Index 
 Vorige 
 Volgende 
 Volledige tekst 
Procedure : 2014/2012(INI)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus : A7-0160/2014

Ingediende teksten :

A7-0160/2014

Debatten :

Stemmingen :

PV 12/03/2014 - 8.9
Stemverklaringen

Aangenomen teksten :

P7_TA(2014)0216

Aangenomen teksten
PDF 120kWORD 56k
Woensdag 12 maart 2014 - Straatsburg
Humanitaire betrokkenheid van gewapende niet-overheidsactoren bij kinderbescherming
P7_TA(2014)0216A7-0160/2014

Aanbeveling van het Europees Parlement aan de Raad van 12 maart 2014 over humanitaire betrokkenheid van gewapende niet-overheidsactoren bij kinderbescherming (2014/2012(INI))

Het Europees Parlement,

–  gezien de ontwerpaanbeveling aan de Raad, ingediend door Catherine Grèze, Eva Joly, Isabella Lövin, Judith Sargentini, Bart Staes en Keith Taylor, namens de Verts/ALE-Fractie, over humanitaire betrokkenheid van gewapende niet-overheidsactoren bij kinderbescherming (B7-0585/2013),

–  gezien het verslag van de secretaris-generaal van de VN van 2013 inzake kinderen en gewapende conflicten en andere verslagen van betrokken actoren,

–  gezien de EU-richtsnoeren van 2008 over kinderen en gewapende conflicten, de uitvoeringsstrategie 2010 van de EU-richtsnoeren over kinderen en gewapende conflicten en de controlelijst van 2008 voor de opneming van de bescherming van door gewapende conflicten getroffen kinderen in EVDB-operaties,

–  gezien de conclusies van de Raad van 2008 betreffende "de bevordering en bescherming van de rechten van het kind in het externe optreden van de Europese Unie - de ontwikkelings- en humanitaire dimensie",

–  gezien zijn resoluties van 19 februari 2009 over een bijzondere plaats voor kinderen in het externe optreden van de EU(1), van 16 januari 2008 getiteld "Naar een EU-strategie voor de rechten van het kind"(2), van 3 juli 2003 over handel in kinderen en kindsoldaten(3), van 6 juli 2000 over de ontvoering van kinderen door het Verzetsleger van de Heer (LRA)(4) en van 17 december 1998 over kindsoldaten(5),

–  gezien de resoluties van de Verenigde Naties over de rechten van het kind, in het bijzonder resolutie 1612(2005) van de VN-Veiligheidsraad,

–  gezien het Facultatief Protocol II bij het Verdrag inzake de rechten van het kind van 2002, inzake de betrokkenheid van kinderen bij gewapende conflicten,

–  gezien de toezeggingen van Parijs ter bescherming van kinderen tegen onwettige aanwerving of inzet door strijdkrachten of gewapende groepen en de beginselen en richtsnoeren van Parijs over kinderen die verbonden zijn aan strijdkrachten of gewapende groepen, die beiden op 6 februari 2007 zijn aangenomen,

–  gezien artikel 121, lid 3, en artikel 97 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van zijn Commissie ontwikkelingssamenwerking (A7-0160/2014),

A.  overwegende dat in de meeste lopende gewapende conflicten een of meer gewapende niet-overheidsactoren zijn betrokken die vechten tegen overheden of andere gewapende groepen, en dat burgers en met name kinderen het bij deze oorlogen het zwaarst te verduren hebben;

B.  overwegende dat deze niet-overheidsactoren heel verscheiden van aard zijn en erg uiteenlopende motivaties hebben, en dat zij in verschillende mate bereid en in staat zijn het internationaal humanitair recht en andere internationale rechtsnormen te eerbiedigen;

C.  overwegende dat rekening moet worden gehouden met alle conflictpartijen, teneinde de bescherming van burgers, en met name kinderen, te verbeteren;

D.  overwegende dat internationale humanitaire normen gelden en bindend zijn voor alle partijen in een gewapend conflict;

E.  overwegende dat gewapende conflicten een bijzonder schadelijk effect hebben op de lichamelijke en geestelijke ontwikkeling van kinderen, met gevolgen op lange termijn voor de menselijke veiligheid en duurzame ontwikkeling;

F.  overwegende dat het Statuut van het Internationaal Strafhof strekt tot strafbaarstelling van het onder de wapenen roepen of het in militaire dienst nemen van kinderen beneden de leeftijd van vijftien jaar door gewapende strijdkrachten of groepen, of het gebruiken van deze kinderen voor actieve deelname aan vijandigheden;

G.  overwegende dat op grond van het internationaal recht alle vormen van seksueel geweld, ook tegen kinderen, zijn verboden, en dat daden van seksueel geweld als oorlogsmisdaden, misdaden tegen de menselijkheid of genocide kunnen worden beschouwd;

H.  overwegende dat het gebruik van antipersoneelmijnen is afgenomen sinds de aanneming van het Verdrag inzake het verbod van antipersoneelmijnen in 1997, maar nog altijd een bedreiging voor kinderen vormt, met name in gewapende conflicten zonder internationaal karakter;

I.  overwegende dat de internationale gemeenschap moreel verplicht is alle partijen die in conflicten zijn verwikkeld, met inbegrip van zowel staten als gewapende niet-overheidsactoren, ertoe te brengen toezeggingen te doen, teneinde kinderen te beschermen;

J.  overwegende dat de demobilisatie, rehabilitatie en re-integratie van kindsoldaten deel moeten uitmaken van alle vredesonderhandelingen en de daaruit voortvloeiende vredesovereenkomsten, en ook tijdens conflicten zelf op de agenda moeten worden gezet;

K.  overwegende dat een geslaagde demobilisatie en re-integratie van kindsoldaten kunnen bijdragen tot de voorkoming van een aanhoudende geweldsspiraal;

1.  doet de volgende aanbevelingen aan de commissaris voor Ontwikkeling en de vicevoorzitter van de Commissie / hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid:

   a) de betrokken staten en gewapende niet-overheidsactoren aan te moedigen actieplannen voor de bescherming van kinderen in gewapende conflicten te ondertekenen met het VN-bureau van de speciale vertegenwoordiger van de secretaris-generaal voor kinderen en gewapende conflicten, maar erop te wijzen dat een dergelijke verbintenis met gewapende niet-overheidsactoren geen steun aan, of erkenning van de legitimiteit van deze groepen of hun activiteiten impliceert;
   b) erkentelijkheid te betuigen voor de door de VN en internationale en niet-gouvernementele organisaties geleverde inspanningen om gewapende niet-overheidsactoren te overreden om kinderen te beschermen, en daarbij opnieuw te benadrukken dat dit niet betekent dat de legitimiteit van de activiteiten van dergelijke actoren wordt gesteund of erkend;
   c) in politieke dialogen met derde landen, bijvoorbeeld in het kader van de Overeenkomst van Cotonou, het doel op te nemen de aanwerving en gedwongen betrokkenheid van kinderen beneden de leeftijd van achttien jaar te voorkomen en te beëindigen en hun vrijlating en re-integratie in de samenleving te waarborgen;
   d) opnieuw te benadrukken dat staten en gewapende niet-overheidsactoren het internationaal humanitair recht en het internationaal humanitair gewoonterecht moeten naleven, alsmede steun te verlenen aan hun inspanningen gericht op het treffen van bijzondere maatregelen ter bescherming van burgers en met name kinderen, maar erop te wijzen dat een dergelijke handelwijze met gewapende niet-overheidsactoren geen steun aan, of erkenning van de legitimiteit van deze groepen of hun activiteiten impliceert;
   e) eraan te herinneren dat het internationaal humanitair recht ook voor gewapende niet-overheidsactoren een juridisch bindend kader vormt, en dat artikel 3 dat de Verdragen van Genève gemeen hebben en het tweede aanvullend protocol van 1977 daar beiden op gericht zijn, evenals een groot aantal voorschriften uit het internationaal humanitair gewoonterecht; de belangrijke vraag te onderzoeken of de bestaande voorschriften inzake het internationaal humanitair recht geschikt zijn voor toepassing op niet-overheidsactoren, dan wel of aanvullende regelgeving vereist is;
   f) rechtstreeks, of indirect via gespecialiseerde ngo's en humanitaire organisaties, in contact te treden met gewapende niet-overheidsactoren over de kwestie van de bescherming van meisjes en jongens, teneinde het lijden van kinderen in gewapende conflicten te verlichten en gewapende niet-overheidsactoren ertoe aan te zetten de Toezegging ingevolge de Oproep van Genève voor de bescherming van kinderen tegen de gevolgen van gewapende conflicten te ondertekenen;
   g) steun te verlenen aan humanitaire organisaties die de dialoog met gewapende niet-overheidsactoren aangaan, teneinde de eerbiediging van internationale humanitaire normen in gewapende conflicten te bevorderen, met name de bescherming van kinderen, aan de hand van politieke, diplomatieke en financiële middelen;
   h) de lidstaten te verzoeken bij te dragen aan de internationale inspanningen om aanvallen op en het militaire gebruik van scholen door gewapende actoren te voorkomen, door hun goedkeuring te geven aan de ontwerprichtlijnen van Lucens voor de bescherming van scholen en universiteiten tegen militair gebruik tijdens gewapende conflicten;

2.  verzoekt zijn Voorzitter deze aanbeveling te doen toekomen aan de commissaris voor Ontwikkeling, de vicevoorzitter van de Commissie / hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de Commissie, de Raad en de Europese Dienst voor extern optreden.

(1) PB C 76 E van 25.3.2010, blz. 3.
(2) PB C 41 E van 19.2.2009, blz. 24.
(3) PB C 74 E van 24.3.2004, blz. 854.
(4) PB C 121 van 24.4.2001, blz. 401.
(5) PB C 98 van 9.4.1999, blz. 297.

Juridische mededeling - Privacybeleid