Besluit van het Europees Parlement van 4 februari 2014 over het verzoek om opheffing van de immuniteit van Zbigniew Ziobro (2013/2189(IMM))
Het Europees Parlement,
– gezien het aan het Parlement voorgelegde verzoek om opheffing van de immuniteit van Zbigniew Ziobro, dat op 24 juni 2013 werd ingediend door het openbaar ministerie van de Republiek Polen in verband met een bij de districtsrechtbank van het centrum van de stad Warschau (sector V, strafzaken) aanhangige strafprocedure (referentienr. V K199/12), en van de ontvangst waarvan op 9 september 2013 ter plenaire vergadering kennis werd gegeven,
– na Zbigniew Ziobro te hebben gehoord, overeenkomstig artikel 7, lid 3, van zijn Reglement,
– gezien de artikelen 8 en 9 van protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie, en artikel 6, lid 2, van de Akte van 20 september 1976 betreffende de verkiezing van de leden van het Europees Parlement door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen,
– gezien de arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 12 mei 1964, 10 juli 1986, 15 en 21 oktober 2008, 19 maart 2010 en 6 september 2011(1),
– gezien artikel 105 van de grondwet van de Republiek Polen,
– gezien artikel 6, lid 2, en artikel 7 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie juridische zaken (A7‑0045/2014),
A. overwegende dat het openbaar ministerie van de Republiek Polen het Europees Parlement heeft verzocht om opheffing van de immuniteit van Zbigniew Ziobro, lid van het Europees Parlement, met het oog op een strafrechtelijke procedure wegens vermeende strafbare feiten;
B. overwegende dat het verzoek om opheffing van de immuniteit verband houdt met een strafbaar feit (als omschreven in artikel 212, leden 1 en 2, van het Poolse wetboek van strafrecht) ten aanzien waarvan particuliere strafvervolging kan worden ingesteld;
C. overwegende dat in artikel 8 van het protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Gemeenschappen is bepaald dat tegen de leden van het Europees Parlement geen onderzoek kan worden ingesteld en dat zij niet kunnen worden aangehouden of vervolgd op grond van de mening of de stem die zij in de uitoefening van hun ambt hebben uitgebracht;
D. overwegende dat de leden van het Europees Parlement overeenkomstig artikel 9 van het protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie op hun eigen grondgebied de immuniteiten genieten welke aan de leden van de volksvertegenwoordiging in hun land zijn verleend;
E. overwegende dat artikel 105 van de grondwet van de Republiek Polen bepaalt dat een lid van de nationale volksvertegenwoordiging tijdens en na afloop van zijn mandaat niet aansprakelijk kan worden gesteld voor handelingen die verband houden met de uitvoering van zijn mandaat en voor dergelijke handelingen uitsluitend door het Poolse parlement ter verantwoording kan worden geroepen en, indien hij de rechten van derden heeft geschonden, uitsluitend met instemming van het Poolse parlement voor de rechter kan worden gedaagd;
F. overwegende dat de beslissing om de immuniteit van een lid al dan niet op te heffen is voorbehouden aan het Parlement; overwegende dat het Parlement, als het zich een oordeel vormt over de wenselijkheid van opheffing van de immuniteit, rekening kan houden met het standpunt van het betrokken lid in dezen(2);
G. overwegende dat de verweten gedragingen geen rechtstreeks en voor de hand liggend verband vertonen met de uitoefening door Zbigniew Ziobro van zijn taken als lid van het Europees Parlement en het niet gaat om een mening of stem die hij in het kader van de uitoefening van zijn taken als lid van het Europees Parlement heeft uitgebracht, als bedoeld in artikel 8 van protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie;
H. overwegende dat de strafzaak tegen Zbigniew Ziobro geen verband houdt met zijn positie als lid van het Europees Parlement;
I. overwegende dat het Parlement in deze zaak geen bewijs heeft gevonden dat duidt op fumus persecutionis, d.w.z. een voldoende ernstig en precies vermoeden dat de zaak aanhangig is gemaakt met de bedoeling het lid politieke schade toe te brengen;
J. overwegende dat het verzoek om opheffing van de immuniteit is ingediend in het kader van een tegenprocedure, en dat in dat geval het niet opheffen van de immuniteit van het betrokken lid zou inhouden dat de andere partij de mogelijkheid wordt ontnomen om in het kader van haar verdediging een eigen zaak aan te spannen;
1. besluit de immuniteit van Zbigniew Ziobro op te heffen;
2. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit en het verslag van zijn bevoegde commissie onmiddellijk te doen toekomen aan de bevoegde instantie van de Republiek Polen en aan Zbigniew Ziobro.
Arrest van 12 mei 1964 in zaak 101/63, Wagner/Fohrmann en Krier (Jurispr. 1964, blz. 407); arrest van 10 juli 1986 in zaak 149/85, Wybot/Faure e.a. (Jurispr. 1986, blz. 2391); arrest van 15 oktober 2008 in zaak T-345/05, Mote/Parlement (Jurispr. 2008, blz. II-2849); arrest van 21 oktober 2008 in gevoegde zaken C-200/07 en C-201/07, Marra/De Gregorio en Clemente (Jurispr. 2008, blz. I-7929); arrest van 19 maart 2010 in zaak T-42/06, Gollnisch/Parlement (Jurispr. 2010, blz. II-1135); arrest van 6 september 2011 in zaak C-163/10, Patriciello (Jurispr. 2011, blz. I-7565).