Resolutie van het Europees Parlement van 14 januari 2014 over een Europese strategie voor kunststofafval in het milieu (2013/2113(INI))
Het Europees Parlement,
– gezien Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende afvalstoffen en tot intrekking van een aantal richtlijnen (kaderrichtlijn afvalstoffen),
– gezien Richtlijn 2006/66/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 september 2006 inzake batterijen en accu's, alsook afgedankte batterijen en accu's en tot intrekking van Richtlijn 91/157/EEG,
– gezien Richtlijn 96/59/EG van de Raad van 16 september 1996 betreffende de verwijdering van polychloorbifenylen en polychloorterfenylen (PCB's/PCT's),
– gezien Richtlijn 2000/53/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 september 2000 betreffende autowrakken,
– gezien Richtlijn 86/278/EEG van de Raad van 12 juni 1986 betreffende de bescherming van het milieu, in het bijzonder de bodem, bij het gebruik van zuiveringsslib in de landbouw,
– gezien Richtlijn 94/62/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 1994 betreffende verpakking en verpakkingsafval (verpakkingsrichtlijn),
– gezien Verordening (EG) nr. 1013/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 betreffende de overbrenging van afvalstoffen,
– gezien Richtlijn 2011/65/EU van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2011 betreffende beperking van het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen in elektrische en elektronische apparatuur (BGS-richtlijn),
– gezien Richtlijn 1999/31/EG van de Raad van 26 april 1999 betreffende het storten van afvalstoffen,
– gezien Richtlijn 2000/76/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 december 2000 betreffende de verbranding van afval,
– gezien Richtlijn 2012/19/EU van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende afgedankte elektrische en elektronische apparatuur (AEEA),
– gezien Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH),
– gezien Richtlijn 2008/56/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het beleid ten aanzien van het mariene milieu (kaderrichtlijn mariene strategie),
– gezien zijn resolutie van 13 september 2011 over een doeltreffende grondstoffenstrategie voor Europa(1),
– gezien de mededeling van de Commissie, van 13 februari 2012 getiteld "Innovatie voor duurzame groei: een bio-economie voor Europa" (COM(2012)0060),
– gezien de mededeling van de Commissie van 26 januari 2011, getiteld "Efficiënt gebruik van hulpbronnen - Vlaggenschipinitiatief in het kader van de Europa 2020-strategie" (COM(2011)0021), en de resolutie van het Europees Parlement van 24 mei 2012 over het efficiënt gebruik van hulpbronnen in Europa(2),
– gezien de mededeling van de Commissie getiteld "Onze levensverzekering, ons natuurlijk kapitaal: een EU-biodiversiteitsstrategie voor 2020" (COM(2011)0244), en de resolutie van het Europees Parlement van 20 april 2012 over onze levensverzekering, ons natuurlijk kapitaal: een EU-biodiversiteitsstrategie voor 2020(3),
– gezien het Groenboek van de Commissie over een Europese strategie voor kunststofafval in het milieu (COM(2013)0123),
– gezien Besluit nr. 1386/2013/EU van het Europees Parlement en de Raad inzake een nieuw algemeen milieuactieprogramma voor de Europese Unie voor de periode tot en met 2020,
– gezien artikel 48 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid en het advies van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken (A7-0453/2013),
A. overwegende dat er geen EU-wetgeving bestaat die zich specifiek richt op kunststofafval en dat dit afval ondanks zijn bijzondere kenmerken wordt beschouwd als onderdeel van de reguliere afvalstroom; overwegende dat kunststofafval niet langer slechts als vuilnis moet worden gezien, maar als grondstof moet worden beschouwd;
B. overwegende dat er steeds meer soorten kunststof worden ontwikkeld en dat het gebruik van kunststof toeneemt, waardoor de hoeveelheid afval, onder meer van kunststof in combinatie met andere materialen en kunststofverbindingen, toeneemt; overwegende dat zich grote hoeveelheden kunststoffen ophopen (er drijft naar schatting 80 megaton kunststofafval in de Atlantische en de Stille Oceaan) en dat kunststofafval honderden jaren in het milieu aanwezig kan blijven, een bedreiging vormt voor het leven in zee en toxische reacties kan opwekken, en dat uit kunststofafval hormoonontregelaars, kankerverwekkende, mutagene of voor de voortplanting giftige stoffen, nanodeeltjes en persistente organische verontreinigende stoffen kunnen vrijkomen die in ecosystemen en dus ook in de voedselketen terechtkomen; overwegende dat er in de EU in 2010 alleen al 95,5 miljard plastic draagtassen op de markt werden gebracht, waarvan de meerderheid bedoeld was om slechts een keer te worden gebruikt en dat veel landen het gebruik van deze plastic tassen aan banden hebben gelegd of zelfs hebben verboden;
C. overwegende dat de gebrekkige uitvoering en handhaving van de EU-afvalwetgeving in de lidstaten, het gebrek aan streefcijfers en prijsmechanismen op dit gebied, de ontoereikende vraag naar gerecyclede materialen binnen de EU, het illegaal storten en exporteren en het onoordeelkundig opslaan, verwerken en vervoeren van kunststofafval geleid hebben tot aanzienlijke schade voor de volksgezondheid en het milieu, waaronder het zeemilieu, in de hele wereld, alsmede tot een toename van de export van afval, met als gevolg een verlies van grondstoffen en arbeidsplaatsen in de EU;
D. overwegende dat een verbod op het storten van kunststofafval niet de gewenste terugwinning van grondstoffen zal opleveren als dezelfde volumes vervolgens worden verbrand;
E. overwegende dat wat betreft kunststofafval moet worden ingezet op afvalpreventie en –vermindering, door producenten ertoe aan te zetten om bij de ontwikkeling van hun producten te kiezen voor alternatieve, duurzamere materialen;
F. overwegende dat eco-innovatie en -design op het gebied van kunststofproducten zeer belangrijk zijn voor het Europese concurrentievermogen, omdat de industrie zich daardoor beter kan aanpassen aan de druk van hoge grondstofprijzen en schaarste van materialen en bovendien een bijdrage geleverd wordt aan de ontwikkeling van sleuteltechnologieën, gericht op een duurzame maatschappij;
G. overwegende dat krachtige inspanningen, in de vorm van meer recycling, gericht op het verwezenlijken van een evenwichtige, hulpbronnenefficiënte, niet-toxische, circulaire economie, uitgaande van het wieg-tot-wieg-principe en hergebruik van niet-gevaarlijke restproducten, kunnen leiden tot meer werkgelegenheid en economische groei in de EU; overwegende dat momenteel 33% van de kunststofverpakkingen en 25% van al het kunststofafval wordt gerecycleerd, maar dat het economisch potentieel van recycling van kunststofafval veel groter is, en dat hoge recyclingpercentages ertoe kunnen bijdragen het tekort aan grondstoffen te verhelpen;
H. overwegende dat er in de kunststoffensector in de EU ongeveer 1,6 miljoen mensen werkzaam zijn;
I. overwegende dat de Europa 2020-strategie streeft naar slimme, duurzame en inclusieve groei;
1. is ingenomen met het Groenboek van de Commissie en is het ermee eens dat er in de EU-wetgeving specifieke maatregelen moeten worden opgenomen inzake kunststofafval en dat de bestaande afvalwetgeving uniformer, consistenter en strikter ten uitvoer gelegd en gehandhaafd moet worden, in het bijzonder wat betreft de afvalhiërarchie (preventie, hergebruik, recycling en terugwinning) en met name in de lidstaten die de huidige doelstellingen en streefcijfers nog niet bereikt hebben;
2. is van mening dat strategische planning het uitgangspunt kan zijn voor goed afvalbeheer;
3. benadrukt dat het, ter verbetering van de samenhang tussen de aanpak van de EU op het gebied van afvalstromen en de circulaire economie en de lopende "fitness checks" van wetgeving, en gezien het feit dat ongeveer 40% van het kunststofafval afkomstig is van verpakkingen (voornamelijk producten voor eenmalig gebruik) en de verpakkingsrichtlijn de enige richtlijn is die doelstellingen kent ten aanzien van de inzameling van kunststofafval, dringend noodzakelijk is om die richtlijn te herzien en afvalnormen voor te stellen die verder gaan dan productregels en -normen; is van mening dat de Commissie daarbij, en bij het opstellen van toekomstige voorstellen, rekening moet houden met het gegeven dat kunststofafval niet homogeen is, maar dat afvalstromen bestaan uit verschillende materialen, toevoegingen en allerlei kunststofverbindingen die op verschillende wijze verwerkt moeten worden; stelt voorts vast dat kunststofverpakkingen bijdragen tot het kwaliteitsbehoud en een langere houdbaarheid van producten, maar niet altijd noodzakelijk zijn voor de bewaring van levensmiddelen;
4. benadrukt dat de EU-wetgeving inzake kunststofafval in de eerste plaats gericht moet zijn op vermindering van de hoeveelheid kunststofafval, en dat deze wetgeving dus moet worden herzien en het volgende zou moeten omvatten:
–
specifieke bindende doelstellingen met betrekking tot het inzamelen, sorteren (waarbij gestreefd zou kunnen worden naar het ambitieuze niveau van 80%) en recycleren van de verschillende kunststofafvalstromen (zoals AEEA, autowrakken, verpakkingen, agrarisch afval of bouwafval) en bindende criteria voor recycleerbaarheid (om duidelijk onderscheid te maken tussen mechanische en organische recycling en terugwinning en verbranding); er moet gestreefd worden naar een progressieve, ambitieuze en uiterlijk 2020 te verwezenlijken doelstelling voor gerecycleerde kunststof, zonder gevaarlijke toevoegingen die niet langer in nieuwe producten toegepast mogen worden; een aantal lidstaten zal een overgangsperiode nodig hebben om de op Europees niveau vastgestelde doelstellingen te verwezenlijken;
–
harmonisatie op EU-niveau van de criteria voor het inzamelen en sorteren van afval en voor afvalbeheer, om op het gebied van de afvalhiërarchie gelijke voorwaarden te scheppen, onder meer door middel van het wegnemen van technische, wettelijke, administratieve en financiële belemmeringen voor recycling;
–
etikettering van materialen om de consumenten te informeren over de mechanische of organische recycleerbaarheid van producten en tips om nog meer en beter te sorteren en recycleren; en
–
criteria voor de vervanging van kunststofproducten voor eenmalig gebruik of met een korte levensduur door duurzamer materialen die kunnen worden hergebruikt;
5. is het ermee eens dat kunststofafval behandeld moet worden als waardevolle grondstof en dat hergebruik, recycling en terugwinning van kunststofafval bevorderd moet worden en er gezorgd moet worden voor een passende marktomgeving; dringt er bij de Commissie op aan uiterlijk 2014 voorstellen in te dienen om het storten van recycleerbaar of terug te winnen afval uiterlijk 2020 te verbieden, hetgeen er echter niet toe mag leiden dat afvalverbranding voorrang krijgt boven recycling, en verzoekt de Commissie te waarborgen dat bij alle verwijderingstrajecten milieuefficiëntiecriteria worden toegepast; is van oordeel dat er dus niet alleen doelstellingen voor recyclage moeten worden vastgesteld, zoals hierboven vermeld, maar tevens maatregelen om het verbranden van recycleerbare, composteerbare en afbreekbare kunststoffen te ontmoedigen om op die manier de levenscyclus van de verschillende soorten kunststof te optimaliseren en ervoor te zorgen dat de afvalhiërarchie gerespecteerd wordt; wijst erop dat er op die manier ook een einde kan komen aan de gangbare, maar niet duurzame praktijk waarbij nieuwe producten worden verkozen boven duurdere gerecycleerde producten; benadrukt dat het belangrijk is dat er reeds in de ontwerpfase van een product gekeken wordt in hoeverre het desbetreffende product te recycleren of te repareren zal zijn; verzoekt de Commissie in dit verband maatregelen voor te stellen inzake het ontwerp van producten, gericht op het verbeteren van de milieueffecten van die producten, het voorkomen van onnodig afval en het bevorderen van de ontwikkeling van recyclingmarkten; is van mening dat bij het ontwerp van kunststofproducten gestreefd moet worden naar een zo groot mogelijke duurzaamheid, rekening houdend met de hele levenscyclus van de producten; is van oordeel dat de Commissie in het kader van nieuwe wetgeving inzake kunststofafval zou moeten overwegen tot 2020 nauwer toezicht te houden op het storten van afval op stortplaatsen en de controles op afvalverbrandingsinstallaties te intensiveren;
6. vindt het essentieel dat pas wordt overgegaan tot terugwinning van energie uit kunststofafval als er geen andere mogelijkheden meer zijn en als daarbij gebruik wordt gemaakt van technologieën met adequate zuiveringsinstallaties, om schade aan het milieu en de menselijke gezondheid te voorkomen;
7. is van oordeel dat de gevaarlijkste kunststoffen, de kunststoffen waarvan wetenschappelijk is aangetoond dat ze zeer schadelijk zijn voor de gezondheid van de mens en het milieu (zoals micro- en oxo-biologisch afbreekbare kunststoffen) en kunststoffen die zware metalen bevatten of andere stoffen die het recyclingprocédé bemoeilijken, geleidelijk afgeschaft of volledig verboden moeten worden, zo snel mogelijk, maar in ieder geval uiterlijk 2020, zodat er een markt voor hergebruikte en gerecycleerde materialen kan worden verwezenlijkt, en is voorts van oordeel dat per direct begonnen moet worden met het gescheiden inzamelen van deze stoffen; is in dit kader van oordeel dat de vervanging van gevaarlijke kunststoffen en additieven gesteund moet worden, onder meer door uitbreiding van de lijst van aan beperkingen onderworpen stoffen in de BGS-richtlijn; vindt voorts, net als de meerderheid van de Europese burgers en consumenten(4), dat het gebruik van plastic tassen voor eenmalig gebruik drastisch moet worden beperkt of, indien mogelijk, geleidelijk verboden moet worden en dat het belangrijk is om te streven naar afvalpreventie en de strijd aan te gaan tegen overconsumptie en het onverantwoord gebruik van producten voor eenmalig gebruik;
8. herinnert eraan dat in een wereld waarin natuurlijke hulpbronnen, met inbegrip van landbouwgronden, steeds schaarser worden, duurzaamheid moet worden bereikt door het gebruik van hulpbronnen in absolute cijfers te verminderen en niet door louter de ene hulpbron door de andere te vervangen; benadrukt dat passende maatregelen moeten worden genomen om het gebruik van biologisch afbreekbare en composteerbare kunststoffen en biologische kunststoffen te bevorderen, mits de productie van dergelijke kunststoffen niet ten koste gaat van de productie van voedselgewassen voor mensen of dieren en geen negatieve gevolgen heeft voor het milieu; benadrukt voorts de noodzaak voort te bouwen op de reeds erkende normen op EU-niveau (d.w.z. CEN 13432) om een beter onderscheid te kunnen maken tussen afbreekbare, biologisch afbreekbare en composteerbare kunststofproducten en tegelijkertijd te zorgen voor duidelijker informatie over de eigenschappen, recycleerbaarheid en herbruikbaarheid van deze producten voor consumenten, recyclebedrijven en afvalbeheerders;
9. dringt aan op meer overheids- en particuliere investeringen in onderzoek en technologieën gericht op de ontwikkeling van duurzame kunststoffen (waarbij minder grondstoffen worden verbruikt, maar waarbij de kwaliteit, herbruikbaarheid en recycleerbaarheid hetzelfde blijven) en een betere benutting van de verschillende soorten kunststof in productie- en verwerkingsprocessen, zonder dat aan de kwaliteit van producten afbreuk wordt gedaan; is van mening dat er ook behoefte bestaat aan nieuwe, geavanceerde technologieën op het gebied van de verwerking van kunststoffen tot compost, methoden voor afvalscheiding, verwerking en mechanische recycling, terugwinning van kunststoffen uit oceanen, ecodesign en slimme verpakkingen; is van oordeel dat aan deze belangrijke maatschappelijke behoeften tegemoetgekomen zou kunnen worden door middel van Horizon 2020, en dat de positieve effecten voor zowel het milieu als de burgers verstrekkend zouden kunnen zijn, variërend van de ontwikkeling van nieuwe economische activiteiten (zoals hoogwaardige afvalscheiding door middel van menselijke arbeid) tot het terugdringen van mariene vervuiling en het verminderen van gezondheidsrisico's; wijst erop dat dit met name jongeren een kans kan bieden om op een nieuw werkterrein actief te zijn en op de arbeidsmarkt te integreren; wijst erop dat de volledige uitvoering van de EU-afvalwetgeving jaarlijks een besparing van 72 miljard euro zou kunnen opleveren, de jaarlijkse omzet van de afvalbeheer- en recyclingsector in de EU met 42 miljard euro zou kunnen verhogen en tegen 2020 ruim 400 000 banen zou kunnen creëren; benadrukt dat ook andere EU-fondsen een belangrijke bijdrage aan de ontwikkeling van een inzamelings- en recyclinginfrastructuur kunnen leveren, als ze worden ingezet in overeenstemming met de afvalhiërarchie van de kaderrichtlijn afvalstoffen;
10. pleit voor maatregelen ter bevordering van recycling van kunststof als beste alternatief om milieudoelstellingen te bereiken; pleit ervoor om bij meer openbare aanbestedingen, waaronder die van de Europese instellingen, als duidelijk vereiste te stellen dat, waar mogelijk kunststofafval gerecycleerd moet worden en de voorkeur moet worden gegeven aan het gebruik van gerecycleerd kunststof;
11. vindt dat door de lidstaten en de Commissie krachtiger moet worden opgetreden tegen het illegaal uitvoeren en storten van kunststofafval, dat de Europese regelgeving inzake de overbrenging van afvalstoffen strenger gehandhaafd moet worden en dat er voor havens en voor alle afvalverwerkingsinstallaties strengere toezicht- en inspectieregelingen moeten worden ingevoerd die gericht zijn op vermoede illegale overbrenging van afval en die moeten voorkomen dat afval voor hergebruik wordt geëxporteerd (hoofdzakelijk autowrakken en AEEA), om te waarborgen dat uitgevoerd afval alleen naar installaties gaat die voldoen aan de vereisten voor milieuhygiënisch verantwoord beheer, als vastgelegd in artikel 49 van de verordening inzake overbrenging van afvalstoffen; is van oordeel dat toepassing van het beginsel van uitgebreide verantwoordelijkheid van de producent en bewustmaking van consumenten eraan kunnen bijdragen dat de illegale uitvoer van kunststoffen vermindert en de hoeveelheid kunststofafval in het milieu aanzienlijk afneemt; is verder van mening dat de EU zich op alle internationale fora en bij onderhandelingen over akkoorden en binnen de instellingen moet inzetten voor een samenhangende aanpak van afvalbeheer; benadrukt dat de EU de basis moet leggen voor een mondiaal initiatief om het zwerfvuil in de oceanen te controleren en aanzienlijk terug te dringen; acht het voorts van groot belang toegang te hebben tot betrouwbare en vergelijkbare gegevens over afvalstromen, het vervoer van afval van en naar Europa, de omvang van deze afvalstromen en afvalbeheerssystemen;
12. is van mening dat de financiering van recyclinginfrastructuur voorrang moet krijgen boven de financiering van faciliteiten voor het storten of verbranden van afval, maar dat hierbij uiteraard rekening moet worden gehouden met de behoeften van de verschillende gemeenschappen; spoort de Europese gemeenten en plaatselijke overheden, de kunststoffensector en de afvalbeheer- en recyclingsector aan om zich tot het uiterste in te spannen om de burgers en ondernemingen te motiveren en te stimuleren om met betrekking tot kunststofafval het concept "circulaire economie" te omarmen, allereerst door de discussie over geplande veroudering aan te zwengelen, en verder door eenvoudige en doeltreffende afvalscheidings-, inzamelings-, hergebruik- en recyclingsregelingen te bevorderen en te zorgen voor afdoende inzamelpunten voor kunststofafval, met name in kustgebieden en ecologisch kwetsbare gebieden, en daarbij voorrang te geven aan gebieden die de lidstaten hebben aangemerkt als beschermde gebieden en/of nationale parken; denkt dat de gemeenten en provinciale overheden ook een goede bijdrage kunnen leveren aan de harmonisatie van activiteiten op het gebied van het beheer van kunststofafval in Europa door gemeenschappelijke normen en beste praktijken te ontwikkelen; verzoekt de regionale autoriteiten daar waar dat financieel en in mileuopzicht haalbaar is samen te werken aan geïntegreerde planning op het gebied van afvalbeheer en met name de oprichting van inzamelpunten voor de landbouw (voor de inzameling van kunststoffen uit de landbouw, zoals kunststof van broeikassen) te bevorderen;
13. dringt, met het oog op de bewustmaking van de burgers, aan op concrete maatregelen en campagnes, bijvoorbeeld invoering van een Europese dag voor kunststofafval, waarop de burgers hun kunststofafval, in welke hoeveelheid dan ook, op van te voren bepaalde plaatsen kunnen inleveren, bijvoorbeeld in ruil voor een passende financiële vergoeding, enerzijds om op die manier de beschikking te krijgen over voldoende recycleerbare kunststoffen en anderzijds om de burgers te wijzen op het belang van recycling en een efficiënt gebruik van hulpbronnen; is van mening dat die dag ook aangegrepen zou kunnen worden voor het organiseren van schoonmaakacties (bijvoorbeeld op het strand), waarmee een symbolische bijdrage kan worden geleverd aan de bestrijding van vervuiling ten gevolge van kunststofafval; stelt voor synergieën te creëren tussen dit soort acties en de campagnes "Let's do it", de Europese week van de afvalvermindering en de "Clean up day"; is verheugd over het proefproject MARELITT van de Europese Commissie, dat zich richt op het verwijderen van zwerfvuil uit de vier regionale Europese zeeën en het terugdringen van de schadelijke gevolgen van kunststofzwerfvuil in zee voor het milieu, de volksgezondheid, de economie en de maatschappij; verzoekt de Commissie om haar dialoog met derde landen, bijvoorbeeld de landen rond de Zwarte Zee, te intensiveren om het probleem van kunststofzwerfvuil in zee doeltreffender aan te pakken;
14. benadrukt dat nieuwe initiatieven op EU-niveau inzake milieubeleid, eco-innovatie, afvalbeheer en de bio-economie moeten worden voorafgegaan door grondige effectbeoordelingen, waarbij onder meer gekeken wordt naar de sociale gevolgen en de gevolgen voor de arbeidsmarkt van dergelijke initiatieven, met name wat betreft het banenpotentieel en de noodzaak om basis- en beroepsopleidingen op te zetten om groene banen te creëren;
15. herinnert eraan dat de lidstaten moeten streven naar een evenwicht tussen economie en milieu, en conform de Europa 2020-strategie initiatieven moeten ondersteunen die de ontwikkeling van de sectoren met het grootste werkgelegenheidspotentieel voor degelijke banen bevorderen en die met name bijdragen tot de overgang naar een duurzame economie en tot het scheppen van duurzame, kwaliteitsvolle banen in een economie die zuiniger omspringt met hulpbronnen; verzoekt de plaatselijke en regionale autoriteiten om de verstrekking van openbare diensten op een lijn te brengen met de streefdoelen en doelstellingen op het vlak van milieu, zodat er meerdere doelstellingen tegelijk worden bereikt, en hierbij groene banen te stimuleren;
16. beschouwt de vaststelling van de toekomstige behoeften van de arbeidsmarkt en de toekomstige behoefte aan vaardigheden als een prioriteit; wijst op het belang van strategieën waarmee de vaardigheden van werknemers worden afgestemd op de toekomstige behoeften van de arbeidsmarkt; onderstreept in dit verband dat er passende niveaus van opleiding en vaardigheden vereist zijn om het hoofd te kunnen bieden aan de uitdagingen die gepaard gaan met de overgang naar een grondstoffenzuiniger economie, zodat de weg gebaand wordt voor eco-innovaties en de EU-wetgeving inzake afval correct wordt uitgevoerd; beveelt de lidstaten aan het model van de circulaire economie op te nemen in hun beroepsopleidingprogramma's; merkt op dat opleiding het imago van banen in de recyclingsector kan verbeteren en kan bijdragen tot het behoud van personeel en tot betere praktijken op het vlak van gezondheid en veiligheid; herinnert er in deze context aan dat het Europees Sociaal Fonds door middel van de bevordering van beroepsopleiding en leren op de werkplek kan helpen voldoen aan de vraag naar duurzame en hoogwaardige banen in een grondstoffenzuiniger economie, in overeenstemming met het sociaal investeringspakket dat de Commissie in februari 2013 heeft voorgesteld;
17. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
Raadpleging over mogelijkheden om het gebruik van plastic draagtassen terug te dringen, mogelijkheden om de eisen inzake biologische afbreekbaarheid van Richlijn 94/62/EG betreffende verpakking en verpakkingsafval te verbeteren en mogelijkheden om de zichtbaarheid van biologisch afbreekbare verpakkingsmaterialen voor consumenten te verbeteren – statistieken:http://ec.europa.eu/environment/waste/packaging/pdf/statistics_consultation.xls