat verband een belangrijke rol spelen bij het voorkomen en oplossen van conflicten;

31.  verzoekt de Commissie en de EDEO richtsnoeren op te stellen om EU-delegaties te helpen bij de omgang met maatschappelijke organisaties en lokale autoriteiten in situaties van crisis en kwetsbaarheid, via een op mensenrechten gebaseerde en genderbewuste benadering;

32.  onderstreept dat indien overheden, met inbegrip van lokale en regionale autoriteiten, niet in staat zijn elementaire dienstverlening te verzekeren, de Commissie zo mogelijk steun moet geven aan partnerschappen met diverse actoren om de dienstverleningscapaciteiten van lokale autoriteiten te ontwikkelen;

33.  uit zijn diepe bezorgdheid over het voorstel van de Commissie om de financiële steun voor dienstverlening te beperken tot maatschappelijke organisaties in de minst ontwikkelde landen en in kwetsbare staten; herinnert eraan dat de belangrijkste meerwaarde van maatschappelijke organisaties in alle landen, ongeacht hun ontwikkelingsniveau, ligt in hun vermogen de behoeften en rechten van arme en gemarginaliseerde groepen te interpreteren en vernieuwende oplossingen voor deze groepen voor te stellen en tegelijk bij te dragen tot een grotere bewustwording en politieke steun om de achterliggende oorzaken van armoede, ongelijkheid en uitsluiting aan te pakken;

Ontwikkelingseducatie en bewustmaking (DEAR)

34.  herinnert eraan dat de schriftelijke verklaring van het Parlement over ontwikkelingseducatie en actief wereldburgerschap pleit voor een Europese strategie voor ontwikkelingseducatie en bewustmaking die met name een kritische reflectie inhoudt over ontwikkelingsbeleid en inzonderheid beleidscoherentie voor ontwikkeling;

35.  verzoekt de Commissie in nauwe samenwerking met maatschappelijke organisaties een overkoepelende strategie voor ontwikkelingseducatie en bewustmaking uit te werken, de financiële middelen hiervoor in de volgende programmeringsperiode te verhogen en in nauw overleg met maatschappelijke organisaties en lokale autoriteiten die bezig zijn met ontwikkelingseducatie en bewustmaking flexibele financieringsmodaliteiten vast te stellen die hun initiatiefrecht eerbiedigen en de participatie van een ruime waaier van deelnemers mogelijk maken;

Programmeringsdocumenten en steuninstrumenten

36.  verwelkomt de toezegging van de Commissie om een systematische politiek-economische analyse op nationaal niveau in te voeren en beveelt aan daarbij ook de politieke en juridische situatie van maatschappelijke organisaties en lokale autoriteiten te onderzoeken;

37.  is van mening dat belastinginkomsten van essentieel belang zijn voor lokale economische ontwikkeling en dat voorrang moet worden gegeven aan de invoering van doeltreffende en werkbare systemen voor het innen van belastingen om een duurzame bron van ontwikkelingsfinanciering te verzekeren;

38.  roept de Commissie op de coördinatie en complementariteit tussen thematische en geografische programma's en instrumenten te verbeteren; herinnert eraan dat maatschappelijke organisaties en lokale autoriteiten moeten worden beschouwd als cruciale partners voor de uitvoering van met name het programma voor mondiale collectieve goederen en in een vroege fase moeten worden geraadpleegd over de vaststelling van zowel geografische als thematische programma's;

39.  herinnert eraan dat lokale autoriteiten in aanmerking komen voor alle programma's van het instrument voor ontwikkelingssamenwerking en verzoekt de Commissie en vertegenwoordigende organisaties van lokale autoriteiten een ruimere participatie van lokale autoriteiten in deze programma's te bevorderen;

40.  verzoekt de Commissie haar steun aan gedecentraliseerde samenwerking en partnerschappen tussen lokale autoriteiten in de EU en in de partnerlanden voort te zetten; wijst erop dat deze partnerschappen doeltreffende instrumenten zijn gebleken voor de versterking van de capaciteit van lokale autoriteiten op gebieden die bijdragen tot het terugdringen van armoede; verzoekt de Commissie om dezelfde reden ook haar steun aan de samenwerking tussen maatschappelijke organisaties in de lidstaten en partnerlanden voort te zetten;

41.  verzoekt de Commissie de uitwisseling van ervaringen en expertise tussen lokale autoriteiten in de lidstaten en partnerlanden te bevorderen om de kennis op relevante gebieden zoals duurzame ontwikkeling en met name goed bestuur te delen en gebruik te maken van de ervaring die de lokale autoriteiten van de EU-lidstaten met overgangsprocessen hebben opgedaan;

42.  roept de Commissie op meer strategische partnerschappen aan te gaan met nationale, regionale en internationale verenigingen en netwerken van lokale autoriteiten;

43.  moedigt de Commissie aan een mix van flexibeler, transparanter en voorspelbaarder financieringsinstrumenten te ontwikkelen om zoveel mogelijk actoren van het maatschappelijk middenveld te bereiken; verzoekt de Commissie deze instrumenten te identificeren en te ontwikkelen via een inclusieve dialoog met maatschappelijke organisaties en verenigingen van lokale autoriteiten die voortbouwt op de gestructureerde dialoog;

44.  verzoekt de Commissie zich in te zetten voor de participatie van maatschappelijke organisaties en lokale autoriteiten in de lopende discussie over gemengde mechanismen in het kader van het EU-platform voor gemengde mechanismen in de context van externe samenwerking; verzoekt de Commissie bindende richtlijnen vast te stellen en inclusieve mechanismen voor effectbeoordeling en controle op te zetten om te verzekeren dat de betrokken bevolking in alle fasen van het project wordt geraadpleegd en inspraak krijgt, en om te verzekeren dat gemengde mechanismen tot het uitbannen van armoede bijdragen;

45.  verzoekt de Commissie tevens ervoor te zorgen dat maatschappelijke organisaties kunnen deelnemen aan alle nieuwe samenwerkingsvormen in het kader van het EU-platform voor externe samenwerking en ontwikkeling;

46.  verzoekt de Commissie om nationale decentralisatie-inspanningen te bevorderen bij de opstelling en uitvoering van overeenkomsten op het gebied van goed bestuur en ontwikkeling, overeenkomsten inzake sectorale hervormingen en overeenkomsten voor staatsopbouw;

o
o   o

47.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

(1) PB C 46 van 24.2.2006, blz. 1.
(2) PB C 33 E van 5.2.2013, blz. 77.
(3) Aangenomen teksten, P7_TA(2012)0302.
(4)https://webgate.ec.europa.eu/fpfis/mwikis/aidco/images/d/d4/Final_Report_DEAR_Study.pdf.
(5)https://webgate.ec.europa.eu/fpfis/mwikis/aidco/images/e/ea/FINAL_CONCLUDING_PAPER.pdf.
(6)http://www.gecongress2012.org/images/2012_GE_Congress_Report_FINAL_11feb201.pdf (p. 27‑31).
(7)http://ec.europa.eu/europeaid/how/evaluation/evaluation_reports/2012/1300_docs_en.htm.
(8) PB C 301 E van 13.12.2007, blz. 249.


Een andere kijk op onderwijs
PDF 242kWORD 39k
Resolutie van het Europees Parlement van 22 oktober 2013 over een andere kijk op onderwijs (2013/2041(INI))
P7_TA(2013)0433A7-0314/2013

Het Europees Parlement,

–  gezien de artikelen 165 en 166 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU),

–  gezien het voorstel van de Commissie van 20 november 2012 met de titel "Een andere kijk op onderwijs: investeren in vaardigheden voor betere sociaal-economische resultaten" (COM(2012)0669),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 28 november 2012 met de titel "Jaarlijkse groeianalyse 2013" (COM(2012)0750),

–  gezien de conclusies van de Raad van 15 februari 2013 over het investeren in onderwijs en opleiding – een reactie op "Een andere kijk op onderwijs: investeren in vaardigheden voor betere sociaal-economische resultaten" en de jaarlijkse groeianalyse 2013,

–  gezien de mededeling van de Commissie van 23 november 2011 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van "Erasmus voor iedereen" – Het programma van de Unie voor onderwijs, beroepsopleiding, jeugd en sport (COM(2011)0788),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 10 september 2012 over het ontwerp van het gezamenlijk verslag 2012 van de Raad en de Commissie betreffende de uitvoering van het nieuwe kader voor Europese samenwerking in jeugdzaken (EU-strategie voor jongeren 2010-2018) (COM(2012)0495) en het bijbehorende werkdocument van de Commissie (SWD(2012)0256),

–  gezien de conclusies van de Raad van 26 november 2012 over onderwijs en opleiding in Europa 2020 – de bijdrage van onderwijs en opleiding aan economisch herstel, groei en banen(1),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 20 december 2011 met de titel "Onderwijs en opleiding in een slim, duurzaam en inclusief Europa" (COM(2011)0902),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 3 maart 2010 getiteld "Europa 2020: Een strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei" (COM(2010)2020),

–  gezien de conclusies van de Raad van 11 mei 2010 over de sociale dimensie van onderwijs en opleiding(2),

–  gezien de resolutie van de Raad van 28 november 2011 over een nieuwe Europese agenda voor volwasseneneducatie(3),

–  gezien de conclusies van de Raad van 12 mei 2009 over een strategisch kader voor Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding (ET 2020)(4),

–  gezien de aanbeveling van de Raad van 20 december 2012 betreffende de validatie van niet-formeel en informeel leren(5),

–  gezien zijn resolutie van 1 december 2011 over de bestrijding van voortijdig schoolverlaten(6),

–  gezien zijn resolutie van 12 mei 2011 over voorschools leren in de Europese Unie(7),

–  gezien zijn resolutie van 12 mei 2011 over "Jeugd in beweging – een kaderinitiatief voor verbetering van de onderwijs- en opleidingsstelsels in Europa"(8),

–  gezien zijn resolutie van 18 mei 2010 over sleutelcompetenties voor een veranderende wereld: uitvoering van het werkprogramma onderwijs en opleiding 2010(9),

–  gezien zijn resolutie van 18 december 2008 over kennis, creativiteit en innovatie dankzij een leven lang leren – uitvoering van het werkprogramma "Onderwijs en opleiding 2010"(10),

–  gezien het advies van het Comité van de regio's van 12 april 2013 getiteld "Een andere kijk op onderwijs"(11),

–  gezien artikel 48 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie cultuur en onderwijs en het advies van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken (A7-0314/2013),

A.  overwegende dat een van de kerndoelstellingen van Europa 2020 bestaat uit het terugdringen van het aantal voortijdige schoolverlaters tot minder dan 10 % en het verhogen van het aantal jongeren met een hogeronderwijsdiploma of een adequate beroepsopleiding tot ten minste 40 %;

B.  overwegende dat in het Strategisch kader voor onderwijs en opleiding 2020 (ET 2020) onder meer wordt aangegeven dat ten minste 95 % van de kinderen tussen de leeftijd van vier jaar en de leerplichtige leeftijd (lagere school) moet deelnemen aan onderwijs voor jonge kinderen, dat het percentage 15-jarigen met onvoldoende vaardigheden in lezen, wiskunde en exacte wetenschappen minder dan 15 % moet bedragen, dat een gemiddelde van ten minste 15 % van de volwassenen (leeftijdsgroep 25-64 jaar) moet deelnemen aan een leven lang leren;

C.  overwegende dat het bevorderen van mobiliteit een van de belangrijkste prioriteiten van de EU is, en overwegende dat een van de 2020-doelstellingen erin bestaat dat 20 % van de EU-afgestudeerden een gedeelte van hun universitaire studie in het buitenland hebben doorgebracht; overwegende dat de mobiliteit van studenten, docenten en werknemers een cruciale rol speelt in de totstandbrenging van de Europese ruimte;

D.  overwegende dat de mobiliteitsprogramma's voor jongeren in de periode 2014-2020 een reële kans moeten bieden op het verwerven van kennis en nieuwe vaardigheden en daarmee bijdragen aan meer werkgelegenheid voor jongeren;

E.  overwegende dat de Commissie er in haar jaarlijkse groeianalyse 2013 voor pleit om door middel van degelijke investeringen in onderwijs en opleiding de groei en het concurrentievermogen te bevorderen en de werkloosheid en de maatschappelijke gevolgen van de crisis te bestrijden;

F.  overwegende dat het werkloosheidspercentage onder jongeren tot 25 jaar in de EU in maart 2013 23,5 % bedroeg, terwijl tegelijkertijd meer dan twee miljoen vacatures niet konden worden ingevuld; overwegende dat in diverse lidstaten het aantal werklozen toeneemt en de duur van de werkloosheid stijgt en dat het afstemmen van vraag en aanbod op de arbeidsmarkt steeds minder efficiënt verloopt;

G.  overwegende dat de aanhoudende economische crisis en bezuinigingsmaatregelen, die gericht zijn op fiscale consolidatie, in diverse lidstaten zware druk uitoefenen op het leven van EU-onderdanen als gevolg van werkloosheid, sociale uitsluiting en armoede; overwegende dat de crisis in extreme gevallen en in het bijzonder bij jongeren tot ondervoeding of psychische problemen leidt; overwegende dat, met name in de lidstaten met de kwetsbaarste economieën, de bezuinigingen in het onderwijs een negatieve invloed hebben gehad op de toegang tot en de kwaliteit van het onderwijs;

H.  overwegende dat de crisis en het besparingsbeleid er rechtstreeks toe hebben geleid dat jongeren moeilijker op school of aan het werk blijven en moeilijker toegang krijgen tot onderwijs en banen; overwegende dat onderwijsuitgaven een investering in de toekomst zijn en derhalve gevrijwaard moeten worden van bezuinigingsmaatregelen;

I.  overwegende dat jongeren steeds moeilijker de overstap van onderwijs naar een baan maken, en dat het gebrek aan formele interactie tussen onderwijsinstellingen en de arbeidsmarkt het risico op hoge werkloosheid in de hand werkt; overwegende dat kwalitatief hoogwaardig beroepsonderwijs afhankelijk is van een nauwe samenwerking tussen de publieke en de private sector, met een hoge betrokkenheidsgraad van de sociale partners;

J.  overwegende dat toegankelijke, flexibele en kwalitatief hoogwaardige vormen van onderwijs en opleiding een cruciale impact hebben op de persoonlijke ontwikkeling en ontplooiing van jonge leerlingen, en tevens hun actief burgerschap en welzijn bevorderen, alsook hun vermogen om bij te dragen aan en te integreren in de maatschappij en de arbeidsmarkt; overwegende dat de euroscepsis onder burgers toeneemt vanwege de economische en sociale problemen;

K.  overwegende dat pesten op school het welzijn van jongeren schaadt en leidt tot onderprestaties en voortijdig schoolverlaten;

L.  overwegende dat open leermiddelen het onderwijs beter, toegankelijker en rechtvaardiger maken en een interactief, creatief, flexibel en op het individu afgestemd leerproces vergemakkelijken door het gebruik van ICT en nieuwe technologieën; overwegende dat open onderwijs bevorderlijk is voor duurzame inzetbaarheid, aangezien een leven lang leren hiermee wordt ondersteund;

M.  overwegende dat bepaalde sectoren, zoals de informatie- en communicatietechnologie (ICT) en de gezondheidszorg, ondanks de hoge jeugdwerkloosheid steeds meer moeite hebben met het vinden van gekwalificeerd personeel voor openstaande vacatures; overwegende dat in sommige lidstaten sprake is van een groeiende kloof tussen de kwalificaties van afgestudeerden en de op de arbeidsmarkt vereiste vaardigheden;

N.  overwegende dat de behoeften van de arbeidsmarkt snel veranderen; overwegende dat moet worden gestreefd naar kwalitatief hoogwaardig onderwijs en individuele ontwikkeling, en dat toekomstige tendensen in de behoeften van de arbeidsmarkt grondig moeten worden bestudeerd teneinde onderwijs- en opleidingsprogramma's aan te passen en te moderniseren om te voorzien in de behoefte aan voldoende basiskennis en strategieën voor een leven lang leren, alsmede om de juiste vaardigheden te koppelen aan de juiste banen, zoals het gebruik van nieuwe technologieën en sociale netwerken, zonder dat dit de academische taak van die programma's als kennisoverdrager in gevaar brengt; overwegende dat de veranderende onderwijsmodellen gepaard moeten gaan met een ontwikkeling van het beroep van docent, bijvoorbeeld op het gebied van vaardigheden en kwalificaties, en status en carrière;

O.  overwegende dat vaardigheden, technologieën en banen snel veranderen en dat iedereen zich gedurende zijn/haar loopbaan diverse keren zal moeten aanpassen aan nieuwe technologieën en derhalve over voldoende degelijke basiskennis moet beschikken;

P.  overwegende dat bewezen is dat initiatieven ter stimulering van de economische groei, de productiviteit en het concurrentievermogen op nationaal niveau een enorme impact hebben op de arbeidsmarkt, met een toename van de werkgelegenheid en de kwaliteit daarvan, alsook een betere integratie van jongeren op de arbeidsmarkt;

Algemene opmerkingen

1.  is ingenomen met de mededeling van de Commissie, in het bijzonder met de grote nadruk die wordt gelegd op de bestrijding van de jeugdwerkloosheid middels investeringen in vaardigheden, waarin zij oproept tot het moderniseren van de hogeronderwijsstelsels alsook de nadruk legt op het bevorderen van beroepsonderwijs en -opleidingen van wereldklasse, flexibele leerpaden, met inbegrip van het bevorderen van open leermiddelen, werkend leren en de betrokkenheid van de sociale partners bij het ontwerpen daarvan; is tevens ingenomen met de maatregelen om het gebrek aan hooggekwalificeerde docenten en trainers aan te pakken, zoals doeltreffendere aanwerving, retentie en professionele ondersteuning van onderwijzend personeel;

2.  is van mening dat de rol van onderwijs veel breder is dan de loutere bewerkstelliging van de economische doelstellingen van Europese en nationale strategieën; bevestigt in dit verband opnieuw dat de belangrijkste missie van onderwijs erin bestaat om individuen voor te bereiden op het leven alsmede op actief burgerschap in steeds complexer wordende samenlevingen;

3.  wijst erop dat veel huishoudens, als gevolg van de economische en financiële crisis, niet langer in staat zijn om de kosten van hoger onderwijs te dragen, hetgeen geleid heeft tot meer schooluitval op dat onderwijsniveau; is van mening dat de lidstaten het recht van eenieder, ongeacht diens financiële situatie, op gratis, universeel en kwalitatief hoogwaardig onderwijs moeten waarborgen;

4.  wijst erop dat grotere talenkennis mobiliteit in de hand werkt en de inzetbaarheid voor werk, begrip voor andere culturen en interculturele relaties verbetert; schaart zich volledig achter het voorstel van de Commissie voor een nieuwe EU-lat voor talenkennis op grond waarvan ten minste 50 % van de 15-jarigen een vreemde taal moet kennen en ten minste 75 % vóór 2020 een tweede vreemde taal moet leren;

5.  onderkent dat slechte taalvaardigheid een obstakel is voor het vrije verkeer van werkenden en het internationale concurrentievermogen van het bedrijfsleven in de Unie, met name in gebieden waar Europese burgers dichtbij de grens met een buurland wonen waar een andere taal wordt gesproken; brengt in herinnering dat het aanleren van een taal op jonge leeftijd over het algemeen als veel effectiever wordt beschouwd;

6.  dringt erop aan dat de mobiliteit van studenten gewaarborgd moet worden, teneinde hun talenkennis en communicatievaardigheden te verbreden, daar ze zich anders niet kunnen aanpassen aan de gemeenschappelijke arbeidsmarkt in de EU;

7.  pleit voor een holistische benadering van onderwijs en opleiding waarbij zowel academische als beroepsgerelateerde aspecten in aanmerking worden genomen en benadrukt opnieuw dat de bredere missie van onderwijs moet worden erkend met het oog op persoonlijke groei en ontwikkeling; dringt er tevens op aan de verwerving en erkenning van competenties op basis van niet-formeel en informeel leren te blijven ondersteunen, en benadrukt de rol van deze manier van leren als onderdeel van een algemene strategie voor een leven lang leren, die gericht is op een geïntegreerde kennismaatschappij met sterke persoonlijkheden en actieve burgers; wijst erop dat de verwezenlijking van een dergelijke strategie afhangt van de mate van onafhankelijkheid die onze jongeren kunnen bereiken;

8.  roept de lidstaten op in het onderwijs en op het gebied van de werkgelegenheid consistente benchmarking toe te passen aan de hand van relevante Europese modellen inzake beste praktijken;

9.  wijst opnieuw op de kerndoelstellingen en -doelen waartoe de EU zich in het kader van de Europa 2020-strategie heeft verbonden, namelijk de verwezenlijking van slimme, inclusieve en groene groei, de totstandbrenging van een sterke en innovatieve Europese Unie en de bevordering van sociale inclusie en meer solidariteit, waarbij burgers tegelijkertijd worden voorbereid op een succesvol en bevredigend leven; wijst op het kerndoel om 3 % van het bbp te besteden aan uitgaven voor onderzoek en innovatie;

10.  verzoekt de lidstaten voorrang te geven aan overheidsuitgaven en investeringen op het vlak van onderwijs, opleiding, onderzoek en innovatie; wijst erop dat bezuinigingen op deze gebieden negatieve gevolgen zullen hebben voor het onderwijs, en dat investeringen op deze gebieden van essentieel belang zijn voor het economisch herstel en het mondiaal concurrentievermogen van de Unie en voor het boeken van vooruitgang bij de verwezenlijking van de Europa 2020-doelstellingen;

11.  vindt het erg belangrijk dat nationale situaties worden geobserveerd en dat er een debat met de belanghebbenden op EU-niveau wordt opgestart over de doeltreffendheid van investeringen in onderwijs en opleiding en de baten daarvan; benadrukt dat onderwijs een garantie vormt voor duurzame ontwikkeling die ongeacht de huidige crisis prioriteit moet blijven;

12.  dringt er bij de lidstaten op aan om middels wetgeving een verbod in te stellen op discriminatie in het onderwijs op grond van geslacht, seksuele geaardheid, genderidentiteit, handicap, godsdienst of overtuiging en leeftijd; dringt er bij de Raad op aan de horizontale antidiscriminatierichtlijn spoedig goed te keuren, aangezien deze van cruciaal belang is voor werkelijke gelijkheid en de bestrijding van vooroordelen en discriminatie, ook op school;

13.  verzoekt de lidstaten gelijke toegang tot onderwijs te waarborgen en maatregelen voor te stellen die voorzien in de behoeften van leerlingen, met extra aandacht voor leden van kwetsbare groepen, zoals mensen die niet deelnemen aan onderwijs, opleiding of werk;

14.  verzoekt om concrete maatregelen om onderwijs en opleiding beter af te stemmen op het beroepsleven, teneinde aan concurrentievermogen te winnen en in te spelen op de toekomstige behoeften van de arbeidsmarkt; herinnert aan het belang van regionaal beleid ter bevordering van de oprichting van regionale kweekvijvers voor innovatie, waarin creatieve ondernemingen, universiteiten, investeerders en culturele instanties worden verenigd om onderwijs en opleiding te bevorderen;

15.  adviseert om onderwijs en wetenschap als prioriteitsgebieden op te nemen in de strategiedocumenten van de lidstaten voor de programmeringsperiode 2014-2020, teneinde middelen te verstrekken voor de ontwikkeling van die gebieden en nieuwe onderwijstechnologieën te introduceren, zoals het opleiden van onderwijzend personeel en het verhogen van de onderwijsnormen;

16.  verzoekt de lidstaten de belangrijkste strategische beleidsuitdagingen zoals vastgesteld in het kader van het Europees semester beter te doen aansluiten op de open coördinatiemethode ter ondersteuning van de lidstaten, teneinde ook in tijden van budgettaire beperkingen te zorgen voor kwalitatief hoogwaardig en toegankelijk onderwijs en dito opleidingen;

Jeugd – investering in de toekomst

17.  wijst erop dat jongeren een groot potentieel hebben en een cruciale rol spelen bij het halen van de Europa 2020-doelstellingen voor onderwijs en werkgelegenheid; herinnert de lidstaten aan het nauwe verband tussen voortijdig schoolverlaten, jeugdwerkloosheid en een gebrek aan werkgerelateerde vaardigheden; wijst er tevens op dat voorschoolse educatie en opvang en de belangrijke rol van ouders de basis leggen voor latere studies en de ontwikkeling van jongeren, maar dat dergelijke educatie uitsluitend op speelse wijze mag worden aangeboden en niet met behulp van schoolmethoden of prestatiedruk;

18.  benadrukt dat jongeren ook het kwetsbaarste deel van de samenleving vormen; acht het van het grootste belang dat jongeren in het kader van de sociale visie van de Europese Unie erkend worden als prioritaire groep en benadrukt het belang van vergroting van de jeugdmobiliteit; verzoekt de lidstaten tevens om anti-pestbeleid te stimuleren om voortijdige schoolverlating terug te dringen en iedereen daadwerkelijke toegang tot onderwijs te bieden;

19.  pleit voor de erkenning en betrokkenheid van jongeren- en maatschappelijke organisaties bij de ontwikkeling en tenuitvoerlegging van strategieën voor een leven lang leren; benadrukt de rol van jongeren- en maatschappelijke organisaties als aanvullende onderwijsverschaffers voor niet-formeel en informeel leren en mogelijkheden voor vrijwilligerswerk, wat bevorderlijk is voor leerlingen en jongeren met betrekking tot de ontwikkeling van zowel transversale vaardigheden als individuele persoonlijke vaardigheden, zoals creatief en kritisch denken, ontwikkelen van initiatief, het verwerken van informatie en het oplossen van problemen, werken in teamverband, communicatie, evenals zelfvertrouwen, leiderschap en ondernemerszin;

20.  verzoekt om erkenning van de kwalificaties die jongeren hebben verworven in het kader van hun studie op een andere dan de eigen universiteit, in het bijzonder in het kader van het Erasmusprogramma;

21.  breekt een lans voor de betrokkenheid van leerlingen en de organisaties waarbij ze zijn aangesloten bij de besluitvorming ten aanzien van onderwijs, en benadrukt het feit dat leren gebaseerd moet zijn op een gestructureerde dialoog met leerlingen, met betrekking tot de totstandbrenging van lesprogramma's en -methodes ter bevordering van een leven lang leren;

22.  dringt er bij de lidstaten op aan de aantrekkelijkheid van beroepsonderwijs en -opleidingen en de arbeidsmarktrelevantie ervan te bevorderen, het een integraal onderdeel van het onderwijsstelsel te maken, en de kwaliteit ervan te waarborgen; pleit voor een sterkere nadruk op de verwerving van basisvaardigheden via formele en informele opleidingen vanaf jonge leeftijd maar ook onder volwassenen, alsmede op transversale vaardigheden, met name door de invoering van opleidingen op het vlak van ondernemerschap en ICT, in samenwerking met het bedrijfsleven, en door de bevordering van creativiteit teneinde jongeren te helpen de arbeidsmarkt te betreden en hun inzetbaarheid te vergroten, alsmede mogelijkheden te creëren om een eigen bedrijf op te zetten; acht het zeer belangrijk dat lidstaten ondersteuningsmechanismen beschikbaar stellen voor startende ondernemingen die het niet gehaald hebben en de bureaucratie beknotten;

23.  onderschrijft het belang van de ontwikkeling en tenuitvoerlegging van op ondernemerschap gebaseerde onderwijsstelsels in heel Europa; benadrukt dat de toegang van studenten tot onderwijs in ondernemerschap niet overal gelijk is en vaak wordt bepaald door de instellingen zelf; roept de lidstaten en de plaatselijke en regionale autoriteiten dan ook op om, in samenwerking met onderwijsinstellingen, lesprogramma's van het basis-, beroeps- en hoger onderwijs te verrijken met elementen van onderwijs in ondernemerschap; is van mening dat daarbij bijzondere aandacht moet uitgaan naar het wegwerken van de ongelijkheden en substantiële verschillen in de ontwikkeling van onderwijs in ondernemerschap, zoals bleek uit een enquête uit 2008 over ondernemerschap in het hoger onderwijs en werd bevestigd tijdens een symposium op hoog niveau in Boedapest in 2011;

24.  onderstreept het feit dat een hoger niveau van kennis en vaardigheden is vereist; benadrukt dat de aantrekkelijkheid en de waarde van de vakken wetenschap, technologie, techniek en wiskunde in het onderwijs moeten worden verhoogd, alsmede van de vakgebieden waar in de toekomst tekorten worden verwacht en die de komende jaren een toenemend aantal gekwalificeerde arbeidskrachten nodig zullen hebben en waarschijnlijk kwalitatief goede, duurzame banen bieden (bijvoorbeeld de groene economie, de zakelijke dienstverlening, ICT, gezondheidszorg en onderwijs); erkent dat de vakken wetenschap, technologie, techniek en wiskunde zeer belangrijk zijn om meer jongeren aan het werk te helpen in perioden van crisis, en pleit tevens voor het juiste evenwicht tussen de verwerving van theoretische kennis en praktische vaardigheden tijdens een studie, zonder daarbij voorbij te gaan aan de studie van de sociale wetenschappen;

25.  verzoekt de lidstaten ook efficiënter onderwijs aan te bieden, met speciale aandacht voor transversale vaardigheden, taalvaardigheden en ondernemersvaardigheden, met het oog op meer EU-brede inzetbaarheid; verzoekt de lidstaten hun burgers te informeren over de rechten van het EU-burgerschap, burgerplichten en verbintenissen, en over manier waarop zij gebruik kunnen maken van hun recht op vrij verkeer in de EU; benadrukt, met het oog op de ontwikkeling van actief burgerschap en maatschappelijke integratie, dat gedurende de hele schoolopleiding ook voldoende aandacht moet worden besteed aan de menswetenschappen;

26.  onderstreept dat lesprogramma's multidisciplinair en gericht op veranderende, overdraagbare vaardigheden moeten zijn, en dat mensen moeten kunnen overstappen tussen studierichtingen; wijst erop dat bijzondere nadruk moet worden gelegd op het onderwijs in vakken en studiegebieden waar volgens nationale en internationale statistieken gebrek aan is in de afzonderlijke lidstaten;

27.  wijst erop dat aandacht moet worden besteed aan de verbinding tussen onderwijs, de verwachtingen van jongeren en de behoeften van de arbeidsmarkt, om ervoor te zorgen dat de overgang van onderwijs naar de arbeidsmarkt eenvoudiger en kwalitatief beter wordt en tevens de autonomie van jongeren wordt gewaarborgd;

28.  benadrukt dat jongeren ondersteund moeten worden, vooral als ze geen onderwijs of opleiding volgen en geen baan hebben (NEET-jongeren), door kwalitatief hoogwaardige stages en plaatsen in het leerlingwezen, tweedekansonderwijsprogramma's en beproefde programma's voor duaal leren en werkend leren te stimuleren, alsmede specifieke maatregelen ter bevordering van hun toegang tot hoger onderwijs en hun actieve integratie in opleidingen en banen; ziet dit als waardevolle stappen in de overgang van onderwijs naar het beroepsleven en ten behoeve van een lagere jeugdwerkloosheid;

29.  verzoekt de lidstaten maatregelen te nemen om de deelneming van werknemers en werklozen aan om- en bijscholingsprogramma's te verhogen teneinde de risico's van werkloosheid, in het bijzonder langdurige werkloosheid, voor werknemers met steeds minder gevraagde beroepsactiviteiten te verminderen;

30.  roept de lidstaten op werkgevers aan te moedigen meer kwalitatief hoogwaardige stageplaatsen te bieden, duidelijke kwaliteitscriteria op te stellen om misbruik te voorkomen, en de administratieve procedures voor ondernemingen die jongeren werk of opleidingsmogelijkheden bieden ter verbetering van hun carrièremogelijkheden, te vereenvoudigen;

31.  wijst de lidstaten op de rol van de EU-programma's bij de bevordering van onderwijs, mobiliteit, taalvaardigheden, actief burgerschap, Europese waarden, culturele bewustwording en andere waardevolle vaardigheden die één voor één bijdragen tot een betere inzetbaarheid op de arbeidsmarkt en het intercultureel begrip van jongeren vergroten; acht ondersteuning hiervan in het kader van het meerjarig financieel kader (MFK) voor de periode 2014-2020 noodzakelijk, waarbij de nadruk moet liggen op leermobiliteit, samenwerking en beleidshervorming;

32.  wijst op de meerwaarde van een buitenlandervaring voor voortijdige schoolverlaters en jongeren zonder diploma bij het zoeken naar een baan; is van mening dat het Erasmus+-programma ook voor deze groep een uitstekend kader is waarbinnen zij een gedeelte van hun beroepsopleiding in het buitenland kunnen volgen;

33.  is ingenomen met de hernieuwde aandacht voor de totstandbrenging van automatische erkenning van vergelijkbare academische titels en de doelstelling om alle studenten op gelijke voet te plaatsen, ongeacht waar zij hun diploma hebben ontvangen; verzoekt de lidstaten in dit verband hun inspanningen voor de erkenning van academische titels te vergroten;

34.  onderstreept dat het zeer moeilijk kan zijn om toe te treden tot de arbeidsmarkt na het afronden van een studie, een lange periode van werkloosheid en gedwongen inactiviteit, met name in perioden van crisis, zoals op dit moment het geval is; dringt er bij de lidstaten op aan het noodzakelijke steunbeleid vast te stellen om deze problemen aan te pakken;

35.  dringt er bij de lidstaten op aan om te investeren in arbeidsmarktactiveringsmechanismen en werkgelegenheidsregelingen, om werkervaring aan te bieden en werkgelegenheidskansen te bevorderen, om betere begeleiding te bieden en op maat gesneden loopbaanbegeleidingscentra in te richten, en om opleidingen of opfriscursussen aan te bieden aan jongeren die hun baan hebben verloren of net het formele onderwijsstelsel hebben doorlopen, teneinde ervoor te zorgen dat zij onafhankelijk kunnen worden, een zelfstandig leven kunnen leiden en een loopbaan kunnen ontwikkelen;

36.  roept de lidstaten op tot een snelle invoering van de Europese Jeugdgarantie, opleidingen op de werkplek, plaatsen in het leerlingwezen en duale leermodellen die eenvoudig toegankelijk en loopbaangericht zijn, en om passende arbeidsvoorwaarden met een sterke leercomponent aan te bieden die gekoppeld zijn aan een kwalificatieproces, en om samen te werken met de regio's teneinde ervoor te zorgen dat het Werkgelegenheidsinitiatief voor jongeren daadwerkelijk een aanvulling vormt op regionale en nationale maatregelen ter bestrijding van de jeugdwerkloosheid; wijst erop dat dit soort tijdelijke banen moet dienen als opstapje naar permanent werk; dringt er tevens op aan om als bijkomend middel gebruik te maken van de financieringsinstrumenten van het cohesiebeleid;

37.  benadrukt dat de Jongerengarantie geen vervanging mag zijn voor de structurele inspanningen en hervormingen waarmee de onderwijsstelsels en arbeidsmarkten in bepaalde lidstaten op toekomstige uitdagingen moeten worden voorbereid;

38.  verzoekt de lidstaten te voorkomen dat er nog minder middelen worden uitgegeven ter ondersteuning van de werkgelegenheid en het opleidingsniveau van jongeren; benadrukt dat hiertoe bij voorkeur gebruik moet worden gemaakt van de middelen en instrumenten van de Jeugdgarantie; is van mening dat de lidstaten daarnaast moeten putten uit de middelen van het cohesiebeleid, in het bijzonder die voor projecten ter bevordering van de werkgelegenheid en het opleidingsniveau van jongeren;

39.  pleit voor een geïntegreerde aanpak waarbij de financieringsmogelijkheden die het Europees Sociaal Fonds (ESF), het Cohesiefonds en nationale financieringsbronnen bieden, worden aangewend om een slimme groei te bewerkstelligen; benadrukt de rol van het ESF bij het ondersteunen van investeringen in onderwijs en opleiding, vaardigheden en een leven lang leren; dringt er derhalve op aan om het totale aandeel van het ESF in de middelen die zijn toegewezen voor het cohesiebeleid, op minimaal 25 % te houden; acht het ook van belang dat de lidstaten hun onderwijsinstellingen duidelijker wijzen op andere financieringsmogelijkheden die de EU voor onderwijsdoeleinden biedt;

40.  onderstreept de noodzaak om docenten bewust te maken van sleutelvaardigheden, zoals technieken om te leren studeren, sociale en burgerschapsvaardigheden, initiatief nemen, culturele bewustwording en zelfexpressie; herinnert derhalve aan het belang van investeren in een leven lang leren voor docenten;

41.  wijst erop dat het subnationale niveau over de meest accurate en actuele informatie inzake de regionale arbeidsmarkt beschikt en dat plaatselijke en regionale overheden een belangrijke rol kunnen spelen bij het in kaart brengen van hiaten in het aanbod van vaardigheden, het aanbieden van geschikte programma's voor omscholing en beroepsopleiding en het bevorderen van investeringen waarmee plaatselijke behoeften worden vervuld;

42.  onderstreept dat in veel afgelegen, benadeelde microregio's de fysieke bereikbaarheid van scholen grote problemen oplevert, waardoor het aantal voortijdige schoolverlaters toeneemt; verzoekt de lidstaten, gezien de grote financiële moeilijkheden waarmee de meeste Europese burgers geconfronteerd worden, concrete maatregelen te nemen om dergelijke hinderpalen te overwinnen;

43.  juicht de oprichting van de Europese Alliantie voor leerlingplaatsen toe; verzoekt de lidstaten om beroepspraktijken in hun hervormingen en maatregelen op te nemen als onderdeel van de plannen de Jongerengarantie te realiseren en om Europese en nationale financiering aan te trekken om dat doel te bereiken;

Grote nadruk op partnerschappen

44.  benadrukt het feit dat sterke partnerschappen leunen op synergieën tussen financiële en menselijke hulpbronnen en bijdragen aan de kosten van een leven lang leren, wat met name van belang is in tijden van bezuinigingen en helpt voorkomen dat de publieke investeringen in de werkgelegenheid en het opleidingsniveau van jongeren verder dalen; wijst erop dat partnerschappen tevens positieve gevolgen hebben voor onderwijs en opleiding door hun bijdrage aan de verbetering van de kwaliteit en toegankelijkheid ervan, onder volledig behoud van de integriteit en onafhankelijkheid van onderwijsinstellingen;

45.  pleit voor verbetering van de sociale en burgerdialoog inzake onderwijs en opleiding op zowel nationaal als EU-niveau, alsook voor versterking van de rol van de sociale partners bij de beleidsvorming;

46.  is van mening dat het stimuleren van publiek-private partnerschappen een belangrijke stap is in de richting van een gedeelde verantwoordelijkheid voor onderwijs en loopbaanontwikkeling, met als doel afgestudeerden te helpen zich sneller aan te passen aan de vereisten van het bedrijfsleven en de markt, alsmede ervoor te zorgen dat er extra bronnen beschikbaar zijn voor de aanpassing van het leerproces aan technologische veranderingen;

47.  wijst erop dat de mededeling van de Commissie van 20 november 2012 met de titel "Een andere kijk op onderwijs: investeren in vaardigheden voor betere sociaal-economische resultaten" geen concrete uitvoeringsmaatregelen bevat voor samenwerking tussen de onderwijssector en verschillende sociale- en zakenpartners; verzoekt de Commissie de privésector actief te verzoeken om steun en initiatieven alsook andere vormen van samenwerking ter verbetering van het onderwijs, teneinde studenten beter voor te bereiden op de overgang van het onderwijs naar de arbeidsmarkt;

48.  verzoekt de lidstaten de samenwerking en partnerschappen tussen bedrijven en de onderwijssector op alle niveaus te verbeteren, met inbegrip van sociale partners en werkgevers, en studenten en jongerenorganisaties, in het bijzonder met betrekking tot het uitstippelen van lesprogramma's, het begeleidingsaanbod en het aanbod van onderwijs, opleidingen en specialisatie, met een scala aan lesprogramma's die beter zijn afgestemd op de vraag op de arbeidsmarkt en bijdragen tot een duurzame oplossing van het probleem van vaardigheden die niet aansluiten op de arbeidsmarkt; pleit tevens voor verbetering van de sociale en burgerdialoog op zowel nationaal als EU-niveau, alsook voor versterking van de rol van de sociale partners bij de beleidsvorming;

49.  is ingenomen met de kennisovereenkomsten en overeenkomsten voor sectorspecifieke vaardigheden die zijn opgenomen in het Commissievoorstel inzake het nieuwe meerjarige programma op het vlak van onderwijs, opleiding, jeugd en sport; ziet deze overeenkomsten als innovatieve en duurzame manieren om het menselijk kapitaal te vergroten;

50.  benadrukt de gedeelde verantwoordelijkheid van de verschillende partijen op het gebied van een leven lang leren, zoals onderwijsinstellingen, overheden, ondernemingen alsook de individuen die verantwoordelijk zijn voor hun eigen leven;

51.  verzoekt de Commissie en de lidstaten het concept van kostendeling als een manier om onderwijs te financieren, zorgvuldig onder de loep te nemen; waarschuwt ervoor dat kostendelingsmechanismen niet ten koste van het individu mogen worden opgelegd; benadrukt dat bij hervormingen van onderwijs- en opleidingsstelsels voorrang moet worden gegeven aan rechtvaardigheid en gelijke toegang;

52.  verzoekt om nauwere samenwerking tussen onderwijsinstellingen en -aanbieders, het bedrijfsleven, sociale partners, maatschappelijke organisaties en plaatselijke, regionale en nationale autoriteiten, alsmede diensten voor arbeidsvoorziening, teneinde optimale werkmethoden uit te wisselen, partnerschappen te bevorderen en samen te werken aan een goed aanbod van hoogstaande praktijkervarings- en stageplaatsen als een doeltreffend middel voor het opvullen van vacatures en de duurzame integratie van mensen in een overgangsperiode van onderwijs naar beroep; benadrukt dat deze praktijken moeten overeenstemmen met de maatregelen en initiatieven die op EU-niveau worden genomen; dringt er tevens op aan meer gebruik te maken van de diverse beschikbare EU-programma's en fondsen, met name regionale fondsen;

53.  acht de erkenning van het belang van bundeling van publieke en private investeringen in onderwijs en opleidingen cruciaal; onderstreept tegelijkertijd dat mogelijke ongewenste neveneffecten, zoals verminderde toegang voor sociaal-economisch achtergestelde groepen tot onderwijs en opleidingen, moeten worden vermeden;

Het perspectief van een leven lang leren

54.  wijst op de demografische veranderingen in de Unie, zoals de vergrijzing, lage geboortecijfers, de braindrain en de vlucht van menselijk kapitaal; wijst dientengevolge op de noodzaak om een leven lang nieuwe vaardigheden te blijven verwerven, teneinde het hoofd te bieden aan de uitdagingen van de wereldeconomie en de veranderingen in de vraag naar vaardigheden op de arbeidsmarkt;

55.  acht het van belang dat onderwijs erkend wordt als een mensenrecht waartoe iedereen toegang moet hebben, ten behoeve van de persoonlijke en maatschappelijke ontwikkeling en de verwerving van vaardigheden voor het hele leven; spoort de lidstaten aan om de vrije toegang tot leermiddelen en wetenschappelijke materialen te verbeteren teneinde de kosten van onderwijs en onderzoek te verlagen, met name in het licht van de recente bezuinigingen op deze gebieden in de gehele Unie;

56.  spoort de lidstaten aan samenwerking en synergieën op het vlak van een leven lang leren te bevorderen, vooral om de toegang tot scholing te verbeteren en de lesprogramma's van onderwijsinstellingen dusdanig vorm te geven, aan te passen en te moderniseren – bijvoorbeeld door middel van de zich snel ontwikkelende mogelijkheden voor digitaal leren en open leermiddelen – dat aan de verwachtingen van jongeren wordt voldaan en de nieuwe uitdagingen in onze wereld van nu het hoofd kan worden geboden;

57.  is verheugd over het door de Commissie aangekondigde initiatief inzake het openstellen van het onderwijs, dat bedoeld is om het onderwijs, opleidingen en onderwijsstelsels efficiënter, toegankelijker en rechtvaardiger te maken door een betere integratie van ICT en nieuwe technologieën in onderwijs en opleiding; roept alle lidstaten op initiatieven voor het openstellen van onderwijs aan te moedigen;

58.  wijst met bezorgdheid op de zeer grote verschillen met betrekking tot beschikbare ICT-middelen en -kennis op scholen en instellingen voor het hoger onderwijs tussen en binnen de lidstaten; benadrukt dat het gebruik van ICT-infrastructuur en -kennis in alle onderwijs- en opleidingssectoren moet worden geïntegreerd, teneinde studenten zo optimaal mogelijk voor te bereiden op het digitale tijdperk;

59.  wijst opnieuw op het belang van kwalitatief hoogwaardig onderwijs voor docenten en opleiders dat moet worden aangevuld met mobiliteit en beroepstrainingen voor onderwijzend personeel gedurende hun gehele loopbaan; benadrukt het feit dat de selectie en opleiding van docenten, met inbegrip van opleiding op de werkplek, van essentieel belang zijn om de algemene kwaliteit van het onderwijsstelsel te waarborgen;

60.  benadrukt de noodzaak van innovatieve lesmethoden en -inhoud, gericht op het overbrengen van didactische vaardigheden aan de leerlingen ("lerend leren"), waarbij ook rekening wordt gehouden met leerlingen uit kwetsbare sociale groepen of leerlingen met bijzondere onderwijsbehoeften; wijst met name op de snelle veranderingen op het vlak van ICT, digitale media en onderwijs in ondernemerschap; onderstreept de belangrijke rol van andere opvoeders (bijv. jeugdwerkers, volwassenenopleiders, loopbaanadviseurs en ouders) en hun waardevolle onderlinge samenwerking om in te spelen op het veranderende karakter van het onderwijs;

61.  verzoekt de lidstaten met klem om te investeren in een leven lang leren voor docenten, om zo hun professionele en persoonlijke ontwikkeling te ondersteunen, de status van docenten te verhogen en hun arbeidsvoorwaarden te verbeteren; wijst tevens op de mogelijke voordelen van het opdoen van leservaring door docenten in een ander Europees land;

62.  verlangt dat de figuur van docent wordt opgewaardeerd en de nodige erkenning krijgt teneinde de kwaliteit van het onderwijs voor leerlingen te verbeteren;

63.  benadrukt het belang van het invoeren van uniforme en objectieve criteria voor de beoordeling van de effectiviteit en doeltreffendheid van de werkzaamheden van docenten en hun invloed op de academische resultaten en persoonlijke ontwikkeling van studenten;

64.  wijst op het belang van geïndividualiseerde leerpaden om mensen te helpen hun hele leven hun productieve, sociale en economische vaardigheden te actualiseren en verbeteren; acht individuele coaching, begeleiding en mentoring bij uitstek een middel voor de overdracht van kennis en expertise, alsmede voor het vaststellen van persoonlijke kwaliteiten en vereiste competenties met betrekking tot een bepaald beroep;

65.  is van mening dat verbreding van de toegang tot onderwijs een topprioriteit voor de Unie moet zijn en dat daarbij specifiek oog moet zijn voor mensen die vooralsnog over onvoldoende basisvaardigheden beschikken; spoort de lidstaten aan specifieke maatregelen te treffen in de vorm van financiële steun voor mensen met een lagere sociaal-economische achtergrond, teneinde ervoor te zorgen dat iedereen de kans krijgt het hoogst mogelijke onderwijsniveau te bereiken alsook om ervoor te zorgen dat wordt voorzien in de behoeften en het welzijn van leerlingen;

66.  verlangt van de lidstaten dat zij zorgen voor een onderwijsstelsel dat ingaat op de behoeften van alle toekomstige studenten gedurende hun hele studietijd, teneinde een inclusief en geïntegreerd onderwijs- en opleidingsstelsel te bevorderen en te waarborgen, alsmede om ondersteunende, op de uiteenlopende behoeften toegesneden regelingen en geïndividualiseerde trajecten aan te bieden, met name aan sociaal kwetsbare groepen die het risico van niet-deelname of uitsluiting lopen, zoals Roma en andere minderheden, migranten en mensen met een geestelijke en/of lichamelijke handicap en bijzondere onderwijsbehoeften;

67.  benadrukt dat gendergelijkheid moet worden geïntegreerd in de wetgeving, met name op het vlak van wetenschap, technologie, techniek en wiskunde, waar vrouwen sterk ondervertegenwoordigd zijn, teneinde beroepssegregatie en beloningsdiscriminatie tegen te gaan, alsmede om discriminatie in het onderwijs op grond van geslacht en seksuele geaardheid uit te bannen, en pleit voor beleid waarmee het voor de meest kwetsbare en achtergestelde groepen, met inbegrip van ouderen, aantrekkelijk wordt om verder te leren en waarmee hun sociale inclusie wordt gewaarborgd; spoort de lidstaten in dit verband aan specifieke maatregelen in te voeren in de vorm van praktische bijstand, financiële steun of bijscholing;

68.  verlangt van de lidstaten dat zij studenten uit kansarme families tijdens hun studie een breed scala aan ondersteunende structuren bieden, zoals stipendia, beurzen, studieleningen tegen gunstige voorwaarden, studiebegeleiding, mentoring en ondersteuning bij netwerkvaardigheden, om voortijdig schoolverlaten in het secundair en tertiair onderwijs te voorkomen en hen op tertiair niveau te helpen toegang te krijgen tot het Erasmusprogramma, waarin de participatiegraad van studenten uit gezinnen met een laag inkomen momenteel lager dan gemiddeld is, en hen te helpen bij het vinden van goede stageplekken in het bedrijfsleven, het openbaar bestuur en bij de media, zodat ze passende werkervaring kunnen opdoen en een ondersteunend netwerk kunnen opbouwen om hun kansen op werk in de toekomst te vergroten, en zodat hun specifieke standpunten in de institutionele cultuur worden geïntegreerd;

69.  dringt aan op een doelgerichte aanpak met betrekking tot de beroepsopleiding van kinderen met speciale onderwijsbehoeften en van kinderen en volwassenen met een handicap, teneinde hun toegang tot onderwijs te verbreden, hun familie te ondersteunen en het hen mogelijk te maken hun potentieel te benutten;

70.  is van mening dat alle lidstaten zich flink moeten inspannen om de uitvalpercentages terug te dringen en zo de kerndoelen van de Europa 2020-strategie, waarin wordt gestreefd naar een percentage onder de 10 %, te verwezenlijken door kwalitatief hoogwaardige programma's voor voor- en vroegschoolse educatie, ontwikkeling en opvang op te zetten die aansluiten bij de leeftijdsgroep, de hele periode van de vroege kinderjaren – van de geboorte tot zesjarige leeftijd – bestrijken en voor alle kinderen gelijkelijk toegankelijk zijn;

71.  herinnert eraan dat het aanbieden van een breed scala aan buitenschoolse activiteiten en het betrekken van de ouders bij het onderwijsproces van essentieel belang zijn om ongelijkheid als gevolg van een achterstand in de vroege kinderjaren aan te pakken, te voorkomen dat kansarme scholieren onderwijs volgen in speciale, gesegregeerde scholen, en een einde te maken aan de overdracht van armoede en sociale uitsluiting van de ene generatie op de andere, waarbij aan relevante belanghebbenden, zoals gevestigde plaatselijke ngo's, een rol kan worden toegewezen bij het toezicht;

72.  deelt de bezorgdheid van de Commissie over de schrikbarend lage participatiegraad in het volwassenenonderwijs in de meeste lidstaten, met een EU-gemiddelde van 8,9 %; benadrukt derhalve dat de aandacht moet uitgaan naar laagopgeleide volwassenen en naar de rol van volwassenenonderwijs en -scholing voor deze groepen mensen, alsmede naar intergenerationeel leren; wijst op de mogelijkheden die digitaal leren en open leermiddelen kunnen bieden met betrekking tot de toegang tot onderwijs en opleiding; wijst op het belang van het bevorderen van digitale geletterdheid en de toegang tot en het gebruik van ICT voor alle leeftijdscategorieën van de bevolking;

73.  verzoekt de lidstaten, met het oog op sociale solidariteit en om demografische uitdagingen het hoofd te bieden, vrijwilligerswerk voor alle leeftijdscategorieën te bevorderen, en raadt hen met klem aan opleidingen te stimuleren die nodig zijn in de zorg- en ondersteunende sector;

74.  wijst op de mogelijkheden van een groot aantal open cursussen online (MOOC's) met betrekking tot de toegankelijkheid van hoogstaand onderwijs voor iedereen, aangezien hiermee flexibele en creatieve leermanieren mogelijk worden gemaakt, de gelijkheid van alle studenten wordt bevorderd en tevens de onderwijskosten voor zowel studenten als universiteiten worden verlaagd;

75.  erkent dat het afrekenen met de vooroordelen waardoor studenten niet voor leertrajecten kiezen die er niet om bekend staan dat ze opleiden tot hoog aangeschreven carrières en posities in de samenleving, van cruciaal belang is voor de bestrijding van de werkloosheid, alsmede beroepsopleidingen en informeel onderwijs aantrekkelijker maakt; benadrukt evenwel dat studenten in perioden van hoge jeugdwerkloosheid op actieve wijze moeten worden geïnformeerd over hun reële kansen op werk, op basis van hun onderwijskeuzes; dringt er in dit verband bij de lidstaten op aan dat zij programma's voor de beroepsoriëntatie en de begeleiding van leerlingen bij de beroepskeuze stimuleren;

76.  beschouwt de invoering van systemen voor beroepsoriëntatie en loopbaanontwikkeling als een belangrijke stap om jongeren de juiste koers te laten varen bij het kiezen van hun opleiding en carrière, en is van mening dat dit hun motivatie om te studeren en een beroepsopleiding te volgen, zal vergroten;

77.  is sterk voorstander van het creëren van een Europese ruimte van vaardigheden en kwalificaties met het oog op transparantie en de erkenning van kwalificaties in beroepsonderwijs of -opleidingen of het hoger onderwijs; stelt voor om in voorkomend geval de erkenning ook te laten gelden voor kwalificaties die zijn verworven buiten het formele onderwijs- en opleidingsstelsel om, aangezien hierdoor de zelfredzaamheid van jongeren en hun democratische betrokkenheid en sociale integratie worden bevorderd en mensen de arbeidsmarkt (opnieuw) kunnen betreden;

78.  benadrukt het belang van de tijdige uitvoering en verslaglegging over de uitvoering van initiatieven ter verbetering van de grensoverschrijdende erkenning van kwalificaties binnen de Unie, in het bijzonder het Europees kwalificatiekader, het Europees puntenoverdrachtsysteem (ECTS) en het Europees transfersysteem voor leerresultaten in het beroepsonderwijs (ECVET);

79.  verzoekt de lidstaten een vergelijkend kader voor universitaire titels te ontwikkelen dat een referentiepunt biedt voor in het kader van onderwijsstelsels genoten onderwijs en verworven vaardigheden;

80.  dringt er bij de lidstaten op aan dat zij regelmatig, in samenwerking met de relevante belanghebbenden, controleren en beoordelen of zij er met hun onderwijsstelsel en -programma's in geslaagd zijn de leden van kwetsbare sociale groepen te bereiken, of zij erin geslaagd zijn om op alle niveaus gelijkelijk toegankelijk, inclusief en hoogstaand onderwijs te waarborgen en of de binnen hun onderwijs- en opleidingsstelsel aangeleerde vaardigheden de beroepsmatige inzetbaarheid van de studenten, hun maatschappelijke integratie en hun actieve burgerschap inderdaad vergroot hebben; verzoekt de lidstaten tevens zo snel mogelijk gevolg geven aan de onderwijsgerelateerde aanbevelingen van het Europees semester en andere aanbevelingen van de Commissie;

81.  verzoekt de Commissie te controleren of de lidstaten de nodige stappen hebben ondernomen om hun onderwijsstelsel te hervormen teneinde de bovengenoemde doelstellingen te verwezenlijken;

o
o   o

82.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de regeringen en parlementen van de lidstaten.

(1) PB C 393 van 19.12.2012, blz. 5.
(2) PB C 135 van 26.5.2010, blz. 2.
(3) PB C 372 van 20.12.2011, blz. 1.
(4) PB C 119 van 28.5.2009, blz. 2.
(5) PB C 398 van 22.12.2012, blz. 1.
(6) PB C 165 E van 11.6.2013, blz. 7.
(7) PB C 377 E van 7.12.2012, blz. 89.
(8) PB C 377 E van 7.12.2012, blz. 77.
(9) PB C 161 E van 31.5.2011, blz. 8.
(10) PB C 45 E van 23.2.2010, blz. 33.
(11) PB C 139 van 17.5.2013, blz. 51.


EU-pretoetredingsmiddelen: rechtsstelsels en de strijd tegen corruptie
PDF 303kWORD 51k
Resolutie van het Europees Parlement van 22 oktober 2013 over het begrotingsbeheer van de pretoetredingsmiddelen van de Europese Unie op het gebied van de rechtsstelsels en de strijd tegen corruptie in de kandidaat-landen en potentiële kandidaat-landen (2011/2033(INI))
P7_TA(2013)0434A7-0318/2013

Het Europees Parlement,

–  gezien de mededelingen van de Europese Commissie over de toetredingsstrategie en de voornaamste uitdagingen voor de jaren 2007-2008, 2008-2009, 2009-2010, 2010-2011, 2011-2012 en 2012-2013,

–  gezien de meerjarige indicatieve financiële kaders, indicatieve meerjarenplannen, nationale programma's en projectfiches waarover tussen de Commissie en de respectieve kandidaat-landen en potentiële kandidaat-landen is onderhandeld,

–  gezien Speciaal Verslag nr. 12/2009 van de Europese Rekenkamer over de doeltreffendheid van de projecten van de Commissie op het gebied van justitie en binnenlandse zaken voor de westelijke Balkan,

–  gezien Speciaal verslag nr. 16/2009 van de Rekenkamer over het beheer door de Europese Commissie van pretoetredingssteun aan Turkije,

–  gezien Speciaal verslag nr. 14/2011 van de Rekenkamer getiteld "Is door de EU-steun de capaciteit van Kroatië om na de toetreding financiële middelen te beheren toegenomen?",

–  gezien Speciaal verslag nr. 18/2012 van de Rekenkamer over bijstand van de Europese Unie aan Kosovo(1) op het gebied van de rechtsstaat,

–  gezien de thematische evaluatie van de Commissie van het rechtswezen en de grondrechten in Turkije van oktober 2012,

–  gezien de thematische evaluatie van de Commissie van de rechtsstaat, de hervorming van het rechtswezen en de strijd tegen corruptie en georganiseerde misdaad in de westelijke Balkan – delen 2 en 3 van mei 2012 en februari 2013,

–  gezien de informatieve nota van de Commissie van maart 2013(2) over het gebruik van de pretoetredingsmiddelen op het gebied van de rechtsstelsels en de strijd tegen corruptie in de landen van de westelijke Balkan en Turkije,

–  gezien het voortgangsverslag 2012 voor de kandidaat-landen en potentiële kandidaat-landen,

–  gezien artikel 48 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole en het advies van de Commissie buitenlandse zaken (A7-0318/2013),

A.  overwegende dat kandidaat-landen en potentiële kandidaat-landen hun inspanningen moeten voortzetten om hun rechtsstelsels te verbeteren en corruptie te bestrijden als dat noodzakelijk wordt geacht voor toetreding, zelfs als ze in de tussentijd EU‑lidstaten zijn geworden; overwegende dat de Europese Raad tijdens de topconferentie van Helsinki in 1999 aan Turkije de status van kandidaat-land voor het EU-lidmaatschap heeft verleend en dat de het toetredingspartnerschap EU-Turkije in 2001 werd goedgekeurd, en overwegende dat tijdens de bijeenkomst van de Europese Raad in Thessaloniki in 2003 het stabilisatie- en associatieproces werd bekrachtigd als het EU-beleid inzake de landen van de westelijke Balkan waardoor deze landen in aanmerking komen voor toetreding tot de EU; overwegende dat het instrument voor pretoetredingssteun (IPA) niet de enige manier is waarop de EU de hervorming van de rechtsstaat in Bosnië en Herzegovina en Kosovo ondersteunt, aangezien ook steun voor de hervorming van het rechtsstelsel in Kosovo wordt geboden via Eulex, en tussen 2003 en 2012 in Bosnië en Herzegovina een politiemissie werd uitgevoerd;

B.  overwegende dat de handhaving van de beginselen van de rechtsstaat, voornamelijk via de hervorming van het rechtsstelsel en de strijd tegen corruptie en georganiseerde misdaad in de landen op de westelijke Balkan en in Turkije door de Commissie als belangrijkste prioriteit worden gezien, en overwegende dat sinds 2012 de "nieuwe aanpak" wordt gehanteerd in het kader van het uitbreidingsbeleid waarbij de hervorming van het rechtsstelsel en binnenlandse aangelegenheden vroeg in het toetredingsproces aan de orde komen via een nieuwe onderhandelingsmethode, waarin onder andere duidelijke prioriteiten en voorwaarden worden gesteld op de in hoofdstuk 23 en 24 genoemde terreinen, met als doel beter prioriteiten te kunnen aanbrengen bij de financiële steun in het kader van IPA II;

C.  overwegende dat de Europese Unie financiële steun verleent aan kandidaat-landen en potentiële kandidaat-landen via het instrument voor pretoetredingssteun (IPA) dat de programma's TPA, Phare en Cards uit 2007 vervangt, en overwegende dat alle kandidaat-landen en potentiële kandidaat-landen met uitzondering van IJsland baat hebben bij EU‑pretoetredingsfondsen in het kader van de hervorming van hun rechtsstelsel en de strijd tegen corruptie;

D.  overwegende dat het nieuwe pretoetredingsinstrument IPA II strategischer, efficiënter en gerichter moet zijn dan zijn voorgangers, om op de lange termijn resultaten te boeken door deze landen beter klaar te stomen voor het EU-lidmaatschap, en indien mogelijk de voorkeur te geven aan de sectorale aanpak om alomvattende hervormingsstrategieën van de begunstigde landen te steunen;

E.   overwegende dat het IPA niet de enige manier is waarop de EU de hervorming van de rechtsstaat in Bosnië en Herzegovina en Kosovo ondersteunt, aangezien tussen 2003 en 2012 in Bosnië en Herzegovina ook een politiemissie werd uitgevoerd en er ook steun werd geboden aan Kosovo in de vorm van de rechtsstaatmissie van de EU in Kosovo (Eulex), waarmee in 2008 werd begonnen; overwegende dat Eulex, waar op 1 juli 2013 ruim 2 000 werknemers in dienst waren (waarvan meer dan 730 personen gedetacheerd zijn door EU‑lidstaten) en met een begroting van ruim 100 miljoen EUR per jaar (tussen juni 2012 en juni 2013), een belangrijke rol speelt in de ondersteuning van de Kosovaarse instellingen op het gebied van de rechtsstaat, onder andere de hervorming van het rechtsstelsel en de strijd tegen corruptie;

F.   overwegende dat regionale projecten waarmee de samenwerking tussen begunstigden in verschillende landen wordt ondersteund, en horizontale projecten die gericht zijn op de gedeelde behoeften van diverse begunstigden, sinds 2007 in aanmerking komen voor financiering in het kader van IPA‑programma's met meerdere begunstigden;

1.  herinnert eraan dat de bestrijding van corruptie en georganiseerde misdaad een van de belangrijkste prioriteiten is waarop elke kandidaat-land of potentieel kandidaat-land dat zijn Europese aspiraties verwezenlijkt wil zien, zal worden beoordeeld;

2.  wijst nogmaals op het belang van een onafhankelijk rechtsstelsel, de bescherming en bevordering van de grondrechten en doeltreffende corruptiebestrijding voor de versterking van de rechtsstaat en de democratie; is ingenomen met de nieuwe onderhandelingsstrategie van de EU, waarin deze aspecten werkelijk de kernpunten vormen van het toetredingsproces en voorzien wordt in vroege opening van de hoofdstukken 23 en 24 op basis van duidelijke en gedetailleerde actieplannen die ertoe aanzetten dat de noodzakelijke wetten en instellingen tot stand worden gebracht en dat de resultaten grondig worden gedocumenteerd; wijst met klem op de noodzaak van transparante en billijke benchmarks in het hele proces, waarmee de criteria vertaald worden in concrete stappen in de richting van toetreding;

Budgettair en financieel beheer

Hervorming van de rechtsstelsels

3.  constateert dat sedert 2001 de pretoetredingssteun aan Turkije voor de hervorming van het rechtsstelsel 128 938 935 EUR beliep voor 30 projecten waarvan per 31 december 2012 66 645 666 EUR is uitbetaald; onderstreept dat momenteel negen projecten zijn voltooid, 11 projecten nog lopen en 10 projecten nog van start moeten gaan(3);

4.  onderkent dat de Commissie in februari 2012 een invorderingsprocedure is gestart met betrekking tot twee afgeronde projecten in Turkije: de bouw van drie hoven van beroep in Ankara, Erzurum en Diyarbakır(4), en steun voor de totstandbrenging van hoven van beroep in Turkije(5); constateert dat 21 767 205,29 EUR was ingevorderd in april 2012 en dat dit bedrag overeenkomt met de betalingen die de Commissie had uitgevoerd voor beide projecten; merkt op dat het besluit van de Commissie om het hele bedrag in te vorderen werd aangevochten door de externe beoordelaars; verzoekt de Commissie uiterlijk in december 2013 gedetailleerde informatie over deze kwestie te verschaffen en de keuze voor een invordering van het volledige bedrag toe te lichten;

5.  constateert dat sedert 2005 de pretoetredingssteun van de EU aan de landen van de westelijke Balkan voor de hervorming van hun rechtsstelsels 240 064 387,48 EUR beliep voor 124 projecten waarvan per 31 december 2012 85 749 243,96 EUR is uitbetaald; onderstreept dat momenteel 53 projecten zijn voltooid, 47 projecten nog lopen en 23 projecten nog van start moeten gaan(6);

Tabel 1: Pretoetredingssteun aan de landen van de westelijke Balkan voor de hervorming van hun rechtsstelsels

met betrekking tot de projecten PHARE, CARDS en IPA

Land

Totaal pretoetredingssteun (in EUR)

Betalingen per 31/12/12

(in EUR)

Aantal projecten

Uitvoering van projecten

Nog te starten

Lopend

Voltooid

Albanië

46 954 563.08

12 681 306.32

17

2

14

1

Bosnië en Herzegovina

35 918 893.00

14 148 643.76

26

4

13

8

Kroatië

34 443 208.36

12 356 399.21

17

4

6

7

FYROM

11 295 000.00

3 236 000.00

13

2

1

10

Kosovo

63 613 000.00

25 641 584.77

15

6

6

3

Montenegro

4 790 085.00

3 406 910.19

9

0

2

7

Servië

43 049 638.04

14 278 399.71

27

5

5

17

Totaal

240 064 387.48

85 749 243.96

124

23

47

53

Strijd tegen corruptie

6.  constateert dat sedert 2001 de pretoetredingssteun aan Turkije voor de strijd tegen corruptie 6 160 000 EUR beliep voor 5 projecten waarvan per 31 december 2012 1 661 732 EUR is uitbetaald; onderstreept dat momenteel 1 project is voltooid, 2 projecten nog lopen en 2 projecten nog van start moeten gaan;

7.  constateert dat sedert 2005 de pretoetredingssteun van de EU aan de landen van de westelijke Balkan voor de strijd tegen corruptie 55 160 227,76 EUR beliep voor 45 projecten waarvan per 31 december 2012 16 060 007,57 EUR is uitbetaald; onderstreept dat momenteel 18 projecten zijn voltooid, 17 projecten nog lopen en 10 projecten nog van start moeten gaan(7);

Tabel 2: Pretoetredingssteun aan de landen van de westelijke Balkan voor de strijd tegen corruptie

met betrekking tot de projecten PHARE, CARDS en IPA

Land

Totaal pretoetredingssteun (in EUR)

Betalingen per 31/12/12

(in EUR)

Aantal projecten

Uitvoering van projecten

Nog te starten

Lopend

Voltooid

Albanië

3 500 000.00

3 184 112.00

2

0

1

1

Bosnië en Herzegovina

4 553 791.00

1 878 730.36

16

1

9

6

Kroatië

9 684 397.12

3 753 821.95

9

2

2

5

FYROM

14 647 000.00

1 182 000.00

5

3

0

2

Kosovo

6 500 000.00

1 394 670.10

4

2

1

1

Montenegro

6 391 722.00

2 690 106.00

5

1

2

2

Servië

3 383 317.64

1 976 567.16

4

1

2

1

Totaal

55 160 227.76

16 060 007.57

45

10

17

18

8.  onderstreept de nieuwe benadering van de Commissie bij het aanpakken van de hervorming van het rechtsstelsel en kwesties van binnenlandse zaken in een vroeg stadium van het toetredingsproces; constateert echter dat gemiddeld slechts 3,13% van het totale pretoetredingsbudget van de EU voor 2007-2012 aan justitie is besteed en slechts 0,52% aan de strijd tegen corruptie; constateert dat het totaalbedrag dat is toegewezen aan alle beleidsterreinen die worden behandeld in de hoofdstukken 23 en 24 (het rechtsstelsel en grondrechten, resp. justitie, vrijheid en veiligheid) over dezelfde periode ongeveer 7,41% van de totale pretoetredingssteun bedraagt; constateert voorts dat ongeveer 16,29% van aan component 1 toegewezen fondsen gericht is op de versterking van de rechtsstaat in kandidaat-landen en potentiële kandidaat-landen;

9.   onderkent dat het contract voor het IPA‑project "Capaciteitssteun aan het ministerie van Justitie in Bosnië en Herzegovina voor strategieplanning, steuncoördinatie en EU‑integratie" uit 2007 is opgeschort; verzoekt de Commissie vóór 2013 gedetailleerde informatie te verschaffen over de opschorting van het contract en de status van het project;

Financiering, uitbreidingsprioriteiten en medefinanciering

10.  onderstreept de nieuwe benadering van de Commissie bij het aanpakken van de hervorming van het rechtsstelsel en kwesties van binnenlandse zaken in een vroeg stadium van het toetredingsproces; constateert echter dat gemiddeld slechts 2,87% van de totale pretoetredingssteun van de EU voor de periode 2007-2013 aan justitie is besteed en slechts 0,52% aan de strijd tegen corruptie;

Tabel 3: Hoogte van de financiële middelen voor specifieke projecten met het oog op de hervorming van het rechtsstelsel en de strijd tegen corruptie in vergelijking met de totale pretoetredingssteun van de EU aan kandidaat-landen en potentiële kandidaat-landen voor de periode 2007-2012(8)

Land

Totaal pretoetredingssteun van de EU (in EUR)

Investeringen in het rechtsstelsel

%

Investeringen in de strijd tegen corruptie

%

Albanië

591 200 000,00

46 954 563,08

7.94

3 500 000,00

0.59

Bosnië en Herzegovina

655 300 000,00

35 918 893,00

5.48

4 322 690,00

0.66

Kroatië

998 000 000,00

28 124 764,60

2.81

9 552 355,11

0.96

FYROM

615 100 000,00

8 903 000,00

1.45

13 285 000,00

2.16

Kosovo

635 300 000,00

63 613 000,00

10.01

6 500 000,00

1.02

Montenegro

235 600 000,00

4 377 111,00

1.86

6 391 722,00

2.71

Servië

1 385 400 000,00

43 049 638,04

3.11

3 383 317,64

0.24

Turkey

4 799 000 000,00

79 287 735,00

1.65

4 810 000,00

0.10

11.   constateert dat de mate van medefinanciering door binnenlandse autoriteiten sterk verschilt per land: Kroatië en Turkije medefinancieren de meeste van hun projecten zelf, terwijl Servië al zijn projecten laat financieren door de pretoetredingssteun van de EU; is van mening dat medegefinancierde projecten, vooral op het vlak van het rechtsstelsel en de strijd tegen corruptie, meer zeggenschap opleveren voor de begunstigden; verzoekt de Commissie dan ook het aantal projecten dat wordt medegefinancierd door binnenlandse autoriteiten in het kader van IPA II te verhogen;

12.  is van mening dat de hoogte van de pretoetredingssteun ten behoeve van de hervorming van de rechtsstelsels en de strijd tegen corruptie geen afspiegeling vormt van de prioriteit die de Commissie in dit verband heeft vastgesteld; dringt er, gezien het belang van de met het rechtsstelsel en de corruptie verband houdende kwesties, de ernst van de problemen ter plaatse, alsmede de positieve overloopeffecten en synergieën die aan andere sectoren ten goede zouden komen, indien de hervormingen van het rechtsstelsel en de strijd tegen corruptie naar behoren worden afgesloten en uitgevoerd, bij de Commissie en de begunstigde landen op aan om beduidend meer en adequate middelen voor deze twee sectoren uit te trekken; merkt echter op dat andere factoren zoals landgebonden gestructureerde dialogen over de rechtsstaat en het rechtsstelsel een aanzienlijke impact hebben op de doeltreffendheid van de EU-pretoetredingssteun in het kader van de hervorming van het rechtsstelsel en de strijd tegen corruptie; ziet derhalve onder ogen dat het percentage van de totale financiering niet het enige criterium is voor de efficiëntie van de EU-inspanningen om de rechtsstaat en anti-corruptiepraktijken te versterken;

13.  betreurt het dat het financieringspeil in het kader van IPA-I laag is in verhouding tot het belang van deze beleidsterreinen; constateert echter dat er in sommige kandidaat-landen en potentiële kandidaat-landen sprake is van een laag absorptievermogen van IPA-I op de met de rechtsstaat verband houdende terreinen; acht het van essentieel belang dat het beheer van de pretoetredingsfinanciering op dit terrein in het kader van IPA-II verbeterd wordt en benadrukt dat de vorderingen ten aanzien van specifieke doelstellingen inzake een onafhankelijk en efficiënt rechtsstelsel, de rechtsstaat en de corruptiebestrijding, met inbegrip van de toepassing van die vorderingen in de praktijk, worden gecontroleerd en beoordeeld aan de hand van kwantitatieve en kwalitatieve indicatoren; acht het ook van belang dat IPA-II in prestatiestimulansen voorziet om substantiële vorderingen ten aanzien van de in de strategiedocumenten gespecificeerde doelstellingen te belonen;

14.  betreurt het feit dat de Commissie niet over een instrument beschikt dat automatisch een uitvoeringspercentage voor de pretoetredingsprojecten van de EU genereert en onderstreept dat kennis over het uitvoeringspercentage van cruciaal belang is om toe te zien op de efficiënte uitvoering van de projecten en bijgevolg in een vroeg stadium knelpunten aan de orde te stellen; verzoekt de Commissie om elke zes maanden de gegevens te centraliseren over het uitvoeringspercentage van de projecten waarvoor toetredingssteun van de EU wordt verleend;

15.   merkt op dat samenwerking bij de hervorming van de rechtsstelsels en de strijd tegen corruptie tevens plaatsvindt op politiek niveau door middel van landgebonden gestructureerde dialogen met de kandidaat-landen en potentiële kandidaat-landen over de rechtsstaat en het rechtsstelsel;

Algemene opmerkingen

16.  onderstreept dat de doeltreffendheid van pretoetredingsprojecten die worden uitgevoerd op het vlak van het rechtsstelsel en de strijd tegen corruptie in de eerste plaats afhangt van de politieke wil van de autoriteiten om de hervormingen goed te keuren en volledig ten uitvoer te leggen; betreurt het feit dat er in de meeste kandidaat-landen en potentiële kandidaat-landen niet voldoende politiek draagvlak is om doeltreffende hervormingen door te voeren in de strijd tegen corruptie en georganiseerde misdaad of op het vlak van een volledig onafhankelijk rechtsstelsel; wijst erop dat kandidaat-landen en potentiële kandidaat-landen pretoetredingssteun van de EU ontvangen om hun rechtsstelsel, zowel het wetgevingskader als de praktijk, in overeenstemming te brengen met de Europese normen;

Hervorming van het rechtsstelsel

17.  is verheugd over de veranderingen waarmee het wettelijke en institutionele kader beter worden afgestemd op het EU‑acquis, en over de modernisering van de institutionele structuur van het rechtsstelsel; onderschrijft bijvoorbeeld de positieve impact die de invoering van het dossierbeheerssysteem (CMS) heeft op de onpartijdigheid en de efficiëntie van rechtbanken, al worden de werking en de doeltreffendheid van dit systeem soms belemmerd door te ambitieuze doelstellingen, zoals in Kosovo;

18.  verzoekt de Commissie werk te maken van een duidelijker definitie van de toepassingssfeer van projecten met betrekking tot het rechtsstelsel en de bestrijding van corruptie, teneinde het toezicht en de rapportage op deze gebieden te verbeteren;

19.  benadrukt dat het Parlement actief betrokken moet zijn bij het toezicht op de toewijzing en het gebruik van pretoetredingsfondsen in de (potentiële) kandidaat-landen op alle gebieden, met inbegrip van de rechtsstelsels en de corruptiebestrijding; beklemtoont derhalve dat het Parlement op de hoogte moet worden gehouden van de tenuitvoerlegging van het IPA en de toewijzing van pretoetredingsfondsen aan (potentiële) kandidaat-landen;

20.  wijst andermaal op het feit dat de rechtsstaat de hoeksteen van de democratie is en een noodzakelijke voorwaarde voor een functionerende markteconomie, en benadrukt dat hervormingen van het rechtsstelsel in een breder verband moeten worden gezien; onderstreept dat het rechtsstelsel volledig onafhankelijk, voorspelbaarder, efficiënter en eerlijker moet zijn om ervoor te zorgen dat de bevolking en het bedrijfsleven vertrouwen in het rechtsstelsel hebben; onderstreept in dit verband de noodzaak om rechtszaken op willekeurige wijze bij alle rechtbanken te verdelen en om te zorgen voor een tijdige rechtspleging en de harmonisatie van de jurisprudentie, de publicatie van en de gemakkelijke toegang tot alle rechterlijke besluiten onmiddellijk na vaststelling, alsook de voordelen, ook op financieel gebied, van het gebruik van e‑justice; wijst erop dat passende bijscholing van rechters, openbare aanklagers en griffiers essentieel is; merkt op dat de "nieuwe benadering" de nadruk moet leggen op deze kwesties in het kader van de toetredingsonderhandelingen;

21.  acht het essentieel dat de financiële steun van de EU in sterkere mate gekoppeld wordt aan de prioriteiten van het uitbreidingsbeleid, met name met betrekking tot de rechtsstaat, teneinde de onafhankelijkheid, verantwoordingsplicht, onpartijdigheid, professionaliteit, transparantie en doeltreffendheid van de rechtsstelsels te vergroten; benadrukt dat voorspelbare en toereikende financiering een noodzakelijke voorwaarde is voor duurzame justitiële hervormingen; benadrukt het belang van bijscholing voor rechters, openbare aanklagers en ambtenaren; verzoekt om bijkomende financiële steun aan en engagement met relevante maatschappelijke actoren om de transparantie van de rechtsstelsels te verhogen en hun capaciteit voor de lange termijn te verbeteren, alsook aan degenen die erop toezien dat er geen misbruik gemaakt wordt van de fondsen en aan de bel trekken wanneer dat wel gebeurt;

22.  betreurt het feit dat de impact en de duurzaamheid van de financiële steun van de EU wordt belemmerd door het gebrek aan een voorspelbaar rechtsstelsel en voorspelbare en toereikende binnenlandse financiering;

23.  merkt op dat de "nieuwe benadering" de nadruk wil leggen op deze kwesties in het kader van de toetredingsonderhandelingen;

Strijd tegen corruptie

24.  constateert dat corruptie een grote uitdaging vormt voor de meeste kandidaat-landen en potentiële kandidaat-landen; stelt met bezorgdheid vast dat in diverse landen op de westelijke Balkan voortgangsrapportages melding maken van de connecties die er bestonden tussen criminelen, netwerken van georganiseerde misdaad en politieke elites tijdens de conflicten in de regio, en dat die banden ook in de huidige maatschappij nog bestaan; maakt zich ernstige zorgen over het fenomeen "gijzeling van de staat", dat aanwezig is in een aantal van deze landen;

25.  merkt op dat een daadwerkelijke tenuitvoerlegging en concrete resultaten in de strijd tegen corruptie, met name in gevallen van corruptie op hoog niveau en corruptie bij de rechterlijke macht, nog steeds een grote uitdaging vormen, en dat een betrouwbare staat van dienst zou moeten worden opgebouwd van gevallen waarin vervolging is ingesteld en een veroordeling heeft plaatsgevonden, om de voortgang te kunnen meten; is ingenomen met het feit dat de "nieuwe benadering" gericht zal zijn op deze kwesties in het kader van de toetredingsonderhandelingen; onderstreept de noodzaak van betere planning en financiering van maatregelen tegen corruptie op basis van de samenwerking tussen een brede groep belanghebbenden; doet een beroep op de Commissie om een strategisch perspectief op een langere termijn en een bredere basis te ontwikkelen inzake EU-steun voor maatschappelijke organisaties die zich op nationaal en op Europees niveau bezighouden met transparantie en de strijd tegen corruptie; merkt op dat de "nieuwe benadering" de nadruk wil leggen op deze kwesties in het kader van de toetredingsonderhandelingen;

26.  wil een overzicht zien van objectieve en succesvolle rechtsvervolging en rechterlijke uitspraken in corruptiebestrijdingszaken, ook in ophefmakende zaken, opdat de burgers meer vertrouwen krijgen in de rechtsstaat en de overheidsinstellingen; verzoekt de betrokken autoriteiten de interinstitutionele samenwerking, met name met wetshandhavingsstructuren, te verbeteren, het maatschappelijk bewustzijn te vergroten en capaciteiten op te bouwen voor het plannen, handhaven en monitoren van anti-corruptieregels en -activiteiten, alsook nauw samen te werken met de Groep van Staten tegen Corruptie (Greco) en nauwe contacten te onderhouden met onafhankelijke overheidsorganen, zoals corruptiebestrijdingsinstanties; dringt erop aan dat de strategieën ter voorkoming en bestrijding van corruptie op nationale en internationale schaal worden uitgevoerd;

27.  is van mening dat vrijheid van pers en media en digitale vrijheid een cruciaal middel vormen om toezicht te houden op het gezag en een belangrijk middel in de bestrijding van corruptie, omdat daarmee zowel een platform voor vrije meningsuiting als toegang van het publiek tot informatie wordt gewaarborgd; vraagt daarom dat deze vormen van vrijheid actief worden nagestreefd door middel van IPA-programma's voor regeringen, burgers, de pers en de media;

28.  vreest dat de pretoetredingssteun van de EU niet altijd op consistente wijze wordt ingezet vanwege een ontbrekende regionale benadering en strategie; onderstreept dat er bijvoorbeeld in Kroatië met pretoetredingssteun van de EU een anti-corruptieagentschap is opgericht met onderzoeksbevoegdheden, terwijl het in Kosovo opgerichte anti-corruptieagentschap deze bevoegdheden niet heeft gekregen, zodat er twijfels zijn gerezen over de efficiëntie daarvan; verzoekt de Commissie dan ook een duidelijke regionale strategie op te stellen om te voorkomen dat er tegenstrijdige modellen worden gefinancierd in kandidaat-landen en potentiële kandidaat-landen;

Uitvoering van de projecten

29.  constateert dat pretoetredingsprojecten een tijdspanne hebben tussen 1 en 3,5 jaar; erkent, op basis van externe thematische evaluaties, dat dergelijke termijnen een uitdaging vormen en zelfs te ambitieus zijn, gezien de grote omvang en de talrijke, vaak gecompliceerde onderdelen van de meeste projecten; beveelt aan, gezien het ingewikkelde karakter van de hervormingen inzake het rechtsstelsel en de strijd tegen corruptie, alsmede de tijd die alleen al voor activiteiten voorafgaand aan de programmering nodig is, dat de Commissie passende maatregelen neemt in het kader van IPA II-planning en -projecten die leiden tot een langer tijdpad (vijf tot zeven jaar), waarin van tevoren vastgestelde en periodieke herzieningen zijn opgenomen, opdat - mede in de begroting - meer flexibele aanpassingen mogelijk zijn;

30.  is bezorgd over de chronische vertragingen bij de uitvoering van projecten en, uiteindelijk, over de doeltreffendheid ervan; constateert bijvoorbeeld dat projecten in Turkije een gemiddelde vertraging van een jaar oplopen voordat contracten worden uitgevoerd vanwege knelpunten bij het aanbesteden en gunnen van contracten, terwijl in Kroatië contracten voor PHARE-programma's gemiddeld meer dan een jaar later dan gepland werden getekend, slechts een paar dagen voor de in de financiële overeenkomst vastgelegde termijn voor contractsluiting;

31.   vreest verder dat de complexiteit van de regels voor pretoetredingssteun en de starheid van die regels als er nieuwe activiteiten moeten worden opgenomen in een project, uiteindelijk een stimulans met averechtse uitwerking tot gevolg hebben, bijv. om een activiteit te herhalen of een onbevredigend projectontwerp te accepteren; is niettemin van mening dat het juiste evenwicht tussen flexibiliteit in dienst van de efficiëntie van projecten en de noodzaak om onregelmatigheden te voorkomen en de beste prijs‑kwaliteitverhouding te bewerkstelligen nog steeds aanwezig zijn, en verzoekt de Commissie in deze geest te handelen in het kader van IPA II;

32.  is van mening dat er bij grootschalige projecten altijd proefactiviteiten moeten worden uitgevoerd voordat ze volledig ten uitvoer worden gelegd, om mogelijke gebreken vast te stellen en te verhelpen, vermijdbare vertragingen en moeilijkheden te beperken en de te behalen resultaten te meten;

33.  stelt vast dat een meer alomvattende sectorgewijze aanpak inzake de hervorming van het rechtsstelsel en de strijd tegen corruptie positieve veranderingen met zich mee zou brengen in de vorm van meer gerichte nationale hervormingsinspanningen, intensievere coördinatie tussen donoren en een betere interactie tussen de afzonderlijke projecten; verzoekt de Commissie te garanderen dat er sectorgewijze benaderingen worden ingevoerd in overeenstemming met de richtsnoeren voor een sectorgewijze aanpak van de pretoetredingssteun, en dat de capaciteiten van de begunstigde landen om zinvolle sectorstrategieën op te stellen en uit te voeren, worden vergroot; doet een beroep op de Commissie om de uitvoering van de sectorgewijze aanpak te blijven begeleiden tijdens de planning- en programmeringsstadia van IPA II; is van mening dat in de meeste begunstigde landen noch de institutionele opmaak noch de begrotingsprocessen een niveau hebben dat geschikt is voor sectorale begrotingssteun, en verzoekt de Commissie de nodige institutionele en procedurele verbeteringen in deze landen te bevorderen;

34.  onderstreept dat samenwerking en coördinatie met andere donoren en internationale financiële instellingen van cruciaal belang is om duplicatie te vermijden, de doeltreffendheid van de steun te garanderen en capaciteitsopbouw in de kandidaat-landen en potentiële kandidaat-landen te bevorderen; betreurt het dat de hervorming van het rechtsstelsel en de strijd tegen corruptie niet vallen onder het toepassingsgebied van het investeringskader voor de westelijke Balkan, dat een gezamenlijk initiatief is van de EU, internationale financiële instellingen, bilaterale donoren en de regeringen van de westelijke Balkan om de steun van de donoren samenhangender te maken; verzoekt de Commissie en haar partners een structuur op te richten die geïnspireerd is op het investeringskader voor de westelijke Balkan om de samenwerking en coördinatie bij de hervorming van het rechtsstelsel en de strijd tegen corruptie te bevorderen, en het Parlement op de hoogte te houden van de geboekte vooruitgang op dit vlak;

Behaalde resultaten en duurzaamheid

35.  erkent dat de Europese Rekenkamer na zijn controle van de pretoetredingsprojecten voor de periode 2001-2005 heeft verklaard dat de duurzaamheid van de projecten zou kunnen worden verbeterd, indien (i) de participatie van de begunstigden wordt vergroot; (ii) geen projecten worden gelanceerd zonder een onderhoudsplan; (iii) de Commissie de verdeling nauwgezetter in de gaten houdt en het gebruik van door de EU gefinancierde uitrusting en infrastructuur evalueert; en (iv) het verlenen van technische bijstand adequaat wordt aangevuld met het actief aanzetten tot institutionele veranderingen; onderstreept dat, ondanks verbeteringen in het kader van het IPA-programma, nog zwakke punten blijven bestaan, met name ten aanzien van de participatie van de belanghebbenden en onderhoud, en constateert bijvoorbeeld dat tijdens het planningsproces 2011 in Turkije de begunstigden in de laatste 12 maanden nauwelijks erbij werden betrokken;

36.  merkt op dat pretoetredingsprojecten zijn gebaseerd op projectfiches waarin de algemene en specifieke doelstellingen zijn geformuleerd alsmede de geplande activiteiten die uitgevoerd moeten worden, het tijdspad, de kosten en uitvoeringsmethoden daarvan en de indicatoren waarmee het succes van de projecten kan worden gemeten;

37.  wijst erop dat in artikel 30 van het Financieel Reglement dat van toepassing is op de jaarbegroting van de Unie (Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 – Financieel Reglement) wordt vastgelegd dat er SMART-doelstellingen moeten worden vastgesteld voor alle beleidsmaatregelen die deel uitmaken van de EU-begroting en moeten worden opgenomen in de jaarlijkse activiteitsverslagen als onderdeel van de begrotings- en beheersprocessen die de activiteiten als uitgangspunt hebben;

38.  stelt vast dat de projectfiches er geleidelijk op vooruit zijn gegaan dankzij de opneming van meer en beter uitgedachte SMART-doelstellingen, alsmede specifieke indicatoren voor de verschillende onderdelen van een project; is echter bezorgd over het feit dat uit externe evaluatie is gebleken dat sommige projecten te weinig gericht waren vanwege ongeschikte indicatoren, waarbij de SMART-indicatoren niet altijd voor het rechtswezen geschikt zijn; onderstreept de noodzaak van het ontwerpen van kwalitatieve indicatoren waarmee de uitwerking van de projecten op de lange termijn kan worden gemeten; verzoekt de Commissie nadere richtsnoeren vast te stellen voor het gebruik van prestatie-indicatoren met het oog op de programmering, controle en evaluatie van het financieel kader 2014-2020 in verband met IPA II; is van mening dat er specifieke indicatoren moeten worden ontwikkeld en gehanteerd in de sector justitie, vrijheid en veiligheid, in overeenstemming met de meer strategische benadering in het kader van IPA II;

39.  is van oordeel dat kwalitatief hoogwaardige opleiding een essentieel aspect vormt van de hervorming van het rechtsstelsel en is ingenomen met het feit dat meer dan 30% van de TAIEX-activiteiten gericht is op de terreinen justitie, vrijheid en veiligheid, maar heeft twijfels over de relevantie van de in de projectfiches afgebakende objectieve indicatoren die worden gebruikt om de toegevoegde waarde van opleidingsactiviteiten te meten; wijst erop dat indicatoren zoals "kwaliteit en kwantiteit van opleidingsactiviteiten door opleiders" of "opgeleide juridische adviseurs die tevreden zijn over de opleiding" vooral gericht zijn op productie en voorbijgaan aan het resultaat; wijst er bijvoorbeeld op dat het feit dat deelnemers in een vragenlijst verklaren dat de opleiding op hun werk van invloed zal zijn, als zodanig geen indicator van geboekt resultaat is; verzoekt derhalve de Commissie om haar met opleiding verband houdende indicatoren te verfijnen en een degelijke effectbeoordeling van de opleidingsactiviteiten in de kandidaat-landen en de potentiële kandidaat-landen te organiseren;

40.  betreurt het feit dat relevante basisgegevens die worden gebruikt als uitgangspunt voor het meten van verbetering, vaak ontbreken waardoor uit pretoetredingsprojecten voortvloeiende veranderingen niet kunnen worden gemeten;

41.   constateert dat steun voor wetshervormingen een van de meest voorkomende onderwerpen van pretoetredingsprojecten is; merkt op dat de institutionele kaders inmiddels in overeenstemming zijn met de Europese normen, maar stelt met bezorgdheid vast dat de duurzaamheid van die wetswijzigingen en nieuwe kaders in kandidaat-landen en potentiële kandidaat-landen in het geding is wegens het gebrek aan een algemene strategie, zoals externe beoordelaars hebben geconstateerd; merkt in het bijzonder op dat verordeningen en aanvullende regelgeving vaak ontbreken, aangepaste rollen en verantwoordelijkheden niet worden verduidelijkt en het personeel niet voldoende opleiding heeft gekregen en de nieuwe wetten dan ook niet op de juiste wijze kan toepassen; hamert erop dat de steun voor de hervorming van het rechtsstelsel en de strijd tegen corruptie gericht moet zijn op de lange termijn en moet overeenstemmen met de evaluatiecriteria die het hele proces behelzen: van het opstellen van nieuwe kaders, wetten, verordeningen en regelgeving tot de uiteindelijke vervolging in zaken van hoog niveau;

42.  merkt op dat de prestaties en de duurzaamheid van programma's met meerdere begunstigden nog niet geëvalueerd zijn; verzoekt de Europese Rekenkamer deze projecten op te nemen in het toepassingsgebied van een toekomstig speciaal verslag over de pretoetredingssteun in kandidaat-landen en potentiële kandidaat-landen;

Monitoring en evaluatie

43.  onderkent dat de Commissie de impact en de duurzaamheid van pretoetredingsprogramma's beoordeelt via ROM-verslagen (resultaatgericht toezicht), maar betreurt het dat deze verslagen niet openbaar toegankelijk gemaakt worden; is van mening dat er in de voortgangsverslagen van de Commissie moet worden stilgestaan bij de bevindingen van de ROM-verslagen, en de programma's en hun impact moeten worden beoordeeld; dringt er daarom bij de Commissie op aan een hoofdstuk toe te voegen over het opnemen van ROM-conclusies in elk voortgangsverslag;

44.  wijst erop dat het aantal ROM- verslagen ongelijk over de landen verdeeld is, van 31 voor Albanië tot geen voor Bosnië en Herzegovina, Kroatië, Montenegro en Servië; wijst bovendien op het feit dat landen die gebruikmaken van het gedecentraliseerde uitvoeringssysteem (DIS) geen extern ROM hoeven te laten verrichten en dat in Kroatië derhalve weinig sprake is van het onafhankelijk natrekken van de resultaten; doet een beroep op de Commissie om te zorgen voor regelmatig en gedegen onafhankelijk extern toezicht op de programma's die worden gefinancierd middels de pretoetredingssteun van de EU in alle kandidaat-landen en potentiële kandidaat-landen;

45.  is bezorgd over het feit dat ROM-verslagen worden beschouwd als stelselmatig overhellend in het voordeel van positieve evaluaties en dat zij niet geschikt zijn om de resultaten op langere termijn te monitoren; onderstreept dat bij toezicht moet worden gekeken naar de resultaten per sector en niet slechts naar de resultaten per project; dringt er bij de Commissie op aan een uitgebreid actieplan voor toezicht te ontwikkelen met inbegrip van andere evaluatie-instrumenten dan ROM-verslagen, zoals kaders voor de beoordeling van de resultaten per sector met SMART-indicatoren, om gaandeweg een allesomvattend toezicht op de projectresultaten mogelijk te maken; wil graag op de hoogte gehouden worden over de voortgang vóór eind 2014;

46.  herinnert aan de oproep van het Parlement aan de Commissie om een beoordeling uit te voeren van de impact en de resultaten die zijn geboekt met de toewijzing van EU-fondsen voor de hervorming van het rechtsstelsel en de strijd tegen corruptie in kandidaat-landen en potentiële kandidaat-landen(9); is ingenomen met de publicatie door de Commissie in 2012/2013 van de evaluatie over het rechtsstelsel en grondrechten in Turkije en de evaluatie over de rechtsstaat, de hervorming van het rechtsstelsel en de strijd tegen corruptie en georganiseerde misdaad op de Westelijke Balkan; betreurt het niettemin dat de evaluatie over Turkije geen beoordeling bevatte over de projecten in verband met de strijd tegen corruptie;

47.   is zich ervan bewust dat de Europese Rekenkamer momenteel een speciaal verslag voorbereidt over pretoetredingssteun van de EU aan Servië; beveelt ten sterkste aan in deze prestatie-audit projecten op te nemen die zijn uitgevoerd op het vlak van de hervorming van het rechtsstelsel en de strijd tegen corruptie;

Transparantie

48.  is van mening dat een databank met alle in het kader van pretoetredingssteunprogramma's gefinancierde projecten moet worden opgezet en openbaar toegankelijk gemaakt; vraagt de Commissie derhalve maatregelen te ontwikkelen om de wettelijke regelingen transparanter te maken en een systeem te ontwerpen om alle ontvangers van EU-steun op één website bekend te maken, ongeacht de vraag wie de middelen beheert en op basis van standaardcategorieën aan informatie die alle lidstaten in ten minste één EU-werktaal moeten verstrekken;

49.   wijst op de toewijding van de Commissie om deze kwesties vóór 2015 aan te pakken door de publicatie van informatie over IPA-steun in overeenstemming met het internationale initiatief inzake transparantie van ontwikkelingshulp waarmee een gemeenschappelijke norm in het leven geroepen is voor de elektronische publicatie van tijdige, alomvattende en toekomstgerichte informatie over hulpmiddelen die worden verstrekt in het kader van ontwikkelingssamenwerking; benadrukt dat een dergelijk initiatief alleen zijn vruchten kan afwerpen als de informatie regelmatig wordt bijgewerkt; dringt er daarom bij de Commissie op aan de databank volgens plan maandelijks bij te werken;

Landgebonden opmerkingen

Albanië

50.  is ingenomen met de verbeteringen die de EU-steun teweeg heeft gebracht, zowel in het wettelijke en institutionele kader als in de infrastructuur van het rechtsstelsel in Albanië; tekent echter bezwaar aan tegen de ontoereikende verslaglegging over de resultaten van het daadwerkelijke nut, de uitvoering en concrete impact van al deze transformaties;

51.   erkent de resultaten van de goedgekeurde strategische documenten op het vlak van anti-corruptie, maar vindt het zorgwekkend dat de genomen maatregelen op dit terrein zo weinig doeltreffend zijn; benadrukt dat Albanië in 2012 de lijst van meest corrupte landen in Europa aanvoerde; verzoekt de Commissie en de Albanese autoriteiten om de uitvoering van de anti‑corruptiestrategie en de actieplannen in dit land met spoed opnieuw te beoordelen;

Bosnië en Herzegovina

52.  betreurt de gebrekkige toepassing van een gedeelte van de versterkte capaciteit van het rechtsstelsel in Bosnië en Herzegovina; vindt het zorgwekkend dat de Rekenkamer in zijn audit over 2009 gewag maakte van het gebrek aan fondsen voor de werking en het onderhoud van de overgenomen infrastructuur, met het risico dat eventuele verbeteringen niet duurzaam zijn;

53.   maakt zich grote zorgen over de povere prestaties van het anti‑corruptieagentschap in Bosnië en Herzegovina en over de gebrekkige verslaglegging inzake de concrete resultaten van de EU-financiering voor de strijd tegen corruptie;

Kroatië

54.  wijst op de vooruitgang die door Kroatië is geboekt op een aantal terreinen van de hervorming van het rechtsstelsel en de uitvoering daarvan, terwijl de duurzaamheid werd gewaarborgd door middel van vervolgprojecten;

55.   constateert een aantal positieve ontwikkelingen in de strijd tegen corruptie, die uit de doeken zijn gedaan in de jaarlijkse voortgangsverslagen over Kroatië; maakt zich echter zorgen over het risico dat de maatregelen die genomen zijn voorafgaand aan de toetreding van het land tot de Europese Unie niet onomkeerbaar en niet duurzaam zijn; onderstreept dat het bijvoorbeeld niet duidelijk is welke instelling zich in de leidende positie bevindt om alle anti‑corruptiehervormingen te overzien, dat de leden van de Commissie belangenverstrengeling pas begin februari 2013 benoemd waren waardoor er vraagtekens kunnen worden geplaatst bij de werking en de resultaten ervan, en dat er nog steeds benoemingen met politieke motieven plaatsvinden op ministeries en in raden van toezicht bij bedrijven en deze zelfs in aantal toenemen;

Kosovo

56.  merkt op dat vanwege de gebrekkige controle op het noordelijke deel van het land door de Kosovaarse autoriteiten in Pristina, IPA-projecten zoals de "hervorming van het opleidingsstelsel op juridisch gebied", dat bedoeld was voor heel Kosovo, in het algemeen een verwaarloosbare impact hadden in het noorden;

57.  vindt het zeer bezwaarlijk dat de EU-steun in Kosovo op het vlak van de rechtsstaat door de Rekenkamer is aangemerkt als niet voldoende doeltreffend; onderkent dat bepaalde specifieke omstandigheden in Kosovo, te weten: het zwakke uitgangspunt voor de opbouw van de rechtsstaat en de geringe prioriteit die aan dit terrein wordt gegeven door de Kosovaarse autoriteiten, tot op zekere hoogte de beperkte doeltreffendheid van het optreden van de EU verklaren; benadrukt niettemin dat van de Commissie en de EDEO op bepaalde terreinen wel degelijk verbetering kan worden verwacht:

   duidelijkere formulering van doelstellingen voor capaciteitsopbouw en de koppeling daarvan aan specifieke criteria waaraan de voortgang kan worden afgemeten,
   betere coördinatie van externe en interne doelstellingen,
   betere coördinatie tussen de EU-instellingen onderling en met de Kosovaarse autoriteiten en de internationale gemeenschap, waarmee wordt gegarandeerd dat Eulex functioneert met een voltallige, bevoegde staf en dat deze werknemers worden ingezet voor de benodigde periode en de juiste vaardigheden hebben om doeltreffend te werk te gaan, en
   ervoor zorgen dat de beleidsdialogen met de Kosovaarse autoriteiten vooral gericht zijn op het versterken van de rechtsstaat en gekoppeld zijn aan stimulansen en dwingende voorwaarden;

58.  vindt met name het gebrek aan tastbare vooruitgang in de strijd tegen corruptie in Kosovo verontrustend; ziet corruptie als een grote uitdaging en een onoverkomelijk obstakel voor het functioneren van de overheidsinstellingen;

FYROM

59.  is ingenomen met de geboekte vooruitgang in het wetgevingskader wat betreft de hervorming van het rechtsstelsel en met de positieve ontwikkelingen op het vlak van efficiëntie en onpartijdigheid, als gevolg van de invoering van het automatische beheersinformatiesysteem voor rechtszaken; erkent de actieve benadering van FYROM bij de hervorming van het rechtsstelsel en de voortrekkersrol van het land op dit gebied;

60.   vindt het zorgwekkend dat er geen verslaglegging beschikbaar is over de doeltreffendheid van IPA‑projecten over de strijd tegen corruptie in FYROM;

Montenegro

61.  is ingenomen met de verbetering van de regionale samenwerking op het vlak van politie en justitie, waardoor het rechtskader versterkt wordt dat nodig is om de onafhankelijkheid van het rechtsstelsel en een grotere efficiëntie van het rechtsstelsel in Montenegro te waarborgen; is verontrust over de zwakke coördinatie tussen donoren en de lage duurzaamheidsbeoordelingen van projecten;

62.   merkt op dat corruptie een bron van grote zorg is in Montenegro; erkent de inspanningen van Montenegro in de strijd tegen corruptie, en is met name verheugd over de versterking van het directoraat voor het anti-corruptie-initiatief, dat is opgericht met EU-fondsen;

Servië

63.  vreest dat de onafhankelijkheid van het rechtsstelsel een grote bron van zorg blijft in Servië, vooral vanwege de onevenredige invloed van de politiek; betreurt daarnaast dat de nieuwe wetgeving noch consistent noch adequaat ten uitvoer is gelegd, waardoor de efficiëntie ervan in het gedrang komt;

64.   is ingenomen met de positieve evaluatie van het project "Steun voor de oprichting van het anti-corruptieagentschap", en vooral met het feit dat het project een aanzienlijke impact moet hebben op alle doelgroepen en op de samenleving in het algemeen; hamert echter op de noodzaak van permanent toezicht om erop toe te zien dat politieke ontwikkelingen het project niet in de weg staan;

Turkey

65.  onderkent dat de projecten die zijn uitgevoerd op het vlak van het rechtsstelsel redelijk bewijs voor duurzaamheid leveren en is ingenomen met de politieke bereidheid van de Turkse autoriteiten om het hervormingsproces dat was ingezet met een grotere begrotingstoelage voor justitiële opleiding voort te zetten; wijst niettemin op een aantal tekortkomingen in het ontwerp van projecten, zoals het gebrek aan basisgegevens en SMART-indicatoren, die moeten worden aangepakt om een gedegen beoordeling van de impact van pretoetredingsprojecten mogelijk te maken;

66.   merkt op dat in de strijd tegen corruptie de financiële steun van de EU onlangs was ingeluid met het project "Ethiek voor de voorkoming van corruptie in Turkije 2006"; neemt van de Commissie aan dat er geen EU-fondsen in de programmering konden worden opgenomen vóór de oprichting van een onafhankelijk anti-corruptieorgaan en het opstellen van een nationale anti-corruptiestrategie; constateert dat het bovengenoemde project wordt gezien als betrekkelijk bevredigend, maar dat het SMART-indicatoren ontbeerde;

o
o   o

67.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, het Hof van Justitie van de Europese Unie, de Europese Rekenkamer, het Comité van toezicht van het OLAF en het OLAF zelf.

(1) Deze benaming laat de standpunten over de status van Kosovo onverlet en is in overeenstemming met resolutie 1244 (1999) van de VN-Veiligheidsraad en het advies van het Internationaal Gerechtshof over de onafhankelijkheidsverklaring van Kosovo.
(2) Bijlage 1 bij de antwoorden van de Commissie op schriftelijke vragen nrs. E‑011447/2012, E‑011448/2012, E‑011449/2012, E‑011661/2012, E‑011662/2012, E‑011663/2012, E‑011664/2012 en E‑011665/2012.
(3) Bijlage 1 bij de antwoorden van de Commissie op schriftelijke vragen nrs. E‑011447/2012, E‑011448/2012, E‑011449/2012, E‑011661/2012, E‑011662/2012, E‑011663/2012, E‑011664/2012 en E‑011665/2012.
(4) Project TR0501.07, EU-bijdrage: 22 500 000 EUR, betalingen op 31/12/2012: 20 559 457,71 EUR.
(5) Project TR0401.02, EU-bijdrage: 1.400.000 EUR, betalingen op 31/12/2012: 1.207.747,58 EUR.
(6) Idem
(7) Idem
(8) De verklaring inzake de gemiddelden voor de totale pretoetredingssteun voor 2007-2012, besteed aan justitie en de strijd tegen corruptie heeft betrekking op de toewijzing voor deze gebieden tot februari 2013.
(9) PB C 188 E van 28.6.2012, blz. 19; PB C 199 E van 7.7.2012, blz. 106; PB C 296 E van 2.10.2012, blz. 94.


Patiëntveiligheid
PDF 184kWORD 49k
Resolutie van het Europees Parlement van 22 oktober 2013 over het verslag van de Commissie aan de Raad op basis van de verslagen van de lidstaten over de uitvoering van Aanbeveling (2009/C 151/01) van de Raad betreffende patiëntveiligheid, met inbegrip van de preventie en bestrijding van zorginfecties (2013/2022(INI))
P7_TA(2013)0435A7-0320/2013

Het Europees Parlement,

–  gezien de verklaring van Luxemburg inzake patiëntveiligheid van 5 april 2005,

–  gezien het verslag van de tweede bijeenkomst van het netwerk voor informele infectiebestrijding in het kader van gezondheidszorg (juni 2008),

–  gezien de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en aan de Raad van 15 december 2008 over patiëntveiligheid, met inbegrip van de preventie en bestrijding van zorginfecties (COM(2008)0837),

–  gezien de effectbeoordeling van de Commissie (december 2008),

–  gezien zijn resolutie van 23 april 2009 over het voorstel voor een aanbeveling van de Raad betreffende patiëntveiligheid, met inbegrip van de preventie en bestrijding van zorginfecties(1),

–  gezien de aanbeveling van de Raad van 9 juni 2009 betreffende patiëntveiligheid, met inbegrip van de preventie en bestrijding van zorginfecties,

–  gezien de in april 2010 gepubliceerde Speciale Eurobarometer over patiëntveiligheid en de kwaliteit van gezondheidszorg,

–  gezien het verslag van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) "Basisonderdelen van programma's voor infectiepreventie en -bestrijding",

–  gezien Richtlijn 2011/24/EU van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2011 betreffende de toepassing van de rechten van patiënten bij grensoverschrijdende zorg,

–  gezien het verslag van 13 november 2012 van de Commissie aan de Raad op basis van de verslagen van de lidstaten over de uitvoering van de aanbeveling van de Raad betreffende patiëntveiligheid, met inbegrip van de preventie en bestrijding van zorginfecties (2009/C 151/01),

–  gezien de epidemiologische jaarverslagen 2008 en 2012 van het Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding (ECDC),

–  gezien het op 26 maart 2013 gepubliceerde technische verslag "Kerncompetenties voor infectieziektebestrijding en ziekenhuishygiëne in de Europese Unie" van het Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding (ECDC),

–  gezien het werkdocument van de diensten van de Commissie van 18 november 2009 over antimicrobiële resistentie (SANCO/6876/2009r6),

–  gezien het gezamenlijke technische verslag van het Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding (ECDC) en het Europees Geneesmiddelenbureau (EMEA) van 17 september 2009 met de titel "The bacterial challenge: time to react - A call to narrow the gap between multidrug-resistant bacteria in the EU and the development of new antibacterial agents",

–  gezien de in april 2010 gepubliceerde Speciale Eurobarometer over antimicrobiële resistentie,

–  gezien zijn resolutie van 12 mei 2011 over antibioticaresistentie(2),

–  gezien de aanbeveling van de Commissie van 27 oktober 2011 betreffende het gezamenlijk programmeringsinitiatief voor onderzoek "De microbiële uitdaging – een nieuwe bedreiging van de menselijke gezondheid" (C(2011)7660),

–  gezien zijn resolutie van 27 oktober 2011 over het gevaar van antimicrobiële resistentie voor de volksgezondheid(3),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 15 november 2011 over een actieplan tegen antimicrobiële resistentie (COM(2011)0748),

–  gezien de conclusies van de Raad van 22 juni 2012 over "De gevolgen van antimicrobiële resistentie in de volksgezondheidssector en de veterinaire sector – een "één gezondheid"-perspectief",

–  gezien zijn resolutie over "De microbiële uitdaging - het toenemende gevaar van antimicrobiële resistentie"(4) van 11 december 2012;

–  gezien artikel 48 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid, het advies van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken (A7-0320/2013),

Algemene opmerkingen

A.  overwegende dat de veiligheid(5) en het welzijn van de patiënt aspecten zijn van de algehele kwaliteit van de gezondheidszorg en dat de inspanningen om de patiëntveiligheid te verbeteren afhankelijk zijn van de toepassing van een effectief langetermijnbeleid en dienovereenkomstige programma’s in heel Europa;

B.  overwegende dat kwalitatief hoogstaande gezondheidszorg de hoeksteen van elk goed gezondheidsstelsel is en dat de toegang tot gezondheidszorg van hoge kwaliteit een erkend fundamenteel recht is waaraan de Europese Unie, haar instellingen en de Europese burgers veel waarde hechten;

C.  overwegende dat volgens artikel 168 van het Verdrag het optreden van de Europese Unie, dat een aanvulling vormt op het nationale beleid, gericht dient te zijn op verbetering van de volksgezondheid, preventie van ziekten en aandoeningen bij de mens en het wegnemen van bronnen van gevaar voor de fysieke en mentale gezondheid;

D.  overwegende dat het optreden van de Europese Unie op het gebied van patiëntveiligheid er derhalve in bestaat de lidstaten bij te staan bij het coördineren van hun inspanningen dienaangaande en hun maatregelen te steunen op terreinen waarop haar optreden een meerwaarde kan zijn;

E.  overwegende dat het cruciaal is dat de burgers vertrouwen blijven houden in de gezondheidsstelsels van de Europese Unie;

F.  overwegende dat het aantal gegevens over de prevalentie en incidentie van ongewenste voorvallen(6) in de gezondheidssystemen van de lidstaten van de Europese Unie tot dusver beperkt is, maar constant toeneemt;

G.  overwegende dat het vraagstuk van patiëntveiligheid steeds zorgwekkender wordt in gezondheidsstelsels wereldwijd, ook in Europa;

H.  overwegende dat de uitkomsten van de Speciale Eurobarometer over patiëntveiligheid en de kwaliteit van gezondheidszorg duiden op een sterke bewustwording van het Europese publiek van dit onderwerp, maar tegelijkertijd ook op een groot gebrek aan informatie over patiëntveiligheid;

I.  overwegende dat ongewenste zorggerelateerde voorvallen voor de patiënt of zijn of haar ongeboren of toekomstige kind de vorm aannemen van zorginfecties (healthcare-associated infections, HAIs)(7), bijwerkingen van medicijnen of van medische apparatuur, onder meer ten gevolge van off-labelgebruik, verkeerde diagnoses en complicaties tijdens of na de operatie;

J.  overwegende dat sommige ongewenste voorvallen gerelateerd zijn aan de inherente risico's van ingrepen of medicijnen die het verplegend personeel noodzakelijk acht, maar dat andere worden veroorzaakt door medische fouten, lacunes, of fouten in de zorgketen die kunnen worden vermeden;

K.  overwegende dat naar schatting 8-12% van de patiënten in de Europese Unie te maken hebben met ongewenste voorvallen in verband met de zorg die hun wordt verleend, hetzij zorginfecties, hetzij behandelingsfouten, chirurgische fouten, problemen met defecte of onvoldoende gedesinfecteerde medische apparatuur, foute diagnoses of het gebrek aan opvolging na medische onderzoeken;

L.  overwegende dat de demografische evolutie leidt tot een toename van het percentage oudere patiënten, die vaak op voorschrift een groot aantal verschillende geneesmiddelen verstrekt krijgen, maar die het dikwijls lastig hebben met de correcte inname daarvan;

M.  overwegende dat bovendien oudere patiënten, patiënten met een verzwakt immuunsysteem en met chronische ziekten, in het bijzonder chronische degeneratieve ziekten, een groep vormen die bijzonder kwetsbaar is voor ongewenste zorggerelateerde voorvallen: verkeerde diagnoses; gebrek aan opvolging na medische onderzoeken; het voorschrijven, verstrekken of toedienen van de verkeerde geneesmiddelen - bijvoorbeeld off-label - of een verkeerde dosering, of twee geneesmiddelen die niet met elkaar verenigbaar zijn, of defecte of niet goed gedesinfecteerde medische apparatuur, of infecties van chirurgische wonden;

N.  overwegende dat volgens internationale onderzoeken naar schatting tussen de 13% en 16% van de ziekenhuiskosten (ofwel een op de zeven euro) veroorzaakt worden door problemen met zorggerelateerde incidenten;

O.  overwegende voorts dat naar schatting tussen de 30 en 40% van de ongewenste voorvallen, zowel intramuraal als extramuraal (thuiszorg), veroorzaakt lijkt te worden door systemische factoren en dus te voorkomen is;

P.  overwegende dat met name het gebrek aan financiële, technologische en personele middelen verband houdt met het toenemende risico op ongewenste zorggerelateerde voorvallen;

Q.  overwegende dat de economische crisis de uitvoering van maatregelen waartoe de lidstaten in 2009 hadden besloten, heeft vertraagd doordat er andere prioriteiten zijn gesteld op het gebied van de volksgezondheid;

R.  overwegende dat elke natuurlijke of rechtspersoon het recht heeft om te goeder trouw en volstrekt veilig informatie openbaar te maken over een feit, een gegeven of een daad wanneer het gebrek aan informatie over dat feit of gegeven of die daad volgens hem gevaar oplevert voor de volksgezondheid;

S.  overwegende dat patiëntveiligheid hoog op de politieke agenda staat; overwegende dat de lidstaten in 2005 een mechanisme in het leven hebben geroepen voor het debat over vraagstukken inzake patiëntveiligheid en andere werkzaamheden op dat domein; overwegende dat er een werkgroep werd opgericht waarmee de Commissie het werk en de activiteiten van de lidstaten wil promoten; de Wereldgezondheidsorganisatie (met name via de World Alliance for Patient Safety), de Raad van Europa, de OESO en Europese verenigingen van patiënten, artsen, verplegers, apothekers, tandartsen en ziekenhuizen zijn actieve leden van de werkgroep;

T.  overwegende dat zorginfecties een van de meest voorkomende en meest gevaarlijke oorzaken van onbedoelde schade aan patiënten zijn;

U.  overwegende dat zorginfecties, die gemiddeld 5% van de patiënten in ziekenhuizen treffen, een belangrijk probleem zijn voor de volksgezondheid in de landen van de Europese Unie, en niet alleen een ernstig probleem op het gebied van de volksgezondheid betekenen maar ook een zware economische belasting voor de beperkte middelen in de gezondheidszorg;

V.  overwegende dat het jaarlijkse aantal patiënten dat ten minste één zorginfectie heeft opgelopen tijdens het verblijf voor acute zorg in een ziekenhuis in 2011-2012 in de gehele Europese Unie op 3,2 miljoen wordt geraamd(8);

W.  overwegende dat zorginfecties, die aanzienlijke gevolgen hebben met betrekking tot het aantal ziekte- en sterfgevallen (37 000 personen overleden in de Europese Unie rechtstreeks als gevolg van een dergelijke infectie) en kosten (naar schatting meer dan 5,5 miljard euro per jaar in de hele Unie), een belangrijk probleem zijn voor de volksgezondheid in de lidstaten;

X.  overwegende dat zorginfecties kunnen optreden als gevolg van een verblijf in uiteenlopende omgevingen waarin gezondheidszorg wordt verleend, zoals bijvoorbeeld basis-, gemeenschaps-, sociale en particuliere zorg, alsook acute en chronische zorg, of tijdens elke vorm van zorgverlening, ook thuis (met name door een verkeerde dosering, niet goed verpakte geneesmiddelen, besmetting van instrumenten of medische hulpmiddelen of contact met patiënten en gezondheidswerkers);

Y.  overwegende dat een in het ziekenhuis opgelopen zorginfectie zich pas na het ontslag van de patiënt kan openbaren;

Z.  overwegende dat de gemiddelde duur van ziekenhuisopnamen in de lidstaten afneemt;

AA.  overwegende dat het ECDC, samen met internationale deskundigen, belast is met de opstelling van wetenschappelijke aanbevelingen betreffende empirisch onderbouwde maatregelen voor de effectieve preventie van zorginfecties;

AB.  overwegende dat thuiszorg vaak verleend wordt aan patiënten met chronische ziekten en degeneratieve ziekten die niet in het ziekenhuis zijn behandeld;

AC.  overwegende dat de toestand van bepaalde zieken met chronische ziekten en degeneratieve ziekten vaak constante en permanente medische verzorging vereist, waarvoor met name vaak het gebruik van medische apparatuur nodig is (pacemakers, ademhalingsapparatuur, sondes, urinekatheters, enzovoort);

AD.  overwegende dat het gebruik van dergelijke medische apparatuur het risico van infecties met zich meebrengt;

AE.  overwegende dat een gebrek aan naleving van de elementaire voorzorgsmaatregelen ten aanzien van de hygiëne voor de mens, bijvoorbeeld in zorginstellingen, en ook thuis, vaak leidt tot een verhoogde verspreiding van ziekteverwekkers, met name van die welke resistent zijn tegen antimicrobiële middelen;

AF.  overwegende dat eenvoudige en kostenefficiënte maatregelen ter voorkoming van zorginfecties, zoals de invoering van gezondheidsvoorlichting (en met name het bevorderen van de hygiëne in ziekenhuizen), reeds bestaan of momenteel bij wijze van proef getest worden met veelbelovende resultaten, en dat mogelijke alternatieve en kostenefficiënte manieren op nuttige wijze onderzocht zouden kunnen worden voor de bestrijding van zorginfecties;

AG.  overwegende dat aangezien de zorginfecties veroorzakende micro-organismen in staat zijn om een menselijk lichaam lange tijd te koloniseren, patiënten ze kunnen verspreiden tijdens een ziekenhuisopname en daarna, en overwegende dat zorginfecties zich aldus op alle zorglocaties, wooninstellingen voor lang en middellang verblijf en zelfs bij de patiënt thuis kunnen voordoen;

AH.  overwegende dat slechts 13 lidstaten nationale bewakingsprogramma’s voor Clostridium difficile-infecties(9) hebben ingevoerd en dat er slechts bij 3 van die bewakingssystemen gezondheidswerkers bij de gegevensvergaring werden betrokken – een situatie die duidelijk moet worden verbeterd;

AI.  overwegende voorts dat de toenemende mobiliteit van burgers binnen de Europese gezondheidssystemen en tussen die systemen en het steeds meer grensoverschrijdende karakter van de gezondheidszorg in Europa, alsmede de mogelijkheid om een medische behandeling buiten hun eigen land te ontvangen de snelle verspreiding van resistente micro-organismen van de ene naar de lidstaat bevordert;

AJ.  overwegende dat antimicrobiële resistentie een ernstig, en in sommige landen toenemend probleem vormt voor de patiëntveiligheid dat het herstel van en de behandeling van infecties kan bemoeilijken en de nationale kosten voor gezondheidszorg doet toenemen;

AK.  overwegende dat zorginfecties vaak moeilijk te behandelen zijn, omdat de micro-organismen waardoor ze veroorzaakt worden vaak resistent zijn tegen antimicrobiële middelen;

AL.  overwegende dat tegen antibiotica resistente bacteriën in de EU, IJsland en Noorwegen alleen al verantwoordelijk zijn voor zo'n 400 000 infecties en 25 000 doden per jaar, en dat de bijkomende kosten in dit verband voor de gezondheidszorg en vanwege productiviteitsverlies oplopen tot 1,5 miljard euro;

AM.  overwegende dat de resistentie tegen antibiotica in Europa blijft toenemen en dat deze in verscheidene lidstaten voor bepaalde bacteriën kan oplopen tot 25% en zelfs meer;

AN.  overwegende dat uit de meest recente gegevens blijkt dat markers voor antibioticaresistentie van bacteriën die een rol spelen bij zorginfecties wijzen op een algemene trend van een toename van het fenomeen multiresistentie en in het bijzonder op een toename van het percentage Enterobacteriaceae die resistent zijn tegen derde generatie- cefalosporines en van de meticilline-resistente Staphylococcus aureus;

AO.  overwegende dat de ontwikkeling van nieuwe antimicrobiële stoffen is afgenomen;

AP.  overwegende dat de ontwikkeling van resistentie tegen antimicrobiële middelen een natuurlijk en onvermijdelijk gevolg is van het gebruik daarvan, die echter beperkt kan worden door een verstandig en rationeel gebruik van antimicrobiële middelen;

AQ.  overwegende dat de ontwikkeling van de resistentie tegen antimicrobiële middelen met name kan worden versneld door een systematisch en grenzeloos gebruik van deze producten in menselijke geneeskunde, wat in combinatie met onvoldoende hygiëne en ontoereikende infectieziektebestrijding nadelig kan zijn voor de werking van een toch al beperkt aantal beschikbare antimicrobiële middelen;

AR.  overwegende dat, gezien het feit dat er geen nieuwe antibiotica/antimicrobiële middelen worden ontwikkeld, het cruciaal is dat de huidige antimicrobiële middelen zo lang mogelijk op doeltreffende wijze worden ingezet;

AS.  overwegende dat, gezien het feit dat er geen nieuwe antibacteriële geneesmiddelen worden ontwikkeld, de Commissie en de lidstaten samen moeten werken ter ondersteuning van de ontwikkeling en de beschikbaarheid van dergelijke producten en zich daarbij moeten verlaten op het ECDC en de expertise van het Europees Geneesmiddelenbureau (EMEA);

AT.  overwegende dat het landbouwbeleid de antibioticaresistentie in de hand werkt, zowel via de voedselketen als via de dierlijke uitwerpselen die in de watercyclus terecht komen;

AU.  overwegende dat er een sterk toenemend gebruik van antibiotica te zien is onder mensen met de minst objectieve kennis en dat een betere objectieve kennis van antibiotica samenhangt met een meer verantwoorde houding wat het gebruik ervan betreft;

AV.  overwegende dat sommige lidstaten niet over een gedegen juridisch en wettelijk kader beschikken om een verstandig gebruik van geneesmiddelen verplicht te stellen en te ondersteunen, en overwegende dat er grote verschillen bestaan in Europa in het gebruik van antibiotica, niet alleen in de thuiszorg, maar ook in ziekenhuizen;

AW.  overwegende dat personen die betrokken zijn bij het gebruik van antibiotica, zoals beleidsmakers, mensen die werkzaam zijn in de gezondheidszorg en het grote publiek, moeten worden voorgelicht om de nodige veranderingen aan te moedigen in de houding van de degenen die de medicijnen voorschrijven, verstrekken of gebruiken;

AX.  overwegende dat sinds de aanbeveling (2009/C 151/01) van de Raad van 2009 aanzienlijke inspanningen zijn verricht ter verbetering van de patiëntveiligheid in de lidstaten, met name doordat de EU-lidstaten patiëntveiligheid als prioriteit hebben opgenomen in hun gezondheidsbeleid, door het aanwijzen van een bevoegde autoriteit die verantwoordelijk is voor patiëntveiligheid (in 19 lidstaten), en het aanmoedigen van opleiding op het gebied van patiëntveiligheid in zorgomgevingen (in 23 lidstaten);

AY.  overwegende dat sinds de aanbeveling (2009/C 151/01) van de Raad van 2009 aanzienlijke inspanningen zijn verricht met de aanneming en uitvoering van (nationale of regionale) strategieën ter voorkoming en bestrijding van zorginfecties in de lidstaten, en met name door de aanneming van richtsnoeren inzake de preventie en bestrijding van zorginfecties, en door de invoering van systemen voor actieve surveillance van zorginfecties (of de versterking van die systemen indien reeds aanwezig);

AZ.  overwegende anderzijds dat bepaalde door de Raad in zijn aanbeveling (2009/C 151/01) van 2009 aanbevolen maatregelen ter verbetering van de patiëntveiligheid in de lidstaten tot dusver slechts door een beperkt aantal lidstaten zijn uitgevoerd, en dat er nog steeds verbeteringen mogelijk zijn, zowel in de intramurale als in de extramurale zorg, met name op het gebied van zeggenschap van de patiënt, opleiding van gezondheidswerkers en zorgverleners in de breedste zin, en met betrekking tot de invoering van Europese classificaties op het gebied van patiëntveiligheid en van Europese richtsnoeren inzake patiëntveiligheid;

BA.  overwegende dat meer in het bijzonder bepaalde door de Raad aanbevolen maatregelen ter voorkoming en bestrijding van zorginfecties in de lidstaten tot dusver slechts door een beperkt aantal lidstaten zijn uitgevoerd, en dat er nog steeds verbeteringen mogelijk zijn, met name op het gebied van patiëntvoorlichting door de zorginstellingen en eveneens door ondersteuning van onderzoek naar preventie en bestrijding van zorginfecties;

Uitvoering van de aanbevelingen van de Raad: opmerkelijke vooruitgang en verbeteringen die nog gerealiseerd moeten worden

1.   is verheugd over de maatregelen die in de lidstaten zijn genomen, die in de eerste plaats gericht zijn op de verbetering van de algemene patiëntveiligheid en het voorkomen van zorginfecties, en met name:

   het beleid dat door alle lidstaten is opgesteld inzake patiëntveiligheid en het feit dat dit beleid door veel lidstaten als prioriteit is opgenomen in hun gezondheidsbeleid;
   de aanwijzing van een bevoegde autoriteit die verantwoordelijk is voor patiëntveiligheid in de meeste lidstaten;
   de geleidelijke invoering van meldingssystemen van ongewenste ongevallen aan de hand waarvan lering uit tekortkomingen kan worden getrokken;
   de algemeen verbreide invoering in zorginstellingen van opleidingsprogramma's op het gebied van patiëntveiligheid;
   de tenuitvoerlegging in Frankrijk, Slowakije en Nederland van grensoverschrijdende strategieën inzake patiëntveiligheid (naast de nationale strategie);
   de samenwerkingsverbanden tussen landen en tussen regio's ten behoeve van de uitvoering van de acties die de Raad heeft aanbevolen en die door 21 lidstaten (en Noorwegen) zijn opgezet, vaak in het kader van door de Europese Unie medegefinancierde projecten;

vraagt dat deze inspanningen dringend worden opgevoerd;

2.   juicht het werk toe van de Commissie op het gebied van de algemene patiëntveiligheid, namelijk de bevordering van de uitwisseling van beste praktijken tussen de lidstaten en het voorstellen van gemeenschappelijke definities en terminologie voor patiëntveiligheid;

   het feit dat de Commissie het uitwisselen van informatie over initiatieven betreffende patiëntveiligheid en zorgkwaliteit stimuleert via de werkgroep voor patiëntveiligheid en zorgkwaliteit;
   de medefinanciering door de Commissie van het project aangaande indicatoren voor zorgkwaliteit dat door de OESO wordt geleid en dat het mogelijk heeft gemaakt om vergelijkbare indicatoren over patiëntveiligheid in 11 landen te verzamelen;
   de medefinanciering die de Europese Unie in het kader van het zevende kaderprogramma voor onderzoek heeft verleend aan 6 onderzoeksprojecten op het gebied van algemene patiëntveiligheid;
   de aanneming van Richtlijn 2011/24/EU van het Europees Parlement en de Raad betreffende de toepassing van de rechten van patiënten bij grensoverschrijdende gezondheidszorg, die erop gericht is duidelijk te maken wat de rechten zijn van patiënten die zorg ontvangen in een andere EU-lidstaat, en die tegelijkertijd moet waarborgen dat de verleende zorg veilig en van hoge kwaliteit is;

3.  is verheugd over het werk dat de Commissie en het ECDC samen met de gezondheidsinstanties van de lidstaten heeft verricht op het gebied van preventie en bestrijding van zorginfecties;

4.  is verheugd over het werk van de Commissie op het gebied van preventie en bestrijding van zorginfecties, werk dat nauw samenhangt met de maatregelen die de Commissie heeft genomen op het gebied van resistentie tegen antimicrobiële middelen; is met name verheugd over de financiering die de Commissie heeft verleend aan onderzoeksprojecten op het gebied van zorginfecties en antimicrobiële resistentie, en met name aan projecten met een Europese dimensie, in navolging van het project IPSE (Improving Patient Safety in Europe, verbeteren van de patiëntveiligheid in Europa), het project IMPLEMENT (Implementing Strategic Bundles for Infection Prevention & Management, implementeren van strategische bundels voor infectiepreventie en -beheer) en het project PROHIBIT (Prevention Of Hospital Infections By Intervention and Training, preventie van zorginfecties in ziekenhuizen door interventies en training) dat bestaande richtsnoeren en praktijken om zorginfecties in Europese ziekenhuizen te voorkomen analyseert en een strategie test ter voorkoming van bacteriële infecties in de bloedbaan in verband met centrale aderkatheters (bijzonder zorgwekkende infecties omdat deze verband houden met hoge ziektecijfers en een groot aantal sterfgevallen die rechtstreeks aan deze infecties zijn toe te schrijven);

5.  is ingenomen met de coördinatie- en surveillancewerkzaamheden van het Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding en met name met:

   de coördinatiewerkzaamheden van het Europees netwerk voor surveillance van zorginfecties en in het bijzonder van infecties in operatiekamers, van zorginfecties opgelopen in reanimatie-units, en van het gebruik van antimicrobiële middelen in faciliteiten voor langdurige zorg (HALT-2) alsook zijn steun aan het Europese project om capaciteitsopbouw voor de surveillance van Clostridium difficile-infecties te ondersteunen (ECDIS-Net);
   de coördinatie van een Europees puntprevalentieonderzoek naar zorginfecties en het gebruik van antimicrobiële middelen in ziekenhuizen voor acute zorg;
   de opstelling door het ECDC van richtsnoeren voor de preventie en bestrijding van Clostridium difficile-infecties;
   de publicatie van aanbevelingen om de verspreiding van carbapenemaseproducerende Enterobacteriaceae te voorkomen;
   de bijdrage voor het opstellen van richtsnoeren en indicatoren (structuur- en procesindicatoren) voor de preventie van zorginfecties;

6.  erkent dat er in de Europese Unie tot dusver geen classificatie of rapportagesysteem voor patiëntveiligheid bestaat om de factoren met betrekking tot de patiëntveiligheid vast te stellen, inzichtelijk te maken en te analyseren en zo het onderwijs en verbetering van systemen te bevorderen;

7.  onderkent dat tot dusver te weinig lidstaten

   patiëntveiligheid hebben opgenomen in de onderwijs- en opleidingsprogramma's van het personeel in de gezondheidszorg;
   actieplannen toepassen om zorginfecties te bestrijden;
   maatregelen hebben genomen om in zorginstellingen de voorlichting van de patiënt over zorginfecties te verbeteren;
   onderzoek naar zorginfecties steunen;

8.  verzoekt de lidstaten om, met de steun van de Commissie, hun inspanningen voort te zetten om meer vergelijkbare indicatoren over patiëntveiligheid in alle lidstaten te verzamelen;

9.  verzoekt de lidstaten de bilaterale en multilaterale samenwerking op het gebied van patiëntveiligheid op nationaal en/of regionaal niveau voort te zetten en te intensiveren;

Verbetering van de patiëntveiligheid in Europa, en voorkoming en bestrijding van zorggerelateerde infecties: algemene aanbevelingen

10.  beveelt aan dat de patiëntveiligheid, en in het bijzonder de preventie en bestrijding van zorginfecties, een prominente plaats krijgt op de politieke agenda van de Europese Unie, alsmede op nationaal niveau en op regionaal en lokaal niveau in de lidstaten;

Maatregelen om de algemene patiëntveiligheid te verbeteren

11.  moedigt de lidstaten aan hun inspanningen ter verbetering van de patiëntveiligheid voort te zetten en om nieuwe acties op te zetten, zoals de uitwerking van actieplannen voor de bestrijding van zorginfecties, wanneer zij dit nog niet hebben gedaan, om volledig gevolg te geven aan de aanbevelingen van de Raad;

12.  spoort de lidstaten in het bijzonder aan de volgende maatregelen in te voeren of te versterken, indien ze reeds bestaan:

   maatregelen ter verbetering van de kennis onder de burgers van initiatieven met betrekking tot patiëntveiligheid en ter vergroting van de zeggenschap van de burgers op dit gebied;
   maatregelen voor de degelijke en permanente opleiding op basis van goed gedefinieerde normen op het gebied van patiëntveiligheid voor personeel in de gezondheidszorg, en in het bijzonder de invoering van leermodules over patiëntveiligheid (op verschillende terreinen: medische apparatuur, rationeel en goed gebruik van geneesmiddelen, enz.) in een of meer soorten opleidingsprogramma's voor gezondheidswerkers en zorgverleners, alsmede voorlichting en bewustmaking op het gebied van patiëntveiligheid gericht op patiënten en hun naasten;
   grensoverschrijdende acties op het gebied van patiëntveiligheid;
   maatregelen ter stimulering van het onderzoek over patiëntveiligheid op basis van een evidence-based benadering, waarbij de uitvoering centraal staat, en met name op het gebied van alternatieve therapieën voor het gebruik van antibiotica en voor het beheersen van de antibioticaresistentie, in het bijzonder bacteriofaagtherapie;
   maatregelen voor multidisciplinaire wondverzorging als onderdeel van de patiëntveiligheidsprogramma’s op het niveau van de lidstaten;
   maatregelen om de incidentie van antimicrobiële resistentie te voorkomen en de verspreiding ervan tegen te gaan, onder meer door nieuwe antimicrobiële stoffen te ontwikkelen;

13.  verzoekt het Europees Geneesmiddelenbureau (EMA) een lijst samen te stellen van off-labelgeneesmiddelen die worden gebruikt ondanks het feit dat er een toegestaan alternatief bestaat; verzoekt de lidstaten ervoor te zorgen dat medisch geschoold personeel en patiënten ervan op de hoogte worden gebracht wanneer een geneesmiddel off-label wordt aangewend;

14.  moedigt de Commissie en de betrokken EU-agentschappen aan om een systeem voor het melden van ongewenste voorvallen, vooral met betrekking tot geneesmiddelen en medische apparatuur, in te voeren, te versterken, bekend te maken bij het publiek en gebruiksvriendelijk te maken en ervoor te zorgen dat alle procedures transparant zijn, zodat er bij een tekortkoming in de zorgketen kan worden vastgesteld wie verantwoordelijk is, en lering uit deze tekortkomingen kan worden getrokken;

15.  dringt er bij de lidstaten op aan om hun structuren voor het melden van ongewenste voorvallen opnieuw te bekijken om na te gaan of die voorvallen in een “no-blamecultuur” kunnen worden gemeld en of gezondheidswerkers informatie openlijk onder de aandacht kunnen brengen, zonder dat zij daar persoonlijk negatieve gevolgen van ondervinden;

16.  verzoekt de lidstaten om maatregelen in te voeren die de kwaliteit, en niet alleen de kwantiteit, verhogen van de meldingen van ongewenste voorvallen, zodat de meldingen informatie bevatten die de veiligheid daadwerkelijk kan verbeteren, en die het gemakkelijk maken gegevens uit het systeem te verzamelen voor een grondige en systematische evaluatie;

17.  verzoekt de lidstaten om in veel hogere mate dan nu het geval is informatie van de patiënten op te nemen in de elektronische systemen voor patiëntveiligheid en ongewenste voorvallen en om deze informatie systematisch te evalueren teneinde fouten te voorkomen;

18.  moedigt de lidstaten, de Europese Commissie en de betrokken Europese agentschappen aan alle relevante technologische en statistische hulpmiddelen te gebruiken om ongewenste voorvallen te beschrijven en te analyseren;

19.  moedigt de Commissie en de lidstaten aan om de kennis onder de burgers over initiatieven met betrekking tot patiëntveiligheid te verbeteren en de zeggenschap van de burgers op dit gebied te vergroten;

20.  verzoekt de Commissie om opnieuw de vraag naar de invoering van een databank van goede praktijken te onderzoeken om alzo de uitwisseling hiervan tussen de lidstaten aan te moedigen; is van mening dat het verzamelen van ongewenste ongevallen dergelijke voorvallen in de toekomst kan voorkomen en zou kunnen dienen als voorbeeld van goede praktijken onder de uitvoerders;

21.  spoort de lidstaten aan om beste praktijken uit te wisselen op basis van een evidence-based benadering van data en in het bijzonder om op grond van casestudies en feedback op ervaringen, gemeenschappelijke richtsnoeren voor alle lidstaten vast te stellen;

22.  verzoekt de lidstaten om waar mogelijk de strategieën en programma's voor patiëntveiligheid uit te breiden van ziekenhuiszorg naar zorg buiten ziekenhuizen (met name instellingen voor lang en middellang verblijf, maar ook thuis);

Acties om zorginfecties te voorkomen en terug te dringen

23.  moedigt de lidstaten aan duidelijke nationale doelstellingen te formuleren voor de beperking van zorginfecties en verdere maatregelen te nemen om zorginfecties te voorkomen en terug te dringen - zo dit nog niet gedaan is om volledig gevolg te geven aan de aanbevelingen van de Raad, met name wat betreft:

   preventie van zorginfecties, zowel in zorginstellingen als extramuraal via een systematische uitvoering van de One Health-benadering, waarbij beroepsbeoefenaren in zowel de menselijke gezondheidszorg als de diergeneeskundige zorg zich ertoe verbinden om resistente infecties te voorkomen en het gebruik van antibiotica te verminderen;
   verbetering van de voorlichting aan patiënten door zorginstellingen, met inbegrip van voorlichting over de prevalentie van zorginfecties in deze instellingen;
   ondersteuning van onderzoek naar de preventie en de bestrijding van zorginfecties, in het bijzonder infecties veroorzaakt door meticilline-resistente Staphylococcus aureus (MRSA), Clostridium difficile en andere opkomende infecties die moeilijk te behandelen zijn, en met name op het gebied van alternatieve therapieën voor het gebruik van antibiotica en voor het beheersen van de antibioticaresistentie, in het bijzonder bacteriofaagtherapie;

24.  moedigt de Commissie aan om de mogelijkheid van partnerschapsovereenkomsten tussen de Commissie en de lidstaten individueel of rechtstreeks tussen de lidstaten te onderzoeken, met als doel problemen met zorginfecties in ziekenhuizen, maar ook in de context van de thuiszorg te voorkomen en te onderzoeken; verzoekt de Commissie om verdere werkzaamheden rond de preventie en bestrijding van zorginfecties te ondersteunen via het toekomstige EU-Gezondheidsprogramma;

Verbetering van de patiëntveiligheid in Europa, en voorkoming en bestrijding van zorggerelateerde infecties: concrete opties en aanbevelingen

Preventie

25.  erkent dat de EU niet mag tussenbeide komen in de bevoegdheden van de lidstaten op het vlak van gezondheid en erkent de bestaande verschillen op het vlak van gezondheidsbeleid en -systemen in de lidstaten, maar dringt er bij de lidstaten en delegatiepartners op aan:

   te zorgen voor voldoende personele, financiële en technologische middelen zodat de verleende intramurale of extramurale zorg van de hoogst mogelijke kwaliteit is, en in het bijzonder voldoende budget uit te trekken voor patiëntveiligheid zodat de verleende intramurale of extramurale zorg van de hoogst mogelijke kwaliteit is;
   ook van effectieve personeelsplanning een prioriteit te maken om ervoor te zorgen dat er altijd voldoende personeel aanwezig is om de toenemende verwerkingscapaciteit van patiënten en de nadelige effecten daarvan op de praktijken voor het beheersen van infecties correct aan te pakken;

26.  verzoekt de lidstaten en de Commissie bijvoorbeeld door bewustmakingscampagnes algemene goede praktijken te bevorderen, in het bijzonder met betrekking tot hygiëne (handhygiëne, sterilisatie en maximale ontsmetting van instrumenten en medische apparatuur) in ziekenhuizen, maar ook daarbuiten (met name voor patiënten en hun familie);

27.  verzoekt de lidstaten om nationale richtsnoeren op te stellen voor handhygiëne en voor de reiniging van ziekenhuizen en verpleeghuizen in het algemeen;

28.  verzoekt de lidstaten om een doelgerichte bestrijding van in ziekenhuizen gemaakte fouten te bevorderen, met inbegrip van bijvoorbeeld de invoering van de checklist van de WHO voor veilige chirurgie;

29.  verzoekt om meer en beter gecoördineerd onderzoek om de verspreiding van zorginfecties te voorkomen;

30.  roept de lidstaten op tot het aanmoedigen van inspanningen om uitbraken in ziekenhuizen te bestuderen en tot het vinden van een manier om de verspreiding van zorginfecties te voorkomen;

31.  dringt er bij de lidstaten op aan om hun nationale praktijken inzake het correcte gebruik van antibiotica te ontwikkelen om de verspreiding van antimicrobiële resistentie te beperken en om de werking van behandelingen met antibiotica te waarborgen;

32.  verzoekt de Commissie en de lidstaten om platformen en protocollen uit te werken die de overdracht van gezondheidsgegevens mogelijk maken, waarbij moet worden gewaarborgd dat zulke activiteiten stroken met de Europese wetgeving inzake gegevensbescherming;

33.  verzoekt de lidstaten om specifieke veiligheidsprotocollen op te stellen voor chronische degeneratieve en invaliderende ziekten, waarbij blijvende ondersteuning buiten het ziekenhuis (in instellingen voor lang en middellang verblijf, maar ook thuis) nodig is;

34.  wijst erop dat in het kader van zorgverlening thuis:

   de toestand van de patiënt (met name ouderen en mensen met beperkte mobiliteit) die naar huis terugkeert na een ziekenhuisopname, op het moment van ontslag uit het ziekenhuis grondig geëvalueerd moet worden, met name om het risico van een val te beoordelen en te voorkomen;
   de patiënt en zijn verzorgers goed geïnformeerd moeten worden, met name over aspecten in verband met handhygiëne, de noodzaak van het desinfecteren van herbruikbare instrumenten en medische apparatuur, en de naleving van procedures en geneesmiddelenvoorschriften;
   gebruikte instrumenten wegwerpbaar moeten zijn of bij hergebruik onderworpen aan strenge desinfectieprocedures;
   de inachtneming van basisvoorzorgsmaatregelen bevorderd moet worden, met name wat betreft het bewaren en gebruiken van geneesmiddelen, en dat patiënten met name bewust moeten worden gemaakt van de risico's die het gebruik van niet in de VHB opgenomen geneesmiddelen met zich meebrengt;

35.  dringt er bij de lidstaten op aan om de Commissie informatie te verschaffen over de vaccinatieprogramma’s voor gezondheidswerkers, bijvoorbeeld over de bereikte dekkingsgraad binnen de instellingen voor gezondheidszorg;

36.  spoort de lidstaten aan om te zorgen voor een betere voorlichting door beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg over de manier waarop patiënten nadelige gevolgen kunnen voorkomen wanneer zij in contact komen met de gezondheidszorg;

37.  verzoekt de lidstaten om maatregelen in te voeren die ervoor zorgen dat de familieleden van patiënten in hogere mate betrokken worden bij de preventie van fouten bij de toediening van geneesmiddelen en zelfbehandeling;

Communicatie, onderwijs en opleiding

38.  beveelt de lidstaten aan specifieke voorlichtingscampagnes en opleidingen over zorginfecties op te zetten, niet alleen voor werkers in de gezondheidszorg (artsen, verpleegkundigen, assistenten enz...), maar bijvoorbeeld ook voor formele en informele mantelzorgers en thuiszorg en vrijwilligers in ziekenhuizen die met patiënten in contact komen;

39.  verzoekt de lidstaten om nationale richtsnoeren in te voeren voor de manier waarop beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg patiënten kunnen voorlichten over het gebruik van antibiotica;

40.  verzoekt de lidstaten om specifieke voorlichtingscampagnes en opleidingen op te zetten om patiënten en gezondheidswerkers bewust te maken van het probleem van resistentie tegen antimicrobiële middelen;

41.  verzoekt de lidstaten om bij het opstellen van goede praktijken rekening te houden met het belang van de expertise die rechtstreeks wordt verkregen via de ervaringen van patiënten en om die naar waarde te schatten;

Rechten van de patiënt

42.  verzoekt de lidstaten om zich in te spannen om het vertrouwen van patiënten in de gezondheidsstelsels te waarborgen, en vooral om patiënten actief bij patiëntveiligheid te betrekken;

43.  roept de lidstaten op om patiëntenorganisaties te betrekken bij de ontwikkeling van nieuwe wetten en gezondheidsprogramma's;

44.  verzoekt de lidstaten om op lokaal niveau een instantie of contactpersoon aan te wijzen die verantwoordelijk is voor het verstrekken van informatie en gegevens over patiëntveiligheid om het vertrouwen van de bevolking in de veiligheid van gezondheidsstelsels te versterken door meer passende en begrijpelijke informatie te verschaffen;

45.  spoort de lidstaten aan om patiënten informatie te verstrekken over de risico's, de mate van veiligheid en de getroffen maatregelen om ongewenste zorggerelateerde voorvallen te voorkomen, zodat de patiënt zijn geïnformeerde instemming met de voorgestelde behandeling kan geven en meer in het algemeen informatie over patiëntveiligheid kan verkrijgen; verzoekt de lidstaten om patiënten via de gepaste organisationale structuren in te lichten over klachtenprocedures en de gerechtelijke stappen die zij kunnen ondernemen in geval van ongewenste zorggerelateerde voorvallen (bv. via een patiëntenrechtenvertegenwoordiger);

46.  spoort de lidstaten en de regionale en lokale overheden aan gevallen van ongewenste zorggerelateerde voorvallen voor zover mogelijk bij voorkeur aan te pakken via bemiddeling;

47.  verzoekt de lidstaten om te zorgen voor een betere voorlichting door huisartsen aan patiënten over hun rechten alsmede hun mogelijkheden om een klacht in te dienen en fouten en ongewenste voorvallen te melden;

48.  erkent dat de EU niet mag tussenbeide komen in de bevoegdheden van de lidstaten op het vlak van gezondheid; moedigt de Commissie niettemin aan een stelsel voor collectief verhaal op te stellen voor grensoverschrijdende gevallen, waarbij meerdere patiënten worden getroffen door ongewenste zorggerelateerde voorvallen die door dezelfde oorzaak worden veroorzaakt;

Controle, diagnose en vervolgmaatregelen

49.  verzoekt de Commissie, de betrokken EU-agentschappen en de lidstaten maatregelen te overwegen om te zorgen voor de doorgifte van feedback over patiëntveiligheid, zowel van verzorgend personeel als van patiënten; benadrukt dat die meldingen op alle niveaus transparant dienen te zijn;

50.  verzoekt de lidstaten die specifieke nationale onderzoeken op basis van een geharmoniseerde methode van het ECDC uitvoeren naar de prevalentie van zorginfecties, regelmatig dergelijk onderzoek te herhalen en moedigt alle lidstaten aan dergelijke onderzoeken uit te voeren; dringt er op aan dat de Commissie nader onderzoek doet naar het Global Microbial Identifier-systeem(10), dat wordt gesteund door een groot aantal onderzoekers overal ter wereld en dat in staat is om alarmerende gezondheidszorggerelateerde organismen te monitoren en op te sporen en dat kan zorgen voor een snellere reactie, ook grensoverschrijdend, op de verspreiding van infecties;

51.  pleit voor de oprichting op regionaal of lokaal niveau van werkgroepen over specifieke vraagstukken inzake patiëntveiligheid; stelt voor dat als voorbeeld dergelijke werkgroepen kunnen focussen op de preventie van ongevallen bij ouderen, over vermindering van risico's bij operaties, of het terugdringen van risico's op medicatiefouten;

52.  verzoekt de lidstaten om te zorgen voor een grotere aandacht in ziekenhuizen en verpleeghuizen voor basale zorgtaken zoals bijvoorbeeld de observatie van patiënten en de beoordeling van decubitus, die een groot, maar vaak verborgen probleem vormt voor patiënten in ziekenhuizen en bewoners van verpleeghuizen;

53.  verzoekt het Europees Geneesmiddelenbureau op grond van de medische behoefte en met inachtneming van de patiëntenbescherming richtlijnen op te stellen betreffende de off-labelaanwending van geneesmiddelen;

54.  beveelt het ECDC aan in samenwerking met het EMEA een lijst op te stellen van ziekteverwekkers die kunnen leiden tot ernstige of mogelijk dodelijke infecties die resistent zijn tegen antibiotica en een serieuze bedreiging voor de volksgezondheid kunnen vormen; vraagt deze lijst regelmatig bij te werken met behulp van het Europees Netwerk voor de surveillance van de consumptie van antimicrobiële stoffen (ESAC-net) en het Europees Netwerk voor de surveillance van antimicrobiële resistentie van het ECDC (EARS-net);

55.  beveelt aan in samenwerking met het EMEA en het ECDC een lijst op te stellen van zorginfecties die in ziekenhuizen en overige zorginstellingen in de Europese Unie systematisch moeten worden opgespoord;

Europese en internationale samenwerking

56.  verzoekt de lidstaten en de Commissie om de samenwerking met onder meer de WHO en de OESO te versterken, met het oog op standaardisatie van metingen, definities en terminologie en indicatoren voor patiëntveiligheid, met name om risicopatiënten te kunnen isoleren in geval van een dreigende pandemie of grensoverschrijdende dreigingen;

57.  wijst er nogmaals op hoe belangrijk het is om een effectief Europees netwerk van nationale bewakingssystemen op te zetten dat op basis van gestandaardiseerde criteria die door de Commissie en de lidstaten moeten worden goedgekeurd, werkt aan de identificatie en monitoring van de verschillende plaatsen waar zorginfecties voorkomen (met inbegrip van extramurale structuren) en de manier waarop zij zich verspreiden; moedigt de lidstaten aan hun inspanningen voort te zetten om vergelijkbare actuele referentiegegevens over algemene patiëntveiligheid en zorginfecties te verzamelen; verzoekt de lidstaten deze gegevens jaarlijks bekend te maken;

58.  verzoekt de lidstaten om eventueel bestaande standaarden voor goede praktijken inzake algemene patiëntveiligheid en in het bijzonder de preventie en bestrijding van zorginfecties en de overdracht van multiresistente bacteriën met elkaar uit te wisselen (bijvoorbeeld de preventie van de verspreiding van de Legionellabacterie in warmwatercircuits in ziekenhuizen);

59.  onderkent het belang van het programma inzake antimicrobiële resistentie en gezondheidszorggerelateerde infecties van het ECDC, met name ten aanzien van zijn inspanningen om de monitoring van zorginfecties te ondersteunen en te standaardiseren, wetenschappelijk advies te verstrekken en opleiding en communicatie aan te bieden;

60.  verzoekt de lidstaten om samen te werken aan het opzetten van platformen voor het delen van informatie over ongewenste zorggerelateerde voorvallen om zo het gebruik van alle systemen voor gegevensverzameling op dit gebied te stimuleren, waarbij zij ervoor moeten zorgen dat zulke activiteiten stroken met de relevante Europese gegevensbeschermingswetgeving; benadrukt dat de patiënt dient behandeld te worden in overeenstemming met de ethische beginselen en rekening houdend met de bescherming van persoonlijke gegevens;

61.  roept de Commissie en de lidstaten op samen te werken om stimulansen in te voeren voor de ontwikkeling van nieuwe antibacteriële geneesmiddelen; is van mening dat dergelijke stimulansen als onderdeel van een gepast EU-wetgevingskader moeten worden ingevoerd teneinde de samenwerking tussen de publieke en private sector te stimuleren om antimicrobiële-gerelateerd onderzoek en ontwikkeling te doen heropleven;

62.  moedigt de Europese Unie in het kader van het achtste kaderprogramma voor onderzoek, dat in 2014 van start zal gaan, aan om medefinanciering te verlenen aan onderzoeksprojecten op het gebied van de algemene patiëntveiligheid, zorginfecties en resistentie tegen antimicrobiële middelen;

Toezicht en rapportage

63.  spoort de lidstaten en de Commissie aan om het toezicht op de uitvoering van de aanbeveling over patiëntveiligheid, waaronder preventie en bestrijding van zorginfecties, met nog minstens twee jaar te verlengen;

64.  moedigt de lidstaten aan hun samenwerking met het ECDC op het gebied van preventie en bestrijding van zorginfecties te versterken; spoort met name de nationale autoriteiten aan regelmatig een beroep te doen op het ECDC voor het uitvoeren van plaatselijke audits en de door het ECDC toegestuurde verslagen te publiceren, en benadrukt in dit verband dat er in het kader van de toekomstige financiële vooruitzichten gezorgd moet worden voor toereikende en gepaste financiering van het ECDC zodat het zijn coördinatie- en toezichtstaken naar behoren kan vervullen;

o
o   o

65.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de regeringen van de lidstaten.

(1) PB C 184 E van 8.7.2010, blz. 395.
(2) PB C 377 E van 7.12.2012, blz. 131.
(3) PB C 131 E van 8.5.2013, blz. 116.
(4) Aangenomen teksten, P7_TA(2012)0483.
(5) Patiëntveiligheid is door de WHO gedefinieerd als het gevrijwaard blijven, voor een patiënt, van onnodige schade of potentiële schade in verband met medische zorg.
(6) Een ongewenst voorval wordt gedefinieerd als een incident dat schadelijk is voor de patiënt.
(7) Voor dit rapport wordt zorginfectie gedefinieerd als een infectie die optreedt tijdens of na een medische behandeling (diagnostisch, therapeutisch of preventief) van een patiënt, die niet aanwezig was, noch in de vorm van incubatie aan het begin van de behandeling. Infectieuze micro-organismen (bacteriën, schimmels, virussen, parasieten en andere besmettelijke agentia) die voorkomen bij zorginfecties kunnen afkomstig zijn van de patiënt zelf (endogene infectie) van een van zijn natuurlijke reservoirs (ingewanden, huid , enz.) of vanuit het milieu (exogeen of kruisbesmetting). De zorginfecties omvatten alle infecties die horen bij het gezondheidsysteem of de verschillende zorgtrajecten. Zij omvatten nosocomiale infecties (opgelopen in zorginstellingen, tijdens een ziekenhuisopname of ambulante zorg) en infecties opgelopen tijdens zorg verleend buiten zorgvoorzieningen, in gemeenschapsfaciliteiten (zoals wooninstellingen voor lang en middellang verblijf voor afhankelijke ouderen, enz..) of thuis.
(8) Volgens het op 14 juni 2013 gegeven antwoord van de Commissie op schriftelijke vraag E-004648/2013.
(9) Volgens een antwoord van de Commissie op schriftelijke vraag E-004649/2013 zijn deze 13 landen: Oostenrijk, België, Bulgarije, Denemarken, Duitsland, Finland, Frankrijk, Hongarije, Ierland, Nederland, Spanje, Zweden en het Verenigd Koninkrijk. http://www.europarl.europa.eu/sides/getAllAnswers.do?reference=E-2013-004649&language=EN
(10) http://www.globalmicrobialidentifier.org/


Misleidende marketingpraktijken
PDF 132kWORD 30k
Resolutie van het Europees Parlement van 22 oktober 2013 over misleidende marketingpraktijken (2013/2122(INI))
P7_TA(2013)0436A7-0311/2013

Het Europees Parlement,

–  gezien de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's over het beschermen van ondernemingen tegen misleidende marketingpraktijken en het zorgen voor doeltreffende handhaving (COM(2012)0702),

–  gezien Richtlijn 2006/114/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 inzake misleidende reclame en vergelijkende reclame (gecodificeerde versie)(1),

–  gezien Richtlijn 2005/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt ("richtlijn oneerlijke handelspraktijken")(2),

–  gezien Verordening (EG) nr. 2006/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 27 oktober 2004 betreffende samenwerking tussen de nationale instanties die verantwoordelijk zijn voor handhaving van de wetgeving inzake consumentenbescherming ("verordening samenwerking consumentenbescherming")(3),

–  gezien Richtlijn 98/27/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 mei 1998 betreffende het doen staken van inbreuken in het raam van de bescherming van de consumentenbelangen(4),

–  gezien zijn resolutie van 9 juni 2011 over misleidende bedrijvengidsen(5),

–  gezien zijn resolutie van 13 januari 2009 over de omzetting, tenuitvoerlegging en handhaving van Richtlijn 2005/29/EG betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt en Richtlijn 2006/114/EG inzake misleidende reclame en vergelijkende reclame(6),

–  gezien zijn resolutie van 16 december 2008 over bedrijven die misleidende gegevensbankdiensten aanbieden(7),

–  gezien het onderzoek getiteld "Misleidende praktijken van "ondernemingen achter bedrijvengidsen" met het oog op de huidige en toekomstige wetgeving voor de interne markt gericht op de bescherming van consumenten en kleine en middelgrote ondernemingen", dat is uitgevoerd in opdracht van de Commissie interne markt en consumentenbescherming(8),

–  gezien het ontwerpadvies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 19 april 2013 inzake de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's over het beschermen van ondernemingen tegen misleidende marketingpraktijken en het zorgen voor doeltreffende handhaving – herziening van Richtlijn 2006/114/EG inzake misleidende reclame en vergelijkende reclame (COM(2012)0702)(9),

–  gezien artikel 48 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie interne markt en consumentenbescherming en het advies van de Commissie juridische zaken (A7-0311/2013),

A.  overwegende dat misleidende marketingpraktijken vele vormen kunnen aannemen, met als meest in het oog springende fraude met betrekking tot bedrijvengidsen, betalingsvormen, internetdomeinnamen en merkbescherming, evenals misleidende "zakenkans"-, "thuiswerk"- of "snel rijk"-regelingen;

B.  overwegende dat de huidige Richtlijn 2006/114/EG betrekking heeft op misleidende en vergelijkende reclame en de gevolgen daarvan voor eerlijke mededinging op de interne markt;

C.  overwegende dat er vanuit het bedrijfsleven, en met name vanuit kmo's en micro-ondernemingen, duidelijk vraag is naar betere bescherming en een doeltreffend optreden tegen misleidende praktijken tussen bedrijven onderling, hetgeen evenwel buiten het toepassingsgebied van Richtlijn 2005/29/EG valt;

D.  overwegende dat de omvang van het financiële verlies als gevolg van misleidende marketingpraktijken in de EU niet bekend is, maar op basis van bepaalde nationale statistieken kan worden geraamd op miljarden euro per jaar;

E.  overwegende dat misleidende marketingpraktijken marktfalen en concurrentieverstoringen veroorzaken, aangezien zij ondernemingen belemmeren bij het maken van geïnformeerde en dus efficiënte keuzes;

F.  overwegende dat kmo's, en met name kleine en micro-ondernemingen, de grootste slachtoffers van misleidende marketingpraktijken zijn, terwijl dergelijke bedrijven een belangrijke groeifactor in Europa vormen; overwegende dat ook scholen, kerken, ziekenhuizen, ngo's en gemeenten en andere overheidsinstanties een doelwit vormen;

G.  overwegende dat het Parlement herhaaldelijk zijn zorgen kenbaar heeft gemaakt over het probleem van de misleidende marketingpraktijken, die vaak een grensoverschrijdend karakter hebben, en de Commissie en de lidstaten heeft verzocht hun voorlichtingsactiviteiten te intensiveren en de samenwerking, handhaving en wetgeving te versterken;

H.  overwegende dat misleidende marketingpraktijken een sterke weerslag op de consumenten hebben, omdat zij immers meer moeten betalen voor producten en diensten;

I.  overwegende dat deze praktijken niet altijd worden gerapporteerd, aangezien de slachtoffers van misleidende marketingpraktijken zich vaak schamen en geen aangifte van dergelijke praktijken doen bij de handhavingsinstanties of aan betalingsverzoeken voldoen; overwegende dat het daarom van het grootste belang is dat die instanties het eenvoudiger maken om aangifte te doen, en voldoende prioriteit aan dergelijke gevallen toekennen;

J.  overwegende dat de lidstaten de Richtlijnen 2005/29/EG en 2006/114/EG op verschillende wijze ten uitvoer hebben gelegd, waardoor de nationale voorschriften op deze gebieden aanzienlijke verschillen vertonen; overwegende dat die verschillen marktversnippering in de hand werken en onzekerheid creëren over de wettelijke handhaving van EU-voorschriften met betrekking tot ondernemingen, met name in een grensoverschrijdende context;

K.  overwegende dat zwendelaars profiteren van het zeer ongelijke niveau van bescherming voor bedrijven in de lidstaten en dat alleen Oostenrijk en België een specifiek verbod op het misleidend aanbieden van bedrijvengidsen in hun wetgeving hebben opgenomen, terwijl in Nederland momenteel een soortgelijke wet wordt voorbereid;

L.  overwegende dat het essentieel is een coherente benadering te volgen, waarbij naar een evenwicht tussen preventie en bestraffing wordt gestreefd; overwegende dat de handhavingsinstanties zonder duidelijke rechtsvoorschriften met betrekking tot deze problematiek terughoudend zullen blijven in hun optreden;

M.  overwegende dat oplichters momenteel zeer moeilijk te traceren en te vervolgen zijn, omdat zij vaak rekeningen van het ene land naar het andere sturen, terwijl hun bankrekening zich weer in een ander land bevindt, zodat ook geldovermakingen moeilijk te traceren zijn;

N.  overwegende dat het voor kmo's, en micro-ondernemingen in het bijzonder, wegens hun beperkte omvang en geringe middelen vaak ondoenlijk is om individueel gerechtelijke stappen te ondernemen tegen oplichters die in een ander rechtsgebied gevestigd zijn;

1.  is verheugd over de mededeling van de Commissie, maar onderstreept dat er meer moet worden gedaan, in het bijzonder ten aanzien van de handhaving;

2.  is ernstig verontrust over de negatieve gevolgen van bedrieglijke, misleidende en oneerlijke marketingpraktijken voor de economische groei, met name voor kmo´s, en voor de eerlijke concurrentie op de interne markt, met name in lidstaten die minder ontwikkeld zijn en het meest onder de financiële crisis te lijden hebben;

3.  verzoekt de Commissie duidelijkheid te verschaffen over het toepassingsgebied van Richtlijn 2006/114/EG om tot een betere bescherming van bedrijven tegen misleidende marketingpraktijken te komen;

Preventie en informatie

4.  benadrukt dat de informatie-uitwisseling tussen de lidstaten verbetering behoeft; verzoekt alle lidstaten een nationaal contactpunt op te zetten of aan te wijzen waar bedrijven en andere slachtoffers van misleidende praktijken hiervan aangifte kunnen doen en waar zij informatie over gerechtelijke en buitengerechtelijke rechtsmiddelen alsmede hulp en deskundig advies kunnen krijgen met het oog op het voorkomen en aanpakken van diverse vormen van fraude; is van mening dat elk contactpunt een databank moet bijhouden waarin alle soorten misleidende marketingpraktijken worden geregistreerd, met inbegrip van gemakkelijk te begrijpen voorbeelden; verzoekt de Commissie, rekening houdend met de budgettaire beperkingen, de coördinatie te verzorgen voor een soepele uitwisseling van informatie tussen de nationale databanken, o.a. door faciliterend op te treden bij de inrichting van een systeem voor vroegtijdige waarschuwing over nieuw ontdekte praktijken;

5.  is van mening dat de nationale contactpunten een actieve rol moeten spelen bij de informatie-uitwisseling tussen overheden, burgers en bedrijven en samen moeten werken om elkaar te waarschuwen tegen nieuwe misleidende praktijken en kmo's bij te staan bij het beslechten van grensoverschrijdende geschillen door opgelichte ondernemingen informatie te geven over geschikte gerechtelijke en buitengerechtelijke rechtsmiddelen; is van mening dat deze nationale contactpunten ermee belast moeten worden om hun algemene bevindingen regelmatig door te geven aan het publiek van de betrokken lidstaat;

6.  verzoekt de nationale en internationale ondernemersorganisaties, en met name de kmo-organisaties, nauw met de nationale contactpunten samen te werken; juicht in dit verband ook publiek-private samenwerking toe;

7.  steunt de Commissie in haar voornemen om te onderzoeken of het mogelijk is om op basis van gevalideerde criteria een zwarte lijst van misleidende marketingpraktijken voor de hele EU op te stellen, evenals, indien uitvoerbaar, een lijst van bedrijven die herhaaldelijk zijn veroordeeld voor dergelijke praktijken; wijst erop dat een dergelijke zwarte lijst moet aansluiten bij de reeds bestaande zwarte lijst uit de richtlijn oneerlijke handelspraktijken, volledig moet zijn en duidelijke definities van misleidende marketingpraktijken moet bevatten;

8.  verzoekt Europol een actievere rol te spelen bij de aanpak van deze vormen van fraude, door informatie te vergaren over grensoverschrijdende vormen van misleidende marketingpraktijken en door de structuren te analyseren achter de bedrijven die zich hieraan schuldig maken, en tevens mechanismen voor de snelle uitwisseling van actuele informatie over deze praktijken en structuren tussen de nationale handhavingsinstanties in het leven te roepen;

9.  onderstreept dat de nationale handhavingsinstanties nauwer moeten samenwerken met dienstverleners wier diensten zijn gebruikt voor misleidende marketingpraktijken, bijvoorbeeld banken, telefoniebedrijven, postdiensten en incassobureaus, in het bijzonder door de uitwisseling van informatie te intensiveren, teneinde te helpen oplichters de pas af te snijden;

10.  verzoekt de Commissie en de lidstaten om ten behoeve van alle ondernemingen gezamenlijke scholings- en voorlichtingsmaatregelen en de uitwisseling van goede praktijken te bevorderen, zodat zij op de hoogte zijn van de risico's ter zake;

Handhaving en vervolging

11.  benadrukt dat de uiteenlopende niveaus van bescherming en de verschillende mechanismen voor handhaving door de overheid in de lidstaten een belemmering voor grensoverschrijdende reclamecampagnes vormen, en dat dit tot grote rechtsonzekerheid en operationele onzekerheid voor bedrijven leidt;

12.  stelt met bezorgdheid vast dat de onderzoeksinstanties in een aantal lidstaten wegens het gebrek aan duidelijkheid van de bestaande voorschriften uiterst onwillig zijn om gevallen van misleidende marketingpraktijken ter hand te nemen, en er geen vertrouwen in hebben dat een afdoend bewijs kan worden geleverd; onderstreept dat de overheid proactief moet zijn bij de aanpak van financiële en economische criminaliteit;

13.  benadrukt dat het onderzoek naar en de vervolging van misleidende marketingpraktijken verbeterd moeten worden; verzoekt de Commissie bijgevolg om ten behoeve van de nationale handhavingsorganen richtsnoeren op te stellen met betrekking tot de prioriteiten voor onderzoek en vervolging; verzoekt de lidstaten de capaciteit en de deskundigheid van de relevante onderzoeks- en rechtsinstanties te versterken;

14.  onderstreept dat er doeltreffende, evenredige en afschrikkende straffen moeten worden ingevoerd, waarbij eraan herinnerd wordt dat van sancties een preventieve werking kan uitgaan;

15.  verzoekt de Commissie een netwerk op te zetten voor de samenwerking tussen de nationale handhavingsinstanties ter verbetering van de tenuitvoerlegging van de richtlijn in grensoverschrijdende gevallen;

16.  dringt er bij de Commissie op aan te kijken naar de aanbeveling van het Parlement inzake een gedeeltelijke uitbreiding van het toepassingsgebied van de richtlijn oneerlijke handelspraktijken, waardoor contracten tussen bedrijven (B2B) onder bijlage I (de zwarte lijst) zouden vallen, en daarnaast na te denken over een mogelijke herziening van Richtlijn 2006/114/EG om te beoordelen of dit tot een coherentere benadering zou leiden, aangezien hiermee het concept oneerlijke handelspraktijken, net als de zwarte lijst, ook gaat gelden voor B2B-betrekkingen;

17.  is ingenomen met het streven van de Commissie om een duidelijkere definitie van misleidende marketingpraktijken voor te stellen; dringt er in dit verband bij de Commissie op aan bijkomende definities in te voeren voor praktijken in verband met beweringen omtrent milieuvriendelijkheid;

18.  verzoekt de Commissie om bij wijze van prioriteit te onderzoeken hoe de veroordeling van bedrijven voor ernstige en herhaalde misleidende marketingpraktijken van invloed kan zijn op de mogelijkheid van deze bedrijven om deel te nemen aan EU-aanbestedingsprocedures en/of EU-subsidies te ontvangen;

19.  verzoekt de lidstaten erop toe te zien dat hun belastingautoriteiten nauw met de nationale contactpunten samenwerken en actief werk maken van inspecties bij bedrijven die volgens een aangifte misleidende marketingtechnieken hanteren;

20.  onderstreept dat proactiever optreden van organisaties die belast zijn met de bedrijfsregistratie, zoals kamers van koophandel, nodig is teneinde verdacht gedrag op het spoor te komen en frauduleuze praktijken te voorkomen;

21.  vestigt met name de aandacht op de rol van frauduleuze incassobureaus die niet aarzelen bedrijven onder druk te zetten om rekeningen te betalen waarvan zij weten of hadden kunnen weten dat deze frauduleus zijn; verzoekt de Commissie en de lidstaten maatregelen voor te stellen om dergelijke bureaus, zowel voor als na hun formele oprichting, beter te controleren, en tevens na te gaan of het mogelijk is incassobureaus er wettelijk toe te verplichten om melding te maken van misleidende praktijken;

22.  stelt met bezorgdheid vast dat de procedures voor geschillenbeslechting inefficiënt, tijdrovend en kostbaar zijn gebleken en geen garantie bieden dat de geleden schade tijdig en adequaat wordt vergoed; benadrukt dat deze situatie moet worden verholpen, zodat de slachtoffers een correcte schadevergoeding kunnen verkrijgen; verzoekt de lidstaten, in voorkomend geval, nationale wetgeving in te voeren die de slachtoffers van misleidende marketingpraktijken in staat stelt overeenkomstig de onlangs gepubliceerde aanbeveling van de Commissie en mededeling van de Commissie (COM(2013)0401) collectief een zaak aan te spannen tegen een zwendelbedrijf; onderstreept dat ter voorkoming van misbruik van het procesrecht de slachtoffers vertegenwoordigd dienen te worden door een gekwalificeerde entiteit, zoals uiteengezet in de documenten van de Commissie;

Internationale samenwerking over de grenzen van de EU heen

23.  onderstreept dat misleidende marketingpraktijken een internationaal probleem vormen dat zich uitstrekt tot voorbij de grenzen van afzonderlijke lidstaten alsook van de EU; dringt er daarom bij de Commissie en de lidstaten op aan te streven naar internationale samenwerking ter zake, zowel met derde landen als met de bevoegde internationale organisaties;

24.  verzoekt de Commissie nauwere betrokken te raken bij de internationale werkgroep die zich bezighoudt met marketing voor een breed publiek en bestaat uit instanties voor wetshandhaving, regelgeving en consumentenbescherming uit de VS, Australië, België, Canada, Nederland, Nigeria en het VK en waarin ook Europol vertegenwoordigd is;

o
o   o

25.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

(1) PB L 376 van 27.12.2006, blz. 21.
(2) PB L 149 van 11.6.2005, blz. 22.
(3) PB L 364 van 9.12.2004, blz. 1.
(4) PB L 166 van 11.6.1998, blz. 51.
(5) PB C 380 E van 11.12.2012, blz. 128.
(6) PB C 46 E van 24.2.2010, blz. 26.
(7) PB C 45 E van 23.2.2010, blz. 17.
(8) IP/A/IMCO/ST/2008-06.
(9) INT/675 - CES1233-2013_00_00_TRA_PA.

Juridische mededeling - Privacybeleid