Resolutie van het Europees Parlement van 14 januari 2014 over doeltreffende arbeidsinspecties als middel om de arbeidsomstandigheden in Europa te verbeteren (2013/2112(INI))
Het Europees Parlement,
– gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, met name de preambule en de artikelen 3 en 6,
– gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, met name de artikelen 6, 9, 145, 151, 152, 153, 154, 156, 159 en 168,
– gezien het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, met name de artikelen 1, 3, 27, 31, 32 en 33,
– gezien het Europees Sociaal Handvest van 3 mei 1996, met name deel I en deel II, artikel 3,
– gezien de fundamentele arbeidsnormen van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO) en de conventies en aanbevelingen van de IAO over arbeidsbeheer en arbeidsinspectie (Conventies nr. 81 en 129), die een internationale standaard zijn voor de waarborging van de toepassing van de wettelijke bepalingen inzake arbeidsomstandigheden en bescherming van werknemers,
– gezien Conventie nr. 143 van de IAO inzake arbeidsmigranten (1975) en de aanvullende bepalingen van de IAO inzake arbeidsmigranten, die voorzien in alle noodzakelijke en gepaste maatregelen om een einde te maken aan clandestiene immigratie met als doel het zoeken naar arbeid en aan illegale tewerkstelling van migranten, tevens gezien de bepalingen waarin bestuursrechtelijke, civiele en strafrechtelijke sancties zijn vastgesteld ter zake van de illegale tewerkstelling van arbeidsmigranten,
– gezien de IAO-agenda voor fatsoenlijk werk,
– gezien de conventies en aanbevelingen van de IAO op het gebied van de gezondheid en veiligheid op het werk,
– gezien Verordening (EG) nr. 1338/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 betreffende communautaire statistieken over de volksgezondheid en de gezondheid en veiligheid op het werk(1),
– gezien Richtlijn 89/391/EEG van de Raad van 12 juni 1989 betreffende de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers op het werk (kaderrichtlijn)(2) en de bijzondere richtlijnen hierover,
– gezien Richtlijn 2003/88/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 november 2003 betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd(3),
– gezien de resolutie van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten, goedgekeurd in de Raad van 22 april 1999, betreffende een gedragscode ter verbetering van de samenwerking tussen de autoriteiten van de lidstaten bij de bestrijding van grensoverschrijdende uitkerings- en premiefraude in de sociale zekerheid en zwartwerk, en met betrekking tot de grensoverschrijdende terbeschikkingstelling van werknemers(4),
– gezien Richtlijn 1999/85/EG van de Raad van 22 oktober 1999 tot wijziging van Richtlijn 77/388/EEG wat de mogelijkheid betreft om bij wijze van experiment op arbeidsintensieve diensten een verlaagd btw-tarief toe te passen(5),
– gezien Richtlijn 2009/52/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2009 tot vaststelling van minimumnormen inzake sancties en maatregelen tegen werkgevers van illegaal verblijvende onderdanen van derde landen(6),
– gezien de mededeling van de Commissie van 24 oktober 2007, getiteld "Intensievere bestrijding van zwartwerk" (COM(2007)0628),
– gezien de mededeling van de Commissie van 24 oktober 2007 over de resultaten van de openbare raadpleging over het Groenboek van de Commissie "De modernisering van het arbeidsrecht met het oog op de uitdagingen van de 21e eeuw" (COM(2007)0627),
– gezien de mededeling van de Commissie van 3 maart 2010 getiteld "EUROPA 2020 - Een strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei" (COM (2010)2020) en de daarin vermelde hoofddoelstelling, namelijk verhoging van de arbeidsparticipatie in de Europese Unie tot 75% tegen het einde van dit decennium,
– gezien zijn resolutie van 15 december 2011 over de tussentijdse evaluatie van de Europese strategie 2007-2012 voor de gezondheid en veiligheid op het werk(7),
– gezien zijn resolutie van 9 oktober 2008 over een intensievere bestrijding van zwart werk(8),
– gezien zijn resolutie van 23 mei 2007 over bevordering van waardig werk voor iedereen(9),
– gezien zijn resolutie van 11 juli 2007 over de modernisering van het arbeidsrecht met het oog op de uitdagingen van de 21e eeuw(10),
– gezien zijn resolutie van 26 oktober 2006 over de toepassing van Richtlijn 96/71/EG betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers(11),
– gezien zijn resolutie van 26 maart 2009 over de sociale verantwoordelijkheid van onderaannemers in productieketens(12),
– gezien de resolutie van het Europees Parlement van 23 mei 2013 over arbeidsomstandigheden en gezondheids- en veiligheidsnormen naar aanleiding van de recente fabrieksbranden en de instorting van een fabrieksgebouw in Bangladesh(13),
– gezien de geïntegreerde richtsnoeren voor groei en werkgelegenheid (2008-2010) (COM(2007)0803),
– gezien de aanbeveling van de Raad van 22 december 1995 inzake de harmonisatie van de middelen ter bestrijding van illegale immigratie en illegale arbeid(14),
– gezien de aanbeveling van de Raad van 27 september 1996 inzake de bestrijding van illegale tewerkstelling van onderdanen van derde landen(15),
– gezien het verslag van de Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden (Eurofound) over de bestrijding van zwartwerk in de Europese Unie,
– gezien de speciale Eurobarometer over zwartwerk,
– gezien de studie over samenwerking binnen een Europees netwerk tegen zwartwerk ("ICENUW - Implementing Cooperation in a European Network against undeclared work"),
– gezien de studie over de convergentie van de inspectiediensten met het oog op een handhavingssysteem op Europees niveau ("CIBELES: Convergence of Inspectorates building a European Level Enforcement System"),
– gezien de studie over indirecte meetmethoden voor zwartwerk in de EU (2010),
– gezien de studie over de haalbaarheid van een Europees platform voor samenwerking tussen inspectiediensten en andere relevante controle- en handhavingsinstanties met het oog op de voorkoming en bestrijding van zwartwerk (2010, Regioplan),
– gezien het arrest van het Europees Hof van Justitie van 19 december 2012 in zaak C-577/10, Europese Commissie/Koninkrijk België,
– gezien artikel 48 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken (A7-0458/2013),
A. overwegende dat arbeidsinspecties een essentiële rol spelen bij de bescherming van de rechten van de werknemers, verzekering van gezondheid en veiligheid op de werkplek en bestrijding van onveilige werkomgevingen, het voorkomen van inbreuken op de regels van arbeidsbescherming en het bevorderen van een eerlijke en sociale economische groei, doordat deze inspectie ertoe bijdragen dat daadwerkelijk lonen worden uitbetaald en sociale premies worden afgedragen, zodat de belastinginkomsten en de ontvangsten van de socialezekerheidsstelsels toenemen, waarbij de toegang van de werknemer tot sociale verzekeringen voor ziekte, arbeidsongevallen, pensioen enz. gewaarborgd blijft;
B. overwegende dat de lidstaten gebruikmaken van een verscheidenheid aan modellen om verschillende specifieke arbeidsinspecties uit te voeren;
C. overwegende de toenemende behoefte aan arbeidsinspecties tegen de achtergrond van gedetacheerde werknemers in Europa;
D. overwegende dat arbeidsinspecties een centrale rol vervullen waar het gaat om het waarmaken van rechten, want zij zorgen ervoor dat de wet wordt nageleefd, de partijen hun rechten en verplichtingen kennen en dat ongevallen en misbruik voorkomen kunnen worden;
E. overwegende dat arbeidsinspecties bij kmo's en op kleine bouwplaatsen moeten worden verscherpt;
F. overwegende dat de verantwoordelijkheid van multinationals met betrekking tot de arbeidsvoorwaarden, het leven en de gezondheid van de werknemers die de goederen produceren en de diensten leveren, niet bij de deur van het bedrijf of de poort van de fabriek ophoudt en ook niet met afspraken inzake maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO) alleen kan worden gegarandeerd;
G. overwegende dat de uitbesteding van werk via onderaanneming en uitzendwerk inhoudt dat vaak een beroep wordt gedaan op minder gekwalificeerde werknemers en dat losse arbeidsverhoudingen heersen, hetgeen het moeilijker maakt na te gaan wie verantwoordelijk is voor de voorschriften inzake de gezondheid en veiligheid op het werk;
H. overwegende dat zwartwerk een negatief effect op de economie van de lidstaten en de financiële draagkracht van het Europese sociale model heeft en de financiering en verdeling van uitkeringen en openbare voorzieningen ondergraaft en de getroffenen nu en op hun oude dag in een onzekere, kwetsbare positie van armoede brengt;
I. overwegende dat arbeidsinspecties een essentiële rol spelen bij de bescherming van de rechten van de werknemers, bij het voorkomen van wanpraktijken en het bevorderen van sociale en economische groei;
J. overwegende dat een van de gevolgen van de economische crisis is dat de arbeidsbelasting is toegenomen en werknemers onder grotere druk zijn komen te staan, vooral door verandering van de arbeidstijden, en dat er daarom meer moet worden gedaan aan controle op de arbeidsvoorwaarden;
K. overwegende dat er steeds nieuwere vormen van arbeidsverhoudingen ontstaan die met de huidige wettelijke voorschriften steeds moeilijker gereguleerd kunnen worden;
L. overwegende dat arbeid in het grijze circuit voor de betroken werknemer secundaire negatieve consequenties heeft als het gemis van toegang tot informatie, bedrijfsmedische diensten en opleidingsmogelijkheden, en psychologische druk door angst voor ongevallen of betrapping, wat weer van invloed is op de productiviteit van het bedrijf en de economie als geheel, en ook consequenties op langere termijn, zoals ontbreken van een recht op pensioen of uitzicht op slechts een gering pensioen, wat een groter armoederisico betekent;
M. overwegende dat zwartwerk de concurrentie op de interne markt ontwricht omdat een onderneming hierdoor oneerlijk tegen andere kan concurreren;
N. overwegende dat de consolidering van een daadwerkelijk gemeenschappelijke markt onlosmakelijk is verbonden met eliminering van elke vorm van sociale dumping;
O. overwegende dat zwartwerk inmiddels 18,8% van het bbp van de EU-27 uitmaakt en in sommige landen zelfs meer dan 30% van het bbp;
P. overwegende dat zwartwerk in diverse lidstaten als gevolg van de crisis nog steeds toeneemt;
Q. overwegende dat er maatregelen voor klokkeluiders nodig zijn om misstanden gemakkelijker aan het licht te doen komen en de bescherming van de klokkeluiderte verzekeren, en dat de EU en de lidstaten de plicht hebben klokkeluiders volledige bescherming te bieden;
R. overwegende dat elk jaar 168.000 Europese burgers overlijden door arbeidsgerelateerde ongevallen of aandoeningen en 7 miljoen bij ongevallen gewond raken(16);
S. overwegende dat risicopreventie onontbeerlijk is om het percentage arbeidsongevallen en beroepsziekten terug te dringen; overwegende dat een goed gezond-en veiligheidsbeheer op het werk een gunstige uitwerking heeft op zowel nationaal als Europees niveau en ook voor ondernemingen;
T. overwegende dat voor de inspectiediensten in meer of mindere mate geldt dat zij het nodige personeel en geld missen om effectief arbeidsinspecties te verrichten; overwegende dat ten gevolge daarvan in de EU te weinig personeelsplanning voor de arbeidsinspecties plaatsvindt, het aantal medewerkers in vele landen gestaag afneemt, terwijl het werk van de arbeidsinspecteurs steeds complexer wordt;
U. overwegende dat de versplintering van de arbeidsmarkt, in combinatie met de ongecontroleerde en ongereguleerde verbreiding van bepaalde dienstverbandvormen in bepaalde lidstaten, de loonniveau’s fors doet dalen en een situatie teweegbrengt die het probleem van zwartwerk nog nijpender maakt;
V. overwegende dat de sectoren die het hardst door zwartwerk worden getroffen zeer arbeidsintensief zijn, zoals de bouwsector, de veiligheidssector, de schoonmaaksector en de sector huishoudelijk werk, evenals de opvang- en verzorgingssector, die worden gekenmerkt door precaire arbeids- en salarisvoorwaarden;
W. overwegende dat er een nauw verband tussen ongeregelde immigratie en zwartwerk bestaat, daar illegaal in Europa wonende personen geen regulier werk mogen hebben en dientengevolge geen bescherming genieten;
X. overwegende dat werknemers die zwartwerk verrichten, geen sociale, ziektekosten- of ongevallenverzekering hebben en zodoende blootstaan aan een verhoogd risico van persoonlijke financiële schade;
Y. overwegende dat arbeidsinspectie op grensoverschrijdende diensten en arbeidsverhoudingen een grensoverschrijdende aangelegenheid vormen en de grensoverschrijdende toegang tot gegevens onvoldoende is;
Z. overwegende dat werknemers dikwijls niet vrijwillig zwartwerk verrichten, maar daartoe gedwongen worden;
I.Controlemaatregelen op nationaal niveau
Beginselen van een doeltreffende arbeidsinspectie
1. benadrukt dat het verrichten van arbeidsinspecties weliswaar een overheidstaak is die alleen door onafhankelijke overheidsinstanties mag worden uitgevoerd, maar dat dit niet uitsluit dat vertegenwoordigers van de sociale partners bij die arbeidsinspecties behulpzaam zijn; is van oordeel dat de onafhankelijkheid van bedrijfsgeneeskundige diensten ten opzichte van de werkgever gewaarborgd moet zijn; is van oordeel dat waar het gaat om gezondheid op de werkplek, alleen onafhankelijke professionals op gebied van bedrijfsgeneeskunde en veiligheid in staat zijn toezicht te houden, waarschuwingen te geven, of een deskundig oordeel of deugdelijk advies te geven op medisch terrein; betreurt dat de leiding van arbeidsgeneeskundige diensten in sommige lidstaten nog in handen ligt van werkgeversverenigingen; onderstreept dat inspectie en toezicht ten behoeve van gezondheid op het werk een zaak is voor onafhankelijke inspecteurs met training op gebied van gezondheid en veiligheid;
2. benadrukt hoe belangrijk het is dat nationale actieplannen worden opgesteld om de stelsels voor arbeidsinspectie te versterken en dat deze stelsels worden gefinancierd door de Europese structuurfondsen, gezien de meerwaarde van efficiënte arbeidsinspectie voor versteviging van de sociale samenhang en de rechtvaardigheid op de werkplek;
3. bekrachtigt de cruciale rol van de arbeidsinspecties bij de preventie en controle, en hun positieve rol voor de verbetering van de informatie en deskundigheid binnen bedrijven; moedigt de lidstaten aan om het personeel en de middelen voor hun arbeidsinspectie te verhogen en de doelstelling van één inspecteur op 10.000 werknemers te halen, overeenkomstig de aanbevelingen van de IAO, alsmede de sancties te verscherpen jegens bedrijven die hun verplichtingen ten aanzien van de essentiële rechten niet nakomen (salarissen, arbeidstijden en gezondheid en veiligheid op het werk); is van oordeel dat deze sancties doeltreffend, afschrikkend en evenredig moeten zijn;
4. wijst erop dat alle categorieën werknemers die in loondienst of als zelfstandige werken, ongeacht hun rechtspositie, hun arbeidsverband of hun herkomst, onder de bevoegdheid van de nationale controle-instanties vallen en dezelfde bescherming moeten genieten; benadrukt dat elke poging om het werkterrein van de arbeidsinspecties te beperken een negatieve uitwerking kan hebben op de gezondheid en veiligheid van werknemers, evenals op hun rechten ;
5. wijst erop dat de rol van de nationale arbeidsinspecties moet worden verzwaard, dat er training moet worden aangeboden aan het leidinggevend personeel en de taken van deze leidinggevenden moeten worden gecoördineerd, zodat de nieuwe opgaven voor de inspecties met succes kunnen worden vervuld;
6. is van mening dat arbeidsinspecties alleen doeltreffend kunnen worden uitgevoerd als de daarmee belaste instanties over voldoende financiële en personele middelen beschikken; spreekt er zijn bezorgdheid over uit dat de inspectiediensten in de lidstaten onderbezet zijn en dat het ontbreekt aan bijscholing, met name op het gebied van Europese vraagstukken; verzoekt de lidstaten met klem hun inspectiesystemen te versterken, aangezien dit een essentieel onderdeel moet uitmaken van de nationale plannen om de economische crisis het hoofd te bieden; wijst erop dat de arbeidsinspecties een onmisbare rol vervullen door te controleren of volledig de hand wordt gehouden aan de de geldende wetgeving en erop toe te zien dat kwetsbare werknemers zijn gedekt en beschermd;
7. wijst op de noodzaak van een uniforme opleiding voor arbeidsinspecteurs en anderen die op dit gebied werkzaam zijn, om de handhaving van de EU-arbeidswetgeving te versterken;
8. onderstreept dat de financiële hervormingen in bepaalde lidstaten in geen geval mogen leiden tot vermindering van de mankracht, financiering en materiële en technische infrastructuur van de arbeidsinspecties;
9. wijst erop dat wettelijke verplichtingen en eisen van werknemers de belangrijkste twee redenen blijken te zijn waarom werkgevers maatregelen van preventiebeleid invoeren(17);
10. acht het niet mogelijk om zonder risico-evaluatie de werknemers naar behoren te beschermen; is van oordeel dat kmo’s hulp nodig hebben bij het opzetten van hun risicopreventie-beleid; onderstreept de positieve rol van eenvoudige, kostenvrije en gerichte initiatieven, zoals de door het Europees Agentschap voor de veiligheid en de gezondheid op het werk (EU-OSHA) ontwikkelde Online interactive Risk Assessment (OiRA);
11. herinnert de lidstaten eraan dat zij allen IAO-Conventie nr. 81 inzake arbeidsinspecties ondertekend en geratificeerd hebben; verzoekt de lidstaten derhalve de in deze conventie verankerde beginselen ten uitvoer te leggen;
12. onderstreept dat arbeidsinspecties ook doeltreffend zijn als ze onaangekondigd, herhaaldelijk en steekproefsgewijs worden uitgevoerd; wijst erop dat doeltreffende sancties in geval van overtredingen van dien aard moeten zijn dat werkgevers geen profijt kunnen trekken uit het omzeilen van de geldende cao's of wettelijke regelingen;
13. wijst erop dat na een arbeidsinspectie duidelijke termijnen moeten worden gesteld voor eventuele corrigerende actie zodat misstanden vlug worden hersteld en slachtoffers in een vroeg stadium bescherming krijgen;
14. wijst erop dat arbeidsinspecteurs in de lidstaten het recht moeten hebben ter plaatse inspecties uit te voeren, intelligente controle-instrumenten moeten kunnen gebruiken, op gecoördineerde wijze met alle betrokken autoriteiten samen moeten kunnen werken, over voldoende bevoegdheden moeten beschikken en onafhankelijk moeten kunnen werken;
15. verzoekt de lidstaten om, wanneer arbeidsinspecteurs een misstand vaststellen of wanneer klokkeluiders misstanden onder de aandacht van de arbeidsinspecteurs brengen, de betrokken werknemers en klokkeluiders te beschermen en hen in staat te stellen hun recht te verkrijgen zonder kosten te moeten maken; wijst erop dat daartoe strekkende maatregelen, bijvoorbeeld een rechtstreeks of collectief klachtrecht, een effectief middel zijn om de getroffen personen en klokkeluiders te beschermen; verzoekt de lidstaten maatregelen ter bescherming van klokkeluiders en hun familieleden aan te nemen om misbruik gemakkelijker aan het licht te brengen; benadrukt dat het belangrijk is dat arbeidsmigranten in een onreguliere situatie worden beschermd en dat dit een van de aandachtsgebieden moet zijn; herinnert de lidstaten in dit verband aan de Conventie inzake arbeidsmigranten (aanvullende bepalingen), 1975 (nr. 143);
16. vraagt de lidstaten om de wettelijke bepalingen te handhaven met sancties die in verhouding staan tot de ernst van de overtreding en het niet in acht nemen van arbeidsvoorwaarden met afschrikkende sancties te bestraffen; benadrukt dat uit onderzoek duidelijk is gebleken dat op het punt van verbetering van de arbeidsomstandigheden het grootste effect wordt verkregen door krachtige, goed gecoördineerde preventieve maatregelen en inspecties in een vroegtijdig stadium; onder meer door werkgevers te informeren en te adviseren, of door niet-aangemelde werknemers alsnog met terugwerkende kracht aan te melden;
17. wijst erop dat een elektronisch netwerk van alle betrokken sociale instanties naar het voorbeeld van de Belgische "Crossroads Bank for Social Security"(18), waardoor gegevens gemakkelijker kunnen worden uitgewisseld, een nuttig instrument is om nationale arbeidsinspecties snel toegang te geven tot de door hen benodigde gegevens;
18. beklemtoont dat arbeidsinspecties zich voor zekere opgaven gesteld zien waar het gaat om migrerende en gedetacheerde werknemers uit de EU en derde landen; benadrukt dat het voor de doeltreffendheid van de arbeidsinspecties zaak is dat de inspecteurs zich voldoende bewust zijn van de situaties met een hoog risico van niet-naleving; wijst erop dat nationale elektronische systemen voor verplichte aanmelding van buitenlandse werknemers door de werkgever de taak van de arbeidsinspectie aanzienlijk zou vereenvoudigen;
19. wijst erop dat er - overeeenkomstig nationale wetten en gebruiken - een belangrijke rol is weggelegd voor de sociale partners bij het streven naar naleving van de bestaande regels; verzoekt de lidstaten de sociale partners formeel bij de ontwikkeling en de formulering van de nationale plannen voor arbeidsinspecties en de arbeidsinspecties zelf te betrekken;
20. pleit voor de oprichting van aanvullende, tripartiete en sectorale inspectiestructuren, met deelneming van de overheid, de werknemers en de werkgevers, en deze bij wijze van proefproject tot uitvoering te brengen in de lidstaten waar zwartwerk het meest voorkomt;
21. stelt vast dat er in plattelandsgebieden minder arbeidsinspecties worden uitgevoerd; vraagt de lidstaten erop toe te zien dat ook in plattelandsgebieden afdoende wordt geïnspecteerd;
22. wijst erop dat de arbeidsvoorwaarden van werknemers met een tijdelijke overeenkomst minder gunstig zijn dan die van werknemers met een vast contract; merkt op dat om ook ingehuurde arbeid vatbaar te maken voor deugdelijke inspectie, de bevoegdheden van de inspecteurs zich moeten uitstrekken tot ook bedrijven die ingehuurde arbeidskrachten leveren, en moeten die inspecties ook zien op de inachtneming van cao-tarieven en arbeidsomstandigheden, alsmede van het minimumloon, voorzover volgens nationaal recht of bij collectieve overeenkomst voorgeschreven; dringt erop aan dat in de particuliere en de overheidssector evenveel aandacht wordt besteed aan de preventie van gezondheids- en veiligheidsproblemen op het werk; herinnert aan het bindende karakter van het beginsel van non-discriminatie; werknemers met een tijdelijke arbeidsovereenkomst moeten in staat worden gesteld om via een online-loket of website kennis te nemen van hun rechten, waaronder de geldende loontarieven;
23. toont zich bezorgd over de situatie van seizoensarbeiders in de landbouw, die doorgaans afkomstig zijn uit derde landen; is van mening dat de arbeidsinspecties in deze sector geïntensiveerd moeten worden; wijst erop dat de arbeidsmarkt in deze sector wordt gekenmerkt door een menging van regulier en zwartwerk;
24. herinnert eraan dat werknemers die werkzaamheden in huis verrichten, vaak zwart werken, of minder rechten genieten dan andere werknemers, maar dat deze situatie dikwijls buiten de bevoegdheden van de nationale arbeidsinspecties valt; verzoekt de lidstaten IAO-verdrag nr. 189 te ratificeren en overeenkomstig dit verdrag maatregelen voor arbeidsinspecties, handhaving en straffen te ontwikkelen en toe te passen, met inachtneming van de speciale kenmerken van huishoudelijk werk, overeenkomstig de nationale wet- en regelgeving; wijst erop dat, passend binnen de nationale wet- en regelgeving, in dergelijke maatregelen de voorwaarden moeten worden omschreven waaronder de toegang tot een woonhuis mag worden verleend, met inachtneming van de privacy;
25. wijst op de bijzondere situatie van thuiswerkers en telewerkers die bij hun werkzaamheden thuis of buiten de reguliere werkplek eveneens slachtoffer kunnen worden van uitbuiting in strijd met het arbeidsrecht, doordat de werkgever zijn wettelijke verplichtingen jegens die werknemers niet nakomt;
26. onderstreept dat speciale aandacht moet worden geschonken aan de vervoersector, die door het mobiele karakter ervan extra problemen kan opleveren voor de arbeidsinspectiediensten; wenst dat de arbeidsinspectiediensten voldoende worden toegerust om in deze sector doeltreffende inspecties te kunnen uitvoeren;
27. betreurt het dat het aantal gevallen van schijnzelfstandigheid dramatisch is gestegen, met name in de bouw en de vleesverwerking, mede via detacheringsconstructies; verzoekt de lidstaten geschikte controlemaatregelen in te voeren om schijnzelfstandigheid tegen te gaan, bijvoorbeeld door criteria vast te stellen om te kunnen bepalen wie werknemer is en wie niet, waardoor arbeidsinspecteurs onderscheid kunnen maken tussen schijnzelfstandigheid en legitieme zelfstandigheid; met het oog op voorkoming van deze schijnzelfstandigheid worden lidstaten in staat gesteld om bijkomende en verdergaande vereisten of controlemaatregelen in te stellen;
Zwartwerk
28. verzoekt de nationale inspectiediensten een actieplan voor de bestrijding van zwartwerk op te stellen waarin alle vormen van misbruik ten aanzien van personeel in loondienst en zelfstandigen aan bod komen; onderstreept dat zwartwerk, als dit niet goed wordt aangepakt, een bedreiging vormt voor het vermogen van de EU om haar werkgelegenheidsdoelstellingen voor meer en betere banen en sterkere groei te verwezenlijken;
29. spreekt zijn grote bezorgdheid uit over de extreme kwetsbaarheid van arbeidsmigranten met een ongeregelde of illegale status, omdat zij worden uitgebuit in zwartwerk met lage normen, lage lonen en lange werktijden in een onveilige werkomgeving; onderstreept dat elke samenwerking tussen arbeidsinspecteurs en immigratiediensten beperkt moet blijven tot het achterhalen van corrupte werkgevers en niet mag leiden tot sancties tegen of uitzetting van de arbeidsmigranten zelf, omdat dat de pogingen om zwartwerk aan te pakken juist zou frustreren;
30. is van mening dat wanneer de nationale arbeidsinspectiediensten verantwoordelijk zijn voor de behandeling van migrerende en gedetacheerde werknemers, de nationale trainingsprogramma's voor arbeidsinspecteurs specifieke modules moeten omvatten over deze materie en over zwartwerk, migratie en mensensmokkel, omdat deze onderwerpen nauw met elkaar verband houden, en daarnaast tevens taal-modules voorzover dat dienstig is;
31. is van mening dat sancties alleen doeltreffend zijn als werkgever niets te winnen heeft bij tewerkstelling van niet-aangegeven werknemers omdat hij daarmee wezenlijk veel meer kan verliezen dan wat het kost om zijn werknemers aan te melden;
32. neemt er kennis van dat er sprake is van een groeiende trend naar schijnzelfstandigheid, uitbesteding en onderaanneming, hetgeen kan leiden tot een toename van het aantal onzekere banen en een verdere verslechtering van het toch al lage beschermingsniveau voor zwartwerkers; is van mening dat een stelsel van algemene aansprakelijkheid van de aannemer een doeltreffend instrument zou zijn om de naleving van de arbeidsnormen in het gehele productieproces te verbeteren, en acht de invoering van een dergelijk systeem in alle lidstaten het overwegen waard, al blijven de controles door arbeidsinspecteurs van essentieel belang;
Arbeidsbescherming – gezondheid en veiligheid op het werk
33. merkt op dat de uitvoering van de bepalingen inzake gezondheid en veiligheid op het werk problematisch is in het geval van werknemers die zwartwerk verrichten; onderstreept dat het recht op gezondheid en veiligheid op het werk voor elke werknemer of zelfstandige geldt, en dat door betere uitvoering van de bestaande regels invulling aan dit recht moeten geven; stelt voor dat de lidstaten de mogelijkheid bezien om alle werknemers vertrouwelijke medische onderzoeken aan te bieden, die kosteloos één maal per jaar of eenmaal per contract worden verricht, om hun elementaire bescherming te geven;
34. pleit ervoor dat de sancties voor ondernemingen die niet voldoen aan hun verplichtingen inzake de elementaire rechten van de werknemers, worden verscherpt, en is van mening dat deze sancties zo afschrikkend moeten zijn dat werkgevers en werknemers geen profijt kunnen trekken uit het omzeilen van de voorschriften op het gebied van gezondheid en veiligheid op het werk; vraagt de lidstaten te overwegen om in hun sanctiestelsel de hoogte van de boete proportioneel te maken met de schade en te zorgen dat de boete hoger is dan het mogelijk voordeel van omzeiling van de regels;
35. herinnert eraan dat in de Europa 2020-strategie wordt benadrukt dat er behoefte is aan meer vrouwen op de arbeidsmarkt en stelt dat arbeidsinspecteurs inzicht moeten hebben in de arbeidsomstandigheden van zowel vrouwen als mannen;
36. bepleit om deze straffen ook te laten gelden voor bedrijven die werknemers op een zwarte lijst plaatsen vanwege hun activiteiten als vakbondslid of als werknemersvertegenwoordiger voor gezondheid en veiligheid;
37. dringt erop aan de nationale arbeidsinspecties te ondersteunen bij de verwezenlijking van een doeltreffende en bedrijfsgerichte bescherming op de arbeidsplaats, met name bij kleine en middelgrote ondernemingen; vraagt de lidstaten dringend erop toe te zien dat de controles meer gericht zijn op het zoeken naar praktische en haalbare oplossingen voor tekortkomingen op het punt van veiligheid en gezondheid op de werkplek;
38. ondersteunt het positieve optreden van het Comité van hoge functionarissen van de arbeidsinspectie (CHRIT) bij het nader tot elkaar brengen van de nationale culturen; dringt aan op de versterking van zijn middelen en bevoegdheden; wenst dat zijn samenwerking met het Raadgevend Comité van Luxemburg wordt geïntensiveerd; is van mening dat het Raadgevend Comité voor veiligheid en gezondheid op de arbeidsplaats van de Commissie voortdurend informatie moet inwinnen over de ontwikkeling in de lidstaten wat betreft arbeidsinspecties alsmede gezondheid en veiligheid op de arbeidsplaats;
39. is van mening dat deze arbeidsmilieuaspecten moeten worden opgenomen in de toekomstige arbeidsmilieustrategie op EU-niveau; verzoekt de arbeidsinspecties de doelgerichte preventie- en voorlichtingsmaatregelen te intensiveren om de burger bewuster te maken van het belang van gezondheids- en veiligheidsregels en procedures; verzoekt de Commissie en de lidstaten om de tenuitvoerlegging van REACH te bespoedigen, met name de vervanging van de zorgwekkendste chemische stoffen; is van oordeel dat bij het aanbrengen van prioriteiten ten aanzien van deze stoffen de beroepsziekten in aanmerking moeten worden genomen;
II.Beleidsaanbevelingen op Europees niveau
Snelle, efficiënte informatie-uitwisseling over grenzen heen
40. is van mening dat een goede samenwerking tussen de nationale instanties en de sociale partners van wezenlijk belang is om een einde te maken aan sociale dumping en eerlijke concurrentie op de interne markt te waarborgen; is verheugd over het initiatief van de Commissie om een Europees platform voor arbeidsinspecteurs tot stand te brengen; vraagt de Commissie om binnen de Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden (Eurofound) een Europees platform voor arbeidsinspecteurs inzake zwartwerk op te richten, met als een aanvullende taak voor dit agentschap de de werkzaamheden van het platform te organiseren, en uitwisseling van ervaringen en goede praktijken te vergemakkelijken en tevens actuele, objectieve, betrouwbare en vergelijkbare informatie te verstrekken, alsook grensoverschrijdende samenwerking te bevorderen en brievenbusmaatschappijen en vergelijkbare constructies te signaleren en bij te houden;
41. vraagt de Commissie om in samenwerking met de sociale partners en de relevante nationale instanties en met inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel, voldoende personeelskrachten in te zetten voor de behandeling van grensoverschrijdende gevallen van ontduiking van de voorschriften inzake veiligheid op het werk en zwartwerk, met als taak onder meer de signalering van brievenbusmaatschappijen, de controle op transnationale dienstverleners – en te zorgen voor EU-brede vervolgtraining voor inspectiediensten ter voorbereiding op opgaven als aanpak van schijnzelfstandigheid en detachering, signalering van nieuwe ontduikingsmethoden en organisatie van grensoverschrijdende inspecties; beveelt daarnaast incidentele gezamenlijke grensoverschrijdende inspecties tussen de nationale inspectiediensten aan, met name in gebieden dicht bij grenszones;
42. vraagt de Commissie om een fraudebestendige Europese socialezekerheidskaart of ander elektronisch document op zijn merites te beoordelen en eventueel in te voeren, waarop alle gegevens opgeslagen zijn die voor het controleren van de arbeidsrelatie relevant zijn, zoals bijzonderheden inzake sociale verzekering en arbeidstijden, en waarvoor strenge regels van gegevensbescherming gelden, in het bijzonder waar privacygevoelige persoonsgegevens worden verwerkt; benadrukt in dit verband dat het belangrijk is dat zowel vóór als tijdens het ontwerp van een dergelijke kaart de gevolgen voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer zorgvuldig worden onderzocht ;
43. verzoekt de Commissie een proefproject uit te voeren voor een Europees mechanisme voor vroegtijdige waarschuwing dat gericht is op het melden van overtredingen van de voorschriften betreffende de gezondheid en veiligheid op het werk en in verband met zwartwerk, zodat een snelle uitwisseling tussen de lidstaten wordt bevorderd, aangevuld met een zwarte lijst om overtredingen van de voorschriften betreffende de gezondheid en veiligheid op het werk doeltreffender in een vroeg stadium te voorkomen; wijst erop dat voor dit mechanisme het bestaande Europese systeem voor snelle waarschuwingen ten behoeve van de consumentenbescherming (RAPEX) als voorbeeld kan dienen; onderstreept de noodzaak van een nauwkeurige documentatie van alle overtredingen door middel van een systematische registratie van de resultaten van de inspecties met het oog op een doelgerichte bestrijding van misbruik;
44. is van mening dat nauwere samenwerking en informatie-uitwisseling tussen de lidstaten op het gebied van zwartwerk een belangrijke Europese meerwaarde kan bieden; benadrukt dat dit bruikbare en belangrijke steun zou bieden aan Europese wetgevingsinitiatieven op het gebied van zwartwerk en de uitwisseling van beste praktijken en de coördinatie tussen inspectiediensten in verschillende landen ten goede zou komen;
45. wijst erop dat de controlebevoegdheden van nationale inspectie-instanties ten aanzien van buitenlandse ondernemingen in bepaalde grensoverschrijdende situaties zeer beperkt zijn en dat dit zowel de bescherming van de werknemers als de concurrentieverhoudingen in gevaar brengt; bepleit dat informatie over de detachering van werknemers, zoals de detacheringsbewijzen A1, zonder terugwerking wordt opgenomen in een elektronisch, voor de gehele EU geldend register dat een aanvulling moet vormen op de bestaande nationale registers en voor de autoriteiten in de gehele EU toegankelijk wordt gemaakt, om in de afzonderlijke landen in verschillende talen controles op gedetacheerde werknemers te kunnen uitvoeren; een efficiëntere, grensoverschrijdende informatie-uitwisseling tussen de verschillende bevoegde instanties is hierbij van groot belang. vraagt de Commissie en de lidstaten ervoor te zorgen dat de arbeidsinspecties ten volle gebruik kunnen maken van hun recht om in grensoverschrijdende situaties niet-discriminerende en onafhankelijke inspecties uit te voeren, ongeacht de vestigingsplaats van de onderneming;
46. merkt in verband met de uitvoeringsrichtlijn inzake detachering van werknemers op dat documenten ongeacht hun lengte moeten worden vertaald wanneer dit bij een inspectie nodig blijkt;
Nieuwe wetgevingsinitiatieven op EU-niveau
47. benadrukt dat in bestaande richtlijnen op sociaal en werkgelegenheidsgebied de aandacht onvoldoende uitgaat naar een betere tenuitvoerlegging en de rol van arbeidsinspecties; acht het noodzakelijk dat de bestaande richtlijnen op dit aspect goed tegen het licht worden gehouden en zonodig herzien, en dat de handhaving een zaak is die in de Europese arbeidswetgeving meer aandacht moet krijgen; verwelkomt in dit verband de minimum-inspectienormen die de Commissie in richtlijnen inzake bepaalde groepen werknemers heeft voorgesteld; benadrukt dat in aangelegenheden van sociale zekerheid en werkgelegenheid aan de rol van de arbeidsinspecties en van de sociale partners voldoende gewicht moet toekomen om een doeltreffende bescherming te kunnen bieden;
48. vraagt de lidstaten en de Commissie zich ervoor te beijveren dat ondernemingen vrijwillig hogere arbeidsnormen invoeren, door hantering van een systeem van kosteloze sociale keurmerken die op nationaal of op Europees niveau worden erkend;
49. wijst erop dat in sommige lidstaten kinderen van minder dan 14 jaar zijn die een baan hebben; acht het noodzakelijk de rol van de arbeidsinspecteurs te versterken en de campagnes tegen kinderarbeid te intensiveren; roept de Commissie op om specifieke inspectie- en toezichtscampagnes op Europees niveau in te voeren, gericht op de arbeidsomstandigheden onder jongeren, met name jonge migranten;
50. vraagt de Commissie en de lidstaten erop toe te zien dat processuele en afdwingbare rechten zoals die onder meer zijn beschreven in de ontwerprichtlijn betreffende maatregelen voor een gemakkelijker uitoefening van de in de context van het vrije verkeer van werknemers aan werknemers verleende rechten, aan alle werknemers ten goede komen;
51. acht het ten aanzien van mobiele werknemers van belang dat de nationale arbeidsinspecties - en al naar het geval de werknemersorganisaties – te allen tijde inspecties kunnen uitvoeren zodra zij daartoe aanleiding zien; merkt op dat de lidstaten ervoor moeten zorgen dat op hun grondgebied doeltreffende inspecties en toezichtsmechanismen worden ingevoerd, zodat op de naleving van de bepalingen en regels van de desbetreffende richtlijnen kan worden toegezien;
52. verzoekt de Commissie richtsnoeren betreffende de beste praktijken op te stellen en te verstrekken aan de lidstaten en de samenwerking en uitwisseling van informatie tussen hen te vergemakkelijken zodat zij de activiteiten van uitzendbureaus doeltreffender kunnen toetsen en controleren; onderstreept dat de lidstaten de uitgebreide inspecties van uitzendbureaus moeten verscherpen en de invoering overwegen van maatregelen waardoor die bureaus aan een certificerings- en een rapportageplicht worden onderworpen;
53. vraagt de Commissie om - met inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel – met een groenboek te komen waarin de rol van de arbeidsinspecteurs wordt bevestigd en Europese arbeidsinspectienormen en uniforme opleidingsvereisten worden omschreven, rekening houdende met de verschillen tussen de nationale arbeidsmarkten;
54. verzoekt de Commissie om betere manieren te vinden om gevallen van sociale dumping in de EU aan te pakken en geschikte instrumenten daarvoor voor te stellen;
o o o
55. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de nationale parlementen van de lidstaten.