Resolutie van het Europees Parlement van 13 maart 2014 over veiligheid en mensenhandel in de Sinaï (2014/2630(RSP))
Het Europees Parlement,
– gezien zijn resoluties van 15 maart 2012 over mensenhandel in de Sinaï, met name het geval van Solomon W.(1), van 16 december 2010 over de gijzeling van Eritrese vluchtelingen in de Sinaï(2) en van 6 februari 2014 over de situatie in Egypte(3),
– gezien de verklaringen van vicevoorzitter/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid Catherine Ashton over de veiligheidssituatie in de Sinaï van 11 september 2013, 3 en 8 oktober 2013, 24 december 2013, 24 januari 2014 en 17 februari 2014 over de terroristische aanslag in de Sinaï,
– gezien de publicatie van Europol van 3 maart 2014 getiteld "Irregular migrants from the Horn of Africa with European sponsors kidnapped for ransom and held in Sinai" (Illegale migranten uit de Hoorn van Afrika met Europese sponsoren, die voor losgeld ontvoerd worden en vastgehouden worden in de Sinaï),
– gezien artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens van 1950,
– gezien de Partnerschapsovereenkomst van Cotonou tussen de ACS-landen en de Europese Unie,
– gezien het VN-verdrag betreffende de status van vluchtelingen van 1951 en het aanvullende protocol van 1967, en gezien het memorandum van overeenstemming tussen de UNHCR en de Egyptische regering van 1954,
– gezien het verdrag van de Organisatie van Afrikaanse Eenheid inzake de specifieke aspecten van de vluchtelingenproblematiek in Afrika,
– gezien het VN-Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of straf van 1984 en het Verdrag van de Raad van Europa inzake de bestrijding van mensenhandel van 2005,
– gezien het VN-protocol van 2000 inzake de voorkoming, bestrijding en bestraffing van de handel in mensen, met name vrouwen en kinderen, dat een aanvulling vormt op het VN-Verdrag tegen de grensoverschrijdende georganiseerde misdaad, met name de artikelen 6 en 9 daarvan,
– gezien de Verklaring van Brussel inzake het voorkomen en bestrijden van mensenhandel, aangenomen op 20 september 2002,
– gezien Richtlijn 2004/81/EG van de Raad van 29 april 2004 betreffende de verblijfstitel met een korte geldigheidsduur die wordt afgegeven aan de slachtoffers van mensenhandel en Richtlijn 2011/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2011 betreffende het voorkomen en tegengaan van mensenhandel en het beschermen van de slachtoffers,
– gezien artikel 2, artikel 6, lid 1, en de artikelen 7 en 17 ("Tegen een dergelijke inmenging of aantasting heeft een ieder recht op bescherming door de wet") van het Internationale Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten,
– gezien de associatieovereenkomst EU-Egypte en met name de preambule en artikel 2 daarvan,
– gezien artikel 89 van de grondwet van de Arabische Republiek Egypte en gezien de Egyptische wet nr. 64 van 2010 inzake de bestrijding van mensenhandel,
– gezien de Israëlische anti-infiltratiewet,
– gezien de UNHCR-richtsnoeren inzake Eritrea,
– gezien artikel 122, lid 5, en artikel 110, lid 4, van zijn Reglement,
A. overwegende dat terroristische aanvallen, de verspreiding van wapens, de infiltratie door buitenlandse en Egyptische jihadisten en de radicalisering van een deel van de plaatselijke bevolking in de Sinaï voor een toenemend veiligheidsprobleem zorgen voor Egypte, Israël en andere landen in de regio; overwegende dat de veiligheidssituatie in de Sinaï snel verslechterd is – met diverse extremistische groepen die de veiligheid ontwrichten en meer dan 250 terroristische aanvallen, meestal tegen Egyptische veiligheidstroepen en hun installaties, waarbij meer dan honderd personen, voor het merendeel politie- en militair personeel, zijn omgekomen – sinds de vorige president, Mohammed Morsi, in juli 2013 werd afgezet; overwegende dat terroristische aanvallen in het gebied van het Suezkanaal en op gasleidingen eveneens een reden tot grote verontrusting zijn;
B. overwegende dat de infiltratie door extremisten het streven naar herstel van de veiligheid in de Sinaï ondermijnt; overwegende dat diverse met Al Qaida gelieerde of hierdoor geïnspireerde terroristische groepen nog steeds actief zijn in het gebied; overwegende dat sommige van deze groepen het doel van hun terroristische acties tot buiten de Sinaï hebben uitgebreid; overwegende dat andere lokale militante groepen die in de Sinaï opereren niet tot extremistische groeperingen behoren maar gewapende Bedoeïenen zijn die zich bezighouden met smokkel en mensenhandel;
C. overwegende dat het Egyptische leger onlangs militaire operaties in de Sinaï is gestart om terroristische en extremistische groepen te bestrijden en de veiligheid te herstellen; overwegende dat de Egyptische regering en de veiligheidstroepen niet in staat lijken de veiligheidscrisis in de Sinaï onder controle te krijgen; overwegende dat de wetteloosheid in de regio criminele netwerken, mensenhandelaars en andere criminele bendes in staat stelt ongehinderd en ongestraft te werk te gaan; overwegende dat de mensenhandel in volle omvang lijkt door te gaan, ongeacht het huidige offensief van de Egyptische veiligheidstroepen in de Sinaï; overwegende dat de Sinaï lang heeft gediend als smokkelroute naar en uit de Gazastrook; overwegende dat er bezorgdheid is over een media-blackout betreffende de ontwikkelingen in de Sinaï;
D. overwegende dat de sociaaleconomische marginalisering van de lokale Bedoeïenenbevolking een van de belangrijkste redenen is van de veiligheidsproblemen in de Sinaï; overwegende dat bewoners van de Sinaï jarenlang hebben geleden onder armoede, discriminatie, beperkte toegang tot gezondheidsdiensten en onderwijs, waardoor zij weinig vertrouwen hebben in een overheid die hun situatie en hun wensen negeert;
E. overwegende dat maandelijks duizenden asielzoekers en migranten uit de Hoorn van Afrika hun land van herkomst ontvluchten omdat daar sprake is van mensenrechtenschendingen en een humanitaire crisis; overwegende dat er alleen al uit Eritrea tot 3 000 mensen per maand wegvluchten, volgens de speciaal VN-gezant voor de mensenrechtensituatie in Eritrea; overwegende dat er naar schatting duizenden mensen in Oost-Sudan zijn ontvoerd, naar Egypte zijn gebracht en in de Sinaï zijn gemarteld, dat er daarvan sinds begin 2008 meer dan 4 000 zijn gestorven, en dat er momenteel vermoedelijk ca. 1 000 Afrikaanse vluchtelingen gevangen worden gehouden;
F. overwegende dat er ieder jaar in de Sinaï duizenden mensen omkomen en verdwijnen terwijl anderen, waaronder veel vrouwen en kinderen, worden gekidnapt in vluchtelingenkampen of in het gebied daaromheen, met name in het Sudanese vluchtelingenkamp Shagarab, of onderweg naar hereniging met hun familie in Sudan of Ethiopië, en door mensenhandelaars gegijzeld worden voor losgeld; overwegende dat de slachtoffers van mensenhandelaars op de meest mensonterende en wrede wijze worden misbruikt en het doelwit zijn van stelselmatig geweld en foltering, verkrachting en seksueel misbruik, en dwangarbeid, of worden gedood voor orgaanhandel; overwegende dat er volgens slachtoffers, omwonenden en mensenrechtenorganisaties speciaal voor dit doel martelkampen zijn opgezet;
G. overwegende dat er geloofwaardige berichten zijn dat bepaalde Sudanese en Egyptische veiligheidstroepen samenwerken met handelaars in asielzoekers en migranten, en dat zowel Sudan als Egypte er vrijwel niet in slagen onderzoek te doen naar de verantwoordelijke functionarissen en deze te vervolgen, waardoor de verplichtingen van beide landen overeenkomstig het VN-verdrag tegen foltering in het gedrang komen; overwegende dat de Egyptische autoriteiten ontkennen dat dergelijke gevallen zich voordoen;
H. overwegende dat mensenhandel in de Sinaï voor de georganiseerde misdaad een uiterst lucratieve bezigheid is; overwegende dat er volgens de UNHCR complexe netwerken voor mensenhandel zijn opgezet, waarbij mensensmokkelaars, ontvoerders zoals groepen van stamleden van de Rashaida in Eritrea en noordoost-Sudan, tussenpersonen in vluchtelingenkampen, omgekochte militairen, politiemensen en douanepersoneel en criminele elementen uit de Egyptische Bedoeïenengemeenschappen zijn betrokken;
I. overwegende dat degenen die niet in staat zijn het losgeld bijeen te brengen vaak vermoord worden en dat er ook als het losgeld is betaald geen garantie is dat de gijzelaars vrijgelaten worden; overwegende dat er een nieuwe praktijk ontstaan is in de waardeketen van de mensenhandel met betrekking tot gijzelaars die geen losgeld bijeen kunnen brengen;
J. overwegende dat degenen die de Sinaï hebben overleefd, fysieke en geestelijke steun nodig hebben; overwegende dat de meeste personen die de Sinaï hebben overleefd, evenwel worden vastgezet, dat hun medische zorg of maatschappelijke diensten worden ontzegd, dat zij documenten moeten ondertekenen die zij niet begrijpen, en dat zij geen rechtshulp krijgen in het land van bestemming, terwijl velen van hen worden gerepatrieerd naar hun land van herkomst, hetgeen in strijd is met het beginsel van non-refoulement;
K. overwegende dat de Egyptische autoriteiten de UNHCR volgens berichten geen toegang verlenen tot asielzoekers en migranten die in de Sinaï zijn gearresteerd en geen pogingen doen om potentiële slachtoffers van mensenhandel onder hen op te sporen; overwegende dat de door Egypte gemaakte voorbehouden op het VN-vluchtelingenverdrag het recht van vluchtelingen op onderwijs, sociale zekerheid en werk beperken;
L. overwegende dat de slachtoffers in veel gevallen familie in lidstaten van de EU hebben; overwegende dat volgens de meest recente publicatie van Europol diverse EU-lidstaten aanwijzingen hebben dat er in de Europese Unie afpersing plaatsvindt namens georganiseerde criminele groeperingen van Bedoeïenen in de Sinaï; overwegende dat het in het belang van de EU is om te weten welke criminele organisaties bij dergelijke afpersingspraktijken zijn betrokken;
M. overwegende dat er volgens cijfers van de UNHCR 53 000 Afrikaanse asielzoekers in Israël verblijven die het land sinds 2005 via Egypte zijn binnengekomen; overwegende dat er vóór juni 2012 gemiddeld 1 500 asielzoekers per maand Israël binnenkwamen via de Sinaï, en dat dit aantal volgens de Israëlische autoriteiten in 2012 sterk is gedaald doordat de plaatsing van hekken langs de grens tussen Israël en Egypte voltooid is; overwegende dat de UNHCR zijn bezorgdheid heeft geuit over een recent amendement op de Israëlische anti-infiltratiewet dat de rechten van asielzoekers verder beperkt;
N. overwegende dat de EU Egypte en Israël herhaaldelijk heeft gevraagd de hulp en bescherming aan asielzoekers en vluchtelingen die in hun gebied verblijven of er doorheen reizen, verder uit te bouwen en kwalitatief te verbeteren; overwegende dat Sudanese functionarissen de EU op 7 november 2013 om hulp inzake mensenhandel hebben verzocht;
1. veroordeelt de recente terroristische aanvallen op veiligheidstroepen en burgers in de Sinaï; is ernstig verontrust over de verdere verslechtering van de veiligheidssituatie in de Sinaï en dringt aan op grotere inspanningen van de Egyptische interim-regering en de veiligheidstroepen om de veiligheid te herstellen overeenkomstig het internationale recht en de internationale normen inzake gebruik van geweld en politieoptreden, met steun van de internationale gemeenschap; spreekt zijn bezorgdheid uit dat de aanhoudende onrust in de huidige overgangsperiode een destabiliserend effect op Egypte als geheel zou kunnen hebben;
2. spreekt zijn ernstige verontrusting uit over de gemelde gevallen van mensenhandel in de Sinaï en veroordeelt ten strengste het afschuwelijke geweld waaraan de slachtoffers van mensenhandelaars worden blootgesteld; spreekt zijn solidariteit uit met de slachtoffers van mensenhandel in de Sinaï en hun familie, en benadrukt andermaal de verantwoordelijkheid van de Egyptische en de Israëlische regering om mensenhandel in dit gebied te bestrijden; neemt kennis van de inspanningen van de autoriteiten en onderstreept dat alle militaire en wetshandhavingsoperaties door Egyptische veiligheidstroepen in de Sinaï ook maatregelen moeten omvatten om slachtoffers van mensenhandelaars te redden, om deze slachtoffers, met name vrouwen en kinderen, te beschermen en te helpen om niet opnieuw tot slachtoffer te worden, en om de handelaars alsmede alle veiligheidsfunctionarissen die met hen samenwerken te arresteren en te vervolgen, teneinde hen rekenschap te laten afleggen;
3. herinnert eraan dat een van de oorzaken van de crisis de marginalisering van de Bedoeïenen in de Sinaï is; wijst erop dat een mogelijke oplossing voor de crisis een uitvoerig ontwikkelingsprogramma zou moeten omvatten dat gericht is op verbetering van de sociaaleconomische status en omstandigheden van de plaatselijke Bedoeïenenbevolking, met inbegrip van hun toegang tot politie en leger, en hun participatie in het politieke proces;
4. roept de Egyptische autoriteiten op de eigen wetten ter bestrijding van mensenhandel te respecteren, die waarborgen dat slachtoffers van mensenhandel niet worden vervolgd en toegang krijgen tot hulp en bescherming, en artikel 89 van de nieuwe grondwet te eerbiedigen, waarin slavernij en alle vormen van onderdrukking en gedwongen uitbuiting van mensen wordt verboden, en de beginselen van de verdragen waarbij Egypte partij is, via de nationale wetgeving volledig toe te passen; neemt kennis van het decreet tot vorming van een nationaal coördinatiecomité ter bestrijding van illegale migratie dat op 9 maart 2014 door de Egyptische premier is uitgevaardigd; roept de Egyptische autoriteiten op statistische gegevens inzake de slachtoffers van mensenhandel te verzamelen en te publiceren;
5. onderstreept het belang van bescherming van en hulp aan personen die de Sinaï hebben overleefd, met bijzondere aandacht voor medische, psychologische en juridische steun; roept alle betrokken landen van bestemming op het gevangenzetten van personen die de Sinaï hebben overleefd, te voorkomen en betere systemen in te voeren om slachtoffers te identificeren, alle gevallen individueel te beoordelen en deportatie van overlevenden van de Sinaï – die in strijd is met het beginsel van non-refoulement – te vermijden; dringt erop aan dat VN-agentschappen en mensenrechtenorganisaties volledig toegang krijgen tot de gebieden waar mensensmokkel en ‑handel in de Sinaï voorkomen, alsmede volledige en ongehinderde toegang tot detentiefaciliteiten die gebruikt worden voor het vastzetten van asielzoekers en vluchtelingen;
6. neemt met voldoening kennis van het besluit van het Israëlische hooggerechtshof van 16 september 2013 om de bepaling in de anti-infiltratiewet te schrappen die automatische detentie toestond, maar verzoekt Israël de wet van 10 december 2013, die onbeperkte detentie van asielzoekers toestaat, in te trekken; roept de autoriteiten van de landen van bestemming op asielzoekers te behandelen volgens de internationale wetgeving inzake vluchtelingen en mensenrechten;
7. herinnert eraan dat de systematische en wijdverbreide schendingen van de mensenrechten in Eritrea iedere maand duizenden Emitters ertoe aanzetten hun land te ontvluchten; herinnert de Sudanese autoriteiten aan hun verplichting om de veiligheid van vluchtelingen en asielzoekers te waarborgen en aan de dringende noodzaak om in het vluchtelingenkamp Shagarab onverwijld duurzame en adequate veiligheidsmaatregelen te ontwikkelen en toe te passen;
8. benadrukt de betekenis van gecoördineerde regionale maatregelen voor het herstel van de veiligheid en de bestrijding van mensenhandel in de Sinaï, en dringt aan op grotere internationale steun en meer samenwerking op dit gebied tussen de regeringen van Egypte, Israël, Libië, Ethiopië, Eritrea en Sudan, alsmede met de relevante organisaties, waaronder de multinationale VN-macht en ‑waarnemers;
9. moedigt de EU en de lidstaten ertoe aan steun te verlenen aan alle inspanningen ter bestrijding van de mensenhandelscyclus in de Sinaï, overeenkomstig hun internationale verplichtingen om mensenhandel tegen te gaan; roept de Commissie op in haar betrekkingen met de Eritrese regering de nadruk te leggen op eerbiediging van de mensenrechten; benadrukt andermaal het aanbod van de EU om de autoriteiten bij te staan bij het ontwikkelen en kwalitatief verbeteren van de hulp en bescherming aan asielzoekers en vluchtelingen die in hun gebied verblijven of er doorheen reizen; is ingenomen met het verzoek van de Sudanese regering om steun van de EU;
10. verzoekt de VV/HV en de Commissie hiervan een prioritair onderwerp te maken op de agenda van de politieke dialoog met Egypte, Israël en Sudan, en actief samen te werken met de UNHCR om een groep van landen op te zetten die betrokken zijn bij de verschillende stadia van de handel, d.w.z. landen van herkomst, transitlanden en landen van bestemming;
11. is ernstig verontrust over de berichten dat er in de EU afpersing plaatsvindt; herinnert de EU-autoriteiten daarom aan hun verantwoordelijkheid om actie te ondernemen en roept de ministers van Buitenlandse Zaken en de ministers van Justitie van de EU op adequate maatregelen te treffen; roept de EU-instellingen op druk uit te oefenen op Israël en Egypte om stappen te ondernemen waarmee de mensenhandel in de Sinaï wordt aangepakt en de tenuitvoerlegging van de komende aanbevelingen van Europol te bespoedigen;
12. spreekt zijn voldoening uit over de inspanningen van sommige leiders van Bedoeïenengemeenschappen en de activiteiten van mensenrechtenorganisaties in Egypte en Israël, die hulp, steun en medische zorg bieden aan slachtoffers van mensenhandel in de Sinaï, en dringt er bij de internationale gemeenschap en de EU op aan de financiering van door ngo's geleide projecten in de regio voort te zetten;
13. verzoekt zijn voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de hoge vertegenwoordiger/vicevoorzitter, de Raad en de Commissie, de regeringen en parlementen van de lidstaten, de regeringen van Egypte, Israël, Eritrea en Sudan, het Egyptische parlement, de Israëlische Knerste, de Sudanese Algemene Vergadering, de Eritrese Algemene Vergadering, de secretaris-generaal van de VN en de Mensenrechtenraad van de VN.