– gezien het voorstel van de Conferentie van voorzitters,
– gezien artikel 183 van zijn Reglement,
1. besluit bijlage VII van zijn Reglement te vervangen door de volgende tekst:""Bijlage VII – Bevoegdheden van de parlementaire commissies
I. Commissie buitenlandse zaken
Deze commissie is bevoegd voor de bevordering, tenuitvoerlegging en controle van het buitenlands beleid van de Unie ten aanzien van:
1.
het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (GBVB) en het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid (GVDB). Hierbij wordt de commissie bijgestaan door een Subcommissie veiligheid en defensie;
2.
de betrekkingen met andere Unie-instellingen en -organen, de VN en andere internationale organisaties en interparlementaire vergaderingen voor aangelegenheden die onder haar bevoegdheid vallen;
3.
het toezicht op de Europese Dienst voor extern optreden;
4.
de intensivering van de politieke betrekkingen met derde landen door middel van veelomvattende samenwerkings- en hulpverleningsprogramma's of internationale overeenkomsten, zoals associatie- en partnerschapsovereenkomsten;
5.
de opening, follow-up en sluiting van onderhandelingen over toetreding van Europese staten tot de Unie;
6.
volledige wetgeving, planning en nauwkeurig onderzoek van de maatregelen in het kader van het Europees instrument voor democratie en de mensenrechten, het Europees nabuurschapsinstrument, het instrument voor pretoetredingssteun, het instrument voor bijdrage aan vrede en stabiliteit en het partnerschapsinstrument voor samenwerking met derde landen, en al het beleid dat daaraan ten grondslag ligt;
7.
het toezicht op en de follow-up van, onder andere, het Europees nabuurschapsbeleid (ENB), met name met betrekking tot de jaarlijkse ENB‑voortgangsverslagen;
8.
kwesties betreffende de democratie, de rechtsstaat, de rechten van de mens, met inbegrip van de rechten van minderheden, in derde landen en de beginselen van het internationale recht; Hierbij wordt de commissie bijgestaan door een Subcommissie mensenrechten, die moet zorgen voor de samenhang tussen alle externe beleidsmaatregelen van de Unie en haar beleid inzake de mensenrechten. Onverminderd de relevante bepalingen, kunnen de vergaderingen van de subcommissie worden bijgewoond door leden van andere commissies en organen met bevoegdheden op dit terrein;
9.
de betrokkenheid van het Parlement bij missies voor verkiezingswaarneming, zo nodig in samenwerking met andere relevante commissies en delegaties.
De commissie draagt zorg voor het beleidstoezicht en de coördinatie van de werkzaamheden van de gemengde parlementaire commissies en parlementaire samenwerkingscommissies, alsmede van de werkzaamheden van de interparlementaire delegaties en delegaties ad hoc die onder haar bevoegdheid vallen.
II. Commissie ontwikkelingssamenwerking
Deze commissie is bevoegd voor:
1.
de bevordering en tenuitvoerlegging van en het toezicht op het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid van de Unie, met name
a)
de politieke dialoog met de ontwikkelingslanden, zowel bilateraal als in relevante internationale organisaties en interparlementaire fora,
b)
hulpverlening aan en samenwerkingsovereenkomsten met de ontwikkelingslanden, met name het toezicht op doeltreffende steunverlening en de evaluatie van de resultaten, mede ten aanzien van de uitroeiing van de armoede,
c)
toezicht op het verband tussen de beleidsmaatregelen van de lidstaten en die welke op het niveau van de Unie ten uitvoer worden gelegd,
d)
bevordering van democratische waarden, goed bestuur en mensenrechten in de ontwikkelingslanden,
e)
tenuitvoerlegging van, toezicht op en bevordering van de samenhang van de maatregelen van het ontwikkelingsbeleid;
2.
volledige wetgeving, planning en nauwkeurig onderzoek van de maatregelen in het kader van het Instrument voor ontwikkelingssamenwerking (DCI), het Europees Ontwikkelingsfonds (EOF) – in nauwe samenwerking met de nationale parlementen – en het Instrument voor humanitaire hulp, alsmede alle kwesties in verband met humanitaire hulp in ontwikkelingslanden en het beleid dat daaraan ten gronde ligt;
3.
kwesties betreffende de ACS-EU-Partnerschapsovereenkomst en de betrekkingen met relevante organen;
4.
kwesties die verband houden met landen en gebieden overzee;
5.
de betrokkenheid van het Parlement bij missies voor verkiezingswaarneming, zo nodig in samenwerking met andere relevante commissies en delegaties.
Deze commissie draagt zorg voor de coördinatie van de werkzaamheden van de interparlementaire delegaties en delegaties ad hoc die onder haar bevoegdheid vallen.
III. Commissie internationale handel
Deze commissie is bevoegd voor aangelegenheden in verband met de vaststelling en tenuitvoerlegging van en het toezicht op het gemeenschappelijk handelsbeleid en in verband met de externe economische betrekkingen van de Unie, met name:
1.
financiële, economische en handelsbetrekkingen met derde landen en regionale organisaties;
2.
het gemeenschappelijk buitentarief en de handelsfacilitatie, alsmede de externe aspecten van de douanevoorschriften en het douanebeheer;
3.
het aangaan, toezien op, sluiten en volgen van bilaterale, multilaterale en plurilaterale handelsovereenkomsten waarin de economische, handels- en investeringsbetrekkingen met derde landen en regionale organisaties geregeld zijn;
4.
technische harmonisatie- of normalisatiemaatregelen op gebieden die bij internationale rechtsinstrumenten zijn geregeld;
5.
betrekkingen met relevante internationale organisaties en internationale fora over met handel verband houdende zaken, en met organisaties ter bevordering van de regionale, economische en commerciële integratie buiten de Unie;
6.
de betrekkingen met de Wereldhandelsorganisatie, met inbegrip van de parlementaire dimensie ervan.
Deze commissie onderhoudt contacten met de relevante interparlementaire delegaties en delegaties ad hoc voor zover het gaat om de economische en commerciële aspecten van de betrekkingen met derde landen.
IV. Begrotingscommissie
Deze commissie is bevoegd voor:
1.
het meerjarig financieel kader voor de ontvangsten en uitgaven van de Unie en voor het stelsel van eigen middelen van de Unie;
2.
de begrotingsbevoegdheden van het Parlement ten aanzien van de begroting van de Unie en het voeren van onderhandelingen over en het ten uitvoer leggen van interinstitutionele akkoorden op dit gebied;
3.
de raming van het Parlement overeenkomstig de in het Reglement vastgestelde procedure;
4.
de begrotingen van de gedecentraliseerde organen;
5.
de financiële activiteiten van de Europese Investeringsbank die geen deel uitmaken van de Europese economische beleidsaansturing;
6.
de budgettering van het Europees Ontwikkelingsfonds, onverminderd de bevoegdheden van de voor de ACS-EU-Partnerschapsovereenkomst bevoegde commissie;
7.
de financiële gevolgen van alle handelingen van de Unie en de verenigbaarheid daarvan met het meerjarig financieel kader, onverminderd de bevoegdheden van de relevante commissies;
8.
de follow‑up en evaluatie van de tenuitvoerlegging van de lopende begroting onverminderd artikel 78, lid 1, van het Reglement, kredietoverschrijvingen, procedures voor personeelsformaties, huishoudelijke kredieten en adviezen inzake vastgoedprojecten met aanzienlijke financiële gevolgen;
9.
het Financieel Reglement, met uitzondering van vraagstukken betreffende begrotingsuitvoering, ‑beheer en ‑controle.
V. Commissie begrotingscontrole
Deze commissie is bevoegd voor:
1.
de controle op de uitvoering van de begroting van de Unie en van het Europees Ontwikkelingsfonds, alsook de door het Parlement te nemen besluiten inzake de verlening van kwijting, met inbegrip van de interne kwijtingsprocedure, alsmede alle begeleidende maatregelen bij deze besluiten of ter uitvoering daarvan;
2.
de afsluiting, verslaglegging en controle betreffende de rekeningen en balansen van de Unie, haar instellingen alsmede alle lichamen die door de Unie worden gefinancierd, met inbegrip van de vaststelling van de over te dragen kredieten en de bepaling van de saldi;
3.
de controle op de financiële activiteiten van de Europese Investeringsbank;
4.
het toezicht op de kosteneffectiviteit van de diverse vormen van communautaire financiering bij de tenuitvoerlegging van beleid van de Unie, op verzoek van de Commissie begrotingscontrole met medewerking van de gespecialiseerde commissies en op verzoek van de Commissie begrotingscontrole in samenwerking met de gespecialiseerde commissies voor de behandeling van de speciale verslagen van de Rekenkamer;
5.
betrekkingen met het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF), de behandeling van gevallen van fraude en onregelmatigheden bij de uitvoering van de begroting van de Unie, maatregelen ter voorkoming van en tot instelling van vervolging wegens dergelijke gevallen, de rigoureuze bescherming van de financiële belangen van de Unie en het desbetreffende optreden van de Europese openbare aanklager op dit gebied;
6.
de betrekkingen met de Rekenkamer, de benoeming van haar leden en de behandeling van haar verslagen;
7.
het Financieel Reglement voor zover het om begrotingsuitvoering, ‑beheer en ‑controle gaat.
VI. Commissie economische en monetaire zaken
Deze commissie is bevoegd voor:
1.
het economisch en monetair beleid van de Unie, de werking van de Economische en Monetaire Unie en het Europees monetair en financieel stelsel (met inbegrip van de betrekkingen met relevante instellingen of organisaties);
2.
het vrij verkeer van kapitaal en betalingen (grensoverschrijdende betalingen, één enkele betalingsruimte, betalingsbalans, kapitaalverkeer en het beleid ten aanzien van het aangaan en verstrekken van leningen, controle op kapitaalbewegingen uit derde landen, maatregelen ter bevordering van de uitvoer van kapitaal van de Unie);
3.
het internationaal monetair en financieel stelsel (met inbegrip van de betrekkingen met financiële en monetaire instellingen of organisaties);
4.
regels inzake mededinging en staats- en overheidssteun;
5.
belastingen;
6.
de regeling van en het toezicht op financiële diensten, instellingen en markten, met inbegrip van financiële verslaglegging, controle, regels inzake financiële administratie, bedrijfsbestuur en andere vennootschapsrechtsaspecten die specifiek betrekking hebben op financiële diensten.
7.
de desbetreffende financiële activiteiten van de Europese Investeringsbank in het kader van de Europese economische beleidsaansturing in de eurozone.
VII. Commissie werkgelegenheid en sociale zaken
Deze commissie is bevoegd voor:
1.
het werkgelegenheidsbeleid en alle aspecten van het sociaal beleid, met inbegrip van arbeidsomstandigheden, sociale zekerheid, sociale inclusie en sociale bescherming;
2.
de rechten van werknemers;
3.
gezondheids- en veiligheidsmaatregelen op het werk;
4.
het Europees Sociaal Fonds;
5.
het beroepsopleidingsbeleid, met inbegrip van beroepskwalificaties;
6.
het vrije verkeer van werknemers en gepensioneerden;
7.
de dialoog tussen de sociale partners;
8.
alle vormen van discriminatie op het werk en op de arbeidsmarkt, met uitzondering van discriminatie op grond van geslacht;
9.
de betrekkingen met
–
het Europees Centrum voor de ontwikkeling van de beroepsopleiding (Cedefop),
–
de Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden,
–
de Europese Stichting voor opleiding,
–
het Europees Agentschap voor de veiligheid en de gezondheid op het werk;
alsook betrekkingen met andere relevante organen van de Unie en internationale organisaties.
VIII. Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid
Deze commissie is bevoegd voor:
1.
milieubeleid en maatregelen ter bescherming van het milieu, met name met betrekking tot
a)
klimaatverandering,
b)
lucht-, bodem- en waterverontreiniging, afvalbeheer en recycling, gevaarlijke stoffen en preparaten, geluidsniveaus en de bescherming van de biodiversiteit,
c)
duurzame ontwikkeling,
d)
maatregelen en overeenkomsten op internationaal en regionaal niveau ter bescherming van het milieu,
e)
herstel van milieuschade,
f)
civiele bescherming,
g)
het Europees Milieuagentschap,
h)
het Europees Agentschap voor chemische stoffen;
2.
volksgezondheid, met name
a)
programma's en specifieke acties op het gebied van de volksgezondheid,
b)
farmaceutische en cosmetische producten,
c)
gezondheidsaspecten van bioterrorisme,
d)
het Europees Geneesmiddelenbureau en het Europees Centrum voor ziektepreventie en ‑bestrijding;
3.
aangelegenheden betreffende voedselveiligheid, met inbegrip van met name
a)
etikettering en veiligheid van voedingsmiddelen,
b)
veterinaire wetgeving betreffende de bescherming tegen risico's voor de gezondheid van de mens, gezondheidscontrole op voedingsproducten en voedselproductiestelsels,
c)
de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en het Europees Voedsel- en Veterinair Bureau.
IX. Commissie industrie, onderzoek en energie
Deze commissie is bevoegd voor:
1.
het industriebeleid van de Unie en aanverwante maatregelen, en de toepassing van nieuwe technologieën, met inbegrip van maatregelen betreffende kleine en middelgrote ondernemingen;
2.
het onderzoeks- en innovatiebeleid van de Unie, met inbegrip van wetenschap en technologie, alsmede de verspreiding en benutting van onderzoeksresultaten;
3.
het Europees ruimtevaartbeleid
4.
de activiteiten van het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek, de Europese Onderzoeksraad, het Europees Instituut voor innovatie en technologie, het Instituut voor referentiematerialen en ‑metingen, JET, ITER en andere projecten op dit gebied;
5.
maatregelen van de Unie betreffende het energiebeleid in het algemeen en in het kader van de totstandbrenging en werking van de interne energiemarkt, met inbegrip van maatregelen met betrekking tot:
a)
de gegarandeerde energievoorziening in de Unie,
b)
het bevorderen van de energie-efficiëntie, energiebesparing en de ontwikkeling van nieuwe en hernieuwbare vormen van energie,
c)
het bevorderen van de koppeling van energienetwerken en energie-efficiëntie, met inbegrip van de totstandbrenging en ontwikkeling van trans-Europese netwerken op het gebied van de energie-infrastructuur;
6.
het Euratom-Verdrag en het Voorzieningsagentschap van Euratom, nucleaire veiligheid, sluiting van nucleaire installaties en verwijdering van nucleair afval;
7.
de informatiemaatschappij, informatietechnologie en communicatienetwerken en ‑diensten, met inbegrip van technologieën en veiligheidsaspecten en de totstandbrenging en ontwikkeling van trans-Europese netwerken op het gebied van de telecommunicatie-infrastructuur, alsmede de activiteiten van het Agentschap van de Europese Unie voor netwerk- en informatiebeveiliging (Enisa).
X. Commissie interne markt en consumentenbescherming
Deze commissie is bevoegd voor:
1.
de coördinatie op het niveau van de Unie van de nationale regelgevingen op het gebied van de interne markt en van de Douane-unie, met name
a)
het vrije verkeer van goederen, met inbegrip van de harmonisatie van technische normen,
b)
het recht van vestiging,
c)
het vrij verrichten van diensten, met uitzondering van financiële en postdiensten;
2.
de werking van de interne markt, met inbegrip van maatregelen ter vaststelling en afschaffing van potentiële belemmeringen voor de totstandbrenging van de interne markt, met inbegrip van de digitale interne markt;
3.
de bevordering en bescherming van de economische belangen van consumenten, met uitzondering van vraagstukken in verband met volksgezondheid en voedselveiligheid;
4.
beleid en wetgeving inzake de handhaving van de internemarktregelgeving en consumentenrechten.
XI. Commissie vervoer en toerisme
Deze commissie is bevoegd voor:
1.
de ontwikkeling van een gemeenschappelijk beleid voor het vervoer per spoor, over de weg, over binnenwateren, over zee en door de lucht, met name
a)
gemeenschappelijke regels voor het vervoer binnen de Europese Unie,
b)
de totstandbrenging en ontwikkeling van trans-Europese netwerken op het gebied van de vervoersinfrastructuur,
c)
de verlening van vervoersdiensten en de betrekkingen op vervoersgebied met derde landen,
d)
veiligheid van het vervoer,
e)
betrekkingen met internationale vervoersorganisaties;
f)
het Europees Agentschap voor maritieme veiligheid, het Europees Spoorwegbureau, het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart en de Gemeenschappelijke Onderneming SESAR;
2.
postdiensten;
3.
toerisme.
XII. Commissie regionale ontwikkeling
Deze commissie is bevoegd voor:
1.
de werking en ontwikkeling van het beleid van de Unie inzake regionale ontwikkeling en cohesie, zoals vastgelegd in de Verdragen;
2.
het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Cohesiefonds en de overige instrumenten in het kader van het regionaal beleid van de Unie;
3.
de beoordeling van de gevolgen van andere beleidsvormen van de Unie inzake economische en sociale samenhang;
4.
coördinatie van de structuurinstrumenten van de Unie;
5.
de stedelijke dimensie van het cohesiebeleid;
6.
ultraperifere regio's en eilanden alsmede de grensoverschrijdende en interregionale samenwerking;
7.
de betrekkingen met het Comité van de Regio's, de interregionale samenwerkingsorganisaties en de plaatselijke en regionale autoriteiten.
XIII. Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling
Deze commissie is bevoegd voor:
1.
de werking en ontwikkeling van het gemeenschappelijk landbouwbeleid;
2.
plattelandsontwikkeling, met inbegrip van de activiteiten van de relevante financiële instrumenten;
3.
wetgeving
a)
op veterinair en fytosanitair gebied en inzake diervoeding, voor zover deze maatregelen niet bedoeld zijn om de gezondheid van de mens tegen risico's te beschermen,
b)
inzake dierhouderij en het welzijn van dieren;
4.
verbetering van de kwaliteit van landbouwproducten;
5.
voorziening van basislandbouwproducten;
6.
het Communautair Bureau voor plantenrassen;
7.
bosbouw en boslandbouw.
XIV. Commissie visserij
Deze commissie is bevoegd voor:
1.
de werking en ontwikkeling van het gemeenschappelijk visserijbeleid en het beheer daarvan;
2.
instandhouding van de visbestanden, beheer van de visserijtakken en vloten die deze rijkdommen exploiteren, en marien en toegepast visserijonderzoek;
3.
de gemeenschappelijke ordening van de markt in de sector visserij- en aquacultuurproducten en de verwerking en het op de markt brengen ervan;
4.
het structuurbeleid in de sector visserij en aquacultuur, met inbegrip van de financieringsinstrumenten en middelen voor de oriëntatie van de visserij om deze sectoren te steunen;
5.
het geïntegreerd maritiem beleid ten aanzien van de visserijactiviteiten;
6.
duurzame partnerschapsovereenkomsten inzake visserij, regionale visserijorganisaties en het nakomen van internationale verplichtingen op het gebied van visserij.
XV. Commissie cultuur en onderwijs
Deze commissie is bevoegd voor:
1.
de culturele aspecten van de Europese Unie, met name
a)
de verbetering van de kennis en verbreiding van cultuur,
b)
de bescherming en bevordering van culturele en taaldiversiteit,
c)
de instandhouding en bescherming van het cultureel erfgoed, culturele uitwisselingen en scheppend werk op artistiek gebied;
2.
het onderwijsbeleid van de Unie, waaronder het hoger onderwijs in Europa, en bevordering van het stelsel van Europese scholen en levenslang leren;
3.
audiovisueel beleid en de culturele en onderwijsaspecten van de informatiemaatschappij;
4.
jeugdbeleid;
5.
de ontwikkeling van een sport- en vrijetijdsbeleid;
6.
voorlichtings- en mediabeleid;
7.
samenwerking met derde landen op het gebied van cultuur en onderwijs, en betrekkingen met relevante internationale organisaties en instellingen.
XVI. Commissie juridische zaken
Deze commissie is bevoegd voor:
1.
de interpretatie, toepassing en controle van het recht van de Unie, de conformiteit van handelingen van de Unie met het primaire recht, met name de keuze van rechtsgronden en de naleving van het subsidiariteits- en evenredigheidsbeginsel;
2.
de interpretatie en toepassing van het internationaal recht, voor zover dit de Europese Unie betreft;
3.
beter wetgeven en de vereenvoudiging van het recht van de Unie;
4.
de rechtsbescherming van de rechten en prerogatieven van het Parlement, met inbegrip van interventies van het Parlement in voor het Hof van Justitie van de Europese Unie aanhangige zaken;
5.
handelingen van de Unie die de rechtsorde van de lidstaten aangaan, met name op het gebied van
a)
civiel recht en handelsrecht,
b)
vennootschapsrecht,
c)
recht inzake intellectuele eigendom,
d)
procesrecht;
6.
maatregelen betreffende justitiële en bestuurlijke samenwerking in civiele zaken;
7.
aansprakelijkheid voor milieuschade en sancties wegens milieudelicten;
8.
ethische vraagstukken in verband met nieuwe technologieën, met toepassing van de procedure met medeverantwoordelijke commissies met de relevante commissies;
9.
het Statuut van de leden en het Statuut van het personeel van de Europese Unie;
10.
voorrechten en immuniteiten, en onderzoek van de geloofsbrieven van de leden;
11.
de organisatie en het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie;
12.
het Harmonisatiebureau voor de interne markt.
XVII. Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken
Deze commissie is bevoegd voor:
1.
de bescherming, op het grondgebied van de Unie, van de rechten van de burger, mensenrechten en grondrechten, met inbegrip van de bescherming van minderheden, als verankerd in de Verdragen en het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie;
2.
maatregelen ter bestrijding van alle vormen van discriminatie, behalve van discriminatie op grond van geslacht, op het werk en op de arbeidsmarkt;
3.
wetgeving inzake transparantie en de bescherming van natuurlijke personen bij de verwerking van persoonsgegevens;
4.
de totstandbrenging en ontwikkeling van een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid met inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel, met name
a)
maatregelen betreffende de binnenkomst en het verkeer van personen, asiel en migratie,
b)
maatregelen betreffende een geïntegreerd gemeenschappelijk beheer van de buitengrenzen,
c)
maatregelen betreffende politiële en justitiële samenwerking in strafzaken, met inbegrip van terrorisme, en materieelrechtelijke en procesrechtelijke maatregelen in verband met het uitwerken van een coherentere aanpak door de Unie van het strafrecht;
5.
het Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving, het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten, Europol, Eurojust, Cepol, het Europees openbaar ministerie en andere organen en agentschappen op dit gebied;
6.
de constatering van een duidelijk gevaar van ernstige schending, door een lidstaat, van de beginselen welke de lidstaten gemeen hebben.
XVIII. Commissie constitutionele zaken
Deze commissie is bevoegd voor:
1.
de institutionele aspecten van het Europese integratieproces, met name de voorbereiding, de inleiding en het verloop van gewone en vereenvoudigde procedures voor de herziening van het Verdrag;
2.
de tenuitvoerlegging van de Verdragen en de evaluatie van de werking ervan;
3.
de institutionele gevolgen van de uitbreidingsonderhandelingen of van terugtrekking uit de Unie;
4.
interinstitutionele betrekkingen, met inbegrip van de beoordeling van interinstitutionele akkoorden als bedoeld in artikel 127, lid 2, van het Reglement, met het oog op goedkeuring ervan door het Parlement;
5.
eenvormige verkiezingsprocedure;
6.
Europese politieke partijen en politieke stichtingen, onverminderd de bevoegdheden van het Bureau;
7.
de constatering van een ernstige en voortdurende schending, door een lidstaat, van de beginselen welke de lidstaten gemeen hebben;
8.
de interpretatie en toepassing van het Reglement en voorstellen tot wijziging daarvan.
XIX. Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid
Deze commissie is bevoegd voor:
1.
de definiëring, bevordering en bescherming van de rechten van de vrouw in de Unie en daarmee samenhangende maatregelen van de Unie;
2.
bevordering van de rechten van de vrouw in derde landen;
3.
beleid gericht ter bewerkstelliging van gelijke kansen, waaronder het bevorderen van de gelijkheid van mannen en vrouwen wat hun kansen op de arbeidsmarkt en de behandeling op het werk betreft;
4.
de afschaffing van alle vormen van geweld en discriminatie op grond van geslacht;
5.
de toepassing en verdere bevordering van genderevenwicht in alle beleidssectoren;
6.
de follow-up en uitvoering van internationale overeenkomsten en verdragen die voor de rechten van de vrouw van belang zijn;
7.
bevordering van de bewustwording van de rechten van de vrouw.
XX. Commissie verzoekschriften
Deze commissie is bevoegd voor:
1.
verzoekschriften;
2.
het organiseren van openbare hoorzittingen naar aanleiding van een burgerinitiatief uit hoofde van artikel 197 bis;
3.
betrekkingen met de Europese Ombudsman."
"
2. besluit dat dit besluit in werking zal treden op de eerste dag van de eerste vergaderperiode van de achtste zittingsperiode;
3. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit ter informatie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
Intrekking van Besluit 2007/124/EG, Euratom, van de Raad ***
192k
31k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 15 januari 2014 over het ontwerp van besluit van de Raad tot intrekking van Besluit 2007/124/EG, Euratom tot vaststelling van het specifieke programma "Terrorisme en andere aan veiligheid gerelateerde risico's: preventie, paraatheid en beheersing van de gevolgen" voor de periode 2007-2013, als onderdeel van het Algemene programma "Veiligheid en bescherming van de vrijheden" (15187/2013 – C7-0418/2013 – 2013/0281(APP))
– gezien het ontwerpbesluit van de Raad (15187/2013),
– gezien het verzoek om goedkeuring dat de Raad heeft ingediend krachtens artikel 352 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en artikel 203 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (C7‑0418/2013),
– gezien artikel 81, lid 1, en artikel 46, lid 1, van zijn Reglement,
– gezien de aanbeveling van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A7‑0432/2013)
1. hecht zijn goedkeuring aan het ontwerpbesluit van de Raad;
2. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie, alsmede aan de nationale parlementen.
Verlenging van de EU-Rusland samenwerkingsovereenkomst op wetenschappelijk en technologisch gebied ***
192k
32k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 15 januari 2014 over het ontwerpbesluit van de Raad tot verlenging van de Overeenkomst voor samenwerking op wetenschappelijk en technologisch gebied tussen de Europese Gemeenschap en de regering van de Russische Federatie (13152/2013 – C7-0370/2013 – 2013/0282(NLE))
– gezien het ontwerpbesluit van de Raad betreffende de vernieuwing van de Overeenkomst voor samenwerking op wetenschappelijk en technologisch gebied tussen de Europese Gemeenschap en de regering van de Russische Federatie (13152/2013),
– gezien Besluit nr. 2000/742/EG van de Raad van 16 november 2000 betreffende de verlenging van de Overeenkomst voor samenwerking op wetenschappelijk en technologisch gebied tussen de Europese Gemeenschap en de regering van de Russische Federatie,
– gezien het verzoek om goedkeuring dat de Raad heeft ingediend krachtens artikel 186 en artikel 218, lid 6, tweede alinea, onder a), punt v), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (C7‑0370/2013),
– gezien artikel 81, artikel 90, lid 7, en artikel 46, lid 1, van zijn Reglement,
– gezien de aanbeveling van de Commissie industrie, onderzoek en energie en de adviezen van de Commissie buitenlandse zaken en de Begrotingscommissie (A7-0473/2013),
1. hecht zijn goedkeuring aan de vernieuwing van de overeenkomst;
2. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten en de regering van de Russische Federatie.
Denominaties en technische specificaties van voor circulatie bestemde euromuntstukken *
200k
44k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 15 januari 2014 over het voorstel voor een verordening van de Raad over de denominaties en technische specificaties van voor circulatie bestemde euromuntstukken (herschikking) (COM(2013)0184 – C7-0132/2013 – 2013/0096(NLE))
– gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(2013)0184),
– gezien artikel 128, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C7-0132/2013),
– gezien het Interinstitutioneel akkoord van 28 november 2001 over een systematischer gebruik van de herschikking van besluiten(1),
– gezien de brief van de Commissie juridische zaken van 17 juni 2013 aan de Commissie economische en monetaire zaken overeenkomstig artikel 87, lid 3, van zijn Reglement,
– gezien de artikelen 87 en 55 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken (A7-0479/2013),
A. overwegende dat het betreffende voorstel volgens de adviesgroep van de juridische diensten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie geen andere inhoudelijke wijzigingen bevat dan die welke als zodanig in het voorstel worden vermeld en dat met betrekking tot de codificatie van de ongewijzigde bepalingen van de eerdere besluiten met die wijzigingen kan worden geconstateerd dat het voorstel een eenvoudige codificatie van de bestaande besluiten behelst, zonder inhoudelijke wijzigingen;
1. hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel zoals hieronder gewijzigd;
2. verzoekt de Commissie haar voorstel krachtens artikel 293, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie dienovereenkomstig te wijzigen;
3. verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen;
4. wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in het voorstel van de Commissie;
5. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
Amendement 1 Voorstel voor een verordening Overweging 4
(4) Het muntstelsel van de Unie moet het vertrouwen van het publiek winnen en technologische vernieuwingen met zich brengen, zodat het als veilig, betrouwbaar en efficiënt wordt beschouwd.
(4) Het muntstelsel van de Unie moet het vertrouwen van het publiek winnen en technologische vernieuwingen met zich brengen, zodat het als veilig, betrouwbaar en efficiënt wordt beschouwd. Het stelsel moet tevens de mogelijkheid bieden om namaak te bestrijden.
Amendement 2 Voorstel voor een verordening Artikel 10 – lid 8
8. Alle relevante informatie over nieuwe ontwerpen voor de nationale zijde van circulatiemunten wordt door de Commissie bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.
8. Alle relevante informatie over nieuwe ontwerpen voor de nationale zijde van circulatiemunten wordt door de Commissie bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.
De Commissie stelt het Europees Parlement in kennis van eventuele bezwaren die zij overeenkomstig lid 5 naar voren brengt.
– gezien het voornaamste juridisch kader voor de betrekkingen met de ASEAN, namelijk de in maart 1980 ondertekende samenwerkingsovereenkomst tussen de EEG en de ASEAN(1),
– gezien de voortdurende onderhandelingen over en/of de conclusie van zeven partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomsten tussen de Europese Unie en ASEAN-lidstaten, namelijk Brunei Darussalam, Indonesië, Maleisië, de Filippijnen, Singapore, Thailand en Vietnam,
– gezien de onderhandelingen over vrijhandelsovereenkomsten met Maleisië, Thailand en Vietnam en de conclusie van de vrijhandelsovereenkomst tussen de EU en Singapore,
– gezien de EU-strategie "Een nieuw partnerschap met Zuidoost-Azië" van juli 2003 (COM(2003)0399), waarin de bevordering van regionale handel en investeringsbetrekkingen met de ASEAN alsook de dialoog over specifieke beleidsdomeinen als belangrijke prioriteiten worden geïdentificeerd,
– gezien het zevende parlementair samenwerkingsverband Azië-Europa (ASEP) en de 22e ASEAN-top,
– gezien de verklaring van Neurenberg over een versterkt partnerschap tussen de EU en de ASEAN en het bijbehorende actieplan van november 2007,
– gezien het op 27 april 2012 in Brunei Darussalam aangenomen actieplan van Bandar Seri Begawan ter intensivering van het versterkte partnerschap tussen de EU en de ASEAN (2013-2017),
– gezien de toetreding van de Europese Unie tot het Verdrag van vriendschap en samenwerking in Zuidoost-Azië in Phnom-Penh op 12 juli 2012(2),
– gezien de 9e topconferentie Azië-Europa in november 2012 in Vientiane, Laos,
– gezien de stichting Azië-Europa, die in februari 1997 werd opgericht om een forum voor een niet-gouvernementele dialoog te verschaffen,
– gezien het ASEAN-EU Programme of Regional Integration Support programme (APRIS), het ASEAN Regional Integration Support programme (ARISE) en het Regional EU-ASEAN Dialogue Instrument (READI) ter ondersteuning van de harmonisering van beleid en maatregelen in niet-handelsgerelateerde sectoren,
– gezien de op 12 juli 2012 afgelegde gemeenschappelijke verklaring van de EU en de VS over de regio Azië-Stille Oceaan,
– gezien de oprichting van de Associatie van Zuidoost-Aziatische staten (ASEAN) op 8 augustus 1967,
– gezien de in 2007 overeengekomen blauwdruk voor de economische gemeenschap van de ASEAN en het in 2008 aangenomen handvest van de ASEAN,
– gezien de eerste mensenrechtenverklaring van de ASEAN van 18 november 2012, de oprichting van de intergouvernementele commissie voor de mensenrechten van de ASEAN (ASEAN Intergovernmental Commission on Human Rights, AICHR) en de eerste dialoog tussen de AICHR en de recent aangestelde speciale vertegenwoordiger van de EU voor de mensenrechten, Stavros Lambrinidis, op 8 mei 2013,
– gezien de 14e ASEAN-top in 2009 en de opstelling van een stappenplan voor een (economische) gemeenschap van de ASEAN-eenheidsmarkt, de politiek-veiligheidsgemeenschap van de ASEAN en de sociaal-culturele gemeenschap van de ASEAN,
– gezien de 22e ASEAN-top in Brunei op 24-25 april 2013,
– gezien de 7e Oost-Aziatische top in Phnom-Penh op 20 november 2012 van de leiders van de 17 landen van de ASEAN, China, Japan en Zuid-Korea (ASEAN+3), India, Australië en Nieuw-Zeeland (ASEAN+6) en de Verenigde Staten,
– gezien de ASEAN-overeenkomst inzake rampenbeheer en optreden in noodsituaties (ASEAN Agreement on Disaster Management and Emergency Response, AADMER),
– gezien de gemeenschappelijke verklaring van de ministers van sociale zaken en ontwikkeling van de ASEAN, vastgesteld op hun 8e bijeenkomst die op 6 september 2013 in Phnom Penh werd gehouden als voorbereiding op de voor oktober 2013 geplande ASEAN-top, en het daarin geformuleerde standpunt dat de toegang tot socialezekerheidsvoorzieningen een fundamenteel mensenrecht is,
– gezien zijn recente resoluties over ASEAN-lidstaten, in het bijzonder de resolutie van 11 september 2013 betreffende de onderhandelingen over een partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst tussen de EU en Maleisië(3), van 13 juni 2013 over de situatie van de Rohingya-moslims(4), van 11 juni 2013 over georganiseerde misdaad, corruptie en witwassen(5), van 18 april 2013 over Vietnam, met name de vrijheid van meningsuiting(6) en van 7 februari 2013 over Laos: de zaak Sombath Somphone(7),
– gezien zijn recente resoluties over ASEAN-lidstaten, in het bijzonder de resolutie van 17 februari 2011 over de grensschermutselingen tussen Thailand en Cambodja(8), de resolutie van 7 juli 2011 over Indonesië, onder meer aanvallen op minderheden(9), de resolutie van 25 november 2010 over Birma - organisatie van verkiezingen en de vrijlating van oppositieleider Aung San Suu Kyi(10), de resolutie van 20 mei 2010 over de situatie in Birma/Myanmar(11), de resolutie van 20 mei 2010 over Thailand(12), de resolutie van 26 november 2009 over de situatie in Laos en Vietnam(13) en de resolutie van 5 februari 2009 over de situatie van Birmaanse vluchtelingen in Thailand(14),
– gezien het door de VN-Raad voor de rechten van de mens op 16 juni 2011 aangenomen "UN Guiding Principles on Business and Human Rights Implementing the United Nations 'Protect, Respect and Remedy' Framework",
– gezien artikel 48 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie buitenlandse zaken en het advies van de Commissie ontwikkelingssamenwerking (A7-0441/2013),
A. overwegende dat de ASEAN momenteel een van de belangrijkste opkomende regionale organisaties ter wereld is, zowel qua economische ontwikkeling als qua geopolitieke dynamiek;
B. overwegende dat in het in november 2007 ondertekende handvest van de ASEAN aan de ASEAN rechtspersoonlijkheid en een juridisch en institutioneel kader worden gegeven, met inbegrip van de oprichting van een comité van permanente vertegenwoordigers om het werk van de ASEAN te ondersteunen en te coördineren;
C. overwegende dat de economische gemeenschap van de ASEAN beoogt tegen 2015 een eengemaakte markt te creëren voor 600 miljoen personen, waardoor de ASEAN met haar concurrentiële exploitanten en snel groeiende interne vraag kan worden vergeleken met andere grote markten in de wereld, zoals de EU, de Verenigde Staten, China, Japan en India en derhalve een sterke economische partner op de regionale en internationale markt vormt; overwegende dat sommige ASEAN-lidstaten tijdens dit proces met uitdagingen zullen worden geconfronteerd op het vlak van concurrentievermogen, sociale stabiliteit en de versterking en ontwikkeling van de sociale componenten van het integratieproces;
D. overwegende dat de economische herstructureringsinspanningen van de ASEAN-lidstaten na de Aziatische financiële crisis van 1997 deze landen hebben geholpen om in het algemeen een goede weerstand te bieden aan de huidige mondiale economische crisis;
E. overwegende dat het Regionaal Forum van de ASEAN in 1993 werd opgericht om de dialoog en raadpleging over politieke en veiligheidskwesties te bevorderen en om bij te dragen aan vertrouwenwekkende en preventieve diplomatie in de regio Azië-Stille Oceaan;
F. overwegende dat tijdens de laatste ASEAN-top werd opgeroepen tot de denuclearisatie van het Koreaanse schiereiland en kernwapenlanden werden aangemoedigd toe te treden tot het protocol van het Verdrag inzake een kernwapenvrije zone in Zuidoost-Azië; overwegende dat tijdens de top eveneens de mogelijke toekomstige deelname van Oost-Timor aan de ASEAN werd besproken;
G. overwegende dat China zijn economische banden met de ASEAN-landen heeft vergroot; overwegende dat sommige ASEAN-lidstaten hun samenwerking met de VS op het vlak van maritieme veiligheid hebben versterkt; overwegende dat Rusland Azië als een belangrijk deel van zijn internationale strategie beschouwt; overwegende dat de ASEAN-landen een belangrijke rol blijven spelen voor het behoud van vrede en stabiliteit in de regio; overwegende dat de EU en de ASEAN een gemeenschappelijke bezorgdheid delen over de onopgeloste territoriale geschillen in de Zuid-Chinese Zee en een aanzienlijk belang hebben in het behoud van vrede, stabiliteit en eerbiediging van internationaal recht en meer bepaald het VN-Handvest en het Verdrag van 1982 van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee; steunt de zes-punten-beginselen over de Zuid-Chinese Zee van juli 2012 en de richtsnoeren voor de tenuitvoerlegging van de verklaring over het gedrag van partijen in de Zuid-Chinese Zee van 2011, waarin een oplossing via vreedzame middelen wordt aangemoedigd;
H. overwegende dat de Verklaring inzake de mensenrechten van de ASEAN de individuele staten vrij laat hun eigen rechtsinstrumenten voor de bescherming van de mensenrechten vast te stellen, maar wel een gemeenschappelijk regionaal kader voor de bescherming van deze rechten creëert;
I. overwegende dat op 8 november 2013 de tyfoon Haiyan de Filippijnen heeft verwoest, waardoor hele steden werden vernietigd en een nog onbekend aantal personen – mogelijk duizenden – omkwam en miljoenen dakloos werden; overwegende dat deze storm, de sterkste aan land gekomen storm ooit gemeten, het ernstige gevaar van steeds frequentere extreme weersomstandigheden kan aantonen;
J. overwegende dat de grote vervuiling door rook van de enorme bosbranden in de regio belangrijke milieugevolgen heeft en een niet-traditionele bedreiging van de veiligheid vormt;
K. overwegende dat de EU en de ASEAN de politieke doelstelling delen om welzijn, samenwerking en vrede in hun respectieve regio's en wereldwijd te bevorderen;
L. overwegende dat in het actieplan van Bandar Seri Begawan van 2012 tussen de EU en de ASEAN wordt beoogd meer strategische aandacht te geven aan samenwerking op het gebied van de drie pijlers van de ASEAN alsmede aan culturele en ontwikkelingssamenwerking en dat regelmatig vergaderingen worden gepland op het niveau van ministers of topambtenaren;
M. overwegende dat de onderhandelingen over vrijhandelsovereenkomsten tussen de EU en Maleisië, Thailand en Vietnam nog lopen, de vrijhandelsovereenkomst tussen de EU en Singapore is gesloten en de doelstelling op lange termijn de totstandbrenging van een interregionale vrijhandelsovereenkomst is, is het nu dringender dan ooit om een meer alomvattend beleidskader met de ASEAN-partners te ontwikkelen;
1. is van mening dat de ASEAN als een belangrijke regionale en mondiale economische actor een belangrijke rol kan spelen om een vreedzame, multilaterale wereldorde te bevorderen; wenst dat de ASEAN haar institutionele, economische en politieke capaciteiten verder ontwikkelt;
2. moedigt de ASEAN met klem aan haar politieke en economische integratietraject voort te zetten, in het bijzonder het ambitieuze plan voor een economische gemeenschap tegen 2015, met inbegrip van de liberalisering van de interne arbeidsmarkt, hetgeen hoogst voordelig zou zijn voor alle betrokken landen;
3. feliciteert de ASEAN-leiders met de aanzienlijke vooruitgang in het regionale integratieproces, die vooral zichtbaar is in de nakende oprichting van de economische gemeenschap van de ASEAN; gelooft dat deze positieve ontwikkelingen moeten gepaard gaan met een versterking van de parlementaire dimensie en nodigt de ASEAN-leiders uit een formele verdragserkenning te overwegen van de rol van de interparlementaire assemblee van de ASEAN (ASEAN Inter-parliamentary Assembly, AIPA) als een integraal deel van de ASEAN zelf;
4. benadrukt het grote economisch potentieel van de ASEAN-regio en moedigt in de ASEAN-landen gevestigde binnen- en buitenlandse bedrijven ertoe aan de beginselen van maatschappelijk verantwoord ondernemerschap toe te passen, de fundamentele arbeidsnormen van de IAO en de VN-richtsnoeren inzake het bedrijfsleven en mensenrechten actief te eerbiedigen, gepaste arbeidsbescherming en toegang tot behoorlijke werkomstandigheden te bevorderen en een milieu op te bouwen dat gunstiger is voor de ontwikkeling van vakbonden en hun activiteiten; dringt er in dit verband bij de Commissie op aan maatregelen te helpen ontwikkelen om internationale en lokale wetshandhavingscapaciteiten te versterken;
5. is van oordeel dat de ASEAN-landen werk moeten maken van een nieuwe fase van inclusieve economische en sociale ontwikkeling, waarbij bijzondere aandacht wordt besteed aan de bevordering van de mensen- en arbeidsrechten en de sociale en economische rechten van hun bevolking om een rechtvaardigere samenleving met meer gelijkheid te bewerkstelligen; meent dat zij daartoe hun toenemende economische rijkdom moeten aanwenden om hun welzijnszorg en sociale zekerheid te verbeteren; dringt er bij de EU eveneens op aan haar samenwerking inzake de mensenrechten te intensiveren om ertoe bij te dragen dat de intergouvernementele commissie voor de rechten van de mens van de ASEAN (AICHR) doeltreffend is bij de bevordering en bescherming van de mensenrechten;
6. benadrukt dat de EU en de ASEAN gemeenschappelijke waarden alsook gemeenschappelijke politieke en economische belangen hebben, die met hoge prioriteit verder moeten worden ontwikkeld en naar het niveau van een strategisch partnerschap moeten worden opgetild; is tevreden dat ter erkenning van het belang van deze relaties de EDEO de benoeming van een hoofd van de EU-delegatie bij de ASEAN actief overweegt; verwacht dat dit zal leiden tot een grotere coördinatie tussen de hoofden van een EU-delegatie in de ASEAN-lidstaten en de ambassades van de EU-lidstaten en een grotere politieke geloofwaardigheid en zichtbaarheid van de EU; vraagt de VV/HV en de Commissie een vernieuwde, meer alomvattende strategie voor Zuidoost-Azië voor te stellen;
7. is van mening dat de EU en de lidstaten moeten werken aan een gemeenschappelijke en coherente aanpak voor de ASEAN-regio en elkaar moeten ondersteunen en aanvullen en zo de EU een sterkere aanwezigheid op economisch en politiek vlak laten ontwikkelen; is ervan overtuigd dat de aanwezigheid op alle niveaus van vertegenwoordigers van de EU en de lidstaten in regionale en nationale ASEAN-fora moet worden verhoogd;
8. meent dat de Unie de publieke opinie in deze landen moet overtuigen dat zij in haar extern beleid een normbepalende rol wil spelen en streeft naar regionale integratie via politieke dialoog, preferentiële handelsakkoorden en samenwerkingsovereenkomsten;
9. is zeer verheugd over de onderhandelingen over zeven partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomsten tussen de EU en zeven afzonderlijke ASEAN-lidstaten, die hoekstenen zullen vormen voor de verdieping van de wederzijdse betrekkingen, en benadrukt dat de onderhandelingen met de overige ASEAN-leden moeten worden bespoedigd; roept op tot een spoedige ratificering van de bestaande partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomsten; meent echter dat deze overeenkomsten met individuele lidstaten geen hinderpaal mogen vormen voor de betrekkingen tussen de EU en de ASEAN als geheel;
10. steunt de versterking van de parlementaire dimensie van de betrekkingen; is van mening dat de oprichting van een formele Euro-ASEAN interparlementaire vergadering de EU-betrekkingen met de ASEAN-lidstaten verder zal intensiveren, zodra de tijd rijp is en bovendien zou dit een interparlementair forum voor multilaterale uitwisselingen creëren om globale kwesties op een meer alomvattende wijze aan te pakken; stelt eveneens voor banden te smeden tussen de Subcommissie mensenrechten van het Parlement en de intergouvernementele commissie voor de mensenrechten van de ASEAN (AIHRC); denkt dat het Bureau voor de bevordering van de parlementaire democratie aan de interparlementaire assemblee van de ASEAN bijstand voor capaciteitsopbouw kan verstrekken en zo de rol van nationale parlementen en van de AIPA binnen de ASEAN versterken;
11. benadrukt de voordelen van een toename van gemeenschappelijke vergaderingen op hoog niveau en wederzijdse samenwerking en begrip in multilaterale fora, zoals de Verenigde Naties en agentschappen ervan, het IMF en de WTO;
12. meent dat de ontmoetingen Azië-Europa (ASEM) en het parlementair samenwerkingsverband Azië-Europa (ASEP) als bestaande fora voor dialoog tussen de EU en de ASEAN zowel op intergouvernementeel als parlementair niveau moeten worden verdiept en verder uitgebouwd;
13. steunt de ASEAN bij de ontwikkeling van haar eigen ruimte ten opzichte van de tegenstrijdige economische en veiligheidsbelangen van China, Japan en de Verenigde Staten; wil dat de EU een actieve politieke partner voor de ASEAN is bij het zoeken naar niet-militaire oplossingen voor belangrijke veiligheids- en geostrategische uitdagingen door de ervaring van de EU op het vlak van de preventie en oplossing van conflicten en beslechting van grens- en territoriale geschillen te delen, teneinde vrede en regionale stabiliteit te bevorderen;
14. is bezorgd over de recente ontwikkelingen in de Zuid-Chinese Zee en is tevreden over het werk van de werkgroep voor de tenuitvoerlegging van de verklaring over het gedrag van partijen in de Zuid-Chinese Zee om een vreedzame en wederzijds voordelige oplossing te vinden voor het zeegrensgeschil in de regio;
15. roept de Unie op te helpen om de regionale geopolitieke spanningen op te lossen door nauw samen te werken met de ASEAN; acht een versterking van de regelingen voor geschillenbeslechting hiertoe noodzakelijk;
16. neemt kennis van de door de ASEAN-staten gedane inspanningen voor maatregelen ter bestrijding van piraterij en is verheugd over de positieve verslagen tot nog toe; benadrukt de kritieke en complexe aard van de zeescheepvaartroutes in de regio voor de wereldeconomie en hun kwetsbaarheid en is van mening dat dit een permanente zorg moet zijn voor de inspanningen van de EU in de regio;
17. roept de Commissie en de EDEO op bijstand te blijven verlenen voor de capaciteitsopbouwinspanningen van het secretariaat en de instellingen van de ASEAN en daarbij in de EU opgedane ervaringen te benutten; stelt voor dat het programma ASEAN Regional Integration Support door de EU (ARISE) deze bijstand moet blijven verlenen;
18. moedigt de ondersteuning van interregionale bezoeken van culturele artiesten aan en dringt er bij de lidstaten op aan meer aandacht voor de ASEAN-regio in de staatsmedia en het onderwijs aan te moedigen alsmede hun aanwezigheid in de regio te verhogen via culturele instellingen of andere middelen, waardoor de culturele banden met ASEAN-landen worden verbreed en verdiept en wederzijdse culturele kennis en dialoog worden verbeterd en bevorderd;
19. gelooft dat het de moeite loont de organisatie van een "cultureel" jaar met elk jaar een ander onderwerp te overwegen, waarbij een EU-lidstaat in de ASEAN-lidstaten in de aandacht kan worden gebracht en een ASEAN-land in Europa;
20. is verheugd dat de EU nu de grootste partner in wetenschappelijke samenwerking is met de meeste ASEAN-lidstaten, stelt voor het onderzoeks- en innovatieprogramma Horizon 2020 actiever te promoten bij wetenschappelijke instellingen in de regio;
21. benadrukt de belangrijke rol van uitwisselingsprogramma's om de mobiliteit van jongeren te vergemakkelijken, zoals Erasmus, voor interculturele studenten- en onderzoekssamenwerking tussen de instellingen voor hoger onderwijs in de EU en de ASEAN; stelt voor ASEAN-studiecentra op te richten in Europa en EU-studiecentra aan universiteiten in de ASEAN en de mogelijkheden voor gemeenschappelijke diploma's uit te breiden;is van mening dat de universiteitsprogramma's in het Engels in de EU moeten worden uitgebreid om de toegang tot Europese universiteiten voor Aziatische studenten te vergemakkelijken, terwijl EU-onderzoekers moeten worden geholpen om zich aan te sluiten bij onderzoeksprogramma's in Azië, met inbegrip van samenwerking met het ASEAN University Network (AUN);
22. stelt in het bijzonder voor dat via het nieuwe partnerschapsinstrument stappen worden genomen om regelmatige uitwisselingen en wederzijdse leerprocessen te intensiveren, bijvoorbeeld over multiculturele samenlevingen en democratische staatsstructuren in de 21e eeuw; benadrukt dat de rechten van minderheden moeten worden opgenomen, dat gendergelijkheid en de empowerment van vrouwen moeten worden bevorderd en dat sociale en arbeidsnormen moeten worden bevorderd om de levens van meisjes en vrouwen te verbeteren, door dwang- en kinderarbeid af te schaffen, gepaste arbeidsbescherming en toegang tot behoorlijke werkomstandigheden te bevorderen en duurzame en alomvattende socialezekerheidssystemen, juridische en veiligheidssystemen, economische samenwerking en andere gepaste maatregelen te ontwikkelen;
23. benadrukt dat intermenselijke contacten moeten worden ontwikkeld en looft het werk van de stichting Azië-Europa (ASEP), waarvan de voornaamste functie is banden tussen het maatschappelijk middenveld in beide regio's te smeden; roept de EU op een meer actieve en prominente institutionele rol te spelen dan die van een eenvoudig lid;
24. roept op een initiatief voor de jumelage van steden op te starten om regio's in Europa en Azië die tot nog toe weinig uitwisselingen hebben gehad, met elkaar in contact te brengen;
25. stelt voor dat de EU haar interregionale samenwerking met de ASEAN verhoogt op het vlak van rampen- en crisispreventie en -beheer, grote uitdagingen zoals de duurzame ontwikkeling op het gebied van voedselveiligheid, hulpbronnenbeheer (met inbegrip van het gebruik van water en mariene hulpbronnen, ook in de Mekong-subregio), landbouwinvestering, steun voor kleine landbouwers, verstedelijking, connectiviteit en vervoer, klimaatverandering, hernieuwbare energie, energie-efficiëntie en -transitie, toerisme, onderzoek en innovatie;
26. wijst er op dat armoede in de ASEAN-landen een probleem blijft en met name vrouwen, mensen met een laag opleidingsniveau, plattelandsgebieden en etnische of religieuze minderheidsgroepen treft; acht een betere verdeling van de welvaart en de bevordering van sociale rechtvaardigheid op alle niveaus dan ook noodzakelijk en is van mening dat er nog steeds nood is aan een nieuwe EU-strategie om in deze landen de ontwikkeling te bevorderen en ongelijkheid te bestrijden, onder meer door via microkredieten toegang te verschaffen tot financiering; is van mening dat die strategie in het bijzonder gebaseerd moet zijn op de volgende beginselen: samenhang van het ontwikkelingsbeleid, efficiëntie van de hulp op de lange termijn, prioriteit voor de sociale basisbehoeften en deelneming van de nationale actoren, met inbegrip van de nationale parlementen, de plaatselijke autoriteiten, de NGO's voor ontwikkeling en het maatschappelijk middenveld;
27. benadrukt dat de EU bijstand moet verlenen voor de capaciteitsopbouw van de intergouvernementele commissie voor de mensenrechten van de ASEAN en technische bijstand aan het comité voor vrouwen en kinderen van de ASEAN;
28. kijkt uit naar een versterkte samenwerking en wederzijdse toenadering op het vlak van mensenrechtenkwesties, zoals vrijheid van meningsuiting en van media, vrijheid van vergadering en vereniging, met inbegrip van vakbonden, en is van mening dat de EU en de ASEAN hun eigen domeinen hebben waar verbetering mogelijk is, bijvoorbeeld de behandeling van migranten en minderheden;
29. verwacht dat de herziening van het statuut van de intergouvernementele commissie voor de mensenrechten van de ASEAN de mogelijkheid biedt om de rol ervan te versterken; roept de ASEAN op normen en regels te ontwikkelen waardoor de uitvoering van zijn Verklaring inzake de mensenrechten wordt vergemakkelijkt; benadrukt dat de verplichtingen van de ASEAN-lidstaten krachtens internationaal recht elke strijdige bepaling in deze verklaring teniet doen; stelt eveneens voor dat regionale stelsels voor geschillenbeslechting en sancties in geval van schendingen van de mensenrechten in de toekomst moeten worden ontwikkeld, naar het voorbeeld van die die reeds bestaan in andere regio's, zoals het Europees Hof voor de Rechten van de Mens; steunt de versterkte samenwerking op het vlak van gemeenschappelijke bezorgheden over mensenrechten;
30. verzoekt de EU om haar bijstand en samenwerking te intensiveren ter bestrijding van corruptie, onder andere middels het bevorderen van de ratificatie en tenuitvoerlegging van het Verdrag van de Verenigde Naties tegen corruptie;
31. dringt er bij de Commissie op aan de ASEAN-landen te blijven helpen om de verschillen tussen de landen te blijven verminderen en deze landen te begeleiden op hun weg naar politieke, economische en institutionele integratie op regionaal niveau, en hierbij met name aandacht te besteden aan de MOL's (Cambodja, Laos en Myanmar);
32. dringt aan op de inwerkingtreding van de richtsnoeren voor grondbeleid van 2004 om de landroof tegen te gaan; onderstreept met name dat donoren een grondbeleid moeten voeren dat is afgestemd op de verdediging en versterking van de kleinschalige familielandbouw;
33. drukt zijn waardering uit voor het besluit van de ASEAN-lidstaten om de ASEAN tot kernwapenvrije zone uit te roepen en gelooft dat dit voorbeeld moet worden gevolgd;
34. uit zijn bezorgdheid over het milieubeleid en in het bijzonder over de hoeveelheid illegale houtkap, verbranding en de daardoor ontstane smog die een aanzienlijke negatieve impact heeft over de grenzen van de ASEAN heen; betreurt het dat het EU-beleid inzake biobrandstoffen bijdraagt tot de snelle uitbreiding van de palmolieproductie, hetgeen leidt tot onteigening en/of de nadelige inlijving van de armen op het platteland in de palmolieproductie; acht het daarom van essentieel belang om in het kader van de ontwikkelingshulp de landrechten van de armen in ontwikkelingslanden te steunen; moedigt grotere inspanningen voor de bescherming van het milieu en de biodiversiteit aan, looft het werk van het ASEAN-centrum voor biodiversiteit en kijkt uit naar een nauwere samenwerking tussen de EU en de ASEAN op het vlak van de beperking van en aanpassing aan de klimaatverandering;
35. roept de lidstaten van de ASEAN op tot een overeenkomst te komen die de preventie, bestrijding en coördinatie verbetert bij grote bosbranden die verwoestend zijn voor het milieu; dringt erop aan dat Indonesië de overeenkomst van 2002 inzake branden en verontreiniging in de regio ratificeert;
36. benadrukt dat de EU ook de beleidsdialogen en samenwerking moet intensiveren over kwesties zoals fundamentele rechten, ook die van etnische en religieuze minderheden, en tegelijkertijd de vrijheid van meningsuiting en de vrije stroom van informatie moet beschermen over kwesties van gemeenschappelijk belang op het vlak van veiligheid en rechtsstaat: de bestrijding van transnationale misdaad, corruptie, belastingontduiking, witwassen van geld, de handel in mensen en drugs, de strijd tegen terrorisme, non-proliferatie, ontwapening, maritieme en cyberveiligheid;
37. is bezorgd over de uit de economische ontwikkeling voortvloeiende stedenbouwkundige uitdagingen waarmee de ASEAN-landen worden geconfronteerd en die van invloed zijn op aspecten zoals de beheersing van migratiestromen van het platteland naar de stad, stadsplanning, infrastructuur en basisvoorzieningen, de bestrijding van krottenwijken en het wenselijke gebruik van schone en hernieuwbare energie om de vervuiling aan te pakken; verzoekt de Commissie met de ASEAN-landen samen te werken bij de op deze problemen gerichte strategieën;
38. stelt voor de regionale economische integratie te steunen, vooral op het vlak van vrij verkeer van goederen, diensten en investeringen, mobiliteit van geschoolde werknemers, en de samenwerking te verbeteren op het vlak van rampen- en crisisbeheer, veiligheid en armoedebestrijding en migratiekwesties;
39. herinnert eraan dat het eveneens belangrijk is de bloeiende privésector te ondersteunen door de dialoog tussen Europese en Aziatische ondernemingen en de publiek-private samenwerking te versterken op het vlak van financiële, investerings-, economische en handelskwesties, met inbegrip van de internationalisering van Europese kmo's en hun toegang tot de Aziatische markt, en de voortdurende mondiale financiële crisis; moedigt de uitwisseling aan van beste praktijken hieromtrent tussen de EU en de ASEAN;
40. merkt op dat voor verschillende ASEAN-leden de export van textiel naar de EU een belangrijke sector vormt en herinnert eraan dat de verlening van SAP en SAP plus verbonden is aan de eerbiediging van fundamentele arbeidsnormen en IAO- en andere internationale basisverdragen die essentieel zijn voor duurzame ontwikkeling;
41. roept de leiders van de ASEAN-lidstaten op om steun te verlenen aan het doel van de Europese Unie om deel te nemen aan de toekomstige Oost-Aziatische toppen na de toetreding van de EU tot het Verdrag van vriendschap en samenwerking in Zuidoost-Azië;
42. verheugt zich over het vredesproces en de democratische hervormingen in Birma/Myanmar, die een historische kans bieden voor enorm versterkte EU-ASEAN-betrekkingen; blijft echter bijzonder bezorgd over de situatie van etnische minderheden; dringt er, vooral met betrekking tot de Rohingya's, bij de Birmaanse regering en de ASEAN-buurlanden op aan alle mogelijke inspanningen te leveren om hun leefomstandigheden en burgerrechten te verbeteren;
43. is zeer tevreden dat Cambodja en de Filippijnen de statuten van het Internationaal Strafhof hebben geratificeerd en verzoekt alle ASEAN-lidstaten hetzelfde te doen; verzoekt alle ASEAN-lidstaten eveneens de wereldwijde trend te volgen van de afschaffing van de doodstraf; moedigt de ASEAN-leden eveneens aan het Verdrag van de Verenigde Naties tegen corruptie te ratificeren en ten uitvoer te leggen;
44. looft Indonesië en de Filippijnen voor hun betrokkenheid bij het "Open Government Partnership" (OGP) en de inspanningen die zij hebben geleverd om meer openheid bij de overheid en openbare integriteit te bevorderen; stelt voor dat de overige ASEAN-landen trachten lid te worden van het OGP en dat zij hun eigen actieplannen ontwikkelen in nauwe en betekenisvolle samenwerking met het maatschappelijk middenveld en basisorganisaties;
45. drukt echter zijn bezorgdheid uit over het feit dat in veel ASEAN-landen de gevallen van landroof, straffeloosheid voor personen die met de leidende elite zijn verbonden en corruptie de enorme economische en sociale vooruitgang in de ASEAN-regio in gevaar brengen;
46. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de EDEO, de Raad en de Commissie, de interparlementaire assemblee van de ASEAN (AIPA), het secretariaat van de ASEAN en de regeringen en parlementen van de ASEAN-lidstaten.
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 15 januari 2014 betreffende het standpunt van de Raad in eerste lezing met het oog op de aanneming van de verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende tachografen in het wegvervoer, tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 3821/85 van de Raad betreffende het controleapparaat in het wegvervoer en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 561/2006 van het Europees Parlement en de Raad tot harmonisatie van bepaalde voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer (11532/4/2013 – C7-0410/2013 – 2011/0196(COD))
– gezien het standpunt van de Raad in eerste lezing (11532/4/2013 – C7‑0410/2013),
– gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 7 december 2011(1),
– na raadpleging van het Comité van de Regio's,
– gezien zijn in eerste lezing geformuleerde standpunt(2) inzake het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2011)0451),
– gezien artikel 294, lid 7, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien artikel 72 van zijn Reglement,
– gezien de aanbeveling voor de tweede lezing van de Commissie vervoer en toerisme (A7‑0471/2013),
1. hecht zijn goedkeuring aan het standpunt van de Raad in eerste lezing;
2. neemt kennis van de verklaring van de Commissie die als bijlage bij onderhavige resolutie is gevoegd;
3. constateert dat het besluit is vastgesteld overeenkomstig het standpunt van de Raad;
4. verzoekt zijn Voorzitter het besluit samen met de voorzitter van de Raad overeenkomstig artikel 297, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie te ondertekenen;
5. verzoekt zijn secretaris-generaal het besluit te ondertekenen nadat is nagegaan of alle procedures naar behoren zijn uitgevoerd, en samen met de secretaris-generaal van de Raad zorg te dragen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie;
6. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.
BIJLAGE BIJ DE WETGEVINGSRESOLUTIE
Verklaring van de Commissie inzake Verordening (EG) nr. 561/2006
Teneinde een doeltreffende en uniforme tenuitvoerlegging van de wetgeving inzake rij- en rusttijden te waarborgen zal de Commissie de tenuitvoerlegging van die wetgeving nauwlettend blijven volgen en zo nodig passende initiatieven nemen.
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 15 januari 2014 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de gunning van concessieopdrachten (COM(2011)0897 – C7-0004/2012 – 2011/0437(COD))
– gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2011)0897),
– gezien artikel 294, lid 2, artikel 53, lid 1, en de artikelen 62 en 114 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C7‑0004/2012),
– gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien de gemotiveerde adviezen die in het kader van protocol nr. 2 betreffende de toepassing van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid zijn uitgebracht door de Duitse Bondsraad, het Spaanse Congres van Afgevaardigden en de Oostenrijkse Bondsraad, en waarin wordt gesteld dat het ontwerp van wetgevingshandeling niet strookt met het subsidiariteitsbeginsel,
– gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 26 april 2012(1),
– gezien het advies van het Comité van de Regio's van 19 juli 2012(2),
– gezien de schriftelijke toezegging van de vertegenwoordiger van de Raad van 17 juli 2013 om het standpunt van het Europees Parlement goed te keuren, overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien artikel 55 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie interne markt en consumentenbescherming en de adviezen van de Commissie internationale handel, de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, de Commissie industrie, onderzoek en energie, de Commissie vervoer en toerisme, de Commissie regionale ontwikkeling en de Commissie juridische zaken (A7-0030/2013),
1. stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;
2. verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in haar voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;
3. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 15 januari 2014 met het oog op de vaststelling van Richtlijn 2014/.../EU van het Europees Parlement en de Raad betreffende het plaatsen van concessieovereenkomsten
(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Richtlijn 2014/23/EU.)
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 15 januari 2014 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende het gunnen van overheidsopdrachten (COM(2011)0896 – C7-0006/2012 – 2011/0438(COD))
– gezien het voorstel van de Commissie aan het Parlement en de Raad (COM(2011)0896),
– gezien artikel 294, lid 2, artikel 53, lid 1, en artikel 114 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, uit hoofde waarvan de Commissie het voorstel heeft ingediend bij het Parlement (C7‑0006/2012),
– gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien de gemotiveerde adviezen die in het kader van protocol nr. 2 betreffende de toepassing van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid zijn uitgebracht door het Zweedse Parlement en het Lagerhuis van het Verenigd Koninkrijk, en waarin wordt gesteld dat het ontwerpwetgevingsbesluit niet strookt met het subsidiariteitsbeginsel,
– gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 26 april 2012(1),
– gezien het advies van het Comité van de Regio's van 9 oktober 2012(2),
– gezien de schriftelijke toezegging van de vertegenwoordiger van de Raad van 17 juli 2013 om het standpunt van het Europees Parlement goed te keuren, overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien artikel 55 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie interne markt en consumentenbescherming en de adviezen van de Commissie internationale handel, de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid, de Commissie industrie, onderzoek en energie, de Commissie vervoer en toerisme, de Commissie regionale ontwikkeling en de Commissie juridische zaken (A7-0007/2013),
1. stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;
2. verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in dit voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;
3. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsook aan de nationale parlementen.
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 15 januari 2014 met het oog op de vaststelling van Richtlijn 2014/.../EU van het Europees Parlement en de Raad betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten en tot intrekking van Richtlijn 2004/18/EG
(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Richtlijn 2014/24/EU).
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 15 januari 2014 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende het gunnen van opdrachten in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en postdiensten (COM(2011)0895 – C7-0007/2012– 2011/0439(COD))
– gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2011)0895),
– gezien artikel 294, lid 2, artikel 53, lid 1, artikel 62 en artikel 114 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C7-0007/2012),
– gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien de gemotiveerde adviezen die in het kader van protocol nr. 2 betreffende de toepassing van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid zijn uitgebracht door het Zweedse Parlement en het Lagerhuis van het Verenigd Koninkrijk, en waarin wordt gesteld dat het ontwerpwetgevingsbesluit niet strookt met het subsidiariteitsbeginsel,
– gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 26 april 2012(1),
– gezien het advies van de het Comité van de Regio's van 9 oktober 2012(2),
– gezien de schriftelijke toezegging van de vertegenwoordiger van de Raad van 17 juli 2013 om het standpunt van het Europees Parlement goed te keuren, overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien artikel 55 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie interne markt en consumentenbescherming en de adviezen van de Commissie internationale handel, de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, de Commissie industrie, onderzoek en energie, de Commissie vervoer en toerisme, de Commissie regionale ontwikkeling en de Commissie juridische zaken (A7-0034/2013),
1. stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;
2. verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in haar voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;
3. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie, alsmede aan de nationale parlementen.
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 15 januari 2014 met het oog op de vaststelling van Richtlijn 2014/.../EU van het Europees Parlement en de Raad betreffende het plaatsen van opdrachten in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en postdiensten en houdende intrekking van Richtlijn 2004/17/EG
(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Richtlijn 2014/25/EU.)
Toegang van goederen en diensten uit derde landen tot de aanbestedingsmarkten ***I
510k
337k
Amendementen van het Europees Parlement aangenomen op 15 januari 2014 op het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad over toegang van goederen en diensten uit derde landen tot de interne aanbestedingsmarkt van de Unie en procedures tot ondersteuning van onderhandelingen over toegang van goederen en diensten uit de Unie tot de aanbestedingsmarkten van derde landen (COM(2012)0124 – C7-0084/2012 – 2012/0060(COD))(1)
Amendement 1 Voorstel voor een verordening Titel 1
Voorstel voor een
Voorstel voor een
VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
over toegang van goederen en diensten uit derde landen tot de interne aanbestedingsmarkt van de Unie en procedures tot ondersteuning van onderhandelingen over toegang van goederen en diensten uit de Unie tot de aanbestedingsmarkten van derde landen
over toegang van goederen en diensten uit derde landen tot de interne aanbestedings- en concessiemarkt van de Unie en procedures tot ondersteuning van onderhandelingen over toegang van goederen en diensten uit de Unie tot de aanbestedingsmarkten en de concessies van derde landen
(Voor de EER relevante tekst)
(Voor de EER relevante tekst)
Amendement 2 Voorstel voor een verordening Visum 3 bis (nieuw)
Amendement 3 Voorstel voor een verordening Visum 3 ter (nieuw)
gezien de herziene plurilaterale overeenkomst inzake overheidsopdrachten (Government Procurement Agreement – GPA),
Amendement 4 Voorstel voor een verordening Overweging 1
(1) Volgens artikel 21 van het Verdrag betreffende de Europese Unie bepaalt en voert de Unie een gemeenschappelijk beleid en optreden en beijvert zij zich voor een hoge mate van samenwerking op alle gebieden van de internationale betrekkingen, om met name de integratie van alle landen in de wereldeconomie te stimuleren, onder meer door het geleidelijk wegwerken van belemmeringen van de internationale handel.
(1) Volgens artikel 21 van het Verdrag betreffende de Europese Unie bepaalt en voert de Unie een gemeenschappelijk beleid en optreden en beijvert zij zich voor een hoge mate van samenwerking op alle gebieden van de internationale betrekkingen, om met name haar waarden, fundamentele belangen, veiligheid, onafhankelijkheid en integriteit te beschermen en om de integratie van alle landen in de wereldeconomie te stimuleren, onder meer door het geleidelijk wegwerken van belemmeringen van de internationale handel.
Amendement 86 Voorstel voor een verordening Overweging 4 bis (nieuw)
(4 bis) De herziene plurilaterale overeenkomst inzake overheidsopdrachten (Government Procurement Agreement – GPA) van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) voorziet slechts in beperkte markttoegang voor ondernemingen uit de Unie tot de aanbestedingsmarkten van derde landen en is slechts van toepassing op een beperkt aantal WTO-leden die partij zijn bij de GPA. De herziene GPA is door de Unie in december 2013 geratificeerd.
Amendement 5 Voorstel voor een verordening Overweging 5
(5) In het kader van de Wereldhandelsorganisatie en door middel van haar bilaterale betrekkingen is de Unie een pleitbezorger van een ambitieuze openstelling van de internationale aanbestedingsmarkten van de Unie en haar handelspartners, in een geest van wederkerigheid en wederzijds voordeel.
(5) In het kader van de Wereldhandelsorganisatie en door middel van haar bilaterale betrekkingen is de Unie een pleitbezorger van een ambitieuze openstelling van de internationale aanbestedings- en concessiemarkten van de Unie en haar handelspartners, in een geest van wederkerigheid en wederzijds voordeel.
Amendement 6 Voorstel voor een verordening Overweging 5 bis (nieuw)
(5 bis) Aanbestedingen vormen een belangrijk onderdeel van het bbp van de Unie en moeten dan ook gebruikt worden om het potentieel voor innovatie en industriële productie in de Unie te versterken. Met het oog op een duurzame beleidsstrategie voor de bedrijfswereld in de Unie, moeten oneerlijke inschrijvingen die goederen en/of diensten bevatten die afkomstig zijn van buiten de Unie, dan ook worden uitgesloten. Tegelijkertijd moeten wederkerigheid en eerlijke mededingingsvoorwaarden bij de toegang tot de markt voor ondernemingen uit de Unie worden verzekerd.
Amendement 7 Voorstel voor een verordening Overweging 5 ter (nieuw)
(5 ter) Het handelsbeleid van de Unie dient bij te dragen tot de vermindering van de armoede in de wereld door de nadruk te leggen op verbetering van de arbeidsomstandigheden, van de arbeids- en gezondheidsbescherming en van de grondrechten.
Amendement 8 Voorstel voor een verordening Overweging 6
(6) Vele derde landen zijn weigerachtig om hun aanbestedingsmarkten voor internationale concurrentie open te stellen of om hun markten verder open te stellen dan reeds het geval was. Bijgevolg krijgen ondernemers uit de Unie bij heel wat handelspartners van de Unie te maken met restrictieve praktijken in het gunnen van overheidsopdrachten. Deze restrictieve praktijken leiden tot verlies van belangrijke handelsmogelijkheden.
(6) Vele derde landen zijn weigerachtig om hun aanbestedings- en concessiemarkten voor internationale concurrentie open te stellen of om hun markten verder open te stellen dan reeds het geval was. Bijgevolg krijgen ondernemers uit de Unie bij heel wat handelspartners van de Unie te maken met restrictieve praktijken in het gunnen van overheidsopdrachten. Deze restrictieve praktijken leiden tot verlies van belangrijke handelsmogelijkheden.
Amendement 87 Voorstel voor een verordening Overweging 7
(7) Richtlijn 2004/17/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 houdende coördinatie van de procedures voor het plaatsen van opdrachten in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en postdiensten10 en Richtlijn 2004/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten11 bevatten slechts enkele bepalingen die betrekking hebben op de externe dimensie van het aanbestedingsbeleid van de Unie, met name de artikelen 58 en 59 van Richtlijn 2004/17/EG. Deze bepalingen hebben echter een beperkt toepassingsgebied en worden door een gebrek aan richtsnoeren nauwelijks toegepast door aanbestedende diensten.
(7) Richtlijn 2004/17/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 houdende coördinatie van de procedures voor het plaatsen van opdrachten in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en postdiensten10 en Richtlijn 2004/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten11 bevatten slechts enkele bepalingen die betrekking hebben op de externe dimensie van het aanbestedingsbeleid van de Unie, met name de artikelen 58 en 59 van Richtlijn 2004/17/EG. Deze bepalingen hadden echter een beperkt toepassingsgebied en werden door een gebrek aan richtsnoeren nauwelijks toegepast door aanbestedende diensten en moeten daarom worden vervangen door bepalingen die beknopter en beter toepasbaar zijn..
__________________
__________________
10 PB L 134 van 30.4.2004, blz. 1.
10 PB L 134 van 30.4.2004, blz. 1.
11 PB L 134 van 30.4.2004, blz. 114.
11 PB L 134 van 30.4.2004, blz. 114.
Amendement 88 Voorstel voor een verordening Overweging 7 bis (nieuw)
(7 bis) Markttoegang voor inschrijvers uit derde landen tot de aanbestedingsmarkten van de Unie wordt verleend overeenkomstig de Richtlijnen 2014/.../EU12, 2014/.../EU13en 2014/.../EU14van het Europees Parlement en de Raad;
__________________
12 Richtlijn 2014/…/EU van het Europees Parlement en de Raad van … inzake overheidsopdrachten (PB L…).
13 Richtlijn 2014/…/EU van het Europees Parlement en de Raad van … inzake overheidsopdrachten in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en postdiensten (PB L …).
14 Richtlijn 2014/…/EU van het Europees Parlement en de Raad van … betreffende de gunning van concessieopdrachten (PB L…).
Amendement 9 Voorstel voor een verordening Overweging 8
(8) Overeenkomstig artikel 207 VWEU moet de gemeenschappelijke handelspolitiek op het gebied van overheidsopdrachten gegrond worden op eenvormige beginselen.
(8) Overeenkomstig artikel 207 VWEU moet de gemeenschappelijke handelspolitiek op het gebied van overheidsopdrachten en concessies gegrond worden op eenvormige beginselen.
Amendement 10 Voorstel voor een verordening Overweging 9
(9) Ter wille van de rechtszekerheid voor ondernemers en aanbestedende diensten van de Unie en van derde landen moeten de internationale verbintenissen inzake markttoegang die de Unie ten aanzien van derde landen is aangegaan op het gebied van overheidsopdrachten, hun weerslag krijgen in de rechtsorde van de EU en moet worden gezorgd voor de daadwerkelijke toepassing daarvan. De Commissie moet richtsnoeren uitvaardigen voor de toepassing van de bestaande internationale verbintenissen inzake markttoegang van de Europese Unie. Deze richtsnoeren moeten regelmatig worden bijgewerkt en moeten gemakkelijk te gebruiken informatie bevatten.
(9) Ter wille van de rechtszekerheid voor ondernemers en aanbestedende diensten van de Unie en van derde landen moeten de internationale verbintenissen inzake markttoegang die de Unie ten aanzien van derde landen is aangegaan op het gebied van overheidsopdrachten en concessies, hun weerslag krijgen in de rechtsorde van de EU en moet worden gezorgd voor de daadwerkelijke toepassing daarvan. De Commissie moet richtsnoeren uitvaardigen voor de toepassing van de bestaande internationale verbintenissen inzake markttoegang van de Europese Unie. Deze richtsnoeren moeten regelmatig worden bijgewerkt en moeten gemakkelijk te gebruiken informatie bevatten.
Amendement 11 Voorstel voor een verordening Overweging 9 bis (nieuw)
(9 bis) De Commissie moet erop toezien dat zij geen programma’s financiert waarbij de gunning en uitvoering van internationale overheidsopdrachten indruisen tegen de in de aanbestedingsrichtlijnen (2011/0438(COD), 2011/0439(COD) en 2011/0437(COD)) vastgestelde beginselen.
Amendement 12 Voorstel voor een verordening Overweging 10
(10) Ter verbetering van de toegang van Europese ondernemers tot de aanbestedingsmarkten van een aantal derde landen die door restrictieve maatregelen op het gebied van overheidsopdrachten worden beschermd, en ter vrijwaring van gelijke concurrentievoorwaarden binnen de Europese eengemaakte markt moet de behandeling van goederen en diensten uit derde landen die niet onder de internationale verbintenissen van de Unie vallen, worden geharmoniseerd in de Europese Unie.
(10) Ter verbetering van de toegang van Europese ondernemers tot de aanbestedings- en concessiemarkten van een aantal derde landen die door restrictieve maatregelen op het gebied van overheidsopdrachten worden beschermd, en ter vrijwaring van gelijke concurrentievoorwaarden binnen de Europese eengemaakte markt moet de behandeling van goederen en diensten uit derde landen die niet onder de internationale verbintenissen van de Unie vallen, worden geharmoniseerd in de Europese Unie.
Amendement 13 Voorstel voor een verordening Overweging 11
(11) Met dit doel moeten oorsprongsregels worden vastgesteld zodat aanbestedende diensten weten of goederen en diensten onder internationale verbintenissen van de Europese Unie vallen. De oorsprong van een goed moet worden vastgesteld overeenkomstig de artikelen 22 tot en met 26 van Verordening (EG) nr. 2913/1992 van het Europees Parlement en de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek12. Volgens deze verordening moeten goederen worden geacht goederen van de Unie te zijn wanneer zij geheel en al zijn verkregen in de Unie. Goederen bij de vervaardiging waarvan een of meer derde landen zijn betrokken, zijn van oorsprong uit het land waar, in een daartoe ingerichte onderneming, de laatste ingrijpende en economisch verantwoorde bewerking of bewerking heeft plaatsgevonden die hetzij tot de fabricage van een nieuw product heeft geleid, hetzij een belangrijk fabricagestadium vertegenwoordigt. De oorsprong van een dienst moet worden vastgesteld op basis van de oorsprong van de natuurlijke of rechtspersoon die de dienst verstrekt. De in overweging 9 vermelde richtsnoeren moeten gewijd zijn aan de praktische toepassing van de oorsprongsregels.
(11) Met dit doel moeten oorsprongsregels worden vastgesteld zodat aanbestedende diensten weten of goederen en diensten onder internationale verbintenissen van de Europese Unie vallen. De oorsprong van een goed moet worden vastgesteld overeenkomstig de artikelen 59 tot en met 63 van Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad, met inbegrip van de aanvullende bepalingen die krachtens artikel 65 daarvan moeten worden aangenomen. Volgens deze verordening moeten goederen worden geacht goederen van de Unie te zijn wanneer zij geheel en al zijn verkregen in de Unie. Goederen bij de vervaardiging waarvan een of meer derde landen zijn betrokken, zijn van oorsprong uit het land waar, in een daartoe ingerichte onderneming, de laatste ingrijpende en economisch verantwoorde bewerking of bewerking heeft plaatsgevonden die hetzij tot de fabricage van een nieuw product heeft geleid, hetzij een belangrijk fabricagestadium vertegenwoordigt. De oorsprong van een dienst moet worden vastgesteld op basis van de oorsprong van de natuurlijke of rechtspersoon die de dienst verstrekt. De vaststelling van de oorsprong van een dienst moet gebeuren overeenkomstig de principes van de Algemene Overeenkomst inzake de handelin diensten (General Agreement on Trade in Services, GATS) van de WTO. De bepalingen betreffende de oorsprongsregels voor diensten moeten voorkomen dat de beperkingen van de toegang tot de aanbestedingsmarkt van de Unie worden omzeild door de oprichting van brievenbusmaatschappijen. De in overweging 9 vermelde richtsnoeren moeten gewijd zijn aan de praktische toepassing van de oorsprongsregels.
_____________
12PB L 302 van 19.10.1992, blz. 1
Amendementen 14 en 89 Voorstel voor een verordening Overweging 12
(12) De Commissie moet beoordelen of zij haar goedkeuring kan verlenen ingeval aanbestedende diensten in de zin van Richtlijnen [2004/17/EG, 2004/18/EG en Richtlijn […] van het Europees Parlement en de Raad van […] betreffende de gunning van concessieopdrachten13] voor opdrachten met een geraamde waarde van 5 000 000 EUR of meer niet onder door de Europese Unie aangegane internationale verbintenissen vallende goederen en diensten uitsluiten van procedures voor de gunning van opdrachten voor goederen en diensten.
(12) Als de Commissie een extern onderzoek van aanbestedingen overeenkomstig instelt om te bepalen of een gebrek aan wezenlijke wederkerigheid kan worden vastgesteld met betrekking tot de toegang tot de aanbestedingsmarkten van derde landen, moet de Commissie beoordelen of zij haar goedkeuring kan verlenen ingeval aanbestedende diensten in de zin van Richtlijnen [2004/17/EG, 2004/18/EG en Richtlijn […] van het Europees Parlement en de Raad van […] betreffende de gunning van concessieopdrachten13] voor procedures voor de gunning van opdrachten of concessies met een geraamde waarde van 5 000 000 EUR of meer niet onder door de Europese Unie aangegane internationale verbintenissen vallende goederen en diensten uitsluiten van procedures voor de gunning van opdrachten voor goederen en diensten. Dit geldt niet voor procedures voor de gunning van opdrachten voor goederen en diensten die van oorsprong zijn uit de landen van de Europese Economische Ruimte, overeenkomstig de definitie van de toepasselijke oorsprongsregels, opdrachten voor goederen en diensten die van oorsprong zijn uit de landen die vallen onder de "alles-behalve-wapens"-regeling, die zijn opgelijst in bijlage IV bij Verordening (EU) nr. 978/2012 van het Europees Parlement en de Raad1, of opdrachten voor goederen en diensten die van oorsprong zijn uit ontwikkelingslanden die kwetsbaar worden geacht als gevolg van onvoldoende diversificatie en integratie in het internationale handelssysteem, zoals bepaald in bijlage VII bij Verordening (EU) nr. 978/2012.
________________
________________
13 PB L….
13 PB L….
13bis Verordening (EU) nr. 978/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 houdende toepassing van een schema van algemene tariefpreferenties en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 732/2008 van de Raad (PB L 303 van 31.10.2012, blz. 1).
Amendementen 15 en 90 Voorstel voor een verordening Overweging 13
(13) Ter wille van de transparantie zijn aanbestedende diensten die voornemens zijn overeenkomstig deze verordening gebruik te maken van hun bevoegdheid om van procedures voor de gunning van overheidsopdrachten inschrijvingen uit te sluiten die goederen en diensten bevatten van buiten de Europese Unie, waarbij de waarde van de niet onder internationale verbintenissen vallende goederen of diensten meer dan 50% vormt van de totale waarde van deze goederen of diensten, verplicht de ondernemers daarvan op de hoogte brengen in de aankondiging van de opdracht in het Publicatieblad van de Europese Unie.
(13) Ter wille van de transparantie zijn aanbestedende diensten die voornemens zijn overeenkomstig deze verordening gebruik te maken van hun bevoegdheid om van procedures voor de gunning van overheidsopdrachten of concessies inschrijvingen uit te sluiten die goederen en diensten bevatten van buiten de Europese Unie, waarbij de waarde van de niet onder internationale verbintenissen vallende goederen of diensten meer dan 50% vormt van de totale waarde van deze goederen of diensten, verplicht de ondernemers daarvan op de hoogte brengen in het inleidende gedeelte van de "technische specificaties" of van het "beschrijvende document" als bedoeld in artikel 2, lid 1, punt 15, van Richtlijn [2014/…/EU] inzake overheidsopdrachten en artikel 2, punt 15, van Richtlijn [2014/…/EU] inzake overheidsopdrachten in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en postdiensten, of in het inleidende gedeelte van de "technische en functionele vereisten" als bedoeld in artikel 2, lid 13, van Richtlijn [2014/…/EU] betreffende de gunning van concessieopdrachten.
Amendement 16 Voorstel voor een verordening Overweging 15
(15) Voor opdrachten met een geraamde waarde van 5 000 000 EUR of meer moet de Commissie de voorgenomen uitsluiting goedkeuren indien de internationale overeenkomst inzake markttoegang op het gebied van aanbestedingen tussen de Unie en het land vanwaar de goederen en/of diensten afkomstig zijn, voor de goederen en/of diensten waarvoor uitsluiting wordt voorgesteld, uitdrukkelijk voorbehoud inzake markttoegang bevat zoals door de Unie is aangegaan. Wanneer er geen overeenkomst van die aard bestaat, moet de Commissie de uitsluiting goedkeuren indien het derde land restrictieve maatregelen op het gebied van aanbestedingen handhaaft die leiden tot een gebrek aan wezenlijke wederkerigheid in openstelling van de markt tussen de Unie en het betrokken derde land. Er bestaat een vermoeden van gebrek aan wezenlijke wederkerigheid wanneer de restrictieve maatregelen op het gebied van aanbestedingen aanleiding geven tot ernstige en herhaaldelijke discriminatie van ondernemers, goederen en diensten uit de EU.
(15) Voor opdrachten en concessies met een geraamde waarde van 5 000 000 EUR of meer moet de Commissie de voorgenomen uitsluiting goedkeuren indien de internationale overeenkomst inzake markttoegang op het gebied van aanbestedingen en concessies tussen de Unie en het land vanwaar de goederen en/of diensten afkomstig zijn, voor de goederen en/of diensten waarvoor uitsluiting wordt voorgesteld, uitdrukkelijk voorbehoud inzake markttoegang bevat zoals door de Unie is aangegaan. Wanneer er geen overeenkomst van die aard bestaat, moet de Commissie de uitsluiting goedkeuren indien het derde land restrictieve maatregelen op het gebied van aanbestedingen of het gunnen van concessies handhaaft die leiden tot een gebrek aan wezenlijke wederkerigheid in openstelling van de markt tussen de Unie en het betrokken derde land. Er bestaat een vermoeden van gebrek aan wezenlijke wederkerigheid wanneer de restrictieve maatregelen op het gebied van aanbestedingen of het gunnen van concessies aanleiding geven tot ernstige en herhaaldelijke discriminatie van ondernemers, goederen en diensten uit de EU of als de niet-naleving van de internationale arbeidsrechtelijke voorschriften in bijlage XI bij Richtlijn […] (2014) inzake overheidsopdrachten en bijlage XIV bij Richtlijn […] (2014) inzake overheidsopdrachten in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en postdiensten door overheidsinstanties geleid heeft tot ernstige moeilijkheden voor Europese ondernemingen, die deze bij de Commissie hebben gemeld, bij hun pogingen om de gunning van opdrachten en concessies in derde landen in de wacht te slepen.
Amendement 17 Voorstel voor een verordening Overweging 16
(16) Bij de beoordeling van dit gebrek aan wezenlijke wederkerigheid moet de Commissie onderzoeken in welke mate de aanbestedingswetgeving van het betrokken land in overeenstemming met de internationale normen op het gebied van overheidsopdrachten transparantie waarborgt en discriminatie ten aanzien van goederen, diensten en ondernemers van de Unie verhindert. Daarnaast moet zij onderzoeken in welke mate overheden en/of individuele aanbestedende diensten discriminerende praktijken ten aanzien van goederen, diensten en ondernemers van de Unie handhaven of invoeren.
(16) Bij de beoordeling van dit gebrek aan wezenlijke wederkerigheid moet de Commissie onderzoeken in welke mate de aanbestedings- en concessiewetgeving van het betrokken land in overeenstemming met de internationale normen op het gebied van overheidsopdrachten en concessies transparantie waarborgt en discriminatie ten aanzien van goederen, diensten en ondernemers van de Unie verhindert. Daarnaast moet zij onderzoeken in welke mate overheden en/of individuele aanbestedende diensten discriminerende praktijken ten aanzien van goederen, diensten en ondernemers van de Unie handhaven of invoeren of in welke mate de niet-naleving van de internationale arbeidsrechtelijke voorschriften in bijlage XI bij Richtlijn […] (2014) inzake overheidsopdrachten en bijlage XIV bij Richtlijn […] (2014) inzake overheidsopdrachten in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en postdiensten door overheidsinstanties geleid heeft tot ernstige moeilijkheden voor Europese ondernemingen, die deze bij de Commissie hebben gemeld, bij hun pogingen om de gunning van opdrachten en concessies in derde landen in de wacht te slepen.
Amendement 18 Voorstel voor een verordening Overweging 16 bis (nieuw)
(16 bis) Bij de beoordeling van inschrijvingen die goederen en/of diensten omvatten die afkomstig zijn van buiten de Unie, moeten de aanbestedende diensten en de Commissie waarborgen dat de criteria van eerlijke handel en de werknemersrechten en milieunormen in de zin van artikel 15, lid 2, van en bijlage 11 bij de Richtlijn betreffende aanbestedingen […] (2014) XXX worden nageleefd.
Amendement 19 Voorstel voor een verordening Overweging 17
(17) De Commissie moet kunnen voorkomen dat een voorgenomen uitsluiting mogelijk negatieve gevolgen heeft voor lopende handelsbesprekingen met het betrokken land. Wanneer een land met de Unie inhoudelijke onderhandelingen is aangegaan over markttoegang op het gebied van overheidsopdrachten en de Commissie van oordeel is dat er redelijke vooruitzichten bestaan om de restrictieve praktijken inzake overheidsopdrachten in de nabije toekomst te kunnen wegwerken, moet zij dan ook een uitvoeringshandeling kunnen aannemen om te bepalen dat de goederen en diensten uit dat land voor een termijn van één jaar niet mogen worden uitgesloten van procedures voor de gunning van overheidsopdrachten.
(17) De Commissie moet kunnen voorkomen dat een voorgenomen uitsluiting mogelijk negatieve gevolgen heeft voor lopende handelsbesprekingen met het betrokken land. Wanneer een land met de Unie inhoudelijke onderhandelingen is aangegaan over markttoegang op het gebied van overheidsopdrachten en/of concessies en de Commissie van oordeel is dat er redelijke vooruitzichten bestaan om de restrictieve praktijken inzake overheidsopdrachten en/of concessies in de nabije toekomst te kunnen wegwerken, moet zij dan ook een uitvoeringshandeling kunnen aannemen om te bepalen dat de goederen en diensten uit dat land voor een termijn van één jaar niet mogen worden uitgesloten van procedures voor de gunning van overheidsopdrachten of concessies.
Amendement 20 Voorstel voor een verordening Overweging 18
(18) Aangezien de toegang van goederen en diensten uit derde landen tot de aanbestedingsmarkt van de Unie binnen het toepassingsgebied van de gemeenschappelijke handelspolitiek valt, mogen de lidstaten of de aanbestedende diensten daarvan de toegang van goederen en diensten uit derde landen tot hun aanbestedingsprocedures niet beperken op enige andere wijze dan met de maatregelen waarin deze verordening voorziet.
(18) Aangezien de toegang van goederen en diensten uit derde landen tot de aanbestedings- en concessiemarkt van de Unie binnen het toepassingsgebied van de gemeenschappelijke handelspolitiek valt, mogen de lidstaten of de aanbestedende diensten daarvan de toegang van goederen en diensten uit derde landen tot hun aanbestedingsprocedures niet beperken op enige andere wijze dan met de maatregelen waarin deze verordening of de relevante wetgeving van de Unie voorziet.
Amendement 21 Voorstel voor een verordening Overweging 19
(19) Gelet op de grotere moeilijkheden die aanbestedende diensten ondervinden bij het beoordelen van de verklaringen van de inschrijvers, in het geval van inschrijvingen met goederen en/of diensten van buiten de Europese Unie waarbij de waarde van de niet onder internationale verbintenissen vallende goederen of diensten meer bedraagt dan 50% van de totale waarde van deze goederen of diensten, moet worden gezorgd voor meer transparantie in de behandeling van abnormaal lage inschrijvingen. Naast de regels waarin artikel 69 van de richtlijn inzake overheidsopdrachten en artikel 79 van de richtlijn inzake overheidsopdrachten in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en postdiensten voorzien, moet de aanbestedende dienst die voornemens is een dergelijke abnormaal lage inschrijving te aanvaarden, de andere inschrijvers daarvan schriftelijk in kennis stellen met vermelding van de redenen voor het abnormaal lage niveau van de aangerekende prijs of kosten. Op die manier kunnen deze inschrijvers bijdragen tot een juistere beoordeling van de capaciteit van de geselecteerde inschrijver om de opdracht te volbrengen volgens de in de aanbestedingsdocumenten omschreven voorwaarden. Deze aanvullende informatie zal dus leiden tot een verbetering van de concurrentie op de Europese aanbestedingsmarkt.
(19) Gelet op de grotere moeilijkheden die aanbestedende diensten ondervinden bij het beoordelen van de verklaringen van de inschrijvers, in het geval van inschrijvingen met goederen en/of diensten van buiten de Europese Unie waarbij de waarde van de niet onder internationale verbintenissen vallende goederen of diensten meer bedraagt dan 50% van de totale waarde van deze goederen of diensten, moet worden gezorgd voor meer transparantie in de behandeling van abnormaal lage inschrijvingen. Inschrijvingen die abnormaal laag worden bevonden in verhouding tot de werken, leveringen of diensten, kunnen gebaseerd zijn op technisch, economisch of juridisch ondeugdelijke veronderstellingen of praktijken. Naast de regels waarin artikel 69 van Richtlijn 2014/XXX/EU van het Europees Parlement en de Raad13 bis en artikel 79 van Richtlijn 2014/XXX/EU van het Europees Parlement en de Raad13 ter voorzien, moet de aanbestedende dienst die voornemens is een dergelijke abnormaal lage inschrijving te aanvaarden, de andere inschrijvers daarvan schriftelijk in kennis stellen met vermelding van de redenen voor het abnormaal lage niveau van de aangerekende prijs of kosten. Indien de inschrijver niet voldoende uitleg kan verschaffen, moet de aanbestedende dienst het recht hebben de inschrijving af te wijzen. Op die manier kunnen deze inschrijvers bijdragen tot een juistere beoordeling van de capaciteit van de geselecteerde inschrijver om de opdracht te volbrengen volgens de in de aanbestedingsdocumenten omschreven voorwaarden. Deze aanvullende informatie zal dus leiden tot een verbetering van de concurrentie op de Europese aanbestedingsmarkt.
_________________
13 bis Richtlijn 2014/XXX/EU van het Europees Parlement en de Raad inzake overheidsopdrachten (PB XXX) (2011/0438(COD)).
13 ter Richtlijn 2014/XXX/EU van het Europees Parlement en de Raad inzake overheidsopdrachten in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en postdiensten (PB XXX) (2011/0439(COD)).
Amendementen 22 en 91 Voorstel voor een verordening Overweging 20
(20) De Commissie moet te allen tijde op eigen initiatief dan wel op verzoek van belanghebbende partijen of een lidstaat een extern aanbestedingsonderzoek kunnen verrichten naar de restrictieve praktijken op het gebied van overheidsopdrachten waaraan een derde land zich schuldig zou hebben gemaakt. Daarbij moet in het bijzonder rekening worden gehouden met het feit dat de Commissie overeenkomstig artikel 6, lid 2, van deze verordening een aantal voorgenomen uitsluitingen betreffende een derde land heeft goedgekeurd. Dergelijke onderzoeksprocedures kunnen plaatsvinden onverminderd Verordening (EG) nr. 3286/94 van de Raad van 22 december 1994 tot vaststelling van communautaire procedures op het gebied van de gemeenschappelijke handelspolitiek met het oog op de handhaving van de rechten die de Gemeenschap ontleent aan internationale regelingen voor het handelsverkeer, in het bijzonder die welke onder auspiciën van de Wereldhandelsorganisatie werden vastgesteld14.
(20) De Commissie moet te allen tijde op eigen initiatief dan wel op verzoek van belanghebbende partijen of een lidstaat een extern aanbestedingsonderzoek kunnen verrichten naar de restrictieve praktijken op het gebied van overheidsopdrachten en concessies waaraan een derde land zich schuldig zou hebben gemaakt. Bij haar besluit eenexterne onderzoeksprocedure te starten houdt zij rekening met het aantal verzoeken dat door aanbestedende diensten of lidstaten is ingediend. Dergelijke onderzoeksprocedures kunnen plaatsvinden onverminderd Verordening (EG) nr. 3286/94 van de Raad van 22 december 1994 tot vaststelling van communautaire procedures op het gebied van de gemeenschappelijke handelspolitiek met het oog op de handhaving van de rechten die de Gemeenschap ontleent aan internationale regelingen voor het handelsverkeer, in het bijzonder die welke onder auspiciën van de Wereldhandelsorganisatie werden vastgesteld14.
________________
________________
14.PB L 349 van 31.12.1994
14.PB L 349 van 31.12.1994
Amendement 23 Voorstel voor een verordening Overweging 21
(21) Wanneer de Commissie op basis van de haar ter beschikking staande informatie redenen heeft om aan te nemen dat een derde land een restrictieve praktijk op het gebied van overheidsopdrachten heeft ingevoerd of handhaaft, moet zij een onderzoek kunnen instellen. Indien het bestaan van een restrictieve praktijk op het gebied van overheidsopdrachten in een derde land wordt bevestigd, moet de Commissie het betrokken land uitnodigen besprekingen aan te knopen om de kansen voor ondernemers, goederen en diensten bij inschrijvingen voor overheidsopdrachten in dat land te verbeteren.
(21) Wanneer de Commissie op basis van de haar ter beschikking staande informatie redenen heeft om aan te nemen dat een derde land een restrictieve praktijk op het gebied van overheidsopdrachten en concessies heeft ingevoerd of handhaaft, moet zij een onderzoek kunnen instellen. Indien het bestaan van een restrictieve praktijk op het gebied van overheidsopdrachten in een derde land wordt bevestigd, moet de Commissie het betrokken land uitnodigen besprekingen aan te knopen om de kansen voor ondernemers, goederen en diensten bij inschrijvingen voor overheidsopdrachten in dat land te verbeteren.
Amendement 24 Voorstel voor een verordening Overweging 22
(22) Indien de besprekingen met het betrokken land er niet toe leiden dat de kansen van Europese ondernemers, goederen en diensten bij inschrijvingen voor overheidsopdrachten in voldoende mate verbeteren, moet de Commissie passende restrictieve maatregelen nemen.
(22) Indien de besprekingen met het betrokken land er niet binnen een redelijke tijdsspanne toe leiden dat de kansen van Europese ondernemers, goederen en diensten bij inschrijvingen voor overheidsopdrachten in voldoende mate verbeteren of de remediërende/correctieve maatregelen van het betrokken derde land niet toereikend worden geacht, moet de Commissie passende restrictieve maatregelen nemen.
Amendement 25 Voorstel voor een verordening Overweging 23
(23) Deze maatregelen kunnen inhouden dat een aantal goederen en diensten uit derde landen van aanbestedingsprocedures in de Europese Unie moeten worden uitgesloten of dat op de prijs van inschrijvingen voor goederen of diensten uit dat land een verplichte toeslag moet worden toegepast. Om te voorkomen dat deze maatregelen worden omzeild, kan het ook noodzakelijk zijn een aantal in de Europese Unie gevestigde rechtspersonen die onder buitenlandse controle staan of in buitenlands bezit zijn, uit te sluiten wanneer deze geen zelfstandige bedrijfsactiviteiten uitoefenen waardoor zij een rechtstreekse en daadwerkelijke band met de economie van een betrokken lidstaat hebben. De passende maatregelen mogen niet onevenredig zijn ten opzichte van de restrictieve praktijken op het gebied van overheidsopdrachten waar zij een antwoord op vormen.
(23) Deze maatregelen kunnen inhouden dat een aantal goederen en diensten uit derde landen van aanbestedingsprocedures of procedures voor de gunning van concessies in de Europese Unie moeten worden uitgesloten of dat op de prijs van inschrijvingen voor goederen of diensten uit dat land een verplichte toeslag moet worden toegepast. Om te voorkomen dat deze maatregelen worden omzeild, kan het ook noodzakelijk zijn een aantal in de Europese Unie gevestigde rechtspersonen die onder buitenlandse controle staan of in buitenlands bezit zijn, uit te sluiten wanneer deze geen zelfstandige bedrijfsactiviteiten uitoefenen waardoor zij een rechtstreekse en daadwerkelijke band met de economie van een betrokken lidstaat hebben. De passende maatregelen mogen niet onevenredig zijn ten opzichte van de restrictieve praktijken op het gebied van overheidsopdrachten waar zij een antwoord op vormen en dienen te worden toegepast gedurende een periode van maximum vijf jaar die verlengd kan worden met nog eens vijf jaar.
Amendement 26 Voorstel voor een verordening Overweging 24 bis (nieuw)
(24 bis) Het is ook noodzakelijk dat aanbestedende diensten, om terdege rekening te houden met de sociale, milieu- en arbeidsvoorschriften, passende maatregelen treffen om te waarborgen dat de verplichtingen op grond van de sociale, milieu- en arbeidswetgeving die van toepassing zijn op de plek waar de werken worden uitgevoerd en de verplichtingen die voortvloeien uit internationale verplichtingen, wetten, voorschriften, decreten en besluiten, zowel op nationaal als op EU-niveau, en uit collectieve overeenkomsten, worden nagekomen.
Amendement 27 Voorstel voor een verordening Overweging 26
(26) Gelet op het algemene beleid van de Unie met betrekking tot de minst ontwikkelde landen, zoals onder meer bepaald bij Verordening (EG) nr. 732/2008 van de Raad van 22 juli 2008 betreffende de toepassing van een schema van algemene tariefpreferenties voor de periode vanaf 1 januari 2009, is het aangewezen goederen en diensten uit deze landen gelijk te stellen met goederen en diensten van de Unie.
(26) Gelet op de algemene beleidsdoelstelling van de Unie om de economische groei van ontwikkelingslanden en hun integratie in de mondiale waardeketen te ondersteunen, die de basis vormt voor de instelling door de Unie van een stelsel van algemene tariefpreferenties, dat is gedefinieerd in Verordening (EG) nr. 978/2012 van de Raad, is het aangewezen goederen en diensten uit minst ontwikkelde landen die vallen onder de "alles-behalve-wapens"-regeling, alsmede goederen en diensten uit ontwikkelingslanden die kwetsbaar worden geacht als gevolg van onvoldoende diversificatie en integratie in het internationale handelssysteem, zoals respectievelijk bepaald in de bijlagen IV en VII bij Verordening (EU) nr. 978/2012, gelijk te stellen met goederen en diensten van de Unie.
Amendement 28 Voorstel voor een verordening Overweging 27
(27) Om in de rechtsorde van de Europese Unie rekening te houden met internationale verbintenissen inzake markttoegang die na de vaststelling van deze verordening zijn gesloten, moet de Commissie overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie worden gemachtigd handelingen vast te stellen tot wijziging van de lijst van internationale overeenkomsten die als bijlage bij deze verordening is gevoegd. Het is bijzonder belangrijk dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden een passende raadpleging houdt, onder meer op deskundigenniveau. De Commissie moet bij de voorbereiding en opstelling van gedelegeerde handelingen ervoor zorgen dat de desbetreffende documenten tijdig en op passende wijze gelijktijdig worden toegezonden aan het Europees Parlement en de Raad.
(27) Om in de rechtsorde van de Europese Unie rekening te houden met internationale verbintenissen inzake markttoegang die na de vaststelling van deze verordening zijn gesloten op het gebied van aanbestedingen en concessies, moet de Commissie overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie worden gemachtigd handelingen vast te stellen tot wijziging van de lijst van internationale overeenkomsten die als bijlage bij deze verordening is gevoegd. Het is bijzonder belangrijk dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden een passende raadpleging houdt, onder meer op deskundigenniveau. De Commissie moet bij de voorbereiding en opstelling van gedelegeerde handelingen ervoor zorgen dat de desbetreffende documenten tijdig en op passende wijze gelijktijdig worden toegezonden aan het Europees Parlement en de Raad.
Amendement 29 Voorstel voor een verordening Overweging 30
(30) De Commissie zal ten minste om de drie jaar verslag uitbrengen over de toepassing van deze verordening.
(30) De Commissie zal ten minste om de drie jaar verslag uitbrengen over de toepassing van deze verordening. In dit verslag moet de Commissie een beoordeling maken van de werking van deze verordening, alsmede van de vooruitgang die is geboekt met betrekking tot het realiseren van wederkerigheid wat de openstelling van de aanbestedingsmarkten betreft. Samen met het tweede verslag over de toepassing van deze verordening, dat uiterlijk zes jaar na de inwerkingtreding van deze verordening moet worden ingediend, moet de Commissie een voorstel indienen om deze verordening te verbeteren of de redenen opgeven waarom volgens haar geen wijzigingen in deze verordening nodig zijn. Als de Commissie geen voorstel indient, noch de redenen opgeeft waarom geen wijzigingen in deze verordening nodig zijn, mag de verordening niet langer van toepassing zijn.
Amendement 30 Voorstel voor een verordening Overweging 31
(31) Overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel is het ter verwezenlijking van de basisdoelstelling van invoering van een gemeenschappelijk buitenlands beleid op het gebied van aanbestedingen noodzakelijk en passend dat regels worden vastgesteld over de behandeling van niet onder internationale verbintenissen van de Europese Unie vallende goederen en diensten. Deze verordening over de toegang van ondernemers, goederen en diensten uit derde landen gaat overeenkomstig artikel 5, lid 3, van het Verdrag betreffende de Europese Unie niet verder dan wat noodzakelijk is om de nagestreefde doelstellingen te verwezenlijken,
(31) Overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel is het ter verwezenlijking van de basisdoelstelling van invoering van een gemeenschappelijk buitenlands beleid op het gebied van aanbestedingen en concessies noodzakelijk en passend dat regels worden vastgesteld over de behandeling van niet onder internationale verbintenissen van de Europese Unie vallende goederen en diensten. Deze verordening over de toegang van ondernemers, goederen en diensten uit derde landen gaat overeenkomstig artikel 5, lid 3, van het Verdrag betreffende de Europese Unie niet verder dan wat noodzakelijk is om de nagestreefde doelstellingen te verwezenlijken,
Amendement 31 Voorstel voor een verordening Artikel 1 - lid 1
1. Bij deze verordening worden regels vastgesteld over de toegang van goederen en diensten uit derde landen tot de gunning, door aanbestedende diensten van de Unie, van opdrachten voor de uitvoering van werken of een werk, de levering van goederen en de verrichting van diensten en worden procedures vastgesteld voor de ondersteuning van onderhandelingen over toegang van goederen en diensten van de Unie tot de aanbestedingsmarkten van derde landen.
1. Bij deze verordening worden regels vastgesteld over de toegang van goederen en diensten uit derde landen tot de gunning, door aanbestedende diensten van de Unie, van opdrachten voor de uitvoering van werken of een werk, de levering van goederen en de verrichting van diensten en worden procedures vastgesteld voor de ondersteuning van onderhandelingen over toegang van goederen en diensten van de Unie tot de aanbestedingsmarkten van derde landen. De lidstaten of hun aanbestedende diensten mogen de toegang van goederen en diensten uit derde landen tot hun aanbestedingsprocedures alleen beperken met maatregelen waarin in deze verordening of de relevante wetgeving van de Unie is voorzien.
Amendement 93 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – lid 2 – alinea 2
Deze verordening is van toepassing op de gunning van opdrachten wanneer de goederen of diensten wordt aangekocht voor overheidsdoeleinden en niet met het oog op commerciële wederverkoop of met het oog op gebruik bij de vervaardiging van goederen of het gebruik bij dienstverlening voor commerciële verkoop.
Deze verordening is van toepassing op de gunning van opdrachten wanneer de goederen of diensten worden aangekocht voor overheidsdoeleinden en op de gunning van concessies voor werken of diensten geleverd voor overheidsdoeleinden en niet met het oog op commerciële wederverkoop of met het oog op gebruik bij de vervaardiging van goederen of het gebruik bij dienstverlening voor commerciële verkoop
Amendement 33 Voorstel voor een verordening Artikel 2 - lid 1 - letter a
(a) een ‘leverancier’ is een natuurlijke of rechtspersoon die goederen op de markt aanbiedt;
(a) een ‘ondernemer’ is een natuurlijke of rechtspersoon of een overheidsinstantie of een groep van zulke personen en/of instanties die de uitvoering van werken of een werk, de levering van producten of de verrichting van diensten op de markt aanbiedt;
Amendement 34 Voorstel voor een verordening Artikel 2 - lid 1 - letter b
(b) een ‘dienstverlener’ is een natuurlijke of rechtspersoon die de uitvoering van werken of een werk, of diensten op de markt aanbiedt;
(b) een "inschrijver" is een ondernemer die een inschrijving heeft ingediend;
Amendement 35 Voorstel voor een verordening Artikel 2 - lid 1 - letter d
d) ‘onder internationale verbintenissen vallende goederen of diensten’ zijn goederen of diensten die van oorsprong zijn uit een land waarmee de Unie een internationale overeenkomst heeft gesloten op het gebied van overheidsopdrachten, met inbegrip van verbintenissen inzake markttoegang, en waarop de desbetreffende overeenkomst van toepassing is. Bijlage I bij deze verordening bevat een lijst van toepasselijke overeenkomsten;
d) ‘onder internationale verbintenissen vallende goederen of diensten’ zijn goederen of diensten die van oorsprong zijn uit een land waarmee de Unie een internationale overeenkomst heeft gesloten op het gebied van overheidsopdrachten en concessies, met inbegrip van verbintenissen inzake markttoegang, en waarop de desbetreffende overeenkomst van toepassing is. Bijlage I bij deze verordening bevat een lijst van toepasselijke overeenkomsten;
(Deze wijziging geldt voor de gehele wetgevingstekst (er wordt een verwijzing naar concessies toegevoegd bij alle vermeldingen van overheidsopdrachten); bij aanneming van de verordening moet deze wijziging in de gehele tekst worden doorgevoerd.)
Amendement 39 Voorstel voor een verordening Artikel 2 - lid 1 - letter g bis (nieuw)
(g bis) "gebrek aan wezenlijke wederkerigheid": het bestaan van om het even welke wetgevende, regulerende of administratieve maatregel, procedure of praktijk die wordt vastgesteld of uitgevoerd door overheidsinstanties of individuele aanbestedende diensten in een derde land, waardoor de toegang tot de aanbestedings- of concessiemarkten wordt beperkt, in het bijzonder door een gebrek aan transparantie in vergelijking met de internationale normen en door discriminerende wetgevingsbepalingen en administratieve praktijken, met als gevolg een ernstige en wederkerende discriminerende behandeling van ondernemers, goederen of diensten uit de Unie.
Er bestaat ook een vermoeden van gebrek aan wezenlijke wederkerigheid wanneer de niet-naleving van de internationale arbeidsrechtelijke voorschriften in bijlage XI bij Richtlijn […] (2014) inzake overheidsopdrachten en bijlage XIV bij Richtlijn […] (2014) inzake overheidsopdrachten in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en postdiensten door overheidsinstanties geleid heeft tot moeilijkheden voor Europese ondernemingen, die deze bij de Commissie hebben gemeld, bij hun pogingen om de gunning van opdrachten en concessies in derde landen in de wacht te slepen.
Amendement 36 Voorstel voor een verordening Artikel 2 - lid 2 - letter b
(b) “ondernemer”: een term die zowel de begrippen leverancier als dienstverlener dekt;
Schrappen
Amendement 37 Voorstel voor een verordening Artikel 2 - lid 2 - letter c
c) “inschrijver”: een ondernemer die een inschrijving heeft ingediend;
Schrappen
Amendement 38 Voorstel voor een verordening Artikel 2 - lid 2 - letter e
e) een “verplichte prijstoeslag”: een verplichting voor aanbestedende diensten om behoudens bepaalde uitzonderingen de prijs te verhogen van diensten en/of goederen uit bepaalde derde landen waarvoor in aanbestedingsprocedures een offerte is ingediend.
e) een “verplichte prijstoeslag”: een verplichting voor aanbestedende diensten om behoudens bepaalde uitzonderingen de prijs te verhogen van diensten en/of goederen uit bepaalde derde landen waarvoor in aanbestedingsprocedures of procedures voor het gunnen van concessies een offerte is ingediend.
(Deze wijziging geldt voor de gehele wetgevingstekst (er wordt een verwijzing naar "procedures voor het gunnen van concessies" toegevoegd bij alle vermeldingen van "aanbestedingsprocedures", zowel in het enkelvoud als in het meervoud); bij aanneming van dit amendement moet deze wijziging in de gehele tekst worden doorgevoerd.)
Amendement 40 Voorstel voor een verordening Artikel 3 - lid 1
1. De oorsprong van een goed wordt vastgesteld overeenkomstig de artikelen 22 tot en met 26 van Verordening (EG) nr. 2913/1992 van het Europees Parlement en de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek18.
1. De oorsprong van een goed wordt vastgesteld overeenkomstig de artikelen 59 tot en met 63 van Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad, met inbegrip van de aanvullende bepalingen die krachtens artikel 65 hiervan moeten worden aangenomen.
__________________
18 PB L 302 van 19.10.1992, blz. 1.
Amendement 41 Voorstel voor een verordening Artikel 3 – lid 2 – alinea 1 – inleidende formule
De oorsprong van een dienst wordt vastgesteld op basis van de oorsprong van de natuurlijke of rechtspersoon die de dienst verleent. De oorsprong van de dienstverlener wordt geacht te zijn:
De oorsprong van een dienst wordt vastgesteld op basis van de oorsprong van de natuurlijke of rechtspersoon die de dienst verleent. De oorsprong van de ondernemer die de dienst verricht wordt geacht te zijn:
Amendement 42 Voorstel voor een verordening Artikel 4
Behandeling van onder internationale verbintenissen vallende goederen en diensten
Behandeling van onder internationale verbintenissen vallende goederen en diensten
Bij de gunning van opdrachten voor de uitvoering van werken en/of een werk, de levering van goederen of de verrichting van diensten behandelen aanbestedende diensten onder internationale verbintenissen vallende goederen en diensten op dezelfde wijze als goederen en diensten die van oorsprong uit de Europese Unie zijn.
Bij de gunning van opdrachten voor de uitvoering van werken en/of een werk, de levering van goederen of de verrichting van diensten of de gunning van concessies voor werken of diensten behandelen aanbestedende diensten onder internationale verbintenissen vallende goederen en diensten op dezelfde wijze als goederen en diensten die van oorsprong uit de Unie zijn.
Goederen of diensten die van oorsprong zijn uit de in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 732/2008 vermelde minst ontwikkelde landen, worden behandeld als onder internationale verbintenissen vallende goederen en diensten.
Goederen of diensten die van oorsprong zijn uit de in bijlage IV bij Verordening (EU) nr. 978/2012 van het Europees Parlement en de Raad vermelde minst ontwikkelde landen of uit ontwikkelingslanden die kwetsbaar worden geacht als gevolg van onvoldoende diversificatie en integratie in het internationale handelssysteem en de wereldeconomie, zoals bepaald in bijlage VII bij Verordening (EU) nr. 978/2012, worden behandeld als onder internationale verbintenissen vallende goederen en diensten.
Amendement 43 Voorstel voor een verordening Artikel 6 - lid 1
1. Op verzoek van aanbestedende diensten beoordeelt de Commissie of zij voor opdrachten met een geraamde waarde van 5 000 000 EUR of meer exclusief belasting over de toegevoegde waarde (btw) haar goedkeuring kan verlenen aan de uitsluiting van procedures voor de gunning van opdrachten die goederen en diensten van buiten de Unie bevatten waarbij de waarde van de niet onder internationale verbintenissen vallende goederen en diensten meer bedraagt dan 50% van de totale waarde van de goederen en diensten die de inschrijving vormen, en dit onder de volgende voorwaarden.
1. Als de Commissie een extern onderzoek van aanbestedingen overeenkomstig artikel 8 instelt, beoordeelt zij, op verzoek van aanbestedende diensten en na bekendmaking van de aankondiging in het Publicatieblad van de Europese Unie, of zij voor opdrachten met een geraamde waarde van 5 000 000 EUR of meer exclusief belasting over de toegevoegde waarde (btw) haar goedkeuring kan verlenen aan de uitsluiting van procedures voor de gunning van opdrachten die goederen en diensten van buiten de Unie bevatten waarbij de waarde van de niet onder internationale verbintenissen vallende goederen en diensten meer bedraagt dan 50% van de totale waarde van de goederen en diensten die de inschrijving vormen, en dit onder de volgende voorwaarden.
Amendement 44 Voorstel voor een verordening Artikel 6 – lid 2 – alinea 1
Wanneer aanbestedende diensten voornemens zijn op grond van lid 1 te verzoeken om uitsluiting van inschrijving van aanbestedingsprocedures, vermelden zij dit in de aankondigingvande opdracht die zij bekendmaken overeenkomstig artikel 35 van Richtlijn 2004/18/EG of artikel 42 van Richtlijn 2004/17/EG of artikel 26 van de richtlijn betreffende de gunning van concessieopdrachten.
Wanneer aanbestedende diensten voornemens zijn op grond van lid 1 te verzoeken om uitsluiting van inschrijving van aanbestedingsprocedures, vermelden zij dit duidelijk in het inleidende gedeelte vande "technische specificaties" ofvan het "beschrijvende document" als bedoeld in artikel 2, lid 15, van Richtlijn [2014/…/EU] inzake overheidsopdrachten en van Richtlijn [2014/…/EU] inzake overheidsopdrachten inde sectoren water- en energievoorziening, vervoer en postdiensten, of in het inleidende gedeelte van de "technische en functionele vereisten" als bedoeld in artikel 2, lid 13, van Richtlijn [2014/…/EU] betreffende de gunning van concessieopdrachten.
Amendement 45 Voorstel voor een verordening Artikel 6 – lid 2 – alinea 3
Wanneer aanbestedende diensten inschrijvingen ontvangen die aan de voorwaarden van lid 1 voldoen, waarvoor zij om die reden verzoeken om uitsluiting, stellen zij de Commissie daarvan in kennis. Tijdens de kennisgevingsprocedure kan de aanbestedende dienst zijn onderzoek van de inschrijvingen voortzetten.
Wanneer aanbestedende diensten inschrijvingen ontvangen die aan de voorwaarden van lid 1 voldoen, waarvoor zij om die reden verzoeken om uitsluiting, stellen zij de Commissie daarbinnen acht kalenderdagenvan in kennis. Tijdens de kennisgevingsprocedure kan de aanbestedende dienst zijn onderzoek van de inschrijvingen voortzetten.
Amendement 46 Voorstel voor een verordening Artikel 6 – lid 2 – alinea 4 – letter b
(b) een beschrijving van het onderwerp van de opdracht;
(b) een beschrijving van het onderwerp van de opdracht of de concessie;
Amendement 47 Voorstel voor een verordening Artikel 6 – lid 2 – alinea 4 – letter d bis (nieuw)
(d bis) indien van toepassing, alle andere informatie die de Commissie nuttig acht.
Amendement 48 Voorstel voor een verordening Artikel 6 – lid 2 – alinea 5
De Commissie kan de aanbestedende dienst verzoeken om aanvullende informatie.
Schrappen
Amendement 49 Voorstel voor een verordening Artikel 6 – lid 2 – alinea 6
Deze informatie wordt verstrekt binnen acht werkdagen, te rekenen vanaf de eerste werkdag volgend op de datum waarop de aanbestedende dienst het verzoek om aanvullende informatie ontvangt. Indien de Commissie binnen deze termijn geen informatie ontvangt, wordt de in lid 3 vastgestelde termijn opgeschort tot de Commissie de gevraagde informatie ontvangt.
Deze informatie wordt verstrekt binnen acht kalenderdagen, te rekenen vanaf de eerste kalenderdag volgend op de datum waarop de aanbestedende dienst het verzoek om aanvullende informatie ontvangt. Indien de Commissie binnen deze termijn geen informatie ontvangt, wordt de in lid 3 vastgestelde termijn opgeschort tot de Commissie de gevraagde informatie ontvangt.
Amendement 50 Voorstel voor een verordening Artikel 6 - lid 3
3. Voor de in lid 1 bedoelde opdrachten neemt de Commissie een uitvoeringshandeling met betrekking tot de goedkeuring van de voorgenomen uitsluiting binnen een termijn van twee maanden, te rekenen vanaf de eerste werkdag volgend op de datum waarop zij de kennisgeving ontvangt. Deze uitvoeringshandelingen worden aangenomen volgens de in artikel 17, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure. Deze termijn kan in naar behoren gemotiveerde gevallen eenmaal worden verlengd met maximaal twee maanden, met name wanneer de gegevens in de kennisgeving of in de daarbij aangehechte documenten onvolledig of onjuist zijn of wanneer de vermelde feiten belangrijke wijzigingen hebben ondergaan. Indien de Commissie na afloop van deze termijn van twee maanden of van de verlengde termijn geen besluit tot goedkeuring of afwijzing van de uitsluiting heeft aangenomen, wordt de uitsluiting geacht te zijn afgewezen door de Commissie.
3. Wanneer de Commissie voor de goederen en/of diensten waarvoor uitsluiting wordt voorgesteld, vaststelt dat er sprake is van een gebrek aan wezenlijke wederkerigheid als gedefinieerd in artikel 2, lid 1, onder g bis), neemt zij een uitvoeringshandeling aan met betrekking tot de goedkeuring van de uitsluiting van de inschrijvingen waarop het onderzoek betrekking heeft, volgens de in artikel 17, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure. De uitvoeringshandeling wordt aangenomen binnen een periode van een maand die ingaat op de eerste kalenderdag na het in lid 1 bedoelde verzoek. Deze termijn kan in naar behoren gemotiveerde gevallen eenmaal worden verlengd met maximaal een maand, met name wanneer de gegevens in de kennisgeving of in de daarbij aangehechte documenten onvolledig of onjuist zijn of wanneer de vermelde feiten belangrijke wijzigingen hebben ondergaan. Indien de Commissie na afloop van deze termijn van een maand of van de verlengde termijn geen besluit tot goedkeuring of afwijzing van de uitsluiting heeft aangenomen, wordt de uitsluiting geacht te zijn afgewezen door de Commissie.
Deze uitsluiting is een tijdelijke maatregel in afwachting van de voltooiing van het in artikel 8 bedoelde extern onderzoek van aanbestedingen, de uitkomst van de in artikel 9 vastgestelde overlegprocedure en, in voorkomend geval, de goedkeuring van eventuele maatregelen tot beperking van de toegang van niet onder internationale verbintenissen vallende goederen en diensten tot de markt voor overheidsopdrachten van de Unie, overeenkomstig artikel 10.
Amendement 51 Voorstel voor een verordening Artikel 6 – lid 4 – alinea 1 – letter b
(b) wanneer er geen overeenkomst als bedoeld onder a) bestaat en het derde land restrictieve maatregelen op het gebied van overheidsopdrachten handhaaft die leiden tot een gebrek aan wezenlijke wederkerigheid in openstelling van de markt tussen de Unie en het betrokken derde land.
(b) wanneer er geen overeenkomst als bedoeld onder a) bestaat en het derde land restrictieve maatregelen op het gebied van overheidsopdrachten of de gunning van concessies handhaaft die leiden tot een gebrek aan wezenlijke wederkerigheid in openstelling van de markt tussen de Unie en het betrokken derde land, met name wanneer deze restrictieve maatregelen het industriebeleid van de Unie schaden.
Amendement 52 Voorstel voor een verordening Artikel 6 – lid 4 – alinea 2
Voor de toepassing van punt b) wordt gebrek aan wezenlijke wederkerigheid vermoed wanneer de restrictieve maatregelen op het gebied van overheidsopdrachten aanleiding geven tot ernstige en herhaaldelijke discriminatie van ondernemers, goederen en diensten uit de EU.
Schrappen
Amendement 53 Voorstel voor een verordening Artikel 6 - lid 5
5. Bij de beoordeling van het gebrek aan wezenlijke wederkerigheid onderzoekt de Commissie:
Schrappen
(a) in welke mate de aanbestedingswetgeving van het betrokken land in overeenstemming met de internationale normen op het gebied van overheidsopdrachten transparantie waarborgt en discriminatie ten aanzien van goederen, diensten en ondernemers uit de Unie verhindert;
(b) in welke mate overheden en/of individuele aanbestedende diensten discriminerende praktijken ten aanzien van goederen, diensten en ondernemers uit de Unie invoeren of handhaven.
Amendement 92 Voorstel voor een verordening Artikel 6 - lid 7
7. Aanbestedende diensten die overeenkomstig lid 1 inschrijvingen hebben uitgesloten, vermelden dit in de aankondiging van gegunde opdracht die zij overeenkomstig artikel 35 van Richtlijn 2004/18/EG, artikel 42 van Richtlijn 2004/17/EG of artikel 27 van de richtlijn betreffende de gunning van concessieopdrachten bekendmaken. De Commissie neemt uitvoeringshandelingen aan tot vaststelling van de standaardformulieren voor aankondigingen van gegunde opdrachten. Deze uitvoeringshandelingen worden aangenomen volgens de in artikel 17, lid 3, bedoelde raadplegingsprocedure.
7. Indien inschrijvingen zijn uitgesloten overeenkomstig lid 3 vermelden de aanbestedende diensten dit, inclusief de redenen voor uitsluiting, in de aankondiging van gegunde opdracht die zij overeenkomstig artikel 35 van Richtlijn 2004/18/EG, artikel 42 van Richtlijn 2004/17/EG of artikel 27 van de richtlijn betreffende de gunning van concessieopdrachten bekendmaken. De Commissie neemt uitvoeringshandelingen aan tot vaststelling van de standaardformulieren voor aankondigingen van gegunde opdrachten. Deze uitvoeringshandelingen worden aangenomen volgens de in artikel 17, lid 3, bedoelde raadplegingsprocedure.
Amendement 55 Voorstel voor een verordening Artikel 6 - lid 8
8. Lid 1 is niet van toepassing wanneer de Commissie een uitvoeringshandeling heeft aangenomen betreffende de tijdelijke toegang van goederen en diensten van een land dat inhoudelijke onderhandelingen met de Unie is aangegaan als bedoeld in artikel 9, lid 4.
8. Lid 1 mag niet worden toegepast wanneer de Commissie een uitvoeringshandeling heeft aangenomen betreffende de tijdelijke toegang van goederen en diensten van een land dat onderhandelingen met de Unie is aangegaan als bedoeld in artikel 9, lid 4. De Commissie motiveert haar besluit hierover op behoorlijk wijze tegenover de aanbestedende dienst die het verzoek heeft ingediend.
Amendement 56 Voorstel voor een verordening Artikel 7 - alinea 1
Wanneer de aanbestedende dienst krachtens artikel 69 van de richtlijn inzake overheidsopdrachten en artikel 79 van de richtlijn inzake overheidsopdrachten in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en postdiensten voornemens is na onderzoek van de toelichting van de inschrijver een abnormaal lage inschrijving te aanvaarden die goederen en diensten van buiten de Unie bevat, waarbij de waarde van de niet onder internationale verbintenissen vallende goederen of diensten meer bedraagt dan 50% van de totale waarde van de goederen of diensten die de inschrijving vormen, stelt hij de andere inschrijvers daarvan schriftelijk in kennis met vermelding van de redenen voor het abnormaal lage niveau van de aangerekende prijs of kosten.
Wanneer de aanbestedende dienst krachtens artikel 69 van de richtlijn inzake overheidsopdrachten en artikel 79 van de richtlijn inzake overheidsopdrachten in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en postdiensten voornemens is na onderzoek van de toelichting van de inschrijver een abnormaal lage inschrijving te aanvaarden die goederen en diensten van buiten de Unie bevat, waarbij de waarde van de niet onder internationale verbintenissen vallende goederen of diensten meer bedraagt dan 50% van de totale waarde van de goederen of diensten die de inschrijving vormen, stelt hij de andere inschrijvers daarvan schriftelijk in kennis met vermelding van de redenen voor het abnormaal lage niveau van de aangerekende prijs of kosten. De lidstaten nemen passende maatregelen om te waarborgen dat de ondernemers bij de uitvoering van de overheidsopdrachten voldoen aan de toepasselijke verplichtingen op het gebied van het milieu-, sociaal en arbeidsrecht uit hoofde van de Uniewetgeving, nationale wetten of collectieve arbeidsovereenkomsten of uit hoofde van de in bijlage XI bij Richtlijn […] 2013 inzake overheidsopdrachten vermelde bepalingen van internationaal milieu-, sociaal en arbeidsrecht.
Amendement 57 Voorstel voor een verordening Artikel 7 - alinea 2
Een aanbestedende dienst kan besluiten bepaalde informatie niet vrij te geven indien de openbaarmaking daarvan rechtshandhaving in de weg zou staan, in strijd zou zijn met het openbaar belang, afbreuk zou doen aan rechtmatige commerciële belangen van particuliere of overheidsbedrijven of een eerlijke concurrentie tussen hen zou belemmeren.
Na door de aanbestedende dienst in kennis te zijn gesteld van dier voornemen om een abnormaal lage inschrijving te aanvaarden, krijgen de overige inschrijvers de mogelijkheid om binnen een redelijk tijdsbestek relevante informatie aan de aanbestedende dienst te verstrekken zodat deze een besluit tot aanvaardingkan nemen met volledige kennis van eventuele factoren die van invloed kunnen zijn op de beoordeling van de abnormaal lage aangerekende prijs of kosten.
Amendement 58 Voorstel voor een verordening Artikel 8 – lid 1 – alinea 1
Wanneer de Commissie dit in het belang van de Unie acht, kan zij te allen tijde op eigen initiatief dan welk op verzoek van belanghebbende partijen of een lidstaat een extern onderzoek van aanbestedingen instellen naar beweerde restrictieve maatregelen op het gebied van overheidsopdrachten.
De Commissie kan te allen tijde op eigen initiatief dan wel op verzoek van belanghebbende partijen, een aanbestedende dienst of een lidstaat een extern onderzoek van aanbestedingen instellen naar beweerde restrictieve maatregelen op het gebied van overheidsopdrachten. Bij haar besluit een extern onderzoek van aanbestedingen in te stellen houdt de Commissie rekening met het aantal verzoeken dat door aanbestedende diensten of lidstaten is ingediend. Als de Commissie de instelling van een onderzoek afwijst, motiveert zij haar besluit op behoorlijk wijze tegenover de lidstaat, de belanghebbende partij of de aanbestedende dienst die het verzoek heeft ingediend.
Amendement 59 Voorstel voor een verordening Artikel 8 – lid 1 – alinea 2
De Commissie zal in het bijzonder rekening houden met de vraag of er overeenkomstig artikel 6, lid 3, van deze verordening een aantal voorgenomen uitsluitingen zijn goedgekeurd.
Schrappen
Amendement 60 Voorstel voor een verordening Artikel 8 - lid 2
2. Het in lid 1 bedoelde onderzoek wordt gevoerd op basis van de in artikel 6 vastgestelde criteria.
2. Het in lid 1 bedoelde onderzoek wordt gevoerd op basis van de in artikel 2, lid 1, onder g bis), vastgestelde criteria.
Amendement 61 Voorstel voor een verordening Artikel 8 - lid 3
3. De beoordeling van de Commissie met betrekking tot de handhaving van restrictieve maatregelen op het gebied van overheidsopdrachten door het betrokken derde land wordt verricht op basis van de door belanghebbenden partijen en lidstaten verstrekte informatie en/of het feitenmateriaal dat de Commissie in haar onderzoek heeft verzameld, en wordt binnen een termijn van negen maanden na de opening van het onderzoek voltooid. In naar behoren gemotiveerde gevallen kan deze termijn worden verlengd met drie maanden.
3. De beoordeling van de Commissie met betrekking tot de handhaving van restrictieve maatregelen op het gebied van overheidsopdrachten door het betrokken derde land wordt verricht op basis van de door belanghebbende partijen en lidstaten verstrekte informatie en/of het feitenmateriaal dat de Commissie in haar onderzoek en haar regelmatige verslagen over de in derde landen bestaande handelsbelemmeringen heeft verzameld, en wordt binnen een termijn van drie maanden na de opening van het onderzoek voltooid. In naar behoren gemotiveerde gevallen kan deze termijn worden verlengd met een maand.
Bij haar beoordeling houdt de Commissie rekening met de verzoeken om een onderzoek overeenkomstig artikel 6, lid 1, die door aanbestedende diensten worden ingediend na de instelling van de in dit artikel vastgestelde procedure.
Amendement 62 Voorstel voor een verordening Artikel 9 – lid 3 – alinea 1
Wanneer het betrokken land na de opening van de besprekingen bevredigende remediërende/correctieve maatregelen neemt, maar zonder nieuwe verbintenissen inzake markttoegang aan te gaan, kan de Commissie de besprekingen opschorten of beëindigen.
Wanneer het betrokken land na de opening van de besprekingen bevredigende remediërende/correctieve maatregelen neemt, maar zonder nieuwe verbintenissen inzake markttoegang aan te gaan, kan de Commissie de besprekingen opschorten of beëindigen, of het betrokken land verzoeken om overeenkomstig artikel 9, lid 4, onderhandelingen te starten.
Amendement 63 Voorstel voor een verordening Artikel 9 – lid 3 – alinea 3 – inleidende formule
Wanneer de remediërende/correctieve maatregelen door het betrokken derde land worden ingetrokken of opgeschort of niet naar behoren ten uitvoer worden gelegd, kan de Commissie:
Wanneer de remediërende/correctieve maatregelen door het betrokken derde land worden ingetrokken of opgeschort of niet naar behoren ten uitvoer worden gelegd, treedt de Commissie op overeenkomstig artikel 10 en neemt zij uitvoeringshandelingen aan om de toegang van goederen en diensten uit het derde land te beperken.
Amendement 64 Voorstel voor een verordening Artikel 9 – lid 3 – alinea 3 – punt i
i) de besprekingen met het betrokken derde land hervatten of opnieuw openen, en/of
Schrappen
Amendement 65 Voorstel voor een verordening Artikel 9 – lid 3 – alinea 3 – punt ii
ii) overeenkomstig artikel 10 optreden en uitvoeringshandelingen aannemen tot beperking van de toegang van goederen en diensten uit het derde land.
Schrappen
Amendement 66 Voorstel voor een verordening Artikel 9 - lid 4
4. Wanneer na de opening van besprekingen blijkt dat de meest geschikte wijze om een einde te maken aan een restrictieve praktijk op het gebied van overheidsopdrachten de sluiting van een internationale overeenkomst is, worden overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 207 en 218 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie onderhandelingen gevoerd. Indien het land met de Europese Unie inhoudelijke onderhandelingen is aangegaan met betrekking tot markttoegang op het gebied van overheidsopdrachten, kan de Commissie een uitvoeringshandeling aannemen waarbij wordt bepaald dat goederen en diensten uit dat land niet van de gunning van overheidsopdrachten kunnen worden uitgesloten overeenkomstig artikel 6.
4. Wanneer na de opening van besprekingen blijkt dat de meest geschikte wijze om een einde te maken aan een restrictieve praktijk op het gebied van overheidsopdrachten de sluiting van een internationale overeenkomst is, worden overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 207 en 218 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie onderhandelingen gevoerd. Indien het land met de Europese Unie onderhandelingen is aangegaan met betrekking tot markttoegang op het gebied van overheidsopdrachten, kan de Commissie een uitvoeringshandeling aannemen waarbij wordt bepaald dat goederen en diensten uit dat land niet van de gunning van overheidsopdrachten kunnen worden uitgesloten overeenkomstig artikel 6. De Commissie motiveert haar besluit hierover op behoorlijk wijze tegenover de lidstaat, de belanghebbende partij of de aanbestedende dienst die het verzoek heeft ingediend.
Amendement 67 Voorstel voor een verordening Artikel 9 – lid 5 – alinea 1 -inleidende formule
De Commissie kan de besprekingen beëindigen indien het betrokken land internationale verbintenissen aangaat die met de Unie zijn overeengekomen in een van de volgende situaties:
De Commissie kan de besprekingen beëindigen indien het betrokken land met de Unie of op internationaal niveau de volgende maatregelen heeft genomen:
Amendement 68 Voorstel voor een verordening Artikel 9 – lid 5 – alinea 1 – letter a bis (nieuw)
a bis) er zijn met de Europese Unie internationale verbintenissen overeengekomen in een van de volgende situaties:
Amendement 69 Voorstel voor een verordening Artikel 9 – lid 5 – alinea 1 – letter c
c) uitbreiding van de verbintenissen inzake markttoegang die het land is aangegaan uit hoofde van de WTO-overeenkomst inzake overheidsopdrachten of uit hoofde van een bilaterale overeenkomst die in dit kader met de Unie is gesloten.
c) uitbreiding van de verbintenissen inzake markttoegang die het land is aangegaan uit hoofde van de WTO-overeenkomst inzake overheidsopdrachten of uit hoofde van een bilaterale overeenkomst die in dit kader met de Unie is gesloten, en
Amendement 70 Voorstel voor een verordening Artikel 9 – lid 5 – alinea 1 – letter b bis (nieuw)
b bis) correctieve maatregelen die door het betrokken land zijn genomen.
Amendement 71 Voorstel voor een verordening Artikel 9 - lid 6
6. Ingeval de besprekingen met het derde land niet tot bevredigende resultaten leiden binnen een termijn van 15 maanden vanaf de dag waarop de besprekingen met het derde land zijn aangevangen, beëindigt de Commissie de besprekingen en overweegt zij overeenkomstig artikel 10 op te treden door middel van uitvoeringshandelingen tot beperking van de toegang van goederen en diensten uit het derde land.
6. Ingeval de besprekingen met het derde land niet tot bevredigende resultaten leiden binnen een termijn van 12 maanden vanaf de kalenderdag waarop de besprekingen met het derde land zijn aangevangen, beëindigt de Commissie de besprekingen en overweegt zij overeenkomstig artikel 10 op te treden door middel van uitvoeringshandelingen tot beperking van de toegang van goederen en diensten uit het derde land.
Amendement 72 Voorstel voor een verordening Artikel 10 - lid 1
1. Wanneer op basis van een onderzoek overeenkomstig artikel 8 en na toepassing van de procedure overeenkomstig artikel 9 wordt vastgesteld dat de door het derde land ingevoerde of gehandhaafde restrictieve maatregelen op het gebied van overheidsopdrachten leiden tot een gebrek aan wezenlijke wederkerigheid in openstelling van de markt tussen de Unie en het betrokken derde land, als bedoeld in artikel 6, kan de Commissie uitvoeringshandelingen vaststellen om de toegang van niet onder internationale verbintenissen vallende goederen en diensten uit een derde land tijdelijk te beperken. Deze uitvoeringshandelingen worden aangenomen volgens de in artikel 17, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.
1. Wanneer op basis van een onderzoek overeenkomstig artikel 8 en na toepassing van de procedure overeenkomstig artikel 9 wordt vastgesteld dat er een gebrek aan wezenlijke wederkerigheid in openstelling van de markt tussen de Unie en het betrokken derde land bestaat, als bedoeld in artikel 2, lid 1, onder g bis)stelt de Commissie uitvoeringshandelingen vast om de toegang van niet onder internationale verbintenissen vallende goederen en diensten uit een derde land tijdelijk te beperken voor een periode van maximum vijf jaar die kan worden verlengd met nog eens vijf jaar. Deze uitvoeringshandelingen worden aangenomen volgens de in artikel 17, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.
Amendement 73 Voorstel voor een verordening Artikel 10 - lid 3 - inleidende formule
De krachtens lid 1 vastgestelde maatregelen kunnen in het bijzonder beperkt worden tot:
De Commissie keurt een voorgenomen uitsluiting niet goed wanneer daardoor verbintenissen inzake markttoegang worden geschonden die de Unie in haar internationale overeenkomsten is aangegaan. De krachtens lid 1 vastgestelde maatregelen kunnen in het bijzonder beperkt worden tot:
Amendement 74 Voorstel voor een verordening Artikel 11 – lid 1 – alinea 2 bis (nieuw)
Als de op grond van artikel 9, lid 4, en artikel 10 genomen maatregelen in tussentijd niet zijn opgeschort of ingetrokken, lopen zij af vijf jaar na de inwerkingtreding ervan.
Amendement 75 Voorstel voor een verordening Artikel 13 - lid 1 - inleidende formule
1. Aanbestedende diensten kunnen besluiten de maatregelen overeenkomstig artikel 10 niet toe te passen in een aanbestedingsprocedure indien:
1. Aanbestedende diensten kunnen de Commissie verzoeken de maatregelen overeenkomstig artikel 10 niet toe te passen in een aanbestedingsprocedure indien:
Amendement 76 Voorstel voor een verordening Artikel 13 – lid 1 – alinea 2 (nieuw)
Als de Commissie na 15 kalenderdagen geen besluit heeft genomen om dit verzoek in te willigen of af te wijzen, wordt het verzoek geacht door de Commissie te zijn afgewezen. In uitzonderlijke omstandigheden kan deze tijdslimiet met ten hoogste vijf kalenderdagen worden verlengd.
Amendement 77 Voorstel voor een verordening Artikel 13 – lid 2 – alinea 1
Wanneer een aanbestedende dienst voornemens is overeenkomstig artikel 10 van deze verordening vastgestelde of overeenkomstig artikel 11 opnieuw ingevoerde maatregelen niet toe te passen, maakt hij melding van zijn voornemen in de aankondiging van de opdracht die hij overeenkomstig artikel 35 van Richtlijn 2004/18/EG of artikel 42 van Richtlijn 2004/17/EG bekendmaakt. Hij stelt de Commissie daarvan in kennis uiterlijk tien kalenderdagen na de bekendmaking van de aankondiging van opdracht.
Wanneer een aanbestedende dienst voornemens is overeenkomstig artikel 10 van deze verordening vastgestelde of overeenkomstig artikel 11 opnieuw ingevoerde maatregelen niet toe te passen, maakt hij melding van zijn voornemen in de aankondiging van de opdracht die hij overeenkomstig artikel 35 van Richtlijn 2004/18/EG of artikel 42 van Richtlijn 2004/17/EG bekendmaakt.
Amendement 78 Voorstel voor een verordening Artikel 13 – lid 2 – alinea 2
Deze kennisgeving wordt elektronisch verzonden door middel van een standaardformulier. De Commissie neemt uitvoeringshandelingen aan tot vaststelling van de standaardformulieren voor aankondigingen van opdrachten en kennisgeving overeenkomstig de in artikel 17, lid 3, bedoelde raadplegingsprocedure.
De Commissie neemt uitvoeringshandelingen aan tot vaststelling van de standaardformulieren voor aankondigingen van opdrachten overeenkomstig de in artikel 17, lid 3, bedoelde raadplegingsprocedure.
Amendement 79 Voorstel voor een verordening Artikel 13 – lid 2 – alinea 3
De kennisgeving bevat de volgende gegevens:
Schrappen
(a) de benaming en contactgegevens van de aanbestedende dienst;
(b) een beschrijving van het onderwerp van de opdracht;
c) informatie over de oorsprong van de toe te laten ondernemers, goederen en/of diensten;
d) de reden waarop het besluit om de restrictieve maatregelen niet toe te passen berust en een detailleerde rechtvaardiging voor het gebruik van de uitzondering;
e) voorzover van toepassing, alle andere informatie die de aanbestedende dienst nuttig acht.
Amendement 80 Voorstel voor een verordening Artikel 15 - lid 3
3. De in artikel 14 bedoelde bevoegdheidsdelegatie kan door het Europees Parlement of de Raad te allen tijde worden ingetrokken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
3. De in artikel 14 bedoelde bevoegdheidsdelegatie kan door het Europees Parlement of de Raad te allen tijde worden ingetrokken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de kalenderdag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
Amendement 81 Voorstel voor een verordening Artikel 16 bis (nieuw)
Artikel 16 bis
Aanbestedingsvoorwaarden in verband met door de Unie gefinancierde programma’s in derde landen.
In verband met aanbestedingen die door de Europese Unie en haar lidstaten worden gefinancierd, moet de Commissie ervoor zorgen dat een bindend regelgevingskader voor de gunning en uitvoering van overheidsopdrachten wordt ingevoerd. In het kader hiervan stelt de Unie uniforme regels vast om te zorgen voor eerlijke mededingingsvoorwaarden tussen de ondernemers van de Unie en die van derde landen.
Amendement 82 Voorstel voor een verordening Artikel 18 - lid 2
2. De Commissie, de Raad, het Europees Parlement, de lidstaten, alsmede hun functionarissen mogen de gegevens van vertrouwelijke aard die zij op grond van deze verordening hebben ontvangen, niet bekendmaken zonder de uitdrukkelijke toestemming van degene die ze heeft verstrekt.
Schrappen
Amendement 83 Voorstel voor een verordening Artikel 18 - lid4 bis (nieuw)
4 bis. Informatie die is ontvangen op grond van deze richtlijn en die volgens de verstrekker ervan een vertrouwelijk karakter heeft, wordt in geen geval openbaar gemaakt, tenzij de verstrekker hiervoor specifiek toestemming verleent.
Amendement 84 Voorstel voor een verordening Artikel 19
Voor 1 januari 2017 en ten minste om de drie jaar na de inwerkingtreding van deze verordening brengt de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad verslag uit over de tenuitvoerlegging van deze verordening en over de voortgang van internationale onderhandelingen betreffende de toegang van EU-ondernemers tot procedures voor de gunning van overheidsopdrachten in derde landen overeenkomstig deze verordening. De lidstaten verstrekken de Commissie daartoe op verzoek de passende inlichtingen.
Ten minste om de drie jaar na de inwerkingtreding van deze verordening brengt de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad verslag uit over de tenuitvoerlegging van deze verordening en over de voortgang van internationale onderhandelingen betreffende de toegang van EU-ondernemers tot procedures voor de gunning van overheidsopdrachten in derde landen overeenkomstig deze verordening. De lidstaten verstrekken de Commissie daartoe op verzoek de passende inlichtingen. Wanneer de Commissie haar tweede verslag indient, dient zij bij het Europees Parlement en de Raad ook een wetgevingsvoorstel in om de verordening te wijzigen of geeft zij de redenen op waarom volgens haar geen wijzigingen nodig zijn. Als de Commissie deze verplichtingen niet nakomt, is de verordening aan het einde van het tweede jaar na de indiening van het tweede verslag niet langer van kracht.
Amendement 85 Voorstel voor een verordening Artikel 20
De artikelen 58 en 59 van Richtlijn 2004/17/EG worden ingetrokken met ingang van de inwerkingtreding van deze verordening.
De Commissie beoordeelt of de artikelen 58 en 59 van Richtlijn 2004/17/EG moeten worden gehandhaafd. Op basis van de uitkomst van deze beoordeling, dient de Commissie een wetsvoorstel in om deze artikelen in te trekken met ingang van de inwerkingtreding van deze verordening.
De zaak werd dan terugverwezen naar de Commissie uit hoofde van artikel 57, lid 2, tweede alinea, van het Reglement (A7-0454/2013).
Honing ***I
241k
70k
Amendementen van het Europees Parlement aangenomen op 15 januari 2014 op het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 2001/110/EG inzake honing (COM(2012)0530 – C7-0304/2012 – 2012/0260(COD))(1)
Amendement 17 Voorstel voor een richtlijn Overweging 1
(1) Na het arrest van het Hof van Justitie van 6 september 2011 in zaak C-442/098 moet stuifmeel in honing worden beschouwd als ingrediënt in de zin van Richtlijn 2000/13/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 maart 2000 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgeving der lidstaten inzake de etikettering en presentatie van levensmiddelen alsmede inzake de daarvoor gemaakte reclame9. Het Hof is bij zijn arrest uitgegaan van de hem voorgelegde feiten die tot de conclusie leidden dat stuifmeel vooral in de honing terechtkomt door het slingeren van de honing door de imker. Stuifmeel komt echter alleen in de bijenkast terecht door toedoen van de bijen en komt op natuurlijke wijze in honing voor, ongeacht of de imker de honing door slingeren vergaart. Onverminderd de toepassing van Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders10 op genetisch gemodificeerd stuifmeel in honing, moet derhalve worden verduidelijkt dat stuifmeel een bestanddeel is van honing, dat een natuurlijk product is zonder ingrediënten, en niet een ingrediënt in de zin van Richtlijn 2000/13/EG. Daarom moet Richtlijn 2001/110/EG van de Raad van 20 december 2001 inzake honing11 dienovereenkomstig worden gewijzigd.
(1) In Richtlijn 2001/110/EG van de Raad wordt honing gedefinieerd als de natuurlijke zoete stof die door bijen wordt bereid. Honing bestaat hoofdzakelijk uit diverse suikers, voornamelijk fructose en glucose, evenals andere stoffen zoals organische zuren, enzymen en vaste deeltjes ten gevolge van het vergaren van de honing. Richtlijn 2001/110/EG vrijwaart het natuurlijke karakter van honing door de interventie van de mens, die de samenstelling van honing zou kunnen wijzigen, te beperken. Die richtlijn verbiedt in het bijzonder de toevoeging van enig voedselingrediënt aan honing, met inbegrip van levensmiddelenadditieven, alsook van andere toegevoegde stoffen dan honing. Tevens verbiedt die richtlijn de verwijdering van enig bestanddeel dat specifiek is voor honing, met inbegrip van stuifmeel, behalve wanneer dit onvermijdelijk is bij de verwijdering van vreemde stoffen. Deze eisen zijn in overeenstemming met de Codex Alimentarius-norm voor honing.
__________________
__________________
11 PB L 10 van 12.1.2002, blz. 47.
11 PB L 10 van 12.1.2002, blz. 47.
Amendement 2 Voorstel voor een richtlijn Overweging 1 bis (nieuw)
(1 bis) Om rekening te houden met het feit dat de consumenten steeds gevoeliger zijn voor de aanwezigheid van genetisch gemodificeerde organismen in voedsel en met hun rechten om hierover te worden ingelicht, en in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 1169/2011, moet Richtlijn 2001/110/EG van de Raad* dienovereenkomstig worden gewijzigd.
__________________
__________________
* Richtlijn 2001/110/EC van de Raad van 20 december 2001 inzake honing (PB L 10 van 12.1.2002, blz. 47).
Amendement 18 Voorstel voor een richtlijn Overweging 1 ter (nieuw)
(1 ter) Stuifmeel behoort tot de kenmerken van de samenstelling van honing zoals vastgelegd in Richtlijn 2011/110/EG. Beschikbaar bewijsmateriaal, met inbegrip van empirische en wetenschappelijke gegevens, bevestigt dat honingbijen de oorsprong vormen van de aanwezigheid van stuifmeel in honing. Stuifmeelkorrels vallen in de nectar die door honingbijen wordt verzameld. De in de bijenkast verzamelde nectar die stuifmeelkorrels bevat, wordt door de bijen omgezet in honing. Volgens de beschikbare gegevens kan bijkomend stuifmeel in honing afkomstig zijn van stuifmeel op het haar van de bijen, van stuifmeel in de lucht in de bijenkast en van door bijen in cellen opgeslagen stuifmeel, die per ongeluk worden geopend wanneer de imker de honing oogst. Stuifmeel komt dus door toedoen van de bijen in de bijenkast terecht en komt op natuurlijke wijze in honing voor, ongeacht het feit of de imker de honing oogst of niet. Bovendien voegen imkers niet doelbewust stuifmeel aan honing toe, wat trouwens verboden is door Richtlijn 2011/110/EG.
Amendement 19 Voorstel voor een richtlijn Overweging 1 quater (nieuw)
(1 quater) In Verordening (EU) nr. 1169/2011 van het Europees Parlement en de Raad 1 wordt een "ingrediënt" gedefinieerd als elke stof die bij de vervaardiging of de bereiding van een levensmiddel wordt gebruikt en nog in het eindproduct aanwezig is, zelfs in een veranderde vorm. Deze definitie impliceert een doelbewust gebruik van een stof bij de vervaardiging of de bereiding van een levensmiddel. Rekening houdend met het natuurlijke karakter van honing, en in het bijzonder de natuurlijke oorsprong van de aanwezigheid van specifieke bestanddelen voor honing, met inbegrip van stuifmeel, moet worden verduidelijkt dat stuifmeel en elk ander specifiek bestanddeel voor honing niet kunnen worden beschouwd als "ingrediënt" van honing in de zin van Verordening (EU) nr. 1169/2011.
__________________
1Verordening (EU) nr. 1169/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2011 betreffende de verstrekking van voedselinformatie aan consumenten (PB L 304 van 22.11.2011, blz. 18).
Amendement 6 Voorstel voor een richtlijn Overweging 1 sexies (nieuw)
(1 sexies) Honing is een natuurlijk product en moet bijgevolg worden vrijgesteld van de verplichting een ingrediëntenlijst te hebben.
Amendement 23 Voorstel voor een richtlijn Overweging 1 sexies (nieuw)
(1 sexies) Maatregelen op lidstaatniveau betreffende het naast elkaar voorkomen van verschillende soorten gewassen overeenkomstig artikel 26 bis van Richtlijn 2001/18/EG moeten waarborgen dat standaardanalyses van honing niet nodig zijn, onder meer door minimumeisen inzake afstand vast te stellen.
Amendement 7 Voorstel voor een richtlijn Overweging 4
(4) De bijlagen bij Richtlijn 2001/110/EG bevatten technische elementen die mogelijk moeten worden aangepast of geactualiseerd om rekening te houden met ontwikkelingen in de internationale normen ter zake. Die richtlijn verleent de Commissie geen bevoegdheden om die bijlagen in verband met die ontwikkelingen snel aan te passen of te actualiseren. Met het oog op een consistente tenuitvoerlegging van Richtlijn 2001/110/EG moet aan de Commissie derhalve ook bevoegdheid worden verleend om de bijlagen bij die richtlijn aan te passen of te actualiseren, teneinde niet alleen rekening te houden met de technische vooruitgang maar ook met ontwikkelingen in de internationale normen.
Schrappen
Amendement 8 Voorstel voor een richtlijn Overweging 6
(6) Teneinde rekening te houden met de technische vooruitgang en, waar van toepassing, met ontwikkelingen in internationale normen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen vast te stellen om de technische kenmerken in verband met de omschrijvingen en definities van producten in de bijlagen bij Richtlijn 2001/110/EG aan te passen of te actualiseren.
Schrappen
Amendement 20 Voorstel voor een richtlijn Artikel 1 – punt 1 Richtlijn 2001/110/EG Artikel 2 – punt 5
5. Stuifmeel is een natuurlijk bestanddeel van honing en wordt niet als ingrediënt, in de zin van artikel 6, lid 4, van Richtlijn 2000/13/EG, van de in bijlage 1 bij deze richtlijn gedefinieerde producten beschouwd.
5. Stuifmeel is een natuurlijk bestanddeel van honing en wordt niet als ingrediënt, in de zin van artikel 2, lid 2, onder f), van Verordening (EU) nr. 1169/2011, van de in bijlage 1 bij deze richtlijn gedefinieerde producten beschouwd.
Amendement 12 Voorstel voor een richtlijn Artikel 1 – alinea 1 – punt 3 Richtlijn 2001/110/EG Artikel 6
Artikel 6
Schrappen
De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 6 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van de technische kenmerken met betrekking tot de benamingen, omschrijvingen en definities van de producten in bijlage I en de kenmerken van de samenstelling van honing in bijlage II, teneinde rekening te houden met de technische vooruitgang en, waar van toepassing, met ontwikkelingen in de internationale normen ter zake.
Amendement 13 Voorstel voor een richtlijn Artikel 1 – punt 3 Richtlijn 2001/110/EG Artikel 6 bis – lid 2
2. De bevoegdheid om de in deartikelen 4 en6 bedoelde gedelegeerde handelingen vast te stellen wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd met ingang van (…). (Datum van inwerkingtreding van deze wijzigingshandeling in te vullen door het Bureau voor Officiële Publicaties).
2. De bevoegdheid om de in artikel 4 bedoelde gedelegeerde handelingen vast te stellen wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van vijf jaar met ingang van ... *. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met perioden van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad uiterlijk drie maanden voor het einde van elke periode bezwaar maakt tegen verlenging.
__________________________
*Datum van inwerkingtreding van deze wijzigingsrichtlijn.
Amendement 14 Voorstel voor een richtlijn Artikel 1 – alinea 1 – punt 3 Richtlijn 2001/110/EG Artikel 6 bis – lid 3
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in de artikelen 4 en 6 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 4 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking van het besluit in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het besluit laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
Amendement 15 Voorstel voor een richtlijn Artikel 1 – alinea 1 – punt 3 Richtlijn 2001/110/EG Artikel 6 bis – lid 5
5. Een overeenkomstig de artikelen 4 en 6 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd."
5. Een overeenkomstig artikel 4 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd."
Amendement 16 Voorstel voor een richtlijn Artikel 2 – lid 1 – alinea 1
De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op [...] aan artikel 1, punt 1, te voldoen. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onverwijld mede.
De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op ... * aan artikel 1, punt 1, te voldoen. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onverwijld mede.
___________________
*12 maanden na de inwerkingtreding van deze wijzigingsrichtlijn.
De zaak werd terugverwezen voor een nieuwe behandeling naar de bevoegde Commissie uit hoofde van artikel 57, lid 2, tweede alinea, van het Reglement (A7-0440/2013).
Programma Hercules III en de bescherming van de financiële belangen van de EU ***I
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 15 januari 2014 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende het programma Hercules III ter bevordering van acties op het gebied van de bescherming van de financiële belangen van de Europese Unie (COM(2011)0914 – C7-0513/2011 – 2011/0454(COD))
– gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2011)0914),
– gezien artikel 294, lid 2, en artikel 325 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C7‑0513/2011),
– gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien het advies van de Rekenkamer van 15 mei 2012(1),
– gezien de schriftelijke toezegging van de vertegenwoordiger van de Raad van 14 november 2013 om het standpunt van het Europees Parlement goed te keuren, overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien artikel 55 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole en het advies van de Begrotingscommissie (A7-0385/2012),
1. stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;
2. verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in haar voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;
3. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 15 januari 2014 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) nr. .../2014 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een programma voor de bevordering van acties op het gebied van de bescherming van de financiële belangen van de Europese Unie (programma "Hercules III") en tot intrekking van Besluit nr. 804/2004/EG
(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Verordening (EU) nr. 250/2014.)
Statistieken van het goederenverkeer tussen de lidstaten ***I
337k
84k
Amendementen van het Europees Parlement aangenomen op 15 januari 2014 op het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 638/2004 betreffende de communautaire statistieken van het goederenverkeer tussen de lidstaten in verband met het toekennen van gedelegeerde en uitvoeringsbevoegdheden aan de Commissie voor de vaststelling van bepaalde maatregelen, de verstrekking van gegevens door de douane, de uitwisseling van vertrouwelijke gegevens tussen de lidstaten en de definitie van de statistische waarde (COM(2013)0578 – C7-0242/2013 – 2013/0278(COD))(1)
Amendement 1 Voorstel voor een verordening Overweging 6
(6) Het is van bijzonder groot belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden het nodige overleg pleegt, onder meer op deskundigenniveau. Bij het voorbereiden en opstellen van gedelegeerde handelingen moet de Commissie erop toezien dat de relevante documenten gelijktijdig, tijdig en op passende wijze bij het Europees Parlement en de Raad worden ingediend.
(6) Het is van bijzonder groot belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden het nodige overleg pleegt, onder meer op het meest geëigende deskundigenniveau en nadat zij de lidstaten heeft meegedeeld wie moet worden geraadpleegd en op welke wijze de eerbiediging van onpartijdigheid moet worden gewaarborgd en mogelijke belangenconflicten moeten worden vermeden. Bij het voorbereiden en opstellen van gedelegeerde handelingen moet de Commissie erop toezien dat de relevante documenten gelijktijdig, tijdig en op passende wijze bij het Europees Parlement en de Raad worden ingediend.
Amendement 2 Voorstel voor een verordening Overweging 7
(7) De Commissie dient ervoor te zorgen dat deze gedelegeerde handelingen voor de lidstaten en de respondenten geen aanzienlijke extra administratieve lasten opleveren.
(7) De Commissie dient ervoor te zorgen dat deze gedelegeerde handelingen voor de lidstaten en de respondenten geen aanzienlijke extra administratieve kosten of lasten opleveren endat ze zo betaalbaarmogelijk zijn.
Amendement 3 Voorstel voor een verordening Overweging 8
(8) Om eenvormige voorwaarden voor de tenuitvoerlegging van Verordening (EG) nr. 638/2004 te waarborgen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend die haar in staat stellen de regelingen voor het verzamelen van gegevens vast te stellen, met name ten aanzien van de te gebruiken codes, technische bepalingen voor de opstelling van jaarlijkse statistieken over de handel naar bedrijfskenmerken en eventuele maatregelen die nodig zijn om de kwaliteit van de ingediende statistieken conform de kwaliteitsvoorwaarden te waarborgen. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011.
(8) Om eenvormige voorwaarden voor de tenuitvoerlegging van Verordening (EG) nr. 638/2004 te waarborgen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend die haar in staat stellen de regelingen voor het verzamelen van gegevens vast te stellen, met name ten aanzien van de te gebruiken codes, technische bepalingen voor de opstelling van jaarlijkse statistieken over de handel naar bedrijfskenmerken en eventuele maatregelen die nodig zijn om de kwaliteit van de gratis ingediende statistieken conform de kwaliteitsvoorwaarden te waarborgen. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011.
Amendement 4 Voorstel voor een verordening Overweging 10
(10) Volgens de strategie om ter verbetering van de coördinatie en het partnerschap het Europees statistisch systeem (ESS) een nieuwe, duidelijk piramidevormige structuur te geven, moet het bij Verordening (EG) nr. 223/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2009 betreffende de Europese statistiek9 opgerichte Comité voor het Europees statistisch systeem (ESS-comité) een adviserende rol spelen en de Commissie bijstaan in de uitoefening van haar uitvoeringsbevoegdheden.
(10) Volgens de strategie om ter verbetering van de coördinatie en het partnerschap het Europees statistisch systeem (ESS) een nieuwe, duidelijk piramidevormige structuur te geven, moet het bij Verordening (EG) nr. 223/2009 van het Europees Parlement en de Raad9 opgerichte Comité voor het Europees statistisch systeem (ESS-comité) een adviserende rol spelen en de Commissie bijstaan in de uitoefening van haar uitvoeringsbevoegdheden. Het verbeteren van de coördinatie tussen de nationale autoriteiten en de Commissie (Eurostat) is van essentieel belang voor het produceren van hoogwaardiger statistieken in de Unie.
__________________
__________________
9 PB L 87 van 31.3.2009, blz. 164.
9Verordening (EG) nr. 223/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2009 betreffende de Europese statistiek(PB L 87 van 31.3.2009, blz. 164).
Amendement 5 Voorstel voor een verordening Overweging 11
(11) Hiertoe moet Verordening (EG) nr. 638/2004 aldus worden gewijzigd dat de verwijzing naar het Intrastat-comité wordt vervangen door een verwijzing naar het ESS-comité.
(11) Hiertoe moet Verordening (EG) nr. 638/2004 aldus worden gewijzigd dat de verwijzing naar het Intrastat-comité wordt vervangen door een verwijzing naar het ESS-comité. Het ESS-comité moet qua lidmaatschap dezelfde structuur hebben als het Intrastat-comité, dat wil zeggen één lid per lidstaat.
Amendement 6 Voorstel voor een verordening Overweging 12
(12) Vereenvoudigingen bij de inklaringsregelingen hebben ertoe geleid dat statistische gegevens over goederen onder verwerkingsprocedures niet bij de douane voorhanden zijn. Om ervoor te zorgen dat deze gegevens worden vastgelegd, moeten bewegingen van deze goederen worden opgenomen in het Intrastat-systeem.
(12) Vereenvoudigingen bij de inklaringsregelingen hebben ertoe geleid dat statistische gegevens over goederen onder verwerkingsprocedures niet bij de douane voorhanden zijn. Om ervoor te zorgen dat deze gegevens worden vastgelegd, moeten bewegingen van deze goederen worden opgenomen in het Intrastat-systeem, waarbij eventuele extra kosten tot een minimum moeten worden beperkt. De informatievoorziening dient te geschieden overeenkomstig het beginsel van eenrichtingsrapportage, hetgeen inhoudt dat de gegevens, voor zover de kwaliteit ervan kan worden gegarandeerd, uitsluitend door de exporterende bedrijven moeten worden verzameld.
Amendement 7 Voorstel voor een verordening Overweging 13
(13) De uitwisseling van vertrouwelijke gegevens tussen lidstaten met betrekking tot intra-EU-handelsstatistieken moet worden toegestaan om de ontwikkeling, de productie en de verspreiding ervan te vergemakkelijken en de kwaliteit van de statistieken te verbeteren.
(13) De uitwisseling van vertrouwelijke gegevens tussen lidstaten met betrekking tot intra-EU-handelsstatistieken moet worden toegestaan en gratis zijn indien nodig om de ontwikkeling, de productie en de verspreiding ervan te vergemakkelijken en de kwaliteit van de statistieken te verbeteren. Dergelijke uitwisselingen moeten vrijwillig zijn en mogelijk worden gemaakt voor een overgangsperiode volgend op de inwerkingtreding van deze verordening. Deze uitwisseling van vertrouwelijke gegevens moet echter met zorg worden behandeld en moet op zich geen grotere administratieve lasten voor bedrijven met zich meebrengen.
Amendement 8 Voorstel voor een verordening Overweging 14
(14) De definitie van de statistische waarde moet worden verduidelijkt en afgestemd op de definitie van dit gegevenselement voor extra-EU-handelsstatistieken.
(14) De definitie van de statistische waarde moet worden verduidelijkt en afgestemd op de definitie van dit gegevenselement voor extra-EU-handelsstatistieken teneinde een grotere vergelijkbaarheid van de intra- en extra-EU-handelsstatistieken te garanderen. Uniforme definities zijn essentieel voor een goed functionerende en soepele grensoverschrijdende handel en zijn met name van belang als eerste vereiste voor de verschillende nationale autoriteiten om tot overeenstemmende interpretaties te komen van de voorschriften die effect hebben op de grensoverschrijdende activiteiten van bedrijven.
Amendement 9 Voorstel voor een verordening Overweging 15
(15) In overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel is het noodzakelijk en passend voorschriften vast te stellen inzake de verstrekking van gegevens door de douane, de uitwisseling van vertrouwelijke gegevens tussen de lidstaten en de definitie van de statistische waarde betreffende intra-EU-handelsstatistieken. Deze verordening gaat overeenkomstig artikel 5, lid 4, van het Verdrag betreffende de Europese Unie niet verder dan nodig is om die doelstelling te verwezenlijken.
(15) In overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel is het noodzakelijk en passend uniforme voorschriften vast te stellen inzake de verstrekking van gegevens door de douane, de uitwisseling van vertrouwelijke gegevens tussen de lidstaten en de definitie van de statistische waarde betreffende intra-EU-handelsstatistieken. Deze verordening gaat overeenkomstig artikel 5, lid 4, van het Verdrag betreffende de Europese Unie niet verder dan nodig is om die doelstelling te verwezenlijken.
Amendement 10 Voorstel voor een verordening Overweging 15 bis (nieuw)
(15 bis) De doorgifte van gegevens door de nationale autoriteiten moet voor de lidstaten en de instellingen of agentschappen van de Unie gratis zijn.
Amendement 11 Voorstel voor een verordening Overweging 17 bis (nieuw)
(17 bis) Gezien de economische situatie in de lidstaten en met het oog op het versterken van de coördinatiemaatregelen op het niveau van de Unie moeten – met het oog op een doeltreffender tenuitvoerlegging van het beleid - een geïntegreerde benadering alsook steeds betrouwbaardere statistische indicatoren worden opgesteld.
Amendement 12 Voorstel voor een verordening Overweging 17 ter (nieuw)
(17 ter) Naar aanleiding van de recente ontdekking dat de bescherming van de gegevens van burgers van de Unie en van de lidstaten te wensen overlaat, moeten de wijzen van overdracht van gevoelige statistische gegevens, ook van economische aard, beter worden beveiligd,
Amendement 13 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – punt 2 – letter b Verordening (EG) nr. 638/2004 Artikel 5 - lid 2
2. Statistische informatie over verzendingen en aankomsten van goederen waarvoor een enig document voor fiscale of douanedoeleinden vereist is, wordt ten minste één keer per maand door de douane rechtstreeks aan de nationale diensten verstrekt.
2. Statistische informatie over verzendingen en aankomsten van goederen waarvoor een enig document voor fiscale of douanedoeleinden vereist is, wordt één keer per maand door de douane rechtstreeks aan de nationale diensten verstrekt.
Amendement 14 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – punt 5 Verordening (EG) nr. 638/2004 Artikel 9 bis - alinea 1
De uitwisseling van vertrouwelijke gegevens in de zin van artikel 3, lid 7, van Verordening (EG) nr. 223/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2009 betreffende de Europese statistiek (*) tussen de nationale autoriteiten van de lidstaten voor uitsluitend statistische doeleinden is toegestaan indien deze de ontwikkeling, productie en verspreiding van Europese statistieken over het goederenverkeer tussen de lidstaten bevordert of de kwaliteit ervan verbetert.
De gratis uitwisseling van vertrouwelijke gegevens in de zin van artikel 3, lid 7, van Verordening (EG) nr. 223/2009 van het Europees Parlement en de Raad (*) tussen de nationale autoriteiten van de lidstaten voor uitsluitend statistische doeleinden is toegestaan indien bewezen is dat deze de ontwikkeling, productie en verspreiding van Europese statistieken over het goederenverkeer tussen de lidstaten bevordert of de kwaliteit ervan aanzienlijk verbetert. Alle bijkomende administratieve lasten en kosten voor de lidstaten worden tot een minimum beperkt. Een dergelijke uitwisseling van vertrouwelijke informatie vindt op vrijwillige basis plaats tot ...**.
______________
(*) PB L 87 van 31.3.2009, blz. 164.
(*) Verordening (EG) nr. 223/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2009 betreffende de Europese statistiek(PB L 87 van 31.3.2009, blz. 164).
** Vijf jaar na de inwerkingtreding van deze verordening.
Amendement 15 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – punt 5 Verordening (EG) nr. 638/2004 Artikel 9 bis - alinea 2
Nationale autoriteiten die vertrouwelijke gegevens hebben verkregen, behandelen deze vertrouwelijk en gebruiken deze uitsluitend voor statistische doeleinden.
Nationale autoriteiten die vertrouwelijke gegevens hebben verkregen, behandelen deze vertrouwelijk en gebruiken deze uitsluitend voor statistische doeleinden. Nationale autoriteiten verstrekken dergelijke gegevens niet aan andere dan de in deze verordening vermelde internationale organisaties.
Amendement 16 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – punt 6 – letter c Verordening (EG) nr. 638/2004 Artikel 10 - lid 5
5. Onder bepaalde kwaliteitsvoorwaarden mogen de lidstaten de voor kleine afzonderlijke transacties verstrekte informatie vereenvoudigen. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 13 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen om deze voorwaarden nader te bepalen."
5. Onder bepaalde kwaliteitsvoorwaarden mogen de lidstaten de voor kleine afzonderlijke transacties verstrekte informatie vereenvoudigen, echter zonder dat dit schadelijke effecten heeft op de kwaliteit van de statistieken. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 13 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen om deze voorwaarden nader te bepalen.
Amendement 17 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – punt 6 bis (nieuw) Verordening (EG) nr. 638/2004 Artikel 11
(6 bis) Artikel 11 wordt vervangen door:
Artikel 11
"Artikel 11
Statistische geheimhouding
Statistische geheimhouding
Wanneer de informatieplichtige daartoe een verzoek indient,besluiten de nationale diensten of de statistische resultaten waaruit indirect blijkt op wie deze betrekking hebben, niet worden verspreid of zodanig worden aangepast dat de verspreiding ervan het belang van de statistische geheimhouding niet schaadt.
Wanneer de informatieplichtige daartoe een verzoek indient,besluiten de nationale diensten of de statistische resultaten waaruit indirect blijkt op wie deze betrekking hebben, niet worden verspreid of zodanig worden aangepast dat de verspreiding ervan het belang van de statistische geheimhouding niet schaadt. De nationale autoriteiten zorgen ervoor dat eventuele nadelige gevolgen voor de verstrekker(s) van informatie in ruime mate worden gecompenseerd door de statistische voordelen.
Amendement 18 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – punt 7 – letter c Verordening (EG) nr. 638/2004 Artikel 12 – lid 4 – alinea 3
"De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen de technische bepalingen vast voor de opstelling van de statistieken.
De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen de technische bepalingen vast voor de kostentechnisch gezien gunstigste opstelling van de statistieken.
Amendement 19 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – punt 8 Verordening (EG) nr. 638/2004 Artikel 13 – lid 4 – alinea 1
De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen de eventuele maatregelen vast die nodig zijn om de kwaliteit van de statistieken te garanderen conform de kwaliteitscriteria.
De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen de eventuele maatregelen vast die nodig zijn om de kwaliteit van de statistieken te garanderen conform de kwaliteitscriteria, waarbij buitensporige kosten voor de nationale autoriteiten moeten worden vermeden.
Amendement 20 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – punt 9 Verordening (EG) nr. 638/2004 Artikel 13 bis - lid 2
2. Bij de uitoefening van de op grond van artikel 3, lid 4, artikel 6, lid 2, artikel 10, leden 3, 4, en 5, en artikel 12, lid 1, onder a), en lid 2, gedelegeerde bevoegdheden ziet de Commissie erop toe dat de gedelegeerde handelingen voor de lidstaten en de respondenten geen aanzienlijke extra administratieve lasten met zich meebrengen.
2. Bij de uitoefening van de op grond van artikel 3, lid 4, artikel 6, lid 2, artikel 10, leden 3, 4, en 5, en artikel 12, lid 1, onder a), en lid 2, gedelegeerde bevoegdheden ziet de Commissie erop toe dat de gedelegeerde handelingen voor de lidstaten en de respondenten geen aanzienlijke extra kosten of administratieve lasten met zich meebrengen. De Commissie reduceert de kosten en administratieve lasten daar waar mogelijk tot een minimum. Daarnaast geeft de Commissie een deugdelijke motivering van de acties in de voorgenomen gedelegeerde handelingen en biedt zij op basis van door de lidstaten geleverde informatie een overzicht van de bijbehorende druk en productiekosten als bedoeld in artikel 14, lid 3 van Verordening (EG) nr. 223/2009.
Amendement 21 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – punt 9 Verordening (EG) nr. 638/2004 Artikel 13 bis - lid 3
3. De bevoegdheid om de in de artikelen 3, lid 4, artikel 6, lid 2, artikel 10, leden 3, 4, en 5, en artikel 12, lid 1, onder a), en lid 2, bedoelde gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie voor onbepaalde tijd toegekend vanaf [(Publicatiebureau: gelieve de datum van inwerkingtreding van de wijzigingsverordening in te voegen)].
3. De bevoegdheid om de in de artikelen 3, lid 4, artikel 6, lid 2, artikel 10, leden 3, 4, en 5, en artikel 12, lid 1, onder a), en lid 2, bedoelde gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie voor een periode van vijf jaar toegekend vanaf [(Publicatiebureau: gelieve de datum van inwerkingtreding van de wijzigingsverordening in te voegen)]. Uiterlijk negen maanden voor het einde van de periode van vijf jaar stelt de Commissie een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.
Amendement 22 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – punt 9 Verordening (EG) nr. 638/2004 Artikel 13 bis - lid 6
6. Een overeenkomstig artikel 3, lid 4, artikel 6, lid 2, artikel 10, leden 3, 4 en 5 en artikel 12, lid 1, onder a) en lid 2, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad daartegen bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad vóór het verstrijken van de termijn van twee maanden de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.
6. Een overeenkomstig artikel 3, lid 4, artikel 6, lid 2, artikel 10, leden 3, 4 en 5 en artikel 12, lid 1, onder a), en lid 2, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad binnen een termijn van drie maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad daartegen bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad vóór het verstrijken van de termijn van drie maanden de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met drie maanden verlengd.
– gezien de resolutie van april 2013 van de VN-Commissie voor misdaadpreventie en strafrecht, in juli 2013 bekrachtigd door de Economische en Sociale Raad van de VN, waarin de VN-lidstaten worden aangemoedigd de illegale handel in in het wild levende dieren en planten tot een ernstige misdaad te maken wanneer er georganiseerde criminele groeperingen bij betrokken zijn en deze op hetzelfde niveau te plaatsen als mensenhandel en drugshandel,
– gezien het door Interpol en het IFAW (International Fund for Animal Welfare) uitgevoerde onderzoek naar de onlinehandel in ivoor in de EU, waarin wordt opgemerkt dat de bestrijding van onlinecriminaliteit in verband met in het wild levende dieren en planten nog in de kinderschoenen staat en waarin wordt gevraagd specifieke wetgeving over e-handel in in het wild levende dieren en planten in de EU in te voeren,
– gezien zijn resolutie van 6 februari 2013 over de strategische doelstellingen van de EU voor de 16e bijeenkomst van de Conferentie van de partijen bij de Overeenkomst inzake de internationale handel in bedreigde in het wild levende dier- en plantensoorten (CITES), die van 3 t/m 14 maart 2013 in Bangkok (Thailand) zal plaatsvinden(1),
– gezien de resultaten van de voornoemde bijeenkomst van de Conferentie van de partijen (CoP 16), waar de partijen tot overeenstemming zijn gekomen over een aantal concrete maatregelen tegen stroperij en illegale handel, waaronder de besluiten 16.39-16.40 en de besluiten 16.78-16.83,
– gezien de CITES-overeenkomst, die in de EU wordt ten uitvoer gelegd door middel van Verordening (EG) nr. 338/97 van de Raad inzake de bescherming van in het wild levende dier- en plantensoorten door controle op het desbetreffende handelsverkeer(2) en door Verordening (EG) nr. 865/2006 van de Commissie houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 338/97 van de Raad(3),
– gezien de op 2 december 2011 goedgekeurde aanbeveling nr. 155 (2011) van de permanente commissie van het Verdrag van Bern inzake het illegaal doden, vangen en verhandelen van in het wild levende vogels, en het daaropvolgende stappenplan van de Commissie op weg naar de uitbanning van het illegaal doden, vangen en verhandelen van vogels (12/2012),
– gezien de recente initiatieven van de VS, de Filippijnen en Gabon om hun voorraden illegaal ivoor te vernietigen teneinde het publiek bewust te maken van de toegenomen vraag naar ivoor en de omvangrijkere illegale handel en stroperij, met als doel de illegale handel in in het wild levende dieren en planten steviger aan te pakken,
– gezien de gezamenlijke verklaring van 26 september 2013 van elf Afrikaanse leiders van staten waar de olifant voorkomt, als onderdeel van de bereidheid tot actie van het "Clinton Global Initiative" om met het partnerschap de olifanten in Afrika te redden, waarin er bij de andere landen op aangedrongen werd (opnieuw) een nationaal verbod op de commerciële invoer, uitvoer en binnenlandse verkoop en aankoop van slagtanden en ivoorproducten af te kondigen totdat de olifantenpopulaties niet meer worden bedreigd door stroperij,
– gezien zijn resolutie van 23 oktober 2013 over georganiseerde misdaad, corruptie en witwassen: aanbevelingen inzake de benodigde acties en initiatieven(4), en met name paragraaf 127 hiervan, en zijn resolutie van 11 juni 2013 over georganiseerde misdaad, corruptie en witwassen: aanbevelingen inzake de benodigde acties en initiatieven (tussentijds verslag)(5),
– gezien het resultaat van de workshop over internationale criminaliteit in verband met in het wild levende dieren en planten, die op 27 februari 2013 in Brussel georganiseerd werd door de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid,
– gezien de vraag aan de Commissie van 29 oktober 2013 over de bestrijding van misdaden tegen wilde dieren (O‑000123/2013 – B7‑0529/2013),
– gezien artikel 115, lid 5, en artikel 110, lid 2, van zijn Reglement,
A. overwegende dat criminaliteit in verband met in het wild levende dieren en planten, met inbegrip van stroperij en illegale kap, de illegale doorvoer van producten op basis van wilde fauna en flora en afgeleide producten en de illegale verkoop en het illegaal gebruik van deze producten in consumentenlanden, tegenwoordig een belangrijke transnationale tak van de georganiseerde misdaad is met een jaarlijkse omzet van ten minste 19 miljard USD en de op drie na grootste illegale activiteit ter wereld vormt, na drugshandel, de namaak van producten en mensenhandel;
B. overwegende dat bij de illegale handel in in het wild levende dieren en planten vaak grensoverschrijdende georganiseerde criminele netwerken betrokken zijn en dat deze handel voor dergelijke netwerken en voor militante rebellengroepen als inkomstenbron wordt gebruikt;
C. overwegende dat criminaliteit in verband met in het wild levende dieren en planten een bedreiging vormt voor het welzijn van afzonderlijke dieren en het behoud van dieren- en plantensoorten en de lokale ecosystemen in hun geheel in gevaar brengt;
D. overwegende dat criminaliteit in verband met wilde dieren en planten een ernstige bedreiging is geworden voor de veiligheid, politieke stabiliteit, economie, plaatselijke bestaansmiddelen, natuurlijke hulpbronnen en het cultureel erfgoed van veel landen; overwegende dat de reactie die nodig is om deze bedreigingen doeltreffend aan te pakken, vaak de mogelijkheden van milieu- en beheersagentschappen of van een land of een regio alleen te boven gaat;
E. overwegende dat de illegale handel in in het wild levende dieren en planten niet alleen een enorme bedreiging vormt voor de veiligheid, de rechtsstaat en de ontwikkeling van de lokale gemeenschappen waar de in het wild levende dieren en planten worden uitgeput, maar ook voor de vrede en veiligheid van de landen en regio's waar deze gemeenschappen zich bevinden en tevens voor de globale ontwikkeling;
F. overwegende dat om dit type criminaliteit aan te pakken een gecoördineerde, mondiale reactie op het hoogste politieke niveau en van de handhavingsinstanties op internationaal en nationaal niveau nodig is, alsook het doeltreffende gebruik van instrumenten ter versterking van de rechtshandhavings- en criminele justitiesystemen;
G. overwegende dat zolang de vraag naar producten op basis van in het wild levende dieren en planten groot is en er weinig handhavingsinspanningen worden verricht, de legale handel een dekmantel blijft vormen voor de illegale handel en blijft aanzetten tot stroperij;
1. benadrukt dat de EU zowel een belangrijke markt als een doorvoerroute is voor de illegale handel in in het wild levende dieren en planten; vestigt de aandacht op het feit dat Europol schat dat de inkomsten uit de handel in bedreigde soorten 18 tot 26 miljard euro per jaar bedragen en dat de EU wereldwijd de belangrijkste markt van bestemming is voor deze handel;
2. benadrukt het feit dat de doelstelling van CITES is ervoor te zorgen dat de internationale handel in wilde dieren en planten geen bedreiging vormt voor het overleven ervan in het wild;
3. is zeer bezorgd over het feit dat de waarde van de illegale handel in producten op basis van wilde fauna en flora via het internet door het verslag van "Global Financial Integrity" met als titel "Transnational Crime in the Developing World" van februari 2011 wordt geschat op 10 miljard USD per jaar;
4. uit zijn bezorgdheid over de groeiende banden tussen personen en geld verbonden met de handel in in het wild levende dieren en planten en andere vormen van georganiseerde misdaad, waaronder drugs- en wapenhandel, corruptie en fraude, alsook militante acties en terrorisme;
5. vreest dat groeperingen van de georganiseerde misdaad, vooral deze met smokkelcapaciteiten, de handel in in het wild levende dieren en planten aantrekkelijk vinden wegens het gebrek aan wetshandhavingscapaciteit en wetsuitvoering en wegens de hoge opbrengsten en lichte straffen;
6. benadrukt dat het, indien de EU en haar lidstaten daadwerkelijk een leidende rol willen spelen bij de bescherming van bedreigde soorten, nodig is dat niet enkel dringend wordt gezorgd voor de actieve en ambitieuze bevordering van internationale onderhandelingen, maar tevens dat het meest passende rechtskader wordt gecreëerd samen met de uitvoeringsvoorwaarden die ervoor zullen zorgen dat er binnen de Unie geen achterpoortjes zijn die deze illegale handel in de hand werken;
7. vestigt de aandacht op het feit dat criminaliteit in verband met in het wild levende dieren en planten een enorme bedreiging kan vormen voor de rechtsstaat en duurzame ontwikkeling;
8. is zich ervan bewust dat er ook op het grondgebied van de EU sprake is van stroperij waarbij verschillende wilde diersoorten betrokken zijn en dat er nog steeds sprake is van het doden, verwijderen, vangen en verhandelen van zeldzame soorten, die vaak beschermd zijn of zelfs met uitsterven worden bedreigd en zijn opgenomen in bijlage IV van Richtlijn 92/43/EEG (Habitatrichtlijn) en bijlage I van Richtlijn 2009/147/EG (Vogelrichtlijn);
Maatregelen binnen de EU
9. dringt er bij de Commissie op aan onverwijld een Europees actieplan tegen criminaliteit in verband met illegale handel in in het wild levende dieren en planten op te stellen, inclusief duidelijke te leveren prestaties en tijdschema's;
10. benadrukt dat de EU een belangrijke transitbestemming is voor illegale producten op basis van wilde fauna en flora zoals ivoor en levende dieren, zoals wordt benadrukt in een recent verslag van TRAFFIC(6), en dat zij zich daarom in een bevoorrechte positie bevindt om deze handel te controleren;
11. roept de lidstaten op een verbod op de commerciële invoer, uitvoer en binnenlandse verkoop en aankoop van slagtanden en ruwe en bewerkte ivoorproducten in te voeren totdat de populaties van wilde olifanten niet meer worden bedreigd door stroperij;
12. roept de lidstaten op zich aan te sluiten bij andere CITES-partijen en een duidelijk signaal tegen de handel in in het wild levende dieren en planten en de vraag naar illegale producten op basis van wilde fauna en flora af te geven door hun voorraden illegaal ivoor te vernietigen;
13. dringt er bij de lidstaten op aan Aanbeveling 2007/425/EG van de Commissie betreffende maatregelen tot handhaving van Verordening (EG) nr. 338/97 van de Raad inzake de bescherming van in het wild levende dier- en plantensoorten door controle op het desbetreffende handelsverkeer ten volle ten uitvoer te leggen; beveelt de lidstaten aan te voorzien in de onmiddellijke confiscatie van elke in beslag genomen soort teneinde CITES beter ten uitvoer te leggen en het welzijn van levende dieren beter te beschermen;
14. roept de Commissie op contact op te nemen met de permanente commissie van CITES aangaande besluit 16.47 van CoP 16 inzake bepalingen voor het stroomlijnen van de afvoer van illegaal verhandelde en geconfisqueerde soorten om te zorgen voor een gecoördineerde aanpak van de uitwisseling van informatie en om te waarborgen dat geconfisqueerde levende dieren snel een nieuwe verblijfplaats krijgen;
15. moedigt de lidstaten aan de justitiële sector in de EU te versterken door middel van meer bewustzijn, capaciteit en hulpmiddelen om ervoor te zorgen dat gerechtelijke vervolgingen wegens de illegale handel in in het wild levende dieren en planten doeltreffend en onder aanwending van alle rechtsmiddelen worden uitgevoerd, en dat criminelen op het gebied van wilde fauna en flora een straf krijgen die evenredig is met de ernst van de misdaad; dringt er derhalve bij de Commissie op aan de harmonisatie van Aanbeveling 2007/425/EG van de Commissie tussen de lidstaten te stroomlijnen om te voorkomen dat de lidstaten met de lichtste straffen als voorkeurspunt van binnenkomst worden gebruikt;
16. verzoekt de Commissie nauwgezet toezicht te houden op de toepassing van Richtlijn 2008/99/EG inzake de bescherming van het milieu door middel van het strafrecht, aangezien in sommige lidstaten nog steeds niet is voorzien in de doeltreffende strafsancties die volgens de richtlijn eveneens moeten worden opgelegd aan personen die beschermde dieren en planten doden, vernietigen, bezitten of verwijderen;
17. vraagt, op grond van overwegingen die vergelijkbaar zijn met de bezorgdheden die werden geuit in de VN-resolutie van mei 2013 over onder meer criminaliteit in verband met bossen, dat de huidige EU-instrumenten ter bestrijding van illegale houthandel en andere vormen van criminaliteit in verband met bossen worden geëvalueerd om te bepalen of ze toereikend en doelmatig zijn om de uitgebreide illegale handel, die momenteel op het grondgebied van de Unie wordt vastgesteld, aan te pakken;
18. vestigt de aandacht op het feit dat er nog steeds grote verschillen tussen de EU-lidstaten bestaan wat betreft de sanctieregeling voor personen die beschermde wilde dieren verhandelen, verwijderen, vangen of houden; wijst erop dat het feit dat de sanctieregelingen per lidstaat verschillen vaak negatieve gevolgen heeft voor de doelmatigheid van de controlesystemen en voor de doeltreffendheid van de controleurs in de lidstaten;
19. vraagt gepaste straffen voor inbreuken op Verordening (EG) nr. 338/97 teneinde criminaliteit in verband met in het wild levende dieren en planten te ontmoedigen en vraagt eveneens rekening te houden met de marktwaarde en de instandhoudingswaarde van de bij de overtreding betrokken soorten, alsook van de gedane kosten; verzoekt om de vaststelling van een systeem om de boetebedragen in de loop van de tijd te actualiseren en aan te passen;
20. benadrukt dat Richtlijn 2008/99/EG inzake de bescherming van het milieu door middel van het strafrecht de definities voor criminaliteit in verband met in het wild levende dieren en planten in de gehele Unie harmoniseert; wijst er voorts op dat de richtlijn vereist dat de lidstaten doeltreffende, evenredige en ontmoedigende strafrechtelijke sancties vaststellen en dringt er derhalve bij de lidstaten op aan onverwijld passende strafmaten te bepalen voor criminaliteit in verband met in het wild levende dieren en planten;
21. roept de Commissie en de Raad op specifieke opleidingen voor de volledige handhavingsketen te steunen krachtens de relevante bestaande financiële instrumenten;
22. roept de lidstaten op alle relevante Europese en nationale instrumenten ter bestrijding van georganiseerde misdaad, corruptie en witwassen te gebruiken bij de bestrijding van criminaliteit in verband met in het wild levende dieren en planten en te zorgen voor de verbeurdverklaring van vermogensbestanddelen;
23. roept alle EU-lidstaten op de resolutie van april 2013 van de VN-Commissie voor misdaadpreventie en strafrecht na te leven door de wetgeving bij te werken om ervoor te zorgen dat de illegale handel in in het wild levende dieren en planten waarbij georganiseerde criminele groeperingen betrokken zijn, een strafbaar feit is dat kan worden bestraft met gevangenisstraffen van vier jaar of langer, zodat het Verdrag van de VN tegen grensoverschrijdende georganiseerde misdaad als basis voor internationale samenwerking en wederzijdse juridische bijstand kan worden gebruikt;
24. vraagt de EU en de lidstaten de aanbevelingen van "Project WEB", een onderzoek van Interpol/IFAW naar de onlinehandel in ivoor in de EU, volledig uit te voeren;
25. is zich ervan bewust dat de niet-duurzame en onethische trofeejacht heeft geleid tot een grootschalige achteruitgang van in CITES-bijlage I en II opgenomen bedreigde soorten en dringt er bij de lidstaten op aan steun te verlenen aan een mogelijke herziening van de EU-wetsbepalingen met betrekking tot de invoer van jachttrofeeën in de EU-lidstaten en een vergunning te eisen voor de invoer van trofeeën van alle soorten die zijn opgenomen in bijlage B van de desbetreffende tekst;
26. wijst op de gedocumenteerde problemen van in het wild gevangen dieren die worden gelegaliseerd door de toepassing van minder beperkende bepalingen voor het fokken in gevangenschap; roept de Commissie op de besluiten 16.63-16.66 van CoP 16 inzake in gevangenschap gefokte soorten te steunen en financiële steun te verstrekken voor een onderzoek ter beoordeling van de zorgen over soorten waarvan wordt gesteld dat deze in gevangenschap zijn gefokt en de ontwikkeling van richtlijnen voor de inspectie van voorzieningen;
27. vraagt om de oprichting binnen Europol van een in criminaliteit in verband met in het wild levende dieren en planten gespecialiseerde afdeling met volledige grensoverschrijdende bevoegdheden en verantwoordelijkheden alsook voldoende en gekwalificeerd personeel en voldoende financiering, teneinde informatie en analyse te centraliseren en onderzoeken te coördineren, hetgeen tot meer gezamenlijke onderzoeken en een meer gecoördineerde strategische aanpak moet leiden; verzoekt de verbindingen tussen de met de lokale controles belaste organen van de lidstaten en de internationale controleorganen te optimaliseren en te stimuleren om de uitwisseling van informatie te verbeteren en het optreden van lokale controleurs op die manier doelmatiger te maken;
28. roept de lidstaten op daarom de National Environmental Security Task Force (NEST) op te richten, zoals door Interpol wordt aanbevolen, en deel te nemen aan gecoördineerde activiteiten via de voorgestelde in criminaliteit in verband met in het wild levende dieren en planten gespecialiseerde afdeling binnen Europol;
29. roept de Commissie op ervoor te zorgen dat er binnen haar diensten voldoende hulpmiddelen voor CITES worden ingezet zodat de EU een leidinggevende rol kan vervullen, in het licht van de inwerkingtreding van de Gaborone-clausule bij de CITES-overeenkomst;
30. verzoekt de Commissie en de Raad gebruik te maken van hun handels- en ontwikkelingsinstrumenten voor het opzetten van specifieke programma's, om de tenuitvoerlegging van CITES te versterken en middelen te verschaffen voor het opbouwen van het vermogen om stroperij en illegale handel te bestrijden, met name door handhavingsinitiatieven als ASEAN-WEN (ASEAN Wildlife Enforcement Network), HA-WEN (Horn of Africa Wildlife Enforcement Network), LATF (Lusaka Agreement Task Force) en PAPECALF (Plan d’Action sous-régional des pays de l’espace COMIFAC pour le renforcement de l’application des législations nationales sur la faune sauvage 2012 – 2017) te ondersteunen, te versterken en uit te breiden, die ten doel hebben regionale expertisecentra te vestigen en modellen voor samenwerking in de strijd tegen criminaliteit in verband met in het wild levende dieren en planten te bieden;
31. moedigt de EU en haar lidstaten aan proactief te werk te gaan om de Europese burgers bewust te maken van het feit dat criminaliteit in verband met in het wild levende dieren en planten geen kwestie is die slechts andere continenten betreft, maar wel een dringend vraagstuk dat van belang is voor onze planeet en ons ecosysteem en dat politieke, economische en sociale gevolgen voor gemeenschappen over de hele wereld heeft;
Internationale maatregelen
32. dringt er bij de Commissie en de Raad op aan de strijd tegen criminaliteit in verband met in het wild levende dieren en planten als prioriteit op te nemen in de programmering van de financiële instrumenten voor ontwikkelingshulp, zowel in de thematische als in de regionale programmering;
33. is verheugd over het feit dat na de resolutie van 26 april 2013 van de VN-Commissie voor misdaadpreventie en strafrecht de criminaliteit in verband met in het wild levende dieren en planten werd "opgewaardeerd" tot hetzelfde niveau van ernstige internationale georganiseerde misdaden, zoals mensenhandel en drugshandel, en verzoekt de Commissie en de Raad gebruik te maken van handels- en ontwikkelingsinstrumenten om ervoor te zorgen dat de internationale overeenkomst volledig wordt uitgevoerd; neemt kennis van het feit dat tot de in juni 2013 door de Raad goedgekeurde EU-prioriteiten voor de 68e zitting van de Algemene Vergadering van de VN nog steeds het idee behoort om de inspanningen tegen criminaliteit in verband met in het wild levende dieren en planten en illegale kap te intensiveren en betere governance te bevorderen;
34. roept de Commissie en de lidstaten op hun uiterste best te doen bij CITES en in de bilaterale dialoog met verbruikslanden om de sluiting te garanderen van parallelle legale markten, internationaal en nationaal, die de vraag naar soorten die in groot gevaar zijn, zoals olifanten, neushoorns en tijgers, stimuleren;
35. wijst erop dat er krachtens de CITES-overeenkomst mechanismen beschikbaar zijn voor niet-conforme partijen; dringt er derhalve bij de Commissie en de lidstaten op aan deze ten volle te gebruiken, indien gerechtvaardigd;
36. roept de Commissie en de lidstaten op een trustfonds of een soortgelijke voorziening in te stellen volgens artikel 187 van de herziene financiële verordening die van toepassing is op de algemene begroting van de Unie, met als doelstelling de bescherming van beschermde gebieden en de bestrijding van de illegale handel in wilde dieren en planten en stroperij, als onderdeel van een actieplan tegen de illegale handel in wilde dieren en planten;
37. roept de EU en haar lidstaten op met klem het Internationaal consortium ter bestrijding van criminaliteit in verband met in het wild levende dieren en planten (ICCWC) te steunen, bestaande uit CITES, Interpol, UNODC (het VN-Bureau voor drugs- en misdaadbestrijding), de Wereldbank en de Werelddouaneorganisatie, onder andere door het verstrekken van financiële middelen en deskundige knowhow ter vergemakkelijking van de capaciteitsopbouw van regeringen, de uitwisseling van informatie en inlichtingen en de steun van handhaving en naleving door de leden van het ICCWC;
38. is verheugd over het feit dat tijdens de laatste G8-top (gehouden te Lough Erne, Noord-Ierland, in juni 2013) is besloten maatregelen te nemen om de illegale handel in beschermde of bedreigde in het wild levende soorten aan te pakken en om politieke en praktische steun aan te bieden aan de regionale en internationale organisaties die het voortouw nemen om het vermogen van landen om hun grenzen te bewaken en controleren te versterken en om bevorderende factoren zoals corruptie, grensoverschrijdende georganiseerde misdaad en illegale handel, die de governance en de rechtsstaat ondermijnen en in sommige gevallen een belangrijke financieringsbron voor terroristen vormen, aan te pakken;
39. verzoekt de Commissie, middels haar werk met de staten uit het Afrikaanse en Aziatische verspreidingsgebied, deze landen bij te staan om het beleid en het juridische kader te versterken, de wetshandhavingscapaciteit te verhogen, doeltreffende juridische systemen te ontwikkelen en mechanismen voor het aanpakken van corruptie te versterken teneinde de criminaliteit in verband met in het wild levende dieren en planten op lokaal, nationaal en regionaal niveau beter te bestrijden, onder andere door de uitvoering van initiatieven als de ICCWC-instrumenten te steunen en te financieren;
40. roept de Commissie en de lidstaten op het beleid en het juridische kader te versterken, de wetshandhavingscapaciteit te verhogen, de behoeften inzake inlichtingentechnologie aan te pakken en doeltreffende juridische systemen te ontwikkelen teneinde de criminaliteit in verband met in het wild levende dieren en planten op lokaal, nationaal en regionaal niveau beter te bestrijden, onder meer door de uitvoering van initiatieven als de ICCWC-instrumenten en de opleiding van gespecialiseerde aanklagers op het gebied van criminaliteit in verband met in het wild levende dieren en planten te steunen;
41. roept de Commissie op een regionale strategie en een regionaal netwerk voor de handhaving van wilde fauna en flora te ontwikkelen en uit te voeren, die door een mondiaal coördinatiemechanisme onderling verbonden zijn, onder meer door de ondersteuning van het milieucriminaliteitsprogramma van INTERPOL, de oprichting van NEST's en de integratie daarvan met regionale handhavingsorganen als de taakgroep van de overeenkomst van Lusaka, HA-WEN, SAWEN (South Africa Wildlife Enforcement Network) en ASEAN-WEN;
42. neemt nota van de grote en toenemende vraag naar illegale producten op basis van wilde fauna en flora uit China en Zuidoost-Azië en benadrukt dat deze kwestie op het hoogste politieke niveau op de agenda van de EU-Azië-dialoog moet worden geplaatst; steunt in dit verband de in juli 2013 door commissaris Potočnik en de Chinese viceminister voor Staatsbosbeheer, Zhang Jianlong, ondertekende overeenkomst over gemeenschappelijke inspanningen om de handel in wilde dieren en planten te bestrijden, beschouwt dit als een grote stap en verlangt de volledige tenuitvoerlegging ervan;
43. dringt bij de Commissie en de lidstaten aan op het onderzoeken van de kwesties met de Afrikaanse Unie, NEPAD (Nieuw Partnerschap voor de ontwikkeling van Afrika), AMCEN (African Ministerial Conference on the Environment) en de Commissie van de Afrikaanse Unie in het kader van de aanstaande topconferentie Afrika-EU in 2014 teneinde voor de komende gemeenschappelijke strategie Afrika-EU 2014-2020 gebieden voor gezamenlijke actie inzake deze mondiale uitdaging vast te stellen;
44. moedigt de Commissie aan de handel in wilde fauna en flora op te nemen in de trans-Atlantische samenwerking, om een gemeenschappelijke aanpak te ontwikkelen, hetgeen doeltreffende wettelijke regelingen garandeert die voorkomen dat illegaal verhandelde producten op de Europese en Amerikaanse markten worden gebracht, en de communicatiekanalen te verbeteren voor de uitwisseling van informatie over het beheer van in het wild levende dieren en planten en handelsregelingen;
45. moedigt de Commissie en de lidstaten aan inspanningen te steunen in belangrijke landen om ministerieoverschrijdend te werk te gaan, teneinde goed onderzochte campagnes voor het terugdringen van de vraag te ontwikkelen en uit te voeren en te zorgen voor voldoende langetermijninvesteringen voor de uitvoering van deze strategieën;
46. roept de Commissie op de ontwikkeling van alternatieve bestaansmiddelen te steunen voor de lokale gemeenschappen die het dichtst bij de wilde fauna en flora in kwestie staan, die aantoonbaar bijdragen tot het herstel en behoud van populaties van in het wild levende soorten en de gemeenschappen betrekken bij activiteiten ter bestrijding van stroperij;
47. roept de Commissie en de lidstaten op duidelijke en doeltreffende wetten en beleidsmaatregelen goed te keuren en uit te voeren die de consumptie van producten op basis van kwetsbare in het wild levende soorten ontmoedigen, consumenten voor te lichten over de gevolgen van hun consumptie van in het wild levende soorten, en degelijke informatie te verstrekken over de mogelijke gevolgen en gevaren van een ongecontroleerde verspreiding van bepaalde uitheemse soorten in de inheemse ecosystemen;
o o o
48. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, het secretariaat van CITES, Interpol, Europol, UNODC, de Wereldbank en de Werelddouaneorganisatie.
Herindustrialisering van Europa ter bevordering van concurrentievermogen en duurzaamheid
245k
148k
Resolutie van het Europees Parlement van 15 januari 2014 over de herindustrialisering van Europa ter bevordering van concurrentievermogen en duurzaamheid (2013/2006(INI))
– gezien artikel 173 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (oud artikel 157 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschappen) betreffende het industriebeleid van de EU, waarin met name het concurrentievermogen van de Europese industriesector wordt genoemd,
– gezien de mededeling van de Commissie van 10 oktober 2012 getiteld "Een sterkere Europese industrie om bij te dragen tot groei en economisch herstel" (COM(2012)0582),
– gezien Richtlijn 2012/27/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende energie-efficiëntie(1),
– gezien het voorstel van de Commissie van 29 november 2012 voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad inzake een nieuw algemeen milieuactieprogramma voor de Europese Unie voor de periode tot en met 2020, getiteld "Goed leven, binnen de grenzen van onze planeet" (COM(2012)0710),
– gezien het voorstel van de Commissie van 30 november 2011 voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een programma voor het concurrentievermogen van ondernemingen en voor kleine en middelgrote ondernemingen (2014-2020) (COM(2011)0834),
– gezien de mededeling van de Commissie van 31 juli 2012 getiteld "Strategie voor het duurzame concurrentievermogen van de bouwsector en de ondernemingen in die sector" (COM(2012)0433),
– gezien de mededeling van de Commissie van 25 juni 2008 met als titel "Denk eerst klein - een 'Small Business Act' voor Europa" (COM(2008)0394),
– gezien de mededeling van de Commissie van 4 november 2008 getiteld "Het grondstoffeninitiatief – voorzien in onze kritieke behoeften aan groei en werkgelegenheid in Europa" (COM(2008)0699),
– gezien de mededeling van de Commissie van 3 maart 2010 getiteld "Europa 2020 – Een strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei" (COM(2010)2020),
– gezien de mededeling van de Commissie van 6 oktober 2010 getiteld "Europa 2020-kerninitiatief Innovatie-Unie" (COM(2010)0546),
– gezien de mededeling van de Commissie van 20 september 2011 getiteld "Stappenplan voor efficiënt hulpbronnengebruik in Europa" (COM(2011)0571),
– gezien de mededeling van de Commissie van 14 oktober 2011 getiteld "Het industriebeleid: het concurrentievermogen versterken" (COM(2011)0642),
– gezien de mededeling van de Commissie van 15 december 2011 getiteld "Stappenplan Energie 2050" (COM(2011)0885),
– gezien de mededeling van de Commissie van 13 februari 2012 getiteld "Innovatie voor duurzame groei: een bio-economie voor Europa" (COM(2012)0060),
– gezien de mededeling van de Commissie van 30 mei 2012 getiteld "Actie voor stabiliteit, groei en werkgelegenheid" (COM(2012)0299),
– gezien de mededeling van de Commissie van 26 juni 2012 getiteld "Een Europese strategie voor sleuteltechnologieën – een brug naar groei en banen" (COM(2012)0341),
– gezien het groenboek van de Commissie van 20 maart 2013 over de "Langetermijnfinanciering van de Europese economie" (COM(2013)0150),
– gezien het groenboek van de Commissie van 27 maart 2013 over "Een kader voor het klimaat- en energiebeleid voor 2030" (COM(2013)0169),
– gezien het werkdocument van de diensten van de Commissie bij de mededeling van de Commissie van 4 november 2008 getiteld "Het grondstoffeninitiatief – voorzien in onze kritieke behoeften aan groei en werkgelegenheid in Europa" (COM(2008)0699 – SEC(2008)2741),
– gezien het werkdocument van de diensten van de Commissie van 26 september 2012 over de concurrentiepositie van geavanceerde industrietakken in Europa ("Competitiveness of the European high-end industries" – SWD(2012)0286),
– gezien het werkdocument van de Commissie van 10 oktober 2012 bij de mededeling getiteld "Een sterkere Europese industrie om bij te dragen tot groei en economisch herstel – actualisering van de mededeling over het industriebeleid" (SWD(2012)0297),
– gezien het werkdocument van de Commissie van 10 oktober 2012 getiteld "European Competitiveness report 2012. Reaping the benefits of Globalisation" ("Verslag over het Europese concurrentievermogen 2012. De vruchten van de globalisering plukken") (SWD(2012)0299),
– gezien het werkdocument van de Commissie van 11 april 2013 getiteld "Industrial relations in Europe 2012" ("Arbeidsverhoudingen in Europa 2012") (SWD(2013)0126),
– gezien de mededeling van de Commissie van 18 juni 2013 getiteld "Follow-up van de Commissie van de 'top 10'-raadpleging over EU-regels voor kleine en middelgrote ondernemingen" (COM(2013)0446),
– gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 17 april 2013 over de mededeling van de Commissie getiteld "Strategie voor het duurzame concurrentievermogen van de bouwsector en de ondernemingen in die sector"(2),
– gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 20 maart 2013 getiteld "Participatie en betrokkenheid van werknemers als sleutelfactoren voor goede bedrijfspraktijken en evenwichtige oplossingen om uit de crisis te geraken"(3),
– gezien zijn resolutie van 11 maart 2010 over investeren in de ontwikkeling van koolstofarme technologieën (SET-plan)(4),
– gezien zijn resolutie van 7 september 2010 over de ontwikkeling van het werkgelegenheidspotentieel van een nieuwe duurzame economie(5),
– gezien zijn resolutie van 25 november 2010 over mensenrechten, sociale normen en milieunormen in internationale handelsovereenkomsten(6),
– gezien zijn resolutie van 9 maart 2011 over een industriebeleid voor het tijdperk van de globalisering(7),
– gezien zijn resolutie van 13 september 2011 over een doeltreffende grondstoffenstrategie voor Europa(8),
– gezien zijn resolutie van 24 mei 2012 over het efficiënt gebruik van hulpbronnen in Europa(9),
– gezien zijn resolutie van 14 juni 2012 over de "Toekomst van de Single Market Act"(10),
– gezien zijn resolutie van 23 oktober 2012 over kleine en middelgrote ondernemingen (kmo's): concurrentievermogen en zakelijke kansen(11),
– gezien zijn resolutie van 21 november 2012 over de gevolgen voor het milieu van de winning van schaliegas en schalieolie(12),
– gezien zijn resolutie van 21 november 2012 over industriële, energetische en andere aspecten van schaliegas en -olie(13),
– gezien zijn resolutie van 14 maart 2013 over het Stappenplan Energie 2050, een toekomst met energie(14),
– gezien zijn resolutie van 15 maart 2012 over een Routekaart naar een concurrerende koolstofarme economie in 2050 (15),
– gezien zijn resolutie van 21 mei 2013 over uitdagingen en kansen voor hernieuwbare energie in de Europese interne energiemarkt(16),
– gezien zijn resolutie van 21 mei 2013 over regionale strategieën voor industriegebieden in de Europese Unie(17),
– gezien zijn resolutie van 11 juni 2013 over sociale huisvesting in de Europese Unie(18),
– gezien zijn resolutie van 2 juli 2013 over de bijdrage van coöperaties aan de bestrijding van de crisis(19),
– gezien zijn debat van 4 februari 2013 naar aanleiding van de verklaring van de Commissie over het herstel van de Europese industrie tegen de achtergrond van de huidige moeilijkheden (2013/2538(RSP)),
– gezien de conclusies van de 3208e bijeenkomst van de Raad Concurrentievermogen van 10 en 11 december 2012 getiteld "Een sterkere Europese industrie om bij te dragen tot groei en economisch herstel",
– gezien het in opdracht van de Commissie opgestelde verslag getiteld "EU industrial structure 2011 - Trends and Performance" ("Industriële structuur van de EU 2011 - trends en prestaties") van 2011,
– gezien het verslag over de in opdracht van het Comité van de Regio's in april 2013 uitgevoerde studie over het Europa 2020-initiatief getiteld "Industriebeleid in een tijd van mondialisering",
– gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 18 juni 2013 over "Een sterkere Europese industrie om bij te dragen tot groei en economisch herstel – Actualisering van de mededeling van de Commissie over het industriebeleid"(20),
– gezien het advies van het Comité van de Regio's van 11 april 2013 inzake "Een sterkere Europese industrie om bij te dragen tot groei en economisch herstel"(21),
– gezien artikel 48 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie industrie, onderzoek en energie en de adviezen van de Commissie internationale handel, de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid, de Commissie interne markt en consumentenbescherming, de Commissie regionale ontwikkeling en de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid (A7-0464/2013),
A. overwegende dat de Europese industrie een niet eerder geziene crisis doormaakt en zich met tal van belemmeringen geconfronteerd ziet die haar concurrentievermogen aantasten;
B. overwegende dat de door de Europese Commissie voorgelegde cijfers ambitieus doch voorwaardelijk zijn, aangezien ze gekoppeld zijn aan tal van factoren die nog onvoldoende geïdentificeerd zijn;
C. overwegende dat de Europese industrie een sleutelrol speelt en een belangrijk onderdeel van de oplossing voor de crisis vormt;
D. overwegende dat de industriële concurrenten van Europa al jarenlang sterke industriële strategieën ontwikkelen;
E. overwegende dat de EU een strategie nodig heeft om de economische en financiële crisis aan te pakken en een impuls te geven aan een nieuwe economische dynamiek;
F. overwegende dat de Commissie moet worden geprezen vanwege het feit dat zij de aanzet geeft tot een industriebeleid met haar mededeling die ten doel heeft een industriële omslag tot stand te brengen;
G. overwegende dat de gezamenlijke toekomst van Europa als vestigingsplaats voor bedrijven in een moderniseringsoffensief ligt dat innovatiecentra versterkt en de ontwikkelingsachterstand van industrieel en structureel zwakke regio’s wegwerkt;
H. overwegende dat de verminderde beschikbaarheid van krediet een beperking vormt voor investeringen en zowel de innovatie als de invoering van nieuwe, efficiënte technologieën belemmert; overwegende dat een industriebeleid in Europa derhalve een robuuste financiële architectuur vereist die investeringen bevordert;
I. overwegende dat de financieringsvoorwaarden in Zuid-Europa strenger zijn, waardoor gerichte financieringsoplossingen nodig zijn;
J. overwegende dat de lidstaten zich zouden moeten baseren op methoden voor industriële herstructurering die in Europa en in andere landen tot successen hebben geleid;
K. overwegende dat de Commissie erop heeft gewezen dat de Europese industrie haar aantrekkelijkheid mogelijk zal herwinnen als gevolg van een verwachte afname van de wereldwijde loonverschillen;
L. overwegende dat het scheppen van betere algemene omstandigheden voor een Europees industriebeleid de verwezenlijking en effectieve werking van de interne markt van de EU in het kader van een sociale markteconomie inhoudt;
M. overwegende dat Europa de hoogste prioriteit moet geven aan het veiligstellen van de productiesectoren en de knowhow en tegelijkertijd de industrie in staat moet stellen haar mondiale concurrentievermogen te herwinnen;
N. overwegende dat de energiekosten voor de industrie en de toenemende verschillen in energieprijzen tussen Europa en andere industrielanden (met name de Verenigde Staten) een steeds belangrijker rol zullen spelen indien niet naar behoren op de huidige ontwikkelingen wordt gereageerd;
O. overwegende dat, gezien de mondiale uitdagingen, energie- en hulpbronnenefficiëntie de kern moeten vormen van de inspanningen gericht op vernieuwing van de Europese industriesector wil de Europese industrie in de toekomst concurrerend blijven;
P. overwegende dat de EU behoefte heeft aan een aanpak van het industrieel beleid waarin concurrentievermogen, duurzaamheid en fatsoenlijk werk worden gecombineerd om de voornaamste maatschappelijke uitdagingen aan te pakken;
Q. overwegende dat moet worden gegarandeerd dat het energie-, klimaat-, milieu-, industrie- en handelsbeleid van de EU op elkaar worden afgestemd om zo een goed evenwicht te vinden tussen de doelstellingen van het klimaat- en milieubeschermingsbeleid en de RISE-doelstellingen;
R. overwegende dat de arbeidsproductiviteit de afgelopen decennia veel meer is toegenomen dan de hulpbronnenproductiviteit, terwijl uit ramingen blijkt dat arbeidskosten minder dan 20 % van de productiekosten vertegenwoordigen, terwijl hulpbronnen 40 % uitmaken;
S. overwegende dat de EU tevens over een immense innovatiecapaciteit beschikt en dat zes lidstaten tot de top tien van de vijftig meest innovatieve landen ter wereld behoren;
T. overwegende dat het industriebeleid een belangrijke sociale dimensie heeft die van invloed is op alle lagen van de maatschappij;
U. overwegende dat voor een Europees industriebeleid een sterke beroepsbevolking noodzakelijk is, terwijl gemiddeld slechts 7 % van de laaggeschoolde beroepsbevolking een opleiding heeft gevolgd;
Een strategie voor de opleving van de industrie voor een duurzaam Europa (RISE-strategie): Beginselen, doelstellingen en governance
1. is verheugd over de speciale aandacht van de Commissie voor het industriebeleid, aangezien deze aandacht van wezenlijk belang is voor de economische ontwikkeling en het concurrentievermogen en om de welvaart op lange termijn te waarborgen en het probleem van de werkloosheid op te lossen, gezien het feit dat één op de vier banen door de industrie wordt gecreëerd, die werk biedt aan rond 34 miljoen mensen; onderstreept dat het industriebeleid de zwakke punten van de Europese economie moet aanpakken, zoals het gebrek aan investeringen in O&O, de ontwikkeling van de energieprijzen, bureaucratische rompslomp of de moeilijke toegang tot financiering; wijst erop dat de industrie goed is voor 80% van de uitgaven op het gebied van O&O en dat industriële goederen bijna 75% van de Europese uitvoer uitmaken; benadrukt dat de industrie verantwoordelijk is voor een groot deel van de waardecreatie in de economie en dat elke arbeidsplaats in de industrie bovendien circa twee extra arbeidsplaatsen in de toeleverings- en dienstensector oplevert;
2. benadrukt dat de toekomstige industriële kracht van Europa ligt in een strategie voor de opleving van de industrie voor een duurzaam Europa (Renaissance of Industry for a Sustainable Europe – RISE), die technologische, zakelijke, financiële, ecologische en sociale innovatie nastreeft met het oog op een derde industriële revolutie en tevens een efficiëntiestrategie omvat die gericht is op de herindustrialisering van Europa en de versterking van de Europese economie als geheel en als antwoord dient op de toenemende sociale uitdagingen; voert aan dat de RISE-strategie nieuwe markten, onder meer voor nieuwe en innovatieve producten en diensten, kan creëren en nieuwe bedrijfsmodellen en creatieve ondernemers en ondernemingen, nieuwe banen en fatsoenlijk werk kan voortbrengen, hetgeen leidt tot een industriële vernieuwing met economische dynamiek, vertrouwen in de economie en economisch concurrentievermogen; is ervan overtuigd dat het behoud van sterke productiesectoren en knowhow een van de belangrijkste prioriteiten vormt en dat open markten, de beschikbaarheid van energie en grondstoffen alsook innovatie, een efficiënt gebruik van energie en hulpbronnen hoofdpijlers van een dergelijke concurrentiestrategie zijn; wijst erop dat een betrouwbare toekomstgerichte infrastructuur op het gebied van vervoer, energieproductie en –distributie en telecommunicatie eveneens van groot belang is;
3. is van mening dat de RISE-strategie moet worden verankerd in een milieuverantwoorde en sociale markteconomie overeenkomstig de beginselen van ondernemerschap, eerlijke concurrentie, het langetermijndoel van een internalisering van externe kosten, een verantwoord financieel beleid en milieubewuste economische kaderregelingen; stelt dat het industriebeleid van de Europese Unie moet stroken met een visie die is gebaseerd op innovatie, duurzaamheid en concurrentievermogen die gericht is op een versterking van productiesectoren, knowhow en de kringloopeconomie; merkt op dat de industrie en ondernemingen een cruciale rol spelen doordat zij duurzaamheid bevorderen en wijst op het belang van transparantie in de toeleveringsketens;
4. benadrukt dat er voor de RISE-strategie een kortetermijnagenda voor het veiligstellen van het productieapparaat en de knowhow nodig is om een antwoord te bieden op de dringende uitdagingen (overcapaciteit in de productie, herstructureringen, oneerlijke concurrentie) in bepaalde sectoren, alsook een stappenplan en een tijdschema binnen een langetermijnkader dat is gebaseerd op een benadering met duidelijke en vaste doelstellingen, wettenschappelijk onderbouwde indicatoren en op een levenscyclus- en kringloopeconomiebenadering die ertoe bijdraagt dat investeringen in de richting van creativiteit, vaardigheden, innovatie en nieuwe technologieën worden geleid, prikkels voor dergelijke investeringen biedt en de modernisering, de duurzaamheid en het concurrentievermogen van de industriële basis van Europa bevordert door een op de waardeketen gericht beleid dat ondernemingen van elke mogelijke omvang omvat, voldoende aandacht besteedt aan de industriële basissectoren en bijdraagt tot het behoud van de productieketen in Europa; is van oordeel dat een dergelijke modernisering zowel op sleutelindustrieën als op nieuwe industrietakken gebaseerd moet zijn en gericht moet zijn op groei, in overeenstemming met de beginselen van duurzame ontwikkeling;
5. benadrukt dat het industriebeleid alle beleidsdomeinen integreert die een impact hebben op de industrie; erkent dat het industriebeleid de voornaamste maatschappelijke en milieu-uitdagingen van de Europa 2020-strategie en de bijbehorende doelstellingen en streefdoelen, waaronder toekomstige doelen op het gebied van energie, hulpbronnen, werkgelegenheid, de industrie en het klimaat, moet aanpakken en doeltreffend in het Europees semester en de nationale hervormingsprogramma’s moet worden geïntegreerd om de nodige randvoorwaarden voor investeringen te creëren en banen van goede kwaliteit te scheppen, met name voor jongeren; verzoekt de Commissie haar communicatie over haar verbintenissen ten behoeve van het industriebeleid te verbeteren, teneinde het vertrouwen van de investeerders, werknemers en burgers in het Europese optreden te herstellen;
6. stelt vast dat het aandeel van de Europese industrie in het gemeenschappelijk Europees bruto binnenlands product (BBP) in 15 jaar tijd van 20 naar 15% is gedaald;
7. is van mening dat de RISE-strategie ambitieuze en realistische industriële doelen moet nastreven; merkt op dat voor het kerndoel van 20% jaarlijks 400 000 nieuwe industriële banen zouden moeten worden gecreëerd; is sterk voorstander van de doelstelling van 20% en meent dat deze als richtinggevend doel moet worden beschouwd dat aansluit bij de 20-20-20-doelstellingen van de EU;
8. is van mening dat deze streefdoelen de nieuwe realiteiten in de industrie moeten weerspiegelen, zoals de integratie van verwerkende activiteiten en dienstverlening ("manu-services") en de omschakeling op een gegevensgestuurde economie en productie met toegevoegde waarde; verzoekt de Commissie in dit verband haar werkzaamheden met betrekking tot doelen te evalueren en te onderbouwen en de indeling van industriesectoren te herzien;
9. onderstreept dat de activiteiten van de industriële sectoren het mogelijk maken om crises te doorstaan, ook vanwege de diensteneconomie die zij rond hun productie ontwikkelen;
10. verzoekt de Commissie haar engagement om indicatoren op te stellen om het herindustrialiseringsproces te controleren en te evalueren, na te komen; onderstreept het feit dat deze indicatoren niet alleen kwantitatief, maar ook kwalitatief van aard moeten zijn, om ervoor te zorgen dat het proces in kwestie duurzaam is en dat het verenigbaar is met de bescherming van het milieu;
11. verwacht dat de RISE-strategie, mits naar behoren ten uitvoer gelegd, voor een opleving van de industrie en een terugkeer van de industriële productie naar de EU kan zorgen, waarbij aandacht dient te worden besteed aan het beheer van toeleveringsketens en rekening moet worden gehouden met specifieke regionale en lokale industrieculturen;
12. benadrukt dat de RISE-strategie alleen succes zal hebben indien deze wordt ondersteund door een passend, duidelijk en voorspelbaar macro-economisch kader onder vermijding van tegenstrijdig beleid, en door de noodzakelijke begrotingsmiddelen om publieke en particuliere investeringen aan te trekken en het wereldwijde concurrentievermogen van de EU te bevorderen; betreurt dat momenteel in de EU een macro-economisch beleid wordt gevoerd dat niet voldoende toegang biedt tot kapitaal voor investeringen en innovatie, in het bijzonder voor kmo's, en zodoende niet strookt met het industriebeleid; verlangt in dit verband een Europese strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei en betreurt de bezuinigingen van de Raad op rubriek 1A van het meerjarig financieel kader (MFK), met name op Horizon 2020, COSME en de financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen; verzoekt de lidstaten de financiële kracht van die programma’s aanzienlijk te vergroten;
13. onderstreept dat de schepping van een eigen inkomstenbron voor de Europese begroting een positief effect zou kunnen hebben op de herindustrialisering van Europa;
14. benadrukt dat het industriebeleid van de EU duidelijk gedefinieerd moet worden, aangezien er in de EU en in de lidstaten op dit moment sprake is van diverse uiteenlopende praktijken en tendensen op het gebied van industriebeleid;
15. juicht de transversale aanpak van het industriebeleid van de Commissie toe en onderstreept het belang van een holistische aanpak die samenhangend is en wordt gecoördineerd op gebieden waar alle andere beleidsdomeinen (zoals concurrentie, handel, energie, milieu, innovatie, structuurfondsen, de interne markt enz.) rekening houden met de doelstellingen van de RISE-strategie; herinnert in dit verband aan de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (EGKS) die bewijst dat een geïntegreerde en innovatieve aanpak op het gebied van het industriebeleid succesvol kan zijn en dat een dergelijke aanpak groei en werkgelegenheid creëert, zijn eigen integratie en het sociaal partnerschap bevordert; is van mening dat de RISE-strategie eerder op een horizontaal dan op een verticaal concept voor het industriebeleid moet worden gebaseerd; is van mening dat bij sectorspecifieke maatregelen de nodige aandacht moet worden besteed aan de industriële basissectoren, maar dat zij tegelijkertijd een stimulerend effect moeten hebben op waardeketens en activiteitenclusters met een groot groeipotentieel en verband moeten houden met sectorale specialisatie ter bevordering van hightechstrategieën en op een hoge toegevoegde waarde gerichte strategieën alsook van innovatie, vaardigheden, ondernemerschap, werkgelegenheid en, creativiteit; neemt in dit verband nota van de sectorale strategieën voor de automobielindustrie (Cars 2020) en de staalindustrie (Actieplan voor staal) en verzoekt de Commissie deze strategieën met de nodige maatregelen te ondersteunen; roept de lidstaten en de Commissie op voldoende aandacht te besteden aan sectoren die over een gedegen knowhow beschikken, sterk in O&O investeren en veel toegevoegde waarde creëren, ook op het gebied van procesinnovatie;
16. raadt de Commissie om per sector de toegevoegde waarde van de Europese industriële productie in de mondiale productieketens diepgaand te onderzoeken, teneinde te bepalen in hoeverre de industriële sectoren in de afzonderlijke lidstaten zijn verankerd, en om op efficiëntere wijze een gemeenschappelijke strategie ter bescherming van de Europese industriële belangen te ontwikkelen;
17. is van mening dat in de EU een intelligente samenwerking tussen de particuliere sector en overheidsinstellingen nodig is teneinde de vorming van waardeketens in de EU te bevorderen;
18. benadrukt dat het toekomstige cohesiebeleid deel zal uitmaken van de voornaamste EU-instrumenten om industriële innovatie middels slimme specialisatie te bevorderen teneinde de uitdagingen in verband met duurzame energie, klimaatverandering en efficiënt gebruik van materiële en personele middelen het hoofd te bieden; is dan ook van mening dat steun uit hoofde van het toekomstige cohesiebeleid en de Europese structuur- en investeringsfondsen onontbeerlijk is voor de herindustrialisering van de EU en haar regio's door middel van een daadwerkelijk modern, inclusief, duurzaam, energiezuinig en uiterst concurrerend industriebeleid; verzoekt om een betere coördinatie en meer synergie tussen het cohesiebeleid en Horizon 2020-programma's teneinde regionale kweekvijvers voor innovatie te ontwikkelen en innovatie op regionaal niveau zoveel mogelijk te bevorderen;
19. is het met de Commissie eens dat het industriebeleid een doeltreffende, geïntegreerde governancestructuur moet hebben, met inbegrip van monitoring van de bedrijvigheid; herinnert aan de aanbeveling van het Europees Parlement in het verslag Lange over de industrie om een permanente taakgroep van de Commissie op het gebied van het industriebeleid in te stellen, bestaande uit relevante directoraten-generaal, die rekening houdt met de inbreng van de belanghebbenden en belast is met de coördinatie van en het toezicht op de tenuitvoerlegging van het beleid; benadrukt dat het Parlement regelmatig moet worden ingelicht over de ontwikkelingen op het gebied van het industriebeleid en verzoekt de Commissie jaarlijks verslag uit te brengen aan het Parlement over de vorderingen die met de RISE-strategie zijn gemaakt en over de mate waarin de doelstellingen met behulp van de beschikbare instrumenten worden verwezenlijkt; stelt voor dat de taskforces voor de prioritaire actiegebieden eveneens jaarverslagen publiceren; verzoekt de Commissie tevens de overcapaciteiten en herstructureringsuitdagingen van de Europese industrie te onderzoeken en in kaart te brengen om kortetermijnoplossingen voor te stellen, en vraagt de Commissie te waken over eventuele productie verplaatsingen van de productie naar landen buiten de Unie ('offshoring');benadrukt dat de RISE-strategie vraagt om een alliantie van en partnerschap met belanghebbenden uit verschillende takken van de industrie (met inbegrip van kmo's), vakbonden, de academische wereld en het maatschappelijk middenveld, zoals consumentenorganisaties en niet-gouvernementele organisaties; verzoekt de Commissie artikel 173, lid 2, van het Verdrag ten volle te benutten ter bevordering van de RISE-strategie en haar eigen middelen doeltreffender in te zetten; benadrukt dat de communicatie van de Unie over haar industriebeleid bestemd voor de burgers, en met name jongeren, moet worden verbeterd, teneinde het belang van de Europese industrie, haar banen en haar knowhow beter tot zijn recht te doen komen;
20. stelt zich op het standpunt dat de RISE-strategie gericht moet zijn op het scheppen van een aantrekkelijke concurrerende omgeving in Europa die investeringsstromen in de hele EU en al haar regio's, met name in het zuiden van Europa, op gang brengt om nieuwe groei te stimuleren, met name door slimme specialisatie en de vorming van clusters, waaronder transnationale en regionale clusters, en soortgelijke bedrijvennetwerken;
21. prijst het werk van vicevoorzitter Tajani bij de nauwere coördinatie van het industriebeleid met de Raad Concurrentievermogen; erkent dat een industriebeleid voor RISE een gemeenschappelijke basis voor de EU dient te vormen, maar benadrukt dat een dergelijk beleid rekening moet houden met de verschillende nationale en regionale omstandigheden en dat moet worden gezorgd voor coördinatie tussen dit beleid en het industriebeleid van de lidstaten; is voorstander van een sterkere Raad Concurrentievermogen die in samenwerking met de Commissie bijdraagt tot de verticale coördinatie van het beleid op Europees niveau en op het niveau van de regio’s en de lidstaten; wijst erop dat onder meer slimme regelgeving en vermindering van de bureaucratie essentiële voorwaarden zijn voor industriële groei;
22. is van mening dat de verschillende lokale en regionale overheden volledig moeten worden betrokken bij en op gecoördineerde wijze moeten bijdragen aan het herindustrialiseringsproces door prioriteiten vast te stellen, kansen voor en sterke punten van de industrie op hun grondgebied aan te wijzen en de ontwikkeling van het mkb te stimuleren; brengt in herinnering dat kmo's een troef in handen hebben aangezien zij over de juiste omvang en voldoende reactievermogen beschikken om op de veranderingen in te spelen, maar dat zij ook het zwaarst zijn getroffen door de crisis; verzoekt de Commissie en de lidstaten specifieke programma's ter ondersteuning en begeleiding van kmo's in te voeren en hen te helpen om op hun activiteitengebied een industriële voortrekkersrol te spelen; verwelkomt de werkzaamheden die het Comité van de Regio's heeft uitgevoerd en het werk van de Commissie met betrekking tot strategieën voor slimme specialisatie voor de stroomlijning van de EU-financiering met het oog op de Europa 2020-doelstellingen;
23. dringt er bij de lidstaten op aan om in geval van mogelijke wijzigingen van de Verdragen een gemeenschappelijk industrieel beleid op te stellen met vergelijkbare ambities en middelen als het gemeenschappelijk landbouwbeleid, wat heus transnationaal overleg inhoudt met het oog op de ontwikkeling van een gemeenschappelijke strategie met aanzienlijke financiële middelen en instrumenten voor marktregulering die overeenkomen met die waarover de overige grote mondiale handelsgebieden beschikken, bijvoorbeeld in de vorm van een monetair instrument of regels betreffende staatssteun die zijn afgestemd op de behoeften van onze industrie, met eerbiediging van het internationale recht;
24. is verheugd dat de Commissie aandacht heeft voor producenten, met name industriële, en niet alleen voor consumenten;
25. betreurt het feit dat maatregelen ter bestrijding van loon- en sociale dumping, ter bevordering van de participatie van werknemers en ter herstructurering in het Commissievoorstel ontbreken;
Een offensief op het gebied van innovatie, efficiëntie en duurzame technologie
26. benadrukt dat een strategie voor innovatie, efficiëntie en nieuwe technologie, met inbegrip van technologie, in combinatie met nieuwe bedrijfsmodellen, creativiteit en geavanceerde productieprocessen, de industriële basis van de EU kan doen herleven en moderniseren om zo haar regionale en wereldwijde concurrentievermogen te verhogen; is van mening dat innovatie over de hele linie, rekening houdend met alle belanghebbenden, moet worden bevorderd, van innovatie op de werkvloer en niet-technische innovatie tot hoogtechnologisch O&O in onderzoekslaboratoria; merkt in dit verband op dat werknemers proactief bij het innovatieproces moeten worden betrokken om zo de ontwikkeling van innoverende bedrijven te stimuleren die in economisch, sociaal en ecologisch opzicht een leidende positie innemen; onderstreept dat het nodig is de juiste randvoorwaarden te creëren en is van oordeel dat het van fundamenteel belang is voorwaarden te creëren die bevorderlijk zijn voor het functioneren en het concurrentievermogen van ondernemingen; is van mening dat de kennisbasis van Europa moet worden versterkt, dat de versnippering moet worden tegengegaan door in de wetenschap en in het onderwijs uitmuntende prestaties te stimuleren, dat de voorwaarden moeten worden geschapen om goede ideeën om te zetten in verhandelbare producten en dat de toegankelijkheid van financiering voor innovatieve bedrijven moet worden verbeterd, zodat er een voor innovatie gunstige omgeving wordt gecreëerd en de sociale en geografische ongelijkheid wordt opgeheven door de verspreiding van de verworvenheden van innovatie over de gehele Europese ruimte; benadrukt dat in dit verband met name rekening moet worden gehouden met het jaarlijkse innovatieverslag van de Commissie ('Scorebord voor de Innovatie-Unie 2013'), dat laat zien op welke wijze innovaties van invloed zijn op de bevordering van het duurzame concurrentievermogen, een vergelijkende beoordeling van de prestaties inzake onderzoek en innovatie van de lidstaten biedt en de relatieve sterke en zwakke punten van hun onderzoeks- en innovatiesystemen aantoont;
27. is van mening dat de onderzoeks- en innovatiefondsen van de EU als katalysator moeten fungeren en in combinatie met verschillende Europese, nationale en regionale instrumenten en fondsen moeten worden gebruikt; ondersteunt de oprichting van publiek-private partnerschappen (PPP's) in het kader van Horizon 2020 en verzoekt de Commissie voor voldoende hefboomwerking te zorgen om investeringen vanuit de particuliere sector aan te trekken;
28. is verheugd over het feit dat 4 % van de middelen wordt geïmplementeerd middels een specifiek mkb-instrument in het kader van het Horizon 2020-programma;
29. is verheugd over de speciale aandacht van de Commissie voor ecodesign, herbruikbaarheid met 'cradle-to-cradle'-specificaties, de nieuwe duurzaamheidscriteria voor producten en productiemethoden en hulpbronnenefficiëntie in het kader van het concept van de kringloopeconomie; pleit ervoor dat bij wetsontwerpen en studies naar efficiënt hulpbronnengebruik rekening wordt gehouden met de duurzaamheid van hulpbronnen volgens de criteria efficiëntie, rentabiliteit en effecten op de lange termijn; verzoekt de Commissie het denken in termen van levenscycli verder te stimuleren door middel van een geïntegreerd productbeleid dat zich richt op de gehele levenscyclus van een product (‘cradle-to-cradle’-benadering);
30. verwelkomt de actiegebieden van de Commissie en mogelijke PPP's; is echter bezorgd dat onvoldoende rekening is gehouden met grote ontwikkelingen op het gebied van gegevens en informatie- en communicatietechnologie (ICT); is van mening dat breedbanddiensten van essentieel belang zijn voor de ontwikkeling van de EU-industrie, en kunnen bijdragen aan de economische groei en de werkgelegenheid in de EU, en dat investeren in de breedbandinfrastructuur derhalve een prioriteit van de EU moet blijven, om breedbandnetwerken met hoge capaciteit en netwerken met optische vezelkabels te kunnen ontwikkelen; vraagt de Commissie de vorming van clusters in alle actielijnen te ondersteunen en synergieën en overloopeffecten hiertussen te bevorderen;
31. benadrukt dat ICT een centrale rol speelt bij de overschakeling op een duurzame economie op gebieden als dematerialisatie, eco-monitoring, efficiëntie van vervoer en logistiek, e-diensten en gezondheidszorg; is ingenomen met de nieuwe Europese industriestrategie voor elektronica, die erop gericht is de chipproductie in de EU te verdubbelen tot 20 % van de wereldwijde productie; dringt aan op de verdere bevordering van de invoering van ICT in traditionele industriesectoren en de ontwikkeling van nieuwe digitale producten en diensten die bijdragen tot de doelstellingen van duurzame ontwikkeling;
32. is verheugd over het actiegebied met betrekking tot geavanceerde productieprocessen; is van mening dat PPP's zoals SPIRE hiervoor bevorderlijk zouden zijn; is van mening dat het tegen 2016 opzetten van een kennis- en innovatiegemeenschap op het gebied van productie met toegevoegde waarde een prioriteit vormt; verzoekt de Commissie de ervaringen van het EPEC (het Europees PPP-expertisecentrum van de EIB) mee te nemen bij toekomstige PPP's; moedigt de Commissie aan ook tussen lidstaten, industriële sectoren en onderzoeksinstituten synergieën tot stand te brengen op het gebied van geavanceerde productieprocessen; verzoekt de Commissie na te gaan in hoeverre het National Network for Manufacturing Innovation van de VS als model kan fungeren;
33. is ingenomen met het actiegebied "slimme netwerken" en is van mening dat het dienstig zou zijn om de reikwijdte van dit actiegebied te vergroten en het met verdere voorstellen uit te breiden; doet de aanbeveling dat de activiteiten daarbinnen zich ook moeten richten op de aspecten van een adequate energie-infrastructuur, energieopslag en reservecapaciteit die door de Commissie genoemd zijn, zoals een hoogrendabel elektriciteitsnetwerk met interconnectoren dat bijdraagt aan de voltooiing van de interne energiemarkt en waarmee gebruik kan worden gemaakt van duurzame energiebronnen zoals windmolens op zee, en een technologisch hoogwaardige digitale infrastructuur;
34. verzoekt de Commissie een voorstel te doen voor de ontwikkeling van een beleid voor clusters en clusternetwerken met het oog op de samenwerking, met name in de waardeketens, tussen onderling verbonden ondernemingen, toeleveranciers, dienstverleners, universiteiten en onderzoekscentra, dat tevens bevorderlijk is voor het ontstaan van clusters op organische wijze 'van onderop' passend bij de behoeften van ondernemingen of onderzoeksbehoeften; benadrukt het belang van de instelling van transnationale clusters, met name om structureel zwakkere regio's te integreren in de Europese industriële waardeketen, op basis van EU-brede concurrentie waarbinnen deelname van ondervertegenwoordigde landen/regio’s wordt gestimuleerd en zorg wordt gedragen voor de overdracht van knowhow tussen de onderzoekscentra van alle lidstaten; is van mening dat het van cruciaal belang is dat dit aspect in het regionale industriebeleid wordt geïntegreerd; merkt op dat de Commissie ook voldoende aandacht moet besteden aan de ondersteuning van bestaande clusters; moedigt de Commissie aan om clusters op het gebied van hulpbronnenefficiëntie door middel van het toekomstige groene actieplan voor het mkb in te stellen;
35. is verheugd over de strategie voor sleuteltechnologieën waarbij de EU een groot concurrentievoordeel heeft en dit mogelijk kan vergroten gezien haar sterke onderzoeksbasis, maar is van mening dat grotere inspanningen nodig zijn wat betreft het benutten van de resultaten, om dit verwachte concurrentievoordeel te concretiseren; ondersteunt de voorgestelde acties ter verbetering van de coördinatie en de synergieën tussen beleidsmaatregelen en instrumenten, waaronder Horizon 2020, de EIB, de structuurfondsen en andere publieke en private fondsen van de EU; is verheugd over initiatieven ter versterking van clusterspecifieke acties in verband met sleuteltechnologieën en grotere transregionale samenwerking; verzoekt de Commissie het creëren van gesloten verkoopcircuits voor individuele consortia of individuele ondernemingen te vermijden; merkt op dat de financiering van onderzoeksinfrastructuur ten goede moet komen aan en gebruikt moet kunnen worden door zo veel mogelijk actoren;
36. verzoekt de Commissie tot het ontwikkelen van communicatienetwerken naar het voorbeeld van de Smart Cities door samenwerking tussen regio’s en steden te bevorderen waarbij gebieden ontstaan voor een gemeenschappelijk beheer van diensten en de efficiënte productie en consumptie van energie, en waarbij, om een voorbeeld te noemen, de energetische herwaardering de constructie bevordert van gebouwen met een groot technologisch potentieel en een laag energieverbruik;
37. constateert dat de onderzoeks- en innovatieprogramma’s van de Commissie overwegend gericht zijn op 'technology push'; is van mening dat er een algemene behoefte is aan versterking van maatregelen en activiteiten op basis van door de markt gedreven innovatie ('market pull'), die zich lenen om oplossingen effectief op de markt te brengen;
38. verzoekt de Commissie beleidsinstrumenten voor de aanbodzijde te koppelen aan beleidsinstrumenten voor de vraagzijde, door het oprichten van innovatiepartnerschappen (zoals die met betrekking tot "intelligente steden", "actief ouder worden" en "grondstoffen") en het ontwikkelen van "leidende markten", die erop gericht zijn de acceptatie op de markt van nieuwe producten en diensten te bevorderen die tegemoet komen aan de vragen uit de samenleving;
39. verzoekt de Commissie een strategie te ontwikkelen waarmee Europa talent uit het buitenland kan aantrekken en tegelijkertijd relaties kan onderhouden met Europees toptalent in het buitenland; benadrukt dat het belangrijk is om in verbinding te staan met gemeenschappen van EU-emigranten en hen aan te moedigen hun kennis en hun connecties te gebruiken voor zakelijke kansen in de EU;
40. is van mening dat de aansporing van duurzame vormen van toerisme en van de consumptie van lokale producten een stimulans kan geven aan het herstel van landbouw- en artisanale activiteiten en aan de lokale verspreiding van micro-ondernemingen en een belangrijke economische springplank kan vormen die het economisch herstel kan helpen en tegelijkertijd ervoor kan zorgen dat het milieu goed wordt beheerd, dat cultuur en menselijke nederzettingen worden beschermd en dat erosie en landverschuiving worden voorkomen;
41. is van mening dat de sector van de biowetenschappen van strategisch belang is voor de Europese Unie vanwege zijn innovatiepotentieel, zijn positie in de Europese industriële productie, zijn inbreng in termen van directe en indirecte banen en zijn exportpotentieel;
42. is van oordeel dat de EU met het oog op de ontwikkeling van haar industriebeleid politieke keuzes moet maken en haar inspanningen moet richten op strategische sectoren die op de maatschappelijke uitdagingen inspelen door op de Europese knowhow te steunen; moedigt zo de Europese Commissie aan om een strategische agenda op te stellen voor de Europese biowetenschappelijke industrie, zoals vermeld in haar mededeling getiteld "Een sterkere Europese industrie om bij te dragen tot groei en economisch herstel – Actualisering van de mededeling over het industriebeleid";
Voltooiing van de interne markt en openstelling van de externe markten voor de RISE-strategie
43. benadrukt dat de Europese interne markt een centrale rol speelt als thuismarkt voor de Europese industrie en dat er een strategie voor de interne markt moet worden ontwikkeld die vraaggestuurde innovatie bevordert, om de acceptatie van nieuwe technologieën te bevorderen en daarmee het creëren van nieuwe markten, bedrijfsmodellen en bedrijfssectoren te ondersteunen; onderstreept dat dit met name van groot belang is als het gaat om de marktintroductie van de resultaten van O&O; benadrukt dat voorspelbare regels en normen op de interne markt – en de doeltreffende toepassing daarvan in de lidstaten – ertoe bijdragen bedrijven degelijke vooruitzichten te verschaffen; verzoekt de Commissie en de lidstaten om de eengemaakte markt voor goederen, energie, telecommunicatie, vervoer en groene producten (zoals door de Commissie in haar initiatief uiteengezet) en voor durfkapitaal zo snel mogelijk te voltooien en het vrije verkeer van onderzoekers, wetenschappelijke kennis en technologie te waarborgen; wijst erop dat het niet voltooien van de interne markt een obstakel vormt voor groei en verzoekt de Commissie om onderzoek naar de impact van de crisis op de interne markt te doen en de kostenverschillen in de EU aan te pakken die voor Europese bedrijven tot een concurrentienadeel ten opzichte van hun concurrenten uit derde landen kunnen leiden; waarschuwt voor het gevaar van concurrentievervalsing tussen de lidstaten als gevolg van de versnippering van de interne markt; vraagt dat de Europese Unie haar samenwerking op het gebied van arbeidsrecht en belastingvoordelen versterkt; dringt er bij de Commissie op aan het gebruik van het ‘Made in Europe’-merk te stimuleren, om de positie van de interne markt en van producten uit Europa te versterken;
44. is verheugd over het voornemen van de Commissie om een horizontaal actieplan te ontwikkelen om de vraag naar innovatieve goederen en diensten te stimuleren; verzoekt de Commissie te volharden in het onderzoek naar de levenscyclus van producten, van grondstoffen tot recycling, teneinde vorderingen te maken bij de invoering van efficiëntiebenchmarks voor producten, waarbij rekening wordt gehouden met de kosteneffectiviteit en het innovatiepotentieel;
45. benadrukt dat overheidsopdrachten een drijvende kracht achter innovatie moeten zijn; herinnert eraan dat overheidsopdrachten integrerend deel uitmaken van het industriebeleid van onze handelspartners; is van mening dat de richtsnoeren voor staatssteun het concurrentievermogen van onze industrie ook moeten versterken door goede praktijken en voorbeelden van onze handelspartners over te nemen, de Europese samenwerking te bevorderen en open te staan voor beleidsmaatregelen die innovatie stimuleren; is van mening dat normalisatie en het toekennen van een milieukeurmerk alsook maatschappelijk verantwoord ondernemen, ook met betrekking tot geïmporteerde goederen, een belangrijke rol spelen bij de bevordering van de acceptatie van nieuwe technologieën; roept de Commissie op prioriteit te geven aan activiteiten ter ondersteuning van normalisatie en interoperabiliteit voor nieuwe opkomende producten, diensten en technologieën, als pijler onder de Europese interne concurrentie en kansen op internationaal handelsgebied;
46. onderkent dat markttoezicht een cruciale pijler is voor het waarborgen van de veiligheid en kwaliteit van producten binnen de interne markt; is ingenomen met het door de Commissie voorgestelde wetgevingspakket betreffende productveiligheid en markttoezicht, waarbij wordt benadrukt welk belang de oorsprongsvermelding kan hebben, niet alleen voor consumenten, maar ook met het oog op een transparanter beleid voor binnenlandse en buitenlandse handel; verzoekt de Commissie de kracht en de efficiëntie van internet te gebruiken bij haar werk met betrekking tot het markttoezicht en mensen de mogelijkheid te geven deel te nemen door gegronde feedback over producten te verschaffen; benadrukt tevens het belang van goed functionerende consumentenbescherming in de Unie;
47. benadrukt dat de voltooiing van de interne digitale markt een belangrijk onderdeel van de industriestrategie van de EU is; benadrukt nogmaals het belang van het digitaliseren van de interne markt en het ontwikkelen van e-handel binnen de interne markt voor het mkb; is van mening dat de digitale markt voor nieuwe informatietechnologieën een mogelijkheid voor industriële ontwikkeling vormt die nog ten volle benut moet worden en waarvoor Europa de nodige kennis in huis heeft; onderstreept de dwingende noodzaak het normalisatiebeleid van de EU inzake ICT af te stemmen op de markt- en beleidsontwikkelingen, met als doel de Europese beleidsdoelstellingen te verwezenlijken waarbij interoperabiliteit essentieel is, zoals elektronisch zakendoen, e-handel, e-freight en intelligente vervoerssystemen (ITS), enz.;
48. benadrukt dat de voltooiing van de interne digitale markt een belangrijk onderdeel zou moeten zijn van de industriestrategie van de EU; benadrukt dat voor online- en offlinemarkten een vergelijkbaar regelgevend kader van toepassing moet zijn, teneinde eerlijke concurrentie te garanderen en de consument te beschermen;
49. staat achter de erkenning door de Europese Commissie van een sectorale economische definitie voor de geavanceerde culturele en creatieve sectoren, waarmee de bovenste segmenten van verschillende markten van producten en diensten horizontaal worden bestreken en waarbij wordt uitgegaan van specifieke kenmerken als de inbreng van culturele en creatieve aspecten, de uitstraling van het product, de intellectuele eigendom, de productiekwaliteit, ontwerp en innovatie, marketing en de communicatie naar de consument; verzoekt de Commissie de specifieke aard te erkennen van de meest hoogstaande vakgebieden binnen de Europese industrie, die een groot aantal banen scheppen in Europa en aan de volgende vier criteria voldoen: creativiteit, perfectie, knowhow en scholing gedurende de gehele carrière;
50. is verheugd over het voornemen van de Europese Commissie om het concurrentievermogen van de sector kwaliteitsproducten, die goed is voor 3% van het bbp van de Europese Unie en meer dan 1,5 miljoen directe en indirecte banen genereert, te ondersteunen, en vraagt haar maatregelen uit te voeren om mogelijke tekorten aan vaardigheden in deze sector aan te pakken, teneinde specifiek Europese productiemethoden en kennis te beschermen;
51. stelt vast dat de Europese ijzer- en staalindustrie 50% van haar capaciteit gebruikt en dat de Europese staalproductie sinds 2008 met 25% is gedaald;
52. stelt vast dat de Europese automobielsector, die in 2007 nog zestien miljoen auto's produceerde, in 2013 een productie van nog geen twaalf miljoen auto's zal hebben gerealiseerd;
53. is van mening dat gezien de huidige economische en sociale crisis, publieke en particuliere investeringen een cruciaal element zijn van een brede strategie voor duurzame groei; steunt in dit verband de algehele hervorming van de regeling voor overheidssteun door de toepassing van een meer sociale en economische benadering en een grotere flexibiliteit van de mededingingsregels zoals opgenomen in de artikelen 101 en 102 VWEU; wijst nogmaals op het belang om meer aandacht aan de kwaliteit en de doeltreffendheid van overheidsuitgaven te besteden;
54. benadrukt dat binnen het industriebeleid de instrumenten van het concurrentiebeleid ten volle moeten worden benut om een eerlijk speelveld te creëren en concurrerende markten tot stand te brengen;
55. vraagt de Commissie te bepalen in hoeverre de weigering van een mondiaal opererend consortium om een onderdeel dat het besloten heeft te sluiten, over te dragen aan een andere potentiële opkopende groep, of aan een overheidsentiteit voor een tijdelijke publieke overname, in overeenstemming is met het Europese mededingingsrecht;
56. neemt kennis van het onderzoek van de Commissie naar de hervorming van de interne markt voor industriële producten; verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat deze normen verenigbaar zijn met de markt;
57. erkent het streven van de Commissie naar slimme regelgeving die erop is gericht de lasten voor de industrie te verminderen zonder de doeltreffendheid van de wetgeving te ondermijnen, en waartoe onder meer effectbeoordelingen, concurrentievermogenstests, geschiktheidscontroles ('fitness checks') en de kmo-test behoren, met name wat micro-ondernemingen en kmo's betreft, en erkent de noodzaak van een bestendige regelgeving ter bevordering van investeringen; is ervan overtuigd dat administratieve lasten en tegenstrijdige beleidsmaatregelen vaak een belemmering vormen voor het concurrentievermogen van industrieondernemingen en meent dat de inspanningen om dergelijke lasten te verminderen hoog op de politieke agenda moeten staan, en kijkt uit naar desbetreffende voorstellen van de Commissie die vergezeld gaan van concrete doelstellingen; spreekt zich uit voor samenhang in de wetgeving, een transversale regelgevingsaanpak, de vaststelling van prioriteiten en betere concurrentievermogenstests die een verplicht en integraal onderdeel van de richtsnoeren voor effectbeoordelingen moeten vormen; verzoekt de lidstaten de kmo-test en de betere concurrentievermogenstests ook op nationaal niveau toe te passen; is ingenomen met de inspanningen van de Commissie om de cumulatieve effecten van de wetgeving in de staalsector te beoordelen en verzoekt de Commissie de onderzoeksmethode verder uit te werken en de andere sectoren aan te wijzen die van een dergelijke aanpak zouden kunnen profiteren;
58. dringt erop aan de mogelijkheden van kennisgevingsprocedure 98/34/EG ruimer te benutten, en vraagt de lidstaten om bij de effectbeoordelingen die zij in het kader van de ontwikkeling van nationale wetgeving opmaken ook altijd specifiek naar het aspect concurrentievermogen te kijken, in het bredere kader van de "internemarkttest" waarop is aangedrongen in de resolutie van het Parlement van 7 februari 2013, die ook aanbevelingen aan de Commissie bevat met betrekking tot de governance van de interne markt;
59. roept op tot een snelle implementatie van de Small Business Act om het Europese mkb te ondersteunen; wijst op het belang van het Enterprise Europe Network voor de ondersteuning van het mkb bij grensoverschrijdende EU-handel; benadrukt dat kleine bedrijven moeten worden ondersteund en dat hulp moet worden geboden voor de ontwikkeling van kleine ondernemingen tot middelgrote en van kmo's tot grotere spelers, teneinde hun wereldwijde concurrentievermogen te verhogen; wijst erop dat het economisch van voordeel is wanneer ook samenwerkingsverbanden tussen bedrijven in sommige sectoren, zoals de defensie-industrie, worden opgezet om schaalvoordelen te bereiken en industriële projecten gezamenlijk uit te voeren;
60. beschouwt betere, goedkopere en snellere toegang van kmo's tot antidumpingprocedures als essentieel voor een doeltreffendere bescherming van kmo's tegen oneerlijke praktijken van handelspartners; verzoekt de EU hiermee rekening te houden bij de hervorming van haar handelsbeschermingsinstrumenten;
61. vraagt de EU haar industriële productie te valoriseren door preciezere informatie te verstrekken aan de consumenten, door de vermelding van de herkomst van de producten van de Unie en de producten die zijn ingevoerd uit derde landen, verplicht te stellen en door de geografische aanduidingen van Europese levensmiddelen in derde land en te laten naleven;
62. herinnert eraan dat de technologische ontwikkeling een gevoelige en fragiele sector is; is van mening dat intellectuele-eigendomsrechten (IER's) een essentieel onderdeel van een kenniseconomie en een goed industriebeleid zijn en dat zij innovatie en onderzoek kunnen bevorderen en de Europese industrie kunnen versterken; is in dit verband ingenomen met de ontwikkeling van een Europees eenheidsoctrooi en dringt er bij de lidstaten aan het eenheidsoctrooi onverwijld in te voeren; is van mening dat het proces dat heeft geleid tot de ontwikkeling van het eenheidsoctrooi moet worden opgenomen in de goede praktijken inzake het versterken van de integratie van de industrie en de interne markt; is bezorgd over het feit dat de huidige IER-regelgeving vaak niet voldoet aan de eis van de bevordering van innovatie; is van mening dat meer transparantie en innovatieve beheers- en licentiepraktijken snellere marktoplossingen kunnen opleveren; is ingenomen met het werk dat de Commissie in dit kader geïnitieerd heeft; vraagt de Commissie en de lidstaten om ook de bescherming van de intellectuele-eigendomsrechten te vergroten, met name om namaak en industriële spionage tegen te gaan; benadrukt dat er nieuwe bestuursstructuren en fora voor de bescherming van IER op internationaal niveau nodig zijn; dringt er bij de Europese Commissie op aan om op Europees niveau een strategie voor de bescherming van het beroepsgeheim in te stellen;
63. benadrukt het belang van het toezicht op de naleving van IER in de fysieke en digitale omgevingen voor de groei en werkgelegenheid in de Europese industrieën; is in dit verband ingenomen met de lopende herziening van het merkenstelsel van de EU, dat in potentie de bescherming van merken online, offline en binnen de gehele interne markt kan versterken;
64. steunt de huidige hervorming van het systeem van het merkenrecht die merken beter beschermt, online, offline en in de gehele interne markt en in het kader van de internationale handel;
65. is ingenomen met de erkenning van het probleem van octrooiclusters en octrooihinderlagen; ondersteunt de wijziging van het regelgevingssysteem ter bevordering van concurrentiebevorderende onderlinge licentieverlening of octrooipoolregelingen;
66. verzoekt de Commissie voorstellen te doen voor wetgeving die het voor Europese bedrijven mogelijk maakt in de EU generieke en biosimilaire geneesmiddelen te produceren tijdens de periode volgend op het aflopen van de octrooibescherming, waarin het aanvullend beschermingscertificaat (SPC) van toepassing is, zodat men voorbereidingen kan treffen om het middel onmiddellijk na het aflopen van het SPC op de markt te brengen of naar landen te exporteren waar geen octrooi of SPC van toepassing is; is van mening dat dergelijke bepalingen ertoe kunnen bijdragen dat het verplaatsen van de productie wordt voorkomen en werkgelegenheid in de EU wordt geschapen en tevens dat een eerlijk speelveld wordt gecreëerd tussen Europese ondernemingen en hun concurrenten in derde landen;
67. onderstreept dat de externe betrekkingen verder gaan dan de in het kader van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) ondertekende overeenkomsten en dat de EU en de lidstaten bij de uitwerking van de externe dimensie van het industriebeleid gemeenschappelijke standpunten moeten vastleggen om op internationaal niveau gelijke voorwaarden te garanderen;
68. wijst erop dat de Vice-voorzitter van de Commissie/de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid zich er in hun gezamenlijke mededeling van 7 februari 2013 getiteld "Strategie inzake cyberbeveiliging van de Europese Unie: Een open, veilige en beveiligde cyberspace"(22) op toeleggen industriële en technologische voorzieningen voor cyberbeveiliging te ontwikkelen en te bevorderen;
69. benadrukt de noodzaak om het concurrentievermogen van Europese bedrijven op de wereldmarkt te verbeteren; wijst op het belang van een handelsstrategie van de EU; vraagt de Commissie om haar handelsbeleid in het licht van de toegenomen concurrentie van de handelspartners van de EU te herzien teneinde te waarborgen dat het handels- en mededingingsbeleid van de Unie op de doelstellingen van het Europees industriebeleid wordt afgestemd en het innovatie- en concurrentiepotentieel van het Europese bedrijfsleven niet ondermijnt; verzoekt de Commissie om, samen met de vicevoorzitter/hoge vertegenwoordiger, een strategie te ontwikkelen voor het opnemen van adviescentra voor het mkb bij EU-missies; merkt op dat deze adviescentra zich rekenschap moeten geven van het werk van de Kamers van Koophandel en lering moeten trekken uit de ervaringen van de European Business Centers; vraagt de Commissie en de lidstaten om beter samen te werken in de begeleiding van Europese ondernemingen op buitenlandse markten; verzoekt hen bijzondere prioriteit te verlenen aan de voorzieningen ten behoeve van het mkb en de informatie voor het mkb te centraliseren door één loket in alle Europese gebieden op te richten; verzoekt de Commissie de verbeterde concurrentievermogenstest op te nemen in de effectbeoordeling van handelsovereenkomsten en de evaluatie van de cumulatieve effecten daarvan;
70. stelt vast dat de milieuverplichtingen die op de Europese industrie wegen, er in toenemende mate toe leiden dat Europese industriëlen buiten de Europese Unie investeren;
71. benadrukt het belang van sociale en milieunormen in bilaterale handelsovereenkomsten en multilaterale handelsbetrekkingen, om eerlijke en rechtvaardige handel en een wereldwijd gelijk speelveld te bewerkstelligen; verzoekt de Commissie bij de ondertekening van nieuwe of de herziening van bestaande handelsovereenkomsten te garanderen dat marktdeelnemers van binnen en buiten de EU aan dezelfde voorwaarden moeten voldoen; wijst erop dat de EU concrete verstoringen die de belangen van de Europese industrie schaden, serieus moet aanpakken en dat zij het beginsel van wederkerige handelsbetrekkingen geleidelijk dient in te voeren, met name waar het gaat om de toegang tot de markten voor overheidsopdrachten, en haar reactievermogen dient te verbeteren om de openstelling van de markten te bevorderen;
72. herinnert de Commissie eraan dat het lage salarisniveau en de beperkte milieubescherming nog altijd zeer belangrijke factoren zijn in het kader van de internationale mededinging en dat dringend moet worden gestreefd naar een harmonisering van de desbetreffende normen op het niveau van de strengste toepasselijke normen, om ervoor te zorgen dat de Unie werkelijk kan worden geherindustrialiseerd; verzoekt de Commissie in dit verband er via onderhandelingen voor te zorgen dat bindende toezeggingen op het gebied van werknemersrechten en milieubescherming in de vrijhandelsakkoorden met derde landen worden opgenomen;
73. neemt kennis van het voorstel van de Commissie om de handelsbeschermingsinstrumenten, die belangrijke pijlers vormen van het industriële beleid, te moderniseren; spreekt de hoop uit dat deze modernisering de doeltreffendheid ervan verhoogt; verzoekt de Commissie daarom deze instrumenten niet af te zwakken, de jure noch de facto, maar deze in plaats daarvan te versterken opdat de Europese ondernemingen, ongeacht hun omvang, efficiënter en sneller beschermd kunnen worden tegen onrechtmatige of oneerlijke handelspraktijken;
74. benadrukt dat, telkens wanneer de omstandigheden zulks rechtvaardigen, gebruik moet worden gemaakt van handelsbeschermende instrumenten jegens landen die zich niet houden aan de internationale handelsregels of de met de EU gesloten vrijhandelsovereenkomsten; en vraagt dat de toegang van het mkb tot antidumpingprocedures vereenvoudigd wordt en sneller en goedkoper wordt gemaakt opdat deze bedrijven zich beter tegen oneerlijke praktijken kunnen beschermen;
75. wijst op het centrale belang van onderzoek en innovatie voor het concurrentievermogen van Europese bedrijven op de wereldmarkten en onderstreept dat Europese ondernemingen beter moeten leren anticiperen op de behoeften van derde markten teneinde te voldoen aan de internationale vraag;
76. is van mening dat de Unie zich met het oog op de opleving van haar industrie de instrumenten moet verschaffen om:
–
een actiever antidumpingbeleid te voeren en onder meer met passende maatregelen te reageren op onrechtmatige exportsubsidies van sommige derde landen,
–
een waarachtig wisselkoersbeleid in te voeren ter verdediging van de Europese handelsbelangen,
–
te zorgen voor de toepassing van het beginsel van "eerlijke handel", dat berust op wederzijdse naleving van sociale, ecologische en culturele normen en normen die betrekking hebben op de eerbiediging van de mensenrechten in het internationale handelsverkeer;
77. verzoekt de Commissie haar beoordeling van handelsovereenkomsten aanzienlijk te verbeteren, met name de door haar verrichte effectbeoordelingen, en wel door daarbij rekening te houden met het concurrentievermogen van de industriële sector, door evaluaties achteraf uit te voeren en door analysen te maken van het gecumuleerde effect van alle overeenkomsten die reeds zijn gesloten of waarover wordt onderhandeld; erkent het belang van de start van het trans-Atlantische handels- en investeringspartnerschap (TTIP) voor het behalen van de Europese doelstellingen op het gebied van herindustrialisering, groei en werkgelegenheid en meent dat dit partnerschap ertoe kan bijdragen de uitvoer van Europese industrieproducten te vereenvoudigen en op te voeren, het concurrentievermogen van de Europese industrie door een verhoging van de internationale productienormen te verbeteren, alsook de invoerkosten van grondstoffen en bewerkte materialen voor de verwerkende bedrijven te verlagen; pleit ervoor om in het TTIP net als in andere handelsovereenkomsten een hoofdstuk op te nemen over energiekwesties die mogelijk gevolgen hebben voor de interne markt; verzoekt de Commissie om, door middel van de afschaffing van douanerechten, de markttoegang met betrekking tot diensten en investeringen te verbeteren, de samenwerking op het gebied van regelgeving te versterken, voor betere regelgeving op het gebied van overheidsopdrachten te zorgen en de bescherming van de intellectuele eigendom te waarborgen en deze doelstellingen actief na te streven in het kader van het mededingingsbeleid en ten aanzien van energie en grondstoffen; onderstreept dat de regelgeving moet worden gestroomlijnd en de regeldruk en de administratieve lasten moeten worden teruggedrongen, zoals beoogd met het TTIP, dat ten uitvoer moet worden gelegd met strikte inachtneming en bescherming van strenge sociale en milieunormen en de rechten van werknemers; onderstreept dat de uiteindelijke totstandkoming van het TTIP de mogelijkheid zal creëren van een brede economische ruimte, die vervolgens de betrekkingen van de EU kan versterken en een impuls kan geven aan de groei van directe buitenlandse investeringen in de EU;
78. verzoekt de Commissie het voorbeeld van de VS te bestuderen, waar vakbonden handelsklachten kunnen indienen, aangezien handelsverstoringen negatieve gevolgen voor de industrie en dus ook voor werknemers kunnen hebben, en verzoekt haar soortgelijke maatregelen voor de EU voor te stellen;
79. benadrukt het feit dat de keten van de industriële waardeschepping in Europa door toekomstige handelsverdragen, investeringsakkoorden en akkoorden over de intellectuele eigendom moet worden versterkt en dat daarom al in het mandaat een strategische oriëntatie in die zin moet worden opgenomen;
80. verzoekt de Commissie een Europese exportstrategie te ontwikkelen voor technologieën die efficiënt gebruikmaken van hulpbronnen en energie en voor daarmee samenhangende diensten, hetgeen onder andere diplomatie op het gebied van normalisatie inhoudt, om te zorgen dat Europese normen wereldwijd bevorderd worden;
81. wijst erop dat normen en technische regelgeving van cruciaal belang zijn om te waarborgen dat de EU voorop loopt in innovatieve sectoren, waaronder groene technologie; verzoekt de Commissie derhalve het vermogen van de EU te versterken om normen en internationale technische regels vast te stellen in innovatieve sectoren; dringt er verder op aan dat de Commissie de samenwerking met belangrijke derde landen verbetert – waaronder de opkomende landen – teneinde gezamenlijke normen en technische regels te kunnen vaststellen;
Financiering van de wederopleving van de industrie
82. erkent de beperkingen bij het verstrekken van leningen door banken en de negatieve gevolgen daarvan, met name voor het mkb; betreurt het dat deze blokkering ook van invloed is op de financieringsinstrumenten die de EU beschikbaar stelt en is van mening dat de Commissie de voor het beheer van die instrumenten verantwoordelijke financiële intermediairs dient te verzoeken om jaarverslagen in te dienen; is ingenomen met het Groenboek van de Commissie over financiering op lange termijn; benadrukt dat de robuustheid en de geloofwaardigheid van het Europese bankwezen moeten worden versterkt via Bazel III, een bankenunie en het ESM; benadrukt echter dat het van belang is dat de internationale partners van de EU de regels van Bazel III eveneens ten uitvoer leggen; wijst erop dat industriële investeringen traag verlopen; vraagt de Commissie en de lidstaten om het wetgevings- en het financieel kader te verbeteren om dit duidelijker en voorspelbaarder te maken, teneinde industriële investeringen aan te moedigen;
83. is van mening dat er naar nieuwe alternatieve en creatieve financieringsmogelijkheden moet worden gezocht, in het bijzonder wat betreft particuliere en aandelenfinanciering; merkt op dat het bevorderen van financiële kennis in dit verband ook een belangrijke rol speelt en dat deze kennis op school moet worden onderricht;
84. benadrukt het belang van financieringsmiddelen voor start-ups en kmo's zodat ondernemers over de middelen beschikken om innovatieve ideeën naar de markt te brengen;
85. is ingenomen met het initiatief van de Commissie om samen met de EIB gezamenlijke financiële instrumenten uit te werken en neemt nota van de door de Europese Raad tijdens zijn bijeenkomst van juni 2013 uitgesproken steun voor dit initiatief; is eveneens ingenomen met het feit dat de Commissie en de EIB voornemens waren de Europese Raad nog voor zijn bijeenkomst in oktober 2013 een uitvoerig verslag over de toepassing ervan voor te leggen met daarin kwantitatieve doelstellingen, instrumenten en een tijdschema;
86. verzoekt de Raad om onverwijld en in overleg met de Commissie en de EIB de parameters voor het ontwerp van zulke instrumenten vast te leggen om zo een aanzienlijk hefboomeffect te verwezenlijken; benadrukt dat die instrumenten vóór eind 2013 in werking dienen te treden;
87. is verheugd over de kapitaalverhoging van de EIB en de onlangs gepubliceerde richtsnoeren voor leningen, die gekoppeld zullen zijn aan een nieuwe emissieprestatienorm van 550 gram CO2 per kilowattuur (g/kWh); is van mening dat de EIB kan meewerken aan een oplossing voor de door de versnippering van de financiële markten in de EU veroorzaakte problemen; verzoekt de EIB de ontwikkeling van nieuwe, op de behoeften van de industrie afgestemde kredietmodellen te blijven onderzoeken; roept de EIB op uitvoering te geven aan zijn plan om de kredietverstrekking in de EU tussen 2013 en 2015 met meer dan 50% op te voeren;
88. wijst erop dat het subsidiariteitsbeginsel ertoe heeft geleid dat het fiscaal beleid in Europa zeer uiteenlopend is en dat er verschillende stelsels voor leningen en subsidies bestaan;
89. verzoekt de Commissie te onderzoeken op welke wijze de markt voor effecten op onderpand van activa, alsook alternatieve financieringsvormen met toereikend prudentieel toezicht kunnen worden ingezet om de financiering van het mkb te vergemakkelijken; wijst op de rol die zakenbanken en infrastructuurbanken kunnen spelen bij het investeren in door banken uitgegeven gestructureerde gedekte obligaties, waarbij deze investeringen worden gecombineerd met hogere doelstellingen inzake kredietverlening aan het mkb; is ingenomen met het voorstel voor privaat-private kredietpartnerschappen, waarin een verzekeraar en een bank samenwerken om korte- en langetermijnleningen te verstrekken;
90. s van mening dat het belangrijk is nieuwe innovatieve financieringsmodellen voor het mkb te bevorderen, met name voor kmo's met een groot groeipotentieel; wijst op de sterke opkomst van initiatieven op het gebied van crowdfunding in Europa en op de financiële en niet-financiële voordelen van deze wijze van financiering voor kmo's en ondernemers, zoals het verwerven van middelen voor startende ondernemingen, productvalidatie, klantenfeedback, en een stabiele en stevige aandeelhoudersstructuur; verzoekt de Commissie om met een mededeling over crowdfunding te komen; verzoekt de Commissie een doeltreffend regelgevingskader voor crowdfunding te ontwikkelen op basis van een bovengrens van één miljoen EUR per project, waarbinnen ook oog is voor vraagstukken inzake de bescherming van investeerders die zich hierbij voordoen; roept de Commissie op te overwegen om op beperkte schaal middelen vrij te maken voor diensten op het gebied van crowdfunding, zoals dit reeds door sommige lidstaten is gedaan;
91. verzoekt de Commissie de totstandbrenging van lokale obligatiemarkten voor het mkb te ondersteunen teneinde adequate langetermijnfinanciering te verstrekken, in het bijzonder in regio’s met kredietschaarste; is van mening dat lokale obligatiemarkten zoals de Beurs van Stuttgart als potentieel model kunnen dienen;
92. verzoekt de Commissie de ontwikkeling van nationale investeringsbanken voor het mkb te ondersteunen en bestaande investeringsbanken in staat te stellen hun activiteiten uit te breiden in andere lidstaten en bij te dragen tot de financiering van projecten buiten hun grondgebied, door desbetreffende richtsnoeren uit te werken, teneinde het hoofd te kunnen bieden aan het wijdverspreide fenomeen van kredietschaarste;
93. is van mening dat betalingsachterstanden een bron van instabiliteit en verlies van concurrentievermogen zijn voor ondernemingen en met name het mkb; prijst de lidstaten die de richtlijn betalingsachterstand volledig ten uitvoer hebben gelegd en roept op tot de volledige tenuitvoerlegging van deze richtlijn in de gehele EU; is van mening dat de Europese financiële steun en instrumenten te lijden hebben van een gebrek aan naamsbekendheid bij economische actoren, en met name bij het mkb; pleit ervoor dat in alle Europese gebieden één loket wordt opgericht om de informatie over de mogelijkheden van Europese financieringen voor het mkb te centraliseren; onderstreept de noodzaak om intermediaire netwerken van ondernemersverenigingen zonder winstoogmerk uit te rollen voor de oprichting, ondersteuning en begeleiding van en leningen aan mkb-bedrijven, teneinde het ondernemerschap te ontwikkelen;
94. is van mening dat oneerlijke belastingconcurrentie tussen de lidstaten niet bijdraagt aan de ontwikkeling van een sterk Europees industriebeleid;
95. spreekt zijn steun uit voor een intensievere coördinatie van de vennootschapsbelastingstelsels in de EU door vaststelling van uniforme belastinggrondslagen;
96. vraagt de Commissie om een alomvattende studie naar de essentiële factoren van het niet-prijsgebonden concurrentievermogen van de industriële activiteiten die op het grondgebied van de Europese Unie worden verricht (leveringstermijn, octrooi, kwaliteit van de producten, klantenservice, kwaliteit van de vervoers-, energie- en digitale netwerken enz.) door ze regelmatig te vergelijken met die van andere regio's in de wereld; vraagt dat de Commissie een permanente analyse uitvoert van het onderzoek naar het macro-economische concurrentievermogen van de Europese Unie, met name wat betreft de vervoers-, energie- en digitale netwerken, met de onderzoeken naar de langetermijnfinanciering van nieuwe of te vernieuwen infrastructuur, die nodig zijn om ervoor te zorgen dat de Europese Unie continu concurrerend blijft;
97. benadrukt het belang van durfkapitaal en netwerken van business angels, met name voor vrouwen; dringt aan op een snelle invoering van het online portaal voor vrouwelijke ondernemers; is ingenomen met de EU-steun voor het ontwikkelen van netwerken van business angels en kweekvijvers; is in het bijzonder ingenomen met de inrichting van een eigenvermogensfaciliteit in het kader van Horizon 2020 en COSME om de groei, in kwantiteit en kwaliteit, van de verstrekking van durfkapitaal te ondersteunen; is van mening dat het Europees Investeringsfonds een cruciale rol moet spelen bij de ontwikkeling van markten voor durfkapitaal, in het bijzonder voor de invoering van nieuwe technologieën; is van mening dat het fiscaal onderscheid tussen aandelenvermogen en schuld moet worden opgeheven;
98. dringt er bij de Commissie op aan onderzoek te doen naar de mulitpliereffecten van toonaangevende ondernemingen (leading competence units) met betrekking tot hun macro-economische productie-, waarde- en werkgelegenheidsnetwerken; is van mening dat toonaangevende ondernemingen niet per definitie vanwege hun omvang als zodanig worden gedefinieerd, maar dat zij aan een aantal criteria voldoen, zoals het feit dat ze internationaal georiënteerd zijn, een bepaald minimumaandeel op de binnenlandse en mondiale markt hebben, intensieve O&O-activiteiten ontplooien en binnen een groot netwerk samenwerken met andere ondernemingen; is van mening dat een dergelijk onderzoek met name de nauwe samenhang tussen industriële ondernemingen en kmo's kan aantonen en zodoende een aantal stereotiepe denkbeelden met betrekking tot de verwerkende industriële basis kan ontkrachten;
Vaardigheden verwerven en arbeidskrachten aantrekken voor een wederopleving van deindustrie
99. merkt op dat sinds het begin van de crisis ruw geschat 5 500 Europese industriële ondernemingen zijn geherstructureerd, waarbij ongeveer 2,7 miljoen banen zijn geschrapt;
100. benadrukt dat de RISE-strategie kansen biedt voor stabiele werkgelegenheid met goede banen en fatsoenlijke lonen; benadrukt dat een partnerschap met belanghebbenden, met name sociale partners, Kamers van Koophandel en jongerenorganisaties, essentieel is in de context van de integratie van jongeren in de beroepsbevolking; roept de Commissie en de lidstaten op de sociale dialoog ook in de branches en de bedrijven te versterken; is van mening dat het van groot belang zou zijn als de sociale partners steeds in een zo vroeg mogelijk stadium bij wetgevingsprocedures betrokken zouden worden; verzoekt de Commissie tevens de rol van de sociale partners op haar niveau te bevorderen, en daarbij rekening te houden met de verschillen tussen de nationale stelsels; verzoekt de sociale partners de dialoog op het niveau van de Unie waar mogelijk op gang te brengen;
101. merkt op dat de RISE-strategie vraagt om meer en betere toegang tot scholing, een leven lang leren, op de toekomst afgestemde beroepsopleidingen en universitair onderwijs, een sterke nadruk op de terreinen exacte wetenschappen, technologie, ingenieurswetenschappen en wiskunde, met name voor vrouwen, alsook steun voor ondernemerschap; pleit ervoor dergelijke vakken op te nemen in leerplannen in het onderwijs; spreekt zich uit voor de ontwikkeling van duale opleidingen en leerlingplaatsen en een passend sociaal vangnet in combinatie met beleid voor tweedekansonderwijs; meent in dit verband dat EU-programma's en -instrumenten, zoals Horizon 2020 en het Europees Instituut voor innovatie en technologie (EIT), een belangrijke rol moeten spelen;
102. Is van mening dat de steun aan gekwalificeerd personeel een groot voordeel is voor Europa en een belangrijke motor voor de ontwikkeling van investeringen in O&O; vraagt om speciale aandacht voor steun aan onderwijs met als doel de oprichting van academische onderzoekscentra die tot de beste ter wereld behoren;
103. is van mening dat innovatie op de werkvloer, de ontwikkeling van vaardigheden, creatieve en zelfstandige werknemers en teamwork belangrijke troeven zijn op het gebied van zowel de sociale als de economische prestaties van bedrijven; beklemtoont dat de democratisering op de werkvloer, met inbegrip van de actieve participatie van werknemersvertegenwoordigers en vakbonden, moet worden uitgebreid; roept de betrokken lidstaten en regionale organen op een kader voor permanente opleiding tot stand te brengen, in de vorm van een individueel recht op opleiding of andere regelingen, teneinde ervoor te zorgen dat de beschikbare pool van geschoolde arbeidskrachten blijft meegroeien met de vraag in de sector en blijft aansluiten op een nieuwe markt of, in het geval van ontslagen, inzetbaar is in een andere tak van industrie; merkt op dat werkgevers en werknemers een gedeelde verantwoordelijkheid hebben wat betreft een leven lang leren; merkt bovendien op dat informatie en raadpleging van werknemers een grondrecht is dat is vastgelegd in het Verdrag;
104. verzoekt de Commissie om in nauwe samenwerking met de lidstaten en de betrokken sectorale sociale partners middellange- en langetermijnprognoses op te stellen voor de vaardigheden die de arbeidsmarkt vereist, met name door het instellen van Europese raden voor vaardigheden voor de industriële sector;
105. verzoekt de lidstaten lacunes in e-vaardigheden aan te pakken op alle onderwijsniveaus en door middel van een leven lang leren, aangezien ontwikkelingen op ICT-vlak op de lange termijn een grote invloed kunnen hebben op opkomende industrieën op het gebied van bijvoorbeeld energie-efficiëntie, milieuplanning, veiligheidsdoelstellingen en andere communicatiemogelijkheden, zoals efficiënte en intelligente vervoerssystemen en communicatiesystemen voor de communicatie tussen personen, tussen personen en machines en van machine tot machine;
106. benadrukt dat goede vaardigheden op het gebied van ingenieurswetenschappen en informatietechnologie de veerkracht op de arbeidsmarkt verhogen; verzoekt de lidstaten met steun van de Commissie te overwegen nationale doelstellingen vast te stellen om het aantal studenten dat een bètastudie volgt, te verhogen; is van mening dat de instelling van nationale, regionale en Europese platforms voor bèta-opleidingen ten behoeve van de uitwisseling van beste praktijken tussen regio’s, universiteiten en de industrie bevorderlijk kan zijn voor de vaststelling van doelstellingen met betrekking tot bèta-opleidingen; is voorts van mening dat Europese platforms, indien deze worden opgericht, een belangrijke rol kunnen vervullen door te zorgen voor coördinatie en samenwerking tussen de nationale platforms op Europees niveau; benadrukt dat in dit verband basisvaardigheden op het gebied van ICT ook moeten worden bevorderd op scholen en in het beroepsonderwijs;
107. verzoekt de Commissie en de lidstaten het Amerikaanse model voor de instelling van "College-to-Career"-fondsen (C2C-fondsen) in overweging te nemen om partnerschappen tussen de industrie en universiteiten te vormen teneinde jongeren op te leiden voor banen in opkomende industrieën; wijst op de plannen voor de instelling van "University Technical Colleges" met de partners van de industrie, zoals ook in het Verenigd Koninkrijk wordt besproken;
108. benadrukt het belang van de versterking van vrijwillige mobiliteit onder jongeren, door de bevordering van Erasmus voor iedereen en het wegnemen van de bestaande belemmeringen voor grensoverschrijdende leerlingplaatsen en stages, en door de versterking van de mogelijkheid om in de hele EU pensioenrechten en werknemers- en socialebeschermingsrechten te behouden; benadrukt dat met name het programma "Erasmus voor jonge ondernemers" aanzienlijk moet worden uitgebreid;
109. pleit voor de aanwending van alle beschikbare financiële en normatieve middelen ter bevordering van de verplaatsing van economische activiteiten, en vraagt om de oprichting van informatiecentra om de ondernemers bewust te maken van de voordelen van het in stand houden of het verplaatsen van hun activiteiten in Europa, gezien het feit dat korte toeleveringsketens ertoe kunnen leiden dat producten lokaal betrokken worden en dat de productiesector efficiënter wordt, waarbij plaatselijke werkgelegenheid wordt gecreëerd; stelt voor om EURES zo efficiënt mogelijk in te zetten om de deskundigheid van de jonge werkzoekende Europeanen te benutten; roept de lidstaten op de dienstenrichtlijn doeltreffender ten uitvoer te leggen en de sociale dumping te beëindigen;
110. benadrukt dat onderwijs een basisvereiste is en voor iedereen, van de laagste kwalificaties tot het hoger onderwijs, toegankelijk moet zijn;
111. benadrukt dat het aantal vroegtijdige schoolverlaters moet worden teruggedrongen en dat schoolverlaters mogelijkheden voor opleidingsplaatsen nodig hebben, zoals bij de Oostenrijkse "opleidingsgarantie" het geval is;
112. is ingenomen met de besluiten om de jongerengarantie in te voeren, alsook met de daaraan verbonden ambities en de bereidheid van de lidstaten om financiële middelen uit te trekken om de jeugdwerkloosheid aan te pakken; is ingenomen met de bevordering van de alliantie voor leerlingplaatsen; benadrukt dat in een aantal lidstaten de leerlingplaatsen nog onvoldoende geïntegreerd zijn in het werkgelegenheidsbeleid; verzoekt de Commissie gemeenschappelijke sociale investeringsindicatoren te ontwikkelen, met name betreffende jeugdwerkloosheid; roept de industrie op een actieve rol te spelen in het ten uitvoer leggen van de jongerengarantie op nationaal niveau en jongeren zoveel mogelijk hoogwaardige werkgelegenheid of stages aan te bieden en hoogwaardige stages met fatsoenlijke lonen te creëren; roept de lidstaten op leerlingstelsels met behulp van een verscheidenheid van maatregelen aantrekkelijker te maken;
113. benadrukt dat de arbeidsmarkt van lidstaten met een sterk beroepsopleidingsstelsel tijdens de crisis relatief gezond is gebleven; nodigt alle lidstaten uit om samen met de sociale partners en andere betrokken belanghebbenden, zoals kamers, dergelijke stelsels te onderzoeken en in te voeren; wijst op de uitdaging om het Europees systeem voor overdracht van leerresultaten voor beroepsonderwijs en –opleiding (ECVET) en het Europees systeem voor de overdracht van studiepunten (ECTS) beter op elkaar te doen aansluiten; benadrukt verder dat de verschillende nationale beroepsopleidingsstelsels met elkaar vergeleken moeten kunnen worden en beter op elkaar moeten aansluiten om de arbeidsmobiliteit van deze beroepsgroepen te verbeteren;
114. wijst erop dat de scholen voor secundair technisch onderwijs en de stelsels voor beroepsopleidingen een essentiële rol vervullen en steunt de initiatieven van de Commissie voor de bevordering van grensoverschrijdende uitwisselingen tussen lidstaten;
115. is van mening dat het imago van beroepsonderwijs en -opleiding zou moeten worden verbeterd door hun intrinsieke waarde te benadrukken, maar ook door de overgang van een dergelijke opleiding naar de universiteit of ander hoger onderwijs mogelijk te maken; merkt op dat het in dit verband ook noodzakelijk is dat lidstaten binnen het nationale kwaliteitskader een hoge classificatie toekennen aan hoogwaardige kwalificaties in beroepsonderwijs en -opleiding; wijst er evenwel op dat het van belang is om de educatieve vaardigheden uit te breiden teneinde de kwaliteit van nieuw ontwikkelde fabrieken op te trekken, onder andere aan de hand van een Europese standaardisatie van het beleid inzake menselijk potentieel vanaf het basisonderwijs;
116. roept de lidstaten op in samenwerking met de sociale partners beroepsoriëntatieprogramma's voor jongeren op wetenschappelijk en technologisch gebied op te stellen en uit te voeren teneinde de totstandkoming van een levensvatbare en duurzame economie te bevorderen, en maatregelen te treffen voor de voorlichting over en bewustmaking van de vraagstukken met betrekking tot ecologie en milieu, zowel via de structuren van het formeel onderwijssysteem als in het kader van de activiteiten van het lokaal en regionaal zelfbestuur;
117. is van oordeel dat het verder uitbouwen van het beginsel van vrij verkeer van werknemers, door middel van instrumenten als de wederzijdse erkenning van beroepskwalificaties en permanente opleidingen, met name voor kwetsbare werknemers, in belangrijke mate kan bijdragen aan het verkleinen van het tekort aan gekwalificeerd personeel en het op gang brengen van inclusieve groei;
118. verzoekt de lidstaten faciliteiten voor microkredieten voor jongeren op te zetten om het ondernemerschap te bevorderen;
119. verwacht dat de op Europees of nationaal niveau maatregelen en acties ter bevordering van ondernemerschap gericht zullen zijn op alle types ondernemingen, coöperaties, ambachtsbedrijven, vrije beroepen en ondernemingen in de sociale economie;
120. onderstreept dat "gelijke beloning voor gelijk werk" bij de RISE-strategie het leidende beginsel moet zijn, teneinde te komen tot zowel gelijkheid van mannen en vrouwen op de werkplek, als gelijke voorwaarden voor werknemers met verschillende soorten arbeidsovereenkomsten;
121. wijst erop dat meer dan de helft van de studenten die elk jaar afstuderen in het hoger onderwijs in Europa vrouw is; benadrukt de voordelen die de vaardigheden van gekwalificeerde vrouwen kunnen opleveren voor ondernemingen, met name voor de groei, de productiviteit en het concurrentievermogen van de Europese industrie; roept de verschillende spelers in het bedrijfsleven, het onderwijs en het maatschappelijk middenveld en de Europese Commissie er daarom toe op de rol van vrouwen in de verschillende sectoren van de industrie in Europa te bevorderen en te versterken;
122. onderstreept het belang van het vermijden van de traditioneel scheve verhouding tussen mannen en vrouwen in de industriële sector; is van mening dat deze onevenwichtigheid moet worden doorbroken, zodat zowel vrouwen als mannen volledig aan de arbeidsmarkt kunnen deelnemen, met name met het oog op de demografische uitdagingen van de Unie;
123. wijst op de belangrijke rol die vrouwen in het kader van de RISE-strategie toekomt; benadrukt dat het ontbreken van genderperspectieven in het industriebeleid de genderongelijkheid doet toenemen; acht het belangrijk om de bestaande genderongelijkheid te doorbreken opdat vrouwen en mannen volledig aan de arbeidsmarkt kunnen deelnemen op basis van het beginsel "gelijk loon voor gelijk werk"; verzoekt de Commissie en de lidstaten ervoor te zorgen dat vrouwelijke werknemers niet ondervertegenwoordigd zijn in of uitgesloten zijn van opleidingen, projecten en programma's op het gebied van ecologische transformatie, en onderstreept de noodzaak om gendermainstreaming in te voeren; verzoekt de lidstaten maatregelen te treffen om de combinatie van gezin en werk te bevorderen om zo te garanderen dat vrouwen alle mogelijke kansen krijgen een ononderbroken, bestendige carrière op te bouwen;
124. merkt op dat de overgang naar een koolstofarme economie niet alleen nieuwe banen zal scheppen in nieuwe economische sectoren, maar ook kan leiden tot het verlies van banen op minder duurzame terreinen; beveelt in dit verband aan instrumenten in te stellen en te versterken om tijdig in te spelen op de veranderingen teneinde te zorgen voor een soepele overgang van de ene naar de andere baan;
125. verzoekt de Commissie het instrumentarium op het gebied van duurzaam ondernemingsbeleid (waaronder maatschappelijk verantwoord ondernemen, duurzaamheidsverslaglegging, acties om koolstofarme of weinig afval genererende productiemodellen te stimuleren) te ontwikkelen en bevorderen;
126. benadrukt het belang van maatschappelijk verantwoord ondernemen, dat een essentieel instrument is in een beleid voor ondernemingen dat bedacht is op een efficiënt gebruik van natuurlijke hulpbronnen, op de sociale aspecten van betrekkingen met de gemeenschap, met de werknemers en hun vertegenwoordigers, en op de economische aspecten van een correct bedrijfsbeheer;
127. verzoekt de lidstaten om, in samenspraak met de sociale partners en betrokken belanghebbenden, aandacht te besteden aan beleidsmaatregelen voor flexibelere werktijden in tijden van economische achteruitgang;
128. stelt voor dat voor de volgende tripartiete sociale top voor groei en werkgelegenheid, zoals voorzien in artikel 152 VWEU, de opname in de kostprijsketen van de Europese industriesector van de convergentie van minimale sociale normen, als onderwerp op de agenda moet worden gezet;
Hulpbronnen- en energiebeleid voor een wederopleving van de industrie
129. benadrukt het feit dat hulpbronnen en energie centraal staan in de RISE-strategie, aangezien zij van essentieel belang zijn voor het internationale concurrentievermogen; wijst erop dat de beschikbaarheid van grondstoffen van primordiaal belang is voor de Europese industrie en dat zonder bepaalde essentiële grondstoffen geen toekomstige ontwikkeling mogelijk is in de meeste strategische en technologische hoogwaardige industrietakken in Europa; verzoekt de Commissie en de lidstaten actief maatregelen te nemen tegen buitensporige kosten voor hulpbronnen en energie; pleit in beide gevallen voor een op de driehoek betaalbaarheid, duurzaamheid en toegankelijkheid gestoelde aanpak die de nadruk op al deze drie dimensies legt en is gericht op het loskoppelen van groei van een toegenomen gebruik van hulpbronnen; benadrukt het belang van het waarborgen van een concurrerende en transparante energiemarkt waarmee onevenwichtigheden tussen lidstaten worden vermeden en de toegang tot veilige, duurzame, bereikbare en betrouwbare energie wordt vergemakkelijkt; constateert dat er een strategie nodig is om de integratie van de Europese energiemarkt en de ontwikkeling van energie-infrastructuur te bevorderen;
130. is verheugd over het Europees grondstoffeninitiatief, het Europees innovatiepartnerschap inzake grondstoffen en het bijbehorende strategische uitvoeringsplan, alsook het stappenplan voor efficiënt hulpbronnengebruik; wijst op de noodzaak om de schaarste van essentiële hulpbronnen zoals water aan te pakken en verzoekt de Commissie haar grondstoffenstrategie, die op de drie pijlers internationale partnerschappen en handel, grondstoffenvoorraden in de EU en efficiënt gebruik van hulpbronnen, recycling en hergebruik berust, verder uit te werken; verzoekt de Commissie de beleidsdoelstellingen op het gebied van afval op te nemen in het Europees semester en in de aanbevelingen per land en de nationale hervormingsprogramma's; verzoekt de Commissie de sectorale benchmarks voor grondstoffenefficiëntie verder te ontwikkelen, met name ten behoeve van overheidsopdrachten; verzoekt de Commissie om een strategie voor vermindering, hergebruik en recycling te mainstreamen en voorstellen ter beperking van het verbruik van belangrijke grondstoffen zorgvuldig te onderzoeken; benadrukt het belang van een mondiaal certificeringssysteem voor de recycling van gevaarlijk afval als eerste behandeling en voor afgedankte elektrische en elektronische apparatuur (AEEA);wijst erop dat er in sommige lidstaten relevante regelingen voor de inzameling van bouwafval en recycling bestaan; merkt op dat de Europese winningsindustrie normen hanteert die tot de strengste ter wereld behoren, en verzoekt de Commissie het voorstel tot oprichting van een Europees geologisch instituut binnen twee jaar te beoordelen; dringt er bij de Commissie op aan maatregelen voor te stellen om de harmonisatie van voorschriften en vergunningsprocedures voor de winning van grondstoffen binnen de EU te bevorderen; roept de lidstaten, de industrie, geologische instellingen en de Commissie op samen te werken om de vindplaatsen van grondstoffen in kaart te brengen;
131. benadrukt het potentieel van de overgang naar een meer biogebaseerde economie, aangezien grondstoffen uit bijvoorbeeld bossen een belangrijke rol kunnen spelen bij het ontwikkelen van hernieuwbare energie en duurzame industriële productie;
132. roept op de richtlijn energie-efficiëntie en de nationale actieplannen snel ten uitvoer te leggen met behulp van passende financiële prikkels; pleit voor de instelling van een groepsvrijstelling voor alle regelingen voor energie-efficiëntie die bij de Commissie zijn aangemeld als onderdeel van de actieplannen voor energie-efficiëntie van de lidstaten; is van mening dat de lidstaten ambitieuze strategieën moeten vaststellen, met name om het bestaande gebouwenbestand overeenkomstig de vastgestelde gemeenschappelijke normen te renoveren; benadrukt dat financiële instrumenten een agenda voor efficiëntie verder kunnen bevorderen; verzoekt de Commissie kostenefficiënte steuncriteria voor hernieuwbare energie uit te werken; benadrukt dat een betrouwbare, veilige en betaalbare energievoorziening van essentieel belang is voor het concurrentievermogen van de Europese industrie; benadrukt het belang van duidelijke klimaatdoelstellingen voor de lange termijn zodat ondernemingen in staat worden gesteld te investeren, met name in de groene sector, en dringt er bij de Commissie op aan om voor het Europese energie- en klimaatbeleid tot 2030 een bestendig kader van wettelijke maatregelen voor de middellang en lange termijn te ontwerpen dat erop is gericht investeringen ten behoeve van de vermindering van de koolstofuitstoot, energie-efficiëntie en hernieuwbare energie te bevorderen;
133. stelt vast dat de Unie alleen staat met haar systeem van emissiequota en dat het aantal landen die het protocol van Kyoto nog steeds naleven, de EU-lidstaten niet meegerekend, is afgenomen tot minder dan een half dozijn landen, die nog geen 15% van de wereldwijde CO2-uitstoot, inclusief die van de EU, voor hun rekening nemen;
134. roept de Commissie op om in het kader van het industriebeleid een strategie voor hernieuwbare energie voor te leggen die alles, van onderzoek tot financiering, overspant om het technologische leiderschap van de EU op het gebied van hernieuwbare energie veilig te stellen;
135. is van mening dat zowel de Europese industrie als de individuele consumenten baat hebben bij een gemoderniseerde energie-infrastructuur, zoals intelligente netwerken die kunnen bijdragen tot maximalisatie van het eigen energiepotentieel en tot volledige integratie van hernieuwbare energiebronnen in de stroomvoorziening;
136. verzoekt de Commissie te zorgen voor een stabiel kader voor de energievoorziening voor de komende decennia, zodat de investeringszekerheid en daarmee de maatregelen ter verbetering van het duurzame concurrentievermogen worden gewaarborgd;
137. wijst op de recente ontwikkelingen van de energieprijzen in de wereld, die in verband staan met onconventionele olie- en gasvoorraden in de Verenigde Staten en ontwikkelingen in het Midden-Oosten, en merkt op dat hoge energieprijzen in belangrijke mate afbreuk doen aan het concurrentievermogen van de Europese industrie; benadrukt dat een analyse moet worden gemaakt van de factoren die van invloed zijn op de energieprijzen; verzoekt de Commissie hiermee net als bij haar effectbeoordelingen rekening te houden bij de uitwerking van toekomstige voorstellen; beklemtoont dat de RISE-strategie samenhang van het industrie-, energie- en klimaatbeleid vereist; constateert dat de daling van de energieprijzen in de Verenigde Staten meer investeringen in de industrie mogelijk hebben gemaakt; verwijst naar zijn resoluties over dergelijke investeringen; wijst op de zeer belangrijke rol van energie-intensieve sectoren, die essentiële basismaterialen produceren; benadrukt dat deze sectoren worden blootgesteld aan het CO2-weglekrisico, zodat speciale maatregelen nodig zijn om ervoor te zorgen dat zij concurrerend blijven; verzoekt de Commissie aanbevelingen te doen ter voorkoming van het risico van koolstoflekkage;
138. betreurt het dat de Commissie haar verknochtheid aan het voorzorgsbeginsel niet heeft bekrachtigd wat betreft de sectoren waarin technologieën worden gebruikt waarvan niet is bewezen dat ze zonder risico zijn;
139. wijst erop dat de landen in het zuiden van Europa de hoogste aardgasprijzen in Europa betalen, wat leidt tot een concurrentienadeel voor industrieën, met name energie-intensieve industrieën, terwijl tegelijkertijd ook het risico op koolstoflekkage toeneemt;
140. verzoekt de Commissie de voorwaarden voor langetermijnenergiecontracten te herzien en alle gascontracten met op olie-indexatie gebaseerde prijsmechanismen opnieuw te beoordelen en te komen tot op hubs gebaseerde prijzen met meer concurrentie op de interne markt; verzoekt de Commissie om ondersteuning bij het verkennen van de mogelijkheden met betrekking tot het voeren van nieuwe onderhandelingen over deze contracten en de overgang naar flexibelere alternatieven te vergemakkelijken, om zo het doel van een betere toegang tot aardgas voor alle lidstaten dichterbij te brengen;
Een regionale RISE-strategie met bijzondere aandacht voor het zuiden van Europa
141. pleit voor een multiregionale aanpak van het industriebeleid die nieuwe impulsen voor duurzame groei geeft in krimpende economieën en economieën met een industriële basis die aan grote risico's is blootgesteld; wijst op de urgentie van het in gang zetten van steunmaatregelen voor de industriële sectoren die het meest door de crisis en de mondiale concurrentie worden getroffen; spreekt zich ervoor uit om bij de integratie van regionale, met name de zuidelijke, economieën in de mondiale waardeketens een op een hoge toegevoegde waarde gerichte strategie te volgen; is van mening dat vooral strategieën voor slimme specialisatie in dit verband van belang zijn en dat bestaande industriële krachten door middel van meer innovatie en specialisatie moeten worden bevorderd; is ervan overtuigd dat naast strategieën voor slimme specialisatie wat betreft de toegang tot financiering een investeringsstrategie voor het Zuiden nodig is;
142. benadrukt dat de kredietverlening in de crisislidstaten moet worden verbeterd en is van mening dat een microkredietprogramma, gefinancierd door de EIB of nationale ontwikkelingsbanken, zou kunnen worden ingevoerd om kmo’s in staat te stellen orders uit te voeren;
143. merkt op dat een aantal regio's nadeel ondervinden van hun perifere ligging en dat het gebrek aan voldoende en goed verbonden infrastructuren van invloed is op hun concurrentievermogen binnen de interne markt en buiten de Unie; benadrukt dat dit vooral van belang is voor bepaalde gebieden in Zuid-Europa, maar dat ook andere regio's, zoals het oosten en het noorden van Europa, waar een groot deel van de natuurlijke hulpbronnen van de Unie te vinden is, beter met de rest van de Unie moeten worden verbonden; verzoekt de Commissie de volledige integratie van de Europese infrastructuur, met name voor de zuidelijke economieën, te bevorderen, in het bijzonder op het gebied van spoorvervoer, energie en ICT, en benadrukt dat hiervoor ruimte moet worden gemaakt in de financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen; verzoekt de Europese instellingen en lidstaten te zorgen voor passende financieringsniveaus en vereenvoudigde administratieve procedures om het aantal PPP’s, projectfinancieringen en projectobligaties te doen toenemen; betreurt het feit dat het Iberisch schiereiland niet volledig is geïntegreerd in de Europese spoorvervoermarkt en, evenals delen van Zuid- en Oost-Europa, niet is geïntegreerd in de Europese energiemarkt;
144. merkt op dat de zuidelijke regio’s grote mogelijkheden bieden voor de ontwikkeling van de strategische sector hernieuwbare energiebronnen; dringt aan op maatregelen om de markten in deze regio's te stimuleren, met inbegrip van maatregelen ter bevordering van micro-opwekking door ondernemingen die hun eigen elektriciteit willen opwekken en overtollige energie aan het net willen leveren;
145. benadrukt dat de verhoogde diversiteit van de energievoorziening en het gebruik van eigen bronnen, met inbegrip van hernieuwbare energie, een belangrijke rol kunnen spelen bij het herstel van de zuidelijke economieën; merkt op dat de zuidelijke landen sterk afhankelijk zijn van de invoer van energie, die in sommige gevallen afkomstig is van één enkele leverancier;
146. benadrukt dat ICT-infrastructuur, met name flexibele en mobiele oplossingen, er in belangrijke mate toe bijdraagt dat de industrie zich ook in perifere en dunbevolkte regio's kan ontwikkelen;
147. benadrukt het belang van het delen van beste praktijken en mechanismen voor marktreplicatie; verwelkomt voorstellen voor meer samenwerking, industriële symbiose en de ontwikkeling van netwerken van adviesdiensten op het gebied van hulpbronnenefficiëntie; is van mening dat inspanningen op het gebied van industriële symbiose kunnen helpen meer waarde en efficiëntie te creëren; merkt op dat het model voor industriële symbiose van het Verenigd Koninkrijk kan dienen als een model voor andere lidstaten;
148. onderstreept dat de omzetting van kapitaalvennootschappen in coöperaties in een aantal regio's succesvol is verlopen, wat heeft gezorgd voor een aanpak op langere termijn en het verankeren van deze ondernemingen in de lokale economie, waardoor zij een belang hebben gekregen bij lokale duurzame ontwikkeling; merkt op dat coöperaties een belangrijke economische realiteit zijn in de EU, waar meer dan 160 000 coöperatieve ondernemingen in handen zijn van 123 miljoen leden, waaronder meer dan 50 000 coöperatieve ondernemingen in de industrie en de dienstensector, die werk verschaffen aan 1,4 miljoen personen en gemiddeld ongeveer 5% bijdragen aan het bbp van de lidstaten; is daarom van mening dat in het relevante EU-beleid ook rekening moet worden gehouden met de bedrijfsmodellen van coöperaties en met hun specifieke kenmerken;
149. is van mening dat de economieën van de lidstaten in Zuid-Europa kunnen profiteren van nieuwe exportmarkten en met name strategisch gelegen zijn met betrekking tot markten in het zuidelijke Middellandse Zeegebied, terwijl de lidstaten in Oost-Europa op soortgelijke wijze kunnen profiteren van nieuwe exportmarkten in de landen van het Gemenebest van Onafhankelijke Staten (GOS);roept ertoe op ondernemersgeest te tonen en spoort migranten uit het zuiden en oosten van Europa aan om bedrijven op te zetten die zich op die exportmarkten richten; roept de Commissie en de lidstaten op de handelsbetrekkingen tussen de noordelijke en de zuidelijke mediterrane landen te bevorderen; verwelkomt tevens de missies voor groei van vicevoorzitter Tajani; is van mening dat een sterkere nadruk op de regionale industriële sterke punten en clusters zou kunnen leiden tot een toename van het concurrentievermogen voor de structurele ontwikkeling van Europa; verlangt dat hiermee terdege rekening wordt gehouden bij de verdere Europese institutionele en structurele ontwikkeling;
150. is van mening dat een sterkere nadruk op de regionale industriële sterke punten en clusters zou kunnen leiden tot een toename van het concurrentievermogen voor de structurele ontwikkeling van Europa; verlangt dat hiermee terdege rekening wordt gehouden bij de verdere Europese institutionele en structurele ontwikkeling;
o o o
151. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.