Index 
 Vorige 
 Volgende 
 Volledige tekst 
Procedure : 2013/2149(INI)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus : A7-0157/2014

Ingediende teksten :

A7-0157/2014

Debatten :

PV 10/03/2014 - 22
CRE 10/03/2014 - 22

Stemmingen :

PV 12/03/2014 - 8.22
CRE 12/03/2014 - 8.22
Stemverklaringen

Aangenomen teksten :

P7_TA(2014)0229

Aangenomen teksten
PDF 178kWORD 81k
Woensdag 12 maart 2014 - Straatsburg
Prioriteiten voor de betrekkingen van de EU met de landen van het Oostelijk partnerschap
P7_TA(2014)0229A7-0157/2014

Resolutie van het Europees Parlement van 12 maart 2014 over de beoordeling en vaststelling van prioriteiten voor de betrekkingen van de EU met de landen van het Oostelijk Partnerschap (2013/2149(INI))

Het Europees Parlement,

–  gezien de oprichting van het Oostelijk Partnerschap in Praag op 7 mei 2009,

–  gezien de start van de activiteiten van de Parlementaire Vergadering van Euronest op 3 mei 2011 tijdens de zevende zittingsperiode van het Europees Parlement,

–  gezien de oprichting van het Forum voor het maatschappelijk middenveld van het Oostelijk Partnerschap en zijn huidige acquis, waaronder aanbevelingen en andere documenten die zijn uitgewerkt in de vijf werkgroepen of in het kader van de jaarlijkse bijeenkomsten, namelijk in Brussel, België, 16‑17 november 2009; Berlijn, Duitsland, 18‑19 november 2010; Poznań, Polen, 28‑30 november 2011; Stockholm, Zweden, 28‑30 november 2012; en Chișinău, Moldavië, 4‑5 oktober 2013,

–  gezien de oprichting van de Conferentie van lokale en regionale overheden van het Oostelijk Partnerschap (Corleap) door het Comité van de Regio's, waarvan de inaugurele vergadering plaatsvond op 8 september 2011 te Poznań in Polen, alsmede de standpunten die tot nu toe door Corleap zijn uitgewerkt,

–  gezien de conclusies van de top in Warschau van 29 en 30 oktober 2011,

–  gezien de conclusies van de top in Vilnius van 28 en 29 november 2013,

–  gezien de mededelingen van de Commissie van 11 maart 2003 met de titel "De grotere Europese nabuurschap: een nieuw kader voor de betrekkingen met de oostelijke en zuidelijke buurlanden" (COM(2003)0104), van 12 mei 2004 met de titel "Europees Nabuurschapsbeleid – Strategiedocument" (COM(2004)0373), van 4 december 2006 met de titel "De versterking van het Europees nabuurschapsbeleid" (COM(2006)0726), van 5 december 2007 met de titel "Een sterk Europees nabuurschapsbeleid" (COM(2007)0774), van 3 december 2008 met de titel "Oostelijk Partnerschap" (COM(2008)0823), en van 12 mei 2010 met de titel "Het Europees nabuurschapsbeleid: een balans" (COM(2010)0207),

–  gezien de gezamenlijke mededelingen van de Commissie en de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid van 20 maart 2013 met de titel "Europees nabuurschapsbeleid: naar een sterker partnerschap" (JOIN(2013)0004) en van 25 mei 2011 met de titel "Inspelen op de veranderingen in onze buurlanden" (COM(2011)0303),

–  gezien de conclusies van de Raad Buitenlandse Zaken van 26 juli 2010 en 20 juni 2011 over het Europees nabuurschapsbeleid en van 18 en 19 november 2013 over het Oostelijk Partnerschap, en gezien de conclusies van de Raad Buitenlandse Zaken (Handel) van 26 september 2011 en van de Europese Raad van 7 februari 2013,

–  gezien de conclusies van de Europese Raad over het Oostelijk Partnerschap van 19 en 20 december 2013,

–  gezien de gezamenlijke mededelingen van de Commissie en de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid van 15 mei 2012 met de titel "Oostelijk Partnerschap: een routekaart voor de top in het najaar van 2013" (JOIN(2012)0013) en "Resultaten boeken voor een nieuw Europees nabuurschapsbeleid" (JOIN(2012)0014) en de bijbehorende gezamenlijke werkdocumenten van 20 maart 2013 ("Regionale verslagen", SWD(2013)0085 en 0086),

–  gezien de gezamenlijke mededeling van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid en de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2011, met de titel "Een centrale plaats voor mensenrechten en democratie in het externe optreden van de EU - voor een meer doeltreffende aanpak" (COM(2011)0886),

–  gezien de verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een Europees nabuurschapsinstrument 2014-2020,

–  gezien de resolutie van de Parlementaire Vergadering Euronest van 28 mei 2013 over energiezekerheid in verband met de energiemarkt en de harmonisatie tussen de Oost-Europese partnerlanden en de EU-landen (2013/C 338/03),

–  gezien zijn resoluties van 23 oktober 2013 over "Europees nabuurschapsbeleid: naar een sterker partnerschap – standpunt van het EP over de voortgangsverslagen van 2012"(1), van 14 december 2011 over de herziening van het Europees nabuurschapsbeleid(2) en van 7 april 2011 over de herziening van het Europees nabuurschapsbeleid – de oostelijke dimensie(3),

–  gezien zijn standpunt van 11 december 2013 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften en procedures voor de tenuitvoerlegging van de instrumenten voor extern optreden van de Unie(4),

–  gezien zijn standpunt van 11 december 2013 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot instelling van een financieringsinstrument voor de bevordering van democratie en mensenrechten in de wereld(5),

–  gezien zijn resolutie van 7 juli 2011 over het externe beleid van de EU ter bevordering van democratie(6),

–  gezien zijn jaarlijkse resoluties over het jaarverslag over de mensenrechten in de wereld en het mensenrechtenbeleid van de Europese Unie, waaronder de implicaties voor het strategische mensenrechtenbeleid van de EU, namelijk: zijn resolutie van 18 april 2012 over het jaarverslag over de mensenrechten in de wereld en het mensenrechtenbeleid van de Europese Unie, waaronder de implicaties voor het strategische mensenrechtenbeleid van de EU(7); zijn resolutie van 13 december 2012 over het jaarverslag over mensenrechten en democratie in de wereld in 2011 en het mensenrechtenbeleid van de Europese Unie ter zake(8); en zijn resolutie van 11 december 2013 over het jaarverslag over mensenrechten en democratie in de wereld in 2012 en het mensenrechtenbeleid van de Europese Unie ter zake(9);

–  gezien zijn aanbeveling aan de Raad van 29 maart 2012 over de modaliteiten voor de mogelijke oprichting van een Europees Fonds voor Democratie (EFD)(10), alsmede de oprichting in 2012 en de definitieve start van de activiteiten van het EFD in 2013,

–  gezien zijn resolutie van 13 december 2012 over de herziening van de mensenrechtenstrategie van de EU(11),

–  gezien zijn resolutie van 11 december 2012 over een strategie voor digitale vrijheid in het buitenlandbeleid van de EU(12),

–  gezien zijn resolutie van 13 juni 2013 over vrijheid van pers en media in de wereld(13),

–  gezien artikel 48 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie buitenlandse zaken (A7-0157/2014),

A.  overwegende dat het Europees nabuurschapsbeleid, met name het Oostelijk Partnerschap, gebaseerd is op een gemeenschap van waarden en een gezamenlijke inzet voor internationaal recht en fundamentele waarden, evenals de beginselen van vrijheid, democratie, eerbiediging van de mensenrechten en fundamentele vrijheden, en de rechtsstaat, de markteconomie, duurzame ontwikkeling en goed bestuur; overwegende dat het Oostelijk Partnerschap, de waarden en beginselen waarop de EU is gestoeld tracht uit te dragen, te delen en te bevorderen, in het bijzonder vrede, vriendschap, solidariteit en welvaart, om te helpen gezonde democratieën op te bouwen en te consolideren, om duurzame economische groei na te streven en grensoverschrijdende verbindingen te beheren, met het doel de politieke associatie en economische integratie van de landen van het Oostelijk Partnerschap met de EU te bespoedigen; overwegende dat alle deelnemers aan de top over het Oostelijk Partnerschap in Vilnius hun verbintenis ten aanzien van de tenuitvoerlegging van deze richtsnoeren herbevestigd hebben;

B.  overwegende dat achtereenvolgende uitbreidingen van de EU, Armenië, Azerbeidzjan, Georgië, Moldavië, Oekraïne en Belarus dichter bij de EU hebben gebracht, waardoor hun veiligheid, stabiliteit en welvaart in toenemende mate van invloed zijn op die van de EU en andersom;

C.  overwegende dat vrijheden, democratische waarden en mensenrechten alleen ontwikkeld kunnen worden in een geschikte omgeving die gekenmerkt wordt door economische en sociale stabiliteit, alsmede nationale en internationale veiligheid, hetgeen blijkt uit de geschiedenis van de EU zelf;

D.  overwegende dat, hoewel de onderliggende beginselen en doelstellingen van het Europees nabuurschapsbeleid van toepassing zijn op alle partners, de betrekkingen van de Europese Unie met elk van haar partners uniek is, en de instrumenten van het Europees nabuurschapsbeleid afgestemd zijn op elk van die betrekkingen;

E.  overwegende dat tijdens de top over het Oostelijk Partnerschap in Vilnius bleek dat het noodzakelijk is om na te denken over het EU-beleid jegens de oostelijke partners;

F.  overwegende dat het Oostelijk Partnerschap gericht is op Oost-Europese landen in de zin van de artikelen 8 en 49 van de Verdragen; overwegende dat het de democratische overgangen en hervormingsprocessen moet steunen en een antwoord vormt op de Europese aspiraties van de samenlevingen van de partnerlanden;

G.  overwegende dat de landen van het Oostelijk Partnerschap diepgewortelde Europese aspiraties hebben en nog altijd lastige overgangsprocessen doormaken naar een democratisch systeem gebaseerd op de rechtsstaat en eerbiediging van de mensenrechten en de burgerlijke vrijheden, na jaren deel van de Sovjet-Unie te zijn geweest; overwegende dat er in een aantal landen van het Oostelijk Partnerschap een gebrek aan consensus over hun Europese toekomst bestaat;

H.  overwegende dat het huidige momentum in de betrekkingen met de oostelijke partners moet worden aangegrepen om het streven van de burgers van deze landen naar verdere democratische hervormingen aan te zwengelen; overwegende dat het proces van de associatie met de Europese Unie precies dat voor ogen heeft en voortgezet moet worden ondanks de huidige achteruitgang in sommige landen van het oostelijk Partnerschap;

I.  overwegende dat het Oostelijk Partnerschap de politieke, economische, geopolitieke veiligheids-, sociale en culturele aspecten van samenwerking moet promoten;

J.  overwegende dat het Europees nabuurschapsinstrument het belangrijkste middel is voor het overbrengen van de steun en bijstand van de Unie aan de landen van het Oostelijk Partnerschap; overwegende dat het differentiatie en de "meer-voor-meer"-aanpak weerspiegelt en voorziet in aanzienlijke financiële stimulansen voor de buurlanden die democratische hervormingen doorvoeren;

K.  overwegende dat de landen van het Oostelijk Partnerschap nog altijd streven naar politieke ontwikkeling en dat het door de EU aangeboden partnerschap gebaseerd is op hun eigen politieke wil, maar dat gebleken is dat dit geen toereikende stimulans is voor veranderingen en hervormingen, ondanks de duidelijke Europese aspiraties van de bevolking van de landen van het Oostelijk Partnerschap; overwegende dat de recente ontwikkelingen in de landen van het Oostelijk Partnerschap, evenals de uitkomst van de top van Vilnius, de noodzaak duidelijk maken om het strategische karakter van het Oostelijk Partnerschap te versterken, en om de inspanningen te vergroten om het besef van de wederzijdse voordelen van de associatieovereenkomsten te promoten en te vergroten, en erop duiden dat deze landen nog steeds door derde partijen onderdrukt en gechanteerd worden in hun autonome besluiten; overwegende dat de landen van het Oostelijk Partnerschap vrij en autonoom moeten zijn om hun recht om hun toekomst te bepalen zonder ongeoorloofde druk, bedreigingen of intimidaties van buitenaf ten volle uit te oefenen; overwegende dat ieder land het soevereine recht heeft om toe te treden tot een internationale organisatie of alliantie en om zijn eigen toekomst te bepalen zonder inmenging van buitenaf;

L.  overwegende dat uit recente ontwikkelingen is gebleken dat het EU-beleid inzake het Oostelijk Partnerschap door sommige geopolitieke spelers ten onrechte gezien wordt als een proces waarbij niemand gebaat is en dat derhalve rekening moet worden gehouden met hun negatieve rol;

M.  overwegende dat het Oostelijk Partnerschap op geen enkele manier beoogt de bilaterale betrekkingen met de Russische Federatie aan te tasten of te belemmeren, maar er juist voor open staat synergieën met Moskou op te zetten om de meest gunstige omstandigheden te creëren voor de duurzame ontwikkeling van de gezamenlijke buurlanden;

1.  verwijst naar het doel van het Oostelijk Partnerschap, te weten de versterking van de politieke, economische en culturele Europese integratie van de oostelijke partners, berustend op wederzijdse waarden, belangen en de verbintenissen ten aanzien van het internationaal recht, fundamentele waarden, goed bestuur en de markteconomie en gebaseerd op gedeelde zeggenschap en gezamenlijke verantwoordelijkheid; is in dit verband ingenomen met de oprichting en de werkzaamheden van de belanghebbenden bij het Oostelijk Partnerschap – de Parlementaire Vergadering Euronest het Forum van het maatschappelijk middenveld van het Oostelijk Partnerschap en Corleap – evenals met andere initiatieven zoals het Eastern Europe Initiatives Congress; merkt evenwel op dat de recente ontwikkelingen in een aantal landen van het Oostelijk Partnerschap herinneren aan de broosheid van het politieke, economische en maatschappelijke proces van integratie; onderstreept hoe belangrijk het is dat de samenleving zo ruim mogelijk wordt betrokken bij het streven naar verandering; dringt aan op frequentere en doeltreffende interactie met plaatselijke en regionale autoriteiten, alsmede met de parlementen, vooraanstaande ondernemers en het maatschappelijk middenveld, teneinde een draagvlak voor hervormingen tot stand te brengen dat de nationale besluitvorming kan beïnvloeden;

2.  uit zijn zorgen over het feit dat derde partijen het Oostelijk Partnerschap als geheel onlangs zwaar hebben gehekeld en vraagt alle betrokken deelnemers te blijven ijveren voor het project;

3.  onderstreept dat een Europees perspectief, met inbegrip van het recht zich kandidaat te stellen voor lidmaatschap op grond van artikel 49 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, een drijvende kracht kan vormen voor hervormingen in deze landen en hun verbintenis verder kan versterken ten aanzien van gedeelde waarden en beginselen, zoals democratie, de rechtsstaat, eerbiediging van de mensenrechten en goed bestuur, en dat de landen van het Oostelijk Partnerschap die zich het meest voor de verdieping van de betrekkingen met de EU inzetten en bereid zijn op zowel politiek als economisch niveau de nodige hervormingen door te voeren en ten uitvoer te brengen, naar behoren in aanmerking moeten worden genomen en moeten worden ondersteund, als stimulans voor verdere Europese integratie;

4.  erkent dat de samenlevingen van het Oostelijk Partnerschap die voor integratie met de Europese Unie zijn nu meer dan ooit behoefte hebben aan sterke, proactieve en onmiddellijke steun van de EU die via verschillende kanalen en politieke sectoren moet worden geboden, variërend van financiële bijstand tot visumversoepelingsregelingen;

5.  is van oordeel dat het project van het Oostelijk Partnerschap een diepgaande beoordeling van de doeltreffendheid ervan vereist, met inbegrip van een nauwkeurige evaluatie van de successen en mislukkingen, en dat het nader beschouwd moet worden en behoefte heeft aan nieuwe impulsen en een duidelijke toekomstvisie, waarbij evenzeer wordt ingezet op politieke samenwerking en partnerschap met de samenlevingen van het Oostelijk Partnerschap, als op het doel om deze samenlevingen een Europese keuze te bieden; dringt er daarom op aan dat de EU met name focust op investeringen in spoedige vooruitgang voor de burgers en in het kader daarvan visumvrije regelingen invoert, jongeren en toekomstige leiders ondersteunt, en meer aandacht besteedt aan het mondig maken van het maatschappelijk middenveld; benadrukt het belang van de energie-, de vervoers- en de onderzoekssector voor de algehele Europese integratie van de landen van het Oostelijk Partnerschap;

6.  is van mening dat de uitkomst van de top van Vilnius benadrukt dat het strategische karakter van het Oostelijk Partnerschap moet worden bevorderd; raadt derhalve aan flexibel gebruik te maken van de instrumenten die de EU ter beschikking staan, zoals macro-economische bijstand, de versoepeling van handelsregelingen, projecten ter verbetering van de energiezekerheid en economische modernisering, alsook snelle uitvoering van de liberalisering van het visaregime, overeenkomstig de Europese waarden en belangen;

7.  verzoekt de Commissie een groenboek over de toekomst van het Oostelijk Partnerschap na Vilnius op te stellen;

8.  dringt er bij de Commissie en de EDEO op aan rekening te houden met de lessen die zijn getrokken uit de recente ontwikkelingen in het Oostelijk Partnerschap bij het vaststellen van bilaterale en multilaterale prioriteiten van de Unie en financiering met middelen uit het ENI;

9.  is van mening dat democratische overgangsprocessen die gebaseerd zijn op de rechtsstaat, eerbiediging van de mensenrechten en fundamentele vrijheden, een sleutelrol spelen bij het opbouwen van een sterk en duurzaam partnerschap met de landen van het Oostelijk Partnerschap;

10.  benadrukt de belangrijke rol van het maatschappelijk middenveld in overgangs- en hervormingsprocessen en de politieke dialoog in de landen van het Oostelijk Partnerschap; ringt er bij de EU op aan de samenwerking met het maatschappelijk middenveld te versterken en het maatschappelijk middenveld te steunen middels een reeks verschillende financieringsinstrumenten;

11.  is verheugd over de toewijzingen voor 2013 uit hoofde van het "Integratie- en samenwerkingsprogramma in het kader van het Oostelijk Partnerschap" (EaPIC, vallende onder het ENPI), die zijn verdeeld over Moldavië, Georgië en Armenië als de aanvullende financiering voor de landen van het Oostelijk Partnerschap die vooruitgang boeken bij de hervormingen ten behoeve van diepgewortelde democratie en mensenrechten;

12.  is ingenomen met het voorstel van de Commissie om ervoor te zorgen dat burgers van Moldavië zonder visum naar het Schengengebied kunnen reizen; benadrukt dat de liberalisering van de visumvoorschriften een prioriteit moet zijn en roept op tot meer inspanningen op dit gebied merkt in dit verband op dat de liberalisering van de visumvoorschriften slechts bijdraagt aan het streven om de samenlevingen dichter bij elkaar te brengen, en dat er op dit gebied bijkomende inspanningen nodig zijn, met name wat betreft de bevordering van samenwerking op het gebied van onderwijs, wetenschap, cultuur en sport; benadrukt dat het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van onderdanen van derde landen met het oog op onderzoek, studie, scholierenuitwisseling, bezoldigde en onbezoldigde stages, vrijwilligerswerk of au-pairactiviteiten een instrument is dat veel invloed zal hebben op het gebied van onderwijs en cultuur; dringt aan op snelle goedkeuring van deze richtlijn, die voorziet in langetermijnvisa en verblijfsvergunningen voor onderdanen uit derde landen voor bovengenoemde doeleinden;

13.  onderstreept dat het belangrijk is om te investeren in projecten voor jongeren en toekomstige leiders, door ten volle gebruik te maken van studiebeurzen in het kader van het "Erasmus +"-programma ter bevordering van uitwisselingen van studenten en docenten tussen landen van het Oostelijk Partnerschap en EU-lidstaten, door financiële steun te blijven geven aan de Europese Universiteit voor menswetenschappen in ballingschap, en door een Universiteit van het Oostelijk Partnerschap op te richten evenals het Europees College van de Zwarte Zee, hetgeen mogelijkheden zou bieden voor de ontwikkeling van onderwijsprogramma's op verschillende niveaus, met als doel de opleiding van toekomstige leiders van landen van het Oostelijk Partnerschap en de EU-lidstaten, alsook om academische en onderwijsprojecten waarvan de waarde op dit gebied reeds is aangetoond, zoals het Europa College, verder te bevorderen;

14.  dringt erop aan dat er meer schooluitwisselingen tussen de EU-lidstaten en de landen van het Oostelijk Partnerschap worden georganiseerd, en is van mening dat er hiervoor bijzondere financiering moet worden verstrekt;

15.  benadrukt dat het noodzakelijk is de samenwerking in jeugdzaken op te voeren in het kader van het "Oostelijk Partnerschap Jeugd" van het programma "Jeugd in actie", en op die manier het actieve burgerschap van jongeren te versterken en de solidariteit en verdraagzaamheid tussen jongeren te bevorderen; is in dit verband verheugd over de jeugdtop van het Oostelijk Partnerschap die in oktober 2013 werd gehouden ter vergemakkelijking van de politieke dialoog en netwerkvorming met besluitvormers en jongeren uit landen van de EU en van het Oostelijk Partnerschap;

16.  merkt op dat de moeilijkheden bij de bevordering en de uitvoering van het Oostelijk Partnerschap kunnen worden overwonnen door een evenwichtigere en sterkere inzet van de EU, waarbij de EU zich niet beperkt tot een politieke dialoog, maar ook sociale, economische en culturele initiatieven aanpakt en uitbouwt; verzoekt de EU haar aanwezigheid in de partnerlanden te vergroten met behulp van meer interactieve audiovisuele middelen en sociale media in de betreffende plaatselijke talen om de gehele maatschappij te bereiken; roept de Commissie op een duidelijke communicatiestrategie voor de samenlevingen in de landen van het Oostelijk Partnerschap te ontwikkelen om hen de voordelen duidelijk te maken van associatieovereenkomsten, met inbegrip van diepe en brede vrijhandelszones (DCFTA's), als instrumenten ter modernisering van hun politieke systemen en economieën;

17.  benadrukt dat de EU en de Oost-Europese partners voor gemeenschappelijke politieke uitdagingen staan wat betreft het verzekeren van een betrouwbare en veilige energievoorziening; herinnert eraan dat samenwerking op het gebied van energiezekerheid duidelijk als een prioriteit van het Oostelijk Partnerschap en het nabuurschapsbeleid is vastgelegd; wijst erop dat het Energiegemeenschapsverdrag de basis legt voor de verwezenlijking van een volledig geïntegreerde regionale energiemarkt die groei, investeringen en een stabiel regelgevingskader bevordert; is van mening dat verdere vooruitgang bij de integratie van de gas- en elektriciteitsnetwerken, inclusief bidirectionele stromen, in de regio essentieel is voor de verwezenlijking van de doelstellingen van de Energiegemeenschap; onderstreept dat het belangrijk is om meer aandacht te schenken aan de consolidatie, de verbetering en de efficiëntie van de energiesector, een van de grondvoorwaarden voor de modernisering van de economie, om de energiezekerheid en het concurrentievermogen te versterken en om overeenkomstig de verbintenissen van de Europese Energiegemeenschap en de EU-doelen energiestrategieën te ontwikkelen; verzoekt de hervormingen van de gas- en elektriciteitsmarkt voort te zetten en daarbij in een passend aandeel hernieuwbare energie te voorzien overeenkomstig het EU-beleid en de EU-normen; erkent dat de dynamiek van de Europese integratie wordt bemoeilijkt door de afhankelijkheid van de energietoevoer uit derde landen van de landen van het Oostelijk Partnerschap en de ontoereikende diversificatie van de voorziening; herinnert er in dit verband aan dat projecten zoals South Stream de afhankelijkheid van de Unie van Russisch gas verhogen en roept de Commissie en de lidstaten op vaart te zetten achter projecten die kunnen bijdragen tot een verbetering van deze situatie; roept de Commissie en de Raad op solidariteit tot fundamenteel beginsel te maken van de energiegemeenschap, dat door alle actoren op de EU-markt gerespecteerd wordt;

18.  dringt erop aan om in alle overeenkomsten met landen van het Oostelijk Partnerschap een energiezekerheidsclausule op te nemen, teneinde volledige naleving van de EU-wetgeving ten aanzien van de interne energiemarkt te waarborgen, en om een mechanisme van vroegtijdige waarschuwing in deze overeenkomsten vast te stellen, teneinde een vroegtijdige beoordeling van mogelijke risico's en problemen met betrekking tot de doorvoer en voorziening van energie vanuit derde landen te waarborgen en een gemeenschappelijk kader voor wederzijdse steun, solidariteit en het oplossen van geschillen in te voeren;

19.  pleit voor een meer op maat geschoeide aanpak ten aanzien van de afzonderlijke partnerlanden, onder andere door beter rekening te houden met hun specifieke geopolitieke kwetsbaarheden, met inachtneming van het differentiatie- en het "meer voor meer"-beginsel, maar waarbij er ook sprake is van algemene coördinatie; is ervan overtuigd dat de diepgang en reikwijdte van de betrekkingen met elk partnerland zijn eigen Europese ambitie, zijn inzet voor gedeelde waarden en de geboekte vooruitgang bij de aanpassing aan de EU-wetgeving moeten weerspiegelen, hetgeen wordt afgemeten aan duidelijke parameters en aan zijn eigen verdiensten; is van mening dat de architectuur van het Oostelijk Partnerschap toekomstgericht en flexibel moet zijn, zowel institutioneel als conceptueel, om te voorzien in stimulansen voor de lange termijn voor alle partners, inclusief de partners die het verst gevorderd zijn, en dus de betrekkingen met de EU verder te intensiveren; is voorts van mening dat het Oostelijk Partnerschap niet alleen aandacht moet schenken aan normatieve doelen, maar ook de burgers moet bereiken via bottum-upbenaderingen die als doel hebben om de voordelen van toekomstige aansluiting te verankeren in de publieke opinie; herinnert eraan dat de voortgang van het partnerschap afhankelijk zal zijn van de vraag of er vooruitgang wordt geboekt en of de landen zich aanzienlijke inspanningen getroosten op het gebied van eerbiediging van de mensenrechten, hervorming van de rechterlijke macht, hervormingen van de overheidsadministratie, bestrijding van corruptie en grotere participatie van de burgers in de openbare besluitvorming;

20.  verzoekt de Commissie zich nader te buigen over de mogelijkheden om in voorkomend geval de handelsbarrières te verminderen, zelfs vóór de ondertekening en uitvoering van diepe en brede vrijhandelsovereenkomsten, zodat de samenlevingen en bedrijven in de betrokken landen van het Oostelijk Partnerschap meer rechtstreekse economische voordelen van de nauwere samenwerking met de EU kunnen ondervinden;

21.  erkent de betekenis van inclusiviteit als het erom gaat te waarborgen dat het partnerschap voortgang boekt met de participatie van alle zes partners; onderstreept dan ook de noodzaak om de multilaterale dimensie verder te bevorderen, en moedigt regelmatige ontmoetingen op ministerieel niveau op alle beleidsterreinen aan;

22.  benadrukt in dit opzicht, zoals in het geval van Oekraïne, hoe belangrijk het is dat de Raad onmiddellijk actie onderneemt, onder meer door middel van grotere diplomatieke druk en individuele, gerichte maatregelen, reisverboden en bevriezing van tegoeden en eigendom gericht op ambtenaren, wetgevers en hun geldschieters die verantwoordelijk zijn voor schendingen van de mensenrechten, en dat er meer inspanningen worden gedaan om een einde te maken aan het witwassen van geld en belastingontduiking door bedrijven en zakenlieden uit het betrokken land via Europese banken;

23.  toont zich verontrust over het gebrek aan gedeeld begrip van het wezen van samenwerking tussen de EU en de landen van het Oostelijk Partnerschap; merkt met bezorgdheid op dat de EU vaak als donor en de partnerlanden vaak als ontvangers worden gezien, terwijl beide partijen een dubbele functie zouden moeten vervullen; waarschuwt dat er door een dergelijke publieksperceptie onrealistische verwachtingen kunnen worden gewekt in de samenlevingen van het Oostelijk Partnerschap;

24.  betreurt dat de lidstaten vaak van mening verschillen en geen gemeenschappelijk standpunt innemen ten aanzien van de betrekkingen met en ontwikkelingen in de landen van het Oostelijk Partnerschap; stelt met bezorgdheid vast dat de lidstaten onvoldoende begrijpen wat het strategische belang van samenwerking en van een gemeenschappelijk standpunt in sommige kwesties is; roept op tot een diepgaande evaluatie van het nabuurschapsbeleid, met name ten opzichte van de oostelijke buurlanden, in het licht van de recente gebeurtenissen en ook in termen van concrete en tastbare maatregelen, in het bijzonder met betrekking tot de burgers van het Oostelijk Partnerschap;

25.  beveelt aan om het multilaterale traject van het Oostelijk Partnerschap verder te versterken teneinde een klimaat van samenwerking en vriendschap en een goed nabuurschap te bevorderen, die bijdragen aan de doelstellingen van politieke vereniging en in het bijzonder van economische integratie, en om multilaterale samenwerkingsinitiatieven en gemeenschappelijke projecten aan te moedigen, alsook om grensoverschrijdende en regionale samenwerking verder te bevorderen, vooral op gebieden als vervoer, contacten tussen mensen, milieu, grensbeveiliging en energiezekerheid, en herinnert eraan dat de EU in dit verband groot belang hecht aan de Parlementaire Vergadering Euronest; meent dat de samenwerking indien mogelijk niettemin moet worden voortgezet op bilaterale basis, tussen de EU enerzijds en de partnerlanden anderzijds;

26.  benadrukt dat er meer moet worden ingezet op het uitwisselen van ervaringen met democratische hervormingen, waarbij wordt geput uit de ruime ervaring van de Europese landen met het opzetten en beschermen van democratische stelsels die stoelen op eerbied voor de fundamentele waarden en de rechtsstaat, in het bijzonder door de lidstaten die uit zowel hun ervaring met de EU-integratie als hun nauwe betrekkingen met de landen van het Oostelijk Partnerschap kunnen putten, waarbij de eigenheden van de individuele landen moeten worden erkend, de verwachte wederzijdse voordelen in de verf moeten worden gezet en een evenwicht tussen conditionaliteit en solidariteit moet worden gezocht, eveneens in het belang van de verdere ontwikkeling van de EU zelf; stelt voor de mogelijkheden na te gaan om van elkaar te leren, zowel op beleids- als op technisch gebied, om het bewustzijn van en de kennis over het opbouwen van een democratie en de rechtsstaat te bevorderen;

27.  is van oordeel dat de EU de partnerlanden op meer proactieve wijze zou moeten aanmoedigen om schendingen van mensenrechten te bestrijden; roept de lidstaten op de EU-richtsnoeren inzake mensenrechtenactivisten toe te passen en herinnert eraan dat de EU overeenkomstig de Verdragen bij ernstige schendingen van mensenrechten en fundamentele vrijheden zelf kan overwegen om in het kader van het GBVB restrictieve maatregelen of sancties te treffen, waaronder een wapenembargo, een uitvoerverbod op goederen bedoeld voor binnenlandse repressie en visumbeperkingen of een reisverbod voor personen die direct of indirect verantwoordelijk zijn voor ernstige schendingen van mensenrechten of de repressie van het maatschappelijk middenveld en de democratische oppositie, of wier activiteiten op andere wijze de democratie of de rechtsstaat ernstig ondermijnen, alsmede het bevriezen van tegoeden en financiële middelen; onderstreept dat moet worden gewaarborgd dat sancties selectief en gericht zijn, om te voorkomen dat gewone burgers hierdoor in hun dagelijks leven worden geraakt;

28.  is ingenomen met de positieve afsluiting van de top van Vilnius in de vorm van de parafering van de associatieovereenkomsten, met inbegrip van een diepe en brede vrijhandelsovereenkomst met de Republiek Moldavië en Georgië, maar betreurt dat de resultaten van de top van Vilnius niet aan alle verwachtingen voldeden, en dringt erop aan dat er, waar toepasselijk, associatieovereenkomsten met de partnerlanden op korte termijn worden ondertekend en volledig, snel en efficiënt worden uitgevoerd, ter ondersteuning van het moderniserings- en hervormingsproces in die landen, met name op gebieden die verband houden met de consolidatie van goed bestuur, de rechtsstaat, de bescherming van de mensenrechten en de bestrijding van corruptie, en ter ondersteuning van de uitbouw en de modernisering van de economie en van ondernemersvriendelijke regelgeving in de partnerlanden; dringt er bij de EDEO en de Commissie op aan de (samenwerkings)gebieden van de associatieagenda's te bepalen waarop al op korte en middellange termijn met de tenuitvoerlegging kan worden begonnen;

29.  betreurt de voortdurende druk die wordt uitgeoefend op de landen van het Oostelijk Partnerschap, met economische, politieke en militaire middelen, door Rusland, dat de versterking van de betrekkingen tussen de EU en de landen van het Oostelijk Partnerschap beschouwt als een aantasting van de eigen belangen; onderstreept dat deze kwestie met Rusland moet worden besproken en dat de lidstaten van de EU serieus moeten overleggen over nieuwe manieren om Rusland op een constructieve wijze te betrekken bij initiatieven die bijdragen aan het gemeenschappelijke belang in het kader van een veilig, stabiel en welvarend Europees nabuurschap, zodat kan worden afgestapt van de verouderde en gevaarlijke denkwijze op basis van invloedssferen; dringt er bij de EU op aan om concrete maatregelen te treffen, met inbegrip van economische bijstand, een versoepeling van de handelsregelingen, projecten voor de verbetering van de energiezekerheid en de modernisering van de economie, om de landen van het Oostelijk Partnerschap hun Europese aspiraties te helpen verwezenlijken, en om een gemeenschappelijke strategie aan te nemen ten aanzien van Rusland; roept verder op tot een eerlijke en open dialoog met derde landen teneinde alle inspanningen te leveren om synergieën te ontwikkelen die de landen van het Oostelijk Partnerschap ten goede komen;

30.  herinnert eraan dat de doelstellingen inzake samenwerking met de landen van het Oostelijk Partnerschap erin moeten bestaan dat er een hechter strategisch partnerschap wordt opgericht, dat de contacten tussen mensen uit de EU-landen en de landen van het Oostelijk Partnerschap worden versterkt, dat er met het oog op de verdere integratie sociale netwerken tot stand worden gebracht en dat er niet louter wordt ingezet op stabilisering, maar ook op modernisering en een pro-Europese oriëntatie;

31.  benadrukt de noodzaak om de Europese Unie meer bekendheid te geven in de landen van het Oostelijk Partnerschap; onderstreept dat de EU-delegaties in de landen van het Oostelijk Partnerschap een belangrijke ondersteunende rol moeten spelen in de campagnes die de EU zichtbaarder moeten maken;

32.  ondersteunt de ontwikkeling van nauwere betrekkingen tussen de partnerlanden en de bevordering van stabiliteit en multilateraal vertrouwen; benadrukt dienaangaande het belang van de ontwikkeling van een echte multilaterale dimensie in het Oostelijk Partnerschap teneinde de nabuurschapsbetrekkingen en de regionale samenwerking te verbeteren en bilaterale geschillen op te lossen;

33.  herhaalt dat het van mening is dat stationaire conflicten de volledige ontwikkeling van het Oostelijk Partnerschap in de weg staan en haat, animositeit en spanningen tussen de volkeren van verschillende landen van het Oostelijk Partnerschap steeds verder opdrijven; stelt vast dat het belangrijk is om rechtvaardige oplossingen en langdurige vrede op basis van de beginselen van het internationale recht tot stand te brengen; roept met het oog hierop alle partijen op om gunstige voorwaarden te creëren door zich te onthouden van haatretoriek en oorlogsdreigementen en door vertrouwen kwekende maatregelen te treffen om humanitaire, economische en andere problemen aan alle zijden van de huidige scheidslijnen aan te pakken; benadrukt het belang van regionale samenwerking en vertrouwensopbouwende initiatieven tussen de partijen; onderstreept dat een versterking van het beginsel van goed nabuurschap cruciaal is voor het oplossen van conflicten; toont zich verontrust dat de inspanningen en de middelen vrijgemaakt door de EU tot nu toe niet toereikend zijn geweest voor het behalen van tastbare resultaten; dringt er bij de Commissie op aan om meer vertrouwensopbouwende programma's op te zetten in de conflictgebieden, teneinde de dialoog te herstellen en contacten tussen mensen te vergemakkelijken; dringt er bij de vicevoorzitter/hoge vertegenwoordiger en de EDEO op aan innoverende maatregelen en benaderingen te ontwikkelen, waaronder communicatiestrategieën, eventuele pragmatische initiatieven en informele contacten en overleg, teneinde een civiele cultuur en een gemeenschapsdialoog te bevorderen;

34.  is van mening dat deelname en betrokkenheid van het maatschappelijk middenveld van zowel de EU als de partnerlanden bijzonder belangrijk is voor de vooruitgang van het Oostelijk Partnerschap; benadrukt dat de deelname en de actieve rol van het Forum van het maatschappelijk middenveld van het Oostelijk Partnerschap op alle niveaus van het multilaterale platform waardevol zijn en moeten worden versterkt;

35.  is van mening dat samenwerking tussen organisaties van het maatschappelijk middenveld een goede basis vormt voor werkelijke contacten tussen mensen, die niet door landsgrenzen mogen worden beperkt; beveelt nauwere samenwerking en betere coördinatie aan tussen het Forum van het maatschappelijk middenveld van het Oostelijk Partnerschap en dat van de EU en Rusland;

36.  is van mening dat de samenwerkingsinstrumenten duidelijk moet worden afgebakend, met inachtneming van de beschikbare instrumenten en programma's, en met bijzondere aandacht voor onderwijs en academische uitwisselingen; vraagt dat er bijkomende financiële middelen worden verstrekt ter uitvoering van het Oostelijk Partnerschap en ter ondersteuning van hervormingen, vlaggenschipinitiatieven en projecten; pleit voor een volwaardige deelname van alle zes de partnerlanden van het Oostelijk Partnerschap aan de programma's van de Unie;

37.  benadrukt dat eerbiediging van de rechtsstaat, met inbegrip van de invoering van een onafhankelijke en efficiënte rechterlijke macht, en bestrijding van corruptie in zowel de particuliere als de publieke sector essentieel zijn voor de bescherming van de democratische waarden;

38.  onderstreept dat corruptie in de landen van het Oostelijk Partnerschap nog altijd welig tiert en een belangrijk probleem is dat moet worden aangepakt;

39.  onderkent de gevolgen van de economische crisis voor de economische ontwikkeling van de landen van het Oostelijk Partnerschap; benadrukt dat het voor de ontwikkeling van het project van het Oostelijk Partnerschap belangrijk is de economische samenwerking te versterken, onder meer door mensen bewust te maken van de complexiteit van de economische problemen, goed bestuur in de financiële sector en samenwerking met internationale financiële instellingen te stimuleren, een specifieke aanpak per sector vast te stellen, en wetgeving te bevorderen die gunstig is voor de ontwikkeling van kmo's; benadrukt de noodzaak om diepe en brede vrijhandelsovereenkomsten te sluiten en voorwaardelijk toe te passen, daar dit de belangrijkste instrumenten zijn voor de modernisering van de economieën van de landen van het Oostelijk Partnerschap en voor herstel na de financiële crisis;

40.  dringt aan op grotere inspanningen ter versterking van de zakelijke dimensie van het Oostelijk Partnerschap, onder meer via verbetering van het bedrijfsklimaat in de partnerlanden ten gunste van lokale, regionale en Europese kmo's en bedrijven en bevordering van bedrijfspartnerschappen tussen de EU en de landen van het Oostelijk Partnerschap;

41.  is voorts van mening dat de bevordering van gezamenlijke activiteiten met andere strategische partners en samenwerking in internationale en Europese organisaties alle partijen ten goede zouden komen;

42.  benadrukt de noodzaak om sociale en culturele contacten te bevorderen en op die manier het devies van de EU "In verscheidenheid verenigd" in de praktijk om te zetten;

43.  onderstreept het belang van culturele en informatie-uitwisseling tussen de landen van het Oostelijk Partnerschap en de EU teneinde hedendaagse, goed ingelichte samenlevingen op te bouwen en de Europese waarden te bevorderen;

44.  onderstreept dat het Europees Fonds voor democratie (EFD) een belangrijke rol te spelen heeft in de landen van het Oostelijk Partnerschap door op snelle, doeltreffende en flexibele wijze het maatschappelijk middenveld te versterken en de rechtsstaat en de eerbiediging van de mensenrechten te bevorderen, en de prodemocratische bewegingen te ondersteunen of te ontwikkelen in landen voor en tijdens de democratische transformatie; verzoekt de Commissie, de EDEO en de lidstaten om de werkzaamheden van het Europees Fonds voor democratie te ondersteunen en het synergetische en samenwerkingspotentieel optimaal te benutten; roept het de EU en de EU-lidstaten in dit verband op om passende en stabiele financiering te waarborgen voor de activiteiten van het Europees Fonds voor democratie (EFD);

45.  is van mening dat de EU, ter verbetering van de samenwerking onder de oostelijke partners, niet moet aandringen op het gebruik van slechts één taal in gemeenschappelijke projecten, maar juist meertaligheid moet bevorderen, met name in initiatieven die uitgaan van lokale regeringen, burgers en onderwijsinstanties;

46.  benadrukt het belang van de bevordering en ondersteuning van gezamenlijke inspanningen inzake onderzoek en innovatie, met inbegrip van uitwisselingsprogramma's voor studenten, inzake virtuele meertalige projecten, inzake dialoog tussen culturen, aan de hand van gezamenlijke filmproducties en gezamenlijke steun voor literaire vertalingen, en inzake gezamenlijk onderzoek naar de erfenis van het nazisme, het communisme en andere totalitaire regimes, alsook op het gebied van gedeelde Europese geschiedenis, onder meer in het kader van het programma "Europa voor de burger" en door samenwerking met het Platform Europese nagedachtenis en Europees geweten te bevorderen;

47.  roept op tot de geleidelijke ontwikkeling van een gemeenschappelijke ruimte van kennis en innovatie, waarin de verschillende bestaande samenwerkingsvormen op het gebied van onderzoek en innovatie bijeen komen;

48.  moedigt verdere aanpassing van de regelgeving aan op alle vervoersgebieden en bij de tenuitvoerlegging van vervoersinfrastructuurprojecten, in het gehele vervoersnetwerk van het Oostelijk Partnerschap, via bestaande EU-programma's en -instrumenten, waarbij tevens gestreefd wordt naar nauwere betrokkenheid van Europese en internationale financiële instellingen en voorrang wordt gegeven aan projecten die tot betere verbindingen met het TEN-T-kernnetwerk leiden;

49.  hoopt op een beter begrip van het feit dat het Oostelijk Partnerschap een ambitieus programma is, waarvan de resultaten wellicht op de lange termijn duidelijker zullen worden; onderstreept dat het Oostelijk Partnerschap weliswaar alom bekritiseerd wordt, maar dat het succes van dit initiatief afhankelijk is van de inzet en de politieke wil van zowel de EU als van haar oostelijke buurlanden; acht het bovendien van essentieel belang dat kritiek op het Oostelijk Partnerschap een constructief karakter draagt en gericht is op de verbetering en niet op het zwart maken ervan;

50.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de Europese Dienst voor extern optreden, het Comité van de Regio's, de regeringen en parlementen van de landen van het Oostelijk Partnerschap, de OVSE en de Raad van Europa.

(1) Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0446.
(2) PB C 168 E van 14.6.2013, blz. 26.
(3) PB C 296 E van 2.10.2012, blz. 105.
(4) Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0565.
(5) Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0570.
(6) PB C 33 E van 5.2.2013, blz 165.
(7) PB C 258 E van 7.9.2013, blz. 8.
(8) Aangenomen teksten, P7_TA(2012)0503.
(9) Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0575.
(10) PB C 257 E van 6.9.2013, blz. 13.
(11) Aangenomen teksten, P7_TA(2012)0504.
(12) Aangenomen teksten, P7_TA(2012)0470.
(13) Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0274.

Juridische mededeling - Privacybeleid